Groninger Kerken januari 2013

Page 1

Kees Kuiken

1 De kerk van Stedum uit het zuiden. Foto Regnerus Steensma.

Stainen ien Steem

Romaanse elitegrafcultuur in en om de kerk te Stedum Wie als buitenstaander de Bartholomeuskerk in Stedum bezoekt, komt doorgaans voor het praalgraf dat Rombout Verhulst in 1670 voor jonker Clant maakte, of voor de vijftiende-eeuwse gewelf­ schilderingen.1 De huidige kerk is in de dertiende eeuw gebouwd. De heiligennaam Bartholomeus doet vermoeden dat hier al eerder een kerk stond. Deze heilige was omstreeks 1100 in de mode. Ook de twaalfde-eeuwse kerk in Noordlaren is aan hem gewijd. Daar is in 1976 een romaanse stenen doodkist (‘sarcofaag’) uit die tijd opgegraven.2 In Stedum heeft P.G. Heinsbroek onlangs tijdens een grondige inspectie met de plaatselijke kerkgids T. Burgstra nog meer sporen van romaanse elitegrafcultuur gevonden. Met zijn instemming vatten we deze vondsten hieronder samen.3 Ze geven een beeld van het rijke parochieleven uit de tijd van vóór de huidige kerk.

Baksteen, tufsteen, zandsteen De Bartholomeuskerk in Noordlaren is evenals die in Stedum opgetrokken uit baksteen. In Stedum is nooit archeologisch bodemonderzoek verricht, in Noordlaren wel. 4 Behalve de zojuist genoemde sarcofaag zijn daar sporen gevonden van een houten voorloper van de huidige kerk. De toren van Noordlaren bevat kraagsteentjes van tufsteen, het materiaal waarvan stenen kerken werden gebouwd voordat in de

twaalfde eeuw de baksteenbouw in zwang raakte.5 De bak­ stenen toren van de kerk te Stedum is rondom gefundeerd op twee lagen tufsteen. Drie van de vier hoeken van de fun­ dering zijn van roze zandsteen, evenals tufsteen een natuur­ steensoort die in de elfde en twaalfde eeuw over de Rijn werd ingevoerd. Daarmee is niet bewezen dat deze bakstenen ker­ ken tufstenen voorlopers hadden, want tufsteen van elders werd destijds gretig hergebruikt.6

J. Kroesen en R. Steensma, red., De Groninger cultuurschat. Kerken van 1000 tot 1800 (Assen 2008) 101-102, 132-133. K. Kuiken, ‘Middeleeuwse zandstenen grafkisten in Groningen’, Groninger Kerken 21 (2004) 13 (‘Noordlaren A’). P.G. Heinsbroek, Stedum. Rapport Ned. 222. Gr. 32 (uitdraai Vlaardingen 2012), aanwezig in mediatheek SOGK. Over de restauratiegeschiedenis van de Stedumer kerk onder meer: K. van der Ploeg, ‘Kerkrestauraties in Groningen tot ongeveer 1955’, in: R. Steensma e.a., red., Kerkrestauraties in Groningen (Zutphen z.j.) 13-15. 5 H. de Olde, ‘Tufstenen kerken in Groningen’, Groninger Kerken 19 (2002) 5, 28.

1 2 3 4

1


1

2

De Stedumer sarcofaagfragmenten

3

4 3 De romaanse nissen in de westmuur van het noordertransept. Op de bodem platen van rode (bont)zandsteen. Dit materiaal is

5

ook gebruikt als latei van de eigenlijke kijkvensters (hagioscopen).

6 7

Foto P.G. Heinsbroek.

14 13

8

8 12

2 11

13

10 9

13

2 Plattegrond van de kerk van Stedum (voor restauratie) waarin aangegeven de zandstenen sporen: 1 Praalgraf van Adriaan Clant,

meer (familie)graven onderhield.7 Deze zandstenen sporen in en uit Stedum kunnen worden geïnventariseerd als: a zandstenen sarcofaagfragmenten, nu in depot bij de Rijks­ dienst voor het Cultureel Erfgoed; b zandstenen sarcofaagfragmenten, hergebruikt in nissen (‘hagioscopen’) in de huidige kerk; c fragmenten van zandstenen romaanse grafplaten, herge­ bruikt als stapstenen op het kerkhof. Van dit zelfde type roze (of ‘bonte’) zandsteen zijn in Stedum nog enkele objecten gevonden: d voormalige zandstenen altaarstenen (mensae), waarvan één hergebruikt als wapenzerk; e diverse zandstenen bouwelementen in de dertiende-eeuw­ se toren en in de torentoegang. Van een afwijkend, lichtgeel gekleurd type zandsteen zijn drie (veel) later gedateerde objecten: f drie grafplaten van gele zandsteen in de kerk, gedateerd 1471, 1512 en 1694.

1669-1672 / 2 Grafplaat van gele zandsteen, met in opschrift ‘1471’ / 3 Grafplaat van gele zandsteen met ornament van Johan Clant, 1694 / 4 Altaarsteen / 5 Altaarsteen / 6/7 Hagioscopen in nissen / 8 Tegels / 9 Tegels voor zuidelijke toegangsdeur toren / 10 Verticaal geplaatste altaarsteen / 11 Latei boven mansgat / 12 Afwijkende hoeksteen toren / 13 Hoekstenen toren van rode (bont) zandsteen / 14 Stapstenenpad over kerkhof.

Maar of de voorloper van de bakstenen Bartholomeuskerk in Stedum nu van hout of van tufsteen was, de zandstenen sporen van een rijke elitegrafcultuur laten geen ruimte voor twijfel. De Stedumer kerk was al in de eeuwen vóór 1200 (de zogeheten ‘volle Middeleeuwen’) een plaats waar minstens één en misschien wel een groep adellijke families één of 6 7 8 9

Omdat vanaf omstreeks 1200 in Bentheim lichtgele en grijze zandsteen is gewonnen die in grote hoeveelheden naar de Nederlanden werd uitgevoerd, lijkt het aannemelijk dat de grafplaten onder f. zijn gemaakt van Bentheimer zandsteen. De roze zandsteen van de volmiddeleeuwse objecten heet in de literatuur ook wel ‘bontzandsteen’ of ‘Bremer zandsteen’. Deze laatste term is in 1937 geïntroduceerd door de archeo­ loog Van Giffen bij de vondst van een zandstenen fragment in de kerk van Eelde.8 Er zijn echter geen aanwijzingen voor de invoer van sarcofagen vanuit Bremen. Bremen zou in de late Middeleeuwen een stapelmarkt voor zandsteen zijn. Toch is in de Dom, de voornaamste volmiddeleeuwse elitebegraaf­ plaats van die stad, geen enkel sarcofaaggraf bekend.9

De Olde, ‘Tufstenen kerken’ 25-26. Over deze adel recent R.H. Alma, ‘De Ommelander hoofdeling: edelman of boer?’ Stad en lande 21/3 (2012) 11-15. K. Kuiken, ‘Zandstenen grafkisten in middeleeuws Drenthe’, Nieuwe Drentse Volksalmanak (2006) 154-156. Kuiken, ‘Groningen’ 6; K.H. Brandt, ‘Ausgrabungen im Bremer Dom 1973-1976’, in: idem, Der Bremer Dom (Bremen 1979) 56-85. Dat Bremen een (laatmiddeleeuwse?) stapelmarkt voor zandsteen was, zoals J. Benders, Een economische geschiedenis van Groningen Stad en Lande 1200-1575 (Assen 2011) stelt, blijkt niet uit Benders’ annotatie.

In 1992 inventariseerde ir. S. Lammers met medewerking van de provinciaal archeoloog drs. J.W. Boersma de nog aanwe­ zige zandstenen sarcofagen in en uit de provincie Groningen. Het Rijksmuseum te Amsterdam bleek drie brokstukken te bezitten van een roze zandstenen sarcofaag uit Stedum. In 1970 is op de Niehof te Stedum nog een vierde sarcofaagfrag­ ment uit de kerk (in 2004 gecatalogiseerd als ‘Stedum B’) tentoongesteld.10 De fragmenten uit het Rijksmuseum ( ‘Ste­ dum A’) zijn in 1999 overgedragen aan de huidige Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.11 Het begraven in zandstenen sarcofagen raakte in de loop van de twaalfde eeuw ‘uit de mode’, zowel aan het Duitse kei­ zershof als bij de hoge adel en geestelijkheid. De grafcultuur van deze elites werd in de loop van de late Middeleeuwen persoonlijker en uitbundiger. Een relatief anonieme bijzetting in een in de kerkvloer of het kerkhof ingegraven sarcofaag, gedekt met een met simpele abstracte motieven of liturgi­ sche symbolen versierde grafplaat, voldeed niet langer. Elite­ families investeerden nu liever in ‘bovengrondse grafcultuur’ zoals beeld- en wapenzerken.12 Veel oude sarcofagen maak­ ten plaats voor grafkelders en werden afgedankt (zie bijvoor­ beeld de fragmenten van Stedum A en Stedum B) of herge­

bruikt. In de kerk te Engelbert zijn in 2004 brokstukken van een romaanse sarcofaag teruggevonden als achterwand van de sacramentsnis.13 De kerk in Stedum is op grond hiervan eveneens onderzocht op hergebruikte sarcofaagbrokken. Twee romaanse hagioscopen (‘kijknissen’) in de westmuur van het noordertransept bevatten rode zandstenen lateien met het soort frijnwerk (Gardinenschlag) waarmee ook de binnenwanden van veel volmiddeleeuwse zandstenen sarco­ fagen zijn versierd. Mogelijk zijn ook voor de bodemplaten van deze kijknissen afgedankte sarcofaagbrokken gebruikt. Deze roze zandstenen platen zijn nu echter glad afgesleten. Als er al een versiering was, is deze verdwenen, maar het is ook mogelijk dat de bij het onderzoek niet geïnspecteerde onderzijde versierd was. De roze zandstenen lateien zijn on­ geveer 80x30 cm groot. Een ervan zou een wandfragment kunnen zijn van de sarcofaag Stedum A. Het frijnwerk ver­ schilt van dat op het fragment Stedum B. Wij zien vooralsnog geen aanleiding om deze vondsten een nieuw catalogus­ nummer te geven.14 Slijtplekken in de bovenrand van één fragment van de sarcofaag Stedum A zouden kunnen wijzen op hergebruik als veedrenkbak, zoals ook elders wel gebeurde. Hiertegen lijkt te pleiten dat de drie ‘Amsterdamse’ fragmenten van deze

10 11 12 13 14

Kuiken, ‘Groningen’ 12-14. Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, depot Schaarsbergen, inv. nrs. BK NM 8644-1, 8644-2 en 8644-3. K. Kuiken, ‘Prominentie en paupertas. De grafcultuur van een twaalfde-eeuws adelsnetwerk’, Virtus 11 (2004) 13-17. K. Kuiken, ‘Middeleeuwse zandstenen grafkisten in Groningen (2)’, Groninger Kerken 22 (2005) 75-76. We maken van deze gelegenheid gebruik om de catalogus aan te vullen met het in april 2010 onder het Martinikerkhof Z.Z. te Groningen (archisnr. 41117) opgegraven voeteneinde van een sarcofaag (‘Groningen F’; zie voorlopig M. Hoexum ‘Bijzondere vondsten op Martinikerkhof’, Dagblad van het Noorden (22 april 2010) 24). 15 Aantekening op inventariskaart Rijksmuseum nr. 8644, d.d. 10 april 1880.

4 Het stapstenen pad gezien naar het noordoosten. Om de omtrek en de eventuele decoratie te kunnen zien is het over de rand groeiende gras omgeslagen.

3


De Stedumer stapstenen

3

5

4

6

9

4

7

13 8 6 Gedecoreerde stapstenen in het pad op het kerkhof. De stenen 7 en 8 zijn waar­ schijnlijk delen van één oorspronkelijke grafplaat. Tekeningen P.G. Heinsbroek.

kist in 1880 in de kerk zijn opgegraven.15 Vermoedelijk was dat bij de funderingswerkzaamheden voor een nieuwe glazen scheidingswand tussen het koor en het schip. Twee jaar eer­ der had de rijksarchitect P.J.H. Cuypers de kerk al grondig gerestaureerd, waarbij op verschillende plaatsen nieuwe zandstenen bouwelementen zijn toegevoegd. De vloer van het interieur werd bovendien opgehoogd.16 Heeft Cuypers toen soms ook stukken van een oude zandstenen ‘drenkbak’ uit de buurt hergebruikt bij de restauratie (of het ‘terug­ restaureren’) van de kijknissen en de restanten in de opge­ hoogde vloer laten bedelven?

gezien de ingrepen van Cuypers in 1877-1878 niet zeker of dit nog middeleeuwse spolia zijn of elementen die bij de negen­ tiende-eeuwse restauratie zijn ingevoegd. We kunnen inmid­ dels wel een beeld geven van de volmiddeleeuwse elitegraf­ cultuur in de kerk: minstens twee sarcofagen en vijf romaan­ se grafplaten. Tellen we alleen de sarcofagen, dan is Stedum gedeelde zesde op de ranglijst van volmiddeleeuwse elitebe­ graafplaatsen in Groningen.22

Tot dusver ontbrak ieder spoor van de deksels van de sarco­ fagen Stedum A en Stedum B. Op zeven brokken roze zand­ steen bij de kerk zijn echter romaanse versieringen gevon­ den. Deze maken deel uit van een 16 meter lang stapstenen­ pad op het kerkhof tussen de noordwesthoek van het schip, bij het tussenportaal naar de toren, en de noordwesthoek van het noordertransept. In de tabel hierna, zijn de 19 stapstenen op dit pad genummerd in de zojuist genoemde richting: nr vorm maten (cm) bijzonderheden 1 langwerpig 176 x 40 (max.) glad met afgeronde hoeken, geen versiering 2 driehoekig 70 x 74 x 73 uitstekende rand, ondiepe groeve langs de omtrek 3 trapezoïde 65 x 65 (max.) kruisvormige (romaanse) versiering in kader 4 vijfhoekig 78 x 92 (max.) (romaanse) kruisstaf met flankerende staven 5 vijfhoekig 58 x 68 (max.) (romaanse) geometrische versiering 6 vijfhoekig 84 x 82 (max.) (romaanse) geometrische versiering 7 zeshoekig 90 x 58 (max.) (romaanse) geometrische versiering 8 langwerpig 95 x 45 (romaanse) geometrische versiering in kader 9 langwerpig 72 x 38 oppervlak glad met (romaans) wijdingskruisje 10 vijfhoekig 60 x 35 oppervlak gewelfd, deels bezaaid met putjes 11 langwerpig 75 x 34 glad, geen versiering 12 vierhoekig 70 x 53 glad, geen versiering 13 vierhoekig 48 x 33 (max.) versiering: voet van (ro­ maanse) kruis- of kromstaf 14 ovaal 80 x 30 oppervlak gewelfd, bezaaid met putjes 15 rechthoekig 64 x 58 oppervlak glad met enige (erosie)putjes 16 rechthoekig 64 x 60 oppervlak glad met enige (erosie)putjes 17 vierhoekig 57 x 55 (max.) oppervlak glad met twee boogvormige ribbels 18 rechthoekig 64 x 60 oppervlak nagenoeg glad 19 vierhoekig 70 x 50 (max.) oppervlak zeer glad Al deze stapstenen zijn te beschouwen als secundair ver­ werkte fragmenten (spolia). Een vergelijkbaar hergebruik van zandstenen spolia is gevonden op het kerkhof van het Friese dorp Jorwert.17 De vondst van steen 9, blijkens het wijdings­

16 Van der Ploeg, t.a.p. 17 K. Kuiken, ‘Middeleeuwse zandstenen grafkisten uit Westerlauwers Friesland’, De Vrije Fries 84 (2004) 13, 23.

Van sarcofagen tot praalgraf 7 Stapsteen 9: een fragment van een altaarsteen met wijdingskruisje. Foto P.G. Heinsbroek.

kruisje een deel van een oude katholieke altaarsteen, vormt een aanwijzing dat het Stedumer pad vermoedelijk is aange­ legd na de Hervorming (1594).18 De versieringen op de in onze tabel vet genummerde stap­ stenen lijken sterk op de gangbare versieringen op romaanse zandstenen grafplaten in het Rijn-Main-Moezelgebied en het Waddengebied.19 Met enig gepuzzel zijn deze zeven Stedu­ mer stenen herleidbaar tot minstens vijf grafplaten. Omdat uit Stedum ook twee sarcofaagvondsten bekend zijn, is aan­ nemelijk dat een of meer van deze romaanse grafplaten als deksel voor een Stedumer sarcofaag heeft gediend. Omdat ze voor zover bekend niet bovenop een sarcofaag zijn aange­ troffen, staat dit echter niet vast.20

Andere Stedumer spolia De jonkers Clant, die vanaf 1495 in de Stedumer klauwboeken voorkomen, waren hervormingsgezind en maakten na 1594 de dienst uit in de kerk.21 Onder hun bewind zijn dus de ka­ tholieke hoofd- en zijaltaren opgeruimd die de kerk in de ka­ tholieke tijd bevatte. Van de altaarstenen kwam zoals gezegd één brokstuk op het kerkhof terecht. Twee andere zijn her­ gebruikt in de vloer van het noordertransept, waarvan één als grafzerk met een (later weer weggebeiteld) familiewapen. In het portaal tussen schip en toren staat nog een vierde exemplaar. Deze vier voormalige mensae, waarvan de graf­ schriften zijn verdwenen – zo die er ooit zijn geweest – zijn van roze zandsteen. Ze geven een indruk van de eredienst vóór 1594: naast het hoofdaltaar minstens drie zijaltaren. Er zijn in deze kerk nog meer elementen van roze zand­ steen zichtbaar, waaronder een latei in de toren. Het lijkt ons

Mogelijk was in de volle Middeleeuwen de abdij Werden aan de Roer eigenaar van de Stedumer kerk. In Stedum en het na­ bije Steerwolde bezat deze instelling toen land. Omstreeks 1240 schonk het bisdom Munster, dat veel voormalige Wer­ dense goederen had verworven, de kerk te Stedum aan de abdij van Aduard, die hier nog tot 1594 de pastoors heeft mo­ gen benoemen.23 In 1471 hadden de borgheren van Nitter­ sum te Stedum een grafkelder in het koor van de kerk. Daar­ voor zijn misschien één of twee volmiddeleeuwse sarcofagen geruimd. Van deze grafkelder is nog de deksteen van gele zandsteen te zien. Het is een beeldzerk met de heer van Nit­ tersum in harnas: een fraai voorbeeld van vroegmoderne ‘bo­ vengrondse’ elitegrafcultuur. In het noordertransept onder de banken ligt een priesterzerk uit 1512 van dezelfde gele (mogelijk Bentheimer) steen.24 Na 1594 was Nittersum (en de kerk) in handen van de Clan­ ten, een van oorsprong stadse familie die volgens de overle­ vering op gespannen voet stond met de Ewsums uit Midwol­ de. Het zal wel geen toeval zijn dat zowel de Ewsums als de Clanten de beroemde beeldhouwer Verhulst een praalgraf in hun kerk lieten maken: de Ewsums in 1664, de Stedumer Clanten in 1670.25 Dat in Stedum is het letterlijke en figuur­ lijke (bovengrondse) hoogtepunt van een lokale elitegrafcul­ tuur die al in de elfde of twaalfde eeuw bloeide. Heel toepas­ selijk liet jonker Clant van Stedum in 1670 het beeld van zijn overleden vader rusten op een klassiek symbool: een marme­ ren sarcofaag. Sinoloog en godsdiensthistoricus dr. Kees Kuiken (www. prosopo.nl) werkt als zelfstandig onderzoeker. Zijn eerdere Groninger publicaties gaan over middeleeuwse sarcofagen, over middeleeuws Haren, over de eerste Chinezen in Gronin­ gen en over wemen (middeleeuwse pastorieën).

18 Over het hergebruik van altaarstenen in West-Europa onder meer Kuiken, ‘Drenthe’ 160-161. 19 Afbeeldingen onder meer in H. Martin, Vroeg-Middeleeuwse zandstenen sarcophagen in Friesland en elders in Nederland (Drachten 1957) 25-27 en nrs. 15, 20, 29-30, 39, 48-52, 60-77, 84, 93, 100, 104-105, 111, 117, 119, 124, 131-132, 138, 144, en in H. Haiduck, Kirchenarchäologie (Aurich 1992) 88-98 (niet in de tweede druk uit 2009, onder een andere titel). 20 Kuiken, ‘Drenthe’ 161. 21 W.J. Formsma e.a., De Ommelander borgen en steenhuizen (Assen 1987) 381. 22 Kuiken, ‘Groningen’ (1) 9. 23 R.E. Künzel, Lexicon van Nederlandse toponiemen tot 1200 (Amsterdam 1989) 331-332; cartago.nl/oorkonde/ogd0104; cartago.nl/oorkonde/ogd0125. Of de abt van Aduard ook bouwheer van de huidige Stedumer kerk was, is onbekend. 24 A. Pathuis, Groninger gedenkwaardigheden (Assen 1977) nrs. 456-457; T. Burgstra, Beschrijving van de Bartholomeüskerk te Stedum (2011) 19. De onder f. als derde genoemde grafplaat is Pathuis, Gedenkwaardigheden nr. 3526 (en plaat XXIX). 25 Kroesen en Steensma, red., Groninger cultuurschat 126.

5


Guus Frumau

Zestiende-eeuwse graffiti in Tinallinge

Sporen van een bloedige periode uit de geschiedenis van de Ommelanden In de kerk van Tinallinge bevindt zich een aantal raadselachtige tekeningen. Wat de voorstellingen precies betekenen en in welke context ze zijn gemaakt, is nooit opgehelderd. In deze bijdrage wordt een verband gelegd tussen deze ‘graffiti’ en een zeer bloedige periode uit de geschiedenis van de Groninger Ommelanden. 1

Spannende verhalen In het kerkje van Tinallinge bevindt zich in de consistorie een wand vol mysterieuze ‘graffiti’, tegenwoordig verborgen ach­ ter kastdeuren. De muur lijkt ooit achteloos te zijn volgekrijt om vervolgens vele eeuwen met rust te zijn gelaten. 6

In 1994 bezocht ik de kerk voor het eerst. Ik herinner me hoe Marten Bootsman, de toenmalige sleutelbeheerder, kleurrijk vertelde over Spaanse ruiters die tijdens de Tachtigjarige Oorlog in Tinallinge gevangen hadden gezeten. De Spanjaar­ den verveelden zich en kladden wat op de muur. Ik nam het

1 Met dank aan drs. Jacques Tersteeg van de Historische Vereniging in Winsum en voormalig stadsarchivaris van Groningen dr. Jan van den Broek voor hun bereidwillige hulp en inhoudelijke suggesties.

1 De Onze Lieve Vrouwe-kerk van Tinallinge uit het zuidoosten. Foto Regnerus Steensma.

tot me als een spannend verhaal en ging er van uit dat de toenmalige werkelijkheid toch niet meer te achter­halen zou zijn. Op een tentoonstelling ingericht vlak na de restauratie van de kerk (1999-2004) werd ook een verband gelegd tussen Spanjaarden en de mysterieuze tekens: ‘Uniek voor deze kerk is de graffiti van ongeveer 1580 op de westmuur. [...] De tekeningen verbeelden waarschijnlijk de Spaanse tijd met een aantal molens, pistolen, soldaten en gevechtstorens die werden gebruikt bij het innemen van stadsmuren. Niet leesbaar is er ook een tekst aangebracht. Hebben hier Spanjolen gevangen gezeten?’ Het boekje dat naar aanleiding van de restauratie verscheen, laat de betekenis van de tekeningen in het midden. Het maakt melding van ‘...primitief met bergkrijt getekende figuren on­ der de westzijde van de kerk. Het is niet geheel duidelijk wat de bedoeling is geweest van deze afbeeldingen. [...] deze af­ beeldingen [kunnen] niet worden afgedaan als plaatselijke versierkunst...’ 2 De opmerking over gevangen Spanjolen, ligt in het ver­ lengde van Bootsmans verhaal. De overige beweringen getui­ gen niet van diepgravend onderzoek of van grote kennis van oorlogvoering in de zestiende eeuw. Gevechtstorens? Daar­ van kan in de zestiende eeuw in Groningen, met lage aarden verdedigingswerken, geen sprake zijn geweest. Pas veel later kwam het in me op dat er misschien toch concrete verbanden zijn aan te wijzen tussen de tekeningen en gebeurtenissen uit de tweede helft van de zestiende eeuw. Er zitten genoeg potentiële aanwijzingen op de muur. Bovendien is er veel bekend over het oorlogsgeweld in Gro­ ningen in de late zestiende eeuw.

De graffiti ontrafeld Dat de graffiti uit de tweede helft van de zestiende eeuw da­ teert, is zeer aannemelijk op grond van een schriftfragment dat er deel van uitmaakt. De tekeningen zijn rudimentair neergezet, in een roodachtig soort krijt. Onmiskenbaar ver­ beelden ze oorlogsgeweld. Te zien zijn een soldaat (te paard?), torens waaruit kanonslopen lijken te steken, een molen (?), enkele symbolen, een pistool en de al genoemde twee regeltjes - moeilijk leesbare - tekst. Een van de afgebeelde torens lijkt op die van een kerk. Vanuit de vensters van de torens steken duidelijk wapen­ lopen. De verhoudingen kloppen niet, dus het is moeilijk te zeggen of het kanonnen of musketten betreft. Maar er wordt geschoten: de tekenaar heeft dat duidelijk met streepjes weergegeven.

2 R. Kouwen, De Nederlands Hervormde kerk te Tinallinge: bouwgeschiedenis en Restauratie (Tolbert 2004) 14.

7

2 en 3 De graffiti in roodbruin krijt achter de kastenwand in de consistorie. Foto’s Regnerus Steensma. 4 Verduidelijking van de voorstellingen op het rechter muurvlak. Foto Brigitte van den Boogert, bewerking Jacques Tersteeg.


De mansfiguur draagt een hoofddeksel en iets wat op een vuurwapen lijkt. Zijn houding is opvallend: berijdt hij een paard? Uit vergelijking met contemporaine afbeeldingen van soldaten, volgt dat een nadere identificatie als bereden haak­ schutter niet onplausibel lijkt.3 Bereden haakschutten zijn lichte cavalerie, dus vaak zonder bepantsering of helm. Dit soort ruiters droeg geen kuras of andere bepantsering, hoog­ uit wat stroken leer. Zijn dat de kruiselingse banden die we op de tekening zien? Of zijn het misschien draagriemen waar­ aan de busjes met kruit hingen? 5, 6 Soldaat met haakbus (1587) en ruiter met pistool (1599). Gravures door – atelier van – Jacob de Geyn (1565-1629). De haakbus (‘harquebus’) is een voorloper van de musket. Het wapen ontleent zijn naam aan de vorm van de kolf. Collectie Rijksmuseum, Amsterdam.

Elders op de muur bevinden zich meer tekeningen die naar ruiterij lijken te verwijzen. Het pistool was in de zestiende eeuw bij uitstek de bewapening voor cavaleristen. Meer spe­ culatief is de duiding van de kruisvorm achter de mansfiguur. Is dit een ‘Friese ruiter’ (ook wel aangeduid als cheval Frise of Spaanse ruiter), een obstakel tegen cavalerie? De meer abstracte symbolen zorgen voor hoofdbrekens. Enkele tekens zouden huismerken kunnen zijn, de puntige fi­ guur rechts naast het kruis met enige fantasie een voetangel, een ander soort obstakel tegen bereden troepen. Op een rond, mogelijk vijftiende-eeuws, wijdingskruis is een vreemd lijnenpatroon getekend. De makers van de ten­ toonstelling in 2004 hadden er een soort standerdmolen in gezien. De molenkast, het grootste deel van de vorm, is ech­ ter niet afgebeeld. Bestudering van zestiende- en zeventien­ de-eeuwse prenten leverde een opvallende gelijkenis op met een rad, een martel- en executieapparaat. De identificatie is onzeker, maar verschillende afbeeldingen van strijdtaferelen uit het laatste kwart van de zestiende eeuw laten zien dat galg en rad onderdeel uitmaakten van de omgeving van een legerkamp. Moeten de verdedigers worden geradbraakt of krijgen ze een vrije aftocht? Die vraag kwam bij belegeringen in de zestiende eeuw niet zelden aan de orde. Tot slot het tekstfragment. Meerdere kenners van oude handschriften hebben zich er aan gewaagd, maar niemand heeft het helemaal weten te ontcijferen. Staat er werkelijk ‘vlegen’ en daaropvolgend mogelijk ‘ulen’ (wat in modern Nederlands ‘vliegen uilen’ oplevert)? Er zijn een paar spreek­ woorden met vliegende uilen, zoals ‘Uilen vliegen met uilen’, ofwel ‘Soort zoekt soort’. 4 Een interessant idee, maar deze interpretatie is niet onbetwist. Sommige kenners durven zelfs de taal waarin de spreuk geschreven is niet zonder meer vast te stellen. Een ding lijkt zeker: de scribent is een geoe­ fende, misschien zelfs professionele schrijver.

Achtergronden De tekeningen kwamen tot stand in de zestiende eeuw, een woelige tijd. In 1566 kondigde de Beeldenstorm een periode van verandering aan. Vanaf 1568 woedde een gewapende strijd tussen opstandelingen en de Spaanse (Habsburgse) landsheer.5 In Groningen was de vanouds gespannen verhouding tus­ sen Stad en Ommelanden een factor van betekenis. Vanaf de vijftiende eeuw had de stad Groningen de Ommelanden over­ 3 Bekeken zijn onder andere enkele prentenseries van Hendrick Goltzius en Jacob de Gheyn uit het laatste kwart van de zestiende eeuw - begin zeventiende eeuw, raadpleegbaar op www. rijksmuseum.nl. Gravures van gevechtshandelingen in Groningen van 1568-1594 opgenomen in: P. Brood (red.), Van Beeldenstorm tot Reductie van Groningen (Groningen 1994). 4 Met dank aan drs. R.H. Alma, Warffum. 5 F. Postma, ‘Vreemde heren. Opstand en Reductie, 1536-1594’, in: P.Th.F.M. Boekholt e.a. (red.), Rondom de Reductie. Vier­ honderd jaar provincie Groningen 1594-1994 (Assen 1994) 64-83.

7 Afbeelding van een rad op een gravure uit 1623 van Claes Jansz. Visscher (1586-1652). Collectie Rijksmuseum, Amsterdam.

heerst. Het zogeheten stapelrecht verplichtte de Ommelan­ den hun producten in de stad op de markt te brengen. Omme­ landers, ontevreden met de bestaande situatie, kozen de kant van de Opstand, de geuzen en de prins van Oranje. Hier­ mee werden de Ommelanden zoals dat heet ‘staatsgezind’. In maart 1580 (door het zogeheten Verraad van Rennenberg) koos de stad uiteindelijk voor de Spaanse koning. Dit leek namelijk de beste garantie tot behoud van het stapelrecht te bieden. Stad en Ommeland werden het toneel van een uiterst bloedige burgeroorlog. Met steun van Spaansgezinde huurlingen ondernam de stad vanaf 1580 nieuwe pogingen de opstandige Omme­ landen onder de duim te krijgen. Hoewel in het nauw ge­ dreven, bleven de Ommelanders zoeken naar manieren om de stad dwars te zitten. In december 1580, begon Wigbold van Ewsum, van de borg Nienoord, het dorp Winsum te ver­ schansen. In januari 1581 trok Van Ewsum met zes vendels helemaal naar Steenwijk, dat door de Spaansgezinde stadhouder Ren­ nenberg belegerd werd. Winsum was nu nog maar zwak ver­ dedigd. Dit gaf de Spaansgezinden gelegenheid het dorp in de tang te nemen. In het voorjaar van 1581 werden eerst de schansen bij Schaphalsterzijl en Winsumerzijl ingenomen. Uiteindelijk op 8 juni 1581 werd Winsum door een vrij grote troepenmacht omsingeld. De stad drong aan om Winsum van de kaart te vegen, maar Rennenberg beperkte zich tot het slechten van de schansen. De stad nam hier geen genoegen mee en drong er op aan ‘die hatelijke plaats Winsum’ van de kaart te vegen. Zeker toen berichten de ronde deden dat een groot staatsgezind leger van Engelse en Schotse huurlingen vanuit Friesland on­

derweg was, was er haast geboden. Op 4 juli 1581 vielen een paar stadse vendels Winsum en Obergum binnen en brand­ den er de hele boel plat. Aan alle ‘stedelijke’ allure en preten­ ties van Winsum kwam hiermee definitief een einde.6 Pas na de verovering van de stad in 1594 door de stad­ houders Maurits en Willem Lodewijk verdwenen de Spaans­ gezinde troepen uit het noorden en keerde de rust terug. Stad en Lande werden gezamenlijk een gewest binnen de Repu­ bliek en het protestantisme werd de heersende godsdiensti­ ge gezindte. De stad Groningen behield het stapelrecht.

De inname van Winsum Als er een periode in de geschiedenis van de Nederlandse Opstand is aan te wijzen waarin Tinallinge toneel was van strijdgewoel, dan zijn dat wel de jaren 1580-1581, toen het naburige Winsum werd belegerd. Mogelijk kwamen de schet­ sen in de Tinallinger kerk in deze tijd tot stand. Verdedigers verschansten zich wel vaker in kerken en kerk­ torens, zoals bijvoorbeeld (ook) in 1581. Toen Spaansgezinde troepen onder bevel van Verdugo vanuit Groningen probeer­ den de Ommelanden onder de duim te krijgen, richtten de staatsgezinde strijders de kerktoren van Slochteren ter ver­ dediging in.7 De verdedigers van Winsum hadden haast, dus ook zij zullen dankbaar gebruik hebben gemaakt van de eni­ ge stenen gebouwen in Winsum en Obergum: het klooster, de borggebouwen en de kerken. Het is bekend dat de Torenkerk inderdaad beschadigd is geraakt bij gevechten in 1581. Maar of de rudimentaire schetsen in Tinallinge daadwerkelijk de Torenkerk van Winsum verbeelden valt niet zonder meer vast te stellen.

6 W.J. Formsma e.a., Winsum Gedenkboek 1982, (Groningen 1982) 45-47. 7 Jan van den Broek, Voor God en mijn koning. Het verslag van kolonel Francisco Verdugo over zijn jaren als legerleider en gouverneur namens Filips II in Stad en Lande van Groningen, Drenthe, Friesland, Overijssel en Lingen (1581-1595) (Assen 2009) 251.

9


Wim H. Nijhof ten elders hadden moeten onderbrengen’. In dat zelfde jaar 1581 –vlak voor de slag bij Noordhorn – hebben Engelse troe­ pen van John Norris Tinallinge geplunderd.8 Ook in het rekest van Ranum is sprake van plundering en brandstichting door afwisselend Staats- en Spaansgezinde troepen. Daarnaast is er sprake van 26 ruiters die Ranum samen met de inwoners van Tinallinge ‘gedurende 16 etma­ len’ heeft moeten onderhouden. ‘De kosten bedroegen drie jaartaxen’. De Ranumers besluiten als volgt: ‘Ons verzoek is daarom ons een tijdlang vrijstelling of verlichting van deze zware schattingen te verlenen. Onze schade is zo groot dat geen mens het kan vertellen of met een pen beschrijven.’ 9 Hoewel de rekesten een schat aan informatie leveren, is het niet mogelijk gebleken een verband te leggen tussen de tekeningen en de verschillende legers die alleen al in de jaren 1580-1583 in Tinallinge zijn geweest. Toch lijkt me de kans aanzienlijk dat de makers van de tekeningen ook in de rekes­ ten worden genoemd.

Besluit

10

8 Een van de afgebeelde (kerk)torens van waaruit wordt geschoten. Foto Brigitte van den Boogert.

Rond 1583 brak voor Winsum en omgeving een periode van relatieve rust aan. Inwoners die in de zomer van 1580 waren gevlucht, keerden langzaam, vaak berooid en beroofd, weer terug naar de dorpen en boerderijen, waar men met geleend geld weer wat koeien kon kopen. Toen de stad Groningen op­ nieuw om financiële bijdragen vroeg, dienden verschillende dorpen zogeheten ‘rekesten’ in bij het gerechtshof in Gro­ ningen: een soort verzoekschriften om vrijstelling van beta­ ling op basis van geleden oorlogschade. De Groninger Archieven beschikken over een aantal van de­ze rekesten. Eén ervan heeft betrekking op Tinallinge en in een rekest uit Ranum wordt Tinallinge zijdelings genoemd. Ze werpen enig licht op de strijd in de jaren tevoren. Uit het Tinalliger rekest blijkt onder meer dat Tinallinge vanuit het verschanste Winsum in winter-voorjaar 1580/1581 werd geplunderd door Staatse troepen onder leiding van Wigbolt van Ewsum. Toen Winsum in voorjaar en zomer 1581 belegerd werd door de koninklijke soldaten, werden de Tinal­ lingers nog eens twee jaartaxen per week opgelegd, ‘of­ schoon ze hun landerijen niet konden gebruiken en hun bees­

Het is onmogelijk de precieze achtergrond van de tekeningen te achterhalen. Maar gezien het karakter ervan is een situe­ ring rond de vroege jaren van de Opstand erg waarschijnlijk. De torens met kanonslopen doen zelfs sterk vermoeden dat de tekeningen verband houden met de gevechten rond Winsum in juni 1581. Wie de tekenaars waren, en met welk doel zij de teke­ ningen maakten, blijft even duister. Waren de krijters mis­ schien Spaansgezinde ruiters die rond het beleg van Winsum in Ranum en Tinallinge ingekwartierd hebben gezeten? Be­ kend is dat Winsum vanuit het noordoosten werd aangevallen door een regiment van Friese huurlingen onder leiding van de Spaanse edelman Juan Batista van Taxis.10 Wellicht maakte de schrijver van de moeilijk leesbare spreuk deel uit van dit Friese regiment? Zeker is dat in de kerk van Tinallinge naast het torenuur­ werk uit 1545, een deel van de orgelombouw uit 1547 (met opschrift uit 1557) nog een zeer bijzonder monument uit de zestiende eeuw bewaard is gebleven. Want wat de precieze achtergonden van de tekeningen ook mogen zijn, de teke­ ningen bieden een verrassende inkijk in een bijna vergeten burgeroorlog.

Het verhaal van de toren van de kerk in Stadskanaal In de vroege herfst van 1952 was pastoor Nic. G. Jansen van de parochie Maria ten Hemelopneming in Stadskanaal het meer dan beu. Hij schreef aartsbisschop-coadjutor Bernardus Alfrink een brandbrief: de bouw van de kerk en de pastorie konden niet langer worden uitgesteld. Nog geen week later kwam het antwoord uit Utrecht. Alfrink had architect J.G.A. (Jan) van Dongen uit Apeldoorn opgedra­ gen met de meeste spoed zijn al eerder gepresenteerde idee­ ën verder uit te werken. Want de kerkarchitect, die diverse kerken in het toenmalige bisdom Utrecht had gebouwd, was in 1949 al uitverkoren om een ontwerp te maken voor een nieuwe kerk. Maar er dook een probleem op: bouwkundig in­ specteur J. Starmans van het bisdom kwam met de onheils­ boodschap dat er voor een toren en een vergaderlokaal geen geld was. De oorlog was net voorbij, heel veel kerken moes­ ten worden herbouwd of gerestaureerd. Daarom moest het aartsbisdom zuinig zijn met bouwvolume en geld. Pastoor Jansen was des duivels. Een kerk zonder toren, dat was onmogelijk! Jan van Dongen hield zich aan zijn opdracht. In zijn schetsontwerp had hij geen toren op de kerk gezet. Hij had een eenvoudig front ontworpen met een puntdak en

daarop een kruis. Starmans was intussen kennelijk van ge­ dachten veranderd, want hij spoorde Van Dongen aan een nieuw ontwerp te maken, daarbij gebruik te maken van de zogenoemde Zweedse spanten, en: ‘Teken daarbij een losse toren, welke eventueel later gebouwd kan worden’. Helaas moest de nieuwbouw even in de wacht worden gezet, vanwe­ ge beperkende bepalingen en controle van de regering. Na de brandbrief van de pastoor aan mgr. Alfrink kon Jan van Dongen begin januari 1953 een nieuw ontwerp presente­ ren, met Zweedse spanten en een toren. Van Dongen schreef dat hij maar de vrijheid had genomen ‘een bescheiden toren­ tje’ voor de kerk te zetten. ‘Dat schijnt tegenwoordig weer te gaan. We zullen het maar proberen’, meende de architect. Pastoor Jansens bezwaar dat de brede toren de kerk te zeer overheerste, wuifde hij weg, op de tekening leek het allemaal anders, want ‘als men de werkelijkheid ziet, dus beter

Guus Frumau (guus_frumau@yahoo.com) voltooide de stu­ die geschiedenis en de eerstegraads lerarenopleiding aan de RuG. Hij is als docent geschiedenis verbonden aan scholen­ gemeenschap Winkler P ­ rins te Veendam en is ondermeer lid van de beheercommissie van de Obergummer Kerk.

8 RF 1583.89-90 = HJK 657 ged. = ChvdH v 433-434; kopiedeel xvi (huidige signatuur: Groninger Archieven T136-657.1): Rekesten van het kerspel Tinallinge om remis van schatting wegens geleden oorlogsschade. Vertaling en samenvatting met dank aan Jan van den Broek. 9 Groninger Archieven, Arch. Hoge Justitiekamer, inv.nr. 657. Rekest van het kerspel Ranum om remis van schatting wegens geleden oorlogsschade. 10 Jan van den Broeck: Lezing: Ubbega in de ‘Spaanse Tijd’, november 2009.

1 De in 1848 gebouwde katholieke kerk van Stadskanaal, verscholen achter de pastorie. Collectie parochie Stadskanaal.

11


2 Gedenksteen uit de kerk van 1848, tegenwoordig aangebracht in

4 Gedenksteen ter herinnering aan de eerste steenlegging op 22

de sacristie van de nieuwe kerk. Foto Omke Oudeman.

november 1953 door vicaris-generaal D. Huurdeman. Foto Omke Oudeman.

hoog en ruimte bood voor drie klokken en een uurwerk, maar voorlopig zou er slechts één luidklok worden geplaatst. In de kerk was plaats voor vierhonderd mensen. Het kerkplein be­ sloeg een oppervlak van 28 bij 28 meter. Aan de zuidwest­ kant van het plein zou de pastorie worden gebouwd. Maar er moest nog wel geld in de buidel komen: ‘Binnenkort zal de Eerwaarde heer pastoor trachten de financiële basis voor het gebouw stevig en sterk te maken door bezoeken aan de paro­ chianen.’ Pastoor Jansens devies was: ‘Lukt het vandaag niet, dan lukt ’t morrege.’ De geschiedenis gaf hem gelijk. En de parochianen hoefden niet in de kou te zitten, ook de centrale verwarming kwam er.

drie­dimensionaal kan kijken, valt het bezwaar weg’, aldus Van Dongen. Maar Starmans deed moeilijk, er moest op het bouw- volume worden bezuinigd. De oplossing zou kunnen zijn ‘de toren voorlopig te herbouwen, tot maximaal de kap­ hoogte van het middenschip’.

Op 18 april 1953 werd de laatste H. Mis opgedragen en in de middaguren werd een loods aan de Drouwenerstraat, achter Huize Avondzon ingewijd als noodkerk. Maar hoe zat het met de toren? De Provinciale Groningse schoonheidscommissie liet de gemeente Stadskanaal op 20 juni 1953 weten, dat in het plan nog enkele wijzigingen moes­ ten worden aangebracht, maar dat het was te hopen, ‘dat de toren spoedig zou kunnen volgen’. In de laatste twee weken van juli viel de beslissing en op 2 augustus 1953 kon de pas­ toor zijn parochianen de blijde mededeling doen: ‘Gistermor­ gen hebben wij toestemming gekregen voor de definitieve uitvoering van onze nieuwe kerk en hierbij zal de toren ge­ heel worden afgebouwd.’ De provinciale Schoonheidscom­ missie was ook verheugd en schreef in haar brief van 16 okto­ ber: ‘Het is zeer toe te juichen, dat het plan tot het bouwen van de toren zo snel op dat van de kerk kan volgen’. Ons Noorden liet haar lezers weten dat de nieuwe kerk ‘een flink gebouw’ werd, met een toren van bijna twintig meter

Het verhaal van de toren van de katholieke kerk in Stads­ kanaal, dat in de zomer van 1953 was afgelopen, was in 1931 al begonnen, toen pastoor J.R. de Boer in een bedelbrief schreef over ‘het prutserige klokketorentje’: Wie de uitgestrekte veenkoloniën van Groningen en Drenthe doorkruist, moet wel bewonderen de vele waar­ dige Parochiekerken, die binnen een tijdsbestek van en­ kele tientallen jaren door katholieke offervaardigheid ver­ rezen. Maar in het zoo welvarend uitziend Stadskanaal zal menigeen geen katholieke kerk ontdekken. Toch is er een, maar ze durft in haar schamelijk uiterlijk zich niet te vertoonen aan den openbaren weg. Achter de oude, verval­ len pastorie staat weggedoken de Katholieke kerk in zeer desolaten toestand. Nog even komt het prutserige klokke­ torentje heel schuchter bovenuit gluren. Ziedaar de Katho­ lieke Kerk van Stadskanaal. Een Godshuis van binnen en van buiten in verval! Weggestopt!

Toren of verwarming?

12

De bouwgeschiedenis van de kerk werd het verhaal van de toren. Pastoor Jansen wilde koste wat het kost de toren van Van Dongen, ook al moesten er dan offers worden gebracht. Op 5 februari 1953 schreef hij: ‘Toren afbouwen lijkt mij voor­ namer dan centrale verwarming; voor dit laatste zal meer in­ teresse zijn bij de parochianen.’ Van Dongen zag een bezuini­ ging van 180 kubieke meter bouwvolume, ‘wanneer het bo­ vendeel van de toren tot aan het hoofddak wordt weggela­ ten.’ Op 20 maart 1953 kwam de vergunning binnen voor de afbraak van de oude kerk en een dag later de langverwachte toestemming van ‘Utrecht’ voor de bouw van de nieuwe kerk.

3 De Maria ten Hemelopneming-kerk aan de Poststraat, met rechts de pastorie, gefotografeerd vanuit het oosten. Foto Omke Oudeman.

‘Prutserig klokketorentje’

Met toestemming van de aartsbisschop – mgr J.G.H. Jansen in die jaren – deed de pastoor een dringend beroep op de mild­ dadigheid van zijn relaties in het hele land en hij rekende op een bijdrage voor de nieuwe kerk. Zijn parochianen hadden al ruimhartig geofferd. Hoewel zijn actie weinig opleverde en er geen geld voldoende was voor de nieuwe kerk, liet pastoor De Boer diverse architecten een ontwerp maken, zo ontdekte pastoor Jansen later in het parochiale archief. ‘Op 16 mei 1949 heb ik ze alle laten vernietigen’, legde hij vast voor het nageslacht. Alleen een enveloppe met brieven waarin de ar­ chitecten zich aanprezen, herinnert aan de plannen van de jaren dertig.

‘Gedaantewisseling’

‘Het prutserige klokketorentje’ stond op de eerste katholieke kerk in Stadskanaal uit de jaren veertig van de negentiende eeuw, toen er in Nederland veel zogenoemde waterstaatsker­ ken werden gebouwd. Bij Koninklink Besluit van 9 oktober 1847 verleende koning Willem II goedkeuring voor het bou­ wen van een kerk met pastorie nabij de Drouwenermond.

Stadskanaal telde 263 katholieken, de koning vond de af­ standen naar de kerken in de omgeving, in Veendam en Oude Pekela, tien kilometer verderop, te groot. De kerk moest wor­ den gebouwd onder toezicht van de ambtenaar van de provin­ ciale Waterstaat W.L. Hasselbach, die ook de katholieke kerk in Veendam had ontworpen. Wie een foto van de kerk bekijkt, zal snel de vergelijking trekken met de schuilkerken van na de Reformatie, toen de katholieken heimelijk hun geloof mochten belijden, als het gebouwtje maar niet op een kerk leek. De katholieke kerk in Stadskanaal lag als het ware verstopt achter de pastorie, zoals pastoor De Boer had geschreven. In 1870 moest de nieuwe pastoor H. Krabben vaststellen dat het waterstaatskerkje van zo’n kwart eeuw geleden te klein was geworden, maar het duurde twaalf jaar eer hij kon beginnen met een ingrijpende verbouwing. De kerk onder­ ging ‘een gedaantewisseling’, zoals Martha Vos-Schoonbeek schreef in haar boek over anderhalve eeuw katholiek samen­ leven in Stadskanaal, want: ‘Aan het einde wordt een neo­ 5 Het interieur – met ‘Zweedse spanten’ – gezien richting altaar. Een deel van de banken links is tegenwoordig verwijderd om ruimte te bieden aan het zangkoor. Foto Omke Oudeman.

21


Annabel Dijkema

6 De kerk vanuit het zuidwesten. Rechts het kerkhof. Foto Omke Oudeman.

gotisch priesterkoor gebouwd met een gemetseld gewelf en gebrandschilderde ramen.’ Jarenlang gebeurde er niets. Er was in de jaren dertig geen geld en in de oorlogsjaren hadden andere zaken voorrang. Pas in de jaren vijftig van de vorige eeuw kreeg pastoor Jansen het voor elkaar. Bernardus kardinaal Alfrink kwam op 17 augustus 1954 de nieuwe kerk inwijden. Met de klokken voor de torens ging die dag alles mis. De klok die na gewijd te zijn, in de toren zou worden gehesen, kwam te laat aan en de kardinaal en alle aanwezigen moesten op het plein wachten op de auto die niet op tijd uit Heiligerlee was vertrokken. Tot overmaat van ramp ontbrak de inscriptie op de klok. Enkele maanden later hingen in de kerktoren twee gewijde klokken, elk met hun eigen klokkenstoel en tekst. Zo eindigde het ver­ haal van de toren toch nog goed. 22

Dr. Wim H. Nijhof is historicus en publicist. In 2005 verscheen zijn biografie van zijn plaatsgenoot Jan van Dongen, onder de titel Een toren zo hoog als de hemel. Jan van Dongen (18961973), een bouwer van kerken, kloosters en kapellen. Bronnen Martha Bos-Schoonbeek, .... voor kerkenbouw en caritas...... 150 jaar katholiek samenleven in Stadskanaal (Stadskanaal 1998). Hans van Heijningen, ‘Een vernieuwer getemd’, Katholiek Nieuwsblad, 9 augustus 1996. Wim H. Nijhof, Een toren zo hoog als de hemel. Jan van Dongen (1896-1973), een bouwer van kerken, kloosters en kapellen (Apel­ doorn 2005). De auteur putte voorts uit eigen onderzoek in de Groninger Archieven, waar het parochiearchief is ondergebracht. 8 Jan van Dongen in zijn werkkamer, 1959. Collectie auteur.

Jan van Dongen op zoek naar nieuwe vormentaal J.G.A. (Jan) van Dongen (Breda, 1896-Apeldoorn,1973) was een nationaal bekende kerkarchitect. Hij past in het rijtje namen van Joseph Cuypers, Jan Stuyt, Cor Krophol­ ler, Hendrik Valk, Granpré Molière, Alfred Boosten, Han Groenewegen en Jan van Hardeveld, architecten die op zoek gingen naar een nieuwe vormentaal in de Roomse kerkarchitectuur en in de eerste helft van de twintigste eeuw het beeld van de katholieke kerkenbouw bepaal­ den. Van Dongen vestigde in de jaren twintig zijn naam met zijn revolutionaire ontwerpen voor kerken in Apel­ doorn en zijn geboortestad Breda, die de conservatieve bouwheren van het aartsbisdom Utrecht en van het bis­ dom Breda schokten. Want hun ideeën reikten nog niet verder dan de neogotiek van Cuypers en zijn navolgers. Critici vinden Van Dongens kerken van vóór de Tweede Wereldoorlog het meest interessant, de kerken die hij na de oorlog bouwde, in onder meer Stadskanaal en Emmen, zijn veel conventioneler voor hun tijd, ‘goed ontworpen kerken, passend in hun omgeving’, aldus architectuur­ criticus Hans van Heijningen. Bij veel kerken ontmoette Van Dongen problemen met de toren. Met de eerste kerk die hij midden jaren twintig bouwde in Apeldoorn, de Fabianus & Sebastinanus, ves­ tigde hij zijn naam, want het was de eerste kerk in ons land zonder pilaren, een liturgische ‘volkskerk’, waar de gelovigen zo dicht mogelijk bij het altaar konden zitten. Ook de kerk in Stadskanaal heeft geen pilaren, die im­ mers kerkgangers het zicht op het altaar ontnemen. Van Dongen wilde de Apeldoornse kerk voorzien van een klok­ kentoren die uitsluitend bestond uit pannendaken. Maar dat ging ‘Utrecht’ te ver, het was ‘te ongewoon’, en zo kreeg de kerk een ‘fijn klokkentorentje’, dat sommigen prezen en anderen afkeurden. In Breda, waar hij het spraakmakende ontwerp maakte voor de Sacraments­ kerk, was er geen geld voor een toren, een lot dat ook de kerk in Stadskanaal dreigde te treffen. Van Dongen bouw­ de ook kerken in onder meer Steenwijksmoer, Assen, Emmen, Veenendaal, Bentelo, Nunspeet en Odijk.

De Kleine Passie van Middelstum

1 Plattegrond van de besproken gewelfschilderingen: 1. Laatste oordeel, 2. Hemel 3. Hel 4. Pinksteren 5. Zondeval.

Gewelfschilderingen in de Hippolytuskerk naar het voorbeeld van Albrecht Dürer De faam van de beroemde schilder Albrecht Dürer (Neurenberg 1471 - aldaar 1528) reikt tot ver buiten de Duitse landsgrenzen. Zelfs in het hoge noorden van Nederland leeft hij voort. In Middelstum zijn ontwerpen van zijn hand gebruikt om de gewelven van de kerk te voorzien van beschildering. De voorstellingen in de kruising van de kerk zijn geschilderd naar het voorbeeld van een reeks houtsneden van Dürer, beter bekend als de Kleine Passie. De gewelfvlakken van de Hippolytuskerk dragen voorstellin­ gen uit de heilsgeschiedenis, oftewel de bijzondere daden die God verricht. De centrale voorstelling verbeeldt het laat­ ste oordeel (afb. 2). Christus berecht de levenden en doden in het einde der tijden voor hun daden op aarde. Naast het laatste oordeel zijn de hemel (afb. 6) en de hel (afb. 9) ge­ schilderd, waar de gelukzaligen en verdoemden na hun be­ rechting eeuwig zullen verblijven. In de eerste travee voor de kruising van de kerk is de zondeval afgebeeld (afb. 4). De zondeval markeert het begin van de heilsgeschiedenis. Adam en Eva eten van de boom van kennis van goed en kwaad en belasten hierdoor de mensheid met de erfzonde. De laatste schildering verbeeldt Pinksteren (afb. 11), het moment dat de heilige geest tot de mensen komt.

De schilderingen en de prenten Bij vergelijkingen tussen de prenten van Dürer en de gewelf­ schilderingen moeten we erop bedacht zijn dat veel schilder­ fragmenten sterk zijn gerestaureerd, of reeds verloren. Om die reden zijn de overeenkomsten tussen de prenten en de schilderingen in sommige gevallen minder treffend dan ze oorspronkelijk zijn geweest.

La atste oordeel Het laatste oordeel in Middelstum bevat duidelijke overeen­ komsten met de prent van Dürer (afb. 3). De wijze waarop Christus is weergegeven is zeer gelijkend aan de houtsnede. Zittend op de wereldbol houdt hij zijn rechterhand omhoog in een zegenend gebaar. De plooival van de mantel en de man­

2 en 3 Laatste oordeel, schildering en houtsnede van Albrecht Dürer uit de Kleine Passie (1509-1511). Foto Regnerus Steensma / Prent collectie Rijksmuseum, Amsterdam RP-P-OB-1356.

23


telsluiting zijn identiek, net als de lelietak en het zwaard naast zijn hoofd. Ook zijn ontblote bovenlijf, haar en stralen­ krans zijn overeenkomstig aan die op de prent. Johannes en Maria aan Christus’ weerszijden kijken naar hem op. Ook deze figuren zijn overduidelijk gebaseerd op het voorbeeld uit de Kleine Passie. De overeenkomst tussen de kleding is treffend, evenals de devote houding die gericht is op Christus. Een aantal details is echter afwijkend. Vermoedelijk ontdekken we hier de hand van de meester. Hij heeft de voor­ stelling op de prent omgevormd om deze geschikt te maken voor op een gewelf. Een gewelf is immers vele malen breder dan een prent en ook met perspectief moet rekening worden gehouden. Zo heeft de kunstenaar de regenboog verlengd en de doden die opstaan uit hun graven relatief vele malen groter geschilderd in de gewelfaanzetten.

Zondeval

24

Adam en Eva’s gekruiste benen, Eva’s opvallende rondingen en de manier waarop haar haar valt is duidelijk naar het voor­ beeld van de prent. Ook de boom en de slang die daarom­ heen kruipt zijn gelijkend aan die op de houtsnede. Ondanks deze onmiskenbare overeenkomsten, lijkt de voorstelling op het eerste gezicht echter afwijkend (afb. 5). De zondevalvoor­ stelling verraadt wederom dat we met een creatief kunste­ naar van doen hebben. Opmerkelijk is dat Adam en Eva niet rechts van de boom staan, maar aan weerszijden zijn ge­ plaatst. Waarschijnlijk heeft de kunstenaar deze compositie meer geschikt bevonden om het gewelf te sieren. Afgezien

van de houding van zijn benen is de geschilderde Adam be­ hoorlijk veranderd ten opzichte van de Adam op de prent. Of dit een bewuste keuze is geweest valt te betwijfelen. Blijk­ baar is de schildering in 1917 bijzonder ingrijpend gerestau­ reerd.1

Pinksteren Net als op de Pinksterprent zit Maria met een boek op schoot, omringd door de apostelen. De pinksterschildering is in te­ genstelling tot de zondeval niet veel gewijzigd ten opzichte van de prent (afb. 12). De houdingen en kleding van de fi­ guren zijn onmiskenbaar naar het voorbeeld van Dürer. De meest opmerkelijke verandering is echter dat de voorstelling veel breder is geschilderd, zodat de compositie meer ge­ schikt is om een gewelfvlak te sieren. Ook de apostel die vooraan staat op de prent, is in de schildering meer naar rechts geplaatst. De geschilderde duif heeft de tand des tijd helaas niet overleefd. De oorspronkelijke pleisterlaag boven de groep apostelen, waar de duif ooit was afgebeeld, is na­ melijk verloren gegaan.

De hel en de hemel Van een voorstelling van het hemel- en helgebouw is in de Kleine Passie geen losse prent voorhanden. Hierdoor is de kunstenaar gedwongen andere motieven te zoeken om de twee schilderingen vorm te geven. Dit heeft hij gedaan door scènes uit verschillende prenten te gebruiken, waarop de he­ mel of hel als onderdeel van een andere voorstelling is afge­

25

4 en 5 Zondeval, schildering en houtsnede van Albrecht Dürer uit de Kleine Passie (1509 – 1511). Foto Regnerus Steensma / Prent collectie Rijksmuseum, Amsterdam, RP-P-OB-1321.

6 (boven) Hemelvoorstelling. Foto Regnerus Steensma. 7 (linksonder) Pentekening van de hemelvoorstelling door Rijksbouwmeester C.H. Peters, gemaakt ten tijde van de ontdekking van de schilderingen in 1879. Collectie Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, BT-026699. 8 (rechtsonder) Albrecht Dürer, Prent met Veronica die de zweetdoek toont aan Petrus (links) en Paulus (rechts) uit de Kleine Passie (1509-1511). Collectie Rijksmuseum, Amsterdam RP-P-OB-1342.

1 A.D. Wumkes, De Sint Hippolytuskerk te Middelstum 1445 – 1945 (Middelstum 1946) 36.

beeld. Die motieven zijn samengevoegd in de twee uitbeel­ dingen van het hiernamaals. Het motief van de opvallend groot geschilderde duivel en de vorm van de linkerkant van het helgebouw zijn bijvoor­ beeld afkomstig uit de prent met Christus in Limbo, oftewel de afdaling in het voorgeborchte (afb. 10). De duivel staat met zijn grote snavel, hangende borsten en gestrekte armen drei­ gend op het helgebouw. Een pentekening van rijksbouwmeester C.H. Peters, ge­ maakt ten tijde van de ontdekking van de schilderingen in 1879, laat Petrus zien bij de hemelpoort (afb. 7). De schilde­ ring verbeeldt in huidige toestand echter geen Petrusfiguur.

Deze is afgelopen eeuw verloren gegaan. Petrus is gepara­ fraseerd uit de Kleine Passie-prent van Veronica (afb. 8). Op de tekening van Peters kunnen we zien dat de figuur tijdens de ontdekking al gedeeltelijk is beschadigd. Hierdoor is de vergelijking tussen de prent en de schildering moeizaam. Wel kunnen we zien dat de kunstenaar hier een eigen interpre­ tatie aan de figuur heeft gegeven. De sleutel met het hart­ vormig uiteinde is qua vorm wel vergelijkbaar, alleen is op de schildering hoger geplaatst. Uit de prent met het laatste oordeel is het onderste motief met de zaligen en verdoemden die naar hun laatste rust­ plaats worden geleid overgenomen op het gewelf. De prent


11 en 12 Pinksteren, schildering en houtsnede uit de Kleine Passie (1509-1511). Foto Regnerus Steensma / Prent collectie Rijksmuseum, 9 en 10 Helvoorstelling. Het duiveltje en de vorm van het gebouw zijn geschilderd naar het voorbeeld van Albrecht Dürers Christus in

Amsterdam RP-P-OB-1355.

Limbo, of de afdaling in het voorgeborchte uit de Kleine Passie (1509-1511). Foto Regnerus Steensma / Prent collectie Rijksmuseum Amsterdam RP-P-OB-1345.

26

verbeeldt de hemel als een licht met stralen, en de hel als hellemuil. Echter voldoet deze uitbeelding niet aan de plan­ nen van de kunstenaar en hij heeft deze daarom naar eigen voorkeur vormgegeven. Opvallend is dat zowel de hemel als de hel zijn afgebeeld in de vorm van een gebouw, geen ge­ bruikelijke verbeelding van het hiernamaals.2 Opmerkelijk is dat in de voorstelling van de hemel en de hel verschillende elementen zijn geschilderd die niet voorko­ men in de Kleine Passie. Of we hebben te maken met een kun­ stenaar die zelf allerlei motieven heeft bedacht, of de schil­ der heeft zich gebaseerd op – tot dusver – onbekende andere voorbeelden.

Dürers Passieprenten Gedurende zijn carrière verbeeldt Albrecht Dürer meermaals de heilsgeschiedenis in een prentreeks. Zes cycli kennen wij van zijn hand. Een belangrijk onderdeel van deze heils­ geschiedenis is de passie oftewel het lijden van Christus. Hierdoor worden deze series ook wel passieseries genoemd. In 1509 begint hij met het ontwerpen van de houtsneden voor zijn Kleine Passie, die na voltooiing in 1511 uit 37 prenten bestaat. De prenten worden twee jaar later, vergezeld door verhalende verzen, in boekvorm uitgegeven. De naam Kleine Passie is ontleend aan het formaat van de prenten. Angela Hass maakt aannemelijk dat Dürer zijn Kleine Pas­ sie zou hebben vervaardigd voor verspreiding op de devotio­ nele markt.3 Het veelvuldig afbeelden van de maagd Maria en de nadruk die ligt op het lijden van Christus wijzen op een

beoogde devotionele functie. Dürer publiceert de prenten in boekvorm en voorzien van tekst. De gelovige leest de tekst en mediteert bij de afbeeldingen. Tegelijkertijd herinneren de teksten en de afbeeldingen hen aan de kruisdood die Chris­ tus voor de zonden is gestorven. De tekst en de prenten lijken te hebben gediend als ideale handleiding bij het uitoefenen van het geloof en in het leven van alledag.

Vermanende boodschap Religieuze schilderingen in Groninger kerken bieden door­ gaans ook een dergelijke levenshandleiding. Met hun verma­ nende boodschap moeten ze de leken en geestelijken her­ inneren aan hun zondigheid en ze aansporen tot een beter leven. Opmerkelijk in Middelstum is echter de opvallende po­ sitionering van de schilderingen. Het laatste oordeel, hemel, hel en zondeval zijn enkel vanuit het schip zichtbaar, terwijl de voorstelling van Pinksteren alleen vanuit het koor is te zien. Elders in Groningen is dit nergens het geval. De kunste­ naar heeft de schilderingen zo geplaatst, dat de afzonderlijke voorstellingen enkel zichtbaar zijn voor de groep voor wie ze zijn bedoeld. Of deze opvallende plaatsing van de scènes bewust is gebeurd, lijkt aannemelijk. De zondeval is in het gewelf voor de kruising geschilderd, zodat de leken die voorstelling vanuit de kerkbanken aan­ schouwen. De schildering herinnert de gewone gelovigen aan hun zondigheid, die immers door het eten van de verboden vrucht in de wereld is gekomen. Achter de voorstelling van de zondeval zien de leken het laatste oordeel. Deze schildering

2 Zie hiervoor het rijkgeillustreerde overzicht van westerse laatste oordeelvoorstellingen: Craig Harbison, The last judgment in sixteenth century northern Europe: A study of the relation between art and the Reformation (New York 1976). 3 Angela Hass, ‘Two Devotional Manuals by Albrecht Dürer: The “Small Passion” and the “Engraved Passion.” Iconography, Context and Spirituality’, Zeitschrift für Kunstgeschichte 63, 2 (2000) 169-230.

herinnert hen aan de veroordeling van die zondigheid. De he­ mel en de hel aan weerszijden van het laatste oordeel wijzen de gelovigen op het gevolg van hun doen en laten tijdens het wereldlijk bestaan. De Pinkstervoorstelling is daarentegen alleen te zien van­ uit het koor, de plaats waar de mis wordt opgedragen. Deze schildering is bedoeld voor de geestelijken. Pinksteren houdt het moment in dat de Heilige Geest tot de apostelen komt en ze wordt opgedragen de blijde boodschap van Jezus te ver­ kondigen. De Pinkstervoorstelling herinnert de geestelijken (de verkondigers van het woord) aan hun taak op aarde: zij moeten, als opvolgers van de apostelen, het apostolisch werk voortzetten en de boodschap van God verkondigen aan de mensen.

Prenthandel Het devotionele karakter van de Kleine Passie-prenten blijkt een gat in de markt. De prentreeks vormt een goed, en bo­ venal betaalbaar alternatief op de geliefde getijdenboeken, die eenzelfde devotionele functie dienen. De handel in deze passieprenten vindt al op aanzienlijke schaal plaats vanuit Dürers werkplaats in Neurenberg en tijdens zijn reizen naar Italië tussen 1494 en 1507. 4 Toch krijgt de prentverspreiding pas echt vorm na Dürers bezoek aan Antwerpen in het jaar 1520. Antwerpen is in die periode in veel opzichten de cul­ turele hoofdstad van Europa en kent een levendige kunst­ markt.5 Tijdens zijn verblijf aldaar doet Dürer bijzonder goe­ de zaken. Veel kunsthandelaren, verzamelaars en kunste­ naars raken in het bezit van prenten van zijn hand. Volgens berekeningen zouden er tussen de 70.00 en 175.000 hout­

sneden en tussen de 20.000 en 50.000 gravures van Dürer in omloop moeten zijn geweest.6 Het betreffen met name pren­ ten van zijn Grote Passie, Kleine Passie, scènes uit het leven van Maria en de prent met Hieronymus in zijn cel.

Prentgebruik Dürers prentreeksen vormen een gewild object voor kunste­ naars, omdat ze zijn gevuld met goed geproportioneerde menselijke figuren, dieren, creatieve motieven en intrige­ rende onderwerpen. Die motieven en gestalten bieden een enorm canon die kunstenaars op grote schaal als inspiratie­ bron voor eigen werk gebruiken. Motieven uit de prenten wor­ den veelvuldig gekopieerd. De invloed die Dürer heeft op zijn tijdgenoten is enorm. Ook tallozen na hem maken decennia­ lang dankbaar gebruik van zijn nalatenschap. Uit Dürers prentenoeuvre is het de Kleine Passie-reeks die de grootste verspreiding over Europa kent.7 Er zijn talloze kunstwerken vervaardigd naar voorbeelden uit deze serie houtsneden. Het is om die reden geen unicum dat de schilderingen in Middelstum naar het voorbeeld van Dürers Kleine Passie zijn geschilderd. Toch betreffen het uitzonderlijke schilderingen, die het onvergankelijke aan Albrecht Dürer nogmaals onder­ strepen. De inhoud van dit artikel betreft een aspect van een onder­ zoek naar de gewelfschilderingen in de Hippolytuskerk te Middelstum. Met dit onderzoek studeerde Annabel Dijkema (annabeldijkema@gmail.com) cum laude af aan de Universi­ teit van Amsterdam, waar zij de Master Kunstgeschiedenis heeft gevolgd.

4 Giulia Bartrum (red.), Albrecht Dürer and his Legacy (Londen 2003, herdruk van 2002) 105-106, 135-136. 5 Jan Piet Filedt-Kok, ‘Leiden en Antwerpen omstreeks 1520, de ontmoeting met Albrecht Dürer en de introductie van het landschap’, in: Vogelaar, Filedt-Kok en Veldman (red.), Lucas van Leyden en de Renaissance (Leiden 2011) 103. 6 W. Schmid, ‘Dürer’s ‘Enterprise: Market Area, Market Potential, Product Range’, in: Economic History and the Arts (Keulen 1996) 37. 7 Bartrum, Albrecht Dürer and his Legacy, 239.

27


Gover t Grosfeld

Nieuwbouw Verbouw Renovatie Restauratie

Op Hoogte Gedacht

Bij het kunstwerk van Stanley Brouwn in Zuurdijk

28

Een hedendaagse pelgrimage langs oude Groningse kerken voert ons naar het oude kerkhof in Zuurdijk. Aan de kerkmuur is er een klein onopvallend tekstbordje aangebracht. Het bordje markeert de plek: een eeuwenoude kerk met een kerk­ hof, op een kleine verhoging midden in het dorp, vlak naast de doorgaande weg op een oude dijk. Het oude kerkhof is vervallen en niet meer in gebruik, maar achter de kerk ligt een nieuwe begraafplaats. Het bordje vestigt de aandacht op de plek, maar verraadt nog niet wat daar in het bijzonder de reden voor is geweest. Daar krijgt men pas een vermoeden van als men de tekst leest. De plek, het bordje, de tekst en het bezoek van de pelgrim, dit geheel van vormen en hande­ lingen vormt samen een monument, een teken dat een idee in herinnering brengt. Voordat we de tekst lezen, ervaren we al de ruimte: een af­ gebakend erf aan de doorgaande weg midden in het dorp, schuin tegenover de dorpskroeg en een besloten dorp te mid­ den van een open landschap. We zien de vormen van de om­ heining van het kerkhof, de oude zerken, de bomen, het sim­ pele kerkje dat maar weinig uitsteekt boven de lage huizen, de vlakke landerijen. We krijgen ook een idee van grootte:

een klein dorp te midden van een onafzienbaar weids en vlak landschap. Intuïtief voelen we aan dat deze plek vanouds be­ schutting biedt voor de gemeenschap die er woont en waar hij het middelpunt van vormt. De tekst op het bordje voert onze gedachten naar de doden die ooit begraven zijn op dit kerkhof, naar de levenden die er vlak langs aan voorbij gaan en naar alle mensen van alle tij­ den. Hij doet dat door concrete feiten te memoreren, namelijk de totale afstand van het onbekende maar voorgoed beëindigde aantal stappen die deze doden door de tijd en de ruim­ te gezet hebben en in vergelijking daarmee het totaal van het ontelbare en nog altijd groeiende aantal stappen van alle mensen. Met de verwijzing naar deze concrete, hoewel onkenbare, gegevens wordt tevens een abstract idee onder de aandacht gebracht: het idee dat wij door tijd en ruimte onderscheiden en tevens verbonden zijn met de anderen en met onszelf op andere momenten en plaatsen. In tijd en ruimte ordenen wij onze ervaringen en gedachten om ons er een voorstelling van te kunnen maken en ze in onze herinnering te kunnen bewa­ ren. Zoals de besloten ruimte van het dorp onderscheiden en tevens verbonden is met het oneindige open land, zo is het eindige individuele leven onderscheiden en tevens verbonden met de eeuwigheid van alle generaties. Het idee van tijd schept de mogelijkheid om aan anderen te denken die vóór ons geleefd hebben, om eraan te denken hoelang ze geleefd hebben en hoe lang geleden. Het idee van ruimte maakt het mogelijk om aan anderen te denken die elders in de ruimte zijn, en om te bedenken op welke afstand van ons en van elkaar ze zich bevinden. Tijd en ruimte samen maken het mogelijk om ook onszelf op een ander moment en op een an­ dere plaats te denken, ver weg of dichtbij, terwijl wij in feite nu hier zijn, tussen de oude grafstenen op het kerkhof van Zuurdijk. Stanley Brouwn, conceptueel kunstenaar, Paramaribo 1935, woont in Amsterdam

Foto John Stoel

Haven Zuidzijde 7 9679 TD Scheemda Tel. 0597-55 19 09 Fax: 0597-55 29 98 E-mail: info@boerbouw.nl www.boerbouw.nl

Orgel te Tolbert. Gerestaureerd in 2001

Het Lohman-orgel in de Middeleeuwse kerk te Zuidwolde

MENSE RUITER orgelmakers b.v. Oosterseweg 13 9785 AD Zuidwolde (Gron.) Tel. 050-3010550 - Fax 050-3010560 E-mail: info@menseruiter.nl www.menseruiterorgelmakers.nl


Verbindingsweg 13 9781 DA Bedum

tel 050 301 12 00 fax 050 301 17 00 info@johnlemmen.nl

CONTACT ONTWERPEN & ADVIEZEN IN RESTAURATIES EN VERBOUW & NIEUWBOUW

Het klinkt misschien wat vreemd, maar… Het succes van automatiseren begint met koffie drinken bij de klant. Vanaf de start hanteert Arrix Automatisering deze aanpak. Je moet immers eerst een goed beeld vormen van de klantsituatie, voordat er gedacht kan worden aan automatiseren. Naast het persoonlijk contact is klare taal een onmisbaar gegeven. Onze medewerk(st)ers gebruiken geen ingewikkelde ICT-termen, maar communiceren in begrijpelijk Nederlands. De klant staat bij Arrix centraal en wij verplaatsen ons graag in zijn situatie (“Voelen hoe het voelt”). Daarmee creëren wij altijd een win-win-situatie.

FAX (050) 313 96 57

9712 AE GRONINGEN

mail@wv-architecten.nl

9989 AA Warffum telefoon (0595) 42 22 67 Ook leveren wij professionele verven, dubbele beglazing, voorzetramen en alle bijkomende schildersmaterialen

Heideanjer 2, Drachten, T. 0512 - 543 221, Meer weten? www.arrix.nl

VOOR:

NIEUWBOUW RENOVATIE / RESTAURATIE ONDERHOUD VAN: - BEDRIJFSPANDEN - WOONCOMPLEXEN - WONINGEN AAN EN VERBOUW VAN UW WONING

KIELER BOCHT 33  0 5 0 - 5 7 5 7 8 0 0

HOGE DER A 34

Noorderstraat 5

Meer weten? Kijk op onze website naar onze relatiegedreven aanpak of bel geheel vrijblijvend voor een persoonlijk gesprek. Het succes van automatiseren begint met koffiedrinken…

G R O N I N G E N

TEL (050) 313 61 15

Oostzijde kerk te Dorkwerd

Schildersbedrijf  W. Dijkema

Het succes van automatisering

UW BOUWPARTNER

ADRES

E M M E N

NAUTILUSSTRAAT 7  0 5 9 1 - 6 5 7 9 0

W W W . B R A N D S B O U W . N L

De Schilder, de beste vriend van je huis


www.kleioskoop.nl Kleioskoop, het historisch onderzoeksbureau van Bernardine Beenackers, realiseert grote en kleine cultuurhistorische projecten in opdracht van erfgoedinstellingen, overheden, scholen en particulieren.

Van Lierop Conserveert & Herstelt Hout | Verdrijft Vocht

Van Lierop Van Lierop

Een gezonde kijk op onroerend goed Houtinsectenbestrijding | Zwamsanering Houtrestauratie met epoxytechniek | Isochips速-kruipruimteisolatie Vochtwering | Kruipruimterenovatie | Constructiedroging Heteluchtmethode | Zuurstofarmeluchtmethode | Microgolvenmethode Onderzoek met de videoscope | Inspectieabonnementen Vestigingen in: Alphen aan den Rijn | Liempde | Echt Heerhugowaard | Assen | Mechelen (B) www.vanlierop.nl Van Lierop

Van Lierop Van Lierop

ISO 9001

gecertificeerd


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.