Extra oefeningen spelling PV Jij (lachen, TT) …………………………. irritant. Wij (werken, VT)……………………….. hard. Het feest (zijn, VT) ……………….. uitgesteld. Jan (besteden, VT)…………………….. te weinig tijd aan zijn huiswerk. Deze wedstrijd (vervelen, TT) ………………………..mij ontzettend. (Worden,TT)…………………………… jij nu al weer boos? Als je dat niet (veranderen,TT)…………………………. vinden ik het maar niets. Wat (vinden,TT)………………………… je leraar van je werk? Hij (erven,TT) ………………………een oude Renault. Ik (benijden,VT) …………………….de coach niet. De mentor (overhandigen,TT)……………………….. persoonlijk de rapporten. Het vliegtuig (landen,VT)…………………… op Schiphol. (Melden,TT)………………….. jij je even bij de pedagogisch medewerker. Hij (schudden,TT) ………………………. de oplossing zo uit zijn mouw
Jij verwaarloos………. (TT) de vriendschap. Hij geloof………….(TT) dat jij hem leugens vertelt.t.) Ik wach……….. (VT) erg lang op hem. Hij bestee…………….. (TT) te veel tijd aan het gamen. Verzen…………… (verzenden, TT) je broer het cadeau nog een keer? De helikopter lan…………………… (landen, VT) op een strand bij Tripoli. Deze vereniging strij………… (strijden, TT) al jaren voor de rechten van dieren. Mijn broer game………… (TT) per dag toch al snel twee uur. Hij veroorloof……………. (TT) zich wel erg veel. Zij verpleeg………… (TT) hem al twee maanden. Beantwoor……………. (TT) jij die e-mail nog een keer? Het bevreem………….. (TT) ons niet dat hij won. Het varken wroet…………….. (VT) met zijn snuit in de grond. Wij rekenen erop dat iedereen de club ondersteun…………… (TT) Op school munt………….. (VT) hij niet erg uit, maar hij slaag………….. (VT) met uitstekende cijfers voor zijn examen. Hij verleen…………… (TT) de scooter geen voorrang. Dat gebeur……………. (t.t.) niet nog een keer.