2 minute read
7.5 Sporen in het landschap
from BioGeoGrafie.Cultuur.Mens.NatuurInDeWieden.MiedenProject.nl.626-Inrichting6 sept06
by andre hopes
soortenrijkere vegetaties, zie zich ontwikkelen in de richting van natte bloemrijke hooilanden, met o.a. Moerasrolklaver, Lidrus en Echte koekoeksbloem. Waar ook soorten als Holpijp, Gewone dotterbloem en Snavelzegge in de percelen aanwezig zijn, reikt de invloed van het kwelwater - in elk geval af en toe - tot in de wortelzone. In en langs de sloten zijn, naast de al genoemde Gewone dotterbloem, Snavelzegge, en - vooral - Holpijp, ook Waterviolier, Grote boterbloem en smalbladige fonteinkruiden aan te treffen: voor het merendeel soorten die wijzen op een goede waterkwaliteit en de invloed van kwelwater. Op één of enkele locaties in de Surhuizumermieden kunnen soorten als Brede orchis, Padderus, Waterdrieblad, Blauwe zegge en Duizendknoopfonteinkruid gevonden worden.
7.5 Sporen in het landschap
Advertisement
De natuurwaarden die in het miedengebied aanwezig zijn en in de toekomst (verder) ontwikkeld kunnen worden hangen sterk samen met de opbouw van de ondergrond en de grondwaterstromingen die daarin plaatsvinden. Daarnaast speelt het beheer van het water en de vegetatie - nu en in het verleden - een belangrijke rol. Op verscheidene plaatsen zijn sporen uit de geschiedenis terug te zien in de huidige natuurwaarden:
Kenmerkend voor de miedengebieden is het voorkomen van kwelafhankelijke vegetaties als blauwgrasland, dotterbloemhooiland en trilveen. Deze waardevolle vegetaties zijn te vinden in de laaggelegen, van oudsher zeer natte, venige delen van de mieden: de (zij)dalen van de Oude Ried, de Lauwers en de Lytse Zwemmer. Op deze plaatsen komt grondwater naar boven dat toestroomt vanuit hoger gelegen zandgronden binnen en buiten het plangebied. Dergelijke kwelgevoede vegetaties vormen al sinds het Laatglaciaal een belangrijk onderdeel van de flora van dit gebied.
Kwelgevoede vegetaties kunnen plaatselijk ook worden aangetroffen in petgaten en pingoruïnes. De petgaten zijn gegraven in de loop van de 19de en 20ste eeuw en tegenwoordig op veel plaatsen weer dichtgegroeid met moerasvegetaties, struweel of moerasbos. De pingoruïnes zijn sporen uit de periode van de ijstijden. Door dichtgegroeide petgaten en pingruïnes met inachtneming van het bodemarchief weer open te halen kunnen goede omstandigheden ontstaan voor bijzondere verlandingsvegetaties en allerlei aan water en moerasvegetaties gebonden amfibieën, libellen en moerasvogels (als de Zwarte stern, zie afb. 7.20).
Afb. 7.20. Zwarte sterns broedden voorheen op Krabbenscheer-vegetaties in petgaten (foto Hendrik van Kampen).
Op de pleistocene zandopduikingen die in het gebied liggen zijn de percelen gemarkeerd door elzensingels. De samenstelling van de singels markeert hun plek in het landschap: vooral elzen in de lage delen, meer eiken en ook essen wat hogerop. Zowel de verkaveling als de aanwezigheid van de singels zijn een weerslag van de bewoningsgeschiedenis van het gebied. De elzensingels creëren een besloten landschap, in tegenstelling tot het open landschap van de veen- en de klei-op-veengronden. Het hoger gelegen, kleinschalige landschap herbergt allerlei vogels van singels en bosranden, terwijl het laaggelegen, open landschap belangrijk is voor weidevogels.
De waterhuishouding in de miedengebieden is de laatste decennia aangepast aan de steeds verder gaande ontwateringsbehoefte van de landbouw, waardoor de omstandigheden steeds ongunstiger zijn geworden voor natte, kwelafhankelijke vegetaties en kwetsbare
weidevogels. Op veel plaatsen zijn kwelindicerende plantensoorten beperkt tot de sloten en ontbreken ze op perceelsniveau. Ook heeft de drooglegging geleid tot inklinking van de veengronden, waardoor de hoogteligging (onomkeerbaar is gewijzigd) is gewijzigd. Deze veranderingen als gevolg van het beheer hebben een grote invloed gehad op de huidige natuurwaarden in de miedengebieden en bepalen bovendien mede de toekomstige natuurwaarden.
100