Hoefbevangenheid : Begrijpen, Genezen, Voorkomen

Page 1

Hoofdstuk 2: hoefanatomie en -histologie

Hoefgroei Groei van de hoefwand is een wonderbaarlijk proces. De hoefwand groeit het hele leven van het paard door, zonder dat de hechte verbinding met het hoefbeen hieronder lijdt. De hoefwand glijdt als het ware over het hoefbeen naar beneden. De verbinding tussen beide wordt constant op celniveau afgebroken en weer opgebouwd. Dit gebeurt onder invloed van enzymen. Vernieuwen van de hele hoefwand duurt tussen acht en vijftien maanden. Aan de hiel gaat het een stuk sneller, doordat de hoef daar korter is.

19

Steunsels Steunsels zijn de achterste delen van de hoefwand die als het ware in een bochtje terug de hoef in lopen. Ze liggen evenwijdig aan de zijdelingse straalgroeven (zie hierna onder ‘Straal’).

Zool Het hoornweefsel van de zool wordt door de zoollederhuid geproduceerd. Het is erg elastisch en biedt bescherming aan het hoefbeen. Draadvormige papillen De dermale of draadvormige papillen groeien vanuit de lederhuid. Zij zorgen voor aanmaak van nieuwe cellen en voor voeding van het hoefweefsel. Ook vanuit de kroonlederhuid, die in de kroonrand te vinden is, groeien de papillen de hoefwand in.

Straal Hoornlamellen Aan de binnenzijde van de hoefwand worden 550 tot 600 primaire hoornlamellen gevormd (ook hoornplaatjes genoemd). Elke hoornlamel is, net zoals de lederhuidlamellen, bedekt met 150 tot 200 secondaire hoornlamellen. De primaire en secondaire hoornlamellen ‘grijpen’ in de primaire en secondaire lederhuidlamellen. Door de aanweezigheid van secondaire lamellen -iets wat koeienhoeven bijvoorbeeld niet hebben- wordt het oppervlak -en daarmee het hechtingsvlak met de lederhuidlamellenflink vergroot. Het totale oppervlak van de primaire en secondaire lamellen van een hoefwand wordt geschat op ongeveer een vierkante meter.

De straal draagt niet alleen bij aan de grip op de ondergrond, maar is tevens een schokdemper en een essentieel onderdeel van de bloedpompfunctie die de hoef vervult (zie kadertekst op pag. 22). Aan weerszijde van de straal liggen de zijdelingse straalgroeven.

Hoefballen De hoefballen vinden we waar de hielen overgaan in de kootholte. Zij dragen bij aan de schokdemping.

Witte lijn Waar de wand- en de zoollederhuid in elkaar overgaan wordt een zacht tussenhoorn geproduceerd. De witte lijn bestaat uit lederhuidlamellen en hoornlamellen die in elkaar grijpen en het tussenhoorn. Onderop de hoef is de witte lijn zichtbaar als een vuilgelige lijn tussen de hoefwand en de zool. Het is een kwetsbaar deel van de hoef dat vijf keer minder sterk is dan de hoefwand. De witte lijn fungeert als ‘scharnier’ tussen de hoefwand en de zool ten behoeve van het hoefmechanisme.

Primaire en secondaire lamellen (foto: Brian Hampson)


Deze pagina’s ontbreken in de bladerversie van het boek


Hoofdstuk 3: beschrijving

29

Lamellenwig (foto: Cynthia Cooper)

In nog ernstiger gevallen laat de huid zelfs los. Dit fenomeen heet kroonrandseparatie. Er kan geelachtig bloedserum te voorschijn komen. Weer een gradatie erger is de kroonlederhuidprolaps. Dit is een uitpuiling van de kroonlederhuid. Het hoefbeen kan ook integraal naar beneden zakken. Dit heet, zoals eerder gezegd, een zinker. Dit is het gevolg van witte lijn separatie rondom de hele hoef in plaats van alleen in het toongedeelte. Bij een (beginnende) zinker is er ter hoogte van de kroonrand ook separatie te zien. De kroonrand staat recht naar beneden en voelt ‘leeg’ aan. In de stabiel-chronische fase stabiliseert het hoefbeen zich, zij het in de gekantelde positie. Hoefwand en zool beginnen weer te groeien.

Vorm en staat van het hoefbeen Bot is levend en actief weefsel. Als er druk op wordt uitgeoefend treden er veranderingen op. De punt van het hoefbeen kan vervormen (deformeren) onder invloed van de grote druk. Dit verschijnsel noemen we een hoedenrand. Een hoedenrand zal bij genezing ook weer verdwijnen. De druk waaronder deze ontstaan is zal immers wegvallen. De nieuw afgroeiende rechte hoefwand zal zelfs de benodigde druk uitoefenen om het bot weer in de juiste vorm te dwingen. Nogmaals: bot is dynamisch weefsel en zal zich aanpassen. Uiteraard gaat hier weer een flinke tijd overheen. Ongeveer zoveel tijd als dat het geduurd heeft om de hoedenrand te laten ontstaan. Natuurlijk zullen alle omstandigheden daarvoor wel weer optimaal moeten zijn. In ernstiger gevallen deformeert het hele hoefbeen.

Röntgenfoto van een ernstig hoefbevangen ezelhoef met vergevorderde hoefbeendeformatie (foto: Alfons Geerts)

De randen van het hoefbeen kunnen, eveneens door de druk, breken. Dit heet een hoefbeenfractuur. Het hele hoefbeen kan door onregelmatige of slechte bloedtoevoer ‘demineraliseren’. Het paard onttrekt magnesium en calcium aan het bot. De dichtheid van het bot vermindert, wat de kans op de twee hierboven beschreven complicaties vergroot. Osteomyelitis of osteitis: een ontsteking in het (beenmerg van het) bot, meestal in de punt van het hoefbeen. De belangrijkste complicaties bij osteomyelitis in het hoefbeen zijn ontsteking van het hoefgewricht door uitbreiding van de infectie en misvorming van het bot.

Kroonlederhuidprolaps (foto: Kim Hillegas)


Hoefbevangenheid - begrijpen, genezen, voorkomen

30

Vorm en staat van de zool Diepe zijdelingse straalgroeven. De zool wordt samengeperst en daardoor dunner en gevoeliger. Zwarte plekken op de zool. Afgestorven weefsel als gevolg van samenpersing van en schade aan de zoollederhuid en de bloedvaten aldaar. De bloedvaten die de zool van bloed moeten voorzien komen niet door het hoefbeen heen maar krullen als het ware om de rand van het hoefbeen heen. Een kantelend of zinkend hoefbeen drukt deze bloedvaten daardoor makkelijk dicht. Platte of zelfs bollende zool in de voorste helft van de hoef als gevolg van inwerkende druk van het gekantelde of zinkende hoefbeen. Dit kan al na enkele dagen zichtbaar worden en heet een zoolprolaps. Over de bolling heen kunnen donkere lijntjes of scheurtjes verschijnen. Dit is een voorteken van het door de zool heen breken van het hoefbeen ofwel een zoolperforatie (zie afbeelding op pag. 24). Dit alles kan gepaard gaan met: Abcessen in de zool; Een maanvormige rand van rood-paarse kneuzingen; Plekken met oud ontstekingsbloed; Bloedvergiftiging; Een rotstraal-achtige infectie, al dan niet met de bijbehorende doordringende stank. Het laatste restje bescherming dat de zool nog geeft aan het hoefbeen wordt door deze infectie aangetast. Dit alles -met uitzondering van de bloedvergiftigingis beter zichtbaar op een goed schoongemaakte en eventueel met het mes schoongekrabde zool.

Hoefwand De hoefwand vertoont in deze fase vaak een vreemd beeld. De matige doorbloeding voorin de hoef veroorzaakt een gebrek aan zwavel bevattende aminozuren. Dit vertraagt de hoorngroei in het toongedeelte terwijl deze in de hielen in het normale tempo doorgaat. Een kelkvormige hoef met hoge hielen is het resultaat. De groeiringen lopen niet meer evenwijdig aan de kroonrand, zoals bij een gezonde hoef wel het geval is. Als gevolg van de tragere groei aan de toon liggen de ringen daar dichter op elkaar. Ook zijn de ringen veel nadrukkelijker aanwezig. Dit komt door ‘trekkracht’ van binnenuit door het verzakkende hoefbeen. Het verzakkende hoefbeen neemt de draadvormige papillen (zie pag. 19), die de hoornlamellen produceren, mee naar beneden. De productie van hoornlamellen gaat ondertussen gewoon door. Een diepe laminitisring, zichtbaar in de hoefwand, is het gevolg. In ernstige gevallen ontstaat een knolhoef. Hierbij groeit de hoorn als het ware van het hoefbeen af. Dit is herkenbaar aan een extreem brede witte lijn in het toongedeelte van de hoef. Een knolhoef komt vaker voor bij een zinker dan bij een hoefbeenkanteling. De hoefwand raakt (gedeeltelijk) gescheiden van het hoefbeen. Er ontstaat een flink brede witte lijn. Dit kan weer aparte infecties als complicatie opleveren, zoals witte lijn ziekte (zie ‘Complicaties behandelen’ op pagina 64). Als er niet op tijd op de juiste manier bekapt wordt, en bij het afrollen van de hoef telkens weer druk op de verzwakte lamellenverbinding wordt uitgeoefend, ontstaan de typerende ‘Turkse sloffen’ of ‘eendensnavel’. In het ergste geval laat de gehele hoefwand los. Dit akelige fenomeen staat bekend als ontschoening.

Kneuzingen ter hoogte van het hoefbeen (foto: Cynthia Cooper

Laminitisringen (foto: Jen Backus)


Deze pagina’s ontbreken in de bladerversie van het boek


Hoefbevangenheid - begrijpen, genezen, voorkomen

38

Oorzaken Nu we de verschillende theorieën kennen gaan we kijken naar specifieke oorzaken. Er is bij hoefbevangenheid vrijwel nooit sprake van één oorzaak. Wel is er vaak een ‘hoofdschuldige’ aan te wijzen. Het wegnemen van deze veroorzaker zal alleen weinig zinvol zijn als alle andere (onnatuurlijke) aspecten en (deel)oorzaken ongewijzigd aanwezig blijven. Helaas zijn er nog steeds behandelaars die zich richten op hun specifieke oplossing zonder naar het hele probleem te kijken. Zoals een dierenarts die pijnstillende, stollingsen ontstekingsremmende medicijnen voorschrijft aan een beslagen paard dat 23 uur per etmaal op stal staat en tweemaal daags een emmer biks krijgt voorgeschoteld. Soms stapelen de oorzaken zich over een lange periode op. Het toevoegen van een nieuwe (deel)oorzaak kan de balans dan naar de verkeerde kant laten doorslaan. Deze (deel)oorzaak kan de hoefbevangenheid ’faciliteren’. We spreken dan ook van faciliterende oorzaken (faciliteren=mogelijk maken, vergemakkelijken).

Een paard is een grazer (foto: Rebekah D. Wallace)

Een paard met een chronische leveraandoening, zoals hepatitis, of een aantasting door piroplasmose (babesiosis) zal eerder slecht reageren op het binnenkrijgen van gifstoffen dan een paard met een gezonde lever. Ben je niet op de hoogte van het bestaan van de leveraandoening dan is de verleiding groot om te concluderen dat de gifstof de hoefbevangenheid heeft veroorzaakt. De wormenkuur krijgt dan bijvoorbeeld de schuld, terwijl het een faciliterende oorzaak is. Dit bemoeilijkt de behandeling vaak doordat de eigenaar en behandelaars zich op de verkeerde oorzaak richten. Faciliterende oorzaken zijn in te delen in: Spijsverteringsproblemen; Bloedcirculatieproblemen; Gifstoffen; Hormonale problemen; Glucoseproblemen; Bloedvervetting; Stress.


Hoofdstuk 4: theorieën en oorzaken

Spijsverteringsproblemen Spijsverteringsproblemen hebben meestal te maken met een of meer van de volgende zaken: Bacteriën in het spijsverteringsgestel; Fructaan; Schade aan de darmwand; Ammonia en ammonium.

Bacteriën in het spijsverteringsgestel De dikke darm speelt een belangrijke rol bij de spijsverering. Een goede balans van bacteriën en een gezonde darmwand zijn hiervoor noodzakelijk. Een overmatige aanvoer van niet-structurele koolhydraten (nsk’s, zie kadertekst) zorgt voor een verzuring in de dikke darm. Verzuring Een paard is een grazer die normaal gesproken zo’n 18 uur per etmaal eet. De nsk’s komen heel gelijkmatig het spijsverteringsgestel binnen. Er is nauwelijks sprake van pieken. Te veel nsk’s in de voeding kan het paard, bij gebrek aan voldoende enzymen en door onvoldoende opnamecapaciteit van de darm, niet goed in de dunne darm verteren. Dit kan al het geval zijn bij twee gram zetmeel per kilo lichaamsgewicht van het paard. De onverteerde nsk’s komen in de dikke darm terecht. De daar aanwezige bacteriën gaan zich snel delen om alsnog te zorgen voor vertering van het zetmeel. Deze deling heeft een sterke melkzuurvorming tot gevolg en daarmee een daling van de zuurgraad (pH) in de dikke darm. Bij een zuurgraad van vijf of lager worden de belangrijkste (gramnegatieve) bacteriën en de celluloseverwerkende eencellige microben vernietigd. Hier komen gifstoffen en genetisch materiaal bij vrij. Dit zijn endotoxinen, exotoxinen en dna van de eencellige microben.

39

Niet-structurele koolhydraten Enkelvoudige suikers, zetmeel en fructaan zijn niet-structurele koolhydraten (NSK’s). Ze zitten in de cellen en de sappen van planten. Structurele koolhydraten (SK’s) zijn de vezels (cellulose, hemicellulose en lignine) in de celwanden van planten. Zetmeel is nauwelijks in ons gras aanwezig. Suikers (glucose, fructose en sucrose) en fructaan, ook wel wateroplosbare koolhydraten (WOK’s) genoemd, kunnen daarentegen in flinke hoeveelheden aanwezig zijn. NSK-gehaltes: -- Haverhooi 22% -- Sojaschroot 6% -- Tarwezemelen 31% -- Luzernehooi 11% -- Haver 54% -- Tarwestro 12% -- Gerst 62% -- Bietenpulp 12% -- Melasse 62% -- Bermudahooi 14% -- Maïs 73% -- Graszaadhooi 14% Dit zijn gemiddelde waarden. Voor sommige voedselsoorten uit het lijstje liggen de uiterste waarden dicht bij het gemiddelde. Tarwetro en bietenpulp echter kunnen onder bepaalde omstandigheden zo’n 17% NSK’s bevatten. Zemelen zijn met 30% al geen goed voedsel of extraatje en kunnen zelfs tot boven de 40% komen. Verder zitten er NSK’s in: -- Paardenmuesli, biks en andersoortige brokken c.q. krachtvoer (tenzij expliciet -en naar waarheid- anders op de verpakking vermeld); -- Brood; -- Wortelen; -- Appels en ander fruit (bramenstruik!); -- Klaver en wikke. Voedsel met veel NSK’s is absoluut niet geschikt voor paarden die gevoelig zijn voor hoefbevangenheid. Laat staan voor paarden die zich in de acute fase bevinden. Geef ze dus ook geen half handje graan of een appeltje omdat hij zo zielig is! 10% NSK’s is een veilige grens. Om medicijnen toe te dienen kan bietenpulp veilig gebruikt worden. Al kunnen pieken van 17% bereikt worden, wat nog steeds te hoog is. WOK’s in bietenpulp zijn met weken en spoelen nog te verlagen (zie kadertekst op pag. 59).


Deze pagina’s ontbreken in de bladerversie van het boek


Hoofdstuk 5: diagnostiek

54

In de chronische fase zien we temperatuursdalingen langs de kroonrand en aan de voorzijde van de hoef. De slechte doorbloeding als gevolg van het kantelende hoefbeen en de schade aan de lamellen zijn hier de oorzaken van. Tegelijkertijd zorgt de druk van de punt van het hoefbeen voor hoge temperaturen aan de voorzijde van de zool. Deze twee thermografische gegevens kunnen samen een indicatie geven van de mate van hoefbeenkanteling. Trombose en oedeem veroorzaken ook verstoringen van de bloedcirculatie en zijn dus eveneens aan de hand van thermografie te herleiden. Ook ontstekingen, zowel in de acute als de chronische fase, zijn zichtbaar te maken. Hiermee is ook hoefbevangenheid uit te sluiten in geval van een zoolabces dat in eerste instantie verkeerd gediagnosticeerd werd. ZZ Nota bene: Thermografie is alleen betrouwbaar als de omgevingstemperatuur lager is dan de te meten hoeftemperatuur. En, zoals eerder gezegd, stijgt en daalt de temperatuur van een bevangen hoef gedurende de dag. Een thermografische foto kan hierdoor een vertekend beeld geven als deze genomen wordt op een moment dat de hoef een relatief lage temperatuur heeft. Een thermografische camera alleen is dus niet voldoende. De kundigheid en ervaring van de fotograaf zijn onmisbaar voor het maken én interpreteren van de foto.

Hoeftemperatuur rond 30 graden bij een acute hoefbevangenheid. Dieper gelegen weefsel laat nog relatief lage temperatuur zien. (foto: Helen Morrell)

Verdoving Heel af en toe wordt verdoving toegepast om vast te stellen of er sprake is van hoefbevangenheid. Er worden dan lokaal zenuwen in het onderbeen en/of de voet verdoofd, waarna het paard tijdelijk weer goed loopt. Deze methode is twijfelachtig. Alleen bij een acute bevangenheid geeft het een enigszins betrouwbaar resultaat. Bovendien belast deze methode het lichaam onnodig met de verdovingsvloeistof.

Bloedonderzoek Een bloedonderzoek is een goed startpunt als voor de hand liggende oorzaken zoals overeten en dergelijke zijn uitgesloten. Het onderzoek geeft duidelijke en feitelijke informatie over: Verminderde lever- en nierfunctie; Vitamine- en/of mineralentekorten; Hormoonspiegels: ACTH, insuline, glucose en cortisol om eventueel het syndroom van Cushing en/of insulineresistentie vast te stellen. ZZ Nota bene: ACTH is bij alle paarden eind augustusseptember hoger dan gewoon.

Vier hoeven met een temperatuur van 33 graden bij een acute hoefbevangenheid (foto: Sophie Gent)


Deze pagina’s ontbreken in de bladerversie van het boek


Hoefbevangenheid - begrijpen, genezen, voorkomen

62

In de acute fase is het niet raadzaam om in één keer de hielen drastisch te verlagen. De trekkracht op de diepe buigpees wordt dan immers ook in één keer verhoogd. En al is het niet de trekkracht van de pees die de kanteling van het hoefbeen veroorzaakt, kan deze trekkracht wel bijdragen aan meer kanteling. De oorzaak ligt, zoals eerder gezegd, in het onvermogen van de lamellen om, samen met de strekpees, tegenkracht te bieden. De verhoogde trekkracht zal duren tot de spierspanning van de diepe buigspier zich heeft aangepast en dus minder hard aan de pees zal trekken. Een goede hoefverzorger houdt hier rekening mee en zal de hiel in stappen van maximaal één centimeter per keer verlagen. Als test kun je een blokje hout onder de toon plaatsen van dezelfde hoogte als de te verwijderen hiel. Als er een deukje ontstaat bij de kroonrand of het paard duidelijk meer pijn laat zien is voorzichtigheid geboden. De zool blijft ongemoeid. Elke millimetertje zool dat bij kan dragen aan schokdemping is waardevol.

Een duidelijk verschil tussen de oude en de nieuwe hoefwand (foto: Cynthia Cooper)

De steunsels worden net zoals bij een gewone bekapping weggesneden. Dit om kneuzingen op het onderliggende weefsel te voorkomen en om het hoefmechanisme te bevorderen. Na enige tijd -en dat kan al na een paar dagen zijn- verschijnt er een ring in de hoefwand die vanuit de kroonrand naar beneden groeit. De hoefwand boven deze ring heeft al de juiste, steilere hoek en kan gezien worden als de nieuwe gezonde hoef. Zodra deze ring op ongeveer één derde van de hoeflengte is, is de aanhechting van de witte lijn al sterk genoeg om weer belast te worden. Dit is na zo’n vier maanden. ZZ Nota bene: Aan de hand van de positie van de laminitisring(en) kun je globaal aflezen hoe lang geleden de hoefbevangenheid heeft toegeslagen. Uitgaande van een jaar om een nieuwe hoefwand te produceren betekent een ring halverwege dus een hoefbevangenheid van een half hjaar geleden. De nieuwe aanhechting tussen de hoefwand en het hoefbeen tilt het gekantelde hoefbeen weer terug in positie, ongeacht de mate van hoefbeenkanteling!


Hoofdstuk 6: behandeling en preventie

63

Het verwijderen en laten uitgroeien van een lamellenwig (foto: Anita Martin)

Doordat het hoefbeen weer hoger in de hoef komt te zitten zal ook de zool zijn oorspronkelijke holle vorm weer aannemen. De zool is immers verbonden met de onderkant van het hoefbeen. De hollere zool vergroot de veerkracht van de hoef en verbetert daardoor het hoefmechanisme. Een beter hoefmechanisme zorgt voor een betere doorbloeding. Een opwaartse spiraal. In het beginstadium is het goed om in ieder geval elke drie tot vier weken de hoefverzorger het werk te laten doen en tussentijds zelf voor het onderhoud zorgen. Nogmaals, doe dit alleen in goed overleg met de hoefverzorger of volg een gedegen cursus. Laat je portemonnee in geen geval een reden zijn om de hoeven minder vaak te laten verzorgen dan nodig.

ZZ Nota bene: Voor veel mensen is het moeilijk om te zien dat een hoefbevangen paard na de eerste bekapping(en) nog steeds gevoelig kan lopen.
Deze gevoeligheid is onderdeel van de het genezingsproces c.q. de behandeling. Door het wegnemen van de verbrede witte lijn en een deel van de hoefwand zal het verzakte hoefbeen van binnenuit sterker op de zool drukken. De pijn die het paard voorheen voelde was een gevolg van het probleem zelf, namelijk druk via de hoefwanden op de ontsteking en de beschadigde lamellen. Hoefschoenen of noodzooltjes zullen veel verlichting bieden waardoor voor zowel paard als eigenaar makkelijker wordt om door deze eerste periode heen te komen.

Als het paard niet op drie benen kan staan is het mogelijk een constructie te maken die het paard ondersteunt. Doe dit alleen als je zeker weet dat je deze stevig genoeg kunt maken. Sommige hoefverzorgers hebben een mobiele bekapstal of een takelinrichting aan de auto. Zorg ook voor een optimale bekapping van de overige hoeven en eventueel hoefschoenen of noodzooltjes bij belastingsbevangenheid.

Draagconstructie (foto: Gretschen Fathauer)


Deze pagina’s ontbreken in de bladerversie van het boek


Hoefbevangenheid - begrijpen, genezen, voorkomen

86

Overeten Paarden eten te veel uit verveling of omdat ze niet binnenkrijgen wat ze nodig hebben. Een bekend probleem is het paard dat bij gebrek aan voldoende cellulose aan het hout van zijn stal begint te knagen. IJzer Slootwater of opgepompt grondwater kunnen te veel ijzer bevatten. IJzer is, als het overmatig opgenomen wordt, een vrije radicaal (zie pag. 79). ZZ Nota bene: Schrik niet als het grondwater roestbruin kleurt. Het ijzer is dan minder schadelijk aangezien het al geoxideerd is. Te veel ijzer bemoeilijkt de opname van koper en zink. Dit komt doordat het ijzer zich aan deze mineralen bindt waardoor opname door de darmwand moeizamer gaat. Beide zijn belangrijk voor het paard. Koper is niet alleen van belang voor de hoeven en pezen maar is ook een anti-oxidant. Zink heeft invloed op de hardheid van het hoornweefsel van de hoef. IJzervergiftiging wordt verder in verband gebracht met het optreden van spierbevangenheid. Meer over drinkwater lees je op de volgende pagina.

Mogelijke verbeteringen Hieronder volgt een niet-uitputtend overzicht van mogelijkheden om de voeding van je paard te verbeteren. De nadruk ligt hierbij op optimale spijsvertering en genezing van, dan wel vermindering van kans op, hoefbevangenheid.

Algemeen Vermijd wisselingen in het aanbod van voedsel. Moet je overgaan op ander voedsel maak dan de overgang zo geleidelijk mogelijk. Zo kan de darmflora zich aanpassen. Heb je je paard in training voor zware inspanning, kies dan caloriebronnen met langzaam verteerbare vezels zoals pectine en (hemi)cellulose. Sojaschroot, bietenpulp en luzernehooi zijn hier voorbeelden van. Bij een hoefbevangen paard schort je de training natuurlijk op tot het paard genezen is. Het paard moet de hele dag over vezelrijk ruwvoer beschikken. Een paard heeft behoefte aan voedingsvezels. Krijgt hij deze niet voldoende binnen dan zal hij blijven eten van het gras. In ernstiger gevallen begint hij aan de omheiningspalen of ander hout dat hij voorhanden heeft. ZZ Nota bene: Vezelrijk wil niet per definitie zeggen laag in nsk’s.

Voedselaanbod Ook plotselinge verandering van voedsel druist in tegen de natuurlijke voedselbehoefte van het paard. Veranderingen treden vaak op bij een nieuwe eigenaar, verplaatsen naar een ander weiland, (andere) bemesting of de overgang van een weiland naar winterstalling. Slechte kwaliteit voedsel Voorbeelden van slechte kwaliteit voedsel zijn: Oud of beschimmeld hooi; Hooi met kiezelsteentjes, zand of andere ongeregeldheden; Schadelijke bacteriën in kuilgras (zie volgende pagina).

Vezelrijk ruwvoer (foto: Cynthia Cooper)


Hoofdstuk 7: leefomstandigheden

Drinkwater Zorg altijd voor vers drinkwater en houd de drinkwatervoorziening vrij van: Algen; Dode bladeren; Dode insecten; Mest en urine; Roestvorming door leidingen en/of drinkbak. Je kunt het water laten testen. Bevat het grond- of slootwater te veel nitriet, nitraat, ammonium, ijzer of zout, meng dan met regen- of kraanwater of geef zelfs alleeen een van deze laatste twee. Weet dat kraanwater te veel fluoride kan bevatten. Behalve op mineralen kan je ook laten testen op zware metalen en de hoeveelheid schadelijke bacteriën. Putwater Vooral ondiepe putten (tot 20 meter diep) hebben een verhoogde kans op allerlei verontreiniging. Let extra op als er een mestput in de directe omgeving van je bron ligt. Diepere putten geven juist vaker water met te veel ijzer, natrium, fluoride, chloride en ammonium.

87

Ook hier komt luzernehooi goed uit de bus. Het heeft ongeveer de helft minder nsk’s en een hoog magnesiumgehalte. Het bevat wel veel eiwitten wat voor sommige paarden niet zo goed uitpakt. Daarentegen is het samen met graszaadhooi een goede combinatie om het lage eiwitgehalte van deze laatste weer te compenseren. Kies bij voorkeur luzernehooi met weinig blad en veel stengels. Fructaan zit meer in het blad. Sommige mensen geven oud hooi in de veronderstelling dat hier minder fructaan in zit. Dit is niet het geval. Oud hooi bevat alleen minder vitaminen. Niet aan te raden dus. Kruidenhooi, milieuhooi, natuurhooi en boshooi zijn termen voor hooi dat gewonnen wordt uit natuurgebieden. De grond in deze gebieden is doorgaans langdurig onbemest gebleven waardoor de voedingswaarde, nsk-gehalte, mineralen en sporenelementen wisselend en meestal niet bekend zijn. Ook is er een hoger risico op aanwezigheid van ongewenste planten.

Weiland Regenwater Houd ook de kwaliteit van je regenwater in de gaten. Zinken dakplaten, goten en regenpijpen verhogen het zinkgehalte van het water vaak te veel. Ook oude zinken drinkbakken kunnen deze verontreiniging geven. Oppervlaktewater Sloot- en ander oppervlaktewater is vaak vervuild door (illegale) lozingen, mest, en pesticiden. Ook blauwalg en salmonella huizen vaak in dit soort water. Het is de minst goede keus voor je paard.

Overweeg het herinzaaien van het weiland met een speciaal paardenweidemengsel (zie kadertekst op de volgende pagina). Een paard dat het hele jaar op een onbemest weiland staat, met ‘s winters extra ruwvoer, kan zich beter aanpassen aan wisselingen van de graskwaliteit. ZZ Nota bene: Op pagina 40 onder ‘Fructaan’ heb je gelezen dat alle factoren voor de groei van het gras in orde moeten zijn. Te arme weidegrond verhoogt dus de kans op hoge fructaangehaltes.

Hooi Kies bij voorkeur luzernehooi, graszaadhooi of hooi van de derde of tweede snede. Deze worden ook wel paardenhooi genoemd (zie kaderteksten op de volgende pagina). Geef eventueel hooi van verstandig bemest land of hooi dat geoogst is op een moment dat het risico op fructaan laag was. Het is goed mogelijk met een boer van tevoren te overleggen over het moment van oogsten. Laat hooi bij een laboratorium voor grond- en gewasonderzoek testen op het gehalte nsk’s. Hooi met minder dan 10% nsk in de droge stof is (relatief) veilig voor hoefbevangen paarden.

Kuilgras, voordroog en stro Kuilgras moet fructaan- en eiwitarm zijn. Het liefst is de kuilbaal gevuld met gras dat aan het eind van het zomerseizoen ingekuild is. Om wisselende voedingswaarden tussen verschillende snedes hooi op te vangen worden verschillende lagen over elkaar ingekuild. Dit wordt wel ‘lasagnakuil’ genoemd. Laten testen op nsk-gehalte is hier een goed idee. ZZ Nota bene: In kuilgras kan een bacterie zitten die leeft op de karkassen van kleine velddieren en die erg gevaarlijk is voor paarden. Controleer dus op de aanwezigheid van karkassen.


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.