Gedeeld verleden |Mijn herinnering, jouw verhaal

Page 1

De belangstelling voor de nationale herdenking op 15 augustus groeit nog altijd. Steeds meer Nederlanders van nieuwe generaties ontdekken de sporen van het leed dat de oorlog ook in hun familie getrokken heeft. De oorlogsverhalen die vaak lang verzwegen en verdrongen zijn, blijken relevanter en dichterbij dan gedacht, ook voor hen zonder familiebanden met Nederlands-Indië.

Gedeeld verdelen. Mijn herinnering, jouw verhaal biedt een bloemlezing van de voordrachten bij het Indisch Monument. Het geheel wordt ingeleid met een beknopte geschiedenis van de oorlog in Zuidoost-Azië en van het herdenken daarvan in Nederland. Een kaart biedt een overzicht van alle oorlogsgraven in Azië en Australië. Met deze publicatie hoopt de Stichting Herdenking 15 Augustus 1945 de herinnering aan hen die de oorlog in Nederlands-Indië uit eigen ervaring hebben meegemaakt, blijvend een plaats te geven in het bewustzijn van alle volgende generaties.

9 789460 223952 >

Gedeeld verleden

Mijn herinnering, jouw verhaal

De vele voordrachten die de afgelopen 35 jaar bij het Indisch Monument zijn uitgesproken door de eerste generatie slachtoffers, hun kinderen en kleinkinderen en door andere betrokkenen, verdienen het herlezen en overgedragen te worden aan nieuwe generaties.

Gedeeld verleden

Met de capitulatie van Japan eindigde op 15 augustus 1945 de Tweede Wereldoorlog. Op die dag worden sinds 1988 jaarlijks bij het Indisch Monument in Den Haag de vele duizenden slachtoffers herdacht van de Japanse bezetting.

Mijn herinnering, jouw verhaal


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 17:59 Pagina 1

Op 15 augustus herdenkt Nederland de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog in AziĂŤ. Als teken van respect, betrokkenheid en medeleven dragen wij de Melati, de Indische jasmijn.


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 17:59 Pagina 2


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 17:59 Pagina 3

Gedeeld verleden Mijn herinnering, jouw verhaal

Stichting Herdenking 15 Augustus 1945


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 17:59 Pagina 4


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 17:59 Pagina 5


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 17:59 Pagina 6

Inhoud Voorwoord Gedeeld verleden

9

Eigen ervaring

36

Eric Schneider, 1988 Govert Huyser, 1998 Philippe Bär, 1999 Dane Beerling, 1999 Willem Nijholt, 2000 Mischa de Vreede, 2001 Boudewijn de Groot, 2002 Yvonne Keuls, 2003 Ben Bot, 2005 Govert Huyser, 2005 Willem Nijholt, 2007 Kick Stokhuyzen, 2008 Hilly Hogestijn-Vrijburg, 2009 Boudewijn de Groot, 2010 Willem Plink, 2012 Eric Schneider en Beau Schneider, 2015

38 39 42 45 46 48 49 51 53 56 57 59 61 63 65 68

Mark Rutte – minister-president

15 augustus, een nationale herdenking

10

Jan Kees Wiebenga – voorzitter Stichting Herdenking 15 Augustus 1945

Een roerige geschiedenis

16

Margaret Leidelmeijer Inleiding. 15 augustus 1945 als kantelpunt Het oorlogsverhaal 15 augustus 1945 Een lange strijd om erkenning

16 18 29 30


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 17:59 Pagina 7

Overgeleverde verhalen Wieteke van Dort, 1985 Wendela Gronthoud en Tanja Harpe, 1995 Marion Bloem, 1996 Winnie Sorgdrager, 2002 Gilius Grutterink, 2002 Adriaan van Dis, 2006 Pieter Lootsma, 2006 Marguerite Hamer-Monod de Froideville, 2007 Jet Bussemaker, 2008 Chantal Maschke, 2008 Theodoor Holman, 2011 FrĂŠdĂŠrique Spigt, 2012 Babiche Keuls, 2013 Diederik van Vleuten, 2013 Reggie Baay, 2014

72 74 75 80 82 86 88 91 93 99 101 104 106 108 110 114

Op afstand maar betrokken

122

Hermien Rambaldo, 1998 Herman Tjeenk Willink, 2000 Channa Hiemstra, 2003 Carel ter Linden, 2005 Alexandra Tan, 2007 Anne Maagdenberg, 2009 Tonny Staal, 2012 Arnout Jan de Beaufort, 2014 Gerdie Verbeet, 2014

124 125 131 132 134 136 138 140 143

Erevelden

146

Noten Literatuur Lijst van aangesloten organisaties Beeldverantwoording

148 150 151 152


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 17:59 Pagina 8

Minister-president Rutte, 2015


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 17:59 Pagina 9

Gedeeld verleden Mark Rutte – minister-president

Zeventig jaar 15 augustus Als mensen praten over de Tweede Wereldoorlog, gaat het vaak over het bombardement op Rotterdam, de hongerwinter of de geschiedenis van verzet en vervolging. Maar voor veel landgenoten speelde de Tweede Wereldoorlog zich duizenden kilometers verder af, als gevangene in kampen op Java of Sumatra, als dwangarbeider in Thailand of Birma of in moeilijke omstandigheden tijdens en direct na de Japanse bezetting. Die geschiedenis is ook mijn geschiedenis. Mijn vader, zijn toenmalige vrouw en mijn oudere broer en zussen zaten in Japanse kampen. Door de verhalen van mijn vader en gezinsleden draag ik de geschiedenis van mijn familie in Indonesië voor altijd met mij mee. In november 2013 was ik voor het eerst zelf in Indonesië. Ik rook de geuren en zag de veelkleurigheid van de mensen en het land. In Jakarta bezocht ik het ereveld Menteng Pulo, de laatste rustplaats van ongeveer 5000 Nederlanders, onder wie veel mensen die de Japanse bezetting niet overleefden. Daar kreeg ik onverwacht een foto in handen gedrukt van het graf van mijn tante in Bandung die ik alleen kende uit verhalen; een ontroerend en onvergetelijk moment.

De Indische oorlogsslachtoffers hebben lang moeten strijden voor erkenning en voor kennis en begrip van hun oorlogsverleden. Toen zij repatrieerden was Nederland vooral bezig de brokstukken van een verwoestende oorlog in Europa op te rapen. Maar de erkenning is er gekomen. In 1970 was er voor het eerst een nationale herdenking van de oorlog in Azië en vanaf 1980 vond deze jaarlijks plaats. Nu in 2015, 70 jaar na de Japanse capitulatie, is 15 augustus een begrip. De herdenking neemt een belangrijke plaats in te midden van al die bijzondere momenten waarop wij stilstaan bij de Tweede Wereldoorlog. Het is een onlosmakelijk onderdeel geworden van de herdenking van de oorlog in ons land. Dit boek laat dat zien. Het bevat al die verhalen, soms droevig, soms tot nadenken stemmend, soms hoopgevend. Het is een boek om te koesteren en geregeld open te slaan. Want door in contact te blijven met het verleden en de slachtoffers van toen te herdenken, blijven wij ons bewust van de offers die zijn gebracht en van de ultieme betekenis van vrijheid.

gedeeld verleden

Het verstrijken van de jaren maakt dat het oorlogsverleden en de gebeurtenissen in Nederlands-Indië meer op afstand komen te staan. Van de directe getuigen zijn er steeds minder in leven. Het is daarom aan de nieuwe generaties om de overgeleverde verhalen door te geven. Daarom herdenken wij. Daarom ga ik elk jaar op 15 augustus naar het Indië-monument in Den Haag, dat aandacht vraagt voor al die verschillende groepen slachtoffers in het voormalige Nederlands-Indië: militairen, vrouwen en kinderen, krijgsgevangenen en andere Indische Nederlanders. Het is een indrukwekkende bijeenkomst die velen raakt. De

toespraken, de muziek, de minuut stilte en de kranslegging doordringen mij telkens weer van alles wat er gebeurd is.

9


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 17:59 Pagina 10

15 augustus, een nationale herdenking Jan Kees Wiebenga – voorzitter Stichting Herdenking 15 Augustus 1945

Het is zeventig jaar geleden dat de Tweede Wereldoorlog is beĂŤindigd in het Koninkrijk der Nederlanden. Voor veel Nederlanders geldt 5 mei als de Bevrijdingsdag omdat op die dag in 1945 de Duitsers in Nederland capituleerden. Maar in AziĂŤ ging de strijd daarna nog maanden door tot de Japanse bezetter op 15 augustus capituleerde.

gedeeld verleden 10

Daarom herdenkt Nederland jaarlijks op 15 augustus de slachtoffers van de Japanse bezetting bij het Indisch Monument in Den Haag. Was 15 augustus 1945 wel een dag van bevrijding? In 1980 spreekt de eerste voorzitter van de Stichting Herdenking 15 Augustus 1945 At Vrijburg op


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 17:59 Pagina 11

de nationale Indië Herdenking in Utrecht van ‘een herdenking, geen viering van een bevrijding, omdat … wij ginds geen werkelijke bevrijding mochten beleven’.1 Geen bevrijding, want na 17 augustus 1945 breekt de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd uit en wordt de situatie zeer onveilig. De meeste ex-geïnterneerden blijven in de kampen en ook andere Nederlanders en bevolkingsgroepen die Nederlandsgezind zijn, zoeken hier naar veiligheid. 15 Augustus 1945 wordt daarom vooral aangeduid als de dag van de capitulatie van Japan. Er zijn tienduizenden doden te betreuren, die nu begraven liggen op de Nederlandse erevelden in Azië en

Australië onder beheer van de Oorlogsgravenstichting. De overlijdensberichten bereiken de nabestaanden pas in de periode na 15 augustus 1945. Alles bij elkaar heeft dit geleid tot veel verdriet, grote onzekerheid over de toekomst en confrontatie met vele gewelddadigheden door het uitbreken van een nieuwe oorlog. Er heerst geen feeststemming zoals Nederland die heeft gekend. In 2005 kenmerkt oud-voorzitter Lia Folmer-de Kleijn deze dag als ‘een dag, die zowel herdenken als vieren combineert: droefheid met een rand van blijdschap’.2

Indisch Monument In 1988 wordt het Indisch Monument in Den Haag onthuld door koningin Beatrix. Sindsdien vindt hier jaarlijks een nationale Indië-herdenking plaats. Het Indisch Monument groeit in korte tijd uit tot een nationaal icoon, met name binnen de Indische samenleving. Oud-voorzitter Dolf Horstmeier spreekt in zijn openingsrede van 1998 zijn grote bewondering hierover uit: ‘Meer dan destijds is verwacht, heeft het Indisch Monument ertoe bijgedragen dat elk jaar op nationale schaal aandacht wordt geschonken aan het oorlogsgebeuren in Zuidoost-Azië. Meer dan destijds is verwacht, is het Indisch Monument uitgegroeid tot een vast punt van herkenning en erkenning. Meer dan destijds werd verwacht zijn het de mensen eromheen, die door hun houding – soms staand, soms knielend – en door het leggen van bloemen, het Indisch Monument hebben gemaakt tot gedenkteken zoals het nu is: indrukwekkend en ontroerend.’3

Het Indisch Monument, zo wordt in 1988 gedacht, is het eindpunt van de lange weg naar erkenning van het Indisch oorlogsleed. Maar in plaats daarvan treden juist aan erkenning gerelateerde zaken prominenter op de voorgrond. Een veelbewogen jaar is 1991. Aanleiding is de kranslegging in juli van de Japanse premier Toshika Kaifu bij het Indisch Monument onder begeleiding van toenmalig premier Ruud Lubbers. Dit vindt plaats na instemming van het stichtingsbestuur. De Japanse premier betuigt bij deze gelegenheid zijn spijt over het Japanse optreden in

15 augustus, een nationale herdenking

Koning Willem Alexander en voorzitter Jan Kees Wiebenga, 2015

11

Onvoltooid verleden tijd


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 17:59 Pagina 12

Indië. Na afloop van de plechtigheid wordt de krans echter in het water gegooid. Het stichtingsbestuur en andere Indische organisaties distantiëren zich van deze actie, maar betreuren het feit dat de spijtbetuiging niet in het openbaar is gemaakt. Premier Lubbers vindt echter dat het nu eindelijk tijd wordt om te vergeven en te vergeten. Binnen de Indische gemeenschap circuleren berichten dat in de media de premier in dit kader gezegd zou hebben: ‘de kous is af’. Later verklaart de premier dat de media hem verkeerd hebben geciteerd en dat hij dit niet zo bedoeld had. De regering weigert echter bij de Japanse premier Kaifu aan te dringen op betaling van de Japanse ereschulden. Door al deze opschudding lopen de emoties bij een deel van de Indische achterban hoog op. Premier Lubbers, die op 15 augustus namens het Nederlandse volk een krans zal leggen bij het Indisch Monument, probeert deze emoties te kalmeren. Hij gaat een gesprek aan met enkele vertegenwoordigers van de belangrijkste Indische organisaties, onder wie onze toenmalige voorzitter Rudy Boekholt. In dit gesprek wordt de basis gelegd voor de oprichting van het Indisch Platform, dat de spreekbuis wordt van de Indische gemeenschap voor de regering inzake kwesties rond erkenning van het Indisch oorlogsleed. De premier bereikt met dit overleg echter niet het beoogde effect. Boekholt roept de Indische achterban op om de herdenking niet te laten fungeren als een plaats van protest. Tevergeefs. Bij de kranslegging gooit een getraumatiseerde man een ei naar premier Lubbers. Voor hem was ‘de oorlog onvoltooid verleden tijd’. Tijdens de plechtigheid draaien ook enkele tientallen van de ruim tweeduizend aanwezigen de premier de rug toe als stil protest.4

Nieuwe initiatieven

gedeeld verleden 12

Na deze roerige herdenking wordt het Indisch Platform opgericht. Rudy Boekholt wordt tevens voorzitter van deze nieuwe stichting. Een eerste verdienste van het Indisch Platform is dat er vanaf 1998 jaarlijks op 15 augustus als blijk van erkenning door de regering op alle rijksgebouwen gevlagd wordt. Een breed gedragen wens is verder de realisatie van een gedegen Indische geschiedschrijving over de oorlog in Azië, omdat deze geschiedenis over het algemeen minder goed bekend is bij de Nederlandse bevolking. Op dit vlak heeft het Indisch Platform belangrijke resul-

taten geboekt. Zo heeft er een uitgebreid historisch onderzoek plaatsgevonden naar zowel de geschiedenis van de Indische Nederlanders als naar de kille en bureaucratische ontvangst van de Indische Nederlanders in het naoorlogse Nederland.5 De overheid erkent de conclusie van het onderzoek en maakt naar aanleiding daarvan een ‘gebaar’ naar de Indische gemeenschap in de vorm van individuele uitkeringen en collectieve projecten.6 De hiermee gemoeide werkzaamheden worden uitgevoerd door Stichting ‘Het Gebaar’, waarvan ik het voorrecht had om voorzitter te mogen zijn. Ik denk nog vaak terug aan het werk dat deze Stichting heeft mogen verrichten voor de Indische gemeenschap. Ten slotte is historisch onderzoek verricht naar twee onopgeloste en steeds terugkerende pijnlijke kwesties uit de oorlogstijd: de back-


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 17:59 Pagina 13

pay, de niet-uitbetaalde soldij en salarissen van militairen en ambtenaren tijdens de oorlogstijd en het Indisch rechtsherstel.7 De conclusies van deze twee onderzoeken zijn nu de basis voor onderhandelingen met de regering over eventuele financiële compensatie. Boekholt was van mening dat naast geschiedschrijving, de herinnering aan deze tijd onlosmakelijk verbonden is met herdenken en pleit voor de oprichting van een Indisch Herinneringscentrum. Ook de latere voorzitter Dolf Horstmeier benadrukt het belang van een herinneringscentrum in zijn openingsredes, want ‘om recht te doen aan de vele herinneringen van de mensen die de geschiedenis in Indië hebben meegemaakt is naast een jaarlijkse herdenking, naast het Indisch Monument, een Indisch Herinneringscentrum noodzakelijk’.8 De Stichting Indisch Herinneringscentrum wordt

opgericht met financiële ondersteuning van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (vws). Boekholt wordt ook voorzitter van deze stichting.

Eigen ervaring Onder het voorzitterschap van Vrijburg en Boekholt ligt bij de herdenkingen de nadruk hoofdzakelijk op zaken die de volwassenen van de eerste generatie bezighouden. Tijdens deze periode probeert het bestuur jongeren en jongere generaties te betrekken door het Christelijk Vrijzinnig Lyceum in Den Haag het Indisch Monument te laten adopteren en door het geven van jeugdvoorlichting. Als Dolf Horstmeier in 1996 het voorzitterschap overneemt van Rudy Boekholt probeert hij meer dan voorheen de tweede en derde generatie bij de herdenking te betrekken: ‘We zijn afgestapt van de traditionele hoofdspreker en hebben gezocht naar mensen van een nieuwe generatie die een verhaal houden dat de nieuwe generatie aanspreekt.’9 Het programma krijgt een persoonlijker karakter. Tevens ontplooit de Stichting activiteiten op het gebied van exposities en films. ‘Deze activiteiten’, legt Horstmeier uit, ‘zijn kleine bouwstenen om beelden uit het verleden – naast je eigen herinneringen – in een historische context te plaatsen.’10

15 augustus, een nationale herdenking

Zijn opvolger Lia Folmer-de Kleijn benadrukt meer dan Horstmeier de menselijke invulling van de historische context. Zij stelt groepen mensen met hun ervaringen centraal, want zegt ze: ‘We herdenken […] niet zozeer een min of meer abstract historisch feit, maar we herdenken mensen. We herdenken alle mensen die direct of indirect slachtoffer zijn geworden van de Japanse overheersers. Dat doen we vandaag in het bijzonder…’11 In haar eerste openingsrede toont Folmer-de Kleijn haar respect voor de moeders van toen. De kinderen van toen zijn nu een grote groep bij de herdenking en zij benoemt zichzelf ‘tot tolk van de kinderen die hun leven danken aan de zorg en moed van hun moeders, die er alleen voor stonden’.12 In de loop van haar voorzitterschap stelt zij steeds andere groepen centraal om zo het grote historische verhaal een menselijk gezicht te geven. Daarnaast brengt zij het zwijgen van de eerste generatie onder de aandacht en daarmee de beperkte overdracht van verhalen naar volgende generaties. Het is hen volgens haar niet aan te rekenen: ‘Het waarom van dit

13


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 17:59 Pagina 14

zwijgen ligt besloten in de omvang van het leed, dat zij niet konden, maar vaker nog niet wilden delen. Zij droegen hun eigen last, bang als zij waren dat hun verleden ons te zwaar zou belasten.’13

Overgeleverde verhalen Naarmate personen die de oorlog in Azië hebben meegemaakt steeds ouder worden en een deel van hen overlijdt, worden steeds meer Indische belangenorganisaties ontbonden. In 2003 geven deze ontwikkelingen de erevoorzitter Rudy Boekholt het gevoel dat het vijf voor twaalf is. Hij benadrukt dat de volgende vragen ons moeten blijven bezighouden: wie organiseert in de toekomst de 15 augustus herdenking en wie besteedt er dan nog aandacht aan het monument? Boekholt heeft een boodschap voor de eerste generatie: geef je geschiedenis door aan de jongeren. ‘Alleen dan maken wij kans dat onze Indische waarden behouden blijven en dat over vijftien jaar de 15 augustus herdenking bij het Indisch Monument nog steeds zal plaatsvinden en dat dit monument voor de Indische gemeenschap nog steeds van grote betekenis zal zijn.’ Zelf heeft hij zijn verhaal opgeschreven en hij raadt dit ook zijn generatiegenoten aan. Hij sluit zijn betoog af met de woorden ‘En nu niet zeggen, zoals we gauw geneigd zijn: Al soedah, “laat maar”, maar zeg eens: Ajo, “doen maar”.’14

gedeeld verleden 14

In 2006 neemt Joost van Bodegom de voorzittershamer van Lia Folmer-de Kleijn over. Hij deelt de zorgen over het doorgeven van persoonlijke verhalen aan jongere generaties. Geïnspireerd door de woorden van Boekholt uit 2003 oppert de nieuwe voorzitter in zijn openingsspeech een ‘schrijfidee’ aan onze achterban: ‘Goed we weten al aardig wat van wat er zich in grote lijnen heeft afgespeeld. Wat we voor het allergrootste deel nog niet weten zijn de unieke persoonlijke belevenissen.’15 Naast verhalen vindt Van Bodegom de overdracht van al het Indisch erfgoed belangrijk. In dit kader ondersteunt hij dan ook van harte het programmaonderdeel Indisch Erfgoed van de Oorlog, dat geïnitieerd is door het ministerie van vws. In zijn openingsspeeches probeert hij onze achterban hiervoor warm te maken. ‘Maar’, zo stelt hij, ‘hoe moet dat nou in de toekomst met ons erfgoed. Zal ons nageslacht daar wel goed mee omgaan en er zorgvuldig op passen?’ Hij hoopt daarom dat in de toekomst het Indisch Herinneringscentrum zorg draagt voor

het behoud van het Indisch erfgoed. De 15 augustus herdenking zelf baart de toenmalige voorzitter veel minder zorgen omdat – en daarbij citeert hij oud-directeur Hans Blom van het niod – ‘in de loop der jaren […] de herdenking op 15 augustus uitgegroeid [is] tot een gevestigd instituut. Een moment in verband met de Tweede Wereldoorlog dat niet meer weg te denken is naast 4 en 5 mei en 29 januari, de Auschwitzherdenking’.16 In 2010 is het 65 jaar geleden dat de oorlog is beëindigd, maar voor Van Bodegom hoeft en mag de oorlog nog lang niet met pensioen. Want ‘we kunnen op velerlei gebied en op een opbouwende wijze lessen doorgeven en herinneringen blijven vastleggen en overdragen aan het nageslacht’. Met deze woorden onderschrijft hij zijn motto voor herdenken: ‘Dicht bij toen, met het oog op morgen’.17

Op afstand maar betrokken De eerste voorzitters At Vrijburg en Rudy Boekholt hebben de Tweede Wereldoorlog respectievelijk als volwassene en tiener meegemaakt, hun opvolgers Dolf Horstmeier, Lia Folmer-de Kleijn en Joost van Bodegom zijn kampkinderen. Allen hebben de oorlog aan den lijve ondervonden, al dan niet met bewuste herinneringen. En ik, ik ben de eerste voorzitter die de Tweede wereldoorlog niet heeft meegemaakt. Al heeft mijn familie vele bindingen met het voormalige Nederlands-Indië. Ik heb geen eigen verhalen, ik kan alleen luisteren en de verhalen doorgeven aan mijn kinderen en kleinkinderen. De generatie die de oorlog heeft meegemaakt en die het verhaal kan vertellen wordt steeds kleiner en de groep luisteraars wordt steeds groter. De grote geschiedschrijving is geschreven. Het is belangrijk, en hier sluit ik me aan bij mijn voorgangers, dat de persoonlijke verhalen opgetekend moeten worden en worden doorverteld. Hierin zullen de Stichting Herdenking 15 Augustus 1945, het Indisch Monument en het Indisch Herinneringscentrum een centrale rol spelen: herdenken en herinneren blijven onlosmakelijk met elkaar verbonden. Om de herdenking in de toekomst in stand te houden, wordt er meer met andere organisaties samengewerkt, zoals met het Indisch Herinneringscentrum en met het Nationaal Comité 4 en 5 mei. We mogen ons erop verheugen dat het publiek de laatste jaren gegroeid is tot boven de


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 26-08-15 11:30 Pagina 15

Koningin Beatrix en voorzitter Joost van Bodegom, 2010

3000, waarbij niet alleen leden van de eerste generatie de herdenking bezoeken maar het aantal leden uit de jongere generaties groeiend is!

In dit jubileumboek kunt u daarom een selectie van speeches, gedichten, declamaties en liederen lezen die op de herdenkingen op 15 augustus zijn gehouden en voorgedragen vanaf 1988 tot op heden. We hebben ze thematisch onderverdeeld in

Het is nu zeventig jaar geleden dat de oorlog is beĂŤindigd. De herinneringen van de eerste generatie zijn van belang om de toekomst van het herdenken van de oorlog in AziĂŤ te kunnen waarborgen. Deze herinneringen zijn de verhalen waar de jongere generaties naar kunnen luisteren en die zij zelf ook weer door kunnen geven. Het thema van dit jaar is dan ook: Mijn herinnering, jouw verhaal.

de geschiedenis

In de loop der jaren zijn er op de herdenking vele speeches en voordrachten gehouden en liederen gezongen, die alle op eigen wijze de herinnering aan de oorlog vertolken. Sommige voordrachten zijn heel persoonlijk, vol emotie, andere meer beschouwend. In het algemeen laten zij zien welke zaken er speelden, welke gevoelens er leefden en hoe het Indisch oorlogsverleden zich langzaam maar zeker een vaste plek heeft verworven in het oorlogsverhaal van Nederland. Dit moeten we uitbouwen omdat het een relevant verhaal is, niet alleen voor de inmiddels enkele miljoenen nazaten, maar ook als belangrijk onderdeel van de totale Nederlandse geschiedenis.

de eigen ervaring, het overgeleverde verhaal en op afstand maar betrokken. Ter inleiding hebben we een kort, niet-uitputtend historisch verhaal geschreven over de oorlog in AziĂŤ en zijn nasleep, waarbij de nadruk ligt op wat verschillende groepen mensen hebben meegemaakt. De groepen, zoals die ook in het Indisch Monument gerepresenteerd worden. We hopen dat u naar aanleiding van deze verhalen zich verder zult gaan verdiepen in de prachtige geschiedschrijving over de Indische gemeenschap, die ook een verworvenheid is van de jarenlange strijd om erkenning.

15


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 17:59 Pagina 16

Een roerige geschiedenis Margaret Leidelmeijer – onafhankelijk onderzoeker en adviseur Indisch erfgoed

Inleiding. 15 augustus 1945 als kantelpunt We hadden geen idee dat de Japanse bezetting de onafhankelijkheid van Indonesië zou inleiden. We dachten dat we na de capitulatie van Japan zouden terugkeren naar ons oude leven. Maar niets was minder waar.1 Op 15 augustus 1945 capituleert Japan. Dit betekent het einde van de Japanse bezetting in Nederlands-Indië en het officiële einde van de Tweede Wereldoorlog in het Koninkrijk der Nederlanden. Tegen het eind van de bezetting zijn het land en zijn bevolking sterk verarmd en is de gehele samenleving ontwricht. In de jaren daarvoor hebben zich onder het Japans bestuur echter belangrijke onomkeerbare ontwikkelingen voltrokken. Zo heeft het Indonesisch nationalisme, dat in de jaren dertig door de Nederlands-Indische regering zwaar onderdrukt is, zich versneld verder ontwikkeld. Onder leiding van de voorman Soekarno van de Partai Nasional Indonesia (pni) heeft Indonesië zich voorbereid op de onafhankelijkheid. Grote groepen jongeren en mannen zijn in de loop der tijd door de Japanse bezetter militair getraind en voorbereid op antikoloniale strijd. Naarmate de bezetting voortduurt verslechteren echter ook voor de Indonesische bevolking de levensomstandigheden.2

gedeeld verleden 16

Op het moment van de Japanse capitulatie verblijft een deel van de Europese gemeenschap, waaronder ook een deel van de Indo-Europeanen die van gemengd Europees-Aziatische afkomst zijn, in Japanse interneringskampen. Zij horen pas na ongeveer een week dat Japan gecapituleerd is. De geïnterneerden hebben een aantal jaren doorgebracht in een maatschappelijk isolement, over het algemeen onwetend van de politieke ontwikkelingen die hebben plaatsgevonden. De Indo-Europeanen, van wie het merendeel buiten het interneringskamp is gebleven, zijn beter op de hoogte en hopen op een terugkeer naar de vooroorlogse situJapanse militairen bewaken de voormalige interneringskampen na het uitbreken van de Bersiap-periode. Kampong Makassar, Batavia, oktober 1945

atie. Voor de meeste mensen is dit echter niet hun eerste zorg. Velen zijn er lichamelijk en psychisch slecht aan toe en voor hen hebben voeding, medische zorg en gezinshereniging prioriteit. Er wordt getreurd om de vele doden. Veel gezinnen zijn soms al vanaf het begin van de bezetting uit elkaar. Het is onbekend waar de gezinsleden zich


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 17:59 Pagina 17

bevinden en of zij nog in leven zijn. Er is veel onzekerheid. De capitulatie is echter geen bevrijding, want op 17 augustus 1945 roept Soekarno, samen met Mohammed Hatta, de Republiek Indonesië uit. Eind september zetten Britse troepen, die tijdelijk het militaire gezag in handen hebben, voet aan wal op Java. De Indonesiërs vrezen de terugkeer van het Nederlands gezag en een gewelddadige strijd om de macht breekt los. De Brits-Indische troepen kunnen na felle strijd op Java slechts enkele gebieden onder controle krijgen: het gebied rond Batavia, delen van het Bandoengse, Sema-

rang en Soerabaja. Moordpartijen, kidnappings en schietpartijen zijn aan de orde van de dag in deze zogenaamde Bersiap-periode. Zo’n 46.000 Europeanen, hoofdzakelijk Indo-Europeanen, worden geïnterneerd in Republikeinse kampen.3 Vanaf maart 1946 neemt het Nederlands-Indisch bestuur het gezag van de Britten over. Nederland erkent de nieuwe Republiek niet, maar is nu wel bereid tot een dekolonisatieproces onder Nederlandse regie dat uiteindelijk zal leiden tot onafhankelijkheid. Een koloniale oorlog volgt, waarin politieke onderhandelingen en gevechtsacties elkaar afwisselen. Aan beide zijden vallen veel slachtof-

een roerige geschiedenis 17


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 17:59 Pagina 18

fers.4 Deze oorlog wordt onder internationale druk in 1949 beslecht in het voordeel van de Republiek. Op 27 december 1949 vindt de soevereiniteitsoverdracht van Nederlands-Indië plaats, met uitzondering van Nieuw-Guinea. NederlandsIndië houdt op te bestaan. Als gevolg van het voortdurende geweld vertrekken reeds vanaf eind 1945 een kleine honderdduizend mensen naar Nederland voor ziekteherstel, verlof of voor definitieve terugkeer. Nog zo’n 200.000 volgen na de soevereiniteitsoverdracht eind 1949. In totaal zullen er tot 1968 ruim 330.000 personen naar Nederland repatriëren.5 Voor de meeste repatrianten is dit een onverwachte uitkomst. Ze hebben niet gedacht dat het einde van de oorlog tevens het einde van de kolonie zou inleiden en daarmee het gedwongen vertrek uit het land waar de meeste families reeds generaties gewoond hebben en waarmee een sterke emotionele binding bestaat. Het blijkt het kantelpunt in het leven van velen uit de Indische gemeenschap én een kantelpunt in de Nederlandse geschiedenis.

Het oorlogsverhaal Oplopende politieke spanningen

gedeeld verleden 18

Japan kent in de jaren dertig een agressieve expansiedrift. Het land industrialiseert sterk en heeft hiervoor veel grondstoffen nodig. Japan wil deze uit de regio Zuidoost-Azië importeren, maar stuit hierbij op tegenwerking van de koloniale mogendheden. In september 1940 kondigt Japan aan dat het een economische invloedssfeer wil opbouwen van waar het al zijn benodigde grondstoffen kan importeren, de zogenaamde Groot Oost-Aziatische Welvaartssfeer.6 Nazi-Duitsland en Italië ondersteunen Japan hierin. De drie landen sluiten op 27 september 1940 in Berlijn het Tripartite Pact, waarin zij het keizerrijk Japan erkennen als de leider van de nieuwe orde in Azië. In deze periode, Nederland is inmiddels bezet door nazi-Duitsland, onderhandelt Japan met Nederlands-Indië over een forse verhoging van de invoer van aardolie en andere grondstoffen. Japan verhoogt de druk op de onderhandelingen door in januari 1941 tevens aansluiting te eisen bij de Groot-Oost-Aziatische Welvaartsfeer. De onder-

handelingen lopen vast in juni 1941, waarna de spanningen oplopen: de Nederlands-Indische regering bevriest de Japanse handelsdeviezen en stelt een handelsembargo in op olie, tin en rubber. Zij werkt hierin samen met de Verenigde Staten en Groot-Brittannië. Diplomatiek overleg door de koloniale mogendheden met Japan loopt op niets uit. Op 7 december 1941 trekken Japanse troepen Brits-Maleisië binnen en worden Singapore en Pearl Harbor gebombardeerd. Japan verklaart de oorlog aan de Verenigde Staten en GrootBrittannië. Op 8 december verklaart Nederland de oorlog aan Japan en kondigt gouverneur-generaal Tjarda van Starkenborgh Stachouwer de algehele mobilisatie af. Onderzeeboten en vliegtuigen van het Koninklijk Nederlands Indisch Leger (knil) en de Marine Luchtvaartdienst (mld) voeren vanaf die dag operaties uit tegen de Japanse invasievloten in Zuidoost-Azië. De Tweede Wereldoorlog is daarmee echt een wereldwijde oorlog geworden.7

De invasie van Japan Op 11 december 1941 vindt de eerste oorlogshandeling tegen Nederlands-Indië plaats: Ambon wordt gebombardeerd. Vanaf begin januari 1942 volgt de invasie. De Koninklijke Marine tracht de invasie in de Indische archipel te voorkomen, maar is niet opgewassen tegen de Japanse overmacht. Nagenoeg de hele vloot gaat verloren met verlies van meer dan 1.600 Nederlandse en Indonesische opvarenden. Over land volgt een snelle opmars van Japanse troepen: Celebes, Borneo, Ambon, Bali en Sumatra. Rond olieraffinaderijen, vliegvelden en havens woedt een hevige strijd; Nederlandse vernielingsbrigades vernietigen deze strategische plekken tot grote woede van de Japanners. Represaillemaatregelen volgen en de militairen en ambtenaren die hiervoor verantwoordelijk worden gesteld, worden geëxecuteerd. Ruim 17.000 militairen worden krijgsgevangen gemaakt.8 De Europese burgers worden geïnterneerd, inclusief het merendeel van de Indo-Europeanen; dit in tegenstelling tot wat er op Java zou gebeuren.9 Begin maart 1942 start de Japanse invasie van Java. Java houdt geen stand en Nederlands-Indië capituleert op 8 maart 1942. Het keizerrijk Japan bezet Nederlands-Indië. Overal in de archipel wordt de Japanse vlag gehesen: wit met een rode


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 17:59 Pagina 19

Japanse militairen landen op Java

bol, het symbool voor de keizer. Veel Indonesiërs halen de Japanners in als bevrijders van het koloniale regiem.

De bezetting Japanisering

In januari 1942 leven er rond de 300.000 Europeanen in Nederlands-Indië op een totale bevolking van ongeveer 70 miljoen.11 Rond de 260.000 daarvan heeft de Nederlandse nationaliteit. Driekwart van dat deel is geboren in Nederlands-Indië en een kwart in Nederland.12 De meeste Europeanen (circa 280.000) wonen op Java. Voor de nieuwe machthebbers zijn dit er te veel om te interneren.13 De Europeanen worden op basis van afstamming onderverdeeld in twee groepen: de totoks, waarmee de volbloed Nederlander wordt bedoeld, al dan niet geboren in Nederlands-Indië en de Indo-Belanda (IndoEuropeanen of Indo’s). Voor het registratiebewijs,

een roerige geschiedenis

Op bevel van de Japanse militaire autoriteiten worden direct alle banken gesloten en worden er geen lonen, salarissen, soldij en pensioen meer uitbetaald. Banktegoeden worden bevroren. Veel gezinnen komen daardoor acuut in financiële problemen. De Japanners starten vrijwel meteen met de ‘Japanisering’ van de samenleving. Een aantal praktische zaken wordt ingevoerd zoals de invoering van de Tokio-tijd op Java, die anderhalf uur voorlag op de ‘normale’ tijd, en de invoering van de Japanse jaartelling. Het jaar 1942 wordt het jaar 2602. Daarnaast betekent de Japanisering de uitbanning van westerse elementen uit de samenleving. Zo verdwijnen de Nederlandse dagbladen en tijdschriften, wordt de Nederlandse taal verboden

en komt er een verbod op Europees onderwijs. Het meest vergaand is de verwijdering van de westerlingen uit de samenleving als uitvloeisel van de ont-Europeanisering van Groot-Azië. Om te zien wie er geïnterneerd moet worden, worden alle Europese inwoners boven de zeventien jaar geregistreerd.10

19


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 17:59 Pagina 20

Identiteitsbewijs van Aleida Cornelia van Bebber-Hilhorst, Surabaya, 1942-45. Hierop staat dat ze Nederlandse is en geboren in Den Helder, 35 jaar oud is, 2,5 jaar in Indië woont, getrouwd is en één kind heeft

de pendaftaran, heeft men een Asal Oesoel nodig, een afstammingsbewijs. Wanneer er in de afstamming een Aziatische voorouder aanwezig is, is men in eerste instantie gevrijwaard van internering.

gedeeld verleden 20

De internering verloopt in fasen en is per stad en regio verschillend. Na de internering van militairen en ambtenaren aan het begin van de bezetting, volgen tot oktober 1942 de totok mannen van zeventien tot 60 jaar en daarna de totok vrouwen, kinderen en de mannen boven de zestig. In 1943 en 1944 vinden er opnieuw registraties plaats en worden de Indo-Europeanen onderverdeeld in steeds verfijndere categorieën van afstamming. Duizenden Indo-Europeanen verdwijnen dan alsnog in het kamp.

Krijgsgevangenen Na de capitulatie in maart 1942 bevindt zich 88 procent van alle krijgsgevangenen van de archipel op Java.14 Dit zijn 70.000 militairen, onder wie

56.000 militairen van de Nederlands-Indische krijgsmacht en daarnaast 10.600 Brits(-Indische), 4.800 Australische en 900 Amerikaanse militairen. Onder de Indische krijgsmacht bevinden zich militairen van het knil, de Gouvernementsmarine en de Koninklijke Marine, dienstplichtigen en de land- en stadswachten15 van diverse origine: Nederlanders, waarvan het grootste deel Indo-Europeanen, Molukkers, Javanen, Menadonezen en Chinezen. De Japanners hebben niet op zo’n grote groep krijgsgevangenen gerekend, die gehuisvest, gevoed en bewaakt moet worden. In eerste instantie ligt er nog geen gestructureerd plan. Een deel van de inheemse militairen wordt na een korte gevangenschap vrijgelaten. Op Java komen de krijgsgevangenen terecht in kazernes, gevangenissen, scholen, kloosters en andere (woon)complexen. In eerste instantie is er nog bewegingsvrijheid, maar dat wordt snel minder en privileges, zoals bezoek van familie en het ontvangen van voedsel en kleding worden eveneens na korte tijd ingetrokken. De mannen worden ingezet voor werkzaamheden in de omgeving van het kamp.


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 17:59 Pagina 21

Het is verboden om contact met de buitenwereld te zoeken en daarom gebeurt dit stiekem, via gesmokkelde briefjes. De Japanners concentreren de mannen in steeds grotere kampen en daarom zijn er regelmatig transporten naar plaatsen elders op Java. Het contact met de familie wordt verbroken als in mei 1942 het Japanse bestuur bepaalt dat de krijgsgevangene voortaan als arbeider ingezet wordt in de Japanse industrie en bij de constructie van militaire bouwwerken zoals vliegvelden en spoorlijnen. Met vrachtwagens en treinen worden de krijgsgevangenen naar de havens getransporteerd en ver-

scheept naar een voor hen onbekende bestemming. Het transport per Japans schip is een hachelijke zaak, omdat Japanse schepen doelwit zijn van geallieerde torpedojagers en bommenwerpers. Bij de transporten op deze zogenaamde hell ships vallen rond de 22.000 slachtoffers. De grootste scheepsramp is de torpedering door een Engelse onderzeeër van de Junyo Maru voor de kust van Sumatra op 18 september 1944.16 Naar schatting komen hier 5.600 personen om: krijgsgevangenen afkomstig uit Nederlands-Indië, Groot-Brittannië, Australië en de Verenigde Staten en ongeveer 4.200 Indonesische dwangarbeiders, de zogenaamde romoesha’s.17 Burma-Siamspoorlijn, getekend door krijgsgevangene A. Smits, 1943

een roerige geschiedenis 21


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 17:59 Pagina 22

Burgergeïnterneerden Als gevolg van de Japanisering worden de Europese burgers uit de samenleving verwijderd, met uitzondering van de Duitsers en de Italianen en de neutrale Zweden.19 In totaal worden er ruim 100.000 Nederlandse burgers geïnterneerd: een kleine 37.000 mannen, ruim 30.000 vrouwen en bijna 34.000 kinderen.20 Hoewel de selectie officieel geschiedt op basis van de pendaftaran, blijkt dit in de praktijk vaak willekeurig te gebeuren. De kleur van de ogen of de kleur van het haar zijn soms doorslaggevend.

Briefkaart geschreven door mevrouw Siliakus-Schroot vanuit het vrouwenkamp Brastagi S.O.K. aan de heer W.A. Schroot, van wie het onbekend was of hij zich in Burma bevond, 1944

De mannen worden over heel Azië verspreid. Ze werken onder andere in Singapore en Oost-Indonesië aan vliegvelden, in Japan in lood- en in kolenmijnen, aan wegen in China en in Thailand en op Sumatra aan spoorlijnen. Bijna 18.000 man, dit is 42 procent van de Nederlandse krijgsgevangenen, komt te werken aan de Birma-Siamspoorlijn onder zeer slechte voedings- en leefomstandigheden en onder een wreed regiem.18 Meer dan 3.000 van de Nederlandse krijgsgevangenen (ruim 17 procent) overlijdt hier. De leefomstandigheden van de Indonesische romoesha’s zijn nog slechter dan die van de westerse krijgsgevangenen. Het sterftecijfer ligt bij deze groep nog hoger, rond de 50 procent. Over de Birma-Siamspoorlijn wordt vaak gezegd: ‘een dode op iedere dwarsligger’. Het contact met familie is zo goed als verbroken. Via briefkaarten van het Rode Kruis worden er spaarzaam berichten in het Maleis uitgewisseld. Het duurt echter maanden − zo niet langer − voordat de briefkaart de geadresseerde bereikt, als dat al gebeurt. En dan is de vraag of de afzender nog leeft. gedeeld verleden 22

Veel krijgsgevangenen hebben in deze periode dagboeken bijgehouden, ondanks het verbod daarop. Het geeft een beeld van de gruwelijke omstandigheden waaronder zij hebben moeten leven: de onzekerheid, de uitzichtloosheid, de honger, de ziektes, de wreedheden van de Japanners en hun bewakers, de onderlinge conflicten, het harde werken en de dagelijkse aanwezigheid van de dood.

De internering vindt plaats in gescheiden vrouwenen mannenkampen.21 De mensen worden gehuisvest in woonhuizen in afgescheiden woonwijken en in allerlei gebouwen zoals scholen, hotels, gevangenissen en militaire barakken. De internering van burgers valt tot 7 november 1943 onder de verantwoordelijkheid van het civiel Japans bestuur en de uit Indonesiërs samengestelde politie bewaakt de complexen. Tot het voorjaar van 1943 is het regiem, sommige uitzonderingen daargelaten, nog relatief mild te noemen. Zo is het mogelijk om met toestemming het kamp voor een aantal dagen te verlaten en ook mag het huispersoneel nog komen helpen. Daarna worden de kampen gesloten. Op de grens van het kamp wordt een omheining van bamboematten opgetrokken, het zogenaamde gedek, dat het uitzicht op de buitenwereld verhindert. Na 7 november 1943 staan de kampen onder direct beheer van het Japanse leger. Het regiem wordt strenger. Japanse en Koreaanse militairen en de uit Indonesiërs samengestelde militaire hulpkorpsen, heiho’s, bewaken voortaan het kamp. Vanaf de oprichting wordt het interneringskamp volgens Japanse instructies georganiseerd. Aan het hoofd staat de Japanse kampcommandant. Het Nederlandse kamphoofd is verantwoordelijk voor de dagelijkse gang van zaken en moet hierover verantwoording afleggen aan de kampcommandant. Voor voedsel en alle andere dagelijkse benodigdheden zijn de geïnterneerden afhankelijk van de Japanners. Voor de rest moet het kamp zichzelf draaiende houden, zonder hulp van buiten. Via corveediensten worden de nodige werkzaamheden uitgevoerd zoals het bereiden van voedsel in de centrale keuken, de aan- en afvoer van spullen, het schoonmaken van de latrines en andere gemeenschappelijke ruimten, bewaking en het verbouwen van voedselgewassen.


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 17:59 Pagina 23

Vrouwenkamp Banjoebiroe 10. Foto’s genomen tijdens het bezoek van Lady Mountbatten aan de interneringskampen op Java in september 1945 idem Jongenskamp Ambarawa 7. Jongens dragen het eten uit de kampkeuken

23


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 17:59 Pagina 24

Mannelijke burgergeïnterneerden worden geselecteerd voor dwangarbeid. Indien zij fit genoeg zijn, volgen zij het lot van de krijgsgevangenen. Anderen worden ingezet voor lokale werkzaamheden en voor de algemene werkzaamheden in het kamp zelf. Tot april 1944 worden jongens ouder dan zestien jaar door de Japanners uit de vrouwenkampen gehaald en overgebracht naar mannenkampen. In april 1944 verandert het Japanse beleid ten aanzien van de jongens. Alle jongens van tien jaar en ouder worden vanaf die datum als man aangemerkt en overgebracht naar mannenkampen of naar speciaal voor hen opgerichte jongenskampen. Het gedwongen afscheid heeft grote impact op zowel de jongens als de moeders.22 Sommige jongens hebben geluk als ze bij hun vader of broer(s) terechtkomen. In andere gevallen moeten ze geheel zelfstandig zien te overleven. De moeders blijven achter in grote onzekerheid over het lot van hun zonen.

Het regiem in het kamp wordt strenger naarmate de bezetting voortduurt en de geallieerde troepen een opmars in Azië maken. De dagelijkse appèls, waarbij alle geïnterneerden ongeacht leeftijd of conditie aanwezig moeten zijn, zijn een zenuwslopende aangelegenheid. Hier worden de geïnterneerden geteld en moeten zij op de juiste manier buigen voor de Japanse vlag. Als het aantal niet klopt of als er niet goed gebogen wordt, volgt straf. Het aanschouwen of ondergaan van fysiek geweld of urenlang in de hete zon moeten stilstaan op de appèlplaats zijn geen uitzonderlijke bestraffingen. In de loop der tijd verslechtert de voedselsituatie aanzienlijk: er blijft slechts één maaltijd over, die veelal slechts uit een handjevol rijst bestaat met wat groenten, of zogenaamde blubberpap. Honger is alomtegenwoordig.23 Om toch aan extra voedsel

Buigen voor de Japanse kampcommandant in een vrouwenkamp in Tomohon in Noord-Celebes, het huidige Sulawesi. Tekening, 1942


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 17:59 Pagina 25

Vrouwenkamp Banjoebiroe 10. Foto genomen tijdens het bezoek van Lady Mountbatten aan de interneringskampen op Java in september 1945

te komen worden grote risico’s genomen door te handelen bij het gedek, de bamboematten begrenzing van het kamp. Wanneer de persoon hier op heterdaad wordt betrapt, volgt straf. Soms zelfs voor het hele kamp en ook voor de lokale handelaar.

een roerige geschiedenis

Halverwege 1943 is er een groot tekort aan beroepsprostitués voor de Japanse militairen en de legerleiding richt het oog op de Nederlandse en Indo-Europese vrouwen in en buiten de interneringskampen. Japanse militairen komen langs in het kamp om meisjes te selecteren die ‘troost’ moeten bieden aan de Japanse militairen ‘die zo ver van huis zijn’. Hoewel de vrouwen dit werk officieel uitsluitend op vrijwillige basis mogen aanvaarden, is er in de praktijk sprake van grote dwang. In sommige kampen, zoals het kamp Ambarawa 6, hebben moeders door heftig protest weten te voorkomen dat vrouwen werden meegenomen.24

Ook burgergeïnterneerden ontkomen niet aan verplaatsingen naar andere kampen. Ieder transport levert de nodige spanningen op: mensen weten van tevoren niet waar ze terechtkomen en bij ieder transport mogen ze minder persoonlijke spullen meenemen: alleen wat ze zelf kunnen dragen en dat is door de voortdurend afnemende fysieke conditie van de geïnterneerden steeds minder. Het transport vindt over het algemeen onder vaak erbarmelijke omstandigheden per trein of vrachtwagen plaats en neemt vele dagen in beslag. Eind 1944 vindt er een concentratie plaats van geïnterneerden in grotere kampen op Java, Sumatra en Celebes. Zo worden er vanuit Oost-Java burgergeïnterneerden getransporteerd naar Midden- en West-Java en vanuit Oost-Indonesië naar het vrouwenkamp Kampili en het mannenkamp Pare Pare op Zuid-Celebes. Op Noord-Sumatra worden de geïnterneerden vanuit verschillende kampen getransporteerd naar Rantau Prapat: het mannenkamp Si Rengo-Rengo en de vrouwenkampen Aek

25


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 17:59 Pagina 26

Pamienké I, II en III. Deze grotere kampen liggen over het algemeen meer geïsoleerd en er heersen slechtere levensomstandigheden. In het laatste jaar van de internering sterven geïnterneerden als gevolg van toenemende voedseltekorten, slechte gezondheid, overbevolkte huisvesting en slechte hygiënische omstandigheden. Vooral personen ouder dan 45 en kleine kinderen zijn hiervan het slachtoffer. Het geschatte aantal slachtoffers loopt uiteen van ruim 10.000 tot een kleine 17.000. Dit is tussen de 10 en 17 procent van het aantal burgergeïnterneerden. Ondanks alle verboden en restricties proberen de vrouwen en mannen hun leven zo goed mogelijk vorm te geven. Een goed beeld van het leven in al zijn facetten geven de vele dagboeken en tekeningen uit deze periode25, met thema’s als onzekerheid over het lot van familieleden, het vieren van verjaardagen en van hoogtijdagen, geloof, onderlinge steun, vernedering, de appèls, honger, onveiligheid, spanningen tussen de moeders en kinderen, de constante zorg om de kinderen, het verbod op onderwijs en de confrontatie met en het ondergaan van geweld, ziekte en sterfte en ten slotte de hoop op bevrijding.

Buitenkampers De Indo-Europeanen die buiten het kamp zijn gebleven moeten inspelen op een samenleving die 180 graden gedraaid is.26 Opeens bevinden zij zich onder aan de maatschappelijke ladder. De Japanners beschouwen de Indo-Europeanen als Aziaten, maar zij worden door hun gemengde achtergrond echter nooit helemaal vertrouwd. Want waar ligt hun loyaliteit? Hetzelfde geldt voor specifieke bevolkingsgroepen die als loyaal golden aan het Nederlandse bewind, zoals de christelijke Molukkers, de Menadonezen, de Chinezen en een klein deel van de Javanen.

gedeeld verleden 26

Na de capitulatie zijn er verspreid over de archipel verschillende verzetsgroepen actief.27 Het verzet wordt veelal georganiseerd door knil-militairen die uit handen zijn gebleven van de Japanners en door zogenaamde Nippon-werkers, personen die ‘Opletten! Vijandelijke spionnen.’ Japanse propagandaposter. Iedereen met een lichte kleur (blauwe) ogen was een potentiële vijand. Indo-Europeanen die lichtgekleurde ogen hadden, werden daarom gewantrouwd

verplicht hun werk buiten de kampen moeten voortzetten om de economie draaiende te houden. Zij worden geholpen door (Indo-)Europese vrouwen die nog buiten het kamp verblijven, Chinese burgers en Indische scholieren, vaak afkomstig uit de padvinderij. Voormalige Molukse knil-militairen spelen een belangrijke rol in het verzet, omdat zij zich vrij kunnen bewegen. Het verzet in Nederlands-Indië is van korte duur en speelt zich voornamelijk af in de periode van maart tot september 1942. De Nederlanders hopen dat de bezetting niet lang zal duren. Kerst 1942, is de gedachte, zal in vrijheid gevierd worden. De verzetsactiviteiten richten zich op het voorbereiden van militaire steun aan de Britten en de Amerikanen wanneer die Nederlands-Indië zullen bevrijden. Deze bestaan onder andere uit het verzamelen van militair-strategische gegevens, het verspreiden van geallieerde oorlogsberichten, wapens verzamelen, onderduikadressen verschaffen en het liquideren van Japanners. Het verzet wordt met harde hand bestreden door de Kempetai, de Japanse militaire politie, en de Politieke Inlichtingen Dienst (pid). Voor deze diensten is het vrij duidelijk wie de vijand is en welke bevolkingsgroep geneigd is tot verzet. De


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 17:59 Pagina 27

Gevorderd Europees woonhuis door de Japanse bezettingsmacht voor eigen gebruik

Japanners zijn zeer achterdochtig en menig persoon op wie slechts de verdenking berust van verzet, wordt als gevolg daarvan hard aangepakt. De verdachten worden opgepakt en gemarteld totdat ze veelal bekennen. Na berechting worden de (vermeende) verzetsstrijders door onthoofding geĂŤxecuteerd, velen in het moerassige gebied Antjol bij Batavia.

Direct na het begin van de bezetting vorderen de Japanse troepen en het Japanse bestuur kazernes en een groot aantal Europese woonhuizen voor eigen gebruik. De vrouwen en kinderen van knilmilitairen die in de kazerne (tangsi) wonen, worden overgebracht naar kampen onder Japans toezicht. Het betreft hier met name Molukse, Menadoneze, Javaanse en Indo-Europese vrouwen. Het regiem in deze kampen verschilt per locatie en over het algemeen heeft men enige bewegingsvrijheid. De vrouwen zijn ook verantwoordelijk voor hun eigen levensonderhoud. Doorgaans worden ze door de Japanners ingezet bij verschillende werkzaamheden zoals in de landbouw.28 Bij de invordering van woonhuizen worden de bewoners op zeer korte termijn hun huis uitgezet en moeten ze zoeken naar een ander onderkomen.29 Een aantal gezinnen zoekt zijn toevlucht tot de beschermde wijken, die in een later stadium van de Japanse bezetting bestemd worden als interneringskampen.

een roerige geschiedenis

Tegen maart 1943 hebben de Kempetai en de pid vrijwel het hele verzet onder controle, maar beide organisaties blijven de gehele bezetting alert. Vooral Indo-Europeanen en christelijke Molukkers worden continu scherp in de gaten gehouden. Regelmatig vinden er huiszoekingen plaats naar verboden voorwerpen zoals radio’s, vlaggen, portretten van koningin Wilhelmina, knil-uniformen en wapens. Personen worden opgepakt door verraad, verdwijnen alsnog in de gevangenis, worden gemarteld, soms vrijgelaten, soms geÍxecuteerd. Veel personen die de martelingen hebben ondergaan en niet hebben bekend, mogen terug naar huis, alwaar ze alsnog sterven

aan de gevolgen van de martelingen. Het gevoel van onveiligheid en angst regeert.

27


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 17:59 Pagina 28

om inkomen te verwerven. Oudere jongens en meisjes gaan bijvoorbeeld werken in touwfabrieken en ketjapfabrieken tegen lage lonen of een maaltijd. In de loop van de bezetting worden de jongens net als de Indonesische jongens en mannen verplicht werkzaamheden te verrichten, zoals romoesha-arbeid. Indische en Indonesische meisjes en vrouwen worden onder druk ‘gevraagd’ in Japanse bars te werken. Later blijkt dat het in sommige gevallen om gedwongen prostitutie gaat. De druk op de vrouwen neemt toe naarmate er een groter tekort aan prostitués ontstaat. Er is een constante dreiging. Voor de zekerheid verstoppen de oudere meisjes en jonge vrouwen zich bij huiszoekingen door militairen. Dit kan echter niet voorkomen dat een groep vrouwen gedwongen wordt om als ‘troostmeisje’ in Japanse bordelen te werken. Een levenslang trauma voor deze vrouwen.

Romoesha's, onder dwang geronseld in Java en verscheept naar Nieuw Guinea

gedeeld verleden 28

Het alledaagse leven verloopt moeizaam voor de vele gezinnen. De meeste mannen zijn krijgsgevangen of geïnterneerd. Zo blijft er een gemeenschap over die grotendeels uit alleenstaande vrouwen met kinderen bestaat, die bovendien niet langer kunnen beschikken over loon, salaris of spaargeld. Er ontstaan acute geldproblemen. Vrij snel kunnen de huren niet meer worden opgebracht en veel vrouwen keren met hun kinderen terug naar het ouderlijk huis of gaan met een aantal gezinnen samen in één huis wonen. De kosten voor de huur en het levensonderhoud worden dan gedeeld. Sommigen komen zelfs op straat te staan en te leven. In een paar grote steden, zoals Batavia en Bandoeng, worden gaarkeukens opgezet en in sommige steden Indo-comités. Deze laatste behartigen de belangen van de Indo-Europeanen. Vanuit de comités worden er inkomstenbronnen gezocht voor de Indo-Europese vrouwen, zoals het breien van sokken voor Japanse militairen via de breicentrale. Veel vrouwen houden zich in leven door hun eigen handeltje te beginnen, bijvoorbeeld door koekjes en snacks te maken, die de kinderen langs de huizen verkopen. Op het erf worden nu in plaats van sierplanten, gewassen verbouwd en kleinvee gehouden. Ieder gezinslid wordt ingezet

Tijdens de Japanse tijd stimuleert de Japanse regering het onafhankelijkheidsstreven van Indonesië. Japan beschouwt Indonesië als kleine broer en deze moet hem daarom gehoorzamen. Het land belooft Indonesië op termijn de onafhankelijkheid. Het Indonesisch nationalisme onder leiding van Soekarno, de voorman van de Partai Nasional Indonesia (pni), krijgt een nieuwe impuls. Veel jonge Indonesische mannen krijgen een Japanse militaire training en zijn daarmee op de strijd voorbereid.30 Naarmate de bezetting voortduurt, worden de levensomstandigheden slechter. Voedsel wordt steeds schaarser onder andere door misoogsten en doordat veel voedsel bestemd wordt voor de Japanse bezettingsmacht.31 Honger wordt ook buiten de kampen een algemeen verschijnsel. De mensen ondernemen van alles om te overleven. Huisraad, lakens, kleding en sieraden worden geruild tegen eten. In de loop van de bezettingstijd raken deze middelen langzaam maar zeker uitgeput en wordt er op grote schaal bittere armoede geleden. Intussen behalen de geallieerde troepen overwinningen op de Japanners en worden de Japanners steeds achterdochtiger tegenover mogelijke vijanden van binnenuit. Potentiële vijanden zijn de Indo-Europeanen en met name de groep jongeren, jonge mannen die tijdens de bezetting zijn opgegroeid en in de ogen van de Japanners zorgen voor politieke instabiliteit. Er wordt sterk getwijfeld aan


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 17:59 Pagina 29

Exemplaar van het Indonesische tijdschrift Djawa Baroe uit 1944 met een foto van Soekarno. Vertaling van de cover: ‘Een bijzonder nummer. Om de instemming van een onafhankelijk Indonesië te herdenken.ʼ

het treffen van voorbereidingen voor een geallieerde landing. Dertien jongens van de groep worden in juni 1945 geëxecuteerd en de anderen verdwijnen in de gevangenis. Ze verblijven daar tot het eind van de bezetting.33

15 augustus 1945 Op 15 augustus treft men in Nederlands-Indië een uitgedunde, berooide (Indo-)Europese gemeenschap aan, waarvan een gedeelte geïnterneerd is en veel krijgsgevangenen zich nog buiten Indië bevinden. De capitulatie is geen bevrijding, want de geïnterneerden moeten in de kampen blijven en worden nu bewaakt door de Japanners – hun voormalige vijand – tegen de Indonesische vrijheidsstrijders. Veel buitenkampers gaan zelfs voor hun veiligheid naar de beschermde kampen.

een roerige geschiedenis

hun loyaliteit. Eind 1943 richt het Japans bestuur het Bureau voor Indo-Europese Zaken op. Aan het hoofd komen pro-Indonesische Indo-Europeanen. Vanaf half september 1944 krijgen de Indo-comités opdracht jongeren vanaf zestien jaar op te roepen om te werken in landbouwkampen, die bedoeld zijn als heropvoedingsgestichten.32 Dit vindt plaats in Batavia, Malang, Semarang en Soerabaja. In Batavia moeten de jongens een loyaliteitsverklaring tekenen. Zij weigeren in groten getale en worden als politieke gevangenen vastgezet in de Glodokgevangenis. Vanuit de andere steden worden de jongens tewerkgesteld in de landbouwwerkkampen. Menig jongere heeft in de gevangenis en in de landbouwkampen het leven gelaten door de slechte leefomstandigheden en het harde regiem. In het werkkamp Goembergesing bij Dampit wordt een groep jongens in oktober 1944 gearresteerd op verdenking van seinen naar geallieerde vliegtuigen en

29


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 17:59 Pagina 30

Bezittingen zijn verloren gegaan, er zijn veel doden te betreuren, veel gezinnen verkeren nog lange tijd in het ongewisse over het lot van familieleden. Ook de ‘inheemse’ bevolking in de archipel heeft zwaar te lijden gehad; er zijn hongersnoden en de Japanse capitulatie heeft tot een gevaarlijk machtsvacuüm geleid. En ondertussen is er een dekolonisatieoorlog uitgebroken. Er is geen tijd en ruimte voor verwerking van verdriet. Het oude Nederlands-Indië komt nooit meer terug, maar dat zal pas veel later duidelijk worden.

Een lange strijd om erkenning Overtocht naar Nederland en de opvang Door de onveilige situatie zijn opvang en verzorging van ex-geïnterneerden in Nederlands-Indië zelf niet mogelijk.34 Eind 1945 begint daarom de evacuatie naar Nederland. Het Centraal Bureau Verzorging Oorlogsslachtoffers (cbvo) heeft de verantwoording over de Indische evacués. Neder-

land heeft zelf net de Duitse bezetting achter de rug en is sterk verarmd. Het land is nog volop bezig het gewone leven weer op te pakken en kampt met een groot tekort aan huisvesting. Voedsel en textiel zijn nog altijd op de bon. De evacués uit Nederlands-Indië worden over het algemeen opgevangen door de Nederlandse familie en wanneer dit niet mogelijk is in contractpensions. Het eerste half jaar ontvangen ze gratis gezondheidszorg en dubbele bonnen. Sommige Nederlanders kijken hier met afgunst naar en dit levert het scheldwoord ‘dubbele bonnenvreters’ op. Met hun eigen Europese oorlogservaringen vers in het geheugen blijken veel Nederlanders weinig oor te hebben voor ervaringen van anderen. Ook binnen de eigen familiekring vinden de Indische evacués weinig gehoor voor hun oorlogservaringen omdat daar het Europees oorlogsleed domineert. Velen zwijgen hierover. In dezelfde periode raakt Nederland verwikkeld in de dekolonisatieoorlog. Er worden ruim 210.000 militairen ingezet, van wie zo’n 70.000 militairen van het knil, 120.000 van de Koninklijke Land-

Indonesische demonstratie in Semarang voor een onafhankelijke republiek Indonesië. Aquarel, vervaardigd door A.J.G. Gogelein, 1945


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 17:59 Pagina 31

Repatrianten gaan in de haven van Tandjong Priok aan boord van het SS Boschfontein, 29 maart 1946

Na de soevereiniteitsoverdracht op 27 december 1949 wordt het Nederlands-Indisch gouvernement met zijn diensten ontbonden en wordt het knil opgeheven. Er vindt een grote uittocht plaats van hoofdzakelijk ambtenaren en knil-militairen met hun gezinnen en uitgezonden militairen van de

kl en km. In tegenstelling tot de groep evacués is het percentage Indo-Europeanen, die generaties lang in Indië gewoond heeft in deze groep groter. Voor velen van hen is het de eerste kennismaking met Nederland. Zij hebben over het algemeen minder familie in Nederland die hen kan opvangen. De opvang wordt verzorgd door de Dienst Maatschappelijke Zorg (dmz) en velen komen in een contractpension terecht. In 1951 volgen nog elf transporten met in totaal 12.000 Molukse exknil militairen met hun gezinnen voor een ‘tijdelijk’ verblijf in Nederland.36 Zij worden geïsoleerd van de Nederlandse samenleving opgevangen in kampen. Hun leven in Nederland staat nog lang in het teken van het gedwongen vertrek. Zij voelen zich onrecht aangedaan in verband met wat zij

een roerige geschiedenis

macht (kl) en 20.000 van de Koninklijke Marine (km). Onder deze militairen bevinden zich ongeveer 100.000 dienstplichtigen en zo’n 25.000 oorlogsvrijwilligers uit Nederland.35 Zodoende raken steeds meer Nederlanders rechtstreeks betrokken bij de oorlog in Indië. Nederland moet uiteindelijk Nederlands-Indië opgeven onder sterke internationale druk. Nederlands-Indië is verleden tijd. De wederopbouw van Nederland eist alle aandacht op.

31


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 17:59 Pagina 32

beschouwen als de gebroken belofte van de Nederlandse regering om hen terug te brengen en te laten demobiliseren op Ambon en in verband met de strijd om een Vrije Republiek van de ZuidMolukken. Hoewel de Molukkers een gedeeld oorlogsverleden hebben met de Indische gemeenschap, ontwikkelt de herinneringscultuur van beide groepen zich door de naoorlogse ontwikkelingen afzonderlijk en verschillend van elkaar. De toegang tot Nederland is niet vanzelfsprekend.37 Dit betreft met name de Indo-Europeanen. Zij worden bij de soevereiniteitsoverdracht voor de keuze gesteld: Nederlander blijven of opteren voor het Indonesisch staatsburgerschap (warga negara).38 Slechts een minderheid kiest voor het laatste. Lange tijd houdt Nederland de boot voor achtergebleven Nederlandse Indo-Europeanen letterlijk af. In de jaren vijftig verslechtert hun maatschappelijke positie in Indonesië aanzienlijk. Werkeloosheid, armoede, discriminatie en bedreigingen vallen hen ten deel. Om in Nederland toegelaten te worden moeten zij aan strenge voorwaarden voldoen. Het geeft hen het gevoel van tweederangsburgers. Pas nadat de positie van de Indo-Europeanen in Indonesië steeds meer onhoudbaar wordt, wordt het toegangsbeleid door Nederland versoepeld. Met hen vertrekt ook een groep Indo-Europeanen, die eerder gekozen hebben voor het Indonesisch staatsburgerschap, maar teruggekomen zijn op deze keuze, de zogenaamde ‘spijtoptanten’. Eind jaren vijftig en begin jaren zestig arriveert de laatste groep repatrianten als gevolg van de spanningen met Indonesië rondom het onafhankelijkheidsstreven van Nieuw Guinea en de uiteindelijke overdracht van dit land in 1962.39

gedeeld verleden 32

De opvang in Nederland wordt door de meeste repatrianten als ‘kil’ ervaren en het paternalistisch beleid rond de integratie van de Indo-Europeanen als vernederend.40 Veel Indische Nederlanders hebben zich niettemin geruisloos geïntegreerd in de Nederlandse samenleving. Zij zwijgen niet alleen over hun eigen identiteit maar ook over hun oorlogservaringen. Vanaf de capitulatie van Japan blijft een aantal kwesties onopgelost. De voornaamste hiervan zijn het uitblijven van de uitbetaling van de achterstallige salarissen en soldij tijdens de Japanse bezetting, de zogenaamde backpay, en het herstel van

oorlogsschade door verloren bezittingen en spaargelden.41 De onvrede rond deze zaken wakkert andere onvrede aan. Eén daarvan is de behandeling van de slachtoffers van de Japanse bezetting tijdens de Nationale Dodenherdenking op 4 mei.

Nationale Dodenherdenking Vanaf 1945 worden op verschillende locaties in Nederland de doden herdacht die omgekomen zijn tijdens de Duitse bezetting.42 Een jaar na de bevrijding komt een plan voor een Nationaal Monument op de Dam in Amsterdam. Dit monument moet de gedachte uitdrukken van een Nederlands volk dat één is in zijn verzet tegen de Duitse onderdrukking. In december 1947 wordt een voorlopig monument opgericht: een urnenmuur ‘met bloed van martelaren’ doordrenkte aarde van verschillende fusillade- en begraafplaatsen uit de elf provincies. Voor een urn met aarde uit NederlandsIndië is echter geen plaats ingeruimd. Tegen deze regionale afbakening wordt fel geprotesteerd onder andere door de Nederlands-Indische Bond voor Ex-Geïnterneerden, het nibeg. De werkcommissie van de Nationale monumenten, die verantwoordelijk is voor deze urnenmuur, gaat hier niet op in en speelt het protest door naar de politiek. De politiek houdt zich echter afzijdig. Pas eind 1949 beslist de politiek over deze kwestie; een urn met Nederlands-Indische aarde afkomstig van de erebegraafplaatsen uit Indonesië wordt in april 1950 bijgezet. Hiertegen wordt geprotesteerd door tegenstanders van de koloniale oorlog als blijkt dat de aarde in de urn ook afkomstig is van begraafplaatsen waar militairen liggen die deelgenomen hebben aan de politionele acties. Deze protesten worden echter niet gehonoreerd.43 Vanaf 1950 maken de slachtoffers van de Japanse overheersing officieel deel uit van de Nationale Dodenherdenking van 4 mei.

Een Nationale Indiëherdenking Tot in de jaren zestig herdenkt de Indische gemeenschap haar slachtoffers vooral in besloten kring.44 Er zijn verschillende grotere en kleinere herdenkingscomités en één Indië-monument in Enschede dat de periode 1941-1949 bestrijkt en opgericht is in 1960. Officiële herdenkingen vin-


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 17:59 Pagina 33

Op 15 augustus 1970 vindt er voor het eerst een nationale herdenking plaats, om ‘Onze doden van ginds massaal en waardig [te] herdenken, allen, los van ras, geloof, politieke overtuiging, belangrijkheid of anderszins. Daarmede zal een gewetenslast van ons

Samenstelling van het Indisch Monument in 1988

zijn afgenomen en daarbij zullen wij ook afscheid nemen van veel uit het verleden en daarna kunnen we bevrijd de toekomst inzien’.46 De herdenking wordt gehouden in het Congresgebouw in Den Haag en trekt meer dan tienduizend bezoekers. Koningin Juliana, prinses Beatrix en prins Claus, de minister-president, twee ministers, enkele ambassadeurs en een lange stoet van hoogwaardigheidsbekleders zijn aanwezig.47 De betrokkenheid vanuit het Koningshuis en de overheid voelt als erkenning. Echter, krap een half jaar later kondigt de regering aan dat keizer Hirohito een bezoek komt brengen aan Nederland. De Indische gemeenschap vindt dit onbegrijpelijk en protesteert heftig onder aanvoering van de cabaretier Wim Kan, die zelf als krijgsgevangene aan de Birmaspoorlijn heeft gewerkt.48 Het protest van de Indische oorlogs-

een roerige geschiedenis

den na de oorlog incidenteel plaats. Zo houden de ex-krijgsgevangenen aan de Birma-Siamspoorlijn regelmatig herdenkingen; pas in 1967 vindt er voor het eerst een officiële herdenking plaats. In 1968 wordt de Stichting Nederlandse Slachtoffers Japanse Vrouwenkampen opgericht. De vrouwen en kinderen vinden dat er stelselmatig te weinig aandacht voor hen is gedurende de dodenherdenking. Een jaar na de oprichting organiseert de stichting een officiële herdenking in het Haagse Congrescentrum, waarbij de duizenden vrouwen en kinderen centraal staan die tijdens de Japanse bezetting omkwamen.45 Er wordt tevens geld ingezameld voor een eigen monument. Meer algemeen vat het idee post om voor het lustrumjaar 1970 eenmalig een Nationale Indiëherdenking te organiseren. Veel Indische organisaties kunnen zich in deze gedachte vinden. Om dit te realiseren richt G.S. (At) Vrijburg het Comité Herdenking 15 Augustus 1970 op en hij wordt hiervan de voorzitter.

33


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 17:59 Pagina 34

slachtoffers wordt breed uitgemeten in de media. Het leidt niet direct tot veel begrip in de Nederlandse samenleving, terwijl er juist eind jaren zestig wel meer kennis en begrip komt voor het slachtofferschap. De Europese oorlogservaringen domineren het collectieve geheugen van de Tweede Wereldoorlog in Nederland. De komst van Hirohito wekt bij veel Indische Nederlanders herinneringen aan de oorlog op. Dit leidt tot meer activiteiten op dit terrein.49 In Apeldoorn onthult koningin Juliana in december 1971 het monument ‘Japanse Vrouwenkampen’, gefinancierd door de Stichting Nederlandse Slachtoffers Japanse Vrouwenkampen. In 1975 volgt er een knil-gedenkplaats op het landgoed Bronbeek in Arnhem. In de jaren daarna volgen meer monumenten voor verschillende groepen oorlogsslachtoffers. Ook is er meer aandacht voor de Japanse bezetting in de literatuur. Veel onverwerkt oorlogsleed komt aan de oppervlakte en daar is nu meer aandacht voor. In de jaren zeventig krijgt het leed van vervolgingsslachtoffers erkenning bij de totstandkoming van de Wet Uitkering Vervolgingsslachtoffers (wuv).50 Deze wet is gebaseerd op bijzondere solidariteit van de Nederlandse samenleving met de oorlogsslachtoffers uit de Tweede Wereldoorlog. De Indische vervolgden worden hier voor het eerst expliciet als aparte groep vermeld. Wanneer de slachtoffers van de Japanse bezetting niet meer in staat zijn in hun inkomen te voorzien, dan kunnen ze voor een uitkering een beroep doen op de wuv en hoeven zij niet (langer) naar de bijstand. Tegelijk met deze ontwikkelingen is nog steeds een strijd gaande om uitbetaling van de backpay, de achterstallige betalingen van soldij en salarissen. Al deze ontwikkelingen rond het Indisch oorlogsverleden doen de behoefte aan een Nationale Indische Herdenking groeien.

15 Augustus 1945 op. Vrijburg wordt opnieuw voorzitter en prins Bernard treedt op als beschermheer. Er vindt een grootse herdenking plaats in de Jaarbeurs in Utrecht, waarbij bijna elfduizend mensen aanwezig zijn. De dag ervoor, op 14 augustus, is de kranslegging bij het monument voor slachtoffers in Nederlands-Indië in de Tweede Wereldoorlog in de hal van de Tweede Kamer. Van eenmaligheid is nu geen sprake meer en ieder jaar volgt een herdenking, onder andere in Den Bosch, Enschede, Nijmegen, Den Haag en Bussum.

Een eigen monument gedeeld verleden 34

Nationale herdenking Het initiatief wordt dit keer genomen door de Stichting Nederlandse Ereschulden, Stichting Pelita en de Indische Pensioenbond.51 In maart 1980, vijfendertig jaar na het einde van de Tweede Wereldoorlog richtten twintig Indische organisaties met financiële steun van het Comité Nationale Viering Bevrijding 1980, de Stichting Herdenking

Na een jaarlijkse dodenherdenking groeit ook de behoefte aan een eigen herdenkingsplek.52 Het initiatief is afkomstig van de Amsterdamse burgemeester Ivo Samkalden, die zelf in een Japans kamp heeft gezeten en A.A. (Harry) Verheij, een voormalig verzetsman en lid van de Uitkeringsraad, de instantie die verantwoordelijk was voor de uitvoering van de wuv. Verheij is tevens voorzitter


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 17:59 Pagina 35

van het Adviescomité Oorlogsherdenkingstekens en mag voor het lustrumjaar gelden verdelen. Dit geeft de impuls tot de oprichting van de Stichting Indisch Monument.

‘Met dit monument is er eindelijk een eigen herdenkingspunt voor de Indische gevallenen gekomen en ’t geeft hen de erkenning waar wij met z’n allen al die jaren op hebben gewacht.’55

een roerige geschiedenis

De Stichting Indisch Monument heeft als wens dat het monument herkenbaar moet zijn voor vier groepen Indische oorlogsslachtoffers uit de periode 1941-1945: militairen, Europese vrouwen en kinderen, krijgsgevangenen en Indo-Europeanen. Voor het ontwerp wordt een prijsvraag uitgeschreven. De van origine Bulgaarse beeldhouwster Jaroslawa Dankowa wint deze prijsvraag. Haar ontwerp bestaat uit zeventien bronzen beelden die aan weerzijden van een baar staan voor een hoog hekwerk. De gestalten vertegenwoordigen verschillende leeftijden en verbeelden de verschillende gezichten van lijden: de pijn, de wanhoop en het protest. Op de baar in het midden ligt de dood. Het hekwerk staat voor zowel de kampomheining als de verbinding. De tekst ‘De Geest Overwint’ verwijst naar de Nederlandse erevelden in Indonesië, Birma, Thailand, Singapore, Japan, China en Australië, waar de slachtoffers liggen begraven.53

Op 15 augustus 1988 draagt Ivo Samkalden het beheer van Indisch Monument officieel over aan Rudy Boekholt, de voorzitter van de Stichting Herdenking 15 Augustus 1945. Het gerealiseerde monument voldoet volgens Samkalden aan alle eisen die de stichting aan het ontwerp heeft gesteld.54 Het is bestemd voor iedereen die geleden heeft onder de Japanse bezetting, zowel de Nederlanders als de Indonesiërs, en iedereen zal zich in het monument kunnen herkennen. Hij beëindigt zijn speech met de overdracht van het monument aan de Stichting Herdenking 15 Augustus 1945. Boekholt neemt namens de stichting het monument in ontvangst met de woorden:

35


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 17:59 Pagina 36

Voordrachten bij de herdenking Eigen ervaring Ivo Samkalden, voorzitter van de Stichting Indisch Monument én oud-krijgsgevangene benadrukt in 1988 dat het monument bestemd is voor drie groepen mensen: ‘De mensen die het uiterste gaven, de mensen die verder konden leven en de mensen die er niet bij waren’. De mensen die het uiterste gaven liggen begraven op de erevelden in Azië. De mensen die verder konden leven komen in de volgende speeches, voordrachten en liederen aan het woord. In een enkel geval indirect via dagboekfragmenten of via een verhaal. Zij vertellen over de oorlogstijd. Herinneringen aan deze periode vervagen over het algemeen niet. In plaats van zwakker worden ze naarmate men ouder wordt eerder sterker. Zich opdringende herinneringen aan wat de Japanners hen aangedaan hebben, over de internering, de armoede, de scheiding van gezinsleden, het vertrek naar een jongenskamp of het verlies van een ouder of ander familielid. Naarmate de oorlog langer geleden is, dringt de vraag zich op: moet de voormalige vijand vergeven worden en het oorlogsverleden worden vergeten? Dit is en blijft een moeilijk en emotioneel probleem. Naast de ervaringen vormt dit een belangrijk thema binnen de voordrachten. De sprekers worstelen hiermee, sommigen kunnen het verleden een plaats geven, anderen kunnen en willen niet vergeven en vergeten.

gedeeld verleden 36

Aan de ingang van kamp 10, Banjoebiroe. Foto genomen tijdens het bezoek van Lady Mountbatten aan de interneringskampen op Java in september 1945


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 17:59 Pagina 37


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 17:59 Pagina 38

Eric Schneider, 1988 Acteur Eric Schneider werd in 1934 in Batavia geboren. In 1947 kwam hij naar Nederland.

Rangoon, december 1942 Op 14 december bleek W stervende. Direct gingen wij de wacht houden. Hij lag vrijwel de gehele tijd bewusteloos met zo nu en dan heldere ogenblikken. Hij had vele visioenen. Na een Franse zin uitgesproken te hebben wees hij naar de zoldering en zei: ‘zie je al die leuke nikkertjes daarboven’. En dan zonk hij weer weg. Men zit of staat er zo machteloos bij maar dit sterfbed – hoe vreselijk ook dat wij hem moesten verliezen – was er toch een dat duidelijk in mijn geheugen gegrift blijft. Het werd tot een getuigenis van innerlijk diep geloof, waarover hij alleen met intieme vrienden en waarschijnlijk met zijn vrouw gesproken had. Zijn stem had hij die morgen al verloren maar de woorden die wij van hem opgetekend hebben, werden wonderbaarlijk genoeg weer met duidelijke en soms weer luide stem gesproken. Ik schreef ze over van het originele papier, dat ik aan zijn vrouw wilde geven.

Maandag 14 december; Rangoon gevangenis ziekenblok, ongeveer half vier. Voor de poort der eeuwigheid. Op mijn vraag: ‘lig jij voor de poort der eeuwigheid’, antwoordde hij: ‘voor de poort der zaligheid’. Ongeveer vier uur. De woorden van de Heiland zijn van eeuwigheid tot eeuwigheid en er zal er niet een verloren gaan. Nadat hij genoemd had Romeinen 8, hem vanaf vers 28 tot het einde voorgelezen. En na het laatste vers, riep hij: ‘niets’. Na voorlezing voor de tweede maal, vroeg ik hem: ‘geloof jij dit echt’, waarop hij vredig en overtuigend ja knikte. Om ongeveer vijf uur heeft hij de verzen 38 en 39 duidelijk, zelfs zeer luid nagezegd en kort daarna riep hij: ‘mensen’ en daarna: ‘Zijn vrede, die eeuwig blijft en zijn verstand en alle eeuwigheid te boven gaat’. Daarna kwamen er alleen nog maar onverstaanbare geluiden. Om half elf ’s avonds dacht ik dat hij zijn laatste adem uitblies omdat de pols niet meer voelbaar was. Ik sloot zijn ogen, op dat ogenblik sloeg hij ze voor een seconde weer op. Om elf uur vijf sliep hij volkomen rustig in. Wij gingen naar buiten. Wij waren rustig. Wij konden alleen maar aanvaarden dat alles zo moest gaan, al week ‘het waarom’ niet uit onze gedachten. De dood van goede vrienden greep ons nog wel aan maar voor het sterven van anderen was de belangstelling alleen nog maar: ‘Zo, die ook dood’. Het was of de geest zich verzette tegen het diepe meevoelen omdat het een fnuikend morele invloed heeft. We werden koel en alleen als wij met God alleen waren dan konden we het angstig verbijsterend vragen…: ‘Wanneer houdt dit toch op, waarom brengt Gij zoveel lijden over onschuldigen?’. Het antwoord was onbegrijpelijk maar er kwam toch wel een grote rust… en vrede… En vertrouwen.

Begrafenis van Nederlander en Brit. Tekening, maker onbekend, 1942-1945


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 17:59 Pagina 39

Govert Huyser, 1998 Luitenant-generaal Govert Huyser (1931, Soerabaja – 2014) was chef-Defensiestaf. Als kind verbleef hij in de interneringskampen Darmo, Karang Panas en Bangkong.

Het lijkt erop of we de laatste tijd bezig zijn met een herwaardering van de Tweede Wereldoorlog. Feiten die eigenlijk bekend waren, maar waar tot nu toe geen belangstelling voor was, krijgen ineens de volle aandacht. Feiten die wat verborgen klagen, staan plotseling in de schijnwerpers. Ik denk bijvoorbeeld aan de rol van het ‘neutraleʼ Zwitserland rond de Jodenvervolging, aan de rol van het eveneens neutrale Zweden met betrekking tot staal- en wapenleveranties aan nazi-Duitsland, maar ook aan de veranderde zienswijze op Mac Arthur en de verandering van de verdeling van de gebieden tussen de geallieerden in de Pacific op het moment van de Japanse capitulatie. Ten gevolge van die geallieerde beslissing kwam voormalig Nederlands-Indië onder bevel van de Engelsen in plaats van de Amerikanen en werden wij dus niet door het rijke Amerika maar door het arme Engeland bevrijd. Maar ook onze visie op Japan zelf, lijkt veranderd of aan verandering onderhevig. Zo is het nagenoeg ondenkbaar dat we direct na de capitulatie van Japan niet besprongen zouden zijn door haatgevoelens. Tijd heeft evenwel de neiging gewoon door te gaan en ondertussen ontwikkelde Japan zich als een sterke economische macht. Haar krijgsmacht straalt geen oorlogszucht meer uit.

Laten we er ook even bij stilstaan dat het veronachtzamen van onze waarden ook een oorzaak is

Ik denk hierbij aan het relatief hoge percentage zelfmoorden onder schoolkinderen. Sociale problemen worden niet zo gericht en direct als bij ons opgelost. In deze context wordt in Japan zelfs een aparte uitdrukking gebruikt: ‘slachtofferbewustzijnʼ (nagaisha ishiki); ik leen dit woord van professor van Wolferen. In het licht van dit slachtofferbewustzijn zou men ook kunnen verklaren waarom de misdadenrol van Japan niet of niet volledig in de geschiedenisboekjes op school wordt weergegeven. Vandaag de dag wordt Japan geteisterd door een economische en bancaire crisis. Ik vraag me af hoe dat slachtofferbewustzijn hier tegenover staat. Veel daadkracht is niet waarneembaar en intussen gaat de evaluatie van Japan dagelijks door. Ik denk daarbij aan de economie, de emancipatie van de vrouw en de sociale problemen die verband houden met de zeer krappe behuizing. Het is natuurlijk wel de vraag hoe wij vinden dat dit Japan zich verhoudt met het Japan dat wij over ons heen hebben gekregen. Het beeld van het Japan van 1942-1945 enerzijds en dat van het huidige anderzijds. Dat ‘dubbele’ beeld. We mogen wel constateren dat slechts een minderheid van de Nederlandse bevolking dat ‘dubbeleʼ van Japan ziet of denkt te zien. Immers meer dan 70% van de Nederlandse bevolking heeft de oorlog niet meegemaakt. De naoorlogse generatie heeft geen rekening te vereffenen met Japan. Zij kunnen ten gevolge van de verhalen van de ‘eersteʼ generatie uiteraard wel onaangename gevoelens hebben over Japan, soms zelfs problemen, zoals loyaliteit ten opzichte van hun ouders versus de ontwikkelingen in Japan of het geen weg weten met de mening van hun ouders over Japan.

eigen ervaring

Managementgoeroes in Nederland predikten ‘het Japanse managementʼ. Er werden zaken gedaan met Japan. Wij, die de oorlog in Azië beleefden, gingen af en toe naar het land van de voormalige vijand. We bespeurden een zekere schroom bij onszelf. Een beetje schoorvoetend stapten we uit het vliegtuig. We wisten eigenlijk niet goed wat we ervan moesten denken. We verbaasden ons in hoge mate. Je komt in het land van de vroegere bezetter en ineens zie je dat ‘alles kloptʼ. Vele grote steden, die ook nog eens schoner zijn dan in Nederland. ‘s Avonds zijn de straten veilig. Kortom, waar wij al zo lang over dromen is daar werkelijk aanwezig.

dat het een en ander bij ons verslonst. Ik wil u er wel op attenderen dat het in de Japanse traditie en wellicht ook in de genen zit om altijd aan te sturen op een perfect gereglementeerde samenleving. In hun systeem van opvoeding past evenwel niet dat men maatschappelijke problemen snel en doeltreffend wil oplossen.

39


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 17:59 Pagina 40

Wij, de oorlogsgeneratie, worden thans, in verband met onze leeftijd, geconfronteerd met de eindigheid van het leven, met rouw en met afscheid nemen. Parallel aan het opmaken van de balans met Japan worden we, gewild of ongewild, ook betrokken bij een naar mijn mening soms wat modieuze discussie over het fenomeen ‘vergevenʼ. Zelfs soms in de zin van: ‘het wordt tijd dat jullie vergeven’. Maar wat verstaat men onder vergeven en wat beoogt men ermee. Wat betekent het voor ons? Dat ik ergens een streep onder zet en opnieuw met het leven begin, zonder haatgevoelen? Of kan het betekenen dat ik daders zelfs hun daden niet toereken (ook dat is vergeving). Of versta ik onder vergeven: iemand persoonlijk, of misschien wel een natie vergeven, omdat zij erom vragen, nadat ze hebben ingezien dat ze fout waren? Zomaar over vergeving praten kan helemaal niet en is behalve modieus ook gevoelloos. Er komen veel verschillende gedachten bij mij op…… Zo kan ik niet namens u en u niet namens mij vergeven. Laat staan dat iemand zou kunnen vergeven namens alle, dierbare, doden die we vandaag herdenken. Het zou zelfs, naar mijn mening, een belediging zijn voor onze doden als we iets dergelijks namens hen zouden doen. Er doet zich trouwens in dit vraagstuk een praktisch probleem voor. Wie moeten we vergeven? De Japanse commandant die mij een pak slaag gaf omdat ik tomaten uit zijn tuin stal? (ze waren wel erg lekker!) De commandant van het kamp van mijn moeder, die vanwege zijn uithongeringsbeleid en vanwege zijn niet verstrekken van geneesmiddelen de oorzaak was van haar sterven?

gedeeld verleden 40

Zouden die twee nog in leven zijn? Of ligt mijn afkeer misschien meer in het systeem van Tojo, de toenmalige minister-president en wellicht ook van de Japanse Keizer. Die zijn beiden in elk geval niet meer in leven en aan een ‘systeem’ schenk je geen vergiffenis. Toch ligt daar de kern van de zaak. Het onbehaaglijke gevoel dat mensen uit voormalig Nederlands-Indië hebben over Japan en de Japanners is terug te brengen op de wrede, vaak onbarmhartige, vaak beestachtige wijze van handelen van de Japanse bezetter ten opzicht van de gevangenen. Dat gedrag, die gebeurtenissen werpen 53 jaar na afloop van de Tweede Wereldoorlog nog steeds

schaduwen op onze relatie met Japan en met zijn inwoners. Willen we die donkere bladzijden van het verleden weer enigszins wit krijgen dan zal er sprake moeten zijn van een omkeer in denken in Japan. Een omkeer die we pas kunnen waarnemen na het belijden met de mond, wroeging in het hart en het herstel door handelen. Deze drie-eenheid mond-hart en handelen is afkomstig uit de Joodse filosofie en via het Romeinse recht een stukje van onze westelijke cultuur geworden. Dat drieluik kent de Oosterse cultuur niet. Gezichtsverlies, omhaal van woorden zijn daar meer aan de orde. Op die manier krijg je, om een schaakterm te gebruiken, een remisestelling en blijven we met de vraag zitten: ’kunnen we wel vergeven als men niet om vergeving vraagt?’ U merkt het, het is een probleem waar je niet zo een, twee, drie uitkomt. Afhankelijk van je eigen karakter, je eigen persoonlijkheid, vindt de herwaardering met de vroegere bezetter plaats en is er al dan niet plaats voor een vorm van vergeving. Iemand vergeven kan bevrijdend werken. De waardigheid van jezelf kan worden herontdekt of versterkt. Negatieve gevoelens, zoals wrok en haat kunnen afbrekend werken. Het zich losmaken uit een afbrekende sfeer kan verlichting brengen. Maar ook het standpunt ‘laat eerst de ander maar komenʼ is eerbaar. In dat verband zou ik u willen wijzen op de brief van de voormalig minister-president van Japan de heer Hasjimoto aan onze minister-president precies een maand geleden. Hier gebruikt Hasjimoto in relatie tot de Nederlandse troostmeisjes, dwangprostituees van toen, in de Engelse tekst de woorden ‘apologyʼ en ‘remorse’. Verontschuldiging en wroeging over wat de Japanse bezetters deden. Voor het eerst dus woorden van schulderkenning, weliswaar aan een beperkte groep, maar toch. Tegelijk stelt de Japanse organisatie Asian Women's Fund geld voor die troostmeisjes ter beschikking. Geld dat óók afkomstig is van de Japanse regering. Hiermee is Japan dus officieel betrokken bij haar eigen oorlogsverleden. Van de drie-eenheid herkennen we het woord en het handelen; nu nog het hart, de houding van: dit nooit meer. Hier doet zich voor Japan in 2000 een gouden kans voor, als Nederland en Japan herdenken dat de twee landen 400 jaar betrekkingen met elkaar hebben. Wie beter dan de huidige keizer van


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 17:59 Pagina 41

Japan – hij heeft door de oorlog geen vuile handen – zou de lucht, misschien wel volledig, kunnen klaren tijdens zijn bezoek aan ons land. Keizerlijke excuses en de honorering van de verlangens van krijgsgevangenen en burgergeïnterneerden. Of wat misschien nog beter zou zijn: een ontmoeting met een aantal ex-krijgsgevangenen en burgergeïnterneerden. Een open dialoog tussen de Japanse keizer en een deputatie uit uw midden. Het zou de toen aangedane pijn kunnen verlichten en in de donkere, kille schaduwen van de oorlog warmte kunnen brengen. Over de interpretatie van dit alles zal ieder zo zijn eigen gedachten en gevoelens hebben. Een ding is zeker: ‘in dit vlak moet niets, hoeft nietsʼ. Eenieder heeft het volste recht om te handelen volgens eigen gevoelens. Hier ligt een grens waar niemand buiten jezelf aan voorbij kan. Wel of niet vergeven, beide standpunten verdienen het volste respect. Als voorbeeld spreek ik over het bezoek van de Japanse kardinaal aan ons monument, vorig jaar, 15 augustus. Sommigen van ons vonden het een goede zaak dat deze Japanse geestelijke ná de officiële plechtigheid een gebaar van verzoening maakte. Anderen stelden dat geen enkele Japanner op 15 augustus in de buurt van het monument mocht komen. Beide attitudes verdienen de hoogste achting. Hier ligt die net door mij genoemde grens van wel of niet vergeven. De grens van het verboden gebied voor anderen. Misschien is het zinvol over de ligging van die individuele grens eens met anderen, bijvoorbeeld met onze kinderen of onze kleinkinderen, te praten. Voor de verwerking van het ons aangedane leed zou dat ook goed zijn. Ik doe het zelf ook.

Naast de boekjes moeten er de verhalen van ons zijn die voortleven in de generaties na ons. Ook om te beseffen wat een grote vrijheid zij nu genieten.

Zoals ik bij het begin van deze voordracht zei: ‘het lijkt erop of we de laatste tijd bezig zijn met een herwaardering van de tweede Wereldoorlogʼ, een nieuw kijken naar wat er toen gebeurd is. En dat is nodig want elke keer blijkt vanuit de geschiedenis, dat datgene wat niet is uitgesproken en afgerond en waarbij onderkenning van daden en vergeving een centrale rol spelen, tot boosaardige erupties kan leiden. Daarom is het zo belangrijk, niet alleen voor ons, maar juist ook voor de komende generaties dat wij ‘ietsʼ kunnen afronden en wie weet ‘vergeven voor een nieuw begin in volle vrijheidʼ. Je weet eigenlijk alleen wat vrijheid is, als je de onvrijheid hebt meegemaakt. Als diegenen die de onvrijheid hebben ondervonden er niet meer zijn moet de latere generatie ten minste een idee hebben van vrijheid, onvrijheid en keuzes maken. Daarom moet de bibit van nu wéten. Weten om herhaling te voorkomen. Weten om in goede, positieve zin met de vrijheid om te gaan. Weten waarom je wel of niet vergeeft. Weten om op deze dag zinvol te blijven herdenken.

eigen ervaring

Mijn existentiële ervaringen van toen zal ik nooit vergeten. Ik heb er gelukkig geen last van. Vandaar, misschien, dat ik wel bereid ben tot verzoening over te gaan. Ik denk dat ik van de mij nog gegeven toekomst dan beter kan genieten en er scherper naar mijn verhalen wordt geluisterd. Bovendien geef ik zo ons verleden door. Zo langzamerhand worden feiten namelijk niet alleen herinneringen maar worden de herinneringen, dingen die alleen in boekjes voorkomen, kortom: geschiedenis.

De Japanse kardinaal Shirayanagi tijdens een ‘verzoeningsbezoek’ aan Nederland, 1997

41


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 17:59 Pagina 42

Philippe Bär, 1999 Mgr. Philippe Bär werd in 1928 geboren op Celebes (het huidige Sulawesi). Tijdens de Japanse bezetting van Nederlands-Indië was hij, gescheiden van zijn ouders, geïnterneerd in een gevangenkamp voor jongens.

Voor het eerst is het mij dit jaar niet meegevallen om te bedenken wat ik zou zeggen bij de herdenking van het eind van de oorlog ’40-’45 op 15 augustus. Reeds eerder had ik bij deze gelegenheid het gevoel dat ik niet alleen herdenken wilde, maar dat er iets veel dynamischer moest gebeuren. Nu is dat gevoel zeer dominant in mij. Niet dat wij niet onze geschiedenis moeten blijven gedenken. Die eigen historie heeft ons immers gemaakt, helaas ook in sommige gevallen gebroken. Daarom moeten wij die niet vergeten, al was het maar om geen leemte te creëren in ons eigen besef van de tijd. Wij zijn immers ook letterlijk en gewelddadig overgeplant van de tijd die de onze was, naar een tijd die vreemd en vijandig over ons werd uitgerold. Letterlijk, want – zoals ik onlangs nog zag in één van de schaarse brieven uit de kampjaren – het jaar 1945 moest toen voor ons zijn: 2605. Symbool van de overheersing van de Japanse mentaliteit over de onze, die dat niet verdroeg en die zich dan ook verzette. De botsing van deze twee mentaliteiten heeft – zoals iedere botsing – chaos, ravage, doden en gewonden tot gevolg gehad. Wij willen allereerst denken aan allen die het leven lieten in die jaren, op welke wijze dan ook. Zij mochten het licht niet meer zien na de donkere nacht. Wij missen hen. Ieder afzonderlijk en als groep uit ons midden, en wij spreken met eerbied en met weemoed hun namen hardop of uit de beslotenheid van ons hart. Zij hebben hun strijd gestreden en wellicht roepen zij ons toe, zoals de doden in het slotkoor van Benjamin Britten’s War Requiem: ‘let us sleep nowʼ. Dat zij in vrede rusten. gedeeld verleden 42

Voor hen is de geschiedenis beëindigd. Zij deden wat van hen werd gevraagd en hun rol is uitgespeeld. Dat verdient ons respect en onze dankbaarheid. Maar onze geschiedenis gaat voort en wij hebben nog niet de vrijheid om te zeggen dat het nu voorbij is. Ook al kan het zijn dat wij die ons leven mochten behouden, gewond zijn geraakt door alles wat ons deel is geweest in de kampen, en in

het algemeen in de oorlogsjaren. Eigenlijk denk ik dat niemand, geen van ons, zonder meer door die jaren van verwarring is heen gekomen. Het heeft ons iets gedaan en dus moeten wij alle ervaringen verwerken en er mee verder leven. Op dit punt komt dan het gevoel op dat ik u signaleerde aan het begin van deze opdracht. Immers: is herdenken, meer nog: blijven herdenken, een opbouwend element in ons leven als wij, onze ervaringen verwerkend, verder gaan met maken van onze geschiedenis? Als Indische groep – om het zomaar samen te vatten – hebben wij in de kampen veel geleerd. Allereerst dat wij ons moeten inzetten voor menswaardigheid, waar dan ook en hoe dan ook. Mensen vertrappen kan op geen enkele manier worden goedgepraat. En wij weten waar wij over spreken. Maar wij hebben ook niet geleerd om te verdragen zonder in het onrecht te berusten, om te leven in hoop en verwachting zonder ten onder te gaan in wanhoop en uitzichtloosheid, om het vertrouwen in de mensheid niet te verliezen temidden van zoveel onmenselijkheid en rechteloosheid? Velen uit onze kring hebben mij verzekerd dat, dikwijls zonder dat het gewild was, zij hebben geprofiteerd in hun loopbaan van deze in zo’n harde school geleerde lessen. Het zou dus geen nut hebben om bij het herdenken van onze geschiedenis elkaar te blijven vertellen hoe naar en pijnlijk het allemaal was. Laat mij hier meteen aan toevoegen dat wij vanzelfsprekend alle begrip moeten hebben voor hen die getekend zijn geraakt, en die om wat voor reden dan ook met het verleden in het heden leven. Eén groep wil ik noemen, omdat ik daar in het bijzonder de problemen kan zien en begrijpen, en dat zijn de kinderen van Japanse militairen die met dit gegeven verder moeten te midden van heel veel onbegrip. Aan beide zijden overigens. Zij verdienen onze steun in ieder opzicht, ook van de Nederlandse overheid. Maar een dieper liggende oorzaak van een zekere malaise in mij is gelegen in het feit dat er nu op dit moment zo veel schrij-


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:00 Pagina 43

Jongenskamp Ambarawa 7, waar Philippe Bär enige tijd geïnterneerd werd. Foto genomen tijdens het bezoek van Lady Mountbatten aan de interneringskampen op Java in september 1945

Maar dan kom ik terug op mijn gevoel van onzekerheid wanneer wij hier onze herdenkingsbijeenkomst houden. Te midden van zoveel geweld en onrecht, zoveel ellende en leed, kan het zich herinneren van eigen leed alleen maar zinvol zijn, als

het ons brengt tot fundamentele solidariteit met allen die te verduren hebben wat wij ondergingen, in minstens dezelfde mate. Solidariteit in de meeste actieve zin van het woord, dat is: de inzetbaarheid van alles wat helpen kan. Dat is zeer veel. Aan hen die politieke verantwoordelijkheid dragen is de opdracht duidelijk. Maar ook aan anderen wordt gevraagd om inzet voor vrede, voor redelijkheid, voor menselijkheid, ja zelfs voor recht. Niemand, ook niemand van ons, kan gemist worden in het kader van actieve solidariteit. Juist omdat wij weten, zelf ervaren hebben, wat het kan zijn wanneer alles met voeten wordt getreden, zijn wij zeer nadrukkelijk gehouden tot het bouwen aan nieuwe verhoudingen. In het klein en in het groot. Het kleine is over het algemeen eenvoudiger dan het grote, en het heeft ook dikwijls direct zichtbaar resultaat. Het grote is ondankbaar in zekere zin, omdat men op dat niveau altijd veel geduld moet hebben en omdat daar ook nog al eens dingen mislukken. Maar daarom moeten wij juist op dat niveau de hand aan de ploeg slaan. Een prachtige gelegenheid voor ons allen biedt zich aan. In het jaar 2000 komt de keizer van Japan naar Nederland. Voor de kampmensen onder ons is het duidelijk dat daarmee iets wezenlijks

eigen ervaring

nend onrecht en onzegbaar leed om ons heen in de wereld bestaat. Veel daarvan is ver van ons weg, maar de media besparen ons niets als het om geweld en om wreedheden gaat. Met enig recht wordt in ons vrije en welvarende Westen deze laatste eeuw van het tweede millennium van onze jaartelling besloten in een sfeer van betrekkelijke tevredenheid over onszelf. Natuurlijk waren de wereldbranden van onze eeuw (de Koude Oorlog meegerekend) ware verschrikkingen, maar uiteindelijk is de zo gevreesde nucleaire vernietiging niet gekomen. Zonder het leed van hele volkeren te onderschatten of weg te praten, kunnen wij toch vaststellen dat het ergste is voorkomen, en dat er steeds opnieuw initiatieven zijn geweest om te trachten de vrede te herstellen, de verstoorde verhoudingen weer in evenwicht te brengen en de oorzaken van de conflicten zo rationeel mogelijk tot oplossingen te brengen. Gelukkig is het mogelijk om zĂł over de situatie te denken.

43


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 01-09-15 10:48 Pagina 44

gaat gebeuren. De keizer was het symbool van alles wat toen tegen ons was, ons kwelde en vernederde. De keizer van toen is echter niet meer de keizer van nu en de keizer van nu heeft in niets de verantwoordelijkheid gedragen in de oorlogsjaren. Zoals ik vermoed dat veel, zo niet het merendeel van de om ons heen staande Japanse militairen uit die tijd ook allang uitgespeeld zijn. U kunt er gerust op zijn: onze ‘kamp-Jappenʼ zijn grotendeels gestorven, zoals de toenmalige keizer Hirohito. Wij moeten dus wel bedenken met wie wij te maken hebben, namelijk een nieuwe generatie, waartoe ook de huidige keizer behoort. Ik heb in de religieuze gemeenschap waarin ik woon een Japanse medebroeder, geboren in 1962. Hij weet van de oorlog wat hem is verteld, maar natuurlijk leeft het niet in hem, zoals onze oorlogservaringen voor jonge mensen oninteressant zijn. In de tijd dat ik zelf aalmoezenier bij de klu was (1965-75) waren de dienstplichtigen niet meer te boeien met mijn ervaringen. Terecht, denk ik, want de geschiedenis gaat voort en wat wij, die uit een eerdere periode komen, moeten doen is dit: onze geschiedenis inbrengen in de grote gang van mensheid en wereld, opdat – mede door deze inbreng – de gang der dingen positief wordt beïnvloed. De komst van de keizer van Japan naar

44

Nederland kan in het jaar 2000 zo een symbool worden van onze uit de ervaring geleerde wil om de verhoudingen te helpen verbeteren, door ons te verzoenen, dat is: door de vijandschap te laten ophouden. Door niet de schuld voor het verleden te leggen bij de generatie van daarna, maar door de grootheid van hart te hebben om te accepteren dat de vijanden van vroeger in vrede verder gaan. Op veel plekken in de wereld blijkt verzoening de enige weg tot voortgang te zijn en dat is ook het geval voor ons. Door zo met elkaar inhoud te geven aan ons herdenken vervliegt ieder gevoel van malaise en doen wij een forse stap voorwaarts op de weg van samenwerken tussen de volkeren. Twee citaten om te besluiten, beiden van door het leven geleerde acteurs. Van Insayat Kahn: ‘volmaaktheid vergeeft en verzoent, begrensdheid oordeelt en haat’. En van Oscar Wilde: ‘Als Christus zegt: “vergeef uw vijanden” zegt hij dat niet ter wille van de vijand maar ter wille van ons zelf. Omdat liefde schoner is dan haat.’ Als mensen die herdenken wat ons overkwam willen wij daarover ten diepste nadenken.


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:00 Pagina 45

Dane Beerling, 1999 Beeldend kunstenaar Dane Beerling werd in 1934 in Tjimahi in Nederlands-Indië geboren. In 1947 keerde het gezin terug naar Holland.

Bevrijd

Waar kwam dat rood-wit-blauw vandaan?

Er waren er waarvoor het een complete verrassing was; een donderslag bij heldere hemel.

Er was feest en men juichte de kelen schor!

Al een tijd hadden geruchten gecirculeerd dat de bevrijding nabij was en het had velen hoop gegeven. Zij die in de barakken lagen en zich hadden voorbereid op de dood, leefden weer op. Wie verspreidde ze toch, die geruchten? Wie toch gaf die valse hoop? Evenzovele keren als er geruchten waren, evenzovele keren was er géén sprake van bevrijding. Steeds sterker werd de honger gevoeld. Steeds zieker werd men en gaf de hoop op. En werd het donker; in de jappenkampen, buiten de jappenkampen. Mannen, vrouwen, kinderen, ze waren allen oud geworden in al die jaren van onvrijheid en ontberingen, van ziekten en dood. Europeanen, Indo-Europeanen, Chinezen en wie allemaal niet? Ze wachten al zo lang… Opnieuw was er een gerucht. Er was een atoombom gevallen op Japan, zei men… Er waren twee atoombommen gevallen op Japan, zei men…

(Luidop zingend) Wilhelmus va... (Fluisterend) Merdeka! (Luidop zingend) van Nassau... (Iets hoorbaarder fluisterend) Merdeka! (Iets minder luid zingend) sauen be... (Roepend) Merdeka! (Nog zachter zingend) ben ik va... (Luidop roepend) Merdeka! (Fluisterend zingend) van Duitsen bl… (Luidop schreeuwend) Merdeka! De vrijheid werd in bloed gedrenkt. Bloed, bloed. bloed… Er waren er waarvoor het een complete verrassing was: Bersiap viel als een bom midden in een feestende menigte. Het projectiel spatte uiteen en zaaide rondom dood en verderf. Welke woorden heb ik! Riep de dichter Met welke hand pak ik de pen als ik met bloed moet schrijven?

Wat zijn atoombommen?

Opeens was er een vlag!

Hoe zeg ik wat ik voel als mijn gezicht verdwenen is, m’n lichaam is uiteengereten. Hoe zeg ik dat ik van je hou nu mijn ziel te zwaar is om te stijgen?

eigen ervaring

Er vlogen vliegtuigen over en uit buiken van sommige zilveren vogels vielen pakken. Ze hingen aan parachutes en dreven naar omlaag, zachtjes wiegend door de wind. Men wees: daar! daar!, tranen in de ogen. Men wuifde. Werd dat gezien daarboven? Ze vlogen zo hoog. Zo dicht bij… God.

45


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:00 Pagina 46

Willem Nijholt, 2000 Acteur Willem Nijholt werd in Gombong geboren als zoon van een knil-instructeur en heeft de oorlog in Nederlands-IndiĂŤ in drie kampen doorgebracht: Karang Panas, Lampersari en Bangkong

Geel stof Zij moest ons laten gaan, Zoals bevolen. Twee zonen Die spelend nog de dag verdroomden Werden ruw haar zorg ontnomen, Duizend stappen bij haar vandaan. Haar angst, haar traan Hebben wij niet gezien, We zij gewoon gegaan.

Grote broer Een kudde. We werden zonder zin Uiteengedreven. Hij was het laatst houvast. Ik schreeuwde. Gevangen in bevelen Durfde hij niet om te zien Toen zijn groep afmarcheerde.

Vertrek Ongeduldig wachtend, In rijen opgesteld, In zon, In regen En weer in zon. Ingeladen. Het vertrouwd gezicht Verkleint zich. De opgestoken hand zakt langzaam neer.

Transport

gedeeld verleden 46

Geroep, geschreeuw. Bevelen, Hard, snel en onverstaanbaar. Bijeengedreven, Een kudde jonge pinken. Magere botten, holle ogen. Opgeduwd, Klappen. Uniformen, knallende stemmen, schel, Van opgewonden bewakers. Vrachtwagens. Stof en stank, Geraas. Schudden, bonken, Warme lijven, inschikken, Inschikken, oppakken, trappen, bijten, Vechten om een plekje op de bank. Zweet, roet.

Jongenskamp De zon stond hoog en hard. Magere vingers klauwden De droge, rode grond. Op onze hurken Kruipend Zochten wij met honderden Beschutting tussen de jonge aanplant. Terwijl de heersers in hun hol Zingend het rijzen van de zon aanbaden, Brak uitzichtloos en zonder einder Mijn wereld open, Werden mijn ogen zwart.

Honger Magere mannen. Een oud, afgeleefd beest, Nauwelijks meer dan een karkas, Sjouwt binnen door de poort. Die avond Klinken harde klappen. Morgen, weet ik, Eten duizend hongerigen, Zo de bewaker wil, Een half blikje soep, Met koeienvel.


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:00 Pagina 47

Polykliniek Bangkong, getekend door A.J.F. Gogelein, 1945

Overgave

Het zwerven

Geel stof Opgetrokken. De Keizer, zeiden ze, Was afgedaald, En had zich prijsgegeven.

Zij kwamen weer bij elkaar, Slordig op een hoop geveegd gezin, Gebroken scherven Van ruw heen en weer gesmeten aardewerk.

Blij gesproken zinnen, Een vlag gehesen, Meer koeien door de poort. Het kamp, Gesloten als voorheen, Veranderde van binnen. Meer leven, Meer getier en ongeduld. Wij bogen niet. De heersers hielden stil Nu blanken schreeuwden.

Toen het eindelijk vrijheid was En ieder gevangen bleef in eigen verhaal, Viel alles uiteen, Begon, zonder herkenning, het zwerven.

eigen ervaring

Blauw een verre berg. Hij keek En voelde een onzeglijk verlangen. De stilte Voor het nog niet geschreven woord.

Vervreemd en nauwelijks welkom Wist niemand zeker waar hij hoorde. Dierbare woorden wilden niet komen, ’t vertrouwd gebaar was lang vergeten.

47


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:00 Pagina 48

Mischa de Vreede, 2001 Schrijfster Mischa de Vreede werd in 1936 in Batavia geboren als kind van een dominee en een onderwijzeres. Na drie en een half jaar internering in Noord-Sumatra werd het gezin in 1946 gerepatrieerd.

Omstandigheden Door omstandigheden – laat ik zo die oorlog maar noemen – Te vroeg opgetild uit de tuin Van mijn kindertijd Misschien niet zo’n fraaie tuin Maar een tuin die ik kende Geheime plekken kon ik de mijne noemen Zelf had ik er bloemen gezaaid En nu moest ik weg We mochten meenemen wat we dragen konden Mijn rugzak was klein Door omstandigheden Te vroeg aan de weet gekomen Hoe de ene mens de ander Kan gaan schoppen en slaan En ook dat je altijd moet buigen Voor wie je baas is ‘Maar buigen doe je van buiten Van binnen buigen wij niet’ Sindsdien voor niemand meer kunnen buigen Nooit meer een baas geduld Door omstandigheden Nooit mijn vader leren kennen Zoals een vader zich kennen laat Hij was mij ook ontwend Door omstandigheden In de steek gelaten door mijn moeder Van bloedverwanten vervreemd Aan niemand gehecht geraakt gedeeld verleden 48

Door omstandigheden Een hekel gekregen aan eigen verleden Ik wilde het als een litteken verbergen Publiekelijk zwoer ik het af Maar als meinedig werd ik ontmaskerd En voor straf Moet ik het koesteren Nu open en bloot

Mischa de Vreede als jong meisje

Door omstandigheden Jarenlang geen boek in handen gehad Terwijl ik al lezen kon En niks anders wilde dan lezen Over leven in vrede bijvoorbeeld Over hoe het had kunnen zijn De enige les die ik kreeg Was een les in geweld en ellende Door omstandigheden Altijd geneigd Om naast mezelf te staan: Dit ben ik niet Dat was ik niet Mij raakt het niet Mij kunnen ze schoppen en slaan Ik voel, er niks van Zelfs als ik meetel Ben ik er niet bij En toch Moet ik me steeds laten gelden Daarom juist Door omstandigheden – laat ik zo de oorlog maar noemen – Werd ik genoodzaakt een tuin mee te dragen Een kleine tuin Misschien niet zo’n fraaie Maar vol van geheime plekken Die ik als enige ken Een tuin waar ik de baas ben En kind gebleven tegelijk Waar ik buig voor mezelf En voorovergebogen Mijn bloemen zie staan en geniet


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:00 Pagina 49

Boudewijn de Groot, 2002 Zanger Boudewijn de Groot werd in 1944 in een Japans interneringskamp geboren. Zijn moeder overleed er in juni 1945.

Als jongetje van twee kwam ik vanuit een geteisterd en dolend Indië naar Nederland. Tot mijn achtste groeide ik op in Haarlem, tegenover een kerk. In het plantsoen vóór de kerk stond een monument waar ieder jaar op 4 mei de dodenherdenking werd gehouden. Hoewel in de oorlog geboren, ken ik deze alleen maar van herdenkingen. Van avonden waarop het om klokslag acht uur altijd windstil werd.

Boudewijn de Groot

Van een wereld die twee minuten stilstond en volwassenen die ernstig voor zich uit staarden. Van een stilte die zo dwingend was, dat verstoring ervan in mijn kinderfantasie een nieuwe oorlog dreigde te ontketenen. Ik zat onbeweeglijk mee te staren. En van tantes die mijn moeder niet waren, al besefte ik dat in het begin nog niet en waren ze allemaal lief als moeders. Het gemis was er wel, het besef nog niet.


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:00 Pagina 50

Het waren herdenkingen van een oorlog die zijn sporen om me heen had nagelaten, tastbaar in de dingen om me heen. Voelbaar in de dingen waar de grote mensen over praatten. En altijd ging het over de oorlog in het land waar ik nu woonde. Aan de oorlog in het land waar ik vandaan kwam werd slechts vaag gerefereerd, even ver en afstandelijk als dat land zelf. Ik herdacht mee bij de monumenten om me heen, maar wat ik verloren had werd achteloos dan wel angstvallig voor me verborgen gehouden. Ik was in een kamp geboren en had mijn moeder daar achtergelaten alsof Indië een kamp was en geen land, mijn moeder een vage kennis en geen mamma. Toen vele, vele jaren later de nationale herdenkingen een sleur dreigden te worden, hoe indrukwekkend en noodzakelijk ook, werd het tijd voor mijn eigen herdenking: de dodenherdenking van mijn moeder, 22 juni 1945. En ik schreef, samen met een vriend, een lied:

Op de schoorsteenmantel haar portret We kijken naar elkaar Haar ogen zijn mijn ogen Maar lijk ik ook op haar? Soms doet het verre carillon Me denken aan de gamelan Aan het land waar alles begon: Nederlands-Indië, m’n moeder, Ik mis ze soms Maar ik weet er weinig van.

Dit is een lied van een kind zonder moeder voor een moeder zonder kind. Een facet van de oorlog samengevat in één zin. De schreeuw van een kind wordt zelden gehoord – alleen als het vervelend is. Vrijwel nooit in wanhoop. Ik heb als kind nooit geschreeuwd, alleen en verlaten. Ik heb nooit geschreeuwd om een moeder die ik kwijt was. Dit lied was mijn eerste kreet. En daarmee in zekere zin mijn eerste, verlate oorlogservaring.

Moeder Ik zit in de kamer van het hoge herenhuis Stoffige ramen filteren De warme stralen van de middagzon Van verre komen flarden van het carillon En ik denk aan het land van herkomst. Ik verlaat mijn vaderland even, Ben in het verre land Waar ik mijn moeder achterliet Ze had geen tijd meer om mij te leren kennen En ook ik, ik ken haar niet.

gedeeld verleden 50

Ik ben dan wel bekend nu Als Boudewijn de Groot Mijn moeder namelijk is dood Ik heb nog een paar foto’s Uit Indië, waarop ze staat Als verstilde danseres In een lang en wit gewaad.

Velen van u denken op dit moment terug aan hun eigen oorlogservaring in Indië of Birma. Voor anderen, waaronder ikzelf, is dit een herdenking zonder herinneringen, Ik weet niets van Indië zelf, ik weet alleen – en dat geldt in nog heviger mate voor mijn oudere zusje en broertje – wat ik er verloren heb. Ook zij, mijn moeder, schemert als een stille kracht in mij. Een kracht die ik, naarmate ik ouder wordt, steeds minder stil voel. En wellicht dat ik ooit, oud en verteerd, op het laatste moment nog als een kind zal roepen: ‘Ik wil mijn moeder terug!ʼ


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:00 Pagina 51

Yvonne Keuls, 2003 Schrijfster Yvonne Keuls werd in 1931 in Batavia geboren.

We hebben hier onze plek gekregen om te herdenken en te gedenken. We zijn gekomen uit alle winstreken om onze bloemen – symbolen van leven en dood – hier neer te leggen en elkaar in de ogen te zien en dan te weten: ‘jij was er dus ook bij’, jij bent ook een getuige, althans, één van jouw dierbaren was erbij, jij bent ook één van ons.’ Ikzelf heb nooit in een kamp gezeten. Ik ben in 1938 op 7-jarige leeftijd naar Holland gekomen. Ik heb met mijn half-Javaanse moeder en mijn Hollandse vader de oorlog hier meegemaakt. In 1946, toen mijn eerste familieleden repatrieerden en veelal in het huis van mijn moeder werden opgevangen, was ik maar nauwelijks geïnteresseerd in de verhalen die mijn vele tantes aan ons kwijt wilden. Ik herinner mij tante Marie, die aan mijn moeder vertelde dat haar man onthoofd was en dat zijn hoofd in de kali was gegooid. Keer op keer dat verhaal, totdat zelfs mijn moeder zei: ‘ja nou weet ik het wel.’ Wij kinderen, wreed als kinderen zijn, deden haar met huilstemmen na zodra ze vertrokken was, daarbij een hand op de kaak houdend, want Marie had van een Jap een klap met een geweer in het gezicht gekregen, waardoor haar kaak verbrijzeld was. Moeder met kinderen in een barak, Lampersari-Sompok. Tekening door H.H. Hendricks-Reints Bok, 1944-45

in zichzelf begraven. Vergeten. Maar onbewust was hij zijn leven lang op zoek naar iemand die hij ervoor kon laten boeten. Deze man werd de voogd van het zoontje. Het zoontje werd dus overgeleverd aan een gederailleerde opvoeder. Het zoontje, dat op zichzelf van de kampperiode nauwelijks te lijden had, werd voor de rest van zijn leven opgezadeld met het onverwerkte, niet-aangehoorde leed van zijn opvoeders. Want zo worden daden doorberekend tot ver in een wankele toekomst. Dit was het verhaal van mijn tante Marie. Ik had vele tantes met vele verhalen, die ik allemaal heb aangehoord. Maar niet alleen door de familie van mijn moeder werd ik geconfronteerd met de

eigen ervaring

Nederland, de hongerwinter nog vers in het geheugen, was niet bereid om haar verhaal aan te horen. Men scheepte haar – van buurvrouw tot officiële instantie – af met: ‘Het is wel allemaal jullie eigen schuld geweest. Jullie hebben je daar wel rijk gestolen.’ De aangezichtspijnen die door de klap veroorzaakt werden, hield Marie haar hele leven. Haar geklaag ook en op den duur was niemand meer bereid om naar haar te luisteren. Maar Marie had een zoontje. Gelukkig voor Marie en ongelukkig voor dat zoontje. Want omdat niemand naar haar wilde luisteren, claimde ze hem om met haar mee te lijden. Nu had dat zoontje omdat zijn vader dood was, een voogd en die voogd was door de Jappen aan een been in de zon opgehangen. Hij kreeg niet van iedereen te horen: ‘ja, nou weet ik het wel’, want hij zweeg. Hij kon zijn verhaal niet uit zijn mond krijgen. Het was te erg. Om zichzelf te redden moest hij die geschiedenis diep

51


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:00 Pagina 52

gedeeld verleden 52

gevolgen van de Japanse bezetting; al 50 jaar de levenspartner zijn van iemand die een jongenskamp en de Bersiap-tijd heeft meegemaakt, heeft mij niet onberoerd gelaten, heeft mijn kijk op die periode gevormd en heeft mij één van u gemaakt. Ook mijn schoonouders hebben moeten doormaken wat de meesten van u hebben doorgemaakt. In 1942 nog een opbloeiend gezin met drie jongens van 14 tot 16 jaar. Dan het uiteenrukken: alle familieleden een andere kant uit. De moeder met de grootmoeder samen in een vrouwenkamp. Het Lampersari-kamp bij Semarang. De jongste twee, een tweeling van 14, in het jongenskamp Muntilan, de oudste jongen van 16, de brandal die altijd zijn kont tegen de krib gooide en nu dus ook van alles uithaalde, al spoedig afgevoerd naar het beruchte strafkamp Dampit. Na vier weken werd hij – terwijl hij niet meer op z’n benen kon staan door dysenterie en door de tropenzweren – door de Kempei Tai voor een ‘verhoor’ meegenomen naar de Lowokwaroe-gevangenis en ten slotte overgebracht naar het strafkamp Ngawi. En de vader, mijn schoonvader Aat, die als krijgsgevangene in Amahei – aan de zuidkust van Seram – werd geïnterneerd. Hij was één van ‘De 1000 van Amahei.ʼ Met de Kunitama Maru werden de duizend mannen op transport gesteld. Een erbarmelijke zeetocht van acht dagen, die op 30 april 1943 eindigde in de baai van Amahei. Daar – en later ook op Haroekoe en Liang – moesten de mannen vliegvelden aanleggen. Met nauwelijks te eten, in de brandende zon of in de tropische regen werden de mannen gedwongen tot slavenarbeid die ervoor zorgde dat 350 van de 1000 door dysenterie werden geveld. Mijn schoonvader overleefde en moest maar zien hoe hij zijn trauma’s kon verwerken. Hij deed dat door eindeloos zijn verhaal te vertellen – net als mijn tante Marie – alleen werd hem niet toegevoegd: ‘Ja nou weet ik het wel’, want hij had zijn eigen formule bedacht om met zijn ellende verder te kunnen leven: hij zorgde voor een spannend, hilarisch verhaal, je zou bijna geloven, dat mijn schoonvader Aat daar in Amahei een leuke tijd had. In 1995 trokken mijn man en ik naar Seram, met de bedoeling iemand te vinden die ons iets kon vertellen over ‘De 1000 van Amahei.ʼ Wij troffen een oude man die er als kind getuige van was geweest dat er drie krijgsgevangenen waren gevlucht, weer werden opgepakt, afgeranseld en uiteindelijk onthoofd. De man was bereid ons het

vliegveld (dat er nog was) te laten zien, als wij bereid waren om na afloop met hem en zijn vrouw een vismaaltijd te gebruiken. ‘Want wij kennen nu samen dit verhaal. Wij zijn nu bondgenoten en dus moeten we samen gaan eten.’ Zo hebben al onze familieleden, de Uwe en de mijne – velen van hen zijn al gestorven – ieder op hun eigen wijze en afhankelijk van hun eigen natuur, hun verhaal aan ons verteld. Zij hebben hun verhalen als hun erfenis aan ons overgedragen en wij moeten ze beheren. Ikzelf heb dat laatste letterlijk genomen en de verhalen van mijn familie in mijn boeken verwerkt. En dat hebben vele schrijvers gedaan, opdat de geschiedenis niet verloren mag gaan. Opdat de verhalen mogen dienen als een magisch teken én als tegenwicht van de grote ontkenning en de brutale Japanse geschiedvervalsing. Verhalen; we moeten blijven verhalen, opdat wij niet op zoek hoeven gaan – bewust of onbewust – naar iemand die wij voor onze trauma’s kunnen laten boeten. Het verhalen, tot ver in een wankele toekomst, is óns gebaar. We zullen daardoor beter in staat zijn, om ‘dat andere gebaar’, het gebaar, aan te nemen om zo dan toch uiteindelijk tot een verzoening te komen, in de wetenschap dat elke verzoening een wederzijds offer vraagt.


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:00 Pagina 53

Bernard Bot, 2005 Diplomaat en minister Ben Bot werd in 1937 in Batavia geboren als zoon van een Indisch ambtenaar. Hij zat als kind in een Japans interneringskamp.

Geachte aanwezigen, dames en heren, De Stichting Herdenking 15 Augustus 1945 ben ik dankbaar voor de mogelijkheid vandaag de herdenkingstoespraak te houden. Dat is voor mij, als minister van Buitenlandse Zaken en vertegenwoordiger van de regering, een eervolle taak. Maar ik sta hier ook, net als velen van u, als een kind van Indië. Net als bij u roept deze herdenking bij mij gevoelens en emoties op, komen op deze dag zowel positieve als negatieve herinneringen boven aan Indonesië, vijf tijdzones en 28.000 kilometer van deze plek verwijderd, maar gevoelsmatig toch zo nabij. Het zijn herinneringen die je de rest van je leven meedraagt, maar een optimistische en toekomstgerichte levenshouding niet in de weg hoeven te staan. Immers, herdenken is, naast herinneren, ook vooruitzien. Eerst het verleden: met de capitulatie van Japan, precies 60 jaar geleden, kwam ook een einde aan de Japanse bezetting van Nederlands-Indië, een bezetting die zovelen van ons leed had berokkend.

Wij gedenken de familieleden en vrienden die tijdens de Japanse bezetting het leven lieten of hebben geleden. Wij gedenken ook de talloze Indonesische dwangarbeiders, de romoesha’s, die vaak naamloos stierven. Na de capitulatie was het leed, in tegenstelling tot wat toen vurig werd gehoopt, nog niet geleden. Meteen na de capitulatie ontstond een machtsvacuüm dat slechts geleidelijk kon worden opgevuld door de Britten. Tijdens deze zogeheten Bersiapperiode verloren vele duizenden onschuldige Nederlands-Indische en Indonesische burgers, veelal vrouwen en kinderen, het leven. In de jaren daarna volgde een pijnlijke, langdurige en gewelddadige scheiding der wegen tussen Indonesië en Nederland. Voor wat betreft grote delen van de Nederlands-Indische gemeenschap spreken wij dus over vele jaren van fysiek en psychisch leed. Zelf kijk ik met gemengde gevoelens terug op mijn kamptijd in Tjideng. Als kind word je misschien iets minder snel geraakt door het leed en de ontbering om je heen, vat je de dingen wat makkelijker op. Maar je wordt ook sneller volwassen. Een verblijf in het weeshuis, toen mijn moeder in het ziekenhuis werd opgenomen, maakte mij, zoals dat heet, vroeg ‘streetwiseʼ.

Het luiden van de klok door militairen van de Natres

eigen ervaring

Waarschijnlijk daarom staat die periode scherp in mijn geheugen geëtst. Ik herinner me nog levendig de internering, het vertrek van mijn vader naar Birma, de koempoelans ‘s-morgens en ‘s-avonds, het urenlange wachten en daarna buigen voor kampcommandant Soni. Ook weet ik dat je duizend angsten uitstond als je wegens ziekte niet bij de koempoelan aanwezig kon zijn, omdat de Japanners je zouden kunnen betrappen bij een controle. De herinnering aan de honger is iets dat, denk ik, bij mijn generatie sterk voortleeft in de zin dat je niet snel iets weggooit wat nog enigszins eetbaar is.

53


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:00 Pagina 54

Een kleine anekdote. Wij werden verplicht een soort volkstuintjes aan te leggen, zogenaamd om wat groente te verbouwen. Ik was aangewezen mee te werken aan een tomatenbed. Groot was mijn teleurstelling toen op een kwade ochtend bleek dat alle zo goed als rijpe tomaten waren verdwenen. Ik verdacht mijn buurjongen van deze euvele daad en besloot tot vergelding. Alleen, bij hem waren de tomaten nog onrijp en groen. Ik heb ze toch verorberd en heb dat moeten berouwen. Niet lang daarna voelde ik me doodziek worden en moest mijn moeder opbiechten wat ik had gedaan. ‘Jongenʼ, zei ze, ‘zo komt boontje altijd om zijn loontjeʼ.

Misschien is dat ook wel de reden waarom wij zo goed en snel in de Nederlandse samenleving wisten te integreren. Misschien daarom hebben we snel pleisters geplakt op al die wonden en gewoon de draad van ons leven weer opgepakt. En natuurlijk was er ook aanleiding om dankbaar te zijn. We hadden het immers overleefd en in ieder geval een nieuw thuis gevonden. Persoonlijk ben ik dus dankbaar dat ik hier voor u mag staan, dat ik zoals zo velen van u die periode goed heb doorstaan en heb laten zien dat je ook gesterkt uit zo’n beproeving te voorschijn kunt komen.

Levende geschiedenis

Historische kennis is geen overbodige luxe, maar een voorwaarde voor een heldere blik op de toekomst.

Er wordt weer veel geschreven over de Japanse capitulatie. Natuurlijk is het verschrikkelijk wat er in Hiroshima en Nagasaki is gebeurd. Maar ik weet ook dat de oorlog niet veel langer had moeten duren of wij hadden dat kamp niet overleefd. En mijn vader zou zeker niet zijn teruggekeerd uit Birma en Siam. 15 augustus is daarom een dag die voor mij een speciale betekenis heeft.

gedeeld verleden 54

De bevrijding, de terugkeer van mijn vader die ik uiteraard bij die eerste ontmoeting niet kende, de terugkeer in Nederland zijn evenzovele onuitwisbare herinneringen die ik graag met u hier vandaag deel. De ontvangst in Nederland kwam enigszins als een koude douche. En ik zeg dat niet vanwege het koude klimaat waarin ik terechtkwam. Het was moeilijk uit te leggen wat wij hadden ondergaan. Steevast kwam er als reactie dat bij ons in Indië in ieder geval het zonnetje had geschenen, terwijl zij in de hongerwinter kou hadden geleden. Kortom, al snel werd duidelijk dat niemand in Nederland zat te wachten op die uit Indië afkomstige groep Nederlanders. Je leerde dus al snel niet te veel te praten over wat je had meegemaakt, en juist wel met sympathie te luisteren naar de verhalen over de oorlog in Nederland, de Duitsers en de vernietigingskampen.

Zestig jaar, dames en heren. De afstand in tijd tussen het heden en de gebeurtenissen van toen wordt steeds groter. En brengt dit niet het risico van vergetelheid met zich mee, zoals de heer Boekholt dat twee jaar geleden bij deze gelegenheid schetste? Ik hoop en vertrouw erop dat dit niet zo zal zijn. Ik denk dat ook toekomstige generaties zich zullen blijven interesseren in het gemeenschappelijke verleden van Nederland en Indonesië. Ik denk dat onze jeugd die geschiedenis graag wil adopteren, zoals de scholieren van het Vrijzinnig Christelijk Lyceum het Indië-monument hebben geadopteerd en zoals vele andere scholen bijvoorbeeld militaire begraafplaatsen verzorgen. Maar om de geschiedenis met overtuiging te koesteren, moet in de ogen van onze jeugd het verleden en de kennis van dat verleden ook voor het heden en de toekomst relevant zijn. Winston Churchill zei het eens als volgt: hoe verder men terug kan kijken hoe verder men vooruit weet te zien. Inderdaad: En dat geldt zeker voor de relatie tussen Nederland en Indonesië. Wanneer Nederlanders op welke wijze dan ook in contact zullen komen met Indonesië en Indonesiërs, dan zullen zij iets moeten weten van de geschiedenis van dat land, en dus ook van eeuwen van gedeelde Indonesisch-Nederlandse geschiedenis. Nederlanders die zonder enige kennis van de geschiedenis in Indonesië succesvol zaken denken te kunnen doen, of diplomatie te bedrijven, komen meestal van een koude kermis thuis. Wanneer een samenleving de toekomst met optimisme en strijdbaarheid tegemoet wil treden moet zij wel bereid zijn ook over de minder fraaie kan-


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:00 Pagina 55

ten van de eigen geschiedenis eerlijk te zijn. Zeker in een tijd waarin wij in Nederland – op de werkvloer, in de sportkantine en op school – bruggen willen slaan tussen de diverse etnische en geloofsgemeenschappen in ons land. In de context van deze herdenking betekent dat dan dat wij durven toegeven dat ook na invoering van de zogeheten ‘ethische politiekʼ de belangen van de Indonesische bevolking voor de meeste Nederlanders op zijn best op de tweede plaats kwamen. Werken aan een gemeenschappelijke toekomst. Dat moet niet alleen binnen onze samenleving het adagium zijn, maar ook in de relatie tussen Nederland en Indonesië. De uitdagingen die wij gezamenlijk ter hand moeten nemen zijn legio, zoals de strijd tegen intolerantie, extremisme en terrorisme. Indonesië is belangrijk. Het is een drijvende kracht achter regionale samenwerking in Zuidoost-Azië. Indonesië herbergt als seculiere staat meer moslims dan welk land ook ter wereld, maar is tevens hoeder van eeuwenoude, boeddhistische, hindoeïstische en christelijke tradities. Als zodanig heeft Indonesië recht van spreken in de dialoog der culturen. Tijdens het Nederlandse voorzitterschap van de Europese Unie vorig jaar, hebben wij dan ook veel aandacht besteed aan intensivering van de betrekkingen met Indonesië.

Boodschap aan Jakarta

Maar waar het nu in de eerste plaats om gaat is dat wij de Indonesiërs eindelijk klare wijn schenken.

Aanvaarding in morele zin betekent ook dat ik mij zal aansluiten bij eerdere spijtbetuigingen over de pijnlijke en gewelddadige scheiding der wegen van Indonesië en Nederland. Bijna zesduizend Nederlandse militairen lieten in die strijd het leven, velen verloren ledematen, of werden slachtoffer van psychische trauma’s, waarvoor, opnieuw, in Nederland maar weinig aandacht bestond. Door de grootschalige inzet van militaire middelen kwam ons land als het ware aan de verkeerde kant van de geschiedenis te staan. Dit is buitengewoon wrang voor alle betrokkenen: voor de Nederlands-Indische gemeenschap, voor de Nederlandse militairen, maar in de eerste plaats voor de Indonesische bevolking zelf. Pas wanneer men op de top van de berg staat kan men zien wat de eenvoudigste en kortste weg naar boven zou zijn geweest. Zoiets geldt ook voor diegenen die betrokken waren bij de besluiten die in de jaren veertig werden genomen. Pas achteraf is te zien dat de scheiding tussen Indonesië en Nederland langer heeft geduurd en met meer militair geweld gepaard is gegaan dan nodig was geweest. Dit is de boodschap die ik mee zal nemen naar Jakarta. Daarbij hoop ik vurig op het begrip en de steun van de Indische gemeenschap, de Molukse gemeenschap in Nederland en van de veteranen van de politionele acties. Immers, om ons gemeenschappelijke verleden levend te houden, hebben wij ook een gemeenschappelijke perspectief op de toekomst nodig. Samen werken aan een gezonde en veilige toekomst van onze samenleving, en aan goede betrekkingen met Indonesië, zal ons helpen ook de meest pijnlijke aspecten van ons verleden dragelijk te maken.

eigen ervaring

Om de relatie tussen Indonesië en Nederland verder te intensiveren is het behulpzaam om wat er nog resteert aan oud zeer weg te nemen, althans voor zover wij dat als Nederlanders in onze macht hebben. Daarom zal ik als vertegenwoordiger van ons land en als vertegenwoordiger van de generatie die de pijn van de scheiding heeft ondervonden, nog vandaag het vliegtuig nemen, die vijf tijdzones doorkruisen en 28.000 kilometer afleggen. Op 17 augustus zal ik dan ons land vertegenwoordigen bij de Indonesische herdenking van de op 17 augustus 1945 uitgeroepen onafhankelijkheid. Ik zal aan het Indonesische volk uitleggen dat mijn aanwezigheid mag worden gezien als een politieke en morele aanvaarding van die datum.

Al decennialang zijn Nederlandse vertegenwoordigers op 17 augustus aanwezig bij vieringen van de Indonesische onafhankelijkheid. Ik zal met steun van het Kabinet aan de mensen in Indonesië duidelijk maken dat in Nederland het besef bestaat dat de onafhankelijkheid van de Republiek Indonesië de facto al begon op 17 augustus 1945 en dat wij – zestig jaar na dato – dit feit in politieke en morele zin ruimhartig aanvaarden.

55


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:00 Pagina 56

Govert Huyser, 2005 Luitenant-generaal Govert Huyser (1931, Soerabaja – 2014) was chef-Defensiestaf. Als kind verbleef hij in de interneringskampen Darmo, Karang Panas en Bangkong.

Mannen van tien jaar en ouder De heiho ranselde met welgemikte slagen Tienjarige jongens achter een legerwagen. Per onbegrijpelijk decreet waren zij Verklaard tot man – en mannen Horen niet meer bij hun moeder. Hij stond in de rij met in de ene hand zijn teddybeer Vastgeklemd om de enige nog aanwezige poot In de andere hand een tasje met daarin Het laatste restje suiker en wat malariapillen. Zijn moeder had dat er op het laatst ingestopt Hij dwong zijn tranen terug Hij was nu toch man. Zijn moeder bad en had de intense hoop Hem ooit weer terug te zien. Ze had bij zijn geboorte Zo’n mooie naam voor hem bedacht.

Zij, zij stierf aan ondervoeding en malaria Ontbeerde pillen die zijn leven redden. Hij kwam terecht in een Hollands contractpension Koud, nat, onbehaaglijk en ook niet zo aardig De hongerwinter was belangrijker in het gesprek Dan zijn verhaal van zijn – wreed – vertrek. Over goed en kwaad dacht hij steeds afwijkend Zijn relaties liepen allen stuk Drank en drugs hielpen soms, even de werkelijkheid ontwijkend. Zijn loopbaan mislukte keer op keer Het enige wat hij miste was zijn oude, eenarmige, zachte teddybeer. Uit: ‘Flarden, herinneringen van een kampjongen’, door Govert Huyser (2005, The Document Factory Leiden).

gedeeld verleden 56

Het weghalen van jongens uit het vrouwenkamp Tjihapit (Bandoeng). Pentekening met potlood door Mary Gabriëlse, na 21 juli 1944


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:00 Pagina 57

Willem Nijholt, 2007 Acteur Willem Nijholt heeft de oorlog in Nederlands-Indië in drie kampen doorgebracht: Karang Panas, Lampersari en Bangkong.

Er gebeuren dingen in je leven, die je zo maar weer kunt vergeten. Er gebeuren dingen in je leven, die je nooit zult kunnen vergeten, Die als met een gloeiend ijzer in je geheugen en je hart zijn ingebrand. Mijn vader. Toen wij hem in gevangenschap nog één keer mochten ontmoeten, zittend in een vuile hoop zand met bewakers eromheen, was ik acht. En konden wij niets zeggen. Vernedering voelen, ja. Na de oorlog, ik was al dertien en inmiddels in Holland, stapte een onaanraakbare, sterk verouderde man bij ons de huiskamer binnen. Een vreemde. Die, toen ik in een wanhopige poging tot contact eens doorzaagde over hoe het dan was aan die Birma dodenspoorlijn antwoordde: ‘Wat wil je horen? Dat wij iedere keer moesten aantreden, en in de houding blijven staan om toe te kijken hoe een van ons, slaven, om niets, geboeid op zijn knieën op de grond werd gekwakt en voor onze ogen werd onthoofd!!!!?ʼ.

Geborduurde servet en met tandenstokers gemaakte handwerkjes uit Lampersari, gemaakt door Rita en Oenke Schilling

Ik ben tien. Ik sta weer in de houding in het kamp Lampersari naast mijn moeder op het appèl, met een boengkoes schamele bezittingen op mijn rug gebonden en wacht op het afroepen van mijn naam, waarna ik me onder geschreeuw en geduw van de geweerkolven van bewakers op mijn blote, opgezwollen beri-beri voeten bij de groep andere kinderen moet voegen, die ook op blote voeten, van hun moeders weggevoerd zullen worden naar een mannenkamp. Voor hoe lang? Zou er een weerzien zijn. Als het moment daar is hoor ik door het gekrijs van de Jap, de stem van mijn moeder: “Niet omkijken Willi, niet omkijken Willi, niet omkijken mijn jongen.” En dan hoor ik onlangs iemand zeggen dat het nu zo langzamerhand toch wel eens tijd wordt om de Jappen te vergeven. vergeven? Als je nooit nooit nooit meer zult kunnen vergeten, hoe mensen die nu nog leven, je destijds hebben gemarteld, vernederd en uitgehongerd, verschrikkelijke diepe wonden hebben toegebracht en honderdduizenden mensen vermoord uit naam van een Goddelijke keizer …. Hóe moet je dat vergeven. Hoe kún je trouwens vergeven als er nooit, al tweeënzestig jaar lang, niet om vergiffenis is

eigen ervaring

Mijn moeder. Nu sta ik in de houding, ik ben negen jaar oud, en moet toezien hoe mijn moeder met een stuk hout wordt geslagen, zo hard op het hoofd dat de stok breekt, en zij ook, zij klapt dubbel, valt op de knieën met haar voorhoofd tegen de grond, wat het voor de

Jap makkelijk maakt want hij hoeft haar nu maar met één voet omver te trappen om de straf (waarvoor?) met nog een paar flinke schoppen tegen haar buik en hoofd af te maken. Gelukkig, ik hoor haar nog kermen als ze wordt weggesleept.

57


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:00 Pagina 58

gevraagd? Dat kan ik niet, dat wil ik niet. Zelfs áls we het ooit zouden beleven dat het Japanse woord vergiffenis naar ons toegeblaft zou worden. Het Lampersari-kind in mij, dat op zijn beri-beri voeten zijn hele leven met mij is meegelopen en dat zal blijven doen tot aan het einde, zal mij aankijken en dan zal ik zeggen: ‘Nee, ik vergeef het jullie niet. Ik wil het niet.ʼ

Waar wij na al die jaren Samen in zijn beland. Minka Kaszó, uit de bundel Wij dragen de Tranen (1998, The Flame Publishing Tilburg).

Lampersari-kind Lampersari-kind Kom naast me zitten, Ik ben je broeder, Herken je me van Toen ik knokig was Met modder speelde En stiekem onder Het gedek door moest Om eten te zoeken Jij was er ook Als de rijst verdeeld werd En de Jap ons dwong Tot een lang appèl. Heb jij gezien hoe Ze mijn moeder sloegen Omdat zij niet boog Door tranen verblind Dat een kind met hongeroedeem Naar de ziekenbarak Moest en niet meer bewoog Heb jij nog die pop Zat daar ook het geld Ingenaaid en de ringen Waar een moeder mee ruilde Om wat eten te kopen Voor haar hongerig kind Dat zij niet kon behoeden Het ergste te zien, Moest jij ook blootsvoets Naar een ander kamp lopen. gedeeld verleden 58

Lampersari-kind Blijf nog even hier zitten Want zelfs zonder woorden Vinden wij troost Bij elkaar, hand in hand, Wij kunnen het delen Ook dat zwarte gat In ons diepste verleden

Kick Stokhuyen


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:00 Pagina 59

Kick Stokhuyzen, 2008 Econoom en tv-presentator Kick Stokhuyzen (Soerabaja 1930-2009) woonde vanaf 1932 tot 1942 te Batavia en verhuisde toen naar Bandoeng. Daar werd hij tijdens de Japanse bezetting van november 1942 tot 28 september 1945 achtereenvolgens geïnterneerd in het Tjihapit-kamp en het 15e bataljon. Eind 1945 repatrieerde hij naar Nederland.

Duizenden mensen! Duizenden bloemen! Mensen en bloemen spreken op geëerde momenten dezelfde taal. U allen en ik herdenken dat wij, ten koste van vele levens en veel leed de vrijheid herwonnen op een tiranniek volk, dat zich uitverkoren noemt maar in de uitoefening van zijn zelfverheerlijking alleen maar wreed is en zich daarmee onbeschaafd toont. Maar: de oorlogsgeschiedenis van Nederlanders in het voormalig Nederlands Oost-Indië is eigenlijk nooit geschreven. De burgerinterneringskampen van mannen, apart van vrouwen en kinderen en apart ook van de enkele jongenskampen, waren dermate van elkaar geïsoleerd dat elk kamp een eigen ontwikkeling doormaakte en een samenhangende eenheid vormde. Die eenheid leefde volgens eigen gestelde normen, wetten en gebruiken en zou dus ook een eigen geschiedenis kunnen schrijven, geheel verschillend van die van het misschien wel vlakbij gelegen andere kamp. Alleen….. de geschiedschrijvers ontbraken meestal.

Terug naar begin mei 1945: Ongeveer 900 jongens, allen in de leeftijd van 11 tot 13 jaar, waren uit het vlakbij gelegen Tjihapit vrouwenkamp naar het 15e bataljon gedreven. Ik

900 jongens bleven achter in een snel leeglopend vrouwenkamp. Dagelijks werd een grote groep vrouwen afgevoerd en dus ook dagelijks bleef een nieuw groepje jongens achter dat aansluiting zocht bij reeds rondscharrelende andere jongens of zelf een nieuwe scharreleenheid vormde. Binnen twee weken waren 12.000 vrouwen weggevoerd. Waar naartoe wist niemand! Op bevel van de Japanner waren ongeveer 100 sterke, jonge vrouwen geselecteerd om achter te blijven en het verlaten gebied op te ruimen. Alle huizen moesten worden leeggehaald, alle meubels gesorteerd en op centrale plekken verzameld: bedden bij bedden, kasten bij kasten, enzovoort. Een enorme klus! En daar tussendoor scharrelden kleine en grotere groepen jongens die de tuinen en de lege huizen van de ontheemde wijken afstruinden op zoek naar eten. Dat was in het begin niet zo moeilijk. Alle weggevoerde moeders hadden immers voor hun achterblijvende zonen zoveel mogelijk voedsel achtergelaten en in de meeste tuinen groeiden wel wat tomaten of komkommers.

eigen ervaring

De geschiedenis moest naderhand worden geschreven door alle verhalen van talloze individuen vast te leggen, te vergelijken en te bundelen om zo tot één verhaal te komen dat de objectieve waarheid zoveel mogelijk benaderde. En zo is ook mijn verhaal over het jongenskamp in het 15e bataljon in Bandoeng, een vroegere kazerne van het knil, het Koninklijk NederlandsIndisch leger, waar ongeveer 10.000 burger geïnterneerde mannen in barakken waren samengepropt met 900 in hun eigen wijk ondergebrachte jongens; niet van elkaar geïsoleerd, maar door een wand van gedek wel degelijk streng gescheiden. Om zeer begrijpelijke en verstandige redenen overigens.

was één van die 900! We moesten te voet gaan, dan kon je maar een minimum aan eigendommen meezeulen. Wat tóch tijdens de voetreis te zwaar werd, liet je gewoon op straat achter. En dat was veel, want je was veel te optimistisch over je eigen draagkracht. Wat je uiteindelijk overhield was je opgerolde matrasje, een bundeltje kleren en enkele zeer geliefde eigendommetjes, meer niet! Onze moeders waren op transport gesteld naar andere kampen op West- en Midden-Java, vermoedelijk als straf voor het nog steeds in bezit hebben van contrabande, verboden artikelen, zoals radiotjes en zo. Maar het kan ook zijn dat we de reden voor die straf zelf hebben verzonnen, want ik zie geen Japanner in staat om zo iets uit te leggen aan gevangen genomen vrouwen van de vijand. Je had gewoon te doen wat hij zei.

59


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:00 Pagina 60

Maar dat kon natuurlijk niet lang zo doorgaan. De ‘meubeldamesʼ vroegen uit hun midden een tiental vrouwen hun intrek te nemen in enkele reeds opgeruimde huizen om de samengevoegde groepjes jongens onderdak te geven en enig toezicht te houden. Het lukte, binnen één dag!! De jongens vonden een moederlijk, corrigerend oog best plezierig en de ‘huismoedersʼ vonden zóveel kinderlijke aanhankelijkheid héél dankbaar. Na ongeveer 10 maanden was dat grote Tjihapit-kamp opgeruimd. De ‘meubeldamesʼ werden op transport gesteld, zij hadden hun werk gedaan, en dus moesten de jongens naar het 15e bat.

weet het niet. Zijn naam? Misschien heb ik die nooit geweten. Ademloos luisterden wij enkele maanden lang naar zijn geschiedenislessen: de achtergronden van de Eerste Wereldoorlog, de Russische Revolutie en de moord op de laatste Tsaar en zijn hele familie. De heldhaftige Boerenoorlog in Zuid-Afrika en de groei en bloei van de voc, de Verenigde Oostindische Compagnie. Hij had óók een stokje in zijn hand, maar dat was om de maat te slaan als wij plotseling moesten gaan zingen. Ineens bleef hij weg. Niemand wist waarom. Was hij echt aan de Kempeitai uitgeleverd, gemarteld en vermoord? Ik weet het niet.

En daar had het keizerrijk Japan een nieuwe kwelling bedacht. Het was verboden om potlood en beschreven of onbeschreven papier te bezitten of bij zich te dragen en iedere vorm van kennisoverdracht (lesgeven dus) was streng verboden en zou onmiddellijk zwaar worden bestraft. Dat is, denk ik, misschien wel de meest pure vorm van culturele genocide.

Ik herinner mij de tolk van ons kamp, die zijn studiekeus wel diep betreurd moet hebben. Nu werd hij slechts regelmatig afgeranseld omdat de Jap zei dat hij weer verkeerd had vertaald. Als hij eerder had ontkend dat hij Japans sprak en verstond betekende dat na uitkomst van het bedrog, wat vroeg of laat natuurlijk tóch zou gebeuren, een zekere onthoofding! En dus móest hij wel kiezen voor dagelijkse aframmelingen.

Elke bijeenkomst van één volwassene en enkele jongens werd beschouwd als lesgeven en bestraft met uitlevering aan de beruchte Kempeitai (de uiterst wrede Japanse Militaire Politie) met martelingen en onthoofding. Andere mildere straffen kende het Keizerrijk Japan niet! Maar tóch, ja tóch waren er enkelen die alles trotseerden en letterlijk hun leven waagden. Dat waren de stille helden, de naamloze oorlogshelden!

gedeeld verleden 60

Ik herinner mij een wiskundeleraar van ‘eenʼ middelbare school ergens op Java. Welke? Ik weet het niet meer. Wellicht heb ik het nooit geweten. Ook zijn naam weet ik niet meer. Een uiterst klein groepje jongens hurkte om de andere dag een uurtje om hem heen. Met een stokje tekende hij de meetkundige figuren, die hij nodig had voor zijn verhaal, in het zand. Als er een Japanner in zicht kwam werden de figuren gauw met de voeten ‘uitgeschoffeldʼ en de jongens gingen zingen. Dat mocht wel van de Jap. Het heeft vrij lang geduurd. Wel een week of zeven, acht. Ineens bleef onze leraar weg. Niemand wist waarom. Was hij echt aan de Kempeitai uitgeleverd, gemarteld en vermoord? Ik weet het niet. Ik herinner mij een dominee van ‘eenʼ kerkgenootschap ergens op Java. Welke gemeente? Ik

Dit zijn maar een paar voorbeelden uit één kleine groep naamloze helden. Mijn helden. Een kleine groep die vermoedelijk wel in elk kamp heeft bestaan. Ik heb ze niet kunnen bedanken, ook niet postuum, omdat ik hun naam niet eens ken. Bedanken voor de hulp die ze me gegeven hebben in mijn later in Holland gevoerde langdurige strijd tegen de kennisachterstand. Maar, hoeveel extra leed deze naamlozen hebben betaald in de oorlogsgeschiedenis van Nederlands-Indië is nooit gewogen, noch verteld. En dat wilde ik op deze herdenkingsdag gezegd hebben. Er zal nog veel moeten gebeuren vóór het keizerrijk Japan zijn structurele oorlogsmisdaden zal toegeven en daarvoor vergeving zal vragen. Bij de zelfverheerlijking van een zogenaamd uitverkoren volk past immers geen boetekleed! Verdriet lijd je met elkaar en vreugde vier je met elkaar en ook eerbied en respect toon je met elkaar. Maar de eens met zoveel leed en moed verworven vrijheid is niet alleen van ons. Die is van iedereen, van alle generaties, van alle tijden en moet dus blijvend herdacht worden. Eerst nog door ons, later door jongere generaties. Daarvoor is deze dag en daarvoor dient dit monument.


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:00 Pagina 61

Hilly Hogestijn-Vrijburg, 2009 Hilly Hogestijn-Vrijburg werd in 1935 te Batavia geboren en verhuisde een jaar later naar Bandoeng. Vader Vrijburg werd na de capitulatie in 1942 door de Japanners krijgsgevangen genomen. De familie bleef wonen in het huis te Bandoeng, aldus behorend tot de ‘buitenkampersʼ.

Ik ben Hilly Hogestijn-Vrijburg. Ik ben geboren op Batavia in januari 1935 en opgegroeid in Bandoeng aan de Dagoweg, vlak bij het Borromeus ziekenhuis. Toen Japan Pearl Harbor aanviel en Nederland Japan de oorlog verklaarde, werd het Borromeus ziekenhuis militair hospitaal en ons huis werd ingericht als kraamkliniek. Als gevolg daarvan moest onze woning geheel ontruimd worden. Met het oog op mogelijke toekomstige zorgelijke tijden, verborg mijn vader veel bescheiden en dingen waar hij erg op gesteld was, zoals fotoalbums, kristal, postzegelverzamelingen enzovoort in de smeerput van de garage. Helaas kwam niet alles ongeschonden uit de oorlog. Wij kinderen gingen vervolgens verhuizen naar onze grootouders op Pengalengan. Mijn ouders bleven in Bandoeng achter op locatie. Na de capitulatie van het knil op 8 maart 1942, en nadat wij weer teruggekeerd waren vanuit Pengalengan, werd mijn vader als luchtmachtofficier in krijgsgevangenschap weggevoerd. Aangezien onze familie van moederszijde al vele generaties in Indië woonde, werden mijn moeder en haar kinderen – 4 meisjes en 1 jongen – aangemerkt als Blanda-Indo golongan tiga. Als gevolg daarvan besloot de Jap dat wij in ons huis aan de Dagoweg in Bandoeng konden blijven wonen. Zo werden wij dus ‘buitenkampers’.

ik de weg ben opgelopen om haar te zoeken. Aan de overkant van de weg fietste een Jap die naar mij begon te schreeuwen en vervolgens op mij toekwam en me een aantal harde klappen verkocht. Wellicht omdat ik niet goed genoeg gebogen had. Huilend ben ik toen weer teruggegaan naar huis. De Jappen kwamen zeker eens in de maand, onaangekondigd, ons huis binnenvallen om ieder vertrek te inspecteren op in hun ogen ongewenste voorwerpen en activiteiten, zoals bijvoorbeeld schoolonderwijs, hetgeen streng verboden was. Onze Ambonese onderwijzeres waarvan we één

eigen ervaring

Toen, als kind van 7 jaar, kon ik me uiteraard niet goed realiseren wat nu precies het verschil was tussen ‘binnenkampers’ en ‘buitenkampers’. We ontvingen bovendien ook bijna geen informatie over de situatie in de kampen. Ik besefte wel dat wij kinderen in feite gevangen waren in ons eigen huis. Als blonde kinderen konden wij echt niet meer de straat op. Vriendinnetjes en vriendjes om mee te spelen waren er niet meer. Toen onze kinderjuffrouw met wie ik in het bijzonder een zeer sterke band had, na enige tijd wel het kamp in moest en op een open vrachtauto van ons huis werd weggevoerd, was ik zo verdrietig dat

Jeugdportret van Hilly Vrijburg getekend tijdens de Japanse bezetting

61


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:00 Pagina 62

uur in de week les hadden, vond het te gevaarlijk worden en stopte na een klein jaar. Van het weinige speelgoed dat we uiteindelijk nog tot onze beschikking hadden, hebben ze zelfs mijn koperen bikkels in beslag genomen. Mijn moeder was kumicho – een soort wijkhoofd – voor 5 huizen in onze directe omgeving. Voor het Indonesische personeel van die huizen moest zij belandja, inkopen doen, op de pasar, zoals rijst, groenten, lombok etc. Wij kinderen moesten vervolgens die goederen bij de betreffende huizen langsbrengen. Meestal deden we dat via de brandgang tussen één en drie uur ’s middags als de meeste Jappen hun siësta hielden en wij bijna geen Indonesiërs tegenkwamen. Bij zo’n gelegenheid was ik een keer gestruikeld op ons erf waardoor alle rijst in het grind viel. Mijn moeder was razend. Ik moest alles oprapen en het grind uit de rijst halen. Mijn zussen mochten niet helpen en ook het zoontje van onze bedienden moest blijven toekijken. Wel ging hij mij troosten door op zijn soeling, een bamboe dwarsfluit, te spelen. Om aan eten voor ons gezin te komen, moet voor mijn moeder een geweldige zorg zijn geweest. Geld kwam niet meer binnen. Er moest dus veel geruild en verkocht worden. Successievelijk verdween een groot deel van de inboedel. Linnengoed, sieraden, bestek, servies, lege flessen en blikken, boeken. Tot ons grote verdriet werden ook onze lieve geit – Lutetia – en onze marmotten verkocht. En heel erg natuurlijk, ook bijna al ons speelgoed. Wij kregen één redelijke maaltijd per dag en verder soms wat ketella en oebi, eventueel aangevuld met wat groente en vruchten van ons erf. Al ons eten deelden we met onze bedienden – djongos, kokki en hun zoontje Achmed. Zij kwamen oorspronkelijk van Midden Java.

gedeeld verleden 62

Achmed en ik waren ongeveer van dezelfde leeftijd. Hij ging naar school, maar als hij thuis was trokken we veel met elkaar op. Ikzelf hielp kokki heel vaak met het bereiden van het eten, zoals groente schoon maken, rijst wassen enzovoort. We hadden een redelijk groot erf waarop we groenten verbouwden. Bovendien stonden er aardig wat vruchtbomen, zoals papaja, pisang, djamboe en zo meer. Achmed en ik hadden in feite het beheer over het achtererf. Na verloop van tijd functioneerde de waterleiding alleen ’s nachts: alle aan-

wezige teilen en bakken werden gebruikt om water in op te vangen. Onze bedienden hadden waarschijnlijk de opdracht om ons in de gaten te houden en rapport uit te brengen bij de autoriteiten en kregen daar mogelijk ook een beloning voor. Want waar kwamen met de ‘Lebaran’, het einde van de Ramadan, hun nieuwe kleren en sieraden vandaan? Wij hadden er helaas geen geld meer voor. En zo gingen de oorlogsjaren verder. Voor ons kinderen vrijwel volledig beperkt tot ons huis. Maar toen kwam 15 augustus 1945. We vermoedden al dat er iets aan de hand was, want een Jap in het huis naast ons had zelfmoord gepleegd en zijn lichaam werd met een ambulance opgehaald. Begin september wisten we absoluut zeker dat de oorlog voorbij was, toen onze vader uit krijgsgevangenschap vanuit Tjimahi thuis kwam. De werkelijke bevrijding bleef echter uit. Want na ongeveer een maand brak weer een vreselijke tijd aan, die later de Bersiap is genoemd. Ons huis lag dicht aan de rand van de stad en tamelijk dicht tegen kampongs aan. Indonesische jongeren, pemoeda’s liepen gillend en schreeuwend door de straten en het geweervuur was niet van de lucht. Wij sliepen ’s nachts onder het bed. Overal hoorde je schieten en verhalen deden de ronde dat er talloze Nederlanders en Chinezen vermoord waren. Achmed, mijn goede speelkameraadje tijdens de Japanse bezetting, zat op een gegeven moment in een boom naast ons huis met een geweer met de bedoeling, zeer zeker geïndoctrineerd door de Japanse en Indonesische jeugdorganisaties, mij en anderen van de familie dood te schieten. Hij is toen door een Brits-Indische militair uit de boom geschoten. Dit voorval heeft me toen heel erg aangegrepen. Mede hierdoor en ook in verband met mijn regelmatig ziek zijn in het laatste oorlogsjaar – als gevolg van te weinig en slechte voeding en gebrek aan medicijnen – ben ik in begin 1946 met een ziekentransport naar Nederland vertrokken. De rest van de familie – vader, moeder en de overige kinderen – bleven in Indië. In november 1949, dus nog voor de soevereiniteitsoverdracht, ben ik weer naar ons prachtige Indië of Indonesië teruggekeerd. En ik was blij dat ik weer thuis was.


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:00 Pagina 63

Boudewijn de Groot, 2010 Zanger Boudewijn de Groot werd in 1944 in een Japans interneringskamp geboren. Zijn moeder overleed er in juni 1945.

Ik ben een zoon van grauwe westerstranden Hoewel het zand waar ik ter wereld kwam rood was gekleurd Daarmee voel ik nog steeds die vage banden Ze vormen het begin van wat sinds die tijd is gebeurd Daar was mijn moeder in het kwetsbaarst van haar leven Daar kreeg ze mij temidden van het uitgeteerde vuil En terwijl de amper levenden nog dankbaar achterbleven Kieperde de jap haar dode lichaam in een kuil Weten doe ik niets en weinig heb ik kunnen horen Voelen was het enige dat ik kon Ik heb er steeds voor moeten waken die vaagheid te verstoren Nooit zal ik teruggaan waar het eens begon Moet ik genieten van de zilverwitte stranden Als ik niet zien kan hoe ze weggereden werd Op een kar met levensresten, haar dode lege handen Waarmee ooit om vrede gebeden werd Nu sta ik hier in lichte, warme steden Hier sta ik en zing het allerhoogste lied Gezond en wel genietend van de vrede Maar wie mij liefhad weet dit alles niet Moet ik gaan naar die zachte groene velden En zoeken naar dat ene witte kruis Alleen haar naam konden ze erop vermelden Die weet ik al, ik blijf maar thuis Heemstede, 4 december 2008

Kramat, 20 mei 1944, de plaats en dag van mijn geboorte. Een paar maanden later werden we getransporteerd naar Tjideng… De Hel van Tjideng. Maar ik was een baby, een zuigeling, wat wist ik van de hel? Wat weet ik van de ellende? Wat kan ik zeggen? Wat kan ik zeggen? Als ik – kleine baby – verzadigd, voldaan, volgegeten lig te slapen en buiten moeders en kinderen verkrampt van honger zoeken naar iets eetbaars? Terwijl buiten het gedèk bomen groeien met manga en klapper? Wat kan ik zeggen? Als ik tevreden en nieuwsgierig om me heen lig te kijken, baby met bolle buik, terwijl buiten vrouwen en kinderen uren in de zon staan op appèl? Terwijl buiten kinderen de stinkende riolen leegscheppen en moeders zich vertwijfeld afvragen hoe het einde van de dag zal zijn? Wat kan ik zeggen? Als ik met mijn babyvoeten speel en onschuldig plezier heb, terwijl in de huizen van de Jap vrouwen en meisjes worden afgeranseld, verkracht en vernederd? Mishandeld door een maanzieke Sonei en zijn trawanten. Wat kan ik zeggen? Als ik kraai van plezier, huil van ongemak en ongeduld, de buurt bij elkaar schreeuw van een simpel pijntje, terwijl buiten vrouwen en kinderen moeten zwijgen en buigen in de jappengroet?

Mijn vragen bewaarde ik voor later. Niet voor mijn moeder, die voor het einde van de oorlog in Tjideng stierf aan dysenterie. Zij kon mijn vragen niet beantwoorden.

eigen ervaring

Zwijgen moet ik. Niet zeuren. Ik was een baby en werd verwend met gespaarde restjes.

63


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:00 Pagina 64

Ik bewaarde ze voor mijn vader. Maar die zweeg – kon en wilde niets zeggen over het leven in de kampen. Zweeg voorgoed over de ellende, nadat hem was verteld dat zijn vrouw het kamp niet had overleefd. Sloot zich op in zijn hut op de boot naar Holland en zou de rest van zijn leven alle vragen afdoen met grapjes en nietszeggende antwoorden. Hij overleefde – zijn vrouw, die met pijn en zwoegen zijn kinderen had gebaard, stierf terwijl hij in een ander kamp zat. Hoe vaak had ze bij mijn wieg, of wat daar voor doorging, gebeden om vrede en een gelukkige toekomst. Hoe graag had ze mijn vragen beantwoord. Hoe graag had ze verteld, verteld, verteld. Maar ze stierf, verdween in een kuil en zweeg voorgoed. En samen met haar zoveel anderen die zo graag hadden willen praten en vertellen, leven en gelukkig zijn. Wat kan ik dan zeggen? Ik heb nog foto’s van mijn moeder. Ze was danseres. Op een van de foto’s staat ze, gekleed als wit vlindertje, in een dartele balletpose. Onwetend van de toekomst. Ik heb ook een foto van mijn vader in een wit tropenpak. Een mooie, wat ijdele man – een rokkenjager misschien. Ik weet het niet: zoals gezegd, hij wilde niet antwoorden op mijn vragen. Ongemakkelijk met het verleden. En zo staan ze op mijn bureau. We kijken naar elkaar. Ik vraag, zij zwijgen in hun lijstjes, achter glas. Al die tienduizenden mensen, aan de spoorlijnen, in de kampen, ze zwegen. Omdat ze moesten zwijgen. Ik ben nooit in de hel geweest. Dus, wat kan ik zeggen...?

gedeeld verleden 64

De moeder en vader van Boudewijn de Groot


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:00 Pagina 65

Willem Plink, 2012 Willem Louis Plink (1936 te Bandjermasin) is kind uit een familie met enige generaties knil-onderofficieren. Tijdens de oorlog verbleef het gezin in de kampen Baros, Tjihapit en Tjideng. Vanaf oktober 1945 tot oktober 1946 woonden zij in West-Australië alvorens naar Nederland te vertrekken.

Pinjarra, een paradijs nà Tjideng Het kenmerkende van herdenkingen is het memoreren van de afschuwelijke toestanden waarmee wij als ex-gevangenen van de vijand werden geconfronteerd. En dan wordt mij gevraagd om na de voorgaande spreker u in een korte tijd wat te vertellen over een bijzonder aspect van de repatriëring via Australië in 1945-1946. Min of meer een lichtpuntje. En in het bijzonder over mijn persoonlijke ervaringen. En dat is nu eens een blij verhaal, hooguit tip ik een droevig aspect aan. Niet iedereen ging direct vanuit de kampen naar Nederland, ik behoor tot de gelukkigen die onder meer vanuit het beruchte Tjideng-kamp naar Australië gingen. Wat heet gelukkig want de aanleiding was triest; in september 1945 hoorde mijn moeder in vier dagen tijd dat haar vader in Nederland was gefusilleerd, haar man was overleden aan de Pakan Baroe spoorweg en haar broer al in maart 1942 was gesneuveld op Kalidjati. Ze behoorde dus tot de ‘gevallenʼ die met spoed moesten worden afgevoerd. We gingen naar Australië. Voordat ik iets vertel over Pinjarra en daarmee de titel van deze voordracht verklaar eerst het algemene beeld:

Al in september 1945 gaf de vertegenwoordiger van de Australische regering de heer MacMahon een verslag over de grote chaos op Java, de slechte gezondheidstoestand van de voormalige gevange-

Uiteindelijk besliste de regering dat ongeveer 6000 Nederlandse onderdanen van het bevrijde Nederlands Indië – bevrijd zonder bevrijders – voor recuperatie voor zes maanden naar Australië mochten komen. Of dat getal van 6000 ook gehaald is heb ik niet na kunnen gaan. Australië zou zorgen voor de opvang. De Nederlands-Indische regering zou verantwoordelijk zijn voor de ondersteuning in financieel opzicht en voor het terugkeren naar Nederlands-Indië. En de Nederlandse regering zou zorg dragen voor persoonlijke hulp waar dat nodig zou kunnen zijn. Personen die leden aan gevaarlijke besmettelijke ziektes werden uitgesloten, tenzij er speciale toestemming was van het Commonwealth Department of Health. Vanuit de kampen werd men met diverse schepen en per vliegtuig overgebracht naar Australië. Een aantal evacués ging meteen vanaf de boot of vanuit het vliegtuig naar een ziekenhuis. Ze waren te ziek en ondervoed om meteen op te nemen in een gastgezin of anderszins. Het vervolg van deze voordracht is, op verzoek van de Stichting Herdenking Augustus 1945, meer gericht op mijn eigen ervaringen. Waarmee in de loop van het verhaal de titel van deze voordracht wordt verklaard: ik kwam uit Tjideng en ging naar Pinjarra. Het gezin Plink ging in Tandjong Priok aan boord. Met de Oranje, een passagierschip ingericht als

eigen ervaring

De Australische regering was intern verdeeld, men wilde enerzijds de slachtoffers van de bezetting helpen, maar anderzijds had men als voormalige kolonie van Groot-Brittannië, veel sympathie voor het streven van de Indonesiërs (de buren!) naar onafhankelijkheid, hetgeen onder meer een boycot opleverde tegen Nederlandse instellingen. Vooral degenen die in het oostelijk deel van Australië terecht kwamen hadden niet altijd gunstige ervaringen.

nen, waarbij hij vooral schreef over de vrouwen en kinderen. Hij adviseerde de regering om 50.000 van de meest schrijnende gevallen asiel aan te bieden in Australië. Maar ondanks de ernst van de situatie en het sterke pleidooi van MacMahon moest de Australische regering e.e.a. beperken. De beschikbare woonruimte en het tekort aan bouwmateriaal om daarin op korte termijn te voorzien was een belangrijke reden voor de beperking.

65


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:00 Pagina 66

kinderen ter beschikking te stellen aan een Australisch opvang- en opleidingscentrum voor onder meer Engelse weeskinderen, de Fairbridge Farmschool te Pinjarra, ten zuiden van Perth in West-Australië. Daar konden de kinderen worden opgevangen met de nadruk op recuperatie, heropvoeding en bijscholing. Niet iedereen had dat, in de Oostelijke staten van Australië gingen sommige kinderen naar een Australische school zonder verdere speciale faciliteiten of werden zij verder bijgeschoold door hun ouders. Oudere kinderen kregen in Perth hun verdere middelbare schoolopleiding.

Het gezin Plink v.l.n.r. Loesje, Will, Wim

hospitaalschip, in onze ogen een drijvend paleis, voeren we langs een aantal havens op Java om nog meer mensen uit de kampen op te halen. Dat was in november 1945. Direct dus na de Japanse capitulatie en midden in de woelige Bersiap-tijd. Men kon kiezen tussen debarcatie in Perth in West-Australië of Melbourne in Victoria. Mijn moeder koos er voor om in Freemantle (Perth) van boord te gaan. Er was al een boycot van de dokwerkers tegen Nederlandse schepen, dus we moesten zelf onze bagage lossen. Nu was dat in ieder geval niet veel, we kwamen volledig berooid uit het kamp. Iedereen werd ondergebracht in gastgezinnen, pensions, hotels e.d. De Plinken (mijn moeder, mijn zuster en ik) in het Free Mason Hotel in Midland Junction, toen een klein plaatsje buiten Perth, nu een wijk van deze stad.

gedeeld verleden 66

Voor de Nederlanders was er in Perth een sociaal ontmoetingspunt, de Dutch Club, goed voor de ouders, maar voor de kinderen minder ideaal, o.a. door gebrek aan opleidingsfaciliteiten. De kamptijd had duidelijk zijn sporen achtergelaten. De Nederlanders werden herkend aan hun magere lichamen, de slechte kleding, aan kinderen die voor hun leeftijd te klein waren en vooral aan kinderen met zogenaamde kampmanieren. Met name die kampmanieren, zoals pakken wat je pakken kan en bij voorkeur eten, bleken al gauw problemen met de Australische gastheren op te leveren. Die kampmanieren waren aanleiding om

Ik ga verder met de Fairbridge Farm School in Pinjarra, een van de scholen opgezet door de heer Fairbridge om Engelse weeskinderen in zowel Canada als in Australië op te vangen, op te voeden en op te leiden tot agrariërs. Er werd een gecombineerd Nederlands-Australische leiding geformeerd, de heer en mevrouw Kollmann voor het Nederlandse deel en de familie Grant voor het Australische deel. Nederlandse echtparen en ouders werden aangetrokken om als leerkrachten en begeleiders op te treden. Het instituut had een gemeenschappelijke eetzaal waar onder toeziend oog werd gegeten en tafelmanieren opnieuw werden bijgebracht. De kinderen werden ondergebracht in cottages en er was een klein schoolgebouw met twee klaslokalen, dus ook veel lessen in de open lucht, er waren sportvelden, een rivierzwembad met veel bloedzuigers en een boerderij waar de Engelse weeskinderen hun min of meer verplichte opleiding tot agrariër kregen. Overigens over de behandeling van deze weeskinderen is in de laatste jaren veel te doen geweest, maar dat is een ander verhaal. De kinderen varieerden in de leeftijd van 7 tot 14 jaar. De meesten hadden nog geen of slechts enkele jaren lagere school achter de rug en moesten dus in ijltempo worden bijgewerkt. De doelstellingen waren dan ook enerzijds gericht op fysiek herstel en anderzijds op het inhalen van de schoolachterstand. De dagindeling: ‘s morgens les, ‘s middags slapen na de lunch en daarna sport en spel of wandelingen in de Bush. Er werd ook Engelse les gegeven door een leraar die uitsluitend Engels sprak: ‘this is a foot, this is your head.ʼ Een keer per maand in een weekend kwamen de ouders op bezoek en er werden uitstapjes georganiseerd naar de kust of natuurgebieden.


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:00 Pagina 67

Voor de meesten van ons een onvergetelijke tijd waarin ongemerkt de normale dagelijkse discipline werd aangeleerd. Naast de noodzakelijke lesvakken werd ook tijd uitgetrokken voor lessen in vrije expressie, zoals toneel, dans en muziek. Uiteraard op vrijwillige basis. Hoogtepunten waren de dagelijkse uitdeling van post, verstrekking van extra voeding, het wekelijkse zakgeld of het maandelijks bezoek van en aan de ouders. Sint Nicolaas en Kerst werden door de kinderen die al op de school zaten bij de ouders gevierd. Pas na januari was het aantal leerlingen ongeveer 60. Voor eventuele zieken was er een eenvoudige hulppost, gerund door een Australische en een Nederlandse verpleegster. Het Nederlandse verblijf op de Fairbridge Farmschool heeft voor de meesten van ons ongeveer zeven tot acht maanden geduurd en werd beëindigd door het definitieve vertrek van de Nederlanders naar Nederland, Indië of andere landen. Het was natuurlijk niet rozengeur en maneschijn, veel kinderen werden weer geconfronteerd met een scheiding tussen hen en hun ouders, zeker van vaders die ze jarenlang niet hadden gezien. Maar de meesten die het voorrecht hebben gehad om hier te acclimatiseren, met de nadruk op recuperatie, na de hectische kamptijd en de Bersiap, zullen met veel genoegen terugdenken aan de tijd in Australië. Thank you Australia!

Sinds 2006 hebben we vrijwel jaarlijks een bijeenkomst van de oud leerlingen, ‘The Old Fairbridgi-

Gymnastiekles. Echte sportkleding hadden we niet

ansʼ En in oktober hoop ik een bezoek te brengen aan de Fairbridge Farmschool waarbij ik logeer bij een van de toenmalige Australische helpsters. eigen ervaring

Met de komst in Nederland kregen we dezelfde teleurstelling te verwerken die anderen, die rechtstreeks uit Indië waren gekomen, hadden ondervonden: we waren kinderen van koloniale uitbuiters, de kamptijd stelde niets voor bij wat men in Holland had meegemaakt en wij kregen ook nog daarbij als verwijt te horen dat we ons een jaar lang hadden laten verwennen in Australië. En het bleek ook al aan boord van de schepen waarmee we naar Holland gingen, rantsoenkaarten met duidelijk geen bezoek aan Attaka voor onder meer warme kleding. En op de distributiekaart werden ook de afrekeningen van zogenaamde voorschotten aangetekend. Achteraf bleek ook nog dat onze ouders ook moesten nabetalen voor hun verblijf in Australië, wat we hadden gehad was in de ogen van de regering immers een voorschot?

Mevrouw Kollman voor de klas

67


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:00 Pagina 68

Eric en Beau Schneider, 2015 Acteur Eric Schneider werd in 1934 in Batavia geboren. In 1947 kwam hij naar Nederland. Acteur Beau Schneider is een zoon van Eric Schneider.

Verwoeste paradijzen Ik werd geboren in het paradijs ‘Nederlands-Indië’ dat vierhonderd jaar eerder werd veroverd op een weerloze bevolking en die zelf weer uit dat paradijs verjaagd zal worden door Het land van de Rijzende Zon, waarvan de bewoners elkaar door overbevolking uit hun paradijs duwden, andere paradijzen veroverden, de Pacific War creëerden en tenslotte een halt werd toegeroepen door twee weerzinwekkende bommen, die evenveel mensen doodden als nu vluchtelingen hun paradijzen verlaten, richting het oude Europa dat al discussiërend redding biedt; datzelfde Europa waarin de zoon op zijn hoede moet zijn voor die onverdraagzame God die paradijzen belooft als beloning voor moord. Het aantal gedenkplaatsen zal groeien in plaats van verminderen. Misschien wordt herdenken nog eens een dagtaak, wanneer die ongelijkheid in de wereld niet en paradijzen alleen herinnering worden, vormgegeven door kunstenaars in boeken, beeldende kunst en films. Kunst klaagt aan, redt nooit. Kunst kan waarschuwen maar niets vermijden: zoals gedenkstenen, monumenten, zoals Zadkines beeld in Rotterdam, Picasso’s Guernica; kunst die de werkelijkheid vertaalt..

gedeeld verleden 68

Welke vragen moeten wij ons stellen, hier, op een dag als vandaag? We herdenken al zeventig jaar! We zijn geschiedenis geworden. Eén geluk is dat mensen in staat zijn die weer voor de geest te halen. Als wij er niet meer aan denken is het weg, voor altijd weg. Monumenten zijn gestolde geschiedenis die ons helpen terug te denken in de tijd waarin leven en dood hand in hand gingen in onvrijheid. Ik behoor tot de laatste generatie die het paradijs verloor aan de rechtmatigen: de kinderen en kleinkinderen van hen met wie wij opgroeiden, die ons op


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:00 Pagina 69

de heup droegen, baadden, voerden, in slaap zongen, met die stille allure die ik later nooit meer zag. Ik hoop dat zoon Beau er iets van vindt op zijn reis naar Indonesië, speciaal ondernomen voor deze herdenking.

In brieven wisselden wij van gedachten over het voormalig Nederlands-Indië. Bijvoorbeeld: Moeten wij onszelf maar vergeten. En, lieten wij daar, behalve onze dierbare doden, ondanks alles, toch iets achter, zoals wij, die er geboren werden, hier ‘Indonesië’ als geleend goed blijven herinneren en koesteren.

Wat is vrijheid? Ik ben Beau, ik ben 27. Ik leef al 27 jaar zonder muren, al 27 jaar mag ik denken wat ik wil, 27 jaar mag ik geloven wat ik wil geloven, al 27 jaar vrijheid en ik ken geen leven zonder. Sterker nog: ik weet niet eens precies wat het is, vrijheid. Waar zitten mijn gedachten eigenlijk als ik twee minuten stil ben uit respect voor de slachtoffers? Nu ik 27 ben heb ik net genoeg van de wereld gezien om me te realiseren dat de huidige oorlogsgebieden wel degelijk pal om de hoek liggen. De wetenschap dat ik hier vandaag zou staan heeft mij zoals nooit eerder in mijn leven gedwongen dieper na te denken over het begrip oorlog, de reden en de ernst ervan. Ik heb de afgelopen tijd geprobeerd mijn interesse in wat er in de wereld gebeurt niet te beperken tot korte krantenkoppen en razendsnelle nieuwsflitsen op tv. De nieuwsberichten die onze vrijheid aanvallen, roepen in mij voor het eerst een gevoel van angst op. De angst dat mij iets wordt afgenomen. De wolken van de huidige terreuroorlog drijven ook steeds vaker over ons land en dat vind ik doodeng. Dat het paradijs waarin ik leef (zo mooi geformuleerd door mijn vader) eindig kan zijn.

De NOS stelde voor om een documentaire te maken over de kindertijd van mijn vader, voor en in de oorlog. Omdat mijn vader zelf niet graag sprak over zijn oorlog viel er voor ons veel te ontdekken. We bezochten daar de steden Bandung en

eigen ervaring

Ik vind het moeilijk om een oorlog te herdenken die ik niet zelf heb meegemaakt. Ik wilde de oorlog in Nederlands-Indië voor mijzelf kunnen visueler en concreter maken. Meer voelbaar en dus begrijpelijker. Afgelopen juni ben ik samen met mijn broer Olivier afgereisd naar het voormalig Nederlands-Indië in de hoop dat ik daar iets zou kunnen vinden dat mij doet inzien wat het woord vrijheid werkelijk voor mij betekent.

69


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:00 Pagina 70

Jakarta. We bezochten daar de huizen waar mijn vader met zijn ouders en broertjes voor de oorlog in goede harmonie en in volledige vrijheid leefden. Het paradijs dat mijn vader zojuist omschreef was na al die jaren nog steeds zichtbaar en voelbaar. Het Indische klimaat, de exotische geuren van het verrukkelijke eten en de geweldige gastvrijheid van de lokale bevolking maakten het een genot om daar rond te lopen. Uiteraard hebben we een bezoek gebracht aan de jappenkampen Het eerste kamp Tjihapit was bijna onveranderd en kwam goed overeen met de omschrijving van mijn vader. Het Emmahofje waar Eric verbleef was toentertijd een vrouwen- en kinderkamp, nu een aandoenlijk bejaardentehuis dat er zeer rustig en liefdevol bijligt. Toch was de benauwdheid door het afgezonderd zijn van de buitenwereld goed te voelen. Het mini dorpje was nog steeds omgeven door een dikke muur, aan de achterzijde beveiligd met prikkeldraad en met uitzicht op een diepe afgrond waar stinkend rioolwater doorheen loopt. Het gevoel van gevangenzitten was zeer goed voor te stellen. Het dorpje bestond uit heel veel piepkleine huisjes van niet meer dan 20 à 25 vierkante meter. Op nummer 19 woonde mijn vader met nog zeker 10 anderen in deze kleine ruimte. Dit was voor mij een belangrijk moment van onze reis. Mijn broer en ik zaten op het stoepje voor de deur waar mijn vader 73 jaar geleden dagelijks zat te tekenen. Ik zag glashelder voor me hoe hij daar als kind rond rende, zorgeloos en lichtvoetig. Hoe hij onbesuisd met zijn vriendjes spelletjes speelde, het beroemde bikkelspel o.a. waar hij mij vaak over verteld heeft en hoe erg hij het vond dat hij zijn bikkelstenen kwijtraakte tijdens de overplaatsing naar het volgende kamp Adek.

jes. Een wirwar van kleine steegjes met tientallen spelende kinderen en de vele wegschietende zwerfkatten. Er verzamelden zich al snel velen kinderen en andere belangstellende om ons heen. Zulke lange en blanke mensen zagen ze niet vaak. Na een paar korte vriendelijke gesprekjes werd ons aangeraden om te gaan praten met een van de oudste vrouwen uit het dorp. Olivier en ik mochten haar een paar vragen stellen. Via onze tolk vertelde ze over haar leven en kwam ze met confronterende en mooie verhalen over het kamp Adek. Over hoe ongelofelijk streng en grenzeloos geweldadig de Japanners waren. Hoe mensonterend zij te werk gingen. Maar ook over de saamhorigheid in het kamp, hoe de vrouwen elkaar hielpen en elkaar genazen om niet zomaar aan een simpel griepje te overlijden. Op de ziekenkamer belanden betekende namelijk geheid de dood. In een week tijd hebben wij een duidelijk en realistisch beeld gekregen van de afschuwelijke oorlog die zich hier 70 jaar geleden heeft afgespeeld. Thuis aangekomen dacht ik na over hoe bizar en fragiel het concept vrijheid eigenlijk is. Ergens hoop ik het nooit helemaal te begrijpen omdat dat waarschijnlijk zou beteken dat mijn vrijheid dan in gevaar is. Door de verhalen van mijn vader en de reis met mijn boer heb ik een duidelijker en completer beeld over het leven van mijn vader en wat wij hier vandaag herdenken. De afgelopen periode hebben mijn vader en ik elkaar brieven gestuurd. Daarin bespraken we zijn oorlog en gaf hij antwoord op mijn vragen. De voor mij belangrijkste vraag wil ik graag met jullie delen. Ik vroeg mijn vader het volgende,

gedeeld verleden 70

Van kamp Adek is niet veel meer over. Het voormalig kampterrein is tegenwoordig een politiebureau. Toch was het indrukwekkend om op deze plek te staan en ons te verbeelden wat er hier allemaal gebeurd is. Hoe mijn vader moest zorgen voor zijn zieke moeder en ook nog een vaderfiguur moest zijn voor zijn jongere broertje. Kind zijn was in Adek absoluut niet meer mogelijk. In één klap volwassen en vechten voor je bestaan. Om meer over het kamp te weten te komen hebben mijn broer en ik een wandeling gemaakt door de ernaast gelegen stadswijk. We baanden ons een weg door de door waslijnen dichtgegroeide straat-

Lieve papa, is er iets dat je mij en mijn generatie zou kunnen meegeven? Iets dat ons wellicht kan helpen als onze vrijheid ooit onder grote druk komt te staan?

Jappen in de tuin Lieve zoon, Hier enkele pogingen tot een antwoord op je vraag hoe te handelen wanneer Nederland bijvoorbeeld nu in oorlog zou raken.


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:00 Pagina 71

Ik denk dat iedere oorlog anders is, net zoals iedere manier van omkomen anders zal zijn. Vergeet niet dat mijn eerste ervaring met oorlog die van een kind van zeven is. Voor mij begon de oorlog in Nederlands-Indië met ‘Jappen in de tuin’ van ons huis in Bandoeng: kleine mannetjes op kleine fietsjes met grote geweren (vergelijkbaar met de eerste Moffen in de straten van Nederland). Wat ik me herinner is de absolute kalmte van de volwassenen in de zitkamer gedurende de onverwachte overval…. Kalm blijven dus. Een confrontatie van de burger met de vijand moet leiden tot het maken van keuzes. Zijn die gemaakt, zoek dan gelijk denkenden. Wantrouw überhaupt Machthebbers van Politiek en Religie (ook die van eigen land). Blijf je eigen gedachten trouw. Neem nooit risico’s die anderen, behalve de vijand, in gevaar kunnen brengen. Probeer de taal van de vijand te verstaan: tijdens de Pacific War was dat een geweldig probleem: de onbenulligste misverstanden leidden tot bloedvergieten.

We denken dat we iets van voorgaande oorlogen geleerd hebben, maar niets is minder waar, omdat oorzaken en gevolgen door mentaliteitsverandering en wapenontwikkeling anders zijn geworden. Op de killingfields bloeien een paar jaar later al weer klaprozen tussen het koren, concentratiekampen worden musea, maar kampsyndromen en dagelijkse rouwverwerking zijn er nog tot vandaag, zeventig jaar later! Net zolang wantrouwden Oost en West elkaar, tot enkele weken terug nucleaire dreigingen door een sluitend verdrag theoretisch onmogelijk worden. De atoombom die míjn leven redde, blijft discutabel, daarvan ben ik me werkelijk zeer bewust, maar er is nu een wankel evenwicht gecreëerd waardoor onze goede oude aarde nog een tijdje zal doordraaien en ‘Jappen in de tuin’ op vergeelde films te zien zal zijn. Ik zou zeggen: Veel geluk mijn kind, Papa


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:00 Pagina 72

Voordrachten bij de herdenking Overgeleverde verhalen Jongere generaties kunnen sterk betrokken zijn bij de oorlogservaringen van familieleden en bij familieleden die in de oorlog zijn gestorven. Vooral als het de eigen ouders of grootouders betreft. Een belangrijke thema bij deze sprekers is het zwijgen en de betekenis die dit zwijgen heeft gehad in hun leven. Zwijgen wil echter niet zeggen dat er niets doorgegeven wordt. Via gedrag van de ouders zoals het uiten van bepaalde gevoelens of het verrichten van bepaalde handelingen worden onderdelen van het oorlogsverhaal onbewust doorgegeven. Niet het hele verhaal. Het zwijgen maakt het onderwerp beladen, een ‘no-go area’ die vooral tussen de eerste en tweede generatie blijft hangen. Soms zal dit verhaal nooit verteld worden, soms hoort men het verhaal pas veel later en soms zelfs pas na het overlijden van de ouders bij het ontdekken van brieven en dagboeken. Pas dan wordt het oorlogsverleden van de ouders beter begrepen en kunnen de kinderen aan dit verleden een plaats geven.

gedeeld verleden 72


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:00 Pagina 73


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:00 Pagina 74

Wieteke van Dort, 1985 Actrice en zangeres Wieteke van Dort werd in Soerabaja geboren en is o.a. bekend geworden door haar vertolking van het Nederlands-Indische personage Tante Lien. Begeleid door Eduard Koning. Tekst May Bruins

Mijn zonneland Waar het wuivend loof der palmen Van de kust de zeeman groet En de gouden padiehalmen Rijpen in de zonnegloed Zong ik eens naar oude trant Zong ik eens naar oude trant ‘k heb u lief mijn zonneland Waar het lieflijk groen der bergen Vriend’lijk in de zonne blinkt En ’t gemurmel van het beekje Zachtkens door de velden klinkt Sloot ik eens een vriendschapsband Sloot ik eens een vriendschapsband ‘k heb u lief mijn zonneland Java wondertuin van ’d aarde Land van eeuwig groen en licht Waar natuur met duizend kleuren ’t schoonste wonderwerk verricht Zonnig land, u min ik teer Zonnig land u min ik teer Naar uw bergen keer ik weer

gedeeld verleden 74

Gezongen tijdens de onthulling van de Bronzen Plaquette, geplaatst in het gebouw van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:00 Pagina 75

Wendela M. Gronthoud, Tanja Harpe, 1995 Wendela Gronthoud (W) en Tanja Harpe (T) zijn leden van de werkgroep Indische naoorlogse generatie van de Vereniging Kinderen uit de Japanse Bezettting en de Bersiap ‘41-’49 (kjbb ‘41-’49)

T ‘Jullie hebben de oorlog gewonnen, maar zijn tot in het vierde geslacht de verliezers.ʼ Deze uitspraak van een Japanse legerofficier lijkt in toenemende mate de waarheid te gaan benaderen. De oorlog in Zuidoost-Azië is niet afgelopen. De ervaringen smeken om woorden. De gevolgen van een geschiedenis waarin vooral externe omstandigheden de overhand hadden, zijn voor velen nog dagelijks voelbaar en strekken zich ongewild uit over volgende levens. Voor u staan twee mensen van de ‘Indische’ naoorlogse generatie, kinderen van ouders die de oorlog meemaakten in het voormalig Nederlands-Indië. Een ‘Indo-meisje’ en een ’totok meisje’. Beiden zijn we lid van de werkgroep naoorlogse generatie van de Vereniging Kinderen uit de Japanse Bezetting en de Bersiap, de kjbb. Deze telt nu zo’n paar honderd leden maar de omvang van de totale

‘Indische’ naoorlogse generatie wordt geschat op ongeveer 400.000. W Stelt u zich voor: 400.000 mensen, via vaders, moeders verbonden met het voormalig Nederlands-Indië. Via deze bloedband ook verbonden met negen jaar oorlog in de Oost: de Japanse bezetting en de Bersiap. Onze vaders, moeders en andere familieleden hebben in dat land sporen van pijn, verdriet, ellende, ziekte en zelfs de dood liggen. Voor hen was de oorlog niet afgelopen op 5 mei 1945, ook niet op 15 augustus, de dag van de Japanse capitulatie, zelfs niet 4 jaar later in 1949,wanneer Nederland de soevereiniteit overdraagt aan Indonesië. Ook de repatriëring – voor velen eerder een verplichte migratie – liet z’n sporen na. In deze presentatie verwoorden wij niet onze persoonlijke ervaringen maar het gaat over de belevenissen van de ‘Indische’ naoorlogse generatie in het algemeen.

W Als het gaat over de komst van Indische Nederlanders naar Nederland, volgt in één adem de constatering dat ‘ze’ zo succesvol zijn aangepast, zo onzichtbaar zijn opgegaan in ons land. Ik krijg daar inmiddels de kriebels van omdat dat de sturende hand van de overheid achter de hele repa-

overgeleverde verhalen

T Op 4 mei hoorde je mijn ouders denken: en wij dan, wij hebben toch ook van alles meegemaakt en wij zijn toch ook Nederlanders. Dit is onze datum niet. Er was altijd een beladen sfeer tijdens die twee minuten stilte. Voor onze ouders uit Indië was geen collectief rouwproces. Zij stonden altijd in de kille schaduw van de aandacht voor een andere oorlog en de wederopbouw van Nederland. Ik merkte dat augustus altijd een moeilijke maand was voor mijn ouders. Dat de Japanners zich hadden overgegeven, hoorden ze in de kampen vaak veel later. Nog steeds wordt, vergeleken met de herdenking in mei, weinig aandacht besteed aan de oorlog van mijn ouders. Het doet pijn dat met hun gevoelens nog steeds weinig rekening wordt gehouden.

75


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:00 Pagina 76

triëringsoperatie verdoezelt. Dat Indische mensen zo lijken opgegaan in de Nederlandse samenleving, komt in de eerste plaats voort uit het feit dat het land van herkomst, de eigen cultuurbasis, er niet meer is. Zeker: Indische Nederlanders bezitten de eigenschap die maakt dat ze op verschillende plekken kunnen aarden. Nederlands-Indië werd niet voor niets een land van ‘trekkers’ en’ blijvers’ genoemd-maar Indië bleef de basis. En aan de buitenkant niet laten zien hoe het van binnen voelt, is een houding die daar bij hoort – die ook wel wordt geduid als flexibiliteit. T Toen mijn ouders na vele tropenjaren die letterlijk dubbel telden, terugkeerden, was de familie niet bepaald een hartelijk ontvangstcomité: zij hadden immers een eigen oorlog te verwerken. Dat mijn ouders dubbele bonnen kregen, gaf nogal wat jaloerse gevoelens, terwijl zij notabene niets meer hadden. Twee keer hebben ze alles moeten achterlaten.

Mijn ouders hebben het zwaar gehad en wat had ik nu meegemaakt vergeleken bij het ‘onvertelbareʼ van mijn ouders? In ieder geval geen oorlog.

W Toen ze van de boot kwamen, konden mijn ouders met de bus direct door naar een contractpension dat anderen voor hen hadden geselecteerd. De mensen uit Indië mochten, soms tot ver na de jaren zeventig, zelf meebetalen aan hun eigen wederopbouw. Meubelvoorschotten, kledingvoorschotten, alles moest tot op de laatste cent worden terugbetaald aan de dmz, de Dienst Maatschappelijke Zorg.

76

T Uit een onderzoek in opdracht van het Nationaal Comité 4 en 5 mei blijkt dat bij jongeren de interesse en behoefte bestaat te blijven herdenken. Dat betekent dat je het verleden moet kennen, ook vijftig jaar na dato. Maar als velen nog steeds zwijgen over dat verleden en wachten op erkenning, is het extra moeilijk woorden te geven aan het onzegbare. Door zwijgen gaat de fantasie op de loop.

W De wijze waarop ouders de oorlog een plaats hebben gegeven in het gezin varieert. Er zijn ouders die er niet over willen praten en er zijn ouders die het niet kunnen laten. Ze overladen hun kinderen met hun ervaringen. Ook zijn er kinderen die helemaal niets willen weten en er zijn kinderen die alles willen weten maar in hun zoektocht stuiten op onmachtige ouders, voor wie verdringen de beste manier leek. T In de verhalen hoor je vaak: ‘Mijn ouders hebben het zwaar gehad en wat had ik nu meegemaakt vergeleken bij het ‘onvertelbareʼ van mijn ouders? In ieder geval geen oorlog. Ik moest maar niet bij de pakken neerzitten en vooral niet over vroeger praten. Dat was geweest. Ik hield dus mijn kaken op elkaar en liet me niet kennen, in de meest letterlijke zin van het woord. Achter mijn glimlach hield ik me vast aan de buitenkant.ʼ W Dat de spanningen en onzekerheden van de ouders doorwerken in de gezinnen is onvermijdelijk. De buitenwereld wordt hier gezien als een bedreigende en onzekere factor. Met vallen en opstaan leren de kinderen de specifieke gevoeligheden te omzeilen. Ouders kunnen onverwacht uitbarsten, verbaal maar ook fysiek. Iemand vertelde: ‘Mijn schoolrapporten blonken door de spanningen thuis niet bepaald uit in mooie cijfers. Bij de tafels van vermenigvuldiging kon ik me door de angst voor straf niet concentreren. Ik moest om de tafel heen lopen en ze hardop opzeggen. Als ik een fout maakte, kon ik opnieuw beginnen. In de eerste klas was mijn cijfer voor vlijt op het paasrapport een punt gezakt. Die juffrouw heeft nooit geweten wat dat voor mij heeft betekend...ʼ T ‘In de omgang met mijn kinderen voelde ik me machteloosʼ zei een moeder laatst. ‘Ze luisterden niet en de enige manier om hen te bereiken was ze op te sluiten en geen eten te geven.ʼ Die vrouw schrok: zo deed haar vader dat ook als ze niet gehoorzaamde. Nu deed ze hetzelfde. Ze creëerde als het ware haar eigen kamp. Ze had hulp nodig, maar ze dacht dat ze het zelf moest kunnen. W Er kan een omkering van verantwoordelijkheden ontstaan: kinderen zorgen voor hun ouders. Dat leidt tot grote zelfredzaamheid maar het gaat ten koste van de ouder-kindrelatie, wegens het ontbreken van basisveiligheid en vertrouwen. Het


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:00 Pagina 77

niet tonen van emoties en afzien, doorzetten, ook al ga je tegen jezelf in, worden in deze gezinnen positief gewaardeerd. T Een vrouw van veertig vertelde: ‘Mijn hele jeugd is er op gericht geweest het mijn ouders naar de zin te maken. Mijn onzekerheden, angsten en gevoelens hield ik voor mezelf. Als klein kind voelde ik al aan dat ik mijn ouders niet mocht teleurstellen. Als het mijn moeder te veel werd, liep ze het huis uit. Dan was ik altijd bang dat ze zichzelf wat zou aandoen. Na jaren stortte ze in. Ze kon het leven niet meer aan. De psychiater vroeg niet naar haar verleden en zij had geleerd er niets meer over te vertellen.ʼ Toen ze zelf tegen de dertig liep, raakte ze psychisch in de knoop. Ze werd zeer depressief en sliep niet meer. Ze schaamde zich diep. Ze had gefaald. Het liefst was ze er uitgestapt, maar dat kon ze haar ouders niet aandoen en ze vroeg zich af wat in haar leven zo fout was gegaan. W Uit onderzoek is gebleken dat de ‘Indische’ naoorlogse generatie de neiging heeft, net als de Joodse naoorlogse generatie, de last van de oorlogservaringen van hun ouders op hun schouders te nemen. De kinderen leggen zelf geen relatie tussen het gedrag van de ouders en oorlogservaringen. Het gedrag van ouders is tenslotte ‘gewoon’. Pas veel later daagt een besef van het ‘anders zijn’, dat het gedrag niet gewoon is van de ouders.

W Laatst hoorde ik iemand zeggen: ‘Als we aan tafel zaten te eten, vertelde mijn vader de meest gruwelijke verhalen over de Birma-spoorlijn. Wij aten gewoon door maar echt senang voelden we ons natuurlijk niet. Mijn moeder was altijd overbezorgd. Dat had ze van het kamp overgehouden. Ze

T Tussen verleden en heden was een breuk ontstaan die werd opgevuld met metaforen over het Indië van voor de oorlog. Dat was een soort droomland. Een man van vijfenveertig vertelt: ‘Mijn oudste broers zijn samen met mijn moeder geïnterneerd geweest. Mijn vader zat in een mannenkamp. Mijn broers hadden iets wat ze met mijn ouders konden delen. Ik begreep niets van die geheimzinnigheid als ze zachtjes over het kamp praatten. Ik was jaloers en voelde me buitengesloten.ʼ W Kinderen van ouders uit Indië hebben de volgende boodschap meegekregen: wees succesvol en pas je aan. Deze norm sluit het hebben van problemen dùs uit. Net als je ouders moest je presteren

overgeleverde verhalen

T Onze ouders hebben als zovelen gemeend slechts de heldenverhalen te moeten vertellen uit deze rauwe hoofdstukken uit de geschiedenis. ‘We hadden wel honger,ʼ zeiden ze dan, ‘maar we hebben altijd veel gelachen en gezongen.ʼ Later begrepen we waarom ze vaak moesten huilen of voor zich uitstaarden. Dan kwamen de beelden weer, dat ze machteloos moesten toekijken hoe iemand uren in de brandende zon moest knielen of letterlijk dood gestraft werd. Of de angstige herinneringen uit de Bersiap-tijd waarin ze hun leven niet zeker waren.

was altijd bezig en wij mochten ook niet stil zitten.ʼ De oudste zus van haar moeder was om andere redenen altijd in de weer. Zij was buiten het kamp gebleven. Soms drongen Japanners ongeïnviteerd hun aanwezigheid aan haar tante op. Vergeten... nee, dergelijke herinneringen vergeet je nooit.

77


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:00 Pagina 78

en dat kwam voort uit de behoefte aan een succesvolle integratie in de samenleving. Tegen de stroom van discriminatie, status-en inkomensverlies in. We moesten Hollandser zijn dan de Hollanders. Tegelijkertijd waren we als kind doordrongen van Indische normen: respect hebben voor de ander, vooral de oudere ander, met name de ouders, niet tegenspreken, zaken accepteren zoals ze zijn, een ‘innerlijke beschaving’ ontwikkelen. T Tegen deze achtergrond wordt de erkenning het niet alleen af te kunnen, hulp te moeten vragen, beleefd als falen. En dat is onacceptabel, zowel voor je ouders als voor jezelf. De kinderen, de ‘Indische’ naoorlogse generatie, voelen zich schuldig en waaraan zouden hun ouders een dergelijke ‘nederlaag’ hebben verdiend. Ze hebben toch inderdaad zo hun best gedaan? En dan kun jij geen kant meer op.

Mijn ouders en ik. Onze ouders en wij. We hebben geprobeerd levens met elkaar te delen. Soms werden we doof van de niet-uitgesproken woorden, soms zwegen hun monden ondanks het feit dat er geluid uitkwam.

gedeeld verleden 78

W Dit is een vruchtbare bodem voor het ontstaan van een ambivalente houding. Want als je je conformeert aan het beeld van een Hollandse houding, ben je kasar, dat is assertief en direct. Maar als je je Hollandser dan de Hollanders gedraagt, ben je onbeleefd, want Indische mensen horen nu eenmaal halus te zijn, ingetogen en indirect. Eén van de vrouwen uit de ontmoetingsgroep werd vroeger vaak uitgescholden vanwege haar huidskleur. Dan zeiden ze: ‘Ga terug naar je land pinda...ʼ of: ‘Hoe is het om in een gewoon huis te wonen en om gewone kleren te dragen?ʼ Haar moeder zei dan: ‘Daar moet je boven staan. Ze weten niet beter, zij zijn dom.ʼ Maar zij voelde zich rot. Ze was toch ook een gewoon mens? T Regelmatig horen we dat de familie het contact verbreekt als je na jaren hard werken in de ziektewet komt. Met zo’n zwakkeling wensen ze niet om

te gaan. Als je steun vraagt, ervaren ze dat als ontrouw en verraad. De familie-erecode is vaak doorgaan. Je hebt geen recht op afhaken, laat staan op een depressie. Het is niet altijd uit te leggen dat leed individueel is. W Ouders van de ‘Indische’ naoorlogse generatie waren regelmatig mataglap. Ze konden vaak niet anders. Veel vaders zijn gemarteld in de Japanse kampen. Ongewild wentelden ze dat af op hun kinderen. Moeders grepen vaak niet in want vader moest ontzien worden. Daar praatte je verder niet over. Contacten met ouders worden regelmatig op een heftige manier verbroken nadat kinderen over vroeger beginnen. Dan plegen ze verraad en zijn niet loyaal. Er is een stilzwijgende afspraak om op een bepaalde manier met elkaar om te gaan, anders verstoor je het gezinsevenwicht. Dan word je genegeerd, doodgezwegen. En dan voel je je behoorlijk in de steek gelaten. T Als naoorlogse generatie krijg je van de eerste generatie de geschiedenis in losse fragmenten voorgeschoteld, vergezeld van een gevoelslading die impliciet blijft. Zo kan een gezinscultuur ontstaan die ik verwoord als: wij, de kinderen, met z’n allen draperen we ons om de werkelijkheid van onze ouders en halen het niet in ons hoofd om onze werkelijkheid te onthullen opdat er iets van ‘samen’ kan ontstaan. De gezinsleden zijn vaak eilanden zonder voelbare verbindingen en schijnbare futiliteiten lijken ineens van levensbelang. W Als je ontdekt dat je het niet alleen kunt, moet je vaak lang zoeken naar een geschikte therapeut. Op de ontmoetingsgroep van de kjbb blijkt dat je niet de enige bent die niet kan voelen en vol distantie de wereld beschouwt. Sterke mensen, maar zonder eigen identiteit. Je kunt aangeleerd gedrag echter veranderen en je hullen in de huid die echt bij je past. T Een blanke vrouw vertelt: ‘Ik dacht eerst dat ik niet thuishoorde in de ontmoetingsgroep, maar ik kan nu een naam geven aan wat ik heb. Hier heb ik ervaren wat warmte is. Door de herkenning kreeg ik erkenning. Ik heb er voor het eerst mijn verhaal kunnen vertellen. Nu weet ik dat ik mijn ouders niet meer hoef te beschermen en mezelf te ontkennen. Het heeft me ook jaren therapie gekost, maar ik ben veranderd, en daarmee veran-


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:00 Pagina 79

derde het beeld dat ik had van mijn ouders. Ik heb diep respect voor ze.ʼ W Velen van ons staan ambivalent ten opzichte van hun Indische achtergrond maar dat is nu niet altijd meer nodig. Het blijft wel moeilijk. Vooral als je via via iets hoort over familieleden die achterbleven en destijds de kant van de Indonesiërs kozen. Dan vallen families in partijen uiteen. Ondanks alles hebben onze ouders hun uiterste best gedaan om er iets van te maken en om de naweeën van de oorlog te verwerken. Maar soms lijkt het alsof het nog steeds oorlog is. T De geschiedenis lijkt zich te herhalen. De ‘Indische’ naoorlogse generatie bestaat uit krachtige mensen die net als hun ouders ervaren dat hun voorgeschiedenis niet erkend wordt. Maar die alles op alles zetten om te gaan leven in plaats van overleven. Uit onderzoek is gebleken dat naar schatting 64.000 mensen van de ‘Indische’ naoorlogse generatie ernstige gezondheidsklachten hebben. Helaas wordt in datzelfde onderzoek geconcludeerd dat er nauwelijks iets aan de hand is met de ‘Indische’ naoorlogse generatie. W Wij kennen het tegendeel en worden er bij de kjbb in toenemende mate mee geconfronteerd. De ‘Indische’ naoorlogse generatie heeft wel degelijk iets meegemaakt en ze heeft recht op ondersteuning en begrip. Na het sluiten van de Wet Uitkering Vervolgingsslachtoffers wordt vooralsnog geen passende vorm van erkenning en daarmee specifieke hulp geboden aan de nakomelingen van de ‘Indische’ oorlog. Ze moeten op z’n minst hun verhaal kwijt kunnen en vervolgens proberen in gesprek te komen met hun ouders, waarbij wederzijds respect het uitgangspunt is.

W De verwijsmogelijkheden zijn nog te beperkt. Er is nog steeds te weinig kennis over de achtergronden van deze groep. Het is belangrijk dat hulpverleners op de hoogte zijn van historische en sociaal-maatschappelijke ontwikkelingen en de specifieke omgangsvormen. Als een Indische Nederlander ‘nee’ zegt bedoelt hij of zij soms ‘ja’. Maar dat moet je wel weten, aanvoelen. Meteen ‘ja’ zeggen is niet beleefd. Jezelf centraal stellen, ligt ook lastig. Een Indische Nederlander heeft de neiging zich vragenderwijs een weg te banen door de wereld. Onze omgangsvormen zijn zinvol en doen ter zake. Veel hulpverleners moeten nog leren dat te zien. T Van eerste naar volgende generaties: door het verleden niet te ontkennen en er woorden aan te geven kunnen we verbinding met elkaar zoeken. En van overleven naar leven gaan, zodat diepste wensen samenkomen. Veel is ongrijpbaar maar je kunt altijd je eigen keuzes maken. Ik kan er nu over praten met mijn moeder en ik ben pas zelf in Indonesië geweest. Toen mijn moeder hoorde dat ik er heen zou gaan, zei ze: ‘Dan geef ik je zakgeld.’ Nu delen we samen de ervaringen over het prachtige land waar mijn ouders zoveel hebben meegemaakt. W Onlangs was ik samen met mijn ouders in het land van mijn ouders. We hebben Bandung en Semarang bezocht. De boottocht naar Nagasaki hebben we niet herhaald. Mijn ouders en ik. Onze ouders en wij. We hebben geprobeerd levens met elkaar te delen. Soms werden we doof van de niet-uitgesproken woorden, soms zwegen hun monden ondanks het feit dat er geluid uitkwam. Maar er komt een moment dat je jouw beelden, jouw interpretaties van de werkelijkheid plaatst naast die van hen, en zij hun beelden, hun interpretaties van de werkelijkheid plaatsen naast die van jou. En dat alles bij elkaar gaat mengen, integreren. Er ontstaan nieuwe beelden, gedeelde beelden. Revitalisering van oude bindingen. Het is mogelijk maar het gaat niet vanzelf. Daar hebben we elkaar bij nodig.

overgeleverde verhalen

T Er is heel wat moed voor nodig om de stap te zetten naar de hulpverlening want je hebt geleerd mensen niet te vertrouwen. Iemand vertelde: ‘Ik had al verscheidene therapieën achter de rug waar in mijn verleden in relatie tot de oorlog van mijn ouders nooit aan de orde was gekomen. Uiteindelijk trof ik een therapeut die, toen hij hoorde dat mijn moeder in een jappenkamp had gezeten, zei: “Dan heb je het niet makkelijk gehad.” “Ach, dat viel wel mee,” zei ik. Dat ik als het ware werd opgevoed voor een volgende oorlog, zodat het leven niet echt iets is om van te genieten, dat ik maar hard

moest worden en niet voelen, dat ik voortdurend alert was op mijn omgeving, dat ik inmiddels last had van al die spanningen en dat ik dat niet mocht hebben, want mijn ouders hadden toch ook nergens last van... daar kwam ik pas veel later achter.ʼ

79


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:00 Pagina 80

Marion Bloem, 1996 Schrijfster, cineaste en beeldend kunstenaar Marion Bloem publiceerde veelvuldig over haar Indische achtergrond.

gedeeld verleden 80

‘Vertel me nou alles eens, pa.’ ‘Ja, daarom ben ik hier. Ik heb alles voor je opgeschreven. Alleen sommige dingen ben ik vergeten.’ ‘Vertel gewoon alles even, en begin bij het begin.’ Ik zet de koffie op tafel, naast een stapeltje papieren die hij uit zijn binnenzak heeft gehaald. ‘Jullie waren krijgsgevangenen omdat jullie bij het Knil zaten. En toen werden jullie op de boot gezet. Hoe ging dat?’ ‘Eerst moeten wij in de rij van de Jap. Wij staan in twee gelederen, in de brandende zon, met ons blote bovenlijf. We weten niet wat ze met ons van plan zijn. Ik denk medische controle voor dysenterie of zo, misschien. Zodra de Japanse arts eraan komt moeten we onze broek laten zakken en voorover buigen, zodat hij er makkelijk met zijn bamboelepel bij kan. Hij wroet er een beetje mee in je anus, en dan zegt hij tot welke gezondheidsgroep je hoort. Ik weet alleen, ik hoor bij a of b, dat zijn de sterken, en dan heb je nog c, de zwakken, en x, de allerzwaksten. Er wordt ons verder niets vermeld, maar later horen wij dat deze keuring is om te kijken welke mensen geschikt zijn voor transport, omdat er arbeidskrachten nodig zijn. Ik sta daar, en mijn vriend, Trompet, is er ook bij. Dat weet ik pas later, als we moeten lopen, maar mijn ooms zijn ook uitgekozen en nog meer vrienden die ik ken, mijn zwager, oom Bert toch, ja toen was hij nog niet getrouwd met mijn zusje Nonnie, hij is er ook bij. We staan op de appelplaats, 15 september 1944, met onze barang over de schouder, het is nog vroeg, zo vijf uur in de ochtend ongeveer, en wij moeten lopen richting Kramat en station Senen. In die groep zijn veel ouderen, ouder dan mijn twee ooms, in het totaal zijn er zo’n zestienhonderd man, en we moeten in marstempo van de Jap. Sommigen laten hun barang gewoon achter op straat om dat het te zwaar wordt. Op het station aangekomen zien we een geblindeerde trein en daar worden wij als varkens ingestopt, en alles wordt afgesloten zodat we niet kunnen ontsnappen. Door de spleten in de wagon gluur ik naar buiten, wij allemaal proberen te gluren, want je

wil iets te weten komen, en we zien dat we richting Priok gaan, de haven van Batavia, tegenwoordig Jakarta. Nog steeds denk je, misschien, wie weet toch, brengt het verbetering. Dat hoop je altijd in zo’n situatie. Het was nog steeds donker toen we in Priok aankwamen. Ik heb dorst, ik voel vocht langs mijn lippen als ik de warme pisang, ubi goreng van de koffieverkopers zie, maar wij kunnen er geen van allen aankomen. Daar moeten wij zo blijven staan, een uur of twee, en het is al zo warm, het asfalt begint te smelten, en mijn mond en mijn keel, zo droog.’ ‘Uw koffie wordt koud, pa.’ ‘Ja straks.’ Hij pakt de blaadjes van de tafel en reikt ze mij aan. “Hier, ik heb het vannacht allemaal voor je opgeschreven. Ik ben alleen maar een paar dingetjes vergeten, en die wil ik je vertellen. Maar ik kan vanavond ook wel alles er nog bij schrijven, als je wilt.’ ‘Nee, vertel maar liever alles.’ ‘Er kwamen ook gevangenen van Kampong Makassar, een kamp in de buurt van Depok. En de geruchten waren dat er meer dan vierduizend romoesha’s waren, van die geronselde Indonesiërs, die als dwangarbeiders gebruikt worden. Ik hoorde pas later dat zij gelokt zijn. Sukarno’s regering heeft hun een stukje land beloofd, dat zij mogen bewerken. Maar dat zijn valse voorwendsels. Zij weten niet wat hun te wachten staat. Toen heb ik nog geen medelijden met hen, natuurlijk. Want op zo’n moment denk je nog niet aan anderen. En wij weten van niets. Zij worden met zijn allen in de voorruimen van het schip gepropt door de Jap. De ruimen worden helemaal volgegooid met deze Indonesiërs, en hun behoefte moeten zij doen in de buitenboordtoiletten, die moeilijk voor hen te bereiken zijn. Dus als je diarree hebt, wat moet je doen? Pas al de Jap al het oorlogsmaterieel heeft opgeborgen mogen wij, de krijgsgevangenen, de Junyo Maru in, zo heet dat schip toch. Wij komen in de voorste ruimen en de rest ergens op het dek, waar door de Jap enkele bam-


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:00 Pagina 81

geloven hem heus niet. Iedereen gaat naar de reling om te kijken, en bij de tweede torpedo, een minuut of drie, vier daarna, gooien ze alles overboord wat maar drijven kan, kisten, kratten, alles. Op dat moment beginnen die Hollandse en Indische jongens het Wilhelmus te zingen, en de Molukkers zingen een Moluks liedje. Misschien om zichzelf moed in te praten of zo. Mijn vriend Trompet, een jongen van Padang is hij, misschien toch wel een beetje jonger dan ik, denk ik, ik schat zoals Kaja nu, ongeveer, 21 misschien ja, en hij is ook zo gebouwd als jouw zoon, een beetje heldhaftig, hij durft te handelen, hij loopt naar het bovenste dek en zegt tegen mij: “Ik ga naar die sloep, ga mee.” Maar ik ga niet, ik kijk wel naar hem, en ik zie hoe hij erop af gaat. Maar aangekomen bij de sloep wordt hij door de Jap neergeslagen, en hij valt voorover in zee, ook een zeemansdood.’ Opeens staat hij op, en zegt: ‘Ik ga weer, verder heb ik toch alles opgeschreven. Mama zit al lang thuis alleen met oma. Ik moet haar helpen als de oude vrouw naar de wc moet of zo.’ Hij loopt naar de kapstok en pakt zijn jas. ‘Vertel nou verder. ‘ ‘Verder?’ ‘Ja, toen u zag dat Trompet gedood was, wat deed u toen?’ Hij laat zijn jas hangen en laat zich door mij meetrekken naar de keukentafel, waar ik hem terug op de stoel duw. ‘En toen? Trompet was dood, en wat deed u?’ ‘Nou, ik ga naar de reling en ik kijk naar de bruisende golven en ik denk, wat moet ik doen, ik kan niet zwemmen, maar ik kan ook niet naar de Jap toe gaan en meegaan in een sloep want dan word ik ook gedood. Ik kan ook niet op het schip blijven, want dan word ik meegezogen de diepte in. En van overal vandaan hoor ik in al die verschillende talen om hulp roepen.’ Hij staart en zwijgt. Dan vervolgt hij: ‘Op dat moment hoor ik een stem, niet gewoon als de andere stemmen, maar zo’n stem als uit een andere wereld, en die zegt: “Lex, spring erin, je wordt gered. ”Ik aarzel niet meer en laat mijzelf glijden langs het buitenboordtoilet in het water.”

De stem van mijn vader, fragment uit Vaders van betekenis (1989, De Arbeiderspers, Amsterdam)

de geschiedenis

boeslaapplaatsen zijn gemaakt. Opeens hoor ik geschreeuw van een Jap. Hij maakt kabaal omdat een krijgsgevangene, een Indische jongen geloof ik, maar ik weet het niet zeker, in het water gesprongen is om te ontsnappen. De wacht schiet op hem, maar ze raken hem niet. Hij heeft al enige meters gezwommen, maar ze gooien een sloep uit en halen hem op. Hij krijgt een behoorlijk pak slaag en ze sluiten hem op in het cachot. Daar is hij nooit meer uitgekomen, vermoed ik, een zeemansdood….’ Hij duwt zijn koffiekopje van zich af. Opnieuw vliegen er enkele straaljagers over ‘Ik dacht dat die Amerikanen weg waren,’ zeg ik geërgerd. ‘Misschien dat ze hier een tussenlanding maken op weg naar Koeweit.’ ‘Drink nou.’ ‘O ja.’ Maar hij drinkt niet. ‘Wij letten op, natuurlijk, waar gaat de reis naar toe? Wij worden geëscorteerd door twee vliegtuigen, boten en een fregat. In noordelijke richting varen wij. Ter hoogte van Palembang verdwijnen de vliegtuigen en wij varen richting Padang, vermoeden wij. Op 17 september worden wij getrakteerd op een zware regenbui, dus moeten we allemaal een droog plekje in de ruimen zien te vinden, maar er is niet genoeg plek natuurlijk. En op de achttiende begint het gedonder. Later, pas veel later, eigenlijk pas als ik allang hier in Holland zit, hoor ik de ware toedracht, namelijk dat een Britse officier van een onderzeeër de opdracht heeft gegeven om de Junyo Maru tot zinken te brengen. Trompet en ik waren samen, boven op het dek, maar ik ga even een praatje maken met mijn oom Harry, die zit daar met mijn andere oom en ze zeggen: “Blijf toch hier Lex, blijf maar liever hier bij ons.” Maar ik zeg nee, ik ga weer naar mijn vriend. En ik ben maar net bij Trompet, mijn vriend, hij is van mijn leeftijd, ook 23, of nog 22 misschien, ik kan goed met hem opschieten…. ‘Hoe heette hij?’ ‘Trompet.’ ‘Ja, maar was dat zijn voornaam?’ ‘Zijn achternaam natuurlijk.’ ‘Wat was zijn voornaam?’ ‘Ik noem hem altijd Trompet. Zo noemen wij hem allemaal. Nou, die eerste torpedo treft de machinekamer. Wij, op het dek, schrikken. De Knil-officier gaat op de commandopost staan om ons gerust te stellen: “Er is niks gebeurd, er is alleen een machine kapotgesprongen.” Maar wij

81


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:00 Pagina 82

Winnie Sorgdrager, 2002 Winnie Sorgdrager is juriste en voormalig politica en was onder andere minister van Justitie.

In 1985 schreef mijn vader in het voorwoord bij zijn boek over zijn oorlogservaringen het volgende: ‘Het is dit jaar veertig jaar geleden dat “de oorlog” eindigde. In die veertig jaar heb ik vrijwel elke dag teruggedacht aan een of andere gebeurtenis uit de oorlogstijd. Soms is zo’n herinnering niet meer dan een flits, soms neemt ze meer tijd in beslag. Niet alleen geven bepaalde data die in mijn geheugen zijn gegrift aanleiding tot herinneringen, maar ook gedragingen of uitlatingen van mensen om mij heen, andere actuele gebeurtenissen of gewoon het welvarende leven dat wij nu leiden.ʼ Op zichzelf een vrij neutrale mededeling. Natuurlijk laten de jaren van het werk aan de Birmaspoorlijn onuitwisbare herinneringen achter. Maar voor velen zijn het niet alleen herinneringen, het zijn verwondingen die soms littekens hebben achtergelaten, maar dan bij bepaalde data of gebeurtenissen weer opengaan en een pijn veroorzaken, die naarmate iemand ouder is moeilijker te verdragen lijkt. Ik wist vroeger niet dat mijn vader bijna elke dag wel aan de oorlog dacht. Ja, als kind als ik niet wilde eten, kreeg ik wel te horen dat ik blij moest zijn dat er eten was. Ik vond het heel normaal dat er eten was en was er niet altijd blij mee.

gedeeld verleden 82

Ouders vertellen hun kinderen meestal geen aaneengesloten verhaal van wat ze in de oorlog hebben meegemaakt. En toch is, zoals bij mij en mijn boer en zus, mijn jeugd doordrongen geweest van ‘de oorlogʼ, ‘het kampʼ en ‘Indiëʼ. En toen ik mijn ouders dat zei, waren ze verbaasd. Zij hadden niet de indruk dat ze dat zo’n overheersende plaats hadden gegeven. Het aaneengesloten verhaal van mijn vader heb ik dus in zijn boek gelezen, wat hij voor zijn kinderen en kleinkinderen heeft geschreven. En ook daarin moet je soms de emoties, woede en wanhoop invullen. Mensen praten vaak moeilijk over wat ze in de oorlog hebben meegemaakt. Zo heeft mijn vader lange tijd alleen maar sterke verhalen verteld. Over hoe ze de Jap te pakken namen.

Mijn vader schrijft in zijn boek over het weerzien met zijn ouders in Batavia: ‘Tegen vijf uur kwam mijn vader thuis. Het weerzien was, net als met mijn moeder allerhartelijkst. Toen we aan de thee met iets eetbaars gingen beginnen dacht ik dat we enige ervaringen zouden uitwisselen. Maar tot mijn verbazing pakte mijn vader de krant en ging die rustig zitten lezen. Met mijn ouders heb ik nooit over de oorlog gepraat.ʼ Maar mijn grootvader heeft er wel met anderen over gesproken en van hem heb ik over de tijd van mijn vader in Birma de eerste niet zo sterke verhalen gehoord. Mijn moeder was bijna 15 jaar toen ze in het kamp moest. In het eerste boek van de serie De Japanse bezetting in dagboeken wordt haar kamp beschreven: Ambarawa 6. Zelf zegt ze dat ze er maar voor een deel herkenning in vindt en juist ook veel dingen te missen. Maar voor mij is het toch heel goed om een beeld van het kampleven te krijgen, als aanvulling van wat mijn moeder me heeft verteld. Over de moeders met kleine kinderen die veel ziek waren, de scheiding van de jongens die tien jaar werden, de dingen die niet mochten, het gebrek aan privacy, de ruzies, de sleur. Het moeten doen met steeds minder eten van steeds slechtere kwaliteit, steeds meer ziekte en sterfgevallen. Ik las over mijn tante Bertha die kamparts was en die ik alleen maar heb gekend als een heel oude dame die kanker had. Maar die wel alles wist van de Tour de France. Mijn moeder vertelde me dat er een mevrouw Misset was die balletles gaf waarvan ze had genoten. Later was dat verboden. School was er niet. Er waren wat boeken maar na enige tijd heb je die allemaal al vele keren gelezen. Ze zat in het kamp met haar moeder, twee zussen en een van haar broers. Deze werd weggehaald toen hij twaalf jaar was. Mijn grootmoeder is na de oorlog nooit meer de vrouw geworden die ze vroeger was. Ik heb haar gekend als iemand die veel ziek was en depressief. Er was altijd heel veel eten als wij daar kwamen. Maar altijd Nederlands eten. Ze sprak ook nooit over Indië. Toen mijn moeder uit het kamp kwam was ze achttien en te oud om naar een gewone school te


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:00 Pagina 83

gaan. Bovendien: hoe zou dat hebben gemoeten? Op haar negentiende trouwde ze met mijn vader en daarna zijn ze samen naar Nederland gegaan. Daar werd ik na ruim een jaar geboren.

Over hoe het ging bij aankomst in Nederland heeft iedereen zijn verhaal. Meestal geen verhaal van een ontvangst met open armen. Nederland had veel geleden en was bezig aan de wederopbouw. En

Ik ben nog opgevoed met het besef dat dat allemaal niet helemaal vanzelfsprekend is. Ik ben er dankbaar voor dat ik heb kunnen studeren. Ik weet dat er veel vrouwen zijn, zoals mijn moeder, die eigenlijk geen jongemeisjestijd hebben gehad. Met

overgeleverde verhalen

Op 5 mei 1945 werd Nederland bevrijd. 5 mei heet ook ‘Bevrijdingsdagʼ. De 15e augustus heet ‘Capitulatie van Japanʼ. Geen bevrijdingsdag. Nederland was immers al bevrijd. Nu was het in feite ook maar een gedeeltelijke bevrijding. Na de capitulatie van Japan duurde het nog vier maanden voordat de mensen in Ambarawa het kamp konden verlaten. En, wat veel mensen hier in Nederland niet weten, nadat juist in die tijd nog veel vrouwen en kinderen zijn vermoord. Niet door de Japanners, maar door de permoeda’s, jonge Indonesische nationalisten. Pas nadat de Brits-Indische troepen verschenen, was het echt vrijheid.

zij die het ook zelf erg moeilijk hadden gehad trachtten veelal hun eigen problemen ook door hard werken naar de achtergrond te schuiven. De mensen uit Indië hebben niet allemaal hun weg gevonden. Velen zijn alsnog geëmigreerd. Anderen, die gebleven zijn, hebben jarenlang ogenschijnlijk prima gefunctioneerd. Pas bij het ouder worden blijkt dat er van echte verwerking geen sprake is. In plaats van te kunnen genieten van een rustige oude dag, worden zij door hun herinneringen gekweld. Voor ons, van de tweede generatie is dat soms moeilijk te begrijpen. Wij zijn in vredestijd opgegroeid, in materieel opzicht hebben wij geen gebrek gekend. Wij hebben in een gewoon huis gewoond. We zijn naar school geweest en hebben de kans gehad een opleiding te volgen.

83


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:00 Pagina 84

veertien jaar in het kamp, op je achttiende er uit, met negentien getrouwd en nog voor je eenentwintigste een kind. Een man die moet studeren, maar heel veel ziek is, als gevolg van de oorlogstijd. Voor mijn kinderen is dit allemaal ver weg. Het is ook inmiddels meer dan een halve eeuw geleden. Ze kennen de verhalen, omdat ze nu eenmaal verweven zijn met onze familie. Ook ‘Indiëʼ is voor hen alleen maar een begrip uit de oude doos. Toen ik in 1995 voor het eerst in Indonesië kwam wist ik dat ik iets heel anders aan zou treffen dan mij uit de verhalen en van de foto’s bekend was. Ik heb een paar dingen van de tijd van mijn ouders kunnen zien. Maar wat op de een of andere manier vertrouwd was, was de geur. De geur van mijn grootmoeder. Mijn Haagse-Indische grootmoeder die mij geleerd heeft hoe ik een rijsttafel moet maken.

Pas bij het ouder worden blijkt dat er van echte verwerking geen sprake is. In plaats van te kunnen genieten van een rustige oude dag, worden zij door hun herinneringen gekweld.

gedeeld verleden 84

Mijn beide zonen zijn onlangs in Japan geweest en hebben het museum in Hiroshima bezocht, dat gewijd is aan de atoombom. Ze waren onder de indruk van de ellende die de bom heeft aangericht. 70.000 doden meteen, en binnen vijf jaar nog 70.000 doden. En vooral die laatsten hebben vaak verschrikkelijk geleden. Maar wat hun verbaasde was het gebrek aan context. Geen melding van Pearl Harbor, niets over Indië, niets over de reden van de bom. Een dergelijke benadering is natuurlijk grotendeels cultureel bepaald, maar het is jammer dat op deze manier Japanse jongeren onvoldoende worden geconfronteerd met hun eigen geschiedenis. Dat die gecompliceerd is, moet daarvoor geen beletsel zijn. Ook onze geschiedenis is dat. In Nederland, waar we ook nog steeds bezig zijn met de verschillende aspecten van onze verhouding tot Duitsland en de Duitsers. In Indonesië, waar onze vrijheid werd afgenomen door de Japanners, maar

waar we zelf ook de rol van koloniale mogendheid vervulden. Waar we – terecht – onszelf nu kritisch bekijken en ons afvragen of we toen met het begrip: ‘menselijke waardigheidʼ zo zijn omgegaan als we nu van anderen vragen daarmee om te gaan. Een zoektocht, die niet moet eindigen in een schuldcomplex maar in een volwassen manier om met andere culturen om te gaan. Het is opvallend dat er de laatste jaren zoveel boeken over de oorlog in Indië verschijnen. Jarenlang hebben we ons vooral intensief beziggehouden met de oorlog in Nederland. Daarover is ook veel meer materiaal bewaard gebleven. Maar nu blijkt dat er ook nog genoeg is om een beeld te krijgen van die andere oorlog. Veel officiële archieven zijn vernietigd, maar er zijn nog steeds veel mensen die zelf een archief hebben en hun persoonlijke verhaal. Maar hun aantal wordt snel kleiner. Daarom is het belangrijk dat het verhaal van onze ouders en grootouders wordt doorverteld aan onze kinderen en kleinkinderen. Het verhaal van de


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:00 Pagina 85

partijʼ, de overwinnaar. De Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens werd opgesteld. Maar al te snel waren daar Korea, de dictatuur van Stalin in zijn eigen land, de Koude Oorlog. En daarna Vietnam. Al gauw bleek een wereld zonder oorlog vrijwel onbestaanbaar. Er staan steeds weer leiders op, gesteund door een hofhouding, die met hun destructieve ideeën grote groepen mensen achter zich weten te krijgen. Of denken dat zij alleen verantwoordelijk zijn voor een wereld die volgens hún ideeën moet worden ingericht.

enkeling is symbool voor het geheel. Het is de persoonlijke invulling van de geschiedenis. En ook de geschiedenis bestaat uit verhalen. Geschiedenis mag niet vergeten worden. Mensen die zich bewust zijn van hun geschiedenis weten wat hun wortels zijn. Zij weten ook wat oorlog en onderdrukking kunnen aanrichten.

Laten we onze kinderen de verhalen blijven vertellen.

overgeleverde verhalen

Waar heeft de Tweede Wereldoorlog toe geleid? Dood, verwoesting, haat. Inzicht ook? Ja ook. Het einde van de Tweede Wereldoorlog vormde ook de aanzet tot nieuwe ontwikkelingen en in elk geval tot de overtuiging dat zoiets nooit meer mocht voorkomen. Het leek alsof de mensheid ervan had geleerd. Is dat zo? De Volkerenbond die na de Eerste Wereldoorlog was opgericht heeft de tweede oorlog niet kunnen voorkomen. Er moest dus meer gebeuren. De Verenigde Naties, de navo werden opgericht. Er was optimisme, wederopbouw. De misdadigers van de oorlog werden berecht. Naar het recht van de ‘goede

De Universele Verklaring van de rechten van de Mens is een verklaring van landen, van regeringen. Het denken over vrijheid en onderdrukking gaat ook in eerste instantie over regering en volkeren. We houden ons bezig met schendingen van mensenrechten over de hele wereld. Dat is goed, want als we dat niet doen wordt de Universele Verklaring al snel een dode letter. Maar onze verontwaardiging is soms wat selectief. Net alsof de schending van de rechten van de ene mens ernstiger is dan van de ander. Vrijheid en onderdrukking is niet alleen iets van regeringen en volkeren. Als ieder mens evenveel recht heeft om te bestaan en niemand het recht heeft een ander te onderdrukken, dan richt deze boodschap zich tot ieder mens in relatie tot de ander. Vrijheid is een fundamenteel recht van ieder individu. Vrijheid om te bestaan in respect tot anderen. Vrijheid om een mening te hebben en die te uiten, zonder een ander daarmee schade te doen. Laten we ons bezighouden met het respecteren van de mensenrechten in de wereld. Laten we regeringen daarop aanspreken. Maar laten we ook kijken naar onszelf. Het is zo gemakkelijk om anderen op hun fouten te wijzen als we vinden dat ze fouter zijn dan wij. Ook in onze samenleving kalft het respect voor de ander af. De geschiedenis leert dat er om ontwikkelingen te keren ingrijpende gebeurtenissen nodig zijn. Een oorlog, een grote natuurramp. Laten we hopen dat dat geen wet van Meden en Perzen is en dat we dat ook zelf, op een menselijke en respectvolle manier kunnen realiseren met de middelen die ons als mensen zijn gegeven.

85


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:00 Pagina 86

Gilius Grutterink, 2002 Gilius Grutterink was ten tijde van zijn voordracht leerling aan het Vrijzinnig Christelijk Luyceum te Den Haag

Haat, uitputting en vreugde, de elementen die het dagboek van mijn grootvader, Paul Stolk bepalen. Hij heeft met vele andere krijgsgevangenen aan de Birma-spoorweg in Thailand gewerkt. Zijn verslag van de tijd die hij doorbracht onder de Jap – zoals hij de bezetter minachtend noemt – is indrukwekkend, vooral omdat wat hem overkomt onvoorstelbaar en onbereikbaar is. Toch lijkt hij alles aan te kunnen, hij verslaat het gebeurde zonder zichzelf te verliezen in emotie. Ik citeer: Ma. 17/augustus/42 Tjilatjao, Java – Klapstra is niet tevreden over onze werkcapaciteiten van de laatste dagen. Na een week van betrekkelijke zachtmoedigheid dreigt hij met strenger optreden; er zal ook meer geëxerceerd worden. Ook zijn er teveel zieken. Als de officieren niet ziek zijn hoeven de soldaten ook niet ziek te zijn. Achtergrond van dit alles: een op komst zijnde inspectie van een hoge Japanse officier. De Jap probeert het moreel op elke mogelijke manier te breken. Afstraffingen kunnen dan ook niet uitblijven. Ik citeer: Ma. 29/maart/43 Chungkai, Thailand – De vier ontvluchte Engelsen zijn gevat en geboeid bij de wacht gebracht; er zijn 4 graven voor hen gedolven. Di. 30/maart/43 – Ze zijn heden geëxecuteerd. Velen halen het eind niet onder andere door de hoge mentale druk die de bezetter op hen legt. Je mag niets fout doen, nooit opvallen ten opzichte van je medekrijgsgevangenen. Mijn grootvader blijft nog altijd koel en verslaat alles zonder iets over het hoofd te zien. Za. 10/april/43 Chungkai – 3 Engelsen + 2 Hollanders overleden; heden begraven.

gedeeld verleden 86

Niemand heeft het gemakkelijk onder de Japanners, zowel mentaal als fysiek vindt er een uitputtingsslag plaats. Maaltijden zijn er nauwelijks zoals blijkt uit het volgende fragment: Zo. 7/februari/43 – Om 7.00 uur komen we aan het eindstation Ban Pong. In twee ploegen worden we met vrachtauto’s het binnenland ingebracht, ongeveer 35 km. Per pont de rivier over en dan 4 km over een smal voetpad naar het ziekenkamp van de Engelsen (Chunkai). We zijn de eerste Hollanders die ze zien. Om

24.30 uur ons eerste maal van vandaag. Maar ook op andere manieren weet de bezetter zijn gevangenen te treiteren en uit te putten. Niets is te eerloos, niets gaat te ver. Een grens in het gedrag van de Japanners lijkt uit zicht. Ma. 24/augustus/42 Tjilatjap, Java – Van 02.15 tot 14.40 uur aangetreden staan wegens het smokkelen van twee jongens buiten het kamp. Na overweging wordt van executie afgezien. Ziekten zijn aan de orde van de dag en komen steeds meer voor naarmate de bezetting langer duurt. De energie van de krijgsgevangenen raakt op, ook al ontkent de Jap dit en wil er niets van weten. Ik citeer: Ma. 22/februari/43 Tankilen, Thailand – Ik heb, misschien besmet door de andere patiënten, dysenterie. De nachten zijn verschrikkelijk buiten in de kou op vuile latrines. Zo. 7/maart/43 Dit is de vierde dag dat ik met dysenterie lig. Het gaat al stukken beter, goede eetlust. Half kopje melk gehad. Er worden mijlpalen bereikt die zowel meer verslagenheid als hoop met zich mee brengen. Ik citeer: Ma. 13maart/44 Chungkai – Twee jaar krijgsgevangenschap. Zo. 25/maart/44 – In de middag worden temperaturen van 100 graden Fahrenheit in de schaduw gemeten. In het hospitaal kan de thermometer niet meer gebruikt worden. Maar op een moment waarop ineens alles geoorloofd is verliest ook mijn opa zijn zelfbeheersing zoals de rest van het kamp dit ook doet. Ik citeer: Vr. 17/augustus/45 Ban Pong, Thailand – De Japanners geven een hele vrije dag! De Japanse kampcommandant, de tweede luitenant en een sergeant-majoor komen handen drukkend het kamp van de krijgsgevangenen binnen met de mededeling dat de oorlog is afgelopen. Het bericht van de vredesonderhandelingen schijnt gisteren hier bekend te zijn geworden. Het hele kamp juicht!’ Einde citaat.


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:00 Pagina 87

Mannenkamp te Banjoebiroe. Foto genomen tijdens het bezoek van Lady Mountbatten aan de interneringskampen op Java in september 1945

overgeleverde verhalen

Voor velen van u is vandaag wellicht een dag van verdriet. Maar probeert u ook de ruimte te vinden voor vreugde, dat maakt een dag als deze draaglijk, wanneer u allen terugdenkt aan wat mensen als mijn grootvader hebben doorstaan. Vreugde en eerbied is wat wij hen op dit moment kunnen schenken. Geef het aan hen die onze wereld verruild hebben voor een volgende, schenk het elkaar, en vergeet ook uzelf niet.

87


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:00 Pagina 88

Adriaan van Dis, 2006 Schrijver Adriaan van Dis werd in 1946 geboren te Bergen (Noord-Holland). Vlak voor zijn geboorte was zijn moeder met drie dochters uit Nederlands-Indië teruggekeerd

gedeeld verleden 88

Indië. De naam valt steeds vaker als ik mijn 96jarige moeder bezoek. Laatst wachtte ze me op met een oud fotoalbum op haar knieën en toonde mij sepiakleurige foto’s van een jonge vrouw in een witte jurk tussen bruine militairen. Daar stond ze, midden in de rimboe van ZuidwestSumatra, omringd door koeboes met botjes door hun neus, of aan boord van een radarboot. (De hekwieler Johanna II… voor het eerst van mijn leven hoorde ik het woord ‘hekwieler’.) Ik had die foto’s nooit eerder gezien. ‘Meen je dat nou?’ vroeg ze verbaasd. Mijn moeder – zeer helder van geest – heeft zo haar eigen verhalen en zíj bepaalt tot welke ik word toegelaten. En wanneer. Nog altijd hoor ik nieuwe kampverhalen. Zoals de anekdote over een vriendin die haar bijbel vel voor vel als vloeipapier uitventte. Toen de vrede werd bekendgemaakt, was ze net aan de laatste Openbaring van Johannes toe – de oorlog had voor haar niet veel langer moeten duren. Bij het vorige bezoek hoorde ik over de verstikkende liefde van een Japanse kampcommandant voor een vrouwelijke gevangene. Ik vraag er niet naar. Meestal worden die verhalen ingegeven door een gebeurtenis in het heden. Toen het land laatst op z’n kop stond omdat sommige asielzoekers bij aankomst in Nederland een nieuwe naam of land van herkomst verzinnen, haalde ze herinneringen op aan hoe je in de oorlog je leven, en vooral het leven van je kinderen, soms met een leugentje moest redden. Zo langzamerhand heb ik heel wat verhalen over Indië in mijn hoofd. Iedereen die daar vandaan komt heeft zijn eigen geschiedenis. En ik mag hier vandaag de mijne vertellen. Gedetailleerd, persoonlijk. Niet om afstand te scheppen, maar om herkenning aan te wakkeren, om de herinnering aan die oorlog levend te houden. Ik ben niet in Indië geboren. Wel gemaakt. Maar dat telt niet. Ik ben in 1946 naar Holland gerepatrieerd, in de buik van mijn moeder. Telt nog minder. Ik heb de oorlog niet meegemaakt. Niet in een kamp gezeten. Toch hoor ik bij Indië. Bij het Indië van mijn ouders en halfzussen – die ik altijd zussen heb genoemd. Mijn moeder woonde er bijna

twintig jaar. Haar eerste man die ze op de Koninklijke Militaire Academie in Breda ontmoette, kwam uit een Hollands Javaans Menadonese familie. Hij werd in de oorlog door de Japanse bezetter onthoofd. (Hoort u hoe netjes ik ‘Japanse bezetter’ zeg? Thuis hebben we het natuurlijk gewoon over de Jap.) Mijn drie bruine zussen zaten samen met hun moeder drieënhalf jaar in het kamp. De man die later mijn vader zou worden, woonde de eerste dertig jaar van zijn leven in Indië. Ook hij diende bij het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger. knil – ik kan het alleen maar met zíjn accent uitspreken. Hij zat als krijgsgevangene in vele kampen. Overleefde met een paar honderd man de torpedering van de Junyo Maru, waarbij meer dan 5600 mannen verdronken – militairen, maar vooral veel romoesha’s – Javaanse dwangarbeiders. Het vergaan van de Junyo Maru is nog steeds de grootste scheepsramp in de wereldgeschiedenis. Mijn vader werkte aan de dodenspoorlijn Pakan Baru, in midden Sumatra. Toen hij zich na de bevrijding in een evacuatiekamp in Palembang bij mijn moeder aandiende, stelde hij voor haar nog als vermist genoteerde man op te sporen. Het was geloof ik niet echt de bedoeling dat zich uit die geste een kind zou opdringen. Verkeerd gezocht zullen we maar zeggen. Maar ik was welkom. En zo hoor ik óók bij de oorlog in Indië. Als vredeskind, het bewijs dat de oorlog voorgoed voorbij was. Maar was ie thuis voorbij? We zongen de kampliedjes onder de afwas. ‘Heb je wel gehoord, van de Jap die is gesmoord in een pot met bruine bonen.’ Ik kon tellen in het Japans: itchi, ni, san, shi, go, rokku, shitschi, hatshi, ku, ju. Maleise woorden als tampat (de benauwde slaapplaats in het kamp) gedek (kampomheining) beri beri (hongeroedeem) hoorden tot de rijsttafel woorden. Mijn eerste Engels was: backpay. En ook dat had een Indisch accent, want het verwees naar het achterstallige salaris dat de Nederlands-Indische regering schuldig was aan gouvernementsambtenaren en knil militairen. Een regering die met het onafhankelijk worden van Indonesië niet meer bestond en die haar verantwoordelijkheid in schimmige commissies ontliep. De bloody limit, ja.


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:00 Pagina 89

Vader Mulder, moeder Van Dis en zijn zusjes Toers Bijns (kinderen uit het huwelijk van moeder Van Dis met verzetstrijder V.E.F. Toers Bijns (1908-1944), die in 1944 geëxecuteerd werd door de Japanners)

Japans, Maleis, Engels – wat de oorlog betrof kreeg ik een internationale opvoeding. Mijn vader kon erg goed Jappen nadoen. En later Soekarno met een bloempot op z’n hoofd. Maar hij dekte ook de tafel met een liniaal als een kampcommandant. Sloot zich overdag op en lag in het donker te tellen. Bang dat hij weer in woede zou uitbarsten. Een woede die niemand begreep. Van een kampsyndroom hadden we toen nog niet gehoord. Mijn vader was niet ziek. Over de oorlog zeurde je niet. Wij waren flink. Zijn dood, elf jaar na de capitulatie van Japan, was een verlossing.

overgeleverde verhalen

En nu sta ik als man van bijna zestig over de oorlog van mijn ouders en zussen te praten. Ik schreef er over. Behoor tot de tweede generatie. De oorlog van mijn familie heeft ook mij gevormd. Maar ik mag niet met hun oorlog aan de haal gaan. Hoe graag ik daar als kind ook bij wilde horen – bij hun kleur, bij hun sterke verhalen, bij het heldendom achteraf – het is hún oorlog. Zij hebben het meegemaakt, 28.000 kilometer zuidoostwaarts. Wél mag ik hun oorlog herdenken: hun honger, hun angsten, hun pijn. De schuldgevoelens van mijn vader, omdat hij de torpedering

overleefde en zijn kameraden niet. Ik herdenk de vader van mijn zusjes en het verdriet dat hun door zijn wrede en vroege dood is aangedaan. Ik herdenk de helden over wie thuis is verteld. Ik herdenk de wondere staaltjes vrouwenmoed. Ik herdenk hoe dun het laagje beschaving van de meeste mensen is, ongeacht hun kleur of cultuur. Ik sta op een dag als deze ook stil bij de vernederingen van ná de oorlog. De rekening die mijn vader bij het ontslag uit de militaire dienst gepresenteerd kreeg voor een verloren uniform omdat hij na drieënhalf jaar krijgsgevangenschap en maanden zware dwangarbeid slechts met een schaamlap het kamp uit kwam. Ik herdenk het gevecht van mijn moeder om haar eerste man te rehabiliteren, een luitenant die buiten het kamp bleef en een verzetsgroep hielp oprichten. Na de oorlog, in de verwarrende jaren van de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd, konden de Nederlandse autoriteiten maar moeilijk geloven dat een bruine man die zo van zijn land hield toch voor Koningin en Vaderland had gekozen. Zou hij niet als zoveel anderen met de nationalisten hebben geheuld? De bewijzen van zijn moed kwamen toch boven water. De medailles werden postuum alsnog toegekend. Maar voor mijn moeder was na

89


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:00 Pagina 90

gedeeld verleden 90

alle beledigingen de lol er af om ooit bij een officiële staatsherdenking aan te schuiven. Het zijn allemaal persoonlijke dingen, al besef ik dat er vele families zijn die een veel aangrijpender verhaal kunnen vertellen. Maar deze mensen hebben voor mij geen gezicht, evenals de meer dan 25.000 Nederlandse doden voor wie het bericht van de bevrijding in Indië te laat kwam. Tot ik nazaten van zo’n dode ontmoet. Met hen voel ik een heimelijke verwantschap, zoals ik dat met alle door oorlog aangeraakte mensen voel. Daarom durf ik hier vandaag te staan. Zij het met huiver. Aan de ene kant wil ik stilstaan bij de lotgevallen in Indië, aan de andere kant herken ik ook veel van dat verleden in het heden. Nog steeds worden landen bezet, mensen achter prikkeldraad opgesloten of uit hun land gejaagd. Toch wil ik de oorlog van toen niet met hedendaags onrecht vergelijken. De neiging bestaat herdenkingen te actualiseren. Bang als we zijn om niet modern over te komen. Vier van de vijf Nederlanders is van ná de oorlog. Zestig procent van de schooljeugd heeft geen grootouders die de Tweede Wereldoorlog hebben meegemaakt. We willen de jeugd er bij halen. De toekomst van het herdenken zekerstellen. Maar doe je dat door alle narigheid bij elkaar te vegen? Alsof het niet erg genoeg is wat er toen is gebeurd.

ben nu even dat kind aan de rokken van zijn moeder. Maar ik herdenk niet de misère in hedendaagse opvangkampen. Niet vandaag. Daarvoor is het Indisch monument niet opgericht. Bij het herdenken hoort ook Het Geluk – het verloren geluk van een jeugd in de tropen. De vreugde van het Indisch zijn, aangeraakt door een natuur die je altijd in je mee blijft dragen. Een verleden dat je een beetje vreemdeling in Holland laat voelen. Ik ken dat verlangen uit de zondagse rijsttafelverhalen die opborrelden als er ‘ooms’ en ‘tantes’ uit het kamp langs kwamen, ik ken het zuchten boven fotoalbums. En ik herken het ook bij de nieuwkomers en de grote stroom vreemdelingen die Europa thans overspoelt. Ik denk aan de onvrijheid, oorlog, honger en armoe die zij ontvluchtten, maar ook aan de moeite die sommige Nederlanders hebben om hun wijk of stad met al die vreemdelingen te delen. Mensen die een ander geloof meebrengen, minaretten oprichten en vreemde geurtjes uit hun keukens laten opdampen. Hoe zouden de Javanen destijds hebben gekeken naar al die witte Hollanders die hun eigen cultuur zo zelfverzekerd op andermans grondgebied kwamen uitdragen? Hollanders die kerken bouwden. Een soos. En die net deden of ze op die verre eilanden thuis hoorden. Ja, er zijn overeenkomsten tussen kolonialen en migranten.

Er is een groot verschil tussen herdenken en denken aan. Toen ik eind jaren tachtig bij toeval in de oorlog van Mozambique belandde en door dorpen trok waar de wreedste gruwelen hadden plaatsgevonden – zoals het afsnijden van tweeënvijftig vrouwenborsten die de rebellen in een kist gooiden met als opschrift ‘groeten aan de president’ – werden de gruwelen door de bewoners verzwegen of zo verdraaid dat het niet hén, maar een ander was overkomen, een dorp verderop. Als ik die mensen sprak, moest ik aan mijn vader denken. Ook hij verschool zich in andermans oorlog – die tegen de Duitsers – en begon het eigen gruwelverhaal zo te verdraaien dat het leek alsof een ander het had meegemaakt. Mogelijk schaamde hij zich voor de eigen vernedering. Hij wilde vooral niet zielig zijn. Zie ik op het journaal een kind uit een gebombardeerd dorp wegrennen, hangend aan de rokken van zijn moeder, dan denk ik: dat kind zal later het verhaal doorvertellen. Ook al zal de moeder aanvankelijk haar leed verzwijgen. Uiteindelijk beheert de volgende generatie de geschiedenis. Ik

Mijn Indische achtergrond is bepalend voor mijn betrokkenheid met deze tijd. Maar vandaag wil ik vooral herdenken wat er toen is gebeurd. In de Indische Archipel. Aan de spoorweg in Thailand en Birma. In Japanse oorlogswerkplaatsen waar Nederlandse krijgsgevangenen te werk werden gesteld. In Hiroshima en Nagasaki, waar alles vernietigende atoombommen vielen die gevangenen elders bevrijdden. De bom waaraan mijn familie het leven meent te danken. Laat het verleden tot de verbeelding spreken. Door te luisteren naar die persoonlijke geschiedenissen, begrijpen we wat vernedering met mensen doet – en daarmee begrijpen we hopelijk ook de vernederde mensen in het heden. De Indische verhalen die ons vandaag samenbrengen, zijn het waard steeds weer verteld te worden. Aan de buitenstaanders, de nieuwkomers, onze kindskinderen, van generatie op generatie. Opdat men weet wat het is om met een oorlog en een verloren land in het hoofd rond te lopen.


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:00 Pagina 91

Pieter Lootsma, 2006 Predikant Pieter Lootsma is afkomstig uit een familie met een langdurig Indisch verleden.

Wanneer ik, als kind, te kennen gaf iets niet te kunnen of ergens niet toe te kunnen komen, zong mijn moeder een koloniaal spotversje: Tida bisa, tida tahu, Tida ada, tida mau (ik kan het niet, ik weet het niet, het is er niet, ik wil het niet) De afgelopen weken, waarin ik mij op deze herdenking voorbereidde, bedacht ik dat mijn reactie op dit liedje telkens opnieuw tekenend was voor mijn relatie met het land waar de wortels van mijn beide ouders liggen. Met haar liedje ging mijn moeder, al dan niet terecht, voorbij mijn onmacht van dat moment. Ik was daar gevoelig voor. Daar zal ik straks meer over zeggen. Maar behalve dat ik mij door haar ontkend voelde, wist zij met dit versje vooral een heimwee in mij wakker te roepen. Dat heimwee richtte zich op een wereld waarin mijn ouders nog geen littekens droegen van de oorlog waarin zij verzeild raakten. Dat was een wereld die in mijn ogen paradijselijke trekken vertoonde, zoals eigenlijk alles in het Indië van vroeger.

Indië was in mijn beleving van toen niet eens zozeer een plaats op de kaart, maar veeleer een toestand die ik van foto’s kende: veel zware bomen, lange, witte jurken, vrolijke kinderen aan het zwembad, grote auto’s en huizen waar steevast pilaren voor staan. Het was moeilijk voor te stellen dat het mijn ouders en grootouders waren die op de foto’s ston-

Naar het hoe en wat, daarvan kon ik alleen maar raden. Ik durfde daar niet naar te vragen. Af en toe werd er over ‘het kampʼ gesproken. Mijn vader had in het kamp gezeten. Ik wist dat het erg was, als je in het kamp gezeten had. Al heel vroeg begreep ik dat alles wat ik voelde of dacht daarom betrekkelijk was. Ik had niet meegemaakt wat mijn vader had meegemaakt. Ik moest dus mijn mond houden. Ik moest mij niet aanstellen. Ik had geen recht van spreken, net zomin trouwens als iedereen die niet in het kamp gezeten had.

Mijn vader had in het kamp gezeten. Al heel vroeg begreep ik dat alles wat ik voelde of dacht daarom betrekkelijk was. Ik had niet meegemaakt wat mijn vader had meegemaakt.

U kunt zich intussen misschien voorstellen dat ik hier met de nodige aarzeling sta. Ook nu ben ik mij er zeer van bewust dat ikzelf de oorlog niet heb meegemaakt. Dat maakt bescheiden. Toen ik uitgenodigd werd om hier te komen spreken leek mij dat een goede gelegenheid om eens voor het voetlicht te brengen hoe ik het leven met een vader die in het kamp heeft gezeten, heb beleefd en begrepen. Ik hoef u niet te vertellen dat een oorlog niet is afgelopen als de vijand heeft gecapituleerd. Niet alleen wie de oorlog meemaakten maar dikwijls ook hun kinderen en kleinkinderen gaan nog altijd gebukt onder wat er toen gebeurd is.

overgeleverde verhalen

Samen met mijn grootouders, ooms en tantes en een aantal oude vrienden en bekenden waren zij tegen wil en dank in Nederland terechtgekomen. Uit het wantrouwen dat mijn ouders ten aanzien van hun nieuwe omgeving hadden, begreep ik dat zij hier niet thuis waren. Zij leefden met een stille, onbegrepen pijn.

den. Zij leken, zoals ik hen kende, volstrekt niet meer op wie zij ooit moeten zijn geweest. Niet alleen waren zij intussen veel ouder geworden, maar, en dat was wat mij vooral zo trof, hun blik was veranderd. Zij hadden in de tussentijd hun onbevangenheid verloren.

91


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:00 Pagina 92

Het is een kwetsbare vraag, die naar het hoe en wat van tweede en zelfs derde generatie oorlogslachtoffers. Die kwetsbaarheid zit ‘m daar in dat de wonden van de eerste generatie andere zijn dan die van de erop volgende. De littekens die de verschillende generaties met zich meedragen vertellen verschillende verhalen. Ik noemde al dat mijn generatie over het algemeen opgevoed is met de gedachte dat wij juist géén slachtoffers zijn. Wij hebben vaak het gevoel gekregen dat ónze onmacht en pijn werden gebagatelliseerd. Omdat wij van ná de oorlog zijn zouden wij geen aanspraak kunnen maken op medelijden of medeleven. Ikzelf herinner mij als de dag van gisteren hoe genezend het was toen een aantal vragen waar ik in mijn leven tegenaan liep, in verband konden worden gebracht met het kampverleden van mijn vader. De erkenning dat de gebeurtenissen in de oorlog via mijn ouders ook in mijn leven een spoor hadden getrokken heb ik als ronduit verademend beleefd. Het gaf zoveel lucht dat ik daarna voorzichtig kon beginnen het vertroebelde beeld van mijn intussen al jaren tevoren overleden vader te herzien.

gedeeld verleden 92

Weer later werd mij duidelijk dat ik niet de enige ben die dreigde te blijven steken in het kampverleden van een ouder. Het mag merkwaardig klinken, maar ik had mij, mét talloze andere kinderen van oorlogsgetroffenen, het trauma van mijn ouders eigen gemaakt. Deze kinderen vinden het moeilijk de eigen gevoelens en verlangens ernstig te nemen. Zij hebben de neiging hun gevoelens te ontkennen, zoals hun ouders hun gevoelens hebben ontkend. Soms vertonen zij onaangepast gedrag. Vaak gaan zij gebukt onder ernstige vermoeidheid als gevolg van een uitputtende machteloze woede omdat zij zich niet gehoord en begrepen voelen. Die machteloze woede richt zich vaak op hun ouders. Maar in feite zitten zowel zijzelf als hun ouders gevangen in de onmacht zich aan hun geschiedenis te ontworstelen. Dit is ook daarom zo moeilijk, omdat er in veel door de oorlog getraumatiseerde families bovendien een kloof in stand wordt gehouden tussen de eigen familie en de wereld daarbuiten. Dat staat een open gesprek erover in de weg. Veel mensen uit Indië missen het gevoel een vanzelfsprekend

deel uit te maken van hun omgeving. In de oorlog voelden zij zich naakt en niet beschermd. De Japanners zaten hen zowel letterlijk als figuurlijk te dicht op de huid. Sinds hun repatriëring hebben zij het gevoel dat, nu de Japanse bezetting tot een einde is gekomen, ook hun aanwezigheid in Nederland alles behalve vanzelfsprekend is. Voor hen en hun verhaal was geen ruimte. Dat maakte dat zij zich afzijdig hielden. De zo ontstane kloof tussen de eigen familie en de wereld buiten maakt het mogelijk dat excessief gedrag in stand blijft. Ik ken verhalen van gezinnen waarin de kinderen met grote regelmaat werden geslagen. En ook dat werd gerelativeerd met opmerkingen als: ‘Overal wordt wel eens een klap uitgedeeld. Jullie moest eens weten wat wij in het kamp te verduren kregen.ʼ Mijn vader zal niet de enige zijn geweest die zich, in zijn rol als opvoeder, leek te identificeren met degenen die hem in het kamp zo te grazen hadden genomen. Hij legde zijn zoons een discipline op waarbij hij niet alleen zijn eigen grenzen, maar ook die van zijn kinderen uit het oog verloor. Hij legitimeerde zijn manier van doen eens tegenover mij met het argument dat hij mij immuun wilde maken voor de vernederingen die hijzelf heeft moeten verdragen. Paradoxaal genoeg is de problematiek van tweede en derde generatie oorlogsslachtoffers veelal ontstaan uit welgemeende pogingen kinderen niet met hun oorlog te belasten, of hen op de bedreigingen van een eventuele volgende oorlog voor te bereiden. Die gedachte heeft mij in toenemende mate kunnen troosten. Toch blijven de heimwee naar een nog niet geschonden wereld en de onmacht om de pijn van de oorlog te verzachten en zo mijzelf en mijn ouders te bevrijden, karakteristieken van mijn relatie met de geschiedenis waarop ik sta. Om onze heimwee en onze onmacht te overstijgen is het nog altijd van belang om in verbondenheid te blijven luisteren naar de verhalen die wij elkaar te vertellen hebben.


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:00 Pagina 93

Marguerite Hamer-Monod de Froideville, 2007 Vanaf 1995 is Marguerite Hamer-Monod de Froideville de vertrouwenspersoon geweest voor die Nederlandse vrouwen, die tijdens de Tweede Wereldoorlog in het voormalige Nederlands-Indië slachtoffer zijn geworden van de Japanse dwangprostitutie, de zogenaamde ‘troostmeisjesʼ.

Dwangprostitutie Vandaag herdenken wij, dat 62 jaar geleden met de capitulatie van Japan een einde kwam aan de Tweede Wereldoorlog. En wij staan stil bij al onze dierbaren, die in Oost-Azië als gevolg van de oorlog het leven verloren: familie en vrienden, die gesneuveld zijn door het oorlogsgeweld of zijn omgekomen onder de terreur van de Japanse overheersing. Toen na de capitulatie de voor Nederlanders en Indische Nederlanders gevaarlijke Indonesische vrijheidsstrijd, de Bersiap, in volle hevigheid losbrandde, besloten velen Indië te verlaten om in Nederland of elders in de wereld een nieuw bestaan op te bouwen. Zij die achterbleven in Indië, kregen helaas nog te maken met de ellende van die Bersiap-tijd. Maar uiteindelijk werd door iedereen toch de draad van het nieuwe leven in vrijheid weer opgepakt, zo goed en zo kwaad als dat ging. Langzaamaan raakten de verschrikkingen van de oorlog enigszins op de achtergrond. Bij de één natuurlijk in meerdere mate dan bij de ander. Maar toch, men moest door en men wilde door, de toekomst was nu belangrijk. Er zijn helaas ook mensen, bij wie de oorlog nooit echt voorbij ging. Daarvoor was hen te veel kwaad gedaan. Zelfs tot op de dag van vandaag worden velen nog gekweld door de fysieke en/of psychische pijnen, die zij hebben opgelopen door de afschuwelijke wreedheden, die zij onder de Japanse terreur hebben moeten doorstaan. Wreedheden, die vaak worden herbeleefd in nachtmerries. Tot die groep oorlogsslachtoffers behoren ook de vrouwen, die door de Japanners tot prostitutie zijn gedwongen. Minstens 200.000 vrouwen, vaak nog jonge meisjes, zijn gedurende de Japanse expansie in de jaren ‘30 en tijdens de Tweede Wereldoorlog


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:00 Pagina 94

slachtoffer geworden van de dwangprostitutie door Japanse militairen. Onder hen ook 200 à 300 vrouwen van Nederlandse afkomst. Het aantal 200.000 is een schatting, gemaakt door historici. Het exacte aantal is niet te achterhalen, omdat het merendeel van de documenten, waaruit de betrokkenheid van de Japanse militairen en de Japanse regering zou blijken, vlak vóór en direct ná 15 augustus 1945 door de Japanners vernietigd is. De vrouwen, die dit vreselijke lot hebben moeten ondergaan en het hebben overleefd, hebben zich een halve eeuw lang gehuld in stilzwijgen. Stilzwijgen uit schaamte. Want zeker voor Aziatische vrouwen gold, dat een verkrachte vrouw een schande was voor haar familie. Een vrouw, die vertelde wat haar was overkomen, werd uit haar familie verstoten en kwam in een isolement terecht. Een groot aantal vrouwen heeft de gevangenschap in een Japans legerbordeel niet overleefd. Veel vrouwen zijn bezweken aan de gevolgen van het brute misbruik of zij hebben zelfmoord gepleegd, omdat zij de schande niet konden verdragen. En als een vrouw een seksueel overdraagbare aandoening en/of andere ziektes opliep, zoals t.b.c., werd zij afgeschreven. Het is dan ook regelmatig voorgekomen, dat er vrouwen vermoord werden, omdat zij niet meer ‘bruikbaarʼ waren. Op die manier was dan ook meteen het bewijsmateriaal uit de wereld verdwenen.

gedeeld verleden 94

Het is helaas een bekend fenomeen van alle tijden, dat overal in de wereld tijdens oorlogen en andere gewapende conflicten, vrouwen en meisjes door de vijandige soldaten seksueel misbruikt werden en nog steeds worden. De mate waarin dit gebeurde tijdens de Japanse expansie in China in de jaren ‘30 was uitzonderlijk groot. Het moreel en de discipline van de Japanse soldaten waren uitermate laag. Plunderingen, moordpartijen en verkrachtingen waren aan de orde van de dag. Door de vele verkrachtingen liepen de Japanse militairen vaak geslachtsziektes op, waardoor het leger aanzienlijk verzwakte. Dit was een bron van grote zorg voor de Japanse legerleiding. Al sinds 1932 had men besloten om legerbordelen op te richten en deze te ‘bemannenʼ met o.a. beroepsprostituees uit Japan, om de vele verkrachtingen tegen te gaan. In 1937 liep het echter totaal uit de hand. In Nanking werden tienduizenden vrouwen door de Japanse militairen verkracht en op zeer grote schaal werden mensen gemarteld en vermoord.

De ‘rape of Nankingʼ was de aanleiding tot het grootscheeps oprichten van zogenaamde ‘Comfort Stationsʼ, volgens de Japanse legerleiding namelijk een noodzaak om te voorkomen, dat militairen besmet werden met een seksueel overdraagbare aandoening. Orders werden uitgevaardigd door Japanse commandanten tot het ronselen van vrouwen en meisjes. Merendeels particuliere ronselaars hebben zich van die taak gekweten. Uit onderzoek van de Japanse historicus Prof. Yoshiaki Yoshimi is echter ook de betrokkenheid van het Japanse militaire gezag uit die dagen hierbij gebleken, evenals de medewerking van de toenmalige Japanse regering in deze. Om de anti-houding van het Chinese volk niet nog meer te vergroten, werden de vrouwen voor deze bordelen veelal niet in China zelf gezocht, maar werden voornamelijk jonge, onschuldige Koreaanse, maar ook Taiwanese meisjes door misleiding en onder valse voorwendselen, en/of door gebruik te maken van dwang en geweld, gerekruteerd. Men ronselde expres zeer jonge meisjes, omdat zij vrij waren van geslachtsziektes. Aangemerkt op de ladingspapieren als ‘oorlogsmateriaalʼ werden zij verscheept naar China. Tot hun grote ontsteltenis werden deze jonge meisjes en vrouwen als ‘ianfuʼ (hetgeen letterlijk ‘troostmeisjeʼ betekent) geplaatst in bordelen. Of zij werden gedwongen met de Japanse troepen mee te trekken naar het front, waar de keizerlijke Japanse soldaat – in gevechtsputjes – zijn angsten op hen kon uitleven. Gedurende vele maanden (soms jaren) werden zij dagelijks vele malen misbruikt. Tijdens de Tweede Wereldoorlog, toen de Japanners het zuiden van Azië veroverden, werden ook steeds vaker locale vrouwen tot prostitutie gedwongen, bijvoorbeeld in de Filippijnen en Maleisië. In het voormalige Nederlands-Indië wilde men aanvankelijk de inheemse bevolking te vriend houden. Daarom werd in eerste instantie gebruik gemaakt van bestaande bordelen met beroepsprostituees. Maar al snel werden zowel de inheemse vrouwen alsook vrouwen met de Nederlandse nationaliteit, die buiten de interneringskampen verbleven, gedwongen zich in de legerbordelen te prostitueren. En uiteindelijk werden begin 1944 jonge meisjes en vrouwen in interneringskampen gerekruteerd.


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:00 Pagina 95

Soms lukte het een geïnterneerde vrouw, die voorheen beroepsprostituee was geweest, om de plaats in te nemen van een uitgezocht meisje. Dit was een zeer moedige en edelmoedige daad. In enkele kampen is het gelukt om de meisjes niet te laten vertrekken door het dappere verzet van de moeders, de kampleidsters en de overige kampbewoners. Dit dappere verzet heeft in sommige kampen echter niet mogen baten. De radeloze kampbevolking werd hard uit elkaar geslagen, soms met de bajonet op het geweer. Machteloos moest men dan aanschouwen hoe de meisjes op vrachtwagens afgevoerd werden. Nadat zij waren gedwongen om een – in een voor hen onbegrijpelijke – taal opgesteld, document van zogenaamde vrijwilligheid te ondertekenen, werden zij weggevoerd naar de – door het Japanse Militaire Gezag opgezette – gesloten bordelen. Daaruit ontsnappen was niet mogelijk. Vervolgens werden zij meedogenloos en keer op keer verkracht.

Opmerkelijk is, dat de toenmalige Wet op de Japanse Krijgstucht in artikel 88 op het verkrachten van een vrouw op het slagveld of in bezet

gebied minstens een jaar gevangenisstraf stelt, en hogere straffen op verkrachtingen, waarbij de vrouw gewond raakte of de dood vond. Ook het toenmalige Wetboek van Strafrecht van Japan stelde iemand strafbaar, die door gebruik te maken van geweld of intimidatie een vrouw verkrachtte. De daad van verkrachting moest door het slachtoffer zelf worden aangegeven, hetgeen door angst voor de vijand slechts zeer zelden werd gedaan. Een klein aantal daders werd aangegeven, waardoor zeer veel verkrachters hun straf zijn ontlopen. Maar – zo kan men zich afvragen – wie zijn nu feitelijk strafbaar? Zonder twijfel Japanse militairen, die buiten de bordelen vrouwen verkrachtten. Hoe zit dat met de soldaten, die de door het militaire gezag opgezette legerbordelen bezochten? Om de conditie van de militair te verhogen werden Japanse soldaten soms zelfs verplicht om, voorafgaand aan een gevechtshandeling, een legerbordeel te bezoeken. Mocht een Japanse soldaat er echter van uitgaan, dat een bezoek aan een militair legerbordeel legaal was? Kon hij er dus van uitgaan, dat er beroepsprostituees in deze bordelen werkzaam waren? Of had hij moeten begrijpen en zien, dat de vrouwen daar tegen hun wil zaten? Uit latere verklaringen van sommige Japanse soldaten blijkt dat het voor hen duidelijk was, dat het meisje daar tegen haar wil zat. Slechts een enkeling heeft er dan ook van afgezien om haar te verkrachten. Zij waren echter een grote uitzondering op de regel. Men bevond zich in een legerbordeel, dus had men recht op de vrouw.

overgeleverde verhalen

Een hoge Japanse officier werd uiteindelijk ingelicht door onder andere een moeder van één van de meisjes. Vanuit Tokio kwam toen onmiddellijk het bevel om deze specifieke bordelen te sluiten. Toch hebben de meisjes ongeveer 2 à 3 maanden in deze hel geleefd. Dit is een korte tijd vergeleken met hun Aziatische lotgenoten, maar de impact die het op hun verdere leven heeft gehad, is onbeschrijfelijk. Na de plotselinge sluiting van deze bordelen, werden de vrouwen en meisjes met hun families ondergebracht in kamp Kota Paris nabij Bogor, het voormalige Buitenzorg, en later in een apart gedeelte van het Kramat kamp. Dit was, zo mogelijk, nog erger, omdat zij daar – door onwetendheid over het bestaan van gedwongen prostitutie – door hun eigen landgenoten uitgemaakt werden voor ‘Jappenhoerenʼ. Na de oorlog is in de Semarangse bordeel-zaak van het Batavia-tribunaal onomstotelijk bewezen dat het Hoofdkwartier van het Japanse Zestiende leger in Jakarta en het Japanse civiel-militaire bestuur in Semarang rechtstreeks betrokken waren bij het gedwongen wegvoeren van jonge meisjes en vrouwen uit de kampen naar omheinde bordelen om daar vervolgens tot prostitutie te worden gedwongen.

In augustus 1991 heeft een dappere Koreaanse vrouw, Kim Hak Soon, zich als eerste openlijk uitgesproken over wat haar was aangedaan door Japan. Samen met twee andere Koreaanse slachtoffers heeft zij een rechtszaak aangespannen tegen de Japanse regering.

95


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:00 Pagina 96

gedeeld verleden 96

Zonder meer kan men stellen, dat het toenmalige Japanse militaire gezag strafbaar was. Het Japanse militaire gezag was immers de organisatie, die deze legerbordelen voorzag van vrouwen, die daartoe door diezelfde organisatie waren gedwongen of door misleiding of door geweld in opdracht van die organisatie daar tegen hun wil terecht waren gekomen. Het Japanse militaire gezag uit die dagen heeft met medeweten van de toenmalige Japanse regering aan de Japanse militairen de gelegenheid verschaft tot het plegen van dit grove misdrijf. Als in het toen geldende Japanse wetboek van strafrecht en in de Japanse wet op de krijgstucht duidelijk een verbod op verkrachting staat, is het toch klip en klaar, dat het toenmalige Japanse militaire gezag en ook de toenmalige Japanse regering zelf strafbaar zijn, omdat zij het zijn geweest, die het willens en wetens mogelijk hebben gemaakt, dat Japanse militairen op grote schaal vrouwen hebben verkracht. Door het vlak vóór en direct ná de capitulatie vernietigen van het bewijsmateriaal betreffende deze oorlogsmisdaden door Japan, is het evident, dat men zich wel degelijk bewust is geweest van het overtreden van de genoemde rechtsregels én van

het internationale recht, zoals dat op de Tweede Haagse Vredesconferentie in 1907 overeengekomen was. De schuldigen van toen zullen waarschijnlijk niet meer in leven zijn, maar hun erfenis verjaart niet. Door het onmiddellijk vernietigen van de betreffende documentatie, heeft Japan dus toen al willen verdoezelen dat Japanse militairen onschuldige vrouwen en meisjes tegen hun wil hebben gedwongen tot het verstrekken van seksuele diensten in tot dat doel door het Japanse militaire gezag opgezette gesloten legerbordelen. In het San Francisco Vredesverdrag en de diverse naoorlogse bilaterale akkoorden wordt met geen woord gesproken over dit misdrijf. De reparatiebetalingen werden op interstatelijk niveau afgehandeld in de jaren ‘50 en ‘60. Alle latere claims van individuen werden door Japanse rechters afgewezen. Zo ook de claims van de tot prostitutie gedwongen vrouwen. De kwestie van de gedwongen prostitutie werd door Japan tot in de jaren ‘90 zelfs stelselmatig ontkend, want er zou geen wettig bewijs voor zijn. In augustus 1991 heeft een dappere Koreaanse


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:00 Pagina 97

vrouw, Kim Hak Soon, zich als eerste openlijk uitgesproken over wat haar was aangedaan door Japan. Samen met twee andere Koreaanse slachtoffers heeft zij een rechtszaak aangespannen tegen de Japanse regering. Zij eisten, dat Japan zijn verantwoordelijkheid zou nemen en hen zou compenseren, voor al de ellende die zij hadden moeten doorstaan. Wereldwijd zorgde het optreden van Kim Hak Soon voor een schok. Een maand later publiceerde de Asahi Shimbun (de grootste Japanse krant) enkele bewaard gebleven documenten, die bij toeval gevonden waren door de Japanse historicus, professor Yoshiaki Yoshimi. Met deze documenten werd onomstotelijk het bewijs geleverd van de betrokkenheid van het Japanse militaire gezag inzake de gedwongen prostitutie. Toen kon de Japanse regering er niet meer onderuit, en heeft eindelijk een volledig onderzoek gelast. Dit onderzoek leidde tot de zogenaamde Kono-verklaring van 1993, waarin erkend werd dat het toenmalige Japanse militaire gezag direct of indirect betrokken was geweest bij het oprichten van Comfort Stations en dat een groot aantal vrouwen tegen hun wil en onder dwang gerekruteerd was door of met toestemming van het toenmalige Japanse militaire gezag om tewerk gesteld te worden in deze Comfort Stations.

In 1995 werd de heer Murayama premier van Japan. Deze – sinds 1945 eerste en tevens laatste – sociaal-democratische premier was van goede wil en zocht naar een oplossing. Omdat hij geen fiat zou krijgen voor een wettelijke compensatie vanwege de liberaal-democratische meerderheid in het parlement en omdat hij toch iets voor de slachtoffers van gedwongen prostitutie wilde doen, heeft hij het Asian Women’s Fund (awf) opgericht. Het was voor hem – ook al vanwege de leeftijd van de vrouwen – ‘nu of nooitʼ. Hij was van mening, dat – wanneer er geen overeenstemming voor wettelijke compensatie bereikt kon worden, Japan in elk geval de morele verantwoordelijkheid moest nemen. Dit gebeurde. De Japanse bevolking kon via donaties aan het awf spijt betuigen aan de slachtoffers van gedwongen prostitutie. Uit deze donaties heeft het awf getracht zogenaamd ‘boetegeldʼ te verstrekken aan de Aziatische slachtoffers. De Aziatische slachtoffers waren verenigd in organisaties. Deze organisaties èn de publieke opinie aldaar waren sterk gekant tegen het awf, omdat men dit ‘boetegeldʼ beschouwde als liefdadigheid. Daarom hebben de meeste Aziatische vrouwen het afgewezen. De Nederlandse vrouwen waren niet verenigd in dergelijke eigen organisaties en hadden dus wèl de vrije keus om al dan niet geld aan te nemen. In Nederland is via het Life Improvement Project van het awf Projectgeld uitgekeerd aan 79 slachtoffers van gedwongen prostitutie. Tegelijkertijd hebben deze slachtoffers een kopie ontvangen van de brief van de toenmalige premier van Japan, de heer Hashimoto, aan onze premier Kok, waarin de heer Hashimoto zijn excuses aanbood. Het Projectgeld werd door de Japanse regering gefinancierd en via het awf aan de Nederlandse slachtoffers uitgekeerd. Omdat zij al op leeftijd waren, hebben zij dit morele projectgeld aanvaard. Ook voor hen was het ‘nu of nooitʼ. Bij mijn weten hebben drie Nederlandse vrouwen ervoor gekozen om het aangeboden geld te weigeren op principiële gronden. Onder hen was Jannie Ruff-O’Herne. Mevrouw Ruff heeft, op uitnodiging van het Amerikaanse Congreslid Michael Honda, in februari

overgeleverde verhalen

Ook werd erkend, dat de eer en waardigheid van deze vrouwen hierdoor ernstig was geschaad. De Japanse regering bood hiervoor excuses aan en verklaarde lessen te zullen trekken uit de geschiedenis. Geen woord echter over compensatie. Men bleef volhouden dat compensatie reeds was verstrekt met het uitvoeren van het Vredesverdrag en de bilaterale akkoorden. Maar hoe kan de kwestie van de gedwongen prostitutie met het uitvoeren in de jaren ‘50 en ‘60 van deze naoorlogse akkoorden afgedaan zijn, als dezelfde kwestie tot in het begin van de jaren ‘90 is ontkend en pas in 1993 officieel is erkend? Alleen met excuses maken wordt de kwestie niet opgelost. Overal in de beschaafde wereld geldt de rechtsregel dat elke onrechtmatige daad, waardoor aan een ander schade wordt toegebracht, aan degene door wiens schuld die schade is veroorzaakt, de verplichting oplegt deze schade te vergoeden. Dit is dus precies de reden, waarom de slachtoffers van gedwongen prostitutie tot op de dag van vandaag officiële excuses eisen, met daaraan gekoppeld een behoorlijke wettelijke compensatie. Het zou goed zijn als bij deze excuses het woord

‘shazaiʼ zou worden gebruikt in plaats van het tot nu toe gebezigde woord ‘owabiʼ. Volgens professor Yoshimi is ‘owabiʼ een uitdrukking van spijt voor zowel kleinere als grotere fouten, terwijl ‘shazaiʼ een uitdrukking is, waarin men een excuus aanbiedt voor een begane zonde.

97


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:00 Pagina 98

Ik wil Japan namens deze slachtoffers oproepen om – nu het nog kan – recht te doen aan deze zo zwaar getroffen groep vrouwen

van dit jaar samen met twee Koreaanse lotgenoten in een hoorzitting van het Amerikaanse Huis van Afgevaardigden haar vreselijke verhaal verteld, en geëist, dat Japan excuses maakt met daaraan gekoppeld een behoorlijke compensatie, rechtstreeks van de Japanse regering. Zij komt dus alsnog op voor alle – merendeels Aziatische – vrouwen, die tot nu toe principieel geweigerd hebben om de morele compensatiegelden van het Asian Women’s Fund te aanvaarden.

gedeeld verleden 98

De pas aangetreden Japanse premier Abe, die de bui van een Amerikaanse resolutie al zag hangen, reageerde op 1 maart van dit jaar met de uitspraak dat hij eraan twijfelde of er sprake was geweest van dwang. Deze uitspraak maakte furieuze reacties los in de wereld. Korte tijd later liet premier Abe op een vraag vanuit het Japanse Parlement schriftelijk weten, dat er bij het onderzoek van documenten niet is gebleken, dat er sprake was van dwang. Opnieuw kwamen er woedende reacties uit het buitenland. De Nederlandse regering gaf – als enig land – een politiek signaal af door de Japanse ambassadeur op het matje te roepen. De kwestie werd gesust door de uitleg dat Japan toch de zogenaamde Kono-verklaring uit 1993 blijft handhaven. De verklaring dus waarin de betrokkenheid van de Japanse regering en het Japanse leger wordt erkend. De stemming over de Amerikaanse resolutie werd uitgesteld tot na het staatsbezoek van premier Abe aan de VS eind april van dit jaar. Tijdens dit staatsbezoek verklaarde de heer Abe, dat zijn woorden door de pers verkeerd waren uitgelegd en ook bood hij – in vage bewoordingen – excuses aan aan president Bush, die deze aanvaardde. Op 16 juni jl. verscheen in de Washington Post een paginagrote advertentie met de titel the facts. De advertentie, met deze zogenaamde feiten, was opgesteld door een aantal Japanse hoogleraren, journalisten en parlementariërs; stond vol leugens

en was weer uiterst kwetsend voor de slachtoffers. De voorzitter van onze Tweede Kamer, mevrouw Gerdi Verbeet, heeft in een officieel schrijven aan haar ambtgenoot in Japan namens het Nederlandse Parlement krachtig geprotesteerd tegen de inhoud van deze advertentie. Voorlopig echter doen de opstellers van deze advertentie ons met dit soort uitlatingen weer terugdenken aan de onaangename kant van Japan. En voorlopig worden de wonden van de slachtoffers van gedwongen prostitutie ook weer opengemaakt door de verklaringen van premier Abe. Natuurlijk is er een net en beschaafd Japan. Maar de eerste minister van Japan dient het belang van dat nieuwe – meer open – Japan niet met zijn uitlatingen, zijn houding van zelfingenomen nationalisme en zijn hierdoor verdraaien van de ware geschiedenis van zijn land. Op 30 juli werd in Amerika in het Huis van Afgevaardigden de resolutie aangenomen, waarin Japan wordt opgeroepen om onder andere formeel excuses aan te bieden. Hoewel de resolutie niet bindend is, wordt hiermee toch grote druk uitgeoefend op Japan. Toch is het voor de Japanse regering ook twee voor twaalf om het respect van de wereld te herwinnen. Immers er zijn nu nog steeds slachtoffers van gedwongen prostitutie in leven, maar hun aantal wordt met de dag kleiner en over een paar jaar zullen zij er niet meer zijn. Ik wil Japan namens deze slachtoffers oproepen om – nu het nog kan – recht te doen aan deze zo zwaar getroffen groep vrouwen. Japan, erken ruiterlijk en op ondubbelzinnige wijze de gemaakte fouten, neem daarvoor de verantwoordelijkheid en handel deze kwestie zo gauw mogelijk af op de enig juiste manier: Officiële excuses met het woord ‘shazaiʼ en gekoppeld aan die excuses een behoorlijke wettelijke compensatie.


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:00 Pagina 99

Jet Bussemaker, 2008 Jet Bussemaker is politicologe en politica en was ten tijde van haar voordracht staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Zij komt uit een gezin met een Indisch verleden.

Toen ik in de jaren zeventig op de middelbare school zat, werd er tijdens de geschiedenislessen weinig aandacht aan de oorlog in NederlandsIndië besteed. Europa kreeg alle aandacht. Azië nauwelijks. Thuis vertelde mijn vader wel over zijn leven in Indië. De dood van zijn vader – een marineofficier – en het jappenkamp, waarin hij drie jaar had doorgebracht. Maar zijn verhalen waren nooit lang. Zijn oorlogsverleden manifesteerde zich vooral stilzwijgend en door het afwijzen van alles waar Japan voor stond. Geen Japanse auto’s voor de deur en de tv en stereo-installatie waren van Europese makelij. Voor mensen die de oorlog in Nederlands-Indië hebben meegemaakt, is de oorlog altijd aanwezig. De herinneringen aan de kampen, de mensonterende leefomstandigheden, de vernederingen, de fysieke pijn en het aangezicht van de dood is niet door de tijd te verdrijven. Mensen, zoals mijn eigen vader, leven al 63 jaar met de verschrikkingen van de oorlog. Voor hen – en voor velen hier aanwezig – is 15 augustus een belangrijke dag. Natuurlijk vanwege de capitulatie van Japan en de bevrijding uit de kampen, maar ook omdat deze dag een erkenning van het leed uit het verleden is. Een verleden waar lang over is gezwegen. Het is duidelijk dat het verwerken van de oorlog tijd kost. Veel tijd. Dat geldt niet alleen voor de slachtoffers uit Nederland en Indonesië, maar dat geldt voor de inwoners van alle landen die bij de oorlog betrokken zijn geweest. En niet in het minst voor Japan. In 1999 bezocht ik het oorlogsmonument in Hiroshima. Daar werd mij duidelijk dat, volgens de Japanse geschiedschrijving, de oorlog voor Japan pas in 1945 begon. Met de atoombom. De periode van 1938 – 1945 lijkt niet te bestaan in de Jet Bussemaker

Japanse officiële geschiedschrijving. 15 augustus wordt wel herdacht, maar voornamelijk om de eigen slachtoffers te herdenken. Gelukkig zijn er in Japan steeds meer mensen die zich hier tegen afzetten en die hun verleden wel onder ogen willen zien. Ze willen weten wat er in die jaren is gebeurd en vooral waarom. Zij willen het stilzwijgen doorbreken. Het verwerken van de oorlog kost tijd. Veel tijd. Voor iedereen. Het is daarom zo belangrijk dat we jaarlijks op 15 augustus stilstaan bij de oorlog. Maar stilstaan alleen is niet voldoende. We moeten ook vooruit. We moeten naar de toekomst durven kijken. Niet alleen, maar met elkaar.


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:00 Pagina 100

Ook met de daders. Dan kunnen we de oorlog een plaats geven en dan kan iedereen de noodzakelijke lering uit het verleden trekken. En dan kunnen we ons bevrijden van een traumatisch verleden. Ik begrijp dat dit voor veel mensen onaanvaardbaar is. Dat ze het niet kunnen opbrengen om de voormalige vijand tegemoet te treden. Maar wellicht dat sommige slachtoffers en jonge mensen, en dan denk ik vooral aan de tweede generatie oorlogsslachtoffers, hiertoe wél in staat zijn. Dat ze ondanks het verleden, aan de toekomst willen werken. Ik vind het bewonderenswaardig dat kleine groepjes mensen hierin al het voortouw nemen. Nederlanders en Japanners die elkaar opzoeken en oprecht interesse tonen voor elkaars leven.

gedeeld verleden 100

Mijn eigen vader is één van hen. Mijn eigen vader die in mijn jeugd niks wou weten van Japan is in contact gekomen met Akira, een Japanner wiens vader in de Tweede Wereldoorlog officier was op een onderzeeboot. Net als mijn opa. De vader van Akira is mede verantwoordelijk voor de vernietiging van een Nederlandse onderzeeboot en het leven van tientallen Nederlanders. Maar ook de Japanse onderzeeboot is getorpedeerd. De vader van Akira is daarbij omgekomen. Ondanks dit verleden, zijn mijn ouders en Akira vrienden van elkaar geworden. Doordat ze open staan voor elkaar en samen hun geschiedenis bespreken, weten ze respect voor elkaar op te brengen en zien ze elkaar niet als tegenstander of als vijand, maar als een persoonlijkheid. Als mensen van nu. Ik heb daar bewondering voor. Dit heeft rust gebracht in mijn vaders leven en in het leven van zijn familie. Ik gun het iedereen die een Indisch oorlogsverleden heeft van harte een dergelijke ervaring mee te maken. Natuurlijk, wat er is gebeurd door toedoen van de Japanners, mogen we niet vergeten. Nooit! Wat ons is aangedaan, hoeven we niet te vergeven. Net zo min. Maar als we verder willen en ons sterk willen maken voor vrede, moeten we ons in elkaar verdiepen. Zodat we elkaar leren te accepteren en te waarderen. Als mensen, met een verleden, maar ook met een toekomst.

De moeder van Chantal Hattink-Maschke, kind van een Japanner, bij haar moeder op schoot


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:00 Pagina 101

Chantal Maschke, 2008 Chantal Maschke heeft wetenschappelijk onderzoek gedaan naar Japans-Indische nakomelingen.

Ergens in Indië, een dag in december 1944 werd mijn moeder geboren, een kind van een Japanner, de vijand, maar op dat moment ook de vriend van mijn grootmoeder, die haar en de mensen om haar heen verzorgde en beschermde. Japan capituleerde nog geen jaar later en mijn grootmoeder bleef achter met een kind dat zichtbaar het uiterlijk had van de oude bezetter. Gegrepen door deze familiegeschiedenis heb ik onderzoek gedaan naar Indo-Europese vrouwen die een relatie aangingen met een Japanner en naar de kinderen die geboren zijn uit dergelijke relaties. Naast literatuur- en archiefonderzoek, heb ik zelf interviews afgenomen bij direct betrokkenen. Tijdens die interviews kwamen veel emoties vrij, die mij de tragiek lieten zien van een nog onverwerkt verleden. Vandaag wil ik hier het lot van de Japans-Indische nakomelingen met u delen. Welke gevolgen en problemen heeft hun afkomst hen gebracht? Ik wil hierbij graag hun stem laten klinken. Voor het ene kind was de Japanse afkomst nooit een geheim geweest, de ander hoorde het pas wanneer hij zijn geboorteakte nodig had of via de familie, bijvoorbeeld als moeder op sterven lag. Hoewel niet elk kind altijd van zijn afkomst heeft geweten, hebben zij met elkaar gemeen dat zij zich van kleins af aan anders voelden. Niet alleen door hun uiterlijk. Maar vaak ook door een andere behandeling binnen de familie. Een van de geïnterviewden vertelde mij hierover:

Het gevoel van anders zijn uitte zich in het niet op

Je hoorde thuis af en toe wel eens wat: Jap of Jappenkind. Maar ik hield me altijd maar op de achtergrond, want thuis wilden ze liever niet dat... voor de andere mensen... kennissen van mijn oma mochten niet weten dat ik van Japanse afkomst was, omdat heel veel Indischen erg hebben geleden onder die oorlog. Dus daarom werd ik altijd een beetje op de achtergrond gehouden, ook als kind. Achtergehouden worden, uit worden gescholden voor Jappenkind, vriendjes en vriendinnetjes die niet met ze mochten spelen, het zijn allemaal nare ervaringen tijdens de jeugd, maar die waren zoals de geïnterviewden zelf aangaven wel te dragen. Helaas hebben Japans-Indische nakomelingen daarnaast vaak geleden onder psychische mishandeling in de vorm van genegeerd worden, overal de schuld van krijgen of het gevoel opgelegd krijgen nergens voor te deugen. Ook fysiek geweld en seksueel misbruik door familieleden of kennissen van de familie kwamen bij de groep van JapansIndische nakomelingen in niet geringe mate voor. Zoals ik al eerder zei, hebben niet alle kinderen altijd van hun Japanse afkomst geweten. Velen kwamen zelfs pas na hun kinderjaren achter hun Japanse afstamming. Vaak bleek, dat het geheim dat ze dachten te hebben, bij velen uit hun Indische omgeving allang bekend te zijn. Maar hun afkomst was iets waar men gewoon niet over sprak. Ze konden de andere behandeling, het gefluister en pesterijen of ergere dingen ineens verklaren. Een Japans-Indische nakomeling vertelde in een interview aan een krant over wat het met hem deed toen hij op 32-jarige leeftijd te horen kreeg kind van een Japanner te zijn. Voor hem vielen ervaringen uit zijn jeugd op zijn plaats toen hij wist van zijn Japanse afkomst. Hij zegt hierover: Ik was zo in de war van dit schokkende nieuws. Ik verachtte de Japanners, omdat ik

overgeleverde verhalen

Ik werd genegeerd door mijn stiefzusters en stiefbroers. Toen mijn moeder trouwde met mijn stiefvader voelde ik mij heel erg eenzaam. Mijn stiefvader sprak nauwelijks tegen mij, eigenlijk helemaal niet, alleen als er fouten gemaakt werden zei hij er wat van. Als de andere kinderen kleren kregen werd ik overgeslagen. Daaraan kon ik al zien dat ik anders was, overbodig eigenlijk.

willen vallen. Dat het niet opvallen al met de paplepel werd ingegoten illustreert het volgende citaat:

101


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:00 Pagina 102

van de familie en anderen had gehoord van de verschrikkelijke dingen die zij tijdens de oorlog in Indië gedaan hadden. Toen ik aan mijn moeder vroeg of het waar was, knikte ze licht. Pas toen begreep ik waarom mijn stiefvader mij anders behandelde dan mijn andere broers en zusters. Hij heeft een vriend gehad die gemarteld is door Japanse soldaten. Hij zei wel eens tegen mij: jouw leven betekent niets! Waarschijnlijk omdat ik hem herinnerde aan de Japanse vijand. Men kan zich voorstellen dat als iemand een antiJapanse opvoeding heeft gehad, de schok des te groter was als diegene erachter kwam zelf een Japanse vader te hebben. Iets dat je altijd hebt gehaat was ineens deel van jezelf geworden. De identiteit die zo iemand in de loop van zijn leven had gevormd, was in één klap misvormd. Een geïnterviewde vertelde mij dat ze over haar afkomst te horen kreeg via haar broertjes en zusjes. Zij was toen 49 jaar. Thuis hadden ze geen goed woord voor Japanners over. Zijzelf had altijd geweigerd om spullen van Japanse makelij te kopen, want zij had een hekel aan Japanners. Ze vertelde mij wat de wetenschap over haar Japanse afkomst met haar deed: Ik had een slecht gevoel over mezelf, ja, ik voelde mij minderwaardig. Ik vond het vreselijk dat ik van zo’n man afstam. Vond ik echt heel vreselijk. Het heeft een paar jaar geduurd om het te accepteren, omdat je zo opgevoed bent met een beeld van ‘die mensen deugen niet’ , en dan krijg je te horen dat je daar ook van afstamt. Dan stort je wereld in, dan weet je niet hoe je daar mee moet omgaan en hoe je dat moet zien.

gedeeld verleden 102

Met het weten over hun Japanse afstamming, kregen zij antwoorden en aan de andere kant rezen er ook weer vele vragen. Dat wat zij eerder te horen hadden gekregen over hun afkomst bleek niet waar en voor velen bleek de realiteit nog veel harder. Velen voelden zich identiteitsloos. Omdat zij door de wetenschap van een Japanner af te stammen hun oude vertrouwde ik verloren hadden. Zij moesten hun nieuwe identiteit verwerken en een plaats geven. Dat werd bemoeilijkt, omdat in veel gezinnen niet werd gesproken over de oorlog. Op zoek naar antwoorden over hun Japanse afkomst stuitten zij op een muur van stilte; hun

moeders en familie bleken in veel gevallen uiterst zwijgzaam. Juist dat zwijgen maakte de puzzel van de identiteit niet gemakkelijker. Het bracht de kinderen in tweestrijd. De kinderen hadden onbegrip voor de stilte rond het verleden waar zij zelf deel van uitmaakten, maar tevens hadden zij begrip voor het zwijgen, omdat de geschiedenis van hun ouders en familie wellicht pijnlijk was. De kinderen voelden duidelijk dat ‘het toen’ en ‘het daar’ gespreksonderwerpen waren, waar een taboe op rustte. Ze durfden niet veel te vragen, omdat ze bang waren te horen niet uit liefde verwekt te zijn. Behalve het niet durven zoeken naar antwoorden in de directe omgeving, waren ze ook angstig om via andere wegen informatie in te winnen. Boeken, tentoonstellingen en documentaires over de Japanse bezetting werden dan ook in eerste instantie vermeden; lange tijd was de oorlog te confronterend. Omdat zij nog niet voor zichzelf hun Japanse afkomst hadden geaccepteerd, drukten kennis over de ellende en het leed uit die periode als een juk op hun schouders. Zij konden goed de narigheden, die mensen hebben moeten ondergaan tijdens de Japanse bezetting, meevoelen. Maar dat gevoel van medeleven bezorgde hen een schuldgevoel, want, zo vonden zij, ze waren toch ook deel van de macht die allerlei verschrikkingen over onschuldige mensen uitstortte. Zij wilden niets van de oorlog weten, omdat zij zich dan medeschuldig voelden: Het feit dat je vader de vijand was en dat je daarop aangekeken werd en dat je jezelf daar ook op aankijkt, maakte het moeilijk. Want ik vond dat ik niet mocht praten over die Tweede Wereldoorlog, omdat ik schuldig was. Verstandelijk wist ik dat dat niet zo was, maar emotioneel zat dat wel zo in elkaar. Plus het was een geheim, dus er mocht ook niet over gepraat worden. Dat maakt het alleen maar zwaarder voor je. Japans-Indische nakomelingen voelden zich (door hun Indische achtergrond) verbonden met de Indische gemeenschap, maar waren bang om door diezelfde gemeenschap afgewezen te worden, omdat zij een Japanse vader hadden. De kinderen waren zich bewust dat hun afkomst voor velen niet een simpel gegeven was, maar een beladen onderwerp. Daarom hielden zij rekening met gevoelens die leefden binnen de Indische kring. Het niet open zijn over hun afkomst kan gezien


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:00 Pagina 103

worden als een vorm van respect en zelfbescherming, hoewel het soms meer leek op angst of schaamte over hun afkomst. Dat is bijvoorbeeld te zien aan de geslotenheid van de Japans-Indische nakomelingen over hun afkomst naar vrienden en kennissen toe. Want ook tegen hen durfden zij (soms tot nu toe) niet altijd open te zijn over hun Japanse afkomst. Het idee van ‘niet moeten opvallenʼ speelde dus niet alleen in hun jeugd, maar ook toen zij al volwassen waren. Een geïnterviewde zegt hierover: Ik vertel het niet aan al mijn vrienden, omdat zij achtergronden hebben die te maken hebben met de Japanse oorlog. Ik ben bang dat ze me straks met andere ogen bekijken. Hun gevoel van schaamte en angst was niet altijd ongegrond. Zij kenden de verschrikkelijke verhalen over de Japanse bezetting en ook werden zij wel eens onheus bejegend. Wanneer zij te maken kregen met negatieve reacties, riep dat geen gevoel van boosheid bij ze op, maar eerder gevoelens van verbazing, teleurstelling, schuld en pijn. Een geïnterviewde kon begrip opbrengen voor het volgende voorval: In een supermarkt ben ik ook eens uitgescholden: vuile Jap! Ik was gewoon boodschappen aan het doen en toen was er een vrouw en…ja, toen werd ik ineens uitgescholden voor vuile Jap. Een wild vreemde! Heb er niets van gezegd, want het is alleen pijnlijk voor ze [voor de mensen die direct betrokken zijn geweest bij Japanse gruweldaden].

Veel Japans-Indische nakomelingen dachten het probleem rond hun identiteit op te lossen door te gaan zoeken naar hun vader. Het vinden van hun

Een van de geïnterviewden heeft met zijn moeder veel persoonlijke gesprekken gevoerd, maar niet over haar verleden. In die zin kende hij zijn moeder dan ook niet. Bij familie kwam hij ook niets te weten over de geschiedenis van zijn moeder: Ik heb er ontzettend veel moeite mee, dat ik helemaal niets weet over mijn verleden (…). Daardoor ben ik inwendig onrustig. (…). Iets moet je weten, als je iets niet weet kun je er niets mee. Ik neem mijn moeder niets kwalijk, maar ik vind het wel jammer dat ze niets over mijn vader en over die tijd heeft verteld. (…). Maar ik vind niet dat ik het recht heb om een ander zoveel pijn te doen door informatie over mijn verleden af te dwingen [bij mijn moeder of tante]. Juist het invullen van het verleden is belangrijk voor Japans-Indische nakomelingen om zichzelf te kunnen hervinden. Hoewel wij vandaag herdenken dat 63 jaar geleden een einde kwam aan de Japanse bezetting en stil staan bij hen die wij in de oorlogstijd zijn verloren, heb ik met dit verhaal ook stil willen staan bij een groep die ons niet is ontvallen, die de oorlog niet eens bewust heeft meegemaakt, maar waarin de bezetting door Japan wel zit opgesloten. Voor Japans-Indische nakomelingen komt een bevrijding niet alleen door erkenning van hun bestaan door Japanse zijde, maar vooral door de groep waarin zij zijn grootgebracht; de Indische gemeenschap. Ik hoop dan ook voor de toekomst niet alleen op een samen stilstaan, maar juist ook op een samen verdergaan.

overgeleverde verhalen

De schaamte over hun Japanse origine en de angst voor negatieve reacties hadden als gevolg het niet open zijn naar anderen toe. Hierdoor verwerkten zij hun afkomst in veel gevallen alleen, zij hadden er immers al zo lang niet over gesproken, niet over kunnen praten. Het was haast een onmogelijke taak om hun afkomst alleen te verwerken. Het waren namelijk niet alleen de facetten angst, schaamte en schuld, ontstaan door hun Japanse afkomst, die de nakomelingen moesten overwinnen, maar hun gehele achtergrond speelde hun parten. Wie waren zij?

biologische vader was (en is voor de mensen die nog steeds op zoek zijn) echter niet gemakkelijk. Moeders wilden of konden in veel gevallen niet meewerken. Omdat, zoals ik al eerder zei, bij de moeders en ook bij haar familieleden een taboe rustte op de periode van de Japanse bezetting, konden de kinderen door op zoek te gaan naar hun vader de familiebanden beschadigen. Want hun Indische familieleden vatten dat niet zelden op als het opentrekken van een beerput. Op ondernomen zoekacties door de kinderen werd in die gevallen mat, met een zekere desinteresse of zelfs met animositeit gereageerd.

103


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:00 Pagina 104

Theodor Holman, 2011 Schrijver en radiopresentator Theodoor Holman is een tweede generatie Indische Nederlander. Zijn ouders zijn geïnterneerd geweest in Birma en op Java.

gedeeld verleden 104

En toen was het vrede. Mijn moeder hoorde van de andere vrouwen in het kamp dat ze naar het kantoor moest komen. Samen met mijn zuster, die zes weken oud was toen ze het kamp was ingegaan en voor wie de wereld dus het krijgsgevangenkamp was, liep ze, enigszins angstig, naar het kleine bureautje waarin voorheen de Japanners hadden gezeten. Daar stond ze, een vrouw van 25 met een kleine kleuter. “Wat is uw naam?” vroeg de ambtenaar. Mijn moeder keek de man aan. “Mijn naam?” herhaalde ze vragend. De ambtenaar knikte. “Ik... ik weet het niet,” zei ze tegen de man. En moeder boog zich naar mijn zuster en vroeg: “Tikoes... tikoes, hoe heet mamma?” “Mamma,” antwoorde mijn zusje resoluut. Hoe mijn moeder ook dacht, ze kon niet meer op haar eigen naam komen. “Weet u misschien uw geboortedatum?” vroeg de ambtenaar. Nee, moeder wist niets meer. “Weet u dan misschien naam en geboortedatum van uw dochtertje?” vroeg de ambtenaar. Moeder probeerde met haar lippen een naam te vormen. Het lukte niet – en later zou ze vertellen: “En voor het eerst na jaren, schaamde ik me.” “Tikoes?” vroeg ze desondanks aan mijn zuster, die eigenlijk Marja heette, “hoe heet je eigenlijk?” “Tikoes toch?” zei mijn zusje verbaasd. De ambtenaar die Maleis beheerste, wist dat deze bijnaam ‘muisje’ betekende en hij snapte, kijkend naar het kleine kind, waarom mijn moeder haar zo noemde. Nadat de ambtenaar tevergeefs had geprobeerd om het geheugen van mijn moeder weer op gang te brengen – “U weet echt de naam niet van uw man, u weet ook geen geboortedata?” – raadde hij mijn moeder aan terug te keren als ze zich alles weer herinnerde. Later, veel later, vertelde moeder, dat ze precies wist hoe ze heette, dat ze precies alle geboortedata kende, precies zelfs zou kunnen vertellen wanneer ze getrouwd was en wat de namen en adres van haar ouders waren – ze kon het alleen niet zeggen.

“Waarom niet, mam?” vroegen we. “Nou, vanwege de oorlog dus,” antwoordde mijn moeder dan alsof het vanzelfsprekend was. En toen was het vrede. Mijn vader bekeek in Singapore, waar hij vanuit Birma door allerlei omstandigheden terecht was gekomen, elke dag de lijsten van de vrouwen en kinderen die men had weten te traceren. Zijn vrouw en kind zaten er niet bij. Niet bij de overledenen, niet bij overlevenden. Tot hij gebeld werd door zijn broer. Die zei: “Zeg, ik heb hier een lijst en daarop staat de naam van jouw schoonmoeder met de naam van Marja. Jouw schoonmoeder heeft toch niet een kind van vier en zit toch niet op Java, maar in Amsterdam?” Mijn vader, gek genoeg, wist meteen wat er aan de hand was. Dit verhaal – wat een goed einde had, want mijn vader en moeder en zuster werden herenigd – vonden wij in de familie typerend voor mijn moeder die immers alles vergat. Dat zei ze ook: “Ik weet alles wel, maar ik kan het alleen niet zeggen.” Ze kon er niet over praten – en ze wilde er niet over praten. Maar ze wist het wel... Ze kon de woorden niet vinden. Anders gezegd: De woorden die ze kende en de verhalen die ze eigenlijk zou moeten vertellen, dekten nooit wat ze daadwerkelijk had meegemaakt of had gezien. Woorden en verhalen – ze schoten tekort, – en dat niet alleen. In de zoektocht naar de juiste vocubulaire, was het noodzakelijk zich de gebeurtenissen opnieuw voor de geest te halen, en opnieuw, en opnieuw... En iedere keer voelde ze wel wat ze zou moeten vertellen, maar de woorden die ze daarvoor tot haar beschikking had, bleken en bleven ontoereikend. De herinneringen leken naarmate de tijd verstreek zelfs scherper te worden, terwijl de woorden aan kracht inboetten. Hoe beschrijf je dat je door de Japanners geschopt en geslagen wordt, terwijl je kind moet toekijken? Hoe beschrijf je dat je op appel werd geroepen om toe te zien hoe andere vrouwen werden gestraft, terwijl je kind niet mocht huilen? Hoe beschrijf je


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:00 Pagina 105

de angst die je ziet bij je kind als die een ander kind ziet sterven? Soms denk ik, dat het bijna amoreel is, als je zoiets juist zou kunnen beschrijven. En toen was het vrede. Voor mijn broer en zus en mij legde de zwijgzaamheid van mijn ouders een druk op het gezin waardoor we weliswaar geen kennis kregen van wat er was gebeurd, maar het wel konden vermoeden. Het ventiel om die druk wat te verminderen vonden we nooit, waardoor we ons vaak schuldig voelden aan iets wat we niet hadden gedaan. Een klein verhaal, bracht je ouders aan het huilen. Een woord kon snijden als een mes. Een gezellige maaltijd kon zomaar veranderen in een pijnlijke herinnering aan de oorlog. Het leek wel alsof vader en moeder een eigen woordenboek bezaten. De woorden kenden we, alleen had elk woord een andere betekenis gekregen, een betekenis die alleen zij kenden en die ze niet konden delen. Een kind wil zijn ouders niet verwonden. En kan alleen maar pijnlijk verbaasd zijn als hij niet weet waarmee hij zijn ouders verwondt; en zo werd door alle leden van het gezin een verbond met de zwijgzaamheid gesloten.

Er is een maar waarvan ik hoop dat het klinkt als een uitroepteken. Maar zij heeft het voor me uitgezocht. Zij heeft de brieven gevonden die mijn vader aan mijn moeder heeft geschreven. Zij heeft de kampen achterhaald. Zij heeft ontdekt dat mijn grootvader in het Indisch verzet heeft gezeten. En zij heeft het kleine dagboekje gevonden, gemaakt van het karton van de pakken van het rode kruis, dat mijn vader in het kamp nauwelijks bijhield. En nu? Nu ben ik zelf grootvader. De vierde generatie is nu onder ons. Wat moet hij, mijn kleinzoon, straks weten van zijn overgrootouders. Laat ik eerlijk zeggen wat ik voel. Jasha, ik wil dat je straks alles over je overgrootouders weet.

overgeleverde verhalen

En toen was het vrede. Ik werd zelf een vader van een kind dat, zoals Ischa Meijer dat zo mooi verwoord heeft, “alles goed moest maken,” want met mij was dat niet zo gelukt. Heeft mijn dochter dat gedaan? Nadat mijn ouders waren gestorven – en de oorlog weer wat meer was afgelopen – vroeg ze: “Pap, in welke kampen hebben opa en oma eigenlijk gezeten?” Ik kon geen antwoord geven. Ik wist het niet. “Weet je echt niet waar opa in Birma aan die spoorlijn heeft gewerkt?” Ik schudde mijn hoofd. “En van oma weet je alleen dat ze op Java zat?” “Dat weet ik eigenlijk ook niet zeker,” antwoordde ik. “Wat weet je eigenlijk wel van die tijd, pap?” vroeg de geschiedenisstudente. En voor het eerst na jaren schaamde ik me. Voor mijn gebrek aan kennis. Maar.

Vrouwenkamp te Banjoebiroe. Foto genomen tijdens het bezoek van Lady Mountbatten aan de interneringskampen op Java in september 1945

105


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:00 Pagina 106

Frédérique Spigt, 2012 Kunstenares en zangeres Frédérique Spigt is dochter van een moeder die in een Japans interneringskamp heeft gezeten.

Een fragment uit het dagboek van mijn moeder: 28 januari 1945 Een dag om nooit te vergeten. Even voor 9 uur (nippontijd) vloog er een driemotorig vliegtuig boven ons kamp, vrij laag. Plotseling ging er een gejuich op, zo spontaan, zo vol ontroering want het vliegtuig had onder de vleugels het rood-wit-blauw, ook op de romp. Het vloog herhaaldelijk over de kampen en wierp pamfletten uit. Voor het wegging zagen we een hand zwaaien en later met een zakdoek. Ik kan niet beschrijven hoe we allen huilden en gilden van blijdschap. Eindelijk dan een teken dat dit het begin van het einde is.

Ik sta hier om met u te delen: de oorlog, de vrijheid, de herinnering. En te delen wat in stilte verscholen ligt. Want het is de verscholen pijn die ons bindt.

gedeeld verleden 106

Mijn moeder heeft vier jaar met twee kleine kinderen in kamp Banyubiru op Java gezeten. Na de oorlog is er uit haar eerste huwelijk nog een kindje geboren. Toen hertrouwde zij en zijn mijn broer en ik ter wereld gekomen. Alle kinderen, zowel uit het eerste als uit het tweede huwelijk, en zelfs mijn vader, zagen mijn moeder als een mooie, stille en vooral mysterieuze vrouw, die wij eigenlijk nooit goed gekend hebben. Wij zagen wel dat er in haar een groot verdriet verscholen zat, dat zij maar moeilijk kon verbergen. De stilte die haar omringde was altijd heel indringend en heeft mij veel geleerd. Door de tijd heen heb ik steeds beter leren begrijpen hoeveel invloed het kampverleden van mijn moeder op haar leven heeft gehad en daarmee op dat van ons.

Hoe moeilijk het voor haar is geweest om verder te leven met herinneringen aan een tijd die te pijnlijk was om onder woorden te brengen. Een aantal jaar geleden hebben mijn halfzus, die gedurende haar eerste vier jaar in Banjoebiroe opgroeide, en ik een toneelstuk gemaakt over onze moeder. De zoektocht die we zijn gegaan, heeft behalve dat we haar iets beter hebben leren kennen, gemaakt dat wij echt zussen zijn geworden. De geschiedenis en de ontberingen van een oorlog hebben ook laten zien, dat slachtoffers elkaars concurrent kunnen worden als het gaat om het leed dat geleden is. Ik heb gezien dat er wordt gewogen: wie het ergste heeft meegemaakt, welke oorlog, welk volk, welke godsdienst, welk kamp, welk gezin en wie er wel of geen recht van spreken heeft. Het lijkt alsof oorlog nooit meer uit een mens gaat. Uitsluiting biedt vaak een nieuwe voedingsbodem voor haat en onbegrip maar het is soms onvermijdelijk dat er mensen uitgesloten worden omdat de tijd de wonden maar langzaam heelt.


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:00 Pagina 107

Ik sta hier om met u te delen: de oorlog, de vrijheid, de herinnering. En te delen wat in stilte verscholen ligt. Want het is de verscholen pijn die ons bindt. Ik sta hier namens en dankzij mijn moeder, Lucy Dijkslag en alle anderen met een soortgelijke geschiedenis. Ik heb geprobeerd invulling te geven aan haar gedachten of die van u of uw moeder, vader, broer of zus etc. Het lied dat ik ga zingen is een lied waarvan ik denk dat Lucy het zelf had kunnen zingen. Het heet ‘Buigen voor de keizerʼ.

Buigen voor de keizer Buigen voor de keizer Buigen en een beetje snel Buigen voor de keizer Buigen op appèl Je kunt geen tijd verliezen De tijd die staat hier stil Je kunt smachten snakken wensen En dromen wat je wilt Buigen voor de keizer Buigen en een beetje snel Buigen voor de keizer Buigen op appèl Vrouwenkamp Banjoebiroe kamp 10. Foto’s genomen tijdens het bezoek van Lady Mountbatten aan de interneringskampen op Java in september 1945

Al staan ze op je handen Of slaan ze met een koppelriem We zullen buigen maar niet breken Door dit helse kampregime

overgeleverde verhalen

Als je lacht dan krijg je klappen Als je huilt krijg je een trap Als je hoopt op iets te eten Krijg je koude stijfselpap Maar we zullen zegevieren En het winnen van de dood Hun schepen zullen zinken De complete keizersvloot

107


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:00 Pagina 108

Babiche Keuls, 2013 Babiche Keuls was ten tijde van haar voordracht leerlinge aan het Vrijzinnig Christelijk Lyceum te Den Haag.

Ik ben Babiche Keuls, een meisje van 17 jaar en heb altijd in een veilige omgeving school kunnen volgen. School, voor iedereen in Nederland een normale zaak. Het is zelfs zo normaal dat veel kinderen zeuren over huiswerk dat te veel is, een leraar die te streng is en over te lange dagen op school. Om eerlijk te zijn ben ik zelf zo’n kind. Nu probeer ik mij voor te stellen hoe het is om in een oorlog niet naar school te kunnen. Niet te kunnen zeuren over te veel, te lang en te streng en

om achterstanden op te lopen die niet meer in te halen zijn. Nou heb ik een leuke opa. Hij heet Rob Keuls en is in 1928 geboren in Batavia. Met opa kan je lachen, vooral als we met de hele familie aan tafel zitten en hij over zijn jeugd in Lawang, in Indië vertelt. De jongens Keuls – opa, zijn tweelingbroer en zijn oudste broer – gingen voor de oorlog In de weekenden met hun ouders de bergen in. Ze hadden een heerlijke jeugd. De ouders spraken vaak over hun toekomst, ze moesten later studeren in Holland. Dokter worden, professor... of ingenieur. Maar eerst moesten ze in Indië de hbs afmaken. Toen brak de oorlog uit. Op 8 maart 1942 was de overgave aan Japan. De vader werd per schip getransporteerd naar het eiland Seram. Dat klonk erg ernstig, maar opa wist het verhaal van zijn vader heel smeuïg te vertellen, spannend was het allemaal! Opa’s moeder ging naar het Lampersarikamp bij Semarang en opa en zijn tweelingbroer werden op transport gesteld naar het kamp Muntilan in Midden-Java. Daar deed opa niet moeilijk over, hoewel dat toch heel erg moet zijn, afscheid nemen van je moeder als je maar 14 jaar bent. De oudste broer was een rebel, hij had een revolver gepikt en werd gesnapt en overgebracht naar het strafkamp Ngawi. Dat wist opa ook weer spannend te vertellen..! De jongens hoorden niets meer van hun ouders, tot 22 augustus 1945, de dag dat ze allemaal bevrijd werden uit hun kampen. Toen pas hoorden ze dat hun gezin geluk had gehad. Ze hadden verschrikkelijke dingen meegemaakt, maar ze leefden. Maar ik zei al: ik heb een leuke opa. Hij vertelt nooit over de verschrikkelijke dingen die hij in het kamp heeft meegemaakt, hij legt liever de nadruk op de spannende gebeurtenissen. De echte verhalen kreeg ik pas kort geleden te horen. Mondjesmaat, want opa blijft met zijn 85 jaar een vrolijke jongen. Als je hem moet geloven had Babiche Keuls


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:00 Pagina 109

hij daar in het jappenkamp een leuke tijd gehad. Maar toen ik bleef doorvragen, werd er door opa een ander laatje opengetrokken. Ja, die oudste broer van opa, was pas 16 jaar toen hij die revolver pikte. Hij werd afgevoerd naar de Lowokwaroe gevangenis. Daar werd hij door de Kempei Tai gemarteld en overgebracht naar het kamp Ngawi, waar de Jap hem voor straf aan zijn benen ophing. Nou ja en de vader van opa.... die moest met 1000 man vliegvelden aanleggen. De helft verhongerde, kreeg dysenterie, ging dood.... Ook niet direct een verhaal om samen aan tafel om te lachen. Tja, en dan waren ze wel bevrijd op 22 augustus 1945, maar na een week brak de Bersiap-periode aan en werd de familie voor de tweede keer uit elkaar gerukt. Opa en zijn twee broers verdwenen in het kamp Tawangargo, waar ze het heel slecht hadden, honger, luizen, vervuiling, ziekte. Veertien maanden bleven de jongens in dat kamp. Pas op 6 oktober 1946 mochten ze Tawangargo verlaten. Met de trein werden ze naar Jakarta vervoerd. Daar werden ze ontluisd, ze kregen voor het eerst na al die jaren goed te eten en ze mochten zich douchen. Tenslotte kregen ze van het Rode Kruis eindelijk het bericht waarop ze zo lang gewacht hadden: ouders beiden in leven. ouders bevinden zich in surabaya in het oranje hotel. De volgende morgen werden ze door hun ouders in de armen gesloten.

Ik probeer me dat voor te stellen. Mijn opa, met zijn leuke verhalen over de oorlog, heeft dus een vroeger gehad dat niet te vergelijken is met de schooltijd die ik heb. Een uur les, een uur vrij omdat een leraar ziek is, wat huiswerk, maar nooit zoveel dat je niet uit kunt gaan. En als we naar ons gevoel ‘te veel’ huiswerk hebben, of als we ons moeten inspannen voor een proefwerkweek, dan

zeuren we wat af. Te veel, te lang, te moe, te dit en te dat. En als we onze repetities verknallen, dan worden we op huiswerkcursus of bijles gezet. Niks in twee jaar tijd je hele school afmaken! Ik probeer me het voor te stellen... die kampen met al die jonge jongens en meisjes. Niks te leren. Geen boeken, geen school. Afhankelijk zijn van iemand in het kamp die je nog wat bij kan brengen. En meestal is zo iemand er niet. Bij opa was er tenminste niemand. Hij heeft gewoon vier jaar geen les gehad. Natuurlijk geldt dit voor alle kinderen in oorlogsgebieden. In Syrië, in Egypte, in Afghanistan, in Libië, in al die gebieden waar op een verschrikkelijke manier oorlog wordt gevoerd. Het is vluchten voor geweld, voor honger, voor verkrachting. Wie denkt er dan nog aan onderwijs?

overgeleverde verhalen

Een maand later vertrokken de jongens naar Nederland waar ze eind december 1946 aankwamen. Ruim vier jaar hadden ze geen school gehad. Hoe haal je zo’n achterstand in, als je ook nog eens in een berekoude winter terechtkomt. De jongens, 18 en 20 jaar oud, gingen naar de overbruggings-hbs en moesten in twee jaar tijd de hele hbs-stof in zich opnemen, want hun eindexamen was een gewoon examen. Daarom kregen ze bijna tien uur per dag – ook zaterdag – les. En huiswerk maakten ze tot midden in de nacht.

Ik heb een leuke opa. Hij vertelt nooit over de verschrikkelijke dingen die hij in het kamp heeft meegemaakt, hij legt liever de nadruk op de spannende gebeurtenissen.

109


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:00 Pagina 110

Diederik van Vleuten,2013 Theatermaker, componist en tekstschrijver Diederik Jan Hielke van Vleuten heeft een solovoorstelling gemaakt, getiteld Daar werd wat groots verricht, over het leven van zijn oudoom in Nederlands-Indië.

In het voorjaar van 2008 droeg mijn vader het Indische familiearchief aan mij over. Een aantal dozen vol brieven, fotoalbums en documenten die het verhaal vertellen van drie opeenvolgende generaties die hun geluk beproefden in het voormalige Nederlands-Indië. In een van die dozen trof ik de memoires van mijn oudoom Jan, de broer van mijn opa Sam. Ik wist van het bestaan van die memoires. Oom Jan had ze ons gepresenteerd aan de vooravond van Kerst 1981. Maar ik was er nog nooit toe gekomen die herinneringen ook te lezen. Vijf jaar geleden was het dan zover. Misschien had het er mee te maken dat ik mijn 50ste levensjaar naderde. Dat ik een vader was van veel te snel opgroeiende kinderen en mij steeds vaker afvroeg waar ik zelf vandaan kwam. Wat droeg ik mee van de generaties voor mij, die leefden in tijden die zo verschilden van de mijne? Tijden van zeer ingrijpende veranderingen, van wereldoorlogen, crises en revoluties. Oom Jan had zijn memoires geschreven op advies van zijn huisarts. Na de dood van zijn vrouw Aukje, de liefde van zijn leven, voelde hij zich ontredderd. Hij had haar in Indië ontmoet en was daar met haar getrouwd. Aukje was altijd zijn kompas geweest, nu dreef hij stuurloos rond. Hij worstelde met depressies. De donkere jaren van de oorlog in Azië kwamen in hem naar boven. De jaren waarvan hij dacht dat hij ze verwerkt had. ‘Schrijf het allemaal maar eens op’, had zijn huisarts gezegd. ‘Bij wijze van therapie’. Hij voelde er eerst niet veel voor. Waarom zou hij zijn memoires schrijven. Voor wie, voor wat? ‘U schrijft uw herinneringen niet voor de buitenwereld maar voor uzelf, zei zijn dokter. En misschien voor uw allernaaste familie. Schrijf het op in uw eigen stijl en taal. Naar uw eigen kunnen. We zijn niet uit op de Nobelprijs voor de Literatuur’.

Diererik van Vleuten


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:00 Pagina 111

En toen was hij toch maar begonnen. Hij was van plan geweest alleen de grote lijnen te beschrijven. Maar er was iets gebeurd: al schrijvend riep de ene herinnering de andere op. Zijn geheugen bleek nog zo scherp als een mes. Hij hoorde weer het ruisen van de regens op Java waar hij in 1906 was geboren. De regens over Pekalongan en Modjekorto. Hij zag weer de beelden van zijn eerste bootreis naar Holland, als jongetje van 8, in de zomer van 1914. De paniek aan boord toen het bericht doorkwam dat er in Europa een grote oorlog was uitgebroken. De Eerste Wereldoorlog. Volgend jaar een eeuw geleden. Zijn terugkeer naar Indië in 1930, als jongeman van 23 jaar. Hoe zijn vader hem uitzwaaide op de kade. Zijn leven als jonge planter op Java en Sumatra, de grote crisis van de jaren 30, zijn ontmoeting met Aukje, hun trouwen, hoe hun verlofreis naar Holland niet doorging omdat op de dag van hun vertrek de legers van Hitler ons land binnenvielen, hoe de oorlog in Indië steeds dichterbij kwam, de Japanse invasie, het ‘Vaarwel tot betere tijden’, de kampen, de bevrijding die geen bevrijding was, en alles wat er kwam na de 15e augustus 1945. De nieuwe dageraad over Indonesië. Bijna twee jaar lang werkte hij aan het boek van zijn leven. Het zouden uiteindelijk 675 pagina’s worden. Handgeschreven. Vier grote cahiers in folioformaat. Vier delen met elk een aparte titel: Dageraad, Terug naar het land van herkomst, Oorlog in het Paradijs, Schemering.

Tegen het schrijven van dat derde deel had hij het meeste opgezien. Ik wist dat ik opnieuw zou moeten terugkeren naar de jaren die ik het liefst voor altijd uit mijn geheugen had gewist. Ik was bang eraan te zullen bezwijken, maar dat is niet gebeurd. Ik wankelde, maar ik viel niet. Ik heb de herinnering eraan terug kunnen brengen tot een overzichtelijke nachtmerrie.

Als ik terugdenk aan mijn internering dan was voor mij het ergste niet de honger, niet de pijn, niet de angst, niet de uitzichtloze verveling voortdurend afgewisseld door onzegbaar verschrikkelijke incidenten. Wat mij uiteindelijk het meest heeft gekweld was mijn permanente zorg om mijn Aukje. Waar is ze, hoe gaat het met haar, maakt ze het goed, is ze ziek, wordt ze mishandeld, gaat ze het halen? Gaan wij elkaar ooit nog zien? Hoe lang gaat deze oorlog nog duren? En dan: hoe zal de wereld eruit zien waarin wij elkaar opnieuw ontmoeten? Vijf jaar geleden las ik voor het eerst over die jaren van oom Jan in Kamp Adek en kamp Bandoeng, Tjikoedapateuh, het 15e Bat. Over wat Aukje overkwam in Tjideng en kampong Makassar. Ik las hoe Jan in de chaotische en zeer angstige periode na de capitulatie op zoek ging naar Aukje. Tjideng-kamp, laan Trivelli, meer wist hij niet. Hoe hij speelde met zijn leven omdat het binnen de kampen veiliger was dan buiten de kampen. Hoe hij op de trein stapte van Bandoeng naar Batavia. Als ik die trein drie dagen later had genomen was ik er niet meer geweest. Die trein werd tot stilstaan gedwongen en alle Europeanen die daarin zaten werden vermoord. Hij had de tegenwoordigheid van geest en het historisch besef om het treinkaartje van zijn zoektocht naar Aukje te bewaren. Een klein papiertje ter grootte van een luciferdoosje. Nog net leesbaar staat er op gedrukt: 2e kalas. Ik hield het in mijn hand, ik huiverde en telde mijn zegeningen. Ik las hoe hij als misschien wel een van de eerste mannen door de poorten van Tjideng liep. Hoe geschokt hij was door de chaos en ontreddering. En dat hij daar temidden van de ellende van Tjideng iets zag dat hem zijn leven zou bijblijven.

overgeleverde verhalen

Aan het begin van Oorlog in het Paradijs beschrijft Jan de Sinterklaasviering op Onderneming Goenoeng Toenggal in Lebak, 5 december 1941. Hij speelde die avond voor Sinterklaas. Met groot succes. En dan: twee dagen later, de dag die alles zou veranderen. Pearl Harbor. Hij beschrijft de bange weken van het wachten op het onvermijdelijke. Oorlog in het Paradijs.

Toen ik werd opgepakt en in een wagen werd geladen om weggevoerd te worden naar kamp Adek in Batavia probeerde Aukje het cordon van Japanse soldaten te doorbreken voor een laatste kus, een laatste contact. Het laatste dat ik van haar zag was hoe ze door een soldaat met de achterkant van zijn geweer tegen de grond werd geslagen. Ik wist niet of ik haar ooit nog terug zou zien.

111


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:00 Pagina 112

Vertrek uit de tussenstop Ataka (Egytpe) waar repatrianten uit Nederlands-Indië een kledingpakket kregen uitgereikt

Hij zag spelende kinderen. Ondanks alles spelende kinderen. Kinderen kennen net zoveel angst als wij volwassenen. Dezelfde honger, dezelfde pijn. Maar ze kunnen het niet goed plaatsen en doen daarom instinctief datgene dat ze helpt te overleven: ze blijven spelen.

gedeeld verleden 112

Ik dacht: Hoeveel van die kinderen, die nu in de winter van hun leven zijn gekomen, hoeveel van die kinderen zouden toen hebben kunnen beseffen dat zij, door dat te doen, door te blijven spelen, hun moeders de kracht hebben gegeven het vol te houden? Ik las hoe zijn zoektocht naar Aukje hem via Tjideng, waaruit zij een paar weken voor zijn komst was weggehaald, tenslotte bracht naar kampong Makassar. Hoe hij bij de poort haar naam noemde, ‘Aukje van der Werff’. Hoe hem gevraagd werd bij de poort te wachten, 10 minuten, een kwartier, voor hem leken het uren en toen dat onvergete-

lijke moment: hoe ze op hem af kwam lopen, vermagerd, vervuild, op blote voeten, met een schortje voor en haar haar in een knotje, maar met nog steeds diezelfde glimlach die ze had toen hij haar voor het eerst ontmoette, tien lange jaren daarvoor, op dat stationnetje in Soekaboemi. Zo stonden we daar op die 19e september 1945 bij de poort van Kampong Makassar. We konden geen woord uitbrengen. We hielden elkaar alleen maar vast, overmand door emoties. En zo zie ik ze nu in gedachten staan: Mijn oom Jan en tante Aukje. Twee kleine mensen op de puinhopen van de grote oorlog in Azië. En zo las ik ook het laatste deel: Schemering. Hoe Jan met Aukje in februari 1946 in Holland aankwamen met de Boissevain, en aanbelde bij het huis van zijn broer Sam, mijn opa, in de Riouwstraat in Den Haag, op een steenworp van hier. Met alleen een heel klein koffertje, en gestoken in


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:00 Pagina 113

die wonderlijke kleren die hen waren uitgereikt in Ataka. Hoe ze hier in Den Haag wat op adem probeerden te komen. Tot Jan werd geroepen om terug te keren naar Indië. Om leiding te geven aan een team dat de toestand van de ondernemingen in kaart moest brengen. En hoe hij, in het kielzog van al die tienduizenden die ook werden geroepen, ooggetuige was van een nieuw rampzalig bloedvergieten, ooggetuige was van een nieuwe oorlog. Hoe hij werd meegezogen in die confronterende geschiedenis die mij, zijn achterneef van twee generaties later, zo onwerkelijk voorkomt, zo onbegrijpelijk. Omdat ik, levend in een zo andere tijd, het voordeel heb er zover vanaf te staan. Omdat ik het voordeel heb te kunnen oordelen met de inzichten, beleving en overwegingen van nu, met die veelgeroemde kennis van nu, die jas van het grote gelijk, die mij en mijn generatie zo comfortabel zit. Oom Jan was ooggetuige van een periode waarmee Nederland nog altijd worstelt, waarmee het een mensenleven later nog altijd niet in het reine is gekomen. Een periode die er zo aan bijdroeg dat de generaties die erna kwamen Indië en Indonesië hoofdzakelijk kennen van horen zwijgen. Toen hij in januari 1953 in Tandjong Priok aan boord stapte van de Willem Ruys, om definitief afscheid te nemen van het land waar hij was geboren en de meest ingrijpende jaren van zijn leven had doorgebracht, was hij 46 jaar. Precies de leeftijd die ik had toen ik zijn memoires uit die dozen pakte en de regels las waarmee hij het boek van zijn leven begon:

Vandaag mocht ik zijn naam noemen. Pas als je niet meer wordt genoemd ben je vergeten. Ik vond dat een voorrecht. Ik gedenk oom Jan vandaag in liefdevolle herinnering. En in grote bewondering. Omdat hij in de winter van zijn leven besloot om niet te zwijgen, terwijl hij behoorde tot een generatie die er te vaak maar het zwijgen toe deed.

Hij zweeg niet maar besloot op papier te getuigen van de wereld zoals hij die gezien en ervaren had. Dat deed hij zonder pretenties. Aan het slot schrijft hij ‘Het zijn geen diepzinnige gedachten, maar gewoon die dingen die gebeurd zijn en die voor mij belangrijk waren’. In die geest schreef hij het op. En al schrijvend hervond hij zichzelf. En sloeg hij de weg in naar zijn genezing. En toen zijn boek af was droeg hij het het verhaal van zijn leven over aan de generaties die na hem kwamen. Aan mijn ouders, en daarmee aan mijn broer en mij, en straks aan onze kinderen en kleinkinderen. Een erfenis die nooit in geld is uit te drukken. Hij overleed in de winter van 1989. Hoe langer hij is overleden, hoe dichterbij hij komt. Steeds vaker treedt hij naar voren uit de wirwar en de mist van mijn eigen herinneringen. Dan staat hij zomaar voor me. Hoor ik weer zijn stem. Zie ik hem weer zitten op zijn favoriete plekje bij ons thuis, op de bank tegenover de haard. Helemaal oom Jan. Met zijn jasje, zijn broek, zijn onafscheidelijke pijp, met zijn verhalen. Geen hoogdravende gedachten, maar gewoon over de dingen die in zijn leven gebeurd zijn en die voor hem belangrijk waren. Op een of andere manier is hij nu ook hier. Zie ik hem staan, ver van ons af, aan de overkant van de Waterpartij. Daar staat hij stilletjes mee te luisteren. Oom Jan. Een heel klein pluisje op de wind van een veel te grote geschiedenis.

overgeleverde verhalen

Het is niet omdat ik mijzelf zo belangrijk vind dat ik dit geschreven heb maar ik vind wel dat ik in een belangrijke tijd heb geleefd. De grote veranderingen die zich in de wereld voltrokken tijdens mijn leven zijn als een waterval over mij en mijn generatie heen gekomen.

Kinderen kennen net zoveel angst als wij volwassenen. Dezelfde honger, dezelfde pijn. Maar ze kunnen het niet goed plaatsen en doen daarom instinctief datgene dat ze helpt te overleven: ze blijven spelen.

113


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:00 Pagina 114

Reggie Baay, 2014 Reggie Baay is van Nederlands-Indische afkomst en heeft zich gedurende zijn gehele carrière als onderzoeker en schrijver op Nederlands-Indië gericht.

Het besef uit Indië te komen (Het besef in Indië geworteld te zijn) Mijn vader sprak niet. Dat wil zeggen, hij kón wel spreken, maar dat deed hij niet. Bijna niet. Dat was het eerste wat mij als kind van mijn vader opviel. Zijn zwijgzaamheid betrof vooral het verleden. Zijn verleden. In Indië. Dat was min of meer een terra incognita, een onbekend, verborgen gebied. ‘Ach waarvoor,’ zei hij altijd als ik, toen ik ouder was, hem voorzichtig probeerde te verleiden om iets te vertellen over zijn jeugd in NederlandsIndië. En na die twee, vaak emotieloos uitgesproken woorden, hulde hij zich weer in een volledig stilzwijgen.

Hij vertrok uit dit leven, zoals ik hem altijd had gekend: zwijgend.

gedeeld verleden 114

Soms, in een onbewaakt en onvoorzien ogenblik had ik geluk, en begon hij na mijn zoveelste verzoek toch plotseling te vertellen. Eerst vaak nogal onsamenhangend, maar al snel in de vorm van een anekdote. Maar net zo plotseling als hij de anekdote was begonnen, hield hij niet zelden halverwege op met vertellen. Alsof de gedachten die hem terugvoerden naar dat verleden hem onverwachts bruut bij de keel hadden gegrepen en zijn woorden hadden verstikt. Wat achterbleef was een zwijgende, in zichzelf gekeerde verteller. Als mijn vader al iets losliet over zijn verleden, dan beperkte zich dat vrijwel altijd tot onschuldige zintuiglijke herinneringen. De geur van de Indische ochtend bijvoorbeeld: die bijzondere, eigenaardige mengeling van vocht, fris loof en brandende arang. Of de typische en ongeëvenaarde

smaak van rijpe salak. Daarover wilde hij nog wel eens, bij wijze van hoge uitzondering, vertellen. Maar nooit, nee nooit, kwam er een helder en samenhangend antwoord op vragen als hoe zijn jeugd was in het voormalig Nederlands-Indië; wie precies de mensen waren die hem toen dierbaar waren; wat hij heeft doorgemaakt tijdens zijn krijgsgevangenschap in Birma en Siam; en, hoe het voelde om aan het einde van de jaren veertig uit het Indische paradijs verstoten te worden. Later, veel later pas, zou ik beseffen dat er twee specifieke oorzaken waren die ten grondslag lagen aan mijn vaders zwijgzaamheid; twee zaken die hem zijn lust tot spreken hadden benomen: namelijk zijn afkomst en dé oorlog. Om met het eerste te beginnen: van de moeder van mijn vader, mijn grootmoeder, wist ik niets. Als kind vroeg ik mij altijd af waarom alle andere kinderen twee oma’s hadden en ik niet één. Nu wist ik van mijn oma van moederskant dat zij in Indonesië was achtergebleven. Bovendien had ik van haar verschillende foto’s gezien. Maar van mijn oma van vaderskant was werkelijk niets bekend. Hoe ik ook aandrong, over haar sprak mijn vader niet. Van haar, zo verzekerde hij mij eens, wist hij niets. Er was geen verhaal, er waren geen foto’s, er was geen enkele herinnering. Er was zelfs geen naam. Totdat mijn vader overleed, nu bijna 16 jaar geleden, in oktober 1998. Hij vertrok uit dit leven, zoals ik hem altijd had gekend: zwijgend. Nadat hij was getroffen door een hersenbloeding lag hij zes dagen in coma en op de zevende dag overleed hij. Zonder dat wij ook nog maar één enkel woord hadden kunnen wisselen. Het was een dramatisch afscheid in een oorverdovende stilte. Bij het ontruimen van het ouderlijk huis stuitte ik daarna op een klein, oud leren koffertje. Iets dat hij onmiskenbaar voor mij had bestemd. En dat wat hij tijdens zijn leven niet met woorden zeggen kon, vertelde hij via de inhoud van dit koffertje.


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:00 Pagina 115

Tussen allerlei brieven, foto’s, officiële papieren en losse aantekeningen vond ik ondermeer een bijzonder handgeschreven document: ‘Heden, den drie en twintigsten october negentien honderd zes en twintig, verscheen voor mij, Emile Klein, buitengewoon ambtenaar van den Burgerlijken stand te Soerakarta, Louis Henri Adriaan Baay, wonende ter residentie Soerakarta, die mij heeft verklaard, dat te Soerakarta op den elfden september negentien honderd en negentien des voormiddags ten half zes uur is geboren een kind van de mannelijke kunne uit de inlandsche vrouw Moeinah, aan welk kind zijn gegeven de voornamen Pieter Jacobus, hebbende genoemde Louis Henri Adriaan Baay voorts verklaard, dat kind voor het zijne te erkennen. Voorts verscheen voor mij de Inlandsche vrouw Moeinah, oud naar aanzien vijf en twintig jaren, zonder beroep, wonende te Solo-Djenkiloeng voormeld, die naar aanleiding van artikel twee honderd vier en tachtig van het Burgerlijk Wetboek, mij heeft verklaard in die erkenning toe te stemmen […]’ Dit is een fragment uit een akte van erkenning. Akten zoals er destijds zovele zijn opgemaakt in het koloniale Nederlands-Indië. De man die erin voorkomt en die het verzoek tot erkenning doet, is mijn grootvader. Het kind is mijn vader en die inlandse vrouw, Moeinah, is dus zijn moeder. Mijn onbekende grootmoeder. Dit document was en is het enige tastbare bewijs van haar bestaan en riep uiteraard direct allerlei vragen bij mij op: wie was zij? Waar kwam zij vandaan? Waarom verdween zij uit mijn vaders leven?

Na de vondst van dit document kon ik – beetje bij beetje en in grote lijnen – haar geschiedenis reconstrueren. Op 11 februari 1899 wordt in Soerakarta, Midden-Java, mijn grootvader, Louis Henry Adriaan Baay, geboren. Hij is de zoon van Daniël Casper Baay, gefortuneerd landhuurder en intellectueel met een bijzondere belangstelling voor de klassieke Javaanse cultuur. Mijn grootvader mist echter het scherpe verstand en de culturele belangstelling van zijn vader en wordt opgeleid tot boekhouder om vervolgens in de tropische landbouw op Sumatra zijn fortuin te zoeken. Althans, dat is de bedoeling. Eind 1918 echter kruist het leven van Moeinah dat van mijn grootvader. Zij is – vermoed ik – de dochter van een landloze tani die kort daarvoor – zoals zovelen in die tijd – met vrouw en kinderen van het platteland van midden-Java naar de

overgeleverde verhalen

Ook allerlei persoonlijke vragen drongen zich op: welke eigenschappen heb ik, haar kleinzoon, van haar geërfd? Lijk ik qua uiterlijk op haar? En heb ik via haar niet vele onbekende en ongekende familieleden in Indonesië? Maar de belangrijkste vragen waren natuurlijk: wie was die Javaanse vrouw die haar kind, mijn vader, zo maar achterliet? En waarom was zij , mijn onbekende en ongekende Javaanse grootmoeder, opgegaan in de mist van onze familiegeschiedenis?

Vader Baay

115


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:00 Pagina 116

stad is getrokken in de hoop er een bestaan te vinden. Om bij te dragen aan het gezinsinkomen probeert Moeinah in de stad werk te vinden als baboe. Zij moet toen ongeveer zestien of zeventien jaar zijn geweest. Zij wordt vervolgens als vrouwelijke bediende aangenomen in de huishouding van Daniël Baay. Daar wordt zij al snel opgemerkt door mijn grootvader, Louis Baay,. Niet lang daarna leven mijn grootvader en Moeinah in concubinaat in een van de twee villa’s die mijn overgrootvader bezit in Villapark, de toenmalige Europese villawijk van Soerakarta. Een klein jaar later wordt daar mijn vader geboren. Het is dan september 1919.

Mijn zoektocht naar Moeinah was achteraf veel meer dan een zoektocht naar mijn grootmoeder. Het was tegelijkertijd een zoektocht naar al die vrouwen als mijn grootmoeder. De njai.

De jonge moeder Moeinah mag dan nog slechts enkele maanden genieten van haar prille moederschap. Begin 1920 wordt zij zonder pardon weggestuurd. ‘Teruggestuurd naar de kampong,’ zoals dat destijds genoemd werd. Zonder kind en zonder geld, en met het strikte verbod zich ooit nog in de buurt van het huis in Villapark of haar kind op te houden. Mijn grootvader vertrekt vervolgens naar Sumatra om daar in de cultures zijn geluk te beproeven en mijn vader wordt als baby toevertrouwd aan de zorgen van mijn overgrootvader, in wiens huis hij voornamelijk wordt opgevoed door de inlandse bedienden. gedeeld verleden 116

Enkele jaren later verschijnt mijn grootvader weer in mijn vaders leven; hij wordt opgehaald door de man die een vreemde voor hem is en die inmiddels is getrouwd met ‘zoals het hoort’ een Europese vrouw. En Moeinah? Die was inmiddels geruisloos opgegaan in de inheemse samenleving van Soerakarta. Van haar is sindsdien nooit meer iets vernomen, behalve dan op die ene dag in okto-

ber 1926, toen zij formeel, volgens de wet van de belanda’s, afstand moest doen van het kind, háár kind, dat zij kort na zijn geboorte nooit meer mocht zien. Mijn zoektocht naar Moeinah was achteraf veel meer dan een zoektocht naar mijn grootmoeder. Het was tegelijkertijd een zoektocht naar al die vrouwen als mijn grootmoeder. De njai. Een zoektocht naar waar ik en velen zoals ik geworteld zijn. Want al snel werd mij duidelijk dat de geschiedenis van mijn vader en zijn onbekende Javaanse moeder niet op zichzelf stond. Sterker nog, gaandeweg werd mij duidelijk dat zij, de njai, vrouwen dus als mijn grootmoeder Moeinah, aan de basis hebben gestaan van elke Indische familie. Aan de basis dus van meer dan een miljoen mensen van wie velen zich hier in Nederland bevinden, maar ook, als gevolg van de diaspora in de jaren veertig, vijftig en zestig, in onder andere de Verenigde Staten, Australië, Nieuw-Zeeland, Canada en natuurlijk Indonesië. Maar waarom was er dan zo weinig van haar bekend? Sterker nog, waarom was deze vrouw, net als mijn grootmoeder Moeinah, kennelijk opzettelijk weggestopt in de vergetelheid van de geschiedenis? Want, laten we wel wezen, het koloniale concubinaat; het samenleven van een Europese man met een inheemse vrouw, was in de koloniale wereld van Nederlands-Indië een alledaagse, zeer veel voorkomende realiteit. Als we ons realiseren dat destijds, in het Indië van voor 1900, meer dan de helft en soms zelfs driekwart van alle Europese mannen in concubinaat leefden met een vrouw van het land, dan is het toch logischerwijs niet mogelijk dat men zich haar niet meer herinnert? Dan is het toch op z’n minst opmerkelijk dat weinig Indische families in staat zijn zich de vrouw te herinneren bij wie hun eigen Indische familiegeschiedenis begon? Als we ons dan ook nog eens realiseren dat deze verbintenissen zoveel nakomelingen hebben opgeleverd, dan kan het toch niet anders dan dat haar opgaan in de mist van de geschiedenis ‘mensenwerk’ is geweest? Bewust mensenwerk? Dat bewust, collectief verzwijgen en vergeten van de njai, zoals ook mijn grootmoeder altijd is verzwegen en vergeten, heeft alles te maken met die koloniale last van het ontkennen: het ontkennen van wat als een ongewenste koloniale realiteit


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:00 Pagina 117

werd beschouwd. In de toenmalige verhoudingen in Nederlands-Indië, met overheersers en overheersten, was het immers ‘not done’ om je als overheerser in te laten met een overheerste. En al helemaal niet in de vorm van liefde en seksualiteit. Maar goed, vanwege het schrijnend tekort aan jonge, huwbare, Europese vrouwen én omdat liefde en lust zich niet laten reguleren door koloniale barrières, gebeurde dat natuurlijk toch. En, zoals ik daareven al aangaf, massaal zelfs. Hoe ga je dan om met die ongewenste realiteit? Door erover te zwijgen natuurlijk. Door ergens geen woorden aan te geven ontken je dat iets bestaat of heeft bestaan. Dat is wat er collectief gebeurde. Daar ook komt het spreekwoordelijke ‘doodzwijgen’ vandaan. En mocht iemand, zoals bijvoorbeeld de vele kinderen van de njai en de Europese man, zich die inheemse moeder of voormoeder wel herinneren of willen herinneren, dan werden ze keihard met de neus op de koloniale feiten gedrukt. Een gedeeltelijke inheemse afkomst immers betekende in de regel een leven in de marge van de koloniale samenleving. Het impliceerde vrijwel altijd sociale en maatschappelijke discriminatie; sterke begrenzing van opleidingsmogelijkheden, sterke begrenzing van carrièreperspectieven en sterke begrenzing van de sociale kringen waarin men kon verkeren. Het is dan ook niet verwonderlijk dat velen ervoor kozen om die inheemse moeder of voormoeder te verzwijgen, of erger nog, te ontkennen. Ook al was aan hun uiterlijk, aan de kleur van hun huid, zoals bij mij, die gedeeltelijke inheemse afkomst onmiskenbaar.

Wie zo zijn afkomst ontkent verdient er ook geen, zou ik bijna willen zeggen. Waarom nu nog degene van wie men afstamt ontkennen? Waarom nu nog die moeder of voormoeder de hormat (eer)

Mijn vader werd zijn Javaanse moeder onthouden simpelweg door haar enkele maanden na zijn geboorte weg te sturen en haar vervolgens voor altijd voor hem dood te zwijgen. Dat grijpt zeer diep in in een mensenleven. Daar heeft hij zijn hele leven last van gehouden. Hoe ik dat weet? Omdat het hem zichtbaar aan woorden ontbrak om over haar te spreken natuurlijk, maar meer nog door een korte aantekening die hij later, ik vermoed vlak voor zijn dood, op de achterkant van zijn akte van erkenning had gemaakt en waarin het universele verlangen van kind naar moeder en van moeder naar kind wordt weerspiegeld. Een paar zinnen maar zijn het; schrijnend in hun eenvoud en ze luiden aldus: ‘Enkele malen stond er – toen ik klein was – een Javaanse vrouw, niet bijster goed gekleed, bij het hek van onze woning. Zij poogde verschillende malen met mij in contact te komen, maar telkens werd zij door ons personeel verjaagd. Zou zij…?’ En dan die andere oorzaak van mijn vaders zwijgzaamheid: de oorlog. Dé oorlog die, hoewel ik tien jaar na beëindiging ervan ben geboren, in mijn jeugd voortdurend als een deken over het leven heeft gelegen. Altijd als het oorlogsverleden mijn vader weer parten speelde, trok hij zich terug in zijn ‘domein’, de piepkleine achterkamer van de eengezinswoning die wij in de jaren vijftig toegewezen hadden gekregen in een Zuid-Hollands kerkdorp. Daar zat hij dan in zijn met donkergroene trijp beklede fauteuil zwijgend voor zich uit te staren. Urenlang. Niemand, ook mijn moeder niet, mocht hem dan storen, onder geen beding. De kleine achterkamer was dan, tot nader order, spergebied. Op zulke momenten, wist ik, was het zaak om op geen enkele wijze zijn aandacht te trekken en om zeer omzichtig, zeer behoedzaam te manoeuvreren. Iedere actie die bij hem tot een schrikreactie zou kunnen leiden zou immers desastreus zijn. Als hij daar zo zat, wist ik, dan was hij volledig in zijn eigen wereld. Een wereld waar ik geen weet van had en die mijn voorstellingsvermogen volkomen te boven ging. Zijn zenuwen waren dan tot

overgeleverde verhalen

Het is een koloniale ballast die velen heeft getekend en die niet zelden generaties later nog haar gewicht laat voelen. Want ook nu nog komt men ze tegen; nazaten van de Indische oermoeder die soms uit onwetendheid, maar vaker nog tegen beter weten in haar bestaan in de familie ontkennen en de bruine kleur van hun huid menen te kunnen verklaren met de verwijzing naar een vermeende en oncontroleerbare Italiaanse, Spaanse of Portugese voorvader…

ontzeggen die haar toekomt? Dat immers zal een last blijken die men zijn hele leven met zich meedraagt. Wie immers zijn afkomst ontkent, ontkent zichzelf.

117


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:00 Pagina 118

het uiterste gespannen, klaar om – als een veer – terug te springen. Met alle gevolgen van dien. Het begrip Post Traumatisch Stress Syndroom en het daarbij behorende ziektebeeld moest bij wijze van spreken toen nog uitgevonden worden. Bovendien: de tijd en de samenleving; het Nederland van de jaren vijftig en zestig, was er niet naar om zich met begrip en geduld te verdiepen in de traumatische persoonlijke geschiedenis van hen die uit Indië kwamen. Des te meer bewondering en diep, zeer diep respect heb ik – zeker achteraf – voor mensen als mijn vader die zonder enige hulp van wie dan ook, in stilte, zonder woorden, zichzelf van die afschuwelijke ziekte hebben genezen. Nu zou men kunnen denken dat de deken van de oorlog die over mijn jeugd hing continue loodzwaar is geweest. Nu is dat zeker niet het geval. Om te beginnen heb ik het nooit als loodzwaar ervaren, simpelweg omdat ik er mee ben opgegroeid. Het was een gegeven. Het was er. Dan is het ‘gewoon’. Daarnaast waren er vele momenten dat ik er zelfs erg veel baat bij had. Dat klinkt gek, maar ik zal u zo’n situatie schetsen. Tot het begin van de jaren zeventig was er in de Nederlandse media eigenlijk bitter weinig aandacht voor de oorlog tegen de Japanners en de Japanse oorlogsmisdaden. Toen – het moet in 1971 zijn geweest – las ik in de krant dat de daarop volgende weken een dramaserie van buitenlandse makelij op de Nederlandse televisie zou worden uitgezonden over een Japanse soldaat die, deel uitmakend van het Japanse keizerlijke leger in Mantsjoerije, langzaam tot het besef komt dat hij deelneemt aan een verkeerde oorlog.

gedeeld verleden 118

Op de avond van de eerste uitzending zei ik niets, maar stemde gewoon af op de betreffende zender. Mijn vader vermoedde niets; hij interesseerde zich überhaupt weinig voor wat de televisie bood. Bij de aankondiging van de serie door de omroepster rees mijn vader langzaam uit zijn stoel omhoog, maar vervolgens ging hij weer zitten. Totdat het intro begon en het eerste knauwerige Japans te horen was. Als getroffen kromp hij ineen. Het was hem te veel. Toen ik zijn reactie zag verwachtte ik dat hij woedend het toestel uit zou zetten en mij stevig zou

straffen voor zoveel gebrek aan fijngevoeligheid. Op z’n minst verwachtte ik dat hij mij boos en verontwaardigd zou gebieden het toestel op een ander net te zetten. Maar nee, dat alles gebeurde niet. In plaats daarvan stond hij langzaam en waardig op en liep zwijgend de kamer uit. Naar de keuken… En terwijl hij mij de kans bood om naar de verontrustende opmars van het Japanse keizerlijke leger in Azië te kijken, ging mijn vader in de dapur, in de keuken, aan de slag. Hij ging – hoewel wij niet lang daarvoor onze avondmaaltijd hadden genuttigd – koken, uitvoerig, Indisch. En terwijl ik naar allerlei gruweldaden van het Japanse leger in Mantsjoerije keek (toen ook werd ik mij voor het eerst bewust van de Japanse experimenten met chemische oorlogvoering op mensen) en ik het onwaarschijnlijke lijden van de weerloze, onschuldige burgerbevolking aan mij voorbij zag trekken, kwamen mij vanuit de keuken de aangenaam knisperende geluiden van ingrediënten in warme olie en de tintelende geuren van de meest verrukkelijke gerechten tegemoet. Zolang mijn vader vanuit de keuken of de gang nog geluiden hoorde waaruit hij kon opmaken dat de aflevering nog niet was afgelopen, zette hij geen voet in de woonkamer. En vaak duurde het tot ver na afloop voordat ik hem weer zag verschijnen, simpelweg omdat hij nog niet klaar was met de gerechten die hij in de keuken bereidde. Vaak pas tegen middernacht had hij zijn kunststuk voltooid, dekte hij de eettafel voor één persoon en stalde hij de gerechten uit die hij die avond had gemaakt. En daar zat ik dan: aan de eettafel, te genieten van een werkelijk copieuze Indische maaltijd. En dat twaalf afleveringen, oftewel twaalf weken lang, op de dinsdagavond, rond middernacht. Alleen; want mijn vader wilde zelf namelijk niets van het eten. En wat minstens zo opmerkelijk was: alle twaalf maaltijden werden – tegen de familiegewoonte in – afgesloten met een toetje. Een Engels toetje… Vele jaren later, na mijn vaders dood in 1998, kon ik pas de betekenis van dit alles duiden. Met behulp van het eerder genoemde koffertje dat hij mij had nagelaten. Daarin namelijk vertelde hij mij, achteraf, via korte aantekeningen, waarvoor


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:00 Pagina 119

Japanse medische eenheid waren ingeënt, waarna de een na de ander doodziek werd en overleed.

Mijn vader was na de capitulatie van NederlandsIndië met vele lotgenoten als krijgsgevangene door de Japanners afgevoerd richting Birma en Siam. Vervolgens werd hij samen met vele anderen vanuit Birma tewerkgesteld aan de beruchte Dodenspoorlijn naar Siam. Eind december 1943 was aan het gruwelijke werk een einde gekomen en was de spoorlijn voltooid. De ontberingen tijdens de helse dwangarbeid aan de spoorlijn had hij godzijdank overleefd. En medio 1944 bevond mijn vader zich in het centrale basiskamp in Thailand, Nong Pladuk, vlak boven Bangkok. En daar, in Nong Pladuk, bevond hij zich tot mijn verbijstering, zo blijkt uit een nagelaten aantekening, in de dodentent van het kamp. De tent waar stervenden door de Japanners werden afgezonderd in afwachting van hun overlijden.

In de dodentent lag mijn vader naast een Engelsman, Forbes genaamd. En in deze krankzinnige situatie; terwijl zij beiden doodziek waren en hen niets anders restte dan te wachten op de dood, probeerden ze zoveel mogelijk en zo gewoon mogelijk vast te houden aan het leven. Ze voerden, zo goed en zo kwaad als het ging, gesprekken met elkaar. Gesprekken over gewone, alledaagse dingen.

Mijn vader was dus medio 1944 opgegeven… Het hoe en waarom, is moeilijk uit de aantekeningen op te maken, maar ergens is een verwijzing te vinden dat hij en nog enkele anderen door een

Wij spraken over eten, schrijft mijn vader in een aantekening. Dat is niet zo gek, want ik heb nog nooit zo vaak over eten gesproken, gedacht en gedroomd als hier in de jaren van krijgsgevangenschap. Toen ik wakker werd had ik bijvoorbeeld op onverklaarbare wijze, maar ontegenzeggelijk, de smaak van goedek in mijn mond. Het leek er warempel op alsof ik net een portie bij een straatventer in Solo had genuttigd! […] Onze geest en haar fantasie waren een zegen voor ons in dat miserabele oord. Enfin, mijn smaakpapillen waren op dat moment tot het uiterste geactiveerd, hetgeen ervoor zorgde dat ik aan niets anders kon

overgeleverde verhalen

hij tijdens zijn leven de woorden niet kon vinden. Althans niet de gesproken woorden.


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:00 Pagina 120

denken en over niets anders kon praten dan eten. Het eten van thuis. Over de scherpe en dan weer zachtzoete smaken van Midden-Java. Ik kon mij opeens allerlei smaakfinesses voor de geest halen en alle smaken tot in detail beschrijven. De zachtromige smaak van bajem in de sajoer bening bijvoorbeeld. En de bitterscherpe en tegelijkertijd zachtzoete smaak van sambal goreng tempé… En toen ik daarover aan Forbes vertelde, leek het net alsof ik werkelijk aan het eten was! En toen vertelde Forbes over de Engelse keuken. Over een stew; een gerecht van vlees, kentang, kool en prei dat langzaam gaar moet koken. En over een pigeon pie, waarin een duif tezamen met verschillende groenten en kruiden in een jas van bladerdeeg wordt bereid. Maar het meest enthousiast kon Forbes vertellen over de Engelse nagerechten. De Engelse keuken is er vooral een van nagerechten. Wellicht niet in de laatste plaats vanwege het feit dat in vrijwel elk nagerecht alcohol een wezenlijk bestanddeel vormt! […] Het gevolg van onze culinaire praatjes was dat wij, Forbes en ik, ten slotte samen in de dodentent, in onze fantasie, een enorm feestmaal genoten! We proefden wérkelijk de gerechten die we beschreven! Als door een godswonder heeft mijn vader de dodentent in Nong Pladuk overleefd. Hoe, zal altijd een mysterie blijven, want helaas is daar in de koffer niets over terug te vinden.

gedeeld verleden 120

Mijn vaders Engelse vriend en lotgenoot Forbes heeft het helaas niet gehaald en is in dat onzalige oord overleden. Daarover heb ik wel iets teruggevonden. Die vondst heeft voor mij tegelijkertijd een ander, kleiner mysterie opgelost. Waarom, heb ik mij lange tijd afgevraagd, heette ik niet zoals alle andere Indische jongens die ik kende: Frankie, Jeffrey, Johnny of Ferry, maar Reginald? Een naam die ik ten slotte zelf maar heb afgekort tot het Indisch aandoende ‘Reggie’. Toen ik eens mijn moeder vroeg waarom ze mij Reginald hadden genoemd, verwees ze me naar mijn vader. ‘Die stond er op dat je zo zou heten,’ zei ze. Toen ik daarop voorzichtig bij mijn vader naar mijn naamgeving informeerde, zuchtte hij alleen diep en liet het daarbij. Totdat ik, jaren later dus, in de koffer het antwoord vond in de vorm van een korte maar veelzeggende aantekening. Gedateerd op mijn geboortedag: 2 juli 1955. ‘Vandaag,’staat er, ‘mijn

belofte ingelost, gedaan bij het sterfbed van mijn dierbare Engelse vriend Reginald Forbes.’ U zult zich ongetwijfeld, dames en heren, afgevraagd hebben wat de betekenis is van de foto die u bij binnenkomst groot geprojecteerd op het scherm hier achter mij zag. Wel, voor mij is dit een foto die laat zien hoe nauw de verbondenheid is tussen ons en het land en de mensen dáár. Bij de verschijning van mijn boek over de njai, nu alweer enige tijd geleden, werd ik geïnterviewd door een landelijk dagblad. In dat interview kwamen mijn band met Indië / Indonesië en het lot, of zoals de Indonesiërs zeggen nasib, ter sprake. Ik heb de interviewer toen uitgelegd dat het lot in mijn geval heel gemakkelijk naar de andere kant had kunnen uitvallen. Om te beginnen: als mijn vader daadwerkelijk was overleden in Nong Pla-


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:00 Pagina 121

Satéverkoper in Solo

grootmoeder moet hebben geleefd. En toen ik daar nogal aangedaan door die wijk liep, stuitte ik op dit tafereel, met deze tukang saté… Het zijn deze zaken: de njai en de oorlog; zaken waarover mijn vader tijdens zijn leven niet kon spreken, die mij elke keer weer doordringen van het feit dat ik in Indië geworteld ben. Ik, die, zoals zovelen van mijn generatie, hier in Nederland is geboren, opgegroeid en opgeleid. Ook al ligt Indië, zowel in tijd als in ruimte, inmiddels ver achter ons, tegelijkertijd is het elke dag zeer nabij en maakt het deel uit van onze dagelijkse realiteit. Draag ik immers het Indische verleden niet letterlijk met mij mee? Alleen al in de vorm van mijn huidskleur, afkomstig van mijn grootmoeder, en mijn naam die verbonden is met de oorlog daar?

overgeleverde verhalen

duk, zoals de verwachting was, dan was ik er immers niet eens geweest. En minstens zo belangrijk: hoe groot was de kans niet dat mijn grootmoeder Moeinah destijds niet alleen, maar samen met haar kind, mijn vader, zou zijn weggestuurd? Terug naar de kampong, zoals met zovele njai en hun kinderen is gebeurd? Mijn vader zou dan vervolgens samen met zijn moeder zijn opgegaan in de lokale Javaanse bevolking van Soerakarta. En ik? Het is niet denkbeeldig – en dat realiseer ik mij terdege – dat ik dan nu, in plaats van hier voor u te staan, in of rond Solo mijn kostje bij elkaar had moeten scharrelen als bijvoorbeeld een tukang saté (satéverkoper). Dat werd dan ook de kop boven het interview toen het in de krant verscheen: ‘Ik had ook satéverkoper in Solo kunnen zijn.’ Enkele weken nadat het artikel was verschenen wás ik in Solo,en wel in de wijk waar mijn

Het doet mij dan ook bijzonder veel genoegen dat ik juist vandaag hier mag zijn en mag spreken. Want toen mijn vader overleed en hij mij, op zijn bijzondere manier, alsnog deelgenoot maakte van zijn en dus ook mijn afkomst en geschiedenis, nam ik mij voor om juist hierover zoveel mogelijk te vertellen. Niet alleen met mijn eigen woorden, maar ook met de woorden die mijn vader nooit heeft gesproken. Als hormat, als eerbetoon. Ik nam mij voor om kennis van de Indische afkomst en de Indische geschiedenis – ook en vooral die van de oorlog die we vandaag herdenken – zoveel mogelijk te delen met de generaties van nu en die van de toekomst. Dat is de reden waarom ik spreek en waarom ik boeken schrijf. Waarom ik dit zo belangrijk vind? Wel, een Indische generatie die haar afkomst niet kent, die ontkent haar eigen bestaan; en – minstens zo belangrijk – een Indische generatie die haar eigen geschiedenis niet kent, vergeet dat zij een toekomst heeft.

121


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:00 Pagina 122

Voordrachten bij de herdenking Op afstand maar betrokken Het grootste deel van de Nederlandse bevolking heeft een indirecte band met Nederlands-Indië en de oorlog die plaatsgevonden heeft in Azië. Ondanks deze afstand kan zij zich toch verbonden voelen. In dit deel van de voordrachten en lezingen komen personen aan het woord die vooral beroepsmatig betrokken zijn bij het Indisch oorlogsverleden en zijn nasleep. Zij dragen dit stuk van de Nederlandse geschiedenis een warm hart toe. Verschillende thema’s komen in deze voordrachten aan bod, zoals het proces van erkenning door de overheid en historische verbreding door ook aandacht te geven aan minder bekende onderwerpen binnen het oorlogsverhaal. Voorbeelden hiervan zijn de buitenkampers en de repatriëring naar Nederland. In dit deel komen ook leerlingen van het Vrijzinnig Christelijk Lyceum aan het woord die het Indisch Monument hebben geadopteerd en die over het algemeen een indirecte binding hebben met de oorlog in Azië.

gedeeld verleden 122

Herdenking in 2010


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:00 Pagina 123


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:00 Pagina 124

Helmien Rambaldo, 1998 Helmien Rambaldo was ten tijde van haar voordracht leerlinge aan het Vrijzinnig Christelijk Lyceum te Den Haag

Mijn Indonesische oma overleed al voordat ik geboren was. Zij zat als jonge vrouw met vier kinderen in kampen als Tjihabit en Tjideng. Zij heeft nooit persoonlijk kunnen vertellen over haar verleden en ervaringen daarmee. Mijn vader heeft mij maar weinig verteld over zijn kinderjaren in de kampen, want hij overleed al toen ik pas 13 was. Nu ik wat ouder ben, ben ik zelf wat op zoek gegaan naar mijn Indisch verleden. Hoewel ik nu geen verhalen kan horen van mijn vader of oma, lees ik over de gebeurtenissen. Het herdenken voor mij is zeer belangrijk. Herdenken betekent voor mij stilstaan bij het verleden en niet alleen bij de gebeurtenissen waar mijn familie bij betrokken was, maar bij alle gebeurtenissen. Herdenken is voor veel kinderen van mijn leeftijd niet een gewoonte. Maar voor mij is het een gewoonte geworden, mede door mijn school, het Vrijzinnig Christelijk Lyceum en mede door mijn familie. Het begrip vrijheid is voor mij heel belangrijk. Ik vind het fijn om dingen te kunnen doen zonder te hoeven nadenken of dat wel mag. Voor mijn oma

gedeeld verleden 124

was dat wel anders. Vrijheid had ze niet echt. Altijd werd ze in de gaten gehouden en ze kon niks zo maar doen. Tegenwoordig is het normaal zoveel vrijheid te hebben. We kunnen de toekomst niet ingaan zonder een terugblik te werpen op het verleden. Maar men kan het beste dingen vernemen uit het verleden door verhalen te horen van mensen die dat meegemaakt hebben, wat in mijn geval moeilijker is. Het aantal mensen dat mij of andere leeftijdgenoten hun eigen verhalen kan vertellen neemt gedurende de jaren af. Ik eindig met een gedicht van Ernst Kolmann: Wie het verleden wil vergeten De kennis ervan onbenut laat Is geen goede toekomst toegemeten Kijk daarom onbevangen terug Voor je op het levenspad verder gaat Sla dan die noodzakelijke brug Tussen verleden, heden en toekomstige tijd Het geeft je de nodigde kennis en wijsheid.


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:00 Pagina 125

Herman Tjeenk Willink, 2002 Herman Tjeenk Willink is voormalig vicevoorzitter Raad van State en minister van Staat.

Algemeen

De opdracht is een eervolle want ik ben me de afgelopen jaren nauw verbonden gaan voelen met de herdenking van het echte einde van de Tweede Wereldoorlog ook voor het Koninkrijk der Neder-

Het is een moeilijke opdracht omdat ik niet in algemeenheden wil vervallen die geen recht doen aan de verschillende ervaringen van individuen of groepen. Het gaat immers niet alleen om de ellende van de geïnterneerden in de kampen maar ook van de vogelvrijen daarbuiten, niet alleen om de verschrikkingen tijdens de Japanse bezetting, maar ook daarna, niet alleen om de gebeurtenissen in Nederlands-Indië en Indonesië maar ook in Nederland na de oorlog. Het gaat om de wijze waarop wij omgaan met ons gemeenschappelijke verleden.

op afstand maar betroken

Om hier vandaag, 15 augustus 2000, te mogen spreken is zowel een eervolle als een moeilijke opdracht. In tegenstelling tot de spreker van de afgelopen jaren bezit ik geen Indisch verleden. Alhoewel… mijn grootvader was leraar aan de hbs in Batavia, mijn vader werd in Meester Cornelis geboren – we spreken over het begin van de (inmiddels vorige) eeuw – en thuis hangt de zonsopgang boven de Preanger, als schilderij niet eens zo heel geslaagd, maar het heeft me altijd geïntrigeerd. Een herkenning van het land, de kleuren, de geuren, de verhalen waaraan velen nog vaak met verlangen terugdenken.

landen. Dat raakt niet alleen één bevolkingsgroep, de Nederlanders met een Indisch verleden daar of hier geboren, maar allen. Daarom de nationale driekleur. Ik heb bewondering gekregen voor uw organisatie en al die vrijwilligers die aan deze herdenking hun bijdragen leveren.

125


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:00 Pagina 126

Herinneren “Kom vanavond met verhalen hoe de oorlog is verdwenen en herhaal ze honderd malen: alle malen zal ik wenen.” Het zijn de bekende slotregels van het gedicht Vrede van Leo Vroman, zelf Japans krijgsgevangene, uit 1957. Zo was het in Nederland niet. Toen niet en in 1946 niet toen de eerste Nederlanders uit Indië aankwamen. We wilden de oorlog zo gauw mogelijk vergeten. De zorgen van elke dag eisten de aandacht op. De gezamenlijke wederopbouw, materieel én moreel, stond voorop, niet het individuele welbevinden. Het was zoals Geert Mak schrijft: “Er werd weinig verteld, er werd al helemaal niet geluisterd en de meeste tranen werden in eenzaamheid vergoten”. De oorlog in Indië kwam in het Nederlandse bewustzijn nauwelijks voor. In februari 1946 worden de opvarenden van de onderzeeboot HM 024 door Koningin Wilhelmina in Rotterdam begroet. De bemanning keert na zes jaar oorlog terug. Aan boord ook voormalig krijgsgevangenen uit Birma. Na enkele dagen verlof keert de kwartiermeester aan boord terug, gedesillusioneerd. Aan zijn commandant vertelt hij waarom: “Het zijn allemaal leiders van het verzet hier; je kunt je eigen verhaal niet kwijt.” De verhalen kwamen pas veel later toen de behoefte toenam, de Indische organisaties zich lieten horen en de bereidheid tot luisteren groeide. Toen kwam ook de Stichting Herdenking 15 Augustus 1945 (1980) tot stand. Juist ook deze jaarlijkse herdenking heeft voor het bewustzijn van de Nederlandse bevolking een belangrijke betekenis.

gedeeld verleden 126

Voor velen, tot wie ik mij ook reken, is de werkelijkheid van de oorlog in Azië door de persoonlijke getuigenissen, de brieven, de dagboeken, de documentaires meer tastbaar geworden. De vernederingen, de honger, de ziekten, de armoede maar ook de solidariteit, de creativiteit, de (soms zwartgallige) humor. Daardoor is ook het besef gegroeid dat velen buiten hun schuld voor het leven getekend zijn. Voor hen is het leed niet geleden, de koud niet af, de bladzij niet om geslagen.ʼ Dat mogen we nooit bagatelliseren. Zij en de organisaties die hen vertegenwoordigen verdienen blijvend onze steun. Maar ook is de eerbied toegenomen voor wat Her-

man Musaph ooit ‘het wonder der herrijzenisʼ heeft genoemd: de energie, de moed en de veerkracht van mensen die kampen en bezetting hebben overleefd, hun leven opnieuw inhoud en vorm wisten te geven en daarmee het ondraaglijke draaglijk maakten. Ook dat verdient erkenning en kan anderen tot steun zijn. Maar voor allen geldt zoals Van Logchem (in Een stilte die spreekt) het heeft verwoord: “op onverwachte momenten kan de afstand tot toen ineens nul worden.” Bij het zien van een voorwerp of foto, bij het aanhoren van een verhaal, bij de confrontatie met een gebeurtenis.

Herdenken Herdenkingen zijn momenten om gezamenlijk de doden te eren. Op 4 mei eren wij allen – burgers en militairen – die in het Koninkrijk der Nederlanden of waar ook ter wereld sinds het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog zijn omgekomen tijdens oorlogssituaties of vredesmissies. Vandaag zijn onze gedachten bij al die Nederlandse onderdanen, ook de romoesha’s die de oorlog in Azië niet hebben overleefd; de bekenden en de naamlozen. Herdenkingen zij ook momenten van steun bij elkaar in de verwerking van gemeenschappelijke ervaringen. “Herinneringen zijn ervaringen die niet willen wijken.” Die herinneringen worden sterker als we ouder worden en van dierbaren afscheid moeten nemen of als we, zoals vandaag, ons echt zorgen maken over de situatie in het land dat voor velen toch ook het land van herkomst blijft. Anders dan herinneren is her-denken – het woord zegt het al – ook opnieuw de vaak complexe feiten ordenen; de werkelijkheid van toen opnieuw onder ogen zien “zonder vergoelijking, zonder eenzijdigheden”. Ook dat kan helpen de eigen ervaringen in breder verband te zien, zich rekenschap te geven van de betekenis van het verleden en die betekenis aan een nieuwe generatie door te geven. Dat her-denken valt ons zwaar omdat het niet alleen gaat om de verhouding met Japan maar ook om de verhouding met ons gemeenschappelijk Indisch verleden en om de verhoudingen in Nederland zelf. Soms lijkt het erop of voor dat herdenken pas de laatste jaren ruimte ontstaat, bin-


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:00 Pagina 127

nen en buiten Nederland. Niet langer zwijgen, de bereidheid ook naar die verhalen te luisteren, de wil om oude vooroordelen te overwinnen. Ook daarin lag en ligt een belang rijke rol voor de Stichting 15 Augustus 1945 en vele andere Indische organisaties. Over die drie verhoudingen – de verhouding met Japan, de verhouding met ons Indische verleden, de verhoudingen in Nederland zelf – wil ik proberen iets te zeggen. Wat betekenen die voor onze opstelling nú?

De verhouding met Japan Velen die de Japanse bezetting hebben meegemaakt hebben de voorbereiding van de herdenking 400 jaar Nederland-Japan en vooral de komst van de Japanse keizer als een loden last ervaren. Achteraf moeten we constateren dat er juist daardoor in Nederland maar vooral ook in Japan aandacht is geweest ook voor de zwarte bladzijden in de 400-jarige relatie; niet alleen op regeringsniveau, maar, belangrijker, via televisie, radio, boeken, artikelen en de niod-tentoonstelling, ook bij de bevolking; niet alleen bij de oudere generatie maar juist, belangrijker, ook bij de jongeren. De betekenis van de toespraak van de Prins van Oranje in Nagasaki in april van dit jaar lag niet alleen in wat hij zei maar dat hij het zei en dat hij het daar zei in aanwezigheid van de Japanse kroonprins en vele autoriteiten.

Het moet op basis van deze ervaringen mogelijk zijn de relatie met het Japan van nu vorm te geven; niet alleen economisch, juist ook cultureel; niet alleen bij de hoogtepunten maar ook op moeilijke momenten. De relatie met Japan bestaat en de vraag is: zijn we – ook individueel – bereid en in staat aan die relatie zelf bij te dragen of laten we dat aan anderen over? Wij mogen Japan niet in zijn eigen geschiedverhaal isoleren. Wij mogen de naoorlogse genera-

tie niet in het verleden van hun ouders opsluiten. De verhouding met ons Indische verleden 55 jaar geleden kwam er met de capitulatie van Japan het echte einde aan de Tweede Wereldoorlog. Daarom is en blijft 15 augustus 1945 een belangrijke datum, een datum voor iedereen om de vlag uit te steken. Maar die datum is niet meer los te zien van andere data die ons herinneren aan ingrijpende gebeurtenissen 55 tot 40 jaar geleden waardoor de capitulatie van Japan in Indië vaak geen bevrijding was; het uitroepen van de republiek Indonesië, de politionele acties, de soevereiniteitsoverdracht, de opheffing van het knil, de overdracht van Nieuw-Guinea, de komst van velen vanuit Indonesië naar Nederland. Het kost ons moeite de relatie met die gebeurtenissen openlijk te leggen. We zijn bang de broze nationale consensus over ons koloniale verleden en de dekolonisatie te doorbreken, emoties op te roepen, gevoelens te kwetsen. Maar daarmee doen wij ook onrecht aan de mensen wier leven juist door die gebeurtenissen ingrijpend veranderde. Je kunt nu eenmaal niet tegelijkertijd gebeurtenissen verdringen en aan mensen die daarvan het slachtoffer werden, recht doen. Daaraan valt denk ik ook toe te schrijven dat de financiële regelingen die door de Nederlandse overheid ten behoeve van oorlogsslachtoffers werden ingesteld aanvankelijk niet of nauwelijks voor bewoners van Nederlands-Indië golden; dat geen salaris werd ontvangen voor de jaren die men geïnterneerd had gezeten; dat oorspronkelijk de Bersiap-periode niet in de uitkeringsgrond van de Wet uitkering burger- oorlogsslachtoffers was inbegrepen en dat pas in 1986 (bijna twee generaties na het einde van de oorlog) de Wet buitengewoon pensioen Indisch verzet tot stand kwam.

op afstand maar betroken

Wat een verschil met een plompverloren aankondiging van het bezoek van de Japanse keizer in 1971, zonder consideratie met de gevoelens en de gevoeligheden van al diegenen die onder de Japanse bezetting hadden geleden. Dat verschil is ook een verdienste van uw organisaties. Zij hebben mensen stem gegeven.

De betekenis van de toespraak van de Prins van Oranje in Nagasaki in april van dit jaar lag niet alleen in wat hij zei maar dat hij het zei en dat hij het daar zei in aanwezigheid van de Japanse kroonprins en vele autoriteiten.

127


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:00 Pagina 128

De gebeurtenissen in Indonesië direct na de oorlog staan niet los van de vooroorlogse verhoudingen in Azië en de betekenis van Indië voor Nederland. Nog altijd is hier de belangstelling voor het Nederlandse koloniale verleden in de brede context van de 19e en 20e eeuw gering. Al ontbreekt het niet aan bronnen, het historisch beeld blijft incompleet en vaak eenzijdig. Het is daarom van groot belang dat ‘Indië in Nederland, Nederland in Indiëʼ nu een examenonderwerp op de middelbare scholen is. Alle Nederlanders moeten weten wat er is gebeurd; wat er wel werd bereikt, wat niet lukte; wat toen (daar) vanzelfsprekend was en waarover we achteraf (hier) anders zijn gaan denken; waar kansen werden gegrepen en waar, juist in die laatste tien jaar voor en na de Japanse bezetting, de tekenen des tijds niet werden verstaan. De zwarte pagina’s maar ook de vele witte.

Als achteraf tevreden wordt geconstateerd dat de integratie van de Nederlanders met een Indisch verleden in de Nederlandse samenleving dan toch maar mooi is gelukt dan is dat toch vooral aan hun eigen inzet toe te schrijven

gedeeld verleden 128

Ligt in deze bewustwording mogelijk niet ook – natuurlijk niet alleen – een taak voor het Indische Huis? En dan niet alleen de betekenis van Nederland voor Indonesië maar vooral ook de invloed van Indië op Nederland, niet alleen economisch maar juist ook cultureel; en dan cultuur in die brede betekenis van: tradities, waarden, manier van leven. Wie droegen aan die cultuur bij? Waardoor werden zij geïnspireerd? Beseffen we bijvoorbeeld wel voldoende de invloed van Indië op de Nederlandse literatuur, ook nu nog? De aantrekkingskracht van een Pasar Malam is niet alleen maar nostalgie. Het is ook vaak voor jongeren een feest der herkenning. Die culturele traditie moet worden gekoesterd. Dat is de band die ons bindt. De velen met een Indische achtergrond zijn voor het behoud van die band essentieel. Zij werden immers door die cultuur gevormd.

De verhoudingen in Nederland Wat geldt voor de verhouding met ons Indisch verleden geldt voor de verhoudingen in eigen land. In het streven naar wederopbouw was niet alleen de ruimte om te luisteren gering, maar ook nog in de jaren vijftig en zestig, het inzicht in de positie van Nederland in de wereld beperkt. Als koloniale mogendheid dachten we de wereld te kennen maar die wereld bleek veranderd te zijn. Dat vonden we moeilijk te accepteren. Bij ‘Herstel en Vernieuwingʼ lag de nadruk op herstel. We dachten (en denken) het liefst in termen van continuïteit. Achteraf beschouwd hebben vooral de Indische Nederlanders daarvoor een prijs betaald. Zij kwamen, noodgedwongen, naar een land dat in 1945 in puin lag en twijfelde aan zijn economische mogelijkheid; een land waarin zij vaak vreemd waren of vreemden waren geworden, met andere gewoonten, andere eisen, andere eigenaardigheden; een land ook zonder militaire traditie dat moeilijk kan omgaan met oorlog en dus met oorlogsveteranen. In dat land was ieder vooral bezig weer iets op te bouwen. Besef van hetgeen de nieuw aangekomenen in Indonesië hadden doorstaan of onder moeilijke omstandigheden hadden moeten verrichten was er nauwelijks; aandacht voor de positie waarin zij hier kwamen te verkeren evenmin. Dit zijn geen verwijten. Achteraf is het makkelijk praten. Het zijn ervaringen die óók aandacht verdienen; verhalen die ook gehoord moeten worden. Daarom is het van belang dat volgend jaar de resultaten van het onderzoek terugkeer en opvang (soto-onderzoek) worden gepubliceerd. Als achteraf tevreden wordt geconstateerd dat de integratie van de Nederlanders met een Indisch verleden in de Nederlandse samenleving dan toch maar mooi is gelukt dan is dat toch vooral aan hun eigen inzet toe te schrijven; hun loyaliteit aan Nederland ook. Zij hebben vaak het beste van zichzelf gegeven voor de opbouw van het Nederland van nu. Ondanks wederzijdse irritatie en onbegrip; ondanks wantrouwen en vooroordelen bij de gezeten bevolking. Vooroordeel en onbegrip, niet alleen ten aanzien van de volwassenen, ook vaak juist ten aanzien van hun kinderen. Zoals een van de getuigen in Een stilte die spreekt zegt: ‘Indische mensen moesten zich bewijzen en dubbel hard hun best doen. Er waren voor ons maar twee woorden: aanpassen en assimileren.ʼ Onvoldoende beseften we toen dat voor een


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:00 Pagina 129

succesvol samengaan erkenning van ieders eigen verleden en zelfrespect voorwaarden zijn. Is dat besef er nu wel?

Herijken

enige vaste grond om het verleden te her-denken en de toekomst vorm te geven. Bij alle verschillen in achtergrond, in verloop en in gevolgen van de oorlogen in Europa en Azië is dat de gemeenschappelijke les die uit de Tweede Wereldoorlog te trekken valt. Daar ligt ook het belang van het gezamenlijk optrekken van het Nationale Comité 4 en 5 mei en de Stichting 15 Augustus 1945.

In een tijd waarin de traditionele waarden en normen in een samenleving niet meer vanzelfsprekend zijn, vormt de democratische rechtsorde de

In een democratische rechtsstaat gaat het niet alleen om grondrechten maar ook om verantwoordelijkheden, collectief en individueel.

op afstand maar betroken

Wie het verleden her-denkt blijft niet langer achter met simpele oordelen; vóór of tegen, goed of kwaad, wij of zij; maar met een angstige vraag: zouden we het nu beter doen, hier en elders? Schatten we de positie van Nederland in een veranderende wereld nu beter in dan toen of zijn we toch vooral met onszelf bezig? Zijn met de onafhankelijkheid van de meeste koloniën ook de (economische) verhoudingen veranderd in een wereld waarin 1/3 van de bevolking 2/3 van de energie en grondstoffen verbruikt? “Verwart het westen zijn koopkracht niet met geestkracht?” (Györy Konrád) En welke vrijheid geven we door in eigen land en aan wie? De vrijheid om zo veel mogelijk te consumeren of ook de vrijheid voor een ieder, niet alleen economische, ook cultureel, een inbreng te leveren; het recht van een ieder gehoord te worden en zich beschermd te weten?

129


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:00 Pagina 130

Collectief de verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat herinneringen niet worden uitgewist, dat steeds opnieuw de feiten onder ogen worden gezien en dat verantwoording wordt afgelegd voor wat er fout ging of correctie behoeft en in de toekomst beter moet. Is dat ook niet de kracht gebleken van de Bondsrepubliek Duitsland na de oorlog? De collectieve verantwoordelijkheid in een democratische rechtsstaat vormt het verschil met totalitaire regimes, die altijd zullen proberen het individuele denken en bewustzijn onder controle te krijgen, herinneringen aan eigen wandaden te vernietigen, feiten in eigen richting bij te buigen, verantwoordelijkheden te ontlopen. Daarom hebben totalitaire regimes uiteindelijk ook geen toekomst. “Want wie het verleden ontkent, blokkeert de toekomst.”(Wendela Gronthoud tijdens de herdenking op 15 augustus 1995.) Wie de toekomst bewust vorm wil geven zal daarom permanent de angst voelen dat er wordt vergeten. Maar ook de angst dat er te veel wordt onthouden waardoor een nieuwe start onmogelijk wordt. Met die spanning zal de een anders omgaan dan de ander. Daarom kan verzoening niet van bovenaf worden opgelegd.

Ons zelfrespect ligt in het behoud van een eigen keuze, die niet wordt gedicteerd door anderen.

gedeeld verleden 130

Een democratische rechtsstaat gaat ook uit van een individuele verantwoordelijkheid, juist als het erop aankomt, als algemene beginselen van vrijheid en menselijke waardigheid in het geding zijn komt het op individuen aan. Van Randwijck heeft eens gezegd: “Het verzet was de triomf van de enkeling toen de gemeenschap faalde. In dat verzet ging het niet om de staat, niet om het vaderland maar om de normen van staat en vaderland die voor gisteren, heden en morgen gelden.” Vrijheid en menselijke waardigheid zijn niet vanzelfsprekend, zomin als vooruitgang en vernieuwing. Wat vandaag normaal is kan morgen anders zijn. Weinigen die dat scherper hebben ervaren dan de Nederlanders met een Indisch verleden. Die ervaring moet worden overgedragen aan de huidige en komende generaties.

In zijn Van Randwijck-lezing op 27 juni van dit jaar zegt Schuyt: “Vrijheid zit in de eenheid van denken en doen: leven naar je eigen opvattingen; die opvattingen niet onder stoelen of banken steken en zo veel mogelijk in dagelijkse dingen omzetten.” “Vrijheid ligt niet in de stroom der gedachten maar enkel in het doen. Laat varen het angstige aarzelen, stap in de storm van het gebeuren. “(Bonhoeffer, juli 1944) “Ons zelfrespect ligt in het behoud van een eigen keuze, die niet wordt gedicteerd door anderen.” Dat geldt ook voor de wijzen waarop wij met het verleden omgaan en (dus) aan de toekomst invulling geven, individueel èn collectief. Het verleden levert geen eenduidig beeld op. Ervaringen verschillen; inzichten worden scherper. Met de tijd verandert ook het perspectief. We weten meer; we kijken anders. Steeds opnieuw moeten we onze positie bepalen ook tegenover het verleden. Dáárom blijven we her-denken. De herdenking op 15 augustus is een herdenking van een deel van ons gemeenschappelijke verleden. Wij in Nederland hebben allemaal een Indisch verleden met de mooie kanten, met de duistere zijden, met de zaken die we nu anders zouden aanpakken en met de goede herinneringen aan het land, de mensen, de verhalen, de geuren, de kleuren en de zonsopgang boven de Preanger.


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:00 Pagina 131

Channa Hiemstra, 2003 Channa Hiemstra was ten tijde van haar voordracht leerlinge aan het Christelijk Vrijzinnig Lyceum te Den Haag

‘Als kind is het moeilijk ter verwerken dat ouderen zich niet over je ontfermen, vooral als je uit een beschermd milieu komt. Het is trouwens voor een kind onbegrijpelijk dat de hel op aarde bestaat en het ‘normale’ leven elders, rustig verder gaat. Die absurditeit is te abstract. Het normale leven ging verder – mensen woonden in huizen, kinderen gingen naar school…. En toch… het ‘normale’ leven van 1940-1946, met of zonder bezetting, onder of zonder oorlogsgeweld, blijft voor mij nog altijd verbazingwekkend. Het is zoiets als leven op de maan. De afstand is te groot.ʼ Dit is een citaat uit het boek Buigen in Jappenkampen van Lydia Chagoll. Dit citaat sprak mij aan omdat het een afstand weergeeft tussen twee werelden. Een afstand die ik ook voel. Het is ook zo makkelijk om de afstand, die er door de jaren heen is ingeslopen, te laten bestaan of zelfs groter te laten worden. We leven al een tijd met vrijheid. Vrijheid is zo gewoon. We kunnen doen en laten wat we willen! Nu sta ik hier, om te herdenken. Maar waarom? Voor iets wat ik niet kan navoelen. Ik heb niet meegemaakt hoe het is om alles wat me dierbaar is achter te laten, of geen eigenruimte, geen lekker eten of simpelweg geen vrijheid te hebben. Maar misschien kan ik het wel begrijpen. Het voelen in de kleine dingen in het leven. Mijn beperkingen zoals: huisarrest, maar dat is natuurlijk maar voor een dagje of de scheiding van mijn ouders. Dat ik mijn vader maar een keer in de vier weken zie. Vrijheid wordt, hoe meer ik erover nadenk, belangrijker. Als ik alles zou kunnen hebben in ruil voor mijn vrijheid, dan zou ik mijn vrijheid niet opgeven. Nu weet ik waarom ik hier sta. Ik vind deze herdenking belangrijk. Want door deze dag ben ik stil gaan staan bij het woord vrijheid. We moeten beseffen dat het niet vanzelfsprekend is, maar iets waar we zuinig en voorzichtig mee moeten zijn! Leerlingen van het Vrijzinnig Christelijk Lyceum in Den Haag leggen een krans. De school heeft het monument geadopteerd

131


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:00 Pagina 132

Carel ter Linden, 2005 Predikant Carel ter Linden is vooral bekend als voorganger tijdens de huwelijken van diverse leden van de koninklijke familie.

gedeeld verleden 132

Sommige kinderen van de familie die na de oorlog tegenover ons kwam wonen in onze Haagse straat, hadden een andere achternaam. ‘Dat zijn pléégkinderen’, wist de buurt, ‘die komen uit Indië. Hun ouders zijn allebei dood. Hun vader is onthoofd.’ Dit onvoorstelbaar gruwelijke, plus het besef dat deze kinderen ontzaggelijk dappere ouders moesten hebben gehad, vervulde ons, Haagse jongens zonder enige Indische achtergrond, met een diep ontzag. Maar ik herinner me niet – wij zaten op dezelfde middelbare school – dat wij daarover ooit hebben gesproken. Je roerde dat alles eenvoudig niet aan. Ik weet ook niet of zij die na de verschrikkingen van de Japanse bezetting, en de daarop volgende verwarrende en onzekere tijd naar ons land kwamen, zelf gemakkelijk over hun belevenissen spraken. Sommigen verdrongen ze eenvoudig. Ik hoorde van een man die als krijgsgevangene in het kamp een schetsje maakte van wie er allemaal in zijn barak lagen. Zijn vrouw liet het na de oorlog zien aan een vriend, die zijn voormalig slapie kwam opzoeken. Maar de man zelf ontkende gewoon dat hij de tekening gemaakt had. Zijn naam stond er wel onder, maar dit hoofdstuk was eenvoudig uit zijn herinnering weggesneden. En ik weet van een vrouw, die met anderen in het kamp ervan verdacht werd ergens een verborgen radio te hebben, en die maanden lang door de Kempeitai werd verhoord en vernederd, maar zij gaf niets prijs. Over wat zij had meegemaakt wilde zij ook na de oorlog niets kwijt. Ik praat er liever niet over’, zei zij tegen haar man. En hij vroeg niet verder. Meestal zullen zij, die de kampen en de gevaarlijke maanden daarna hebben overleefd, eenmaal terug in Nederland, hun verhalen aan hun familie en naaste vrienden hebben kwijtgekund. Dat mag je hopen. Maar de algemene ervaring was dat ons land helemaal niet op deze onverwachte terugkeer van deze verre landgenoten zat te wachten. Ons volk was zelf bezig zijn wonden te likken, en in vergelijking met de vernietigingskampen in Duitsland en Oost-Europa leek wat er in Indië was

gebeurd minder ernstig. Mensen, door de Japanse bezetting beroofd van hun bezit, en daarna ook nog eens beroofd van het land waar ze veelal waren opgegroeid en dat ze op allerlei posten hadden gediend, keerden terug – sommigen zagen voor het eerst Europa – om te ontdekken dat men hier geen oog, geen oor had voor wat je allemaal hebt meegemaakt. Een ontgoocheling, nogeens versterkt door het uitblijven van een behoorlijke uitbetaling van het achterstallige loon aan hen die verbonden waren aan het Gouvernement of aan het leger, over die drie en een half jaar die men in onvrijwillige gevangenschap had doorgebracht. Mensen die zich, hoewel ver van ons land vandaan of juist daaróm, met ons land en zijn koningshuis steeds diep verbonden hebben gevoeld, en hier, in deze dubbele kilte, nu een nieuw bestaan moesten zien op te bouwen. Gevolg: deze mensen klapten dicht, sommigen raakten verbitterd. ‘Zie nou maar liever’, zei in die dagen een moeder tegen haar dochter, ‘naar wat je allemaal hébt, naar wat het ons heeft gebrácht.’ En dan riep de dochter: ‘Hoe dan? Wat heeft het ons dan gebracht?’ – ‘Want ik dacht’, zei zij, ‘aan mijn tante met haar verbrijzelde kaak, aan een vriendin die in het kamp haar broertje verloor, en hoe haar vader na de oorlog zijn vrouw daarop aansprak: “Had je niet beter voor mijn zoon kunnen zorgen?” En nog hoor ik het krijsen van een moeder die haar zoontje moest loslaten dat naar het mannenkamp moest.’ ‘Kind, zie nou maar liever naar wat het ons heeft gebrácht.’ – Maar wat heeft het ons dan gebracht? ‘Het heeft’, zei een van u, wiens moeder een tijd vast zat bij de Kempeitai, en die dus als een soort wees in zijn eentje in het kamp rondzwierf, ons instinct tot overleven gevormd.’ ‘Ik heb’, zei een ander die later voor ons land belangrijke bestuursfuncties heeft vervuld, ‘problemen waar ik in mijn werk voor stond, altijd afgemeten naar wat ik als jongen in het kamp heb geleerd. Je leerde met elkaar te overleven, met het accent op dat ‘met elkáár’. Het scherpte je men-


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:00 Pagina 133

senkennis, je leerde onderscheiden wie je wel of wie je niet kon vertrouwen. En ik heb er geleerd wat vriendschap is.’ Met name in de kleine kring waarbinnen je binnen het kamp leefde, was onderlinge samenwerking en bereidheid tot délen, natuurlijk onmisbaar om te overleven. Alleen saamhorigheid kon je redden. Roerend vond ik wat iemand vertelde, hoe in een bepaald kamp mannen, als een van hen werd afgeranseld, een lied aanhieven, bekend als het lied van berusting, om die arme gemartelde te ondersteunen en tegelijk, als zelfbescherming, diens geschreeuw te overstemmen.

En nu leggen wij zo dadelijk hier onze bloemen neer. ‘Ik doe dat’, zo zei een van u het, ‘voor mijn beide fantastische ouders.’ Eén man, weet ik, doet het vooral voor zijn Indische moeder die, met haar beide zoons buiten het kamp levend, kans zag regelmatig het krijgsgevangenkamp waar haar Nederlandse man zat, met gevaar voor eigen leven, binnen te dringen – ‘s nachts, in overall, via het riool – om hem zo, met voedsel en briefjes te ondersteunen. En er zijn er ongetwijfeld, die vandaag hun vader gedenken, die met vijftienhonderd andere Europese krijgsgevangenen en nog eens vier en een halfduizend Aziatische arbeiders omkwamen toen hun boot, de Junyo Maru voor de kust van Sumatra door een torpedo geraakt werd en zonk. En sommigen, de jongsten onder u, eren met hun komst hun grootouders, uit eerbied voor wat zij hebben doorstaan en uit dank voor wat zij van hen, door hun verhalen, aan wijsheid en levensmoed hebben meegekregen. En zelf zou ik hier bloemen willen leggen in gedachtenis aan Henk. Voor u allen moeten het jaren zijn geweest, waarin u ver afgeraakt bent van alles wat menselijk is. Misschién zijn er die zeggen: ik ben er nooit zó dichtbij geweest.

op afstand maar betroken

Het is goed vandaag ook te denken aan die IndoEuropese mannen, vrouwen en kinderen die deels of geheel buiten de kampen zijn gebleven. Zij leefden vaak in voortdurende onveiligheid en financiële nood. Sommigen zochten alsnog de relatieve veiligheid van de kampen. Bepalend om deze jaren te overleven was: het ergens bijhoren. Er zijn er, die door de kampen weerbaarder zijn geworden. Soms misschien té weerbaar. ‘Ik heb’, zei iemand die als jongen in het vrouwenkamp zat, mijn leven lang mannen, ouder dan ik, gewantrouwd. Ik ben immers alleen onder vrouwen opgegroeid. Als een Jap zich liet zien, wist je nooit wat er ging gebeuren. En toen mijn vader en moeder elkaar weer terugvonden, moest ik voor die vreemde man het bed uit, dat ik tot die tijd met mijn moeder had gedeeld. Ik heb nooit goed gezag van mannen boven me kunnen dulden, en het ging tenslotte ook mis. Ik vroeg me altijd af: kan ik ze vertrouwen? Zijn ze lief?’ Er zijn er ook, die door de kampen niet dié weerbaarheid hebben kunnen ontwikkelen die ieder mens in zijn leven nodig heeft. Bij wie de huid te dun is gebleven om latere spanningen aan te kunnen. Zoals Henk, die geoloog die ik als predikant in onze Oegstgeestse jaren leerde kennen. Iemand die het jaren goed is gegaan, en die na een onbezorgde studententijd door zijn maatschappij werd uitgezonden en een opgewekte en hartelijke vader was voor zijn drie kinderen. Maar eens, toen hij in Australië zat, zonder zijn gezin, en veldwerk deed in dat onherbergzame noorden waar eigenlijk niets meer groeide en de wereld zo’n beetje ophield, moet er iets mis zijn gegaan. Hij hield die eenzaamheid niet vol, en keerde terug naar Nederland, terug naar zijn gezin. Vanaf dat ogenblik vroeg en kreeg hij psychiatrische hulp, waarbij

eigenlijk meteen al een verband werd gelegd tussen deze onverwachte crisis en de onverwerkte ervaringen van zijn jeugd. Hoewel zijn maatschappij alles deed om ander geschikt werk voor hem te vinden, gaf hij, als hij zichzelf zag in de spiegel van zijn plichtsbesef en verantwoordelijkheidsgevoel zich vanaf die tijd steeds een onvoldoende, en noch zijn vrouw noch zijn gesprekken op de Jelgersmakliniek in Oegstgeest konden daarin iets veranderen. Daar nam hij onverwacht, en misschien ook weer niet geheel onverwacht, afscheid van het leven. Het was tegen kerst, alsof hij dacht: niet nóg een jaar. Een van de bewoners van de kliniek, waar hij het laatste halfjaar van zijn leven verbleef, zei, daar nog maar net aangekomen, toen hij hoorde van Henks overlijden: ‘was dat die man met dat lichtgrijze haar, die altijd lachte?’

133


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:00 Pagina 134

Alexandra Tan, 2007 Alexandra Tan was ten tijde van haar voordracht leerlinge aan het Vrijzinnig Christelijk Lyceum te Den Haag.

Ik heb twee verschillende verhalen van de Tweede Wereldoorlog meegekregen. De ene van mijn Nederlandse grootouders en de ander van mijn Chinese grootouders. Het zijn verhalen over één oorlog die zich in twee totaal verschillende werelden afspeelde. De ene in het door Duitsers bezette Nederland, waarin mijn grootvader de arts van het dorp was en de mensen probeerde te helpen ondanks de tegenwerkende Duitsers. Het ander een veel ingetogener verhaal en met lang niet zoveel detail verteld als het verhaal van mijn Nederlandse grootvader. Het verhaal speelt zich af in het door Japanners bezette NederlandsIndië. Het zit niet vol met heldendaden, want zelden durfde men verzet te plegen tegen de genadeloze Japanners. En er is weinig detail, omdat mijn grootouders al hun hele leven die tijd proberen te vergeten. Jarenlang werd er niet gesproken over de Japanse bezetting in Nederlands-Indië, regeringen wilden er niet over praten en slachtoffers konden er niet over praten. Het heeft jaren geduurd voor men in Nederland besefte dat de Tweede Wereldoorlog minstens zo erg was in Nederlands-Indië als in Nederland zelf. Alexandra Tan

gedeeld verleden 134

Een geschiedenisdocent op mijn school zegt vaak dat geschiedenis een verplicht vak zou moeten zijn. Want alleen door je eigen geschiedenis te begrijpen, kom je verder in het leven. Daarom wil ik u nu vertellen over de Chinezen in NederlandsIndië tijdens de bezetting. Mijn vaders familie woonde tijdens de Japanse bezetting in Nederlands-Indië en juist over deze peranakan-Chinezen hoort men weinig. Misschien is dat, omdat ze zowel tijdens de oorlog als na de oorlog niet werden geaccepteerd door de inheemse bevolking. Vaak werden ze de ‘Joden van Aziëʼ genoemd. Want, net zoals de Joden, mochten deze Chinezen geen land bezitten en ook geen machtsposities bezetten, dus gingen ze de handel in en waren hier erg succesvol. De Chinezen kregen een voorkeurspositie van de Nederlanders. Men vond de Chinezen hardwerkend, slim en trouw aan de Nederlandse heerschappij. Hierdoor werden ze door de Japanners tijdens de bezetting gezien als aanhangers van het Nederlandse regime en dus hun vijanden. Gelukkig wist het grootste gedeelte van de peranakan-Chinezen tijdens de oorlog buiten de kampen te blijven. Vooral door zo onopvallend mogelijk te


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:00 Pagina 135

blijven en zo min mogelijk de woede van de Japanners op hun nek te halen. Wat mijn grootmoeder vroeger vertelde over de Japanse bezetting was niet veel. Er gebeurden ook niet veel bijzondere dingen. Men kwam normaal niet in verzet en gevechten tussen de geallieerden en de Japanners bleven in Nederlands-Indië uit. Maar wat men in die periode als normaal beschouwde was afschuwelijk. Denkt u maar eens aan de mensen in de kampen die systematisch ondervoed werden, de troostmeisjes die zogenaamd vrijwillig de Japanse soldaten ‘troosttenʼ en de vele miljoenen dwangarbeiders. Mijn vaders familie was een familie van vooraanstaande Chinezen die meerdere Kapiteins der Chinezen had voortgebracht. De Kapitein der Chinezen is de leider van de Chinese bevolkingsgroep in een bepaald gebied, dit was vooral een eretitel. Dit betekende niet dat zij alles konden maken. Mijn overgrootvader kreeg dezelfde straf als ieder ander toen hij Radio Oranje luisterde; hij werd tot zijn hoofd ingegraven in het zand en moest een dag zo in de brandende zon blijven zitten. Hij kon niks doen om zichzelf te beschermen en kon bijvoorbeeld beesten zoals schorpioenen niet afweren. Hierna heeft mijn overgrootvader niet meer geprobeerd tegen het gezag van de Japanners in te gaan. Toch deden niet alle Chinezen dat en was er ook Chinees verzet tegen de Japanners. Op Java en Sumatra had het leger de macht en hier was men af en toe nog wel redelijk. De bevolking op deze twee eilanden moest ook te vriend gehouden worden, want de handel die hier gedreven werd, was zeer belangrijk voor de oorlogvoering van Japan.

Tot de Tweede Wereldoorlog leefden de bevolkingsgroepen altijd erg gescheiden van elkaar. Maar toen men een gezamenlijke vijand kreeg,

Japan, begon men samen te werken. Iedereen was gelijk in de strijd tegen de Japanners. Op WestBorneo werkten ook alle bevolkingsgroepen samen en dit is één van de weinige plekken waar het verzet nooit gebroken is. Herdenken is belangrijk, door oorlogen te herdenken, durven de slachtoffers erover te praten en zo die periode te verwerken. Maar ook voor mensen van mijn leeftijd is herdenken belangrijk. Wij leren wat voor een materiële, maar vooral geestelijke schade een oorlog toebrengt. Wij kunnen de slachtoffers van niet alleen de Tweede Wereldoorlog, maar van alle oorlogen de grootste eer bewijzen door ervoor te zorgen dat er geen volgende komt.

op afstand maar betroken

Op de andere eilanden waren de bezetters een stuk wreder, hier had de marine het voor het zeggen. Verzet werd gruwelijk gestraft. Twee Chinese jongens die in West-Kalimantan woonden, werden verdacht van het luisteren naar buitenlandse radiostations. Eerst werden zij gemarteld om een bekentenis eruit te krijgen, vervolgens werden zij onthoofd. Dit gebeurde een dag na de capitulatie van Japan.

De Chinese overgrootouders van Alexandra Tan

135


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:00 Pagina 136

Anne Maagdenberg, 2009 Anne Maagdenberg was ten tijde van haar voordracht leerlinge aan het Vrijzinnig Christelijk Lyceum te Den Haag.

De geest overwint Op het monument staat groot geschreven: ‘De geest overwint.ʼ Toen ik deze woorden voor het eerst las, hebben ze op mij een enorme indruk gemaakt. Ik wist dat met deze woorden niet bedoeld werd: de geesten die in het leven van Indische mensen een grote rol spelen. Natuurlijk slaan deze woorden op de geest van de mensen die in de Japanse interneringskampen geleden hebben. Hun geest bleef ongebroken, hoeveel moeite de Japanners destijds ook gedaan hebben om de mensen kapot te maken en klein te krijgen. Mijn grootouders van mijn moeders kant zijn afkomstig van Sragen en Jakarta. Mijn grootvader is geboren in 1926 en mijn grootmoeder in 1928. Zij waren dus kinderen van mijn leeftijd toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak. De oorlog hebben zij dus heel bewust meegemaakt. In 1942 moest mijn grootmoeder met haar familie naar het kamp, ze moest erheen lopen met haar moeder en zusjes en broertje. Ze werden naar het kamp, omheinde sawavelden, gebracht waar ook varkens, koeien en kippen waren, en moestuinen om groenten te verbouwen. De ervaringen van mijn oma in het kamp waren zoals die van veel andere mensen: er was geen of veel te weinig eten. Ze kregen wel iets te eten, maar dat was nooit genoeg. Met haar broertje en zusjes moest mijn oma op die sawa’s werken – eten verbouwen voor de Japanse overheersers. Als zij kans zagen, stalen zij mango’s en papaja’s om op die manier het eten een beetje ‘eerlijker te verdelen’.

gedeeld verleden 136

Het waren vooral de kleine kinderen die ongezien eten konden stelen. Natuurlijk waren de overheersers niet mild als zij ontdekten dat er eten gestolen was. Zij sloegen en mishandelden de dieven, als ze die betrapten. En als ze de dief niet konden vinden, werden er zomaar enkele kinderen geslagen. Mijn oma is gelukkig nooit als zondebok gebruikt, dat was voor een oudere zus van haar wel anders. Zij was een ‘buitenkampkindʼ en had het daardoor moeilijker. Zij moest op straat voor zichzelf zorgen. Over die moeilijke periode in haar

leven wil ze tot vandaag de dag niet veel vertellen. Zij is, in tegenstelling tot mijn oma en haar broer en andere zusjes, nooit meer teruggegaan naar het land waar zij geboren is. Maar ook zij heeft een sterke geest, die niet gebroken is. Deze oudtante is inmiddels al 89 jaar! Mijn oudoom wil nog wél praten over zijn ervaringen in de oorlog. Hij vertelde mij dat zij het redelijk goed hadden gehad, in tegenstelling tot de mensen die in een kamp zaten bij een grote stad. In kampen bij de grote steden was er echt nauwelijks of helemáál geen eten en ontstonden er getto’s. Op het platteland was er zoals ik al eerder zei, in ieder geval nog een beetje voedsel. Van mijn oudoom heb ik veel gehoord over de tijd die hij en mijn oma in het kamp hebben doorgemaakt. De straffen en mishandelingen waren voor hem of voor mijn oma destijds geen reden om het hoofd voor de overheerser te buigen. Hoe akelig de straffen in het kamp toen ook waren – zij lieten zich niet bang maken. Hun geest overwon. Die houding hebben zij hun hele leven volgehouden: ook na de oorlog hebben zij zich niet willen neerleggen bij onrechtvaardigheid en oneerlijkheid. Ook mijn grootvader heeft te maken gehad met de Japanse overheerser, zijn ervaringen zijn wel anders dan die van mijn oma. Toen hij net 17 jaar was, ging hij in dienst bij het Korps Mariniers, toen nog de Mariniers Brigade. Hij werd in 1944 door de Japanse troepen gevangen genomen en als krijgsgevangene overgebracht naar het Fukuoka kamp in Japan. Daar werd hij tewerkgesteld op de scheepswerven van de overheersers, in de buurt van Nagasaki. In deze tijd heeft hij Fred leren kennen, die later zijn zwager werd. Dat mijn opa geen prettige tijd heeft gehad in Japan weet ik zeker, uit verhalen die hij vroeger vertelde en via-via. Hij moest er keihard werken, kreeg heel weinig eten en leefde in erbarmelijke omstandigheden met als dieptepunt de tweede atoombom. Maar doordat opa en oom Fred intussen allebei zijn overleden, kan ik niks meer navragen en blijven veel vragen vrijwel onbeantwoord.


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:00 Pagina 137

De grootouders van Anne Maagdenberg

Het zou goed zijn, en ik hoop het van harte, dat mensen van mijn generatie en van toekomstige generaties zich laten inspireren door het motto van dit Indisch Monument: De geest overwint. Wat hebben we eraan als mensen van zich afslaan als hen onrecht aangedaan wordt? Of als zij getuige zijn van onrecht dat anderen wordt aangedaan. Zolang mensen met een ongebroken geest het onrecht in de wereld aankunnen, is de kans dat onderdrukking en mishandeling ooit uit de wereld verdwijnen het grootst. Mensen als mijn grootouders, en als al die anderen die in deze kampen door hun sterke geest de ellende hebben kunnen doorstaan, verdienen ons respect en zijn terecht een groot voorbeeld voor mij en voor vele anderen!

op afstand maar betroken

Mijn grootouders zijn voor mij altijd een voorbeeld geweest. Hoe meer ik me bewust word van wat er in de wereld, dichtbij en ver weg allemaal speelt, hoe meer ik me kan voorstellen dat het helpt en van belang is, dat mensen zich verzetten tegen onrecht. Nee, natuurlijk niet door van zich af te slaan of in het rond te schieten als zij vinden dat er onrecht in hun omgeving gedaan wordt, of als zij zich onrechtvaardig behandeld voelen. Maar wel, door zich niet klein te laten krijgen, door een ongebroken geest te laten zien. Het onrecht dat ik in mijn leven ervaar is natuurlijk niet te vergelijken met wat mijn grootouders in het kamp destijds dan ook hebben meegemaakt. In mijn leven is er gelukkig ook geen sprake van een tekort aan eten. Ik zou het nooit doen, maar รกls ik eten steel, dan weet ik zeker dat ik niet geestelijk of lichamelijk mishandeld word. Maar ik gedraag me, net als mijn grootouders, zoveel mogelijk met een rechte rug. Ik laat me niet klein krijgen en probeer vooral ook mijn geest te laten overwinnen.

137


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:00 Pagina 138

Tonny Staal, 2012 Tonny Staal was ten tijde van zijn voordracht leerling aan het Vrijzinnig Christelijk Lyceum te Den Haag.

Gescheiden van je moeder ‘Probeer je eens in te denken in de situatie van jongens van jouw leeftijd, maar dan in de periode 1941-1945. Dat is bijna niet te doen, maar toch. Lees erover, verdiep je in de stof en bepaal dan over welk onderwerp je op 15 augustus wilt praten bij het Indisch Monument.ʼ Zo ongeveer luidde mijn opdracht, toen ik ‘ja’ gezegd had op het verzoek van het vcl om vandaag een toespraak te willen houden. In de weken hierna heb ik inderdaad geprobeerd zo veel mogelijk informatie te verzamelen. Ik heb boeken gelezen. Ik heb in de kerstvakantie de kans gekregen met een meneer te gaan praten, die mijn leeftijd had, toen hij in de Japanse kampen werd vastgehouden. En ontdekte al snel dat mijn eerste ingeving de beste was: het onderwerp waarover ik wil praten is ‘Gescheiden worden van je moederʼ. Met ieder nieuw stukje informatie werd mij telkens duidelijker, dat mijn keuze echt een ‘un-coolʼ onderwerp is om te behandelen. Want als je zoals ik vijftien bent, dan wil je toch vooral dat veel mensen denken dat je al bijna volwassen bent. Volgend jaar om deze tijd heb ik hopelijk mijn havodiploma in mijn zak en moet ik mij op mijn toekomst gaan richten. Het is dus belangrijk dat volwassenen zoals je ouders en leraren begrijpen dat eindexamenleerlingen geen kinderen meer zijn. Deze overtuiging leeft ook onder mijn vrienden. We gaan uit, we mogen (bijna) scooter rijden, we kunnen al heel veel zèlf beslissen, we gaan al bijna op kamers wonen, we zijn dus min of meer volwassen. gedeeld verleden 138

En toch – bijna volwassen of niet – ik moet er niet aan denken dat ik van mijn moeder gescheiden zou worden! Mijn moeder is voor mij alles wat het begrip ‘veiligheidʼ vorm geeft. Mijn moeder zorgt ervoor dat ik iedere dag opnieuw kan thuiskomen. De gewone, dagelijkse dingen worden door mijn moeder verzorgd, zó ongemerkt dat je bijna zou vergeten dat die dingen verzorgd moeten worden: elke avond staat er eten voor me op tafel, mijn kle-

ren worden regelmatig gewassen en gestreken en het huis wordt gezellig gemaakt. Natuurlijk moet ik ook mijn taken in huis doen (bed opmaken, tafel dekken), maar het grootste deel van de dingen komt op mijn moeder neer. Naast deze ‘randvoorwaarden’ voor een fijne jeugd biedt mijn moeder me nog veel meer: ik kan bij haar terecht als ik met cricket een blessure oploop. Gaat het op school niet goed, of maak ik me zorgen over mijn cijfers, dan bepraat ik die zorgen met mijn moeder. En gelukkig is het voor mij zelf niet nodig, maar er zijn natuurlijk ook moeders die hun kind moeten steunen als het gepest wordt, of als ze te maken hebben met akelige dingen als verslavingen of depressies. Natuurlijk – ik kan me voorstellen dat het overgeplaatst worden van het vrouwenkamp naar een jongens- of mannenkamp me het gevoel gegeven zou hebben ‘one of the guys’ te zijn. Want stoer zijn (of stoer doen!) is iets van deze tijd, maar ik heb het vermoeden dat zulk gedrag ook onder leeftijdsgenoten gedurende de Tweede Wereldoorlog is voorgekomen. Misschien nog wel meer dan nu, omdat je in die tijd vooral tegen de verdrukking in sterk wilde zijn? Het ervoor uitkomen dat je een goede band met je moeder hebt, was vast en zeker ook tóen ‘un-coolʼ. Ik ga door met me te verplaatsen in mijn leeftijdsgenoten van ‘toen’. Wat moet het voor hen nog extra moeilijk geweest zijn, dat ze niet alleen van hun moeder gescheiden waren, maar vooral ook dat er geen enkele vorm van communicatie was. Nú kun je op de een of andere manier bijna altijd wel van de ander weten hoe hij of zij eraan toe is. Is iemand te laat? We bellen even! Ligt iemand ziek in zijn bed? Ik sms even hoe het gaat. Maar als er informatie ontbreekt door een gebrek aan communicatie, dan gaat míjn fantasie ongewild met me op de loop. Vooral ’s nachts zie ik enorme beren op mijn weg. En dat betreft dan alleen maar een proefwerkcijfer! Tóen kon je (bijna) niet weten hoe het met je moeder was, en daar zou ik last van gehad hebben. Heeft ze wel genoeg te eten? Wordt ze niet al te erg mishandeld? Zijn er mensen die voor haar


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:00 Pagina 139

Openlucht wc in vrouwenkamp te Banjoebiroe. Foto genomen tijdens het bezoek van Lady Mountbatten aan de interneringskampen op Java in september 1945

zorgen als ze het moeilijk heeft? Gescheiden van mijn moeder zou ik me niet alleen zorgen maken over hoe het met haar gaat – ik zou me ook zorgen maken dat zij zich over mij zorgen maakt. Kon ik maar laten weten dat het naar omstandigheden best goed met me gaat!

Het viel me op dat er over dit aspect van de geschiedenis heel weinig geschreven is. Onbegrijpelijk! Gescheiden worden van je moeder – wat mij betreft moet dat óók vallen onder de mishandeling die mensen in oorlogstijd hebben moeten doorstaan. ‘Un-coolʼ of niet – ik ben blij dat ik niet ongewild zo lang gescheiden van mijn moeder heb hoeven zijn.

op afstand maar betroken

Bijna, bijna ben ik van school! Mijn examenjaar gaat beginnen, en (gesteund door ‘thuis’) zet ik alles op alles om in mei met mijn familie, vrienden en docenten op het schoolplein te kunnen vieren dat ik het gehaald heb. In de maanden daarvoor denk ik tussen alle schoolonderzoeken door af en toe na over wat ik ná dit schooljaar ga doen. Ga ik serieus werk maken van mijn cricket-spelen? Ga ik door naar het vwo? Zal ik een hbo-opleiding gaan volgen? Welke opleiding zal dat dan zijn en waar dan? Het zijn vragen die horen bij de afsluiting van deze fase van mijn leven. Ik word puber-af, ik ben niet langer een middelbare scholier, maar ik behoor bij de volwassenen. Ongetwij-

feld komen er tijden voor mij, dat ik met tegenwind te maken krijg. Geen moment heb ik de hoop dat mijn leven alleen uit hoogtepunten zal bestaan. Maar de tegenwind kan ik aan, doordat ik in mijn tijd thuis heb kunnen ‘afkijken’ hoe ik volwassen moet zijn. Van mijn jeugd heb ik min of meer onbezorgd kunnen genieten, en anders dan mijn leeftijdgenoten van ‘toen’ heb ik niet véél te snel volwassen hoeven worden.

139


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:00 Pagina 140

Arnout Jan de Beaufort, 2014 Arnout Jan de Beaufort was ten tijde van zijn voordracht leerling aan het Vrijzinnig Christelijk Lyceum te Den Haag

Toen het vcl mij vroeg of ik hier vandaag zou willen en durven staan, heb ik even moeten nadenken. Het is niet niks om op een herdenking als deze een toespraak te houden. Maar u ziet het – ik heb ‘ja’ gezegd op de vraag. Met mijn bijdrage aan deze herdenking maak ik een gebaar. Een gebaar van respect tegenover mijn grootmoeder. Mijn grootmoeder heeft een Indisch verleden. Zij verloor haar verloofde bij de Slag in de Javazee. Oma, jij hebt een lange tijd van onderdrukking in verschillende Japanse interneringskampen moeten doorbrengen. Jij hebt daar onder de meest vreselijke omstandigheden geleefd. Vaak vertel je ons stoere en spannende ervaringen uit de oorlogstijd, maar de ergste gebeurtenissen zul je ons nooit vertellen. Als wij thuis aan de keukentafel zitten, en een van ons zeurt over dat hij honger heeft, dan zul jij altijd zeggen: ‘nee, honger heb je niet, en ik hoop dat je dat ook nooit zal krijgen.’ Wij gooien ook daarom eigenlijk nooit eten weg.

gedeeld verleden 140

Ik ben ervan overtuigd dat jij mijn gebaar tegenover jou kunt waarderen. Ik zou het fijn vinden als ook anderen erkennen wat jij hebt doorgemaakt. Over dit gebaar van respect heb ik in de afgelopen maanden veel nagedacht. Maken andere mensen ook dit soort gebaren? Tegenover wie dan? Maakt er ook wel eens iemand een gebaar van respect tegenover mij? En misschien wel het belangrijkste: waaraan moet een gebaar van respect eigenlijk voldoen? Ik kan vertellen dat ik af en toe een gebaar van respect ontvang. Ik heb twee keer meegedaan aan het Prinses Christina concours. Het prinses Christina concours is een jaarlijks concours dat klassieke muziek, jazz en compositie wil promoten onder jongeren van 12 tot en met 19 jaar. De oorkonde die ik daar kreeg bewaar ik goed. Het is voor mij een blijk van waardering voor mijn inzet. Het is voor mij het bewijs dat mensen mijn bijdrage belangrijk hebben gevonden. Ik realiseer me daarom goed dat gebaren erg


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:00 Pagina 141

belangrijk zijn. Een groot deel van een boodschap wordt overgebracht door gebaren. De woorden die mensen zéggen hebben een kleiner aandeel in de communicatie. Daarnaast: ik sta hier niet op slippers in mijn korte broek, dat zou een gebaar van minachting zijn. Non-verbale communicatie is dus belangrijk. Gebaren drukken dingen uit die met woorden niet te zeggen zijn. Nou ja, die met woorden minder kort en krachtig te zeggen zijn. Dat geldt zowel voor positieve als voor negatieve dingen. Uit ergernis over het verkeersgedrag van een ander maken mensen in één kort negatief gebaar hun mening heel duidelijk. Het uitspreken van die ergernis zou langer duren, en misschien veel minder duidelijk zijn. Een voorbeeld van een kort, maar juist positief gebaar is een pianist die een buiging maakt na een optreden om het publiek te bedanken. Dat gebaar van die buiging was er ook in de oorlog. De Japanners eisten dat de kampbewoners in de bloedhete zon soms uren lang moesten buigen voor de Keizer. Met dat gebaar dwongen zij een houding van respect af. Door deze laatste woorden wordt nu juist de zwakte van sommige gebaren duidelijk. De Japanners wilden een houding van respect áfdwingen. De houding mag dan voldaan hebben aan hun eisen, ze hebben een buiging gemaakt, maar het door hen gewenste respect was natuurlijk ver te zoeken.

Arnout Jan de Beaufort

Aan de voorwaarde dat een gebaar van respect pas echt wat waard is, wanneer beide partijen er hetzelfde gevoel aan hechten, kan bij deze herdenking niet geheel voldaan worden. Veel mensen die het gebaar óók verdienen, zijn gestorven. Zij kunnen het niet meer in ontvangst nemen. Mijn gebaar van respect is niet alleen voor jou, oma, maar voor alle mensen die onder de onderdrukking van de Japanners hebben geleden. Ik vind het van het grootste belang dat wij ons respect elk jaar opnieuw door middel van een herdenking tonen!

op afstand maar betroken

Mijn eerdere vraag: ‘waaraan moet een gebaar van respect eigenlijk voldoen?’ wordt daarmee beantwoord. Een gebaar van respect moet in elk geval oprecht gemeend zijn. Maar er is misschien nog wel iets veel belangrijker: zowel degene die een gebaar maakt als degene tegenover wie het gebaar gemaakt wordt, moet er positief naar kijken. De intentie van de één om het gebaar te maken, moet als het ware beantwoord worden door de intentie van de ander, die het gebaar ‘ontvangt’. Volgens mij is dat in de praktijk vaak anders, want hoe vaak reageren mensen die terecht gewezen worden niet met: ‘O ja, sorry hoor!’ Dat zijn gemakkelijk gezegde, maar betekenisloze woorden, die ten minste voor degene die ze uitsprak geen waarde hebben. Daarmee hebben ze ook voor de ander, die ze moet aanhoren, geen enkele waarde meer.

Verontschuldigingen zijn alleen dán de moeite waard, wanneer de bedoeling erachter ook daadwerkelijk gevoeld wordt. Een gebaar van respect is pas écht mooi, wanneer het bedoelde respect ook serieus gemeend is. Het gebaar van respect dat ik voor mijn grootmoeder maakte door hier te gaan staan, is natuurlijk ook een gebaar van respect voor iedereen die in de hel van de interneringskampen heeft geleefd. Ik heb een eindeloos respect voor al die mensen die sterk genoeg waren om de vernederingen, de honger en de hitte te verdragen. Het dwingt mijn eerbied af, dat mensen die ellende al die tijd volgehouden hebben, terwijl zij geen idee hadden hoe lang het nog zou duren voordat die voorbij zou zijn. Hoe tragisch is het, dat er talloze mensen geweest zijn, die na kortere of langere tijd in een interneringskamp gestorven zijn aan honger, uitputting of mishandeling. Hoe veel respect verdienen ook niet de mensen die tewerkgesteld zijn aan de Birma-spoorlijn. Zij hebben onder barre omstandigheden onmenselijk werk moeten verrichten. Helaas hebben veel mensen die inspanningen met de dood moeten bekopen. Vooral de inspanningen die zij hebben moeten leveren voorafgaande aan hun dood zorgen ervoor dat ik met respect aan hen denk. Bestaan er verschillende soorten respect? Misschien wel. Voor hen die hebben gevochten voor de vrijheid van een land en de vrijheid van de mensen om hen heen, heb ik een ander soort respect. Zij hebben die strijd verloren. Net als veel anderen hebben zij met hun leven de prijs voor de vrijheid betaald.

141


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:00 Pagina 142

gedeeld verleden 142

De Indische Plaquette

De Erelijst van Gevallenen 1940-1945

In de hal van het gebouw van de Tweede Kamer der Staten-Generaal (Binnenhof 1a) in de ruimte waar zich ook de Erelijst voor de Gevallenen 19401945 bevindt, is de Indische Plaquette geplaatst. De bronzen plaquette is onthuld in 1985 tijdens de herdenking op 15 augustus en is op 16 december 1985 overgedragen aan de voorzitter van de Tweede Kamer. De plaquette herinnert aan alle slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog in voormalig Nederlands-IndiĂŤ. Jaarlijks op 14 augustus organiseert de Stichting Herdenking 15 Augustus 1945 bij de plaquette een korte besloten herdenking en wordt een krans gelegd door de voorzitter(s) en/of leden van de Eerste en Tweede Kamer namens de Staten Generaal en de voorzitter van de Stichting in aanwezigheid van leden van de Tweede en Eerste Kamer en vertegenwoordigers van bij de Stichting aangesloten en sympathiserende organisaties.

De Erelijst van Gevallenen is samengesteld door het niod (Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie) in opdracht van de regering en op 4 mei 1960 door Koningin Juliana overgedragen aan de Staten-Generaal. De lijst bevat 18.000 namen van gevallenen uit het verzet en zij die als militair of opvarende van de koopvaardij waar ook ter wereld tijdens de Tweede Wereldoorlog het leven hebben gelaten. Dus ook zij die zijn gevallen tijdens de Japanse bezetting (de zg. Indische Groep). Elke dag wordt een bladzijde omgeslagen waardoor de personalia van 24 gevallenen zichtbaar worden. In de muur van de hal kan men in een alfabetisch register de naam van de opgenomen personen naslaan. De Erelijst is een nationaal monument. Er worden geregeld kransen gelegd door delegaties van buitenlandse parlementen en regeringen. Op 4 mei, de dag van de Nationale Dodenherdenking, legt de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal in aanwezigheid van vertegenwoordigers van de Staten-Generaal en betrokken organisaties een krans bij de Erelijst.


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:00 Pagina 143

Gerdi Verbeet, 2014 Gerdi Verbeet is oud-politica en -Tweede Kamervoorzitter

Toen ik voorzitter werd van de Kamer en elk jaar een toespraak mocht houden, wilde ik er nog meer van weten. Elk jaar vroeg ik één iemand om te gast te zijn bij de bijeenkomst. Van wat hij of zij had meegemaakt, leerde ik steeds meer over die tijd. Eerst vroeg ik mijn leraar geschiedenis. Zijn verhalen over het leven in het kamp hadden mij op school een eerste inzicht gegeven in de wreedheid

van de oorlog in die verre wereld. Dat werd later aangevuld met wat mijn leraar Nederlands me meegaf over het leven in Indië: Du Perron, Hella Haasse, Multatuli. Met een paar klasgenoten waren we eens uitgenodigd in het huis van zijn moeder. Heel Indië samengebald in één klein huisje. Daarna vroeg ik mevrouw De Niet – haar man was voorzitter geweest van de Eerste Kamer. Zij vertelde me hoe ze in 1939 als jonge vrouw in Indië was aangekomen. Haar man was zendeling en ze waren vol verwachting over het nieuwe leven dat ze, ver van Nederland, zouden gaan leiden. Een jaar later is het oorlog in Nederland, twee jaar later ook in Indië. Op Hemelvaartsdag 1942 wordt haar man van huis gehaald. Later dat jaar wordt zij zelf geïnterneerd in Tjideng. Haar beschrijving van hoe machteloos zij zich bij dat alles voelde, zal ik nooit vergeten. Ik vroeg mijn oud-klasgenoot Frank. Zijn moeder had zijn oudere halfbroertjes aan het begin van de oorlog naar een kindertehuis gebracht. Het zou meer dan 20 jaar duren voordat zij haar weer zagen. Zijn vader haalde zijn broertjes op, na de oorlog. Maar in het nieuwe gezin van zijn vader bleken de jongens niet echt welkom. Op school sprak Frank er nooit over. Ik vroeg Jan van Wagtendonk, die vertelde over zijn vader en grootvader. Beiden werden begin 1943 opgepakt, beschuldigd van spionage en geëxecuteerd. Zijn broertje stierf voor zijn ogen in het kamp. Dat beeld heeft hem nooit meer losgelaten. Ieder jaar ontving ik zo één gast. Al die mensen ben ik dankbaar voor wat ze mij hebben willen vertellen. Zo herdachten we de oorlog steeds op een andere manier. En alle mensen die daar elk jaar komen, herdenken de oorlog ook weer op hun eigen manier . Zo is hoe je herdenkt ook deel van je identiteit. Natuurlijk ligt een deel van je identiteit al vast als je volwassen wordt. Dat deel is bepaald door waar je geboren bent, hoe het gezin waarin je opgroeit eruitziet, naar welke school je gaat.

op afstand maar betroken

Elk jaar op de ochtend van 14 augustus is er een korte plechtigheid in de ontvangsthal van de oude Tweede Kamer. Een kleine groep mensen verzamelt zich bij de Indische Plaquette die zich daar sinds 1985 bevindt. Samen staan ze stil bij het einde van de Tweede Wereldoorlog in Azië. In de elf jaar dat ik Kamerlid ben geweest was ik er altijd – en in de zes jaar van mijn voorzitterschap heb ik er elk jaar gesproken. Het is een intieme bijeenkomst; het is geen groot gezelschap dat elkaar daar ieder jaar treft. Maar die kleine groep vertegenwoordigt de hele Indische gemeenschap, in al haar verscheidenheid. In het begin verwonderde die verscheidenheid mij wel. Zoveel groepen, zoveel stichtingen, verenigingen en platforms. Voor dwangarbeiders in Thailand en Birma, voor de vrouwen en kinderen in de kampen, voor de jongens in de jongenskampen en de buitenkampkinderen, voor de krijgsgevangenen en de oud-militairen van het knil – de lijst van organisaties is zo groot! Ik leerde als woordvoerder oorlogsgetroffenen de vertegenwoordigers kennen van deze organisaties. Maar ook individuele slachtoffers. Ik hoorde steeds meer verhalen. En hoe meer ik erover las en hoe meer verhalen ik hoorde – des te beter begon ik het te begrijpen. Natuurlijk zijn er overeenkomsten tussen al die groepen. Hun verleden ligt in Indië. Ze brachten er hun jeugd door, waren er gelukkig. Totdat de oorlog begon. Maar er zijn ook verschillen. En er zijn nu eenmaal ervaringen in het leven die je maar met één groep deelt. Ervaringen die bepalend zijn voor je hele leven. Die deel uitmaken van je diepste wezen. Die bepalend zijn voor je identiteit. Daarom wil je soms ook samen zijn met mensen die juist dat met je delen.

143


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:00 Pagina 144

Maar daarna komen de dingen erbij die je zelf uitkiest: je partner, je werk. En de dingen die je overkomen. Zoals de oorlog. Zo word je een persoonlijkheid. Zo vorm je je identiteit. Maar je identiteit wordt ook gevormd door hoe anderen op je reageren. Of je mag zijn wie je bent – of eigenlijk niet. Of je erkenning en begrip krijgt voor wie je bent – of onverschilligheid of zelfs afkeuring. Dat is bepalend voor je gevoel van eigenwaarde. Mijn wortels liggen niet in Indië. Mijn vader kwam uit Amsterdam, mijn moeder uit Steenbergen in Brabant. Toch merkte ik als kind al, dat er wel iets was met dat land aan de andere kant van de wereld. In ons huis hing een tekening van Sluijter van een Indisch jongetje op een hutkoffer. Ik dacht altijd dat het een portret was van mijn vader als kind. Dat moest toch wel, want waarom aten anders zo vaak Indisch? Het heeft lang geduurd voordat ik het begreep. Waarom hij daar geweest was. Wat hij misschien had meegemaakt. En waarom hij daar nooit over wilde praten. Daarom denk ik bij elke Indische herdenking ook altijd aan mijn vader. Zo herdenk ook ik op mijn eigen manier. Voor mijn vader was de Tweede Wereldoorlog helemaal niet opgehouden in 1945. En dat geldt voor veel mensen. Een oorlog eindigt niet als de generaals hun handtekening zetten onder een document. Als je je geliefde mist en niet weet of hij leeft, is de oorlog echt nog niet voorbij. Als je vader is weggevoerd en je hebt geen idee waarheen. Als je van je moeder bent gescheiden en je hebt geen idee waar ze naartoe is gegaan. Maar zelfs wie na de oorlog is geboren draagt er de sporen van. Deel van de erfenis van je ouders. U heeft ze de afgelopen jaren gehoord, de verhalen van Adriaan van Dis, van Theodor Holman, van Marion Bloem. ‘De oorlog van mijn familie heeft ook mij gevormd’, zei Adriaan van Dis – ook al is hij na de oorlog geboren. Met het sluiten van de vrede is de oorlog niet voorbij.

144

Gerdi Verbeet

Dat geldt zeker voor veel mensen die de oorlog in Indië meemaakten.


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:00 Pagina 145

Want wanneer eindigde die oorlog? Wie in een kamp zat, hoorde vaak niet meteen dat het vrede was. En zelfs toen het vrede was, mochten ze niet naar huis. Nu moesten ze in het kamp blijven, omdat het daar veiliger was dan buiten. Er volgde een ander soort oorlog. En daarna moesten ze weg uit het land waar ze waren geboren. Het land dat toch ook hun land was. In Nederland wachtte hen een kille ontvangst. Er was weinig respect en begrip voor deze Nederlanders met hun eigen Indische identiteit, met hun gruwelijke oorlogservaringen en hun diepe heimwee naar het verloren land. En zo begon het grote zwijgen dat pas door de tweede en derde generatie is doorbroken. Beladen als ze zijn met de erfenis van die voorbije oorlog. Het heeft lang geduurd voordat Nederland heeft begrepen wat dit alles voor de Indische Nederlanders betekende. In Nederland waren ze bezig met hun eigen verwerking, met de wederopbouw, ze keken vooruit. En ze hadden toch het monument op de Dam, met daarin een urn met de aarde van 22 Indische erebegraafplaatsen? Maar wie de oorlog in Indië had meegemaakt, wilde die graag herdenken op zijn eigen manier. En zo kwam er in 1960 het Indië-monument in Enschede. In 1971 het Vrouwenmonument in Apeldoorn. In 1985 de plaquette in de hal van de Kamer. En in 1988 dit monument. Een eigen plaats om te herdenken. Ieder op zijn eigen manier.

Zo herdenkt iedereen op zijn eigen manier en op de plaats die hij kiest. Maar we herdenken ook samen.

Daarom was de herdenking op 14 augustus in de Kamer voor mij steeds een van de belangrijkste momenten van het jaar. Omdat ik mij met de mensen die er elk jaar waren zo sterk verbonden voel. Net als met u, zoals u hier ieder jaar bent. Allen die hier bij elkaar zijn behoren tot de mensen die zich ten diepste bewust zijn van de waarde van het leven in vrijheid, in een democratie en rechtstaat. Allen die hier bij elkaar zijn behoren tot de mensen die weten, dat dat allemaal niet vanzelf spreekt. Dat realiseren we ons ieder jaar op deze plaats. Dat realiseren we ons ieder voor zich. Maar ook met elkaar.

op afstand maar betroken

De laatste jaren is er veel veranderd. De oorlog ligt ver achter ons en het aantal mensen dat er uit eigen ervaring over kan vertellen neemt snel af. Maar de belangstelling voor de herdenking wordt niet minder. Elk jaar komen er méér mensen naar de herdenkingen. Niet alleen hier, maar ook elders in het land. Jongeren doen mee. Op een andere manier dan hun ouders, maar wel actief. Ze willen weten wat er is gebeurd, ze willen verhalen horen, voelen zich betrokken, willen weten wie ze zijn.

De Indische Nederlanders die na de oorlog naar Nederland zijn gekomen, delen de verhalen van oorlog en geweld – en van hoe ze daarna hier hun weg hebben gevonden. Maar samen met de Nederlanders die hier al woonden delen ze de verhalen van een land in wederopbouw, van toenemende welvaart en vrijheid. En met elkaar delen we dit land. Niet alleen de grond, maar ook de waarden. Vrijheid, recht, democratie: de fundamenten van ons bestaan.

145


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:01 Pagina 146


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:01 Pagina 147

Erevelden in Azië en Australië Indonesië

San Wan Bay te Hongkong

Op de Nederlandse erevelden in Indonesië liggen niet alleen militairen, maar ook burgerslachtoffers begraven. Mannen, vrouwen en kinderen van verschillende nationaliteiten en religies.

Op dit ereveld rusten gesneuvelde verdedigers van Hong Kong en omgekomen geallieerde krijgsgevangen die hier of op Formosa te werk waren gesteld. Naast militairen van de Koninklijke Marine en het knil liggen hier ook zeelieden van de Nederlandse Koopvaardij begraven. Het totale aantal Nederlanders dat hier ligt, bedraagt 72.

Oorspronkelijk waren er 22 erevelden, in de jaren 1946-1952 aangelegd door de Gravendienst van het Koninklijk Nederlands Indisch Leger, verspreid over de hele archipel. De aarde van deze 22 erevelden is verzameld in een urn, die is ingemetseld in het Nationaal Monument op de Dam te Amsterdam achter de steen met het Nederlandse wapen. Na de soevereiniteitsoverdracht werd het aantal erevelden op verzoek van de Indonesische regering ingekrompen. De betreffende stoffelijke resten zijn overgebracht naar de op Java gelegen erevelden die worden beheerd door de Oorlogsgravenstichting. Het betreft de erevelden Ancol (meer dan 2.000 graven), Menteng Pulo (meer dan 4.000 graven), Leuwigajah (meer dan 5.000 graven), Pandu (meer dan 4.000 graven), Candi (bijna 1.100 graven), Kalibanteng (meer dan 3.000 graven) en Kembang Kuning (meer dan 5.000 graven). Het ereveld Galala-Tantui op Ambon herbergt de graven van militairen uit het Britse Commonwealth en 185 Nederlanders. Deze begraafplaats wordt beheerd door de Britse Commonwealth War Graves Commission (cwgc). Een urn met de aarde van de acht erevelden in Indonesië is in 2005 ingemetseld in het zuiltje bij het Indisch Monument.

Kranji te Singapore

Hier bevindt zich een crematiegedenkteken met de as van Nederlandse, Amerikaanse en Britse militairen die te werk gesteld en overleden zijn in Japanse krijgsgevangenkampen. Hun namen, voor zover geïdentificeerd, zijn vermeld op de muren van de schrijn. Onder hen bevinden zich 21 Nederlanders. De as van de overige omgekomen Nederlandse militairen ligt in 728 urnen in het Columbarium van het ereveld Menteng Pulo te Jakarta, Indonesië.

Karakatta te Perth Op dit ereveld liggen 29 Nederlandse oorlogsslachtoffers begraven. Zij kwamen op 3 maart 1942 om bij een aanval van Japanse vliegtuigen op vliegboten van de Koninklijke Marine in de baai van Broome.

Kanchanaburi, Chungkai te Thailand en Thanbyuzayat te Birma In Thailand en Birma liggen op de bovengenoemde erevelden gezamenlijk in totaal 2.830 Nederlandse krijgsgevangenen begraven. Zij kwamen om door de ontberingen ondergaan bij het werk aan de Birma-spoorweg. Het traject liep door Thailand en Birma. Deze drie erevelden zijn aangelegd en worden verzorgd door de Commonwealth War Graves Commission. Elke vijf jaar worden op alle erevelden in Azië en Australië namens de Stichting Herdenking 15 Augustus 1945 kransen gelegd. Dit gebeurt in goede samenwerking met diplomatieke vertegenwoordigers ter plaatse en de Oorlogsgravenstichting.

gedeeld verleden

Op dit ereveld liggen gesneuvelden uit de oorlog en omgekomen krijgsgevangenen uit de krijgsgevangenkampen Changi en Kranji. Er liggen 19 Nederlanders begraven. Het ereveld is aangelegd en wordt beheerd door de Commonwealth War Graves Commission.

Hodogoya te Yokohama

147


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:01 Pagina 148

Noten 15 augustus, een nationale herdenking

gedeeld verleden 148

1 Welkomstwoord en openingsrede van de voorzitter van de Stichting Herdenking 15 Augustus 1945, ir. G.S. Vrijburg, 1980 p. 17 2 Lia Folmer-de Kleijn, Toespraak ncc 15 augustus 2005 door de voorzitter van de Stichting Herdenking 15 Augustus 1945 3 Openingstoespraak/Welkomstwoord 15-8-1998 A.J.N. Horstmeier, p. 3 4 Van Ginkel (2011) 524-526; Hoestlandt e.a. (1996) 70-71 5 Stichting Onderzoek Terugkeer en Opvang. Deze Stichting werd in 1998 opgericht op uitnodiging van het eerste kabinet-Kok, in reactie op de maatschappelijke commotie over de als kil en bureaucratisch aangeduide opvang van slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog. Zie Martin Bossenbroek, De Meelstreep. Terugkeer en opvang na de Tweede Wereldoorlog. (Amsterdam 2001) 9-13 6 Stichting Het Gebaar/Ilonka M. de Ridder (samenstelling en redactie), Eindelijk Erkenning? Het Gebaar: de tegemoetkoming aan de Indische gemeenschap (Den Haag 2007) 7 Hans Meijer m.m.v. Margaret Leidelmeijer, De Indische Rekening (Amsterdam 2005) en Peter Keppy, Sporen van Vernieling (Amsterdam 2006) maakten deel van het niod-project van Indië tot Indonesië 8 A.J.N. Horstmeier, Openingsredes 1998 en 1999 9 A.J.N. Horstmeier, Openingsrede 1996, geciteerd in Trouw, De verdieping (16-8-1996) 10 A.J.N. Horstmeier, openingsrede 1999 en 2000 11 Toespraak van de voorzitter, mevrouw A.C. Folmer-de Kleijn op 15 augustus 2001 12 Toespraak van de voorzitter, mevrouw A.C. Folmer-de Kleijn op 15 augustus 2001 13 Toespraak NCC 15 augustus 1945 2005 door de voorzitter van Stichting Herdenking 15 Augustus 1945, mevrouw A.C. Folmer-de Kleijn. 14 Herdenkingstoespraak 15 augustus 2003 in het Nederlands Congres Centrum te Den Haag. R. Boekholt, erevoorzitter Stichting Herdenking 15 Augustus 1945 15 Openingstoespraak van dhr. J. van Bodegom op 15 Augustus 2006 in het WFCC te Den Haag 16 Welkomstwoord van de heer J. van

Bodegom, voorzitter van de Stichting Herdenking 15 Augustus 1945, op 15 augustus 2007 uitgesproken 15 augustus 2007 in het wfcc te Den Haag 17 Tekst toespraak Joost van Bodegom op 15 augustus 2010

Een roerige geschiedenis 1 Voor veel Indische Nederlanders vormde de oorlog en de dekolonisatie een kantelpunt in hun leven. Regelmatig hoorde je binnen de eerste generatie woorden van deze strekking, zo ook bij mijn eigen ouders. 2 Zie hierover uitgebreid Van Delden (2007) 41-70 3 Zie o.a. H.Th. Bussemaker, Bersiap! Opstand in paradijs (Zutphen 2007; Van Delden (Kockengen 1989) en Van Delden De republikeinse kampen in Nederlands-Indië. Oktober 1945-mei 1947. Orde in de chaos? ( (Kockengen 2007); Touwen-Bouwsma, Tussen Banzai en Bersiap. De afwikkeling van de Tweede Wereldoorlog in NederlandsIndië (Den Haag 1996) 4 Het is onbekend hoeveel doden er precies zijn gevallen tijdens de periode 15 augustus 1945 tot 27 december 1949. De volgende cijfers zijn bekend: Slachtoffers van de Bersiap van 17 augustus ‘tot ver in 1946’: 3.500 omgekomen Indische Nederlanders, 1.000 omgekomen Japanse militairen, 660 omgekomen BritsIndische militairen, onbekend aantal Chinese burgers (Bron: niod) Gesneuvelde militairen van oktober 1945-december 1949: 2464 (2341 + 123 vermisten). Bron: Operatie-overzichten Hoofdkwartier van de Generale Staf (hkgs) ontleend aan Marsroutes en dwaalsporen, Groen, 1995 nimh; Alle militairen die in relatie tot het conflict Indonesië-Nederland zijn omgekomen in de periode augustus 1945-1962: 6229 Bron: Indië Monument Roermond; Indonesische slachtoffers 45.000-100.000 omgekomen strijders en 25.000 – 100.000 omgekomen burgers: Bronnen: Anthony Reid The Indonesian National Revolution,1945-1950 (1974) en Adrian Vickers, A History of Modern Indonesia (2005). Deze gegevens zijn gebruikt in de tentoonstelling Het Verhaal van Indië, Museum Bronbeek (Arnhem 2010) 5 Wim Willems, De uittocht uit Indië. 1945-1995 (Amsterdam 2001) 13 6 Het gebied van de ‘Groot-Oost-Aziatische Gemeenschappelijke Wel-

7

8

9

10

11

12

13

14 15

vaartsfeer’ omvat de landen Australië, Birma, Brits-Borneo, Brits-Indië, China, de Filippijnen, Frans-IndoChina, Malakka, Nederlands-Indië, Nieuw-Zeeland, Thailand en alle eilanden in het westelijke deel van de Grote Oceaan. Zie: Tijdlijn Afscheid van Indië (Nationaal Archief 2008) opgenomen in de Tijdlijn Webportaal Indië in Oorlog, Indisch Herinneringscentrum ‘Chronological Table’, Peter Post (General editor) and others, The Encyclopedia of Indonesia in the Pacific War. In cooperation with the Netherlands Institute for War Documentation (Amsterdam 2012) xv-xvii; Tijdlijn Afscheid van Indië (Nationaal Archief 2008) opgenomen in de tijdlijn van het Webportaal Indië in Oorlog, Indisch Herinneringscentrum Krijgsgevangenen op Sumatra 5.700 man, Borneo 3.000, Ambon en de Molukken 3.300 en Timoer 2.200 man. Er wordt niet vermeld welke nationaliteit ze hadden. Post e.a. (2010) 174 Het aantal geïnterneerde burgers op Sumatra: 12.000, Oost-Indonesië: 3.900, Borneo: 500 Kemperman, Post e.a., (Amsterdam 2010) 164 en 165; Beets, Gijs, Evert van Imhoff en Corina Huisman, Santo Koesoebjono en Eveline Walhout, De demografische geschiedenis van de Indische Nederlanders, 1930-2001 (Den Haag 2002) 46 Meijer (Amsterdam 2004) 208-213; Esther Captain en Annelies van der Schatte-Olivier, Indië een verre oorlog van dichtbij. Herinneringen van vrouwen in bezet Nederlands-Indië (Zutphen 1995) 23 Beets, Gijs, Evert van Imhoff en Corina Huisman, Santo Koesoebjono en Eveline Walhout, De demografische geschiedenis van de Indische Nederlanders, 1930-2001 (Den Haag 2002) 19 Beets, Gijs, Evert van Imhoff en Corina Huisman, ‘Demografie van de Indische Nederlanders, 19302001’, in: Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Bevolkingstrends, 1e kwartaal 2003 (Den Haag 2003) 58 en 60; Beets e.a., (2012) 32 en 34 Zie o.a. Captain (1995) 22-27 en 31; Jeroen Kemperman, De Japanse bezetting in dagboeken. Buiten de kampen (Amsterdam 2002) 11-12 en in Post e.a. (2010) 163-174; Meijer (Amsterdam 2004) 219-222; D. van der Velden, De Japanse burgerkampen (Franeker 1963) is een standaardwerk over de Japanse burgerkampen. Iris Heidebrink, ‘Prisoners of War (pow’s)’, in Post e.a., (2012) 174-184 Begin oktober 1941 worden er maat-


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:01 Pagina 149

16 17 18

19

20 21

22

23

24

25

27

28 29 30

42

43 44 45

46 47 48

49 50

51 52 53

54

55

ret Leidelmeijer, Indische rekening. Indië, Nederland en de backpay-kwestie 1945-2005 (Amsterdam 2005) Rob van Ginkel, Rondom de stilte. Herdenkingscultuur in Nederland (Amsterdam 2011) 67-70 en 512530; Willems (2001) 99-103; Gert Oostindie, Henk Schulte Nordholt en Fridus Steijlen, Postkoloniale monumenten in Nederland (Leiden 2011) 24 Van Ginkel (2011) 73 Van Ginkel (2011) 512-524 Van Ginkel noemt 25.000 doden. Dit aantal is in vergelijking met de aantal dat het niod noemt veel hoger. Zie sterftecijfers bij het onderdeel Burgergeïnterneerden. Vrijburg, geciteerd door Van Ginkel (2011) 516-517 Van Ginkel (2011) 518 Andere Tijden, Hoe cabaretier Wim Kan in 1971 de media inschakelde bij zijn poging het bezoek van keizer Hirohito van Japan aan Nederland te verhinderen. Uitzending 21 mei 2000.; Van Ginkel (2011) 519 Van Ginkel (2011) 515 L. Ch. Hoestlandt e.a., Indisch Verleden. Lustrum-Herdenkingsboek 1995. Stichting Herdenking 15 Augustus 1945 (Den Haag 1996) 59-63; Meijer (2005) 251-261 Van Ginkel (2011) 519-522; Hoestlandt e.a., (1996) 65-67 Van Ginkel (2011) 522-523; Hoestlandt e.a., (1996) 67-69 Stichting Herdenking 15 Augustus 1945 (2002) 13 en Hoestlandt e.a., (1996) 89-107 I. Samkalden, voorzitter Stichting Indisch Monument, rede op 15 augustus 1988, Den Haag bij het Indisch Monument R. Boekholt, voorzitter Stichting Herdenking 15 Augustus 1945, rede op 15 augustus 1988, Den Haag bij het Indisch Monument

gedeeld verleden

26

regelen tegen de op handen zijnde siap . De afwikkeling van de Tweede oorlog getroffen. In heel Indië worWereldoorlog in Nederlands-Indië (Den den corpsen opgericht zoals de Haag 1996) 15-18 en Van Delden, De Luchtbeschermingsdienst voor republikeinse kampen in Nederlandsmogelijke Japanse luchtaanvallen, de Indië. Oktober 1945-mei 1947. Orde in Stads- en Landwachten om mogede Chaos? (Kockengen 2007) 40-70 lijke verdachte bewegingen van de 31 Sato, in Post e.a. (2012) 267 en 271vijand in de gaten te houden. 275 Peter Post, ‘The sinking of the Junyo 32 Zie ook: Julika Vermolen, De DamMaru’, in Post e.a., (2010) 21-24 pit-affaire. Een vergeten drama op Zie ook: Shigeru Sato, ‘Romusha’, in Oost-Java tijdens de Japanse bezetting Post e.a., (2010) 197-212 (Amsterdam 1999) en R. Hermanus Arno Ooms, ‘Prisoners of War put to en F. de Jongh, Indisch jongerenverzet work on the Thailand-Burma Rail1944-Glodok 1945 (Ede 1995); Heideway’, in Post e.a., (2010) 179-184 brink, in Post e.a., (2012) 340-341 Margaret Leidelmeijer, ‘De Zweedse 33 Immerzeel en Van Esch (1997) 196; consulaatsarchieven over bezet Java’, Heidebrink, in Post e.a., (2012) 340in: Loderichs e.a. Verhalen in docu341 menten. Over het Afscheid van Indië 34 Ulbe Bosma, Terug uit de koloniën. (Amersfoort 2008) 31-35 Zestig jaar Postkoloniale migranten en Kemperman, in Post e.a., (2010) 164 hun organisaties (Amsterdam 2009) Esther Captain, Achter het kawat was 126-150; Wim Willems, De uittocht Nederland (Zutphen 2002) 54-61; uit Indië 1945-1995 (Amsterdam Mariska Heijmans-van Bruggen, De 2001); Margaret Leidelmeijer, ‘WisJapanse bezetting in dagboeken. Vrouselend bewolkt. De komst van evawenkamp Ambarawa 6 (Amsterdam cués uit Indië’, in: Hinke Piersma 2001) 9-24; Kemperman, in Post (red.), Mensenheugenis. Terugkeer en e.a., (2010) 163-174 opvang na de Tweede Wereldoorlog. Heijmans-van Bruggen (2001) 12-13; Getuigenissen (Amsterdam, 2001) zie ook H.L. Zwitser, Mannen van 10 203-228 jaar en ouder, de jongenskampen Bang- 35 Nederlands Instituut voor Militaire kong en Kedoengdjati 1944-1945 (FraHistorie & Stichting het Veteranenneker 1995) en H.A.M. Liesker e.a., instituut, Het Nederlandse Militaire 2603-1945 Jongens in de mannenkamoptreden in Nederlands-Indië/Indonepen te Tjimahi. Baros 5 en 4e/9e Bat. sië 1945-1950. Een bibliografisch over(Waddinxveen 1994) zicht (Den Haag/Doorn 2011) 13-14 Zie ook: Cathelijne van den Bercken, Versie gepubliceerd op de website Esther Captain en Elwijn Swinkels, van het nimh De smaak van verlangen. Droomrecep- 36 Smeets en Steijlen (2006) 73-103; ten en verhalen uit bezet NederlandsGert Oostindie, Postkoloniaal Nederindië (Amsterdam 2007) land. Vijfenzestig jaar vergeten, herdenHeijmans-van Bruggen (2001) 21-22; ken, verdringen (Amsterdam 2010) zie ook Brigitte Ars, Verkrachting in 91-94 naam van de keizer (2000) en Wil37 Meijer (2004) 326-378 liam Bradley Horton, ‘Comfort 38 Hans Meijer, In Indië geworteld women’, in Post e.a., (2012) 184-197 (Amsterdam 2004) 312-337 De reeks De Japanse bezetting in dag- 39 Meijer, ‘Bestemming Nieuw Guinea. boeken, uitgegeven door het NIOD, De opvarenden van de ms Waibageeft een goed beeld van het dagelong’, in: Wim Willems e.a., Uit lijks leven onder de Japanse bezetIndië geboren. Vier eeuwen familiegeting. Het niod heeft samen met het schiedenis (Zwolle 1997) 141-165; Museon een grote collectie kampteBodil Anaïs, Eva Prins en Nancy keningen. Deze collectie is te raadJouwe, Paradijsvogels in de polder. plegen bij het Geheugen van NederPapoea’s in Nederland (Amsterdam land: Kamptekeningen uit Bezet 2012) Nederlands-Indië (1942-1945) 40 Griselda Molemans, Opgevangen in Meijer (2004) 198-235; Kemperman andijvielucht (Amsterdam 2014); (2002) 11-28 Oostindie (2012) 87-91; Frank von B.R. Immerzeel en F. van Esch (red) Winckelmann en Wim Willems, Verzet in Nederlands-Indië tegen de ‘Zwijgend inburgeren. Indisch in Japanse bezetting 1942-1945 (Den Nederland’, in: Wim Willems e.a., ( Haag 1993) 1999) 166-181 Post e.a. (2012) 166 41 Peter Keppy, Sporen van vernieling. Kemperman (2002) 15 en 48-93 Oorlogsschade, roof en rechtsherstel in Zie o.a. Touwen-Bouwsma Elly en Indonesië 1940-1957 (Amsterdam Petra Groen, Tussen Banzai en Ber2006); Hans Meijer, m.m.v. Marga-

149


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 25-08-15 18:01 Pagina 150

Geraadpleegde literatuur bij 'Een roerige geschiedenis' Anaïs, Bodil, Eva Prins en Nancy Jouwe, Paradijsvogels in de polder. Papoea’s in Nederland (Amsterdam 2012) Ars, Brigitte, Troostmeisjes. Verkrachting in naam van de keizer (Amsterdam 2000) Beets, Gijs, Evert van Imhoff en Corina Huisman, Santo Koesoebjono en Eveline Walhout, De demografische geschiedenis van de Indische Nederlanders, 1930-2001 (Den Haag 2002) Rapport van het Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut (nidi) Beets, Gijs, Evert van Imhoff en Corina Huisman, ‘Demografie van de Indische Nederlanders, 19302001’, in Centraal Bureau voor de Statistiek (cbs), Bevolkingstrends, 1e kwartaal 2003 Bercken, C. van den, Esther Captain en Elwin Swinkels, De smaak van verlangen. Droomrecepten en verhalen uit bezet Nederlands-Indië (Amsterdam 2007) Bosma, Ulbe, Terug uit de Koloniën. Zestig jaar postkoloniale migranten en hun organisaties (Amsterdam 2009) Bussemaker, H.Th., Bersiap! Opstand in paradijs (Zutphen 2007) Captain, Esther, Achter het kawat was Nederland. Indische oorlogservaringen en herinneringen 1942-1995 (Kampen 2002) Delden, Mary C. van, De Republikeinse kampen in Nederlands-Indië oktober 1945-mei 1947. Orde in chaos? (Kockengen 2007)

gedeeld verleden 150

Heijmans-van Bruggen, Mariska (samensteller), De Japanse bezetting in dagboeken. Vrouwenkamp Ambarawa 6 (Amsterdam 2001) Hermanus, R. en F. de Jongh, Indisch jongerenverzet 1944-Glodok 1945 (Ede 1995) Hoestland, L.Ch. e.a., Indisch verleden. Lustrum-Herdenkingsboek 1995 Stichting Herdenking 15 Augustus 1945 (Den Haag 1996)

Immerzeel, B.R. en F. van Esch (red.), Verzet in Nederlands-Indië tegen de Japanse bezetting 1942-1945 (Den Haag 1993) Kemperman, Jeroen (samensteller), De Japanse bezetting in dagboeken. Buiten de kampen (Amsterdam 2002) Keppy, Peter, Sporen van vernieling. Oorlogsschade, roof en rechtsherstel in Indonesië 1940-1957 (Amsterdam 2006) Leidelmeijer, Margaret, ‘Wisselend bewolkt. De komst van evacués uit Indië’, in: Hinke Piersma (red.), Terugkeer en opvang na de Tweede Wereldoorlog. Getuigenissen (Amsterdam 2002) Liesker, H.A.M., N.H.M. Liesker, L.G. Woortman, G. Weijers, P.F. Crince le Roy en O.W. Memelink, 26031945 Jongens in de mannenkampen te Tjimahi, Baros 5 en 4e/9e Bat. (Waddinxveen 1994) Loderichs, Mark, Margaret Leidelmeijer, Johan van Langen en Jan Kompagnie, Verhalen in documenten. Over het Afscheid van Indië, 19401950 (Amersfoort 2008) Meijer, Hans, In Indië geworteld (Amsterdam 2004) Meijer, Hans, m.m.v. Margaret Leidelmeijer, Indische rekening. Indië, Nederland en de backpay-kwestie 1945-2005 (Amsterdam 2005) Molemans, Griselda, Opgevangen in andijvielucht (Amsterdam, 2014) Nederlands Instituut voor Militaire Historie & Stichting het Veteraneninstituut, Het Nederlands militair optreden in Nederlands-Indië/Indonesië. Een bibliografisch overzicht (Den Haag/Doorn 2011) pdf-versie gepubliceerd op de website van het nimh Oostindie, Gert, Postkoloniaal Nederland. Vijfenzestig jaar vergeten, herdenken, verdringen (Amsterdam 2010) Oostindie, Gert, Henk Schulte Nordholt, Fridus Steijlen, met foto’s van Eveline Kooijman, Postkoloniale monumenten in Nederland (Leiden 2011) Post, Peter, William H. Frederick, Iris Heidebrink, Shigeru Sato, The encyclopedia of Indonesia in the Pacific War (Leiden/Bosten, 2010)

Smeets, Henk en Fridus Steijlen, In Nederland gebleven. De geschiedenis van Molukkers 1951-2006 (Amsterdam 2006) Stichting Herdenking 15 Augustus 1945, Het Indisch Monument (Den Haag 2002) Touwen-Bouwsma, Elly en Petra Groen, Tussen Banzai en Bersiap. De afwikkeling van de Tweede Wereldoorlog in Nederlandsch-Indië (Den Haag 1996) Vermolen, Julika, De Dampit-affaire. Een vergeten drama in Oost-Java tijdens de Japanse bezetting (Amsterdam 1999) Willems, Wim, Remco Raben, Edy Seriese, Liane van der Linden en Ulbe Bosma, Uit Indië geboren. Vier eeuwen familiegeschiedenis (Zwolle 1997) Willems, Wim, De uittocht uit Indië 1945-1995 (Amsterdam 2001) Zwitser, H.L., Mannen van 10 jaar en ouder, de jongenskampen Bangkong en Kedoengdjati 1944-1945 (Franeker 1995)


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 26-08-15 11:31 Pagina 151

De Stichting Herdenking 15 Augustus 1945 organiseert jaarlijks de nationale herdenking bij het Indisch Monument in Den Haag. De stichting wordt financieel ondersteund door het ministerie van VWS, het V-fonds en door bijdragen van vele donateurs. Bij de stichting zijn de volgende organisaties aangesloten:

gedeeld verleden

Bond Ex-Geïnterneerden & Gerepatrieerden van Overzee (bego) Flores Molukken-Singaporekampen Haagsch Studenten Schutters Korps hssk ‘Pro Libertate’ Indische Vriendenkring Roermond Jongenskampen Bangkong-Gedungjati Koninklijk Tehuis voor Oud Militairen en Museum Bronbeek Landelijke Vereniging Indische Na-Oorlogse Generatie (lv-inog) Orde van Vrijmetselaren onder het Grootoosten der Nederlanden Reünistenvereniging Oud korfballers Indië (roki) Stichting buat, Platform voor Molukkers Stichting cas Reunisten Stichting Centrum ‘45 Stichting De Brug, werkgroepen Jembatan en Kinderen uit de oorlog Stichting Eerste Nederlands-Indisch Museum (enim) Stichting Gastdocenten wo ii, Werkgroep Zuidoost-Azië Stichting Genootschap Engelandvaarders Stichting Herdenking Birma Siam Spoorweg en Pakan Baroe Spoorweg Stichting Herdenking Gevallenen en Slachtoffers in Nederlands-Indië Stichting Herdenking Gevallenen Zuidoost-Azië 1941-1949 Stichting Herdenking Japanse Jongenskampen Stichting Herdenking Slachtoffers Japanse Zeetransporten Stichting Hulp aan Landgenoten in Indonesië (halin) Stichting Indisch Herinneringscentrum Stichting instandhouding van het Kolff-fonds Stichting Japanse Ereschulden (jes) Stichting Japanse Vrouwenkampen Stichting Karel Doorman Fonds Stichting Kumpulan Bronbeek Stichting Noord Sumatra Documentatie ‘42-’45 Stichting Protestants Indisch Geestelijk Leven p.i.g.l. Stichting Reünie Bangkinang en lotgenoten Japanse Interneringskampen Sumatra’s Westkust en Nazaten Stichting Sociaal Cultureel Instituut Indonesië-Nederland (sci-inn) Stichting Pelita Stichting Strafkamp Dampit Stichting Vrienden van Bronbeek Stichting Wezen uit Nederlands-Indië Unie van Nederlandse Veteranen Vereniging Centrale van Samenwerkende Indische Organisaties (Censio) Vereniging van Gerepatrieerden en Vrienden (v.v.g.v.) Vereniging Indische Nederlanders (vin) Vereniging Japans Indische Nakomelingen (JIN) Vereniging Kinderen van Verzetsdeelnemers 1940-1945 (KvV) Vereniging Nederlands Nieuw-Guinea Militairen 1945-1962 Vereniging van Oud-leerlingen van het Christelijk Lyceum Bandoeng (vedo) Vereniging Oud Militairen Indiëgangers (vomi) Vereniging Tropenvrienden Randstad

151


Herdenkingsboek_p001_152_Opmaak 1 26-08-15 14:04 Pagina 152

Beeldverantwoording

Gedeeld verleden / Mijn herinnering, jouw verhaal

Foto: Ilvy Njiokiktjien – p. 4, 6, 8, 10, 12, 15, 44, 52, 68, 71, 72, 74, 77, 83, 84, 96, 108, 110, 119, 122, 124, 129, 131, 140, 144 Foto: Bas Czerwinski – p. 15, 34, 49, 125, 129, 129 Foto: N. Drakulic, BEGO Bondgenoten – p. 23, 23, 23, 25, 36, 43, 87, 105, 106, 107, 139 Foto: Raymond Rutting, ANP 960567 – p. 41 Foto: Cramer/Bornemann – p. 58 Foto: Wim Zaagsma – p. 142 Foto: Josee Gehrke – 152

Een publicatie in opdracht van Stichting Herdenking 15 Augustus 1945, onder redactie van John Sijmonsbergen, Fred Spijer, Elisabeth Wiessner Organisatie en eindredactie: Arlette Kouwenhoven Tekstredactie: Monieke Boonstoppel Ontwerp: Nel Punt Productie: High Trade BV, Zwolle

Hist. Beeldarchief, IISG, Amsterdam: p. 89 Museon: 232488– p. 20, 01:3165 – p. 21, 67178(2/3) – p. 22, 108735 – p. 24, 01:4163 – p. 30, 01:5325 – p. 38, 01:4166 – p. 47, 66373 – p. 51, 108779 – p. 56, NIOD: 61577 – p. 16, 51546 –p. 28, 210583 – p. 29 NIOD/KB AC/00297 – p. 26 Nationaal Archief, NEFIS/CMI 2.10.62, inv. 3509A-37 – p. 27 Stichting Nationaal Museum van Wereldculturen. Coll. Nr. TM 10001990 – p. 19, Coll. Nr. TM 30014205 – p. 44, Coll. Nr. TM33002380 – p. 112 Collectie Willem van der Pol, Nationaal Archief, Den Haag – p. 31 Collectie Wim de Haas, foto’s: Marianne Dommisse – p. 33 Collectie M. de Vreede – p. 48 Collectie M. Bachofner-Kouwenhoven – p. 57 Collectie H. Hogestijn-Vrijburg – p. 61 Collectie Boudewijn de Groot – p. 64, 64 Collectie W.L. Plink – p. 66 Collectie Fam. Kollman – p. 67, 67 Collectie C.J. Hattink-Maschke – p. 100 Collectie Reggie Baaij – p. 115, 120 Collectie Alexandra Tan – p. 135 Collectie Anne Maagdenberg – p. 137

Uitgever: LM Publishers Joseph Haydnlaan 2A 3533 AE Utrecht E-mail: info@lmpublishers.nl Website: www.lmpublishers.nl © 2015 Stichting Herdenking 15 Augustus 1945

Met dank aan: Alle sprekers die hun bijdrage ter beschikking stelden

De redactie heeft getracht alle sprekers die in het verleden op de herdenking hebben gesproken, te benaderen. Wegens ruimtegebrek waren wij genoodzaakt een selectie te maken. De redactie heeft alles in het werk gesteld de herkomst van de gebruikte foto’s en liederen te achterhalen. In niet alle gevallen is dit gelukt. Mocht u menen rechthebbende te zijn van foto’s en teksten in dit boek gebruikt, gelieve de uitgever hierover te benaderen.

ISBN 978-94-6022- 395-2

Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de Stichting 15 Augustus 1945.


De belangstelling voor de nationale herdenking op 15 augustus groeit nog altijd. Steeds meer Nederlanders van nieuwe generaties ontdekken de sporen van het leed dat de oorlog ook in hun familie getrokken heeft. De oorlogsverhalen die vaak lang verzwegen en verdrongen zijn, blijken relevanter en dichterbij dan gedacht, ook voor hen zonder familiebanden met Nederlands-Indië.

Gedeeld verdelen. Mijn herinnering, jouw verhaal biedt een bloemlezing van de voordrachten bij het Indisch Monument. Het geheel wordt ingeleid met een beknopte geschiedenis van de oorlog in Zuidoost-Azië en van het herdenken daarvan in Nederland. Een kaart biedt een overzicht van alle oorlogsgraven in Azië en Australië. Met deze publicatie hoopt de Stichting Herdenking 15 Augustus 1945 de herinnering aan hen die de oorlog in Nederlands-Indië uit eigen ervaring hebben meegemaakt, blijvend een plaats te geven in het bewustzijn van alle volgende generaties.

9 789460 223952 >

Gedeeld verleden

Mijn herinnering, jouw verhaal

De vele voordrachten die de afgelopen 35 jaar bij het Indisch Monument zijn uitgesproken door de eerste generatie slachtoffers, hun kinderen en kleinkinderen en door andere betrokkenen, verdienen het herlezen en overgedragen te worden aan nieuwe generaties.

Gedeeld verleden

Met de capitulatie van Japan eindigde op 15 augustus 1945 de Tweede Wereldoorlog. Op die dag worden sinds 1988 jaarlijks bij het Indisch Monument in Den Haag de vele duizenden slachtoffers herdacht van de Japanse bezetting.

Mijn herinnering, jouw verhaal


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.