Curaçao
een rijk verleden Illustraties van Ariadne Faries
Geschenkboek Siman di Ban Lesa Dit boek is een cadeau voor de kinderen van Curaçao.
Uitgever
Inhoud De belofte aan Tula
Laura Quast ......................................................................................................... 4
De kanonnen van Kintjan
Hubert V. Penza ................................................................................................. 8
Hun Curaçao van toen Auteurs Crisèn Schorea, Diana Lebacs, Donald Bakhuis, Edelmira Koko-Ricardo, Hubert Penza, Ilse Schoobaar-Anthony, Ingomar Martie, Jeroen Hoogerwerf, Laura Quast, Loekie Morales, Mercée Doran, Merly Augusta/Ariadne Faries i Myrurgia Mutueel Illustraties Ariadne Faries Vertaling Nederlands-Papiamentu / Papiamentu-Nederlands Diana Lebacs Jeroen Heuvel Mavis Ersilia (Hun Curaçao van toen) Redactie Diana Lebacs – Papiamentu Jeroen Hoogerwerf – Nederlands
Toen de brug viel
Redactie Diana Lebacs - Papiamentu Jeroen Hoogerwerf - Nederlands Dit boek kwam tot stand met medewerking van Biblioteka Nashonal Kòrsou Frank Martinus Arion, Maduro & Curiel’s Bank, Digicel en Curaçao Tourist Board (CTB)
Ilse Schoobaar-Anthony................................................................................. 14
De kalebas is ook een baas
Edelmira Koko ................................................................................................... 16
De grote kano
Jeroen Hoogerwerf.......................................................................................... 20
Willemstad in brand
Loekie Morales ................................................................................................. 24
Wonderlijk klein en rood
Diana Lebacs .................................................................................................... 28
Tulito en zijn onvindbare vrienden
Vormgeving De Grafische Keuken Ariadne Faries
Merly Augusta/Ariadne Faries ..................................................................... 11
Ingomar Martie.................................................................................................. 31
Wat Nia leerde over de Autonomie in het Koninkrijk
Crisèn Schorea.................................................................................................. 35
Het licht gaat aan
Myrurgia Mutueel ............................................................................................ 38
Geschiedenis van Don Caribe
Donald Bakhuis ................................................................................................ 41
Waarom de huizen op Curaçao zo kleurig zijn
© 2020 Biblioteka Nashonal Kòrsou Frank Martinus Arion © 2020 Levendig Uitgever Illustraties © 2020 Ariadne Faries
ISBN 978 949 1740 88 6 NUR 277
Diana Lebacs .................................................................................................... 44
De val van de grote brug
Loekie Morales ................................................................................................. 47
Broertje Antwè opperhoofd
Mercée Doran.................................................................................................... 51
‘Kijk, dat is landhuis Knip,’ zegt juf Naika. Onder gejoel duwen de kinderen elkaar de bus uit. Ènchi en Chela zijn de laatsten in de rij. Al vanaf groep 1 zitten ze samen in de klas tot nu in groep 8. Waar Chela is, vind je Ènchi en waar Ènchi is, zie je Chela. Ze zien een groot huis met een heleboel huisjes op het grote voorerf. ‘Hier op landhuis Knip is in 1795 de slavenopstand begonnen, onder aanvoering van Tula. Wie weet wie Tula is?’ vraagt juf Naika. ‘Ikke!’ Alle vingers gaan omhoog, behalve die van Ènchi. ‘Waarom steek jij je vinger niet op?’ vraagt Chela. ‘Tula is toch jouw held?’ ‘Tula wel, maar landhuis Knip niet. De heren van het landhuis behandelden slaven heel slecht, dat heeft de juf ons zelf verteld. Ik wil niet naar een plek waar ze mensen hebben mishandeld!’ zegt Ènchi boos. Stilletjes fluistert Ènchi iets in Chela’s oor. Zonder dat iemand het door heeft, lopen ze de rij uit richting mondi. ‘We moeten terug! Juf wordt boos op ons,’ zegt Chela. ‘We zijn terug voordat de bus om twaalf uur komt,’ antwoordt Ènchi kalm. Met een droge tak duwt hij de stekelige takken opzij. ‘Shrrt.’ Een geluid trekt hun aandacht. ‘Shrrrttt.’ Waar komt dat vandaan? Ènchi luistert scherp. ‘Shrrrttt.’ ‘Daar, in die boom!’ roept Chela. Geschrokken deinst ze achteruit. Een
enorme leguaan ligt languit op een dikke tak. Ènchi bukt en pakt een steen. ‘Niet doen!’ roept Chela. Op hetzelfde moment glijdt de leguaan van de tak af en verschuilt zich achter de boom. Alleen een stukje van zijn kop kun je nog zien achter de stam. ‘Je bent erbij!’ Ènchi schuift dichterbij en shrrrt, de leguaan verdwijnt. ‘Waar is ie?’ schreeuwt Ènchi. ‘Achter de wabiboom!’ Net wanneer Ènchi zijn arm strekt om de leguaan te pakken, verdwijnt die alweer. ‘Is dat beest niet goed wijs?’ Ènchi begint achter de leguaan aan te rennen, steeds sneller. Hij ziet het rotsblok niet op zijn pad. Hij struikelt en komt keihard met zijn hoofd tegen een boom aan. ‘Ènchiii!’ hoort hij Chela nog gillen. Daarna wordt alles donker voor zijn ogen. ‘Help!’ schreeuwt Chela. Maar de mondi is doodstil. Huilend knielt Chela neer naast Ènchi. Ze schudt hem, maar geen reactie. Chela kijkt om zich heen. Tussen de takken door ziet ze een vervallen huisje. Met alle kracht sleept ze Ènchi ernaartoe en ze heeft er geen erg in dat de leguaan hen op een afstand volgt. Met veel moeite lukt het haar om Ènchi op de vloer van het huisje neer te leggen. ‘Ènchi, ik ga hulp halen, oké?!’ Chela stuift weg. In de kleine raamopening van het huisje ligt de leguaan naar Ènchi te kijken. Ènchi
doet zijn ogen open. Wat een barstende hoofdpijn heeft hij toch. ‘De opa van de overgrootvader van jouw papa heeft dit knoekhuisje gebouwd met de geschenken van Moeder Aarde: klei, mest, stenen en maisstengels. Hij droomde ervan dat zijn kleinkinderen en achterachterkleinkinderen wel als vrije mensen konden leven. Dat heeft hem staande gehouden. Jij bent het licht van de toekomst, zijn belofte aan Tula,’ hoort Ènchi de stem zeggen. ‘Ik begrijp je niet, mijn hoofd bonkt,’ zegt Ènchi met een klein stemmetje. ‘Ik ben het, de leguaan achter wie je aanzat. Je hoofdpijn is zo over, sluit je ogen maar. Laten we naar het verleden reizen.’ De leguaan is nog niet klaar met praten of een groene lichtstraal schiet uit zijn ogen en fonkelt in de kleuren blauw en wit. Het is middernacht. Ènchi de slaaf heeft een lendendoek aan. Hij ligt op de grond naast zijn moeder en vader met nog zes broers en zusters als in een blik sardientjes. Met zijn kop geeft de leguaan hem een teken om mee te gaan. Ènchi sluipt naar buiten in het nachtelijk duister. Hij volgt de leguaan dwars door de mondi totdat ze aankomen bij het landhuis Knip waar hij die ochtend was. De leguaan beklimt de trap van het landhuis met Ènchi achter zich aan. ‘Niet bang zijn,’ zegt hij. Ènchi doet een deur open. Het is de keuken. Zijn voet stoot tegen een kerosinelamp die op een laag pitje brandt. Ènchi draait de vlam omhoog en houdt de lamp voor zich uit om het pad bij te lichten.
‘Plantageslaaf, je bent in het huis dat je nog nooit van binnen hebt gezien.’ Ze gaan een kamer binnen waar een meisje met blond haar slaapt. ‘Op een dag zul je haar weer tegenkomen.’ ‘Ik?’ vraagt Ènchi niet begrijpend. ‘Ja, op die dag zal er geen onderscheid meer zijn in kleur. Alle kleuren zullen elkaar omhelzen.’ Nu gaan ze een grote kamer binnen. ‘Zijn dat de heer en zijn vrouw? Waarom slapen ze met de rug naar elkaar?’ fluistert Ènchi. ‘Soms dooft de liefde. Toen je papa nog klein was, waren hij en die heer vrienden.’ ‘Een slaaf, de vriend van een heer? Kan niet.’ ‘Alles kan,’ antwoordt de leguaan. In de glinsterende ogen van de leguaan ziet Ènchi een blanke en een bruine jongen verschijnen. Verscholen achter een rots kijken ze naar slaven die zingen, in de handen klappen en de tambú dansen. De blanke jongen probeert het dansen na te doen en struikelt bijna. Ze lachen, maar niet lang. Een witte hand grijpt de blanke jongen en sleurt hem mee. ‘Sinds die dag hebben de vrienden elkaar nooit meer ontmoet. Kom, we gaan naar de zitkamer,’ zegt de leguaan. In de zitkamer wiegt een zwarte moeder een wit kindje. ‘Dat is Yaya Mayo, het kindermeisje, met mevrouw als baby. Als de baby ‘s nachts wakker wordt, zingt Yaya een slaapliedje en wiegt haar weer in slaap ... ‘Op een hoge heuvel, loopt een koe met melk ...’ Zittend naast haar bed vertelt Yaya Mayo haar ‘s avonds verhalen totdat ze in slaap valt.’
4
5
De belofte aan Tula
‘Yaya Mayo lijkt op mijn oma,’ vindt Ènchi. ‘Kon ik maar weer de Ènchi van nu zijn om Chela alles te vertellen.’ ‘Laten we teruggaan voordat je weer bij je positieven bent,’ zegt de leguaan. Ènchi zweeft op de groene lichtstraal uit de ogen van de leguaan. ‘Voordat je wakker wordt, nog iets,’ zegt de leguaan. ‘Wat dan?’ ‘De belofte aan Tula.’ Ènchi kan zijn ogen niet geloven. Tula staat voor hem! ‘Ènchi, kijk eens op een andere manier naar landhuizen,’ zegt Tula. ‘Het landhuis was een huis waar de plantage-eigenaar de slaven liet lijden. Geef het nu een nieuwe betekenis. Maak van het landhuis een huis van vrijheid waar wij over onze geschiedenis leren en van onze cultuur leren houden. Beloof je me dat?’ ‘Ja, Tula.’ En weg is Tula. ‘Ènchiii!’ Buiten weergalmt het geroep van de klasgenootjes. Juf Naika en Chela rennen gejaagd het huisje binnen. Ènchi opent zijn ogen. Heeft hij gedroomd? Hij gaat rechtop zitten. ‘Hoe voel jij je?’ vraagt juf Naika bezorgd. ‘Ik geloof ... ik ben flauwgevallen, maar nu ben ik weer hartstikke bij.’ ‘Weet je het zeker?’ Chela’s mond trekt. ‘Ik dacht dat je dood zou gaan.’ Even ziet Ènchi in Chela een glimp van het meisje in het landhuis. ‘Top ben je, een supervriendin,’ zegt Ènchi. ‘Juf, sorry dat ik er vandoor ging. Ik vond landhuizen niet leuk. Daarom vroeg ik aan Chela om even te gaan wandelen. Maar ik heb gedroomd, ik bedoel geleerd, dat landhuizen ook anders kunnen zijn, je kunt er iets nieuws van maken, iets moois. Juf, mogen we een landhuisproject doen? Dan schrijven we hoe we de landhuizen willen veranderen.’ ‘Jaaa,’ roepen ook alle kinderen buiten. ‘Dát is mijn belofte aan Tula,’ lacht Ènchi.
6
7
Laura Quast
De zon Op de heuvel zagen ze de drie grote scheen vurig en de kanonnen die richting zee wezen. koraalstenen in de mondi van Ser’i In de Tweede Wereldoorlog Kintjan drukten brandend tegen hun verdedigden de kanonnen de voetzolen. Het stuk karton dat ze in het gat in zuidkust van Curaçao tegen hun gympies hadden gepropt hielp niet, maar dat vijandelijke Duitse schepen waren ze al gewend. Ze hadden eelt gekregen door en onderzeeboten. ‘s middags blootvoets te voetballen en te honkballen De vijand wilde de op de harde steenslag en het hete asfalt. Om er huizen olieraffinaderij Isla te bouwen moesten de stenen met dynamiet opgeblazen vernietigen zodat er geen worden. Dat gebeurde op bepaalde uren. Iedereen in de benzine en kerosine meer buurt moest dan binnen zijn, want de stenen vlogen verkocht kon worden hoog op en alle kanten uit. aan de geallieerden, Kinderen renden naar de mooie witte stenen toe oorlogstroepen uit onder om ze op te rapen en er thuis hun tuin mee te andere De Verenigde verfraaien. Vandaar dat de wijk waar Edwin Staten en Engeland. De en zijn vriend Ebel woonden Steenrijk oorlog was voorbij, maar heette. Dat betekent: rijk aan de drie kanonnen bleven stenen. achter op de heuvel, opgeborgen achter een hoge omheining van prikkeldraad. Twee soldaten in uniform met groene helm, zwarte laarzen en op hun schouder een geweer met bajonet Tegenwoordig voetballen ze niet en hielden de wacht. Daarom noemde men rapen ze ook geen stenen meer op. Nu de plek daarboven Kurá’i sòldá, Soldaten jagen ze in de mondi. Ze hadden net terrein. Het was verboden het terrein te een val gelegd om totolikas, musduifjes, betreden. te vangen. Ze hielden hun katapult in Edwin en Ebel zagen de soldaten de hand, klaar om te trekken en op hun patrouilleren bij de kanonnen. Een prooi te mikken. De zon brandde heviger soldaat liep naar het oosten, de andere dan ooit maar ze liepen door, renden af soldaat liep naar het westen. Dan en toe, slopen heel voorzichtig tussen de keerden ze om, ontmoetten elkaar welisali, wilde saliestruiken, de heesters halverwege, salueerden en liepen door. zoals de flaira en de Spaanse juffer ofwel Soms hielden ze toezicht in de buurt en infrou. Ze jaagden op konijnen, leguanen, de zee met een verrekijker. treurduiven die in het Papiaments Zij woonden in barakken en bunkers buladeifi heten, álablanka – naaktoogduif achter de kanonnen. De bunkers dienden - en totolikas.
om er te kunnen schuilen wanneer de kanonnen schoten losten op de vijand. Er lagen veel stukken koper verspreid rondom de kanonnen. De grotere jongens uit de buurt raapten vaak het koper op om te verkopen. Zo spaarden zij zakgeld bijeen voor de bioscoop, een zakje chips of saté met patat drijvend in de saus. Maar Edwin en Ebel die slechts tien jaar oud waren, waren bang voor de soldaten, want die waren niet mals. Mochten de soldaten je arresteren, dan had je vette pech. Plotseling zei Edwin: ‘Sta stil, sta even stil, buk.’ ‘Wat is er dan?’ vroeg Ebel. ‘Shhtt, buk dan.’ Van schrik begonnen ze te hijgen als twee uitgeputte grote honden. Hagedissen schoten langs hen heen en enkele totolikas en een prikichi – een parkiet - die zich te goed deden aan een flairaplant, vlogen de lucht in. ‘Er is iets raars aan de hand, die dieren doen anders nooit zo. Laten we toch voorzichtig naar de kanonnen sluipen. Volgens mij is het een konijn,’ fluisterde Ebel. Ze slopen dichterbij en zagen alles wat er gebeurde. Daar waar de takken van de welisali heen en weer bewogen zagen ze geen konijn maar een mens. Een figuur sleepte zich onder de afrastering door als een blòbò, de blauwe hagedis, en kroop toen onder het eerste kanon. ‘Het is Layo, de zwaargewicht heffer. Layo-dikke-arm-spillebeen,’ zei Edwin opgewonden terwijl hij enigszins bukte. ‘Ssst, de soldaten kunnen ons zien of horen. Buk joh, ga platliggen,’ zei Ebel verschrikt.
‘Auw, infrou cactus!’ klaagde Edwin. Layo die het terrein op gekropen was tot bij de kanonnen zonder dat de soldaten hem zagen, begon links en rechts koper te graaien en in zijn jute zak te stoppen. Het was alsof de stukken koper in de zon hadden staan braden, zo heet waren ze. Maar wacht eens, wacht eens even, daar zagen ze een derde soldaat met een geweer in zijn handen naar de kanonnen sluipen. ‘O jee! Niets aan te doen, vandaag is Layo de klos,’ dacht Ebel. ‘Ze hebben hem in de val gelokt,’ dacht Edwin. Maar als door een bij gestoken sprong Layo op en maakte dat hij wegkwam. Het lukte hem op een haar na, was hij niet gestruikeld en met zijn hoofd tegen een kanon aangekomen. Nog voordat hij kon opstaan om door te rennen ... beval een strenge stem: ‘In naam der Koningin halt of ik schiet!’ Layo remde zijn vaart, bevroor, bleef staan waar hij was en liet de jute zak vallen. ‘Handen omhoog,’ riep de soldaat. De forse armen van Layo schoten omhoog en zijn spillebenen trilden. De twee andere soldaten renden dichterbij. Een van hen keerde de jute zak om en een heleboel stukjes koper vielen eruit. ‘Eindelijk hebben we de koperdief te pakken!’ schreeuwde hij. ‘We brengen hem naar het politiebureau.’ Layo huilde en schreeuwde. Zijn schouders schudden, hij zweette en zijn broek was kletsnat. ‘Vergiffenis, meneer soldaat, vergeef me. Nooit meer steel ik koper. Laat me gaan, laat me gaan.’
8
9
De kanonnen van Kintjan
Hubert. V. Penza
Hun Curaçao van toen Kadú en Shi hadden een fijn leven in het heerlijke Curaçao van vroeger toen kadushi en datu bij volle maan samen een dansje deden
En dan op het ritme van de seú gespeeld met chapi, kachu en tambú samen vrolijk zingend en dansend de oogst naar de schuur vervoeren
Toen niemand nog stroom had maar alleen wat kerosinelampen zorgden Kadú en Shi voor plezier Men kwam graag bij hen langs
Kadú maakte altijd een grote bandera voor aan het begin van de stoet Dit is onze vorm, onze manier om te bedanken en te vieren
Voor verhalen moest je bij Shi zijn Ook raadsels opgeven kon ze goed In moppen vertellen was zij de baas bij maanlicht op hun stoep gezeten
Met liefde denken ze terug aan toen Ze hebben best veel meegemaakt Kadú en Shi zijn blij met hun leven Wat was hun Curaçao toch goed
Schapen, geiten en wat kippen stapten blij op hun erfje rond Vredig samenleven met de buren Een tijd die nooit terug zal keren
Merly Augusta en Ariadne Faries Vertaald door Mavis Ersilia
De mensen aten wat ze hadden wat Moeder Aarde hun toen gaf Heb ik iets, dan krijg jij wat want samen delen was gewoon Zelf zaaien en samen oogsten boven alles de maishi chikí Volle zakken, blikken en manden in de zon te drogen leggen
Kadushi = eetbaar soort cactus Datu = soort cactus Maishi chikí = soort graan met kleine ronde korrels Seú = muziek die tijdens het oogstfeest gespeeld wordt Chapi = ijzeren deel van een schoffel Kachu = koehoorn verwerkt tot muziekinstrument Tambú = aan één kant afgedekte trommel Bandera = aan elkaar vastgebonden stengels met maiskolven eraan
10
11
Maar de soldaten waren erg streng. Bij hen gold orde, respect en discipline. ‘Wij geven je over aan de politie zodat jij en je vrienden voortaan wel uitkijken. Wij hebben jullie al dagen in de gaten. Denken jullie dat wij een stel paljassen zijn die de hele dag in deze bloedhete zon de wacht houden? Pas op dat je nooit meer op dit terrein komt. Nee, niet laten zakken die armen, hup weer omhoog en ingerukt mars!’ ‘En wat doen we met die andere twee hier onder de struiken? Zij zijn zeker hier om ook koper komen halen,’ vroeg een van de soldaten. Toen Edwin en Ebel dat hoorden sprongen ze op en riepen tegelijk: ‘Nee, nee, wij zijn aan het jagen! Wij zijn geen koperdieven.’ Ze jammerden en schreeuwden terwijl hun lichamen beefden als souchi’s, boerenzwaluwen. ‘Laat me eens in die tas kijken?’ bulderde een van de soldaten. ‘Jullie staan wel buiten het terrein maar als er koper in jullie tas zit, arresteren wij jullie ook,’ zei de ander. ‘Dachten jullie dat we voor spek en bonen een verrekijker hebben? We hebben jullie allang in de gaten.’ Hij rukte de tas uit Edwins hand, keerde hem om en gooide alles op de grond. Uit de tas vielen twee dode totolikas, enkele katapult steentjes, een zakmes, een lucifersdoosje, een fles water die gebroken was en alles had nat gemaakt en een levende leguaan die meteen de vrijheid nam. ‘Jullie hebben geluk gehad, maar zorg ervoor dat jullie nooit meer jagen in de buurt van de kanonnen.’ Snel pakten Edwin en Ebel hun spullen op, stopten die weer in de tas en maakten zich uit de voeten. Op de heuvel waar jaren geleden de kanonnen stonden, werd een wijk gebouwd die de naam van de kanonnen kreeg: Kustbatterij. Tot op de dag van vandaag vind je nog resten van die kanonnen achter op de Kustbatterij.
13 12
Toen de brug viel pakken, stapte uit op het Brionplein en stak de straat over naar de Emmabrug. Terwijl ik over de Pontjesbrug liep keek ik naar links en ik merkte dat er iets raars aan de hand was, maar wat, wist ik niet. Ik liep door naar school. Al van ver zag ik een heleboel meisjes uit mijn klas bij de schoolpoort staan. Ik ging naar hen toe en vroeg: ‘Wat is er aan de hand, waarom staan jullie hier? Een van hen antwoordde: ‘De brug is gevallen.’ ‘De brug is gevallen?’ Ik zette grote ogen op en op dat moment herinnerde ik mij dat geluid dat leek op een donderslag, toen ik van huis ging. Meteen besefte ik ook wat ik zo raar vond toen ik over de Emmabrug liep! Het stuk van de brug waaraan gewerkt werd aan de Pundazijde was er niet, toen was hij al neergestort! Gejaagd zei ik tegen de meisjes: ‘Laten we gaan kijken!’ Snel liepen wij naar de plek waar men de brug aan het bouwen was. Maar toen wij daar aankwamen, konden wij niet verder omdat de politie de weg had afgesloten met gele linten om de mensen op een afstand te houden. Wij zagen het gedeelte van de brug als een lange reep aluminiumfolie en flink gedeukt beneden liggen. Er waren veel politieauto’s, een ambulance en heel veel toeschouwers. Na een poos liepen wij terug naar school waar een boos schoolhoofd ons opwachtte, omdat wij zonder toestemming waren vertrokken.’
Shari luistert heel aandachtig. Dan vraagt ze: ‘Zijn er mensen omgekomen, oma?’ ‘O ja, best veel, ik meen zeker zo’n vijftien mensen! En weet je wanneer het een trieste dag was? Toen ze begraven werden. De begrafenisceremonie werd gehouden in het Rif stadion.’ ‘Waar ligt dat oma, het Rif Stadion?’ ‘Je kent het Renaissance Hotel toch? Nou, daar vlak tegenover.’ ‘En waarom werden die mensen in het Rif Stadion begraven?’ ‘Ze zijn niet in het Rif Stadion begraven. Er waren te veel mensen die de familieleden van de overledenen wilden condoleren, vandaar. In het Rif Stadion is veel ruimte. Later zijn ze begraven op het kerkhof. Ik heb alles gehoord over de radio. Er werd veel gehuild, gejammerd, het was toch zo droevig! Een keertje zal ik je laten zien waar het monument staat, dat gebouwd is ter nagedachtenis van de mensen die omgekomen zijn toen de brug neerstortte.’
‘Ik ga nooit meer de Julianabrug over!’ zegt Shari met een geschrokken gezicht. ‘Ach wel nee joh, dit is al 53 jaar geleden gebeurd en iedere dag rijden er heel veel auto’s over de brug. Bovendien wordt er om de zoveel tijd gecontroleerd of de brug in goede staat verkeert.’ ‘Oké dan,’ verzucht Shari, ‘maar bent u dan niet bang om over de brug te rijden, oma?’ ‘Welnee, ik niet, elke dag wanneer ik opsta, bid ik tot God om mij waar ik ook heen ga, te vergezellen. En zou ik over de brug moeten, dan weet ik dat Hij mij beschermt.’ ‘Oké dan,’ zegt Shari met een diepe uitademing. ‘Dank u wel oma, vandaag heb ik iets nieuws geleerd over de geschiedenis van Curaçao!’ Ilse Schoobaar-Anthony
14
15
Vandaag komt Shari bij oma logeren. Dat vindt Shari fijn, want oma vertelt haar altijd een verhaal als zij ‘s middags samen thee drinken met een beschuitje of iets zoets. Vandaag ook weer. Shari vraagt: ‘Oma, welk verhaal vertelt u me vandaag?’ Oma antwoordt: ‘Heb ik je ooit het verhaal verteld van toen de brug viel?’ ‘O neeee, de Julianabrug? Dat heeft oma mij nog niet verteld. Reden er auto’s over de brug toen hij viel?’ ‘Gelukkig niet! De brug was toen nog niet klaar. Auto’s konden er dus nog niet overheen. Helaas stonden er wel nogal wat mensen op te werken.’ En oma vertelde: ‘De brug stortte neer op 6 november 1967. Je weet toch dat ik op Bonaire geboren ben? Ik kwam in augustus van datzelfde jaar op Curaçao wonen om naar school te gaan. Ik woonde op Mundu Nobo en ging naar school op Pietermaai.’ ‘Hoe oud was u toen, oma?’ ‘Toen was ik 18 jaar oud. Iedere dag moest ik vlakbij huis de bus nemen en uitstappen op het Brionplein.’ ‘U bedoelt het Brionplein waar we ieder jaar Oud en Nieuw vieren?’ ‘Ja, tegenwoordig kun je de bus niet meer nemen op het Brionplein, maar in die tijd deden veel mensen dat. Ik was vroeg van huis gegaan en terwijl ik naar de bushalte liep, hoorde ik een knal alsof het donderde. Ik keek omhoog naar de lucht, maar het weer zag er niet betrokken uit. Ik kreeg snel een bus te
De kalebas is ook een baas opa’s en oma’s die hen altijd verwenden. Ze noemden hun oma liefkozend ‘omaatje’. Op hetzelfde moment gebeurde er in de savanne naast de school iets bijzonder vreemds. Wat ik je ga vertellen is bijna niet te geloven. Toch moet je me geloven, ik neem je niet in de maling. Tamarinde, Mispel en West-Indische Kers waren een zielige Kalebas aan het pesten, waardoor die nog troostelozer werd. ‘Ach, Kale Basje, jij deugt nergens voor, wij zijn de fruitbazen, hoe je het ook draait of keert. Je ziet toch wel hoe kinderen hier komen om van onze vruchten te eten, maar dat ze aan jouw fruit niet komen? Jouw fruit groeit, wordt droog, verdort en valt op de grond. Je kan beter stoppen met vruchten dragen. Er ligt hier al zoveel dood fruit van je, dat er geen plaats meer is voor nog méér.’ Met zijn drieën schudden ze van het lachen waardoor er veel fruit van de bomen viel. Ze maalden er niet om dat pesten niet mag. Treurend liet Kalebas haar takken hangen, tot op de grond. De tranen liepen over haar gelaat, als regen, en drupten neer op juffrouw Bladcactus. In het lokaal van meester Ricardo, kreeg meneer Koko alle aandacht. Met grote ogen en wijd open oren hoorden de leerlingen waarvoor kalebas allemaal gebruikt kon worden. De man vertelde hoe men de vrucht van de wilde kalebas
vooral gebruikte om er schalen van te maken, asèchi genaamd. ‘Ook kommetjes en lepels om voedsel uit te scheppen en eetlepels, die kèlèmbè werden genoemd. Voorts werden er kommen van gemaakt om eruit te eten, of om vloeistof te scheppen, en kommen om uit te drinken, namelijk koffiekopjes of melkbekers. Van kleine kalebasjes, niet groter dan een kippenei, werden borrelglaasjes, ofwel ‘gobi’ gemaakt. Soms maakte men deksels voor de schalen. Die deksels waren iets kleiner dan de schaal zodat ze de inhoud mooi afdekten. Hiervoor wordt de bovenkant van de kalebas gebruikt, genaamd de tapara (afdekker). In deze schaal met deksel worden onder meer bonen bewaard en pepers en pinda’s. De kleinere opschepkommetjes worden gebruikt om funchi, maispuree, uit de pan en op het bord te scheppen. Telkens doop je de kalebas in water voordat je de funchi uitschept, zodat de maïsbrij niet blijft kleven aan de kalebas.’ Zoë stak haar vinger hoog in de lucht: ‘Meneer Koko, ik wil een mooie beker voor mijn omaatje maken.’ ‘Geduld, lief kind,’ zei meneer Koko glimlachend. ‘Dat is voor straks.’ ‘Ze gebruikten die kalebas kommen ook om water over zich heen te gieten bij het baden of als mand voor de zaden, voor bij het zaaien’, vervolgde meneer Koko. ‘Sommige van die schalen werden versierd. Met een mes graveerde men er figuren in, van bloemen of dieren. Dat werden versierde kalebassen genoemd.
Ook werden abstracte figuren gebruikt, zoals strepen, cirkels of driehoeken, en soms bijbelteksten. De kleurstof is een mengsel van het velletje van geroosterde pinda’s en het roet onder de funchi-pan, gemengd met geprakte blaadjes van de yerba stinki, de doornappel. Een versierde kalebas was het mooiste geschenk dat een jongeman aan zijn geliefde kon geven. In dat geval was er meestal ook een hart in gegraveerd.’ Ai, de hele klas lachte hard. Gianni, een van de jongens keerde zich voorzichtig naar Zoë om, opdat niemand het zou merken. Zoë draaide haar gezicht ver weg, maar het was al te laat, de kinderen hadden het in de gaten. Ze lachten hard en wezen met hun vingers. ‘Oké, jongens, klaar. Laat meneer Koko het afronden, dan kunnen we in de savanne kalebassen gaan zoeken,’ zei meester Ricardo. Meneer Koko lachte en ging verder. Hij legde uit dat de wilde kalebas ook als geneeskrachtig kan worden beschouwd, omdat verschillende delen van de plant een pijnstiller zijn. ‘Het vruchtvlees is bekend als middel tegen ademhalingsproblemen, zoals astma en hoesten. De stroop wordt ook aangewend om slijm op te lossen of bij verkoudheid. Ze mengen het met geschaafde klinkersuiker, dat is donkerbruine rietsuiker in blokken ter grootte van een straatklinker, met nog enkele kruiden.’ ‘Zijn jullie klaar om nu kalebassen te gaan zoeken?’ vroeg meneer Koko.
16
17
E-Risja en Elienai kwamen op een maandagochtend vroeg op school. De kinderen kusten hun ouders snel gedag en renden het schoolplein op. Meteen daarna arriveerden hun vrienden en vriendinnen druppelsgewijs. Ze vormden een vrolijke vriendengroep. Altijd in voor een lolletje. ‘Gewonnen, gewonnen, wij hébben gewónnen,’ riepen E-Risja en Elienai, hoog springend van blijdschap, omdat zij eerder op school waren. Ze begroetten elkaar met een boks en een high-five, en lekker veel drukte. Niet lang daarna ging de bel en de kinderen liepen de klas in. ‘Goeie morgen, kinderen, hoe was het weekend?’ vroeg meester Ricardo. Nadat iedereen iets gezegd had over wat ze al dan niet hadden gedaan, zei de meester dat ze deze week aan een bijzonder project gingen werken. ‘Daarom is er vandaag een speciale gast uit Bándabou, meneer Koko. Hij komt vertellen hoe de vrucht van de kalebas vroeger in Curaçao werd gebruikt. Na afloop gaan jullie iets knutselen van kalebas.’ ‘Wat gaan we er mee doen als we klaar zijn, meester?’ vroeg Jeada. ‘Ahá,’ zei meester Ricardo. ‘Wie weet wat we op 1 oktober vieren?’ De kinderen dachten na, maar wisten het niet. ‘We hebben het nog niet eerder gedaan, maar vanaf dit jaar gaan we de Dag van de Ouderen vieren. Ons knutselwerkje is een cadeautje voor hen.’ De kinderen klapten in de handen van blijdschap. Ze hielden immers van hun
Op dat moment zag Tamarinde, de hoogste boom midden op de savanne, de kinderen, en hij riep: ‘Daar komt een grote groep kinderen aan. Ze komen tamarinde, mispel en West-Indische kers plukken.’ De drie pesterige bomen draaiden zich vals lachend om naar Kalebas. De kalebas bleef sip naar de grond kijken. Bedroefd dacht hij: ‘Waarom pesten ze me toch zo?’ ‘O, wind, blaas hard en schudt ons door elkaar, zodat er genoeg fruit ligt voor de kinderen om op te rapen’, zong Mispel schertsend.
Intussen hadden de kinderen de kalebas gezien. Ze renden er om het hardst naar toe. De eerste zou de mooiste kalebas vinden. Ze zochten allemaal totdat iedereen een mooie had gevonden. ‘Ik ga een schaaltje met deksel maken’, zei Jaeda. ‘Ik een eetnap met een kèlèmbè,’ zei Elienai. ‘Hé, Gianni, jij hebt er twee. Eentje krijgt zeker een rood hart?’ Gianni begon te blozen en Zoë liep hard weg. Iedereen moest weer lachen. Tamarinde, Mispel en West-Indische Kers waren stomverbaasd. Kalebas was blij verrast. Hij hief zijn gezicht en takken op naar de hemel, God dankend voor wat er was gebeurd. En vanaf die dag moesten de pesters erkennen dat Kalebas ook een baas was. Edelmira Koko-Ricardo
18
19
‘Jaaa,’ riepen de kinderen in koor. ‘We gaan te voet. Het is dichtbij,’ zei meester Ricardo. Na een korte wandeling, zingend en pret makend met meneer Koko, liepen de kinderen de savanne in.
De grote kano
Ze gaan met drieën op weg naar de grot, de neven Arasibo en Ameyo met hun opa. Opa heeft hen allebei een pot met kleurstof gegeven om te dragen. En zelf heeft hij een kruik met water mee om de verf te mengen. Als ze bij ingang van de grot zijn, zegt opa Comerio: ‘Oh, jongens, we kunnen de grot niet in vandaag. Kijk maar, een spin heeft hier een enorm web gemaakt. Zo kunnen we de grot niet in.’ ‘Maar we kunnen toch gemakkelijk door het web heen?’ zegt Ameyo verbaasd. ‘Nee, jongen, dat kan niet. Een web
van een spin stuk maken brengt enorm ongeluk. Ga hier maar in het gras zitten, dan zal ik jullie het verhaal vertellen van Oma Spin. Dan weten jullie waarom je een spin nooit mag lastigvallen.’ De jongens zetten de potten neer en gaan in het gras zitten. Opa zit op een grote steen en begint te vertellen: In het begin was er alleen maar donker. De dieren zeiden: ‘Wat ons eiland nodig heeft, is licht.’ ‘Aan de andere kant van de wereld is volop licht,’ zei Kleine leguaan, ‘maar de mensen daar zijn te hebberig om het te delen.’ Bruine rat vond het wel een goed idee om een beetje licht te gaan stelen: ‘Ik heb een wollige staart, ik kan wat licht in mijn vacht verstoppen.’ Toen vertrok hij naar de andere kant van de wereld. Daar vond hij de zon, hangend in een boom. Bruine rat sloop naar de zon, pakte er een stukje licht vanaf en verstopte het in zijn staart. Maar het licht was heet en brandde alle vacht van zijn staart. De mensen ontdekten de diefstal en pakten het licht weer van hem af. Vanaf toen hebben bruine ratten een kale staart. ‘Laat mij het proberen,’ zei Warawara. ‘Ik weet iets beters, ik doe het licht op mijn snavel. Ik heb daar veren om het tussen te verstoppen.’ En hij vloog naar de andere kant van de wereld, recht op de zon af, en greep die met zijn klauwen. Warawara wilde het licht op zijn snavel doen, maar de veren vlogen in brand.
De mensen pakten het licht van hem af. Vanaf toen had Warawara een kale plek rond zijn snavel. Oma Spin zei: ‘Laat mij het proberen!’ Van klei maakte ze een pot met een dikke wand. Daarna spinde ze een web dat helemaal reikte tot de andere kant van de wereld. Oma Spin was zo klein, dat de mensen haar niet zagen. Snel pakte Oma Spin de zon, stopte hem in de pot van klei en klauterde terug via de draden van haar web … Nu had het eiland licht en iedereen was reuzeblij. Oma Spin bracht niet alleen de zon naar de indianen, maar ook het vuur. En zij leerde hen de kunst om potten van klei te maken.
‘En zo gaat dus het verhaal over Oma Spin, jongens,’ besluit opa het verhaal. ‘Zo kwam er licht en vuur naar het eiland. In deze grot is al heel lang geleden door onze voorouders een rotstekening gemaakt van Oma Spin met de zon. Wij leven op het eiland mede dankzij oma gelukkig en in voorspoed. Spinnen moet je dus met rust laten en eren voor wat Oma Spin heeft gedaan.’ De jongens zijn even stil van het verhaal …
20
21
‘Hè, toe, opa Comerio, mogen wij ook mee naar de grot?’ vraagt Ameyo aan zijn opa. ‘Arasibo en ik willen heel graag zien wat u daar heeft geschilderd op de rotswand.’ Opa Comario is de boratio van het dorp, een priester-genezer of sjamaan. Hij heeft vanochtend eerst de voorouders en geesten begroet aan het strand, om hen zo gunstig te stemmen. Dat doet hij elke dag. Daarna gaat hij naar de grot. Hij is bezig met het aanbrengen van schilderingen. Die vertellen oude verhalen. Verhalen van vroeger. Ameyo en Arasio kijken hun opa smekend aan. ‘Ah, opa, alstublieft, dan gaan we morgen wel weer vissen,’ zegt Arasibo en hij zet zijn liefste gezicht op. ‘Nou vooruit dan maar, voor deze ene keer,’ zegt opa Comerio. De jongens juichen en gaan hun moeders vertellen dat ze met opa mee mogen naar de grot.
In het dorp verzamelen alle mannen zich en gaan met hun speren, pijlen en bogen naar het strand, voor als hun eiland verdedigd moet worden. Ze hebben ook mango’s en ander eten meegenomen, om de mensen of geesten uit de reuzekano gunstig te stemmen, mocht dat nodig zijn. Ook de jongens gaan mee naar het strand. De vrouwen en meisjes blijven achter in het dorp. Op het strand kijkt iedereen naar de grote kano. Er staan palen op. Aan de palen hangen doeken. De kano komt steeds dichterbij. Zouden het boze geesten zijn? Of indringers van ver weg? Wie heeft er nu zo’n grote kano? Ameyo staart ook naar zee. ‘Kijk, opa, de reuzekano ligt stil. Hij is vlakbij.’ ‘Het lijkt wel of er een kleine kano uit de grote kano komt,’ zegt Arasibo, turend over het water. ‘Er stappen mensen in. Ja, die kleine kano komt hier naartoe.’ ‘Het zijn mensen!’ roept Aymaco, die nog steeds niet op adem is gekomen door de spanning.
‘Wel vreemde mensen,’ zegt Ameyo. ‘Voorop in de kano staat een man-meteen-omgekeerde-pot-met-een-veer. Ik ben bang, opa. Ze zien er heel anders uit dan de mensen hier op het eiland. Ze zien er eng uit. En dik.’ ‘Rustig maar, jongens, we wachten even af wat deze mensen komen doen,’ zegt opa Comerio. De kleine kano met de man-meteen-omgekeerde-pot-met-een-veer is al dicht bij het strand. De eerste mannetjes springen uit de kano. Ze hebben overal doeken om hun lijf en aan hun voeten. Ze hebben haar op hun kin. De man-meteen-omgekeerde-pot-met-een-veer steekt lachend zijn hand op. Misschien om te laten zien dat hij geen kwaad in de zin heeft? De jongens verschuilen zich achter hun opa en hun vaders. Die staan stilzwijgend te kijken hoe de man-meteen-omgekeerde-pot-met-een-veer het strand op komt lopen. Hij is duidelijk hun hoofdman. De ander mannen lopen achter hem …
In 1499 kwam voor het eerst een Spaans schip aan op Curaçao, waarschijnlijk onder leiding van Alonso de Ojeda. De Spanjaarden noemden het eiland “Isla de los Gigantes” (Eiland van de Reuzen), omdat de indianen veel groter waren dan de Spanjaarden. In 1513 verklaarden de Spanjaarden Aruba, Bonaire en Curaçao tot “Islas Inutiles” (Nutteloze Eilanden), omdat er geen goud of natuurlijke rijkdommen te vinden waren. De indianen van de eilanden werden als slaven afgevoerd naar Hispaniola. Slechts een klein deel zou later terugkeren.
Ameyo en Arasibo kunnen hun ogen niet van de vreemde mannen afhouden. De man-met-een-omgekeerde-pot-met een-veer staat nu met zijn kleine vrienden tegenover de mannen van het eiland. ‘Gigantes,’ horen zij de vreemde mannen tegen elkaar zeggen. ‘Isla de los Gigantes.’ Jeroen Hoogerwerf
22
23
‘Boratio, boratio!’ horen ze schreeuwen uit de richting van het dorp. Een jongen komt pijlsnel aanrennen. Het is Aymaco, die elke ochtend met en pijl en boog gaat vissen net als de andere jongens uit het dorp. Bijna buiten adem roept hij: ‘Boratio, boratio! Een … een reu… reu… reuzekano, er komt een reuzekano naar het eiland!’ ‘Rustig aan maar, Aymaco, we gaan meteen terug naar het dorp,’ zegt opa Comerio, die heel kalm blijft.
Willemstad in brand Auto’s die in de richting van Punda rijden, toeteren luid. Schreeuwende mensen rennen over straat. Er is duidelijk iets verschrikkelijks aan de hand. Even later komt meneer Bernabella terug. De klas wordt muisstil. Hij kijkt bezorgd en spreekt de leerlingen ernstig toe. ‘Jongens, vandaag kunnen wij geen les meer geven. Er is oproer in de stad. Ons eiland verkeert in grote moeilijkheden. Willemstad, onze hoofdstad, staat in brand.’ ‘In brand?’ roepen enkele leerlingen in paniek. ‘Ja, en daarom kunnen jullie vandaag niet alleen te voet naar huis. Er zijn te veel dronkaards op straat. Die spoken van alles uit. De straten in en om Willemstad zijn helemaal niet veilig. De regering heeft via de radio ouders opgeroepen om hun kinderen van school te halen. Laten we ons netjes gedragen en geduldig wachten.’ Door de Oranjestraat razen ambulances met loeiende sirenes voorbij. Enkele leerlingen beginnen van angst te huilen. De meester troost hen. De anderen kijken vol medelijden toe. Loek doet haar best om niet te huilen. Even later ziet zij haar moeder Mai. Wat is ze blij, dat Mai haar komt ophalen. Ze pakt haar tas. Meneer Bernabella en Mai begroeten elkaar bij de deur en Loek mag mee. Samen zwaaien ze naar de klas. ‘Kom,’ zegt Mai, ‘we moeten snel naar huis. Ze gaan via het schoolplein de straat op.
‘Op het nieuws wordt gemeld dat dronken mannen winkels in brand hebben gestoken,’ vertelt Mai. ‘Maar waarom doen ze dat, Mai?’ vraagt Loek. ‘Die mannen zijn boos op de regering. Ze klagen over hun salaris. Ze zijn ertegen dat prijzen omhooggaan, en nog veel meer. Het is te ingewikkeld om uit te leggen. Later, als je groot bent, zal je het beter begrijpen. Kom, we moeten doorlopen. De peuters heb ik thuis alleen achtergelaten.’ Ze lopen langs het dorpje Cher Asiel in de richting van hun huis bij de Berg Altenaweg. Die weg leidt naar Willemstad. Als ze de bocht omgaan, schrikt Loek zich wezenloos. ‘Jeetje, kijk daar. Die auto is helemaal op z’n kop!’ roept ze. Loek kijkt met grote ogen, maar Mai trekt haar mee. ‘Kom, wegwezen hier!’ zegt ze dringend. Schreeuwende mensen scheuren met hun auto’s vlak langs de stoep. Dronken mannen houden flessen rum omhoog. Anderen ballen hun vuisten en slenteren als gekken naar Willemstad. ‘Vandaag zullen we hen laten zien wie het volk is!’ schreeuwt een man door een luidspreker. ‘Het is nu of nooit! Het is afgelopen met de onrechtvaardigheid op dit eiland. Arbeiders, sluit je aan en ga mee naar Fortie!’ Mai en Loek steken gauw de straat over, als de meute voorbijkomt. Mai doet snel de houten voordeur van het slot.
De peuters Coltje, Yeng en Inika huilen van angst. Mai omarmt hen en stelt hen gerust. Loek staat nog te beven van de angstige taferelen op straat. Niet veel later maakt Mai havermoutpap voor de kleintjes klaar. Opeens horen ze een hard gebonk op de voordeur. Mai deinst terug. ‘Wie is daar?’ vraagt ze, voorzichtig. Een agressieve mannenstem klinkt hard: ‘Doe deze deur open mevrouw. Nu!’ ‘Schiet op Loek,’ fluistert Mai. ‘Breng de kleintjes gauw naar de slaapkamer en houden jullie je daar heel stil.’ Loek knikt en neemt de kleintjes onmiddellijk mee. ‘Ssssst,’ gebiedt ze zachtjes. Mai doet de deur op een kiertje. ‘Mevrouw,’ klinkt de norse stem. ‘Geef ons wat kerosine. Schiet op!’ ‘Maar ik heb nauwelijks kerosine om deze week te koken,’ zegt Mai met een trillende stem. ‘Dat kan ons niets schelen, mevrouw. Doe wat wij zeggen anders steken we de krotjes hier ook nog in brand!’ Mai haast zich naar de keuken. ‘Schiet op mevrouw, we hebben niet eeuwen de tijd. Of moeten we soms uw huis binnenstappen?’ weergalmt de gemene stem. Loek ziet hoe Mai met bevende handen de kerosinekan draagt. ‘Mannen, ik heb kleintjes, laat de huisjes hier alsjeblieft heel,’ smeekt Mai. ‘Dank u wel mevrouw,’ zegt een rustige stem. ‘We hebben niets tegen u. Maar,
24
25
‘Beleng … beleng … beleng.’ De leerlingen van de Oranjeschool ruimen hun schriften op. Ze draaien de inktpotjes zorgvuldig dicht. De zinnetjes die ze net op hebben geschreven, blazen ze droog. ‘Pakken jullie je geschiedenisboek Nos Patria,’ zegt meneer Bernabella. ‘Vandaag wordt het een spannende les. Het hoofdstuk heet De Zwarte Bladzijden. Laten we maar gauw gaan lezen wat dit betekent.’ ‘Loek, jij hebt vandaag leesbeurt,’ roept de leraar. Loek van negen jaar glundert. Zij begint net met voorlezen, als heel onverwachts de zoemer door de klas galmt. Meneer Bernabella kijkt op met een verbaasd gezicht. Uit de radio klinkt een krakend geluid. Daarna volgt de stem van het hoofd: ‘Attentie, Attentie! Hier volgt een zeer belangrijke mededeling. Leraren, komt u onmiddellijk naar mijn kantoor. Alle leerlingen moeten hun spullen meteen opruimen en rustig blijven. Jullie worden zo spoedig mogelijk door je ouders opgehaald.’ ‘Wat is er aan de hand? Er moet iets erg zijn gebeurd.’ Meneer Bernabella kijkt nu heel verbaasd. ‘Ik ben zo terug.’ Meneer Bernabella en de juffrouw uit de buurklas haasten zich naar de directeurskamer. Loek en haar klasgenootjes kijken elkaar met grote ogen aan. Vanuit de Oranjestraat klinkt wild geraas. De leerlingen steken hun hoofden uit de ramen. Nu barst ook in de klas het lawaai los.
Er worden routes genoemd waarlangs mensen iets veiliger naar huis kunnen gaan. De omroeper vertelt welke winkels in Willemstad in brand zijn gestoken. Ook vertelt hij welke gebouwen al zijn geblust. Militaire colonnes rijden langs de Kerkhofweg naar Willemstad. Loek wil weer naar buiten gluren. Maar, Mai doet de deur weer dicht. Pas later op de avond wordt het iets rustiger. Wat is het toch een rare dag, die dertigste mei 1969. Zou dit ook een Zwarte bladzijde uit de geschiedenis van Curaçao worden, vraagt Loek zich af. In elk geval is het een dag om nooit te vergeten. Loekie Morales Dit verhaal berust op waarheid en een stukje geschiedenis vanuit kinderogen beschreven. De oproer van 30 mei 1969 is tot de dag van vandaag een belangrijke geschiedenis van Curaçao, die het tijdperk markeerde van kritisch burgerschap. De politiekmaatschappelijke arena is nooit meer hetzelfde gebleven.
26
27
we moeten de regering vandaag laten voelen waar wij voor staan. We zullen u en uw kinderen geen kwaad doen.’ Mai zucht diep. Loek hoort de zware voetstappen vervagen. Ze komt voorzichtig tevoorschijn. Mai houdt de deur op een kiertje. Loek gaat bij haar staan en gluurt mee. De mannen bereiken de auto die op z’n kop ligt. ‘Dit kan toch niet waar zijn,’ klaagt Mai. ‘Schuif op,’ dringt ze bij Loek aan. En ze gooit de deur dicht. Kort daarop horen ze een enorme knal. Ze schrikken behoorlijk. Nieuwsgierig doet Mai de deur weer op een kiertje. Loek kijkt mee. Het is één grote vuurzee. Aan alle kanten springen de autoruiten kapot. Donkere rookwolken stijgen op. ‘Oh God, wat een afschuwelijk geweld! Waar moet dit in hemelsnaam heen?’ jammert Mai. Mensen rennen in paniek weg. Enkele minuten daarna horen ze een loeiende sirene. ‘Hè, gelukkig, de brandweerwagen,’ merkt Mai opgelucht op. Die wagen parkeert op de stoep. Mannen met zwarte pakken, helmen en laarzen trekken aan grote slangen. Eén van hen draait aan een kraan. Met grote waterstralen proberen zij het vuur te blussen. Dat gaat niet eenvoudig. Als de brandweerlieden klaar zijn, rijden ze weg. Intussen heeft Mai de radio aangezet. ‘Attentie, attentie, beste luisteraars. Gaat u alstublieft de stad niet in! Het is er levensgevaarlijk,’ meldt de omroeper.
Het had overvloedig geregend. De savanne was blij. Overal begonnen de planten weer te groeien, na een lange periode van spatloze droogte. Er stond volop water in de putten, rooien en lagunes. ‘Kom, we gaan een eindje rijden,’ zei papa Dòis tegen zijn vrouw en kinderen. Ze namen de zwemspullen mee, een tas met knabbels en een koelbox met flessen water, sap en limonade. Onderweg naar Soto kwamen ze voorbij een rij grote struiken vol kleine, ronde, rode vruchten. ‘Kijk, kersen!’ riep Keanu, de zoon van zeven. ‘Wat mooi,’ zei moeder, ‘ik wil er een foto van maken. Stop, stooop.’ Papa Dòis parkeerde de auto langs de weg. Moeder begon naar hartenlust foto’s te schieten, terwijl Keanu en zijn zussen Ivana, van elf, en Kaylah, van vijf, de kleine ronde kersen gingen oprapen die van de struiken waren gevallen. Vogels en hagedissen aten met hen mee. ‘Mmm, lekker!’ zei Kaylah met volle mond. ‘Kunnen we er jam van maken?’ vroeg Ivana. ‘Of in de kwarktaart doen?’ stelde Keanu voor.
Papa Dòis ging op een rots zitten en gebaarde de kinderen om bij hem te komen zitten. ‘Ik zal een verhaal vertellen over deze kers,’ zei hij, ‘over hoe hij het leven heeft gered van mensen, hier, vroeger.’ Keanu keek zijn vader verbaasd aan. ‘Is deze kleine kers dan zo belangrijk, pap? ’Ja zeker,’ bevestigde papa Dòis, ‘het is de West-Indische kers, onze heldenkers.’ En hij begon te vertellen. ‘Het was in de 15de eeuw. In die tijd geloofde men in Europa dat de aarde plat was en ophield te bestaan aan de horizon. Men geloofde dat als je naar de horizon voer en door zou varen, je van de wereld af zou vallen. Daar was men erg bang voor. Maar er was een man die dat níet dacht. Hij geloofde dat de wereld rond was en dat je nooit bij de almaar opschuivende horizon kwam. Hij geloofde dat je via het westen ook bij India kon komen. De mensen geloofden hem natuurlijk niet, of ze lachten hem uit. Maar dat deerde hem niet. Hij ging zelfs bij de koning om drie schepen vragen. Met drie boten wilde hij de oceaan oversteken, bewijzen dat je niet van de wereld af kon vallen en via een andere route India kon bereiken. De naam van deze eigenwijze man was Columbus. Columbus vertrok met de drie bootjes Niña, Pinta en Santa Maria, met veel op avontuur beluste opvarenden. Zo hebben ze Amerika ontdekt, in de eigenlijke veronderstelling dat ze bij India waren aangekomen. Daarom heet deze regio West-Indië. In die tijd waren boten niet zo groot en
snel als tegenwoordig. Het duurde toen zeker drie maanden om de grote oceaan over te steken. In 1499 heeft de Spanjaard Alonso de Ojeda, zoals dat heet, ons eiland Curaçao ontdekt. Dat was op 26 juli. Het is nog steeds de vraag of Alonso de Ojeda of juist Amerigo Vespucci de eerste Europeaan is geweest die voet aan wal heeft gezet op Curaçao. Er leefden, toen al, best veel Arowakken op het eiland. Deze indianen waren vanuit Zuid-Amerika naar Curaçao gekomen, tussen 2900 en 2300 vóór Christus. Kun je je voorstellen hoe lang geleden dat is? Er gebeurde iets vreemds tijdens die lange reizen op de Atlantische Oceaan van Europa naar het Caraïbisch Gebied, zo genoemd naar de Caraïben-stam. De bemanning kon behoorlijk ziek worden. Sommige van hen begonnen dan te bloeden, vooral aan het tandvlees. Ook vielen de tanden uit. Ze leden veel en de dokters in die tijd konden niet begrijpen wat er aan de hand was. De artsen noemden deze ziekte scheurbuik, maar wat de kuur ertegen was, was nog een raadsel.’ Een van de kapiteins had nogal veel ernstig zieke bemanningsleden aan boord. Hij was ten einde raad. In zijn wanhoop stevende hij af naar Curaçao. De zieke bemanningsleden, bijna de hele bemanning, ging daar van boord. De kapitein liet hen achter zonder te zeggen of hij ooit terug zou komen. Hij dacht: ‘Waarom terugkomen? De ziekte betekent hun gewisse dood. Ze kunnen beter aan land sterven. Misschien kunnen de indianen ze verzorgen.
28
29
Wonderlijk, klein en rood
Wat schetste hun verbazing toen ze een groep Spanjaarden hen tegemoet zag lopen, in plaats van indianen. Hoe was dat mogelijk? De kapitein keek vol aandacht en zijn ogen werden almaar groter. ‘Ik kan het niet geloven, het is niet te gelóven!’ riep hij uit. De mannen begroetten elkaar hartelijk. Toen herkende de kapitein ze. ‘Zzzijn julllllie gggenneeezen?’ stotterde hij. ‘Maar jullie waren doodziek. Opgegeven!’ Een van de mannen, Manuel, vertelde dat de indianen medelijden met hen kregen. Ze hebben hen meegenomen naar hun buurt en ze daar te eten en drinken gegeven. Maar wat echt hun leven had gered was een … vruchtje! ‘Een vruchtje?’ riep iedereen verbaasd in koor. ‘Ja, een vruchtje,’ lachte Manuel. ‘Kom mee, ik zal het laten zien.’ Ze begonnen te lopen, de natuur in. In die tijd was het landschap van Curaçao veel groener dan nu. Op een gegeven moment kwam de groep bij een plek met grote struiken versierd met veel ronde, kleine vruchten. De zon schitterde. Het was een lust om te zien.
‘Dit hebben ze jullie te eten gegeven?’ vroeg de kapitein verbaasd. ‘Dit, inderdaad!’ antwoordde Manuel. Hij plukte een handvol kersen en bood ze aan de kapitein en enkele bemanningsleden aan om ze te proeven. ‘Wat heerlijk,’ zei de kapitein, ‘mannen, pluk hier een heleboel van, vul je zakken ermee. Eet er nu wat en bewaar wat voor later aan boord. Ik neem ook kersen mee voor de koning en voor de medici om ze te laten onderzoeken. Dit is een geweldige ontdekking tegen scheurbuik. Papa Dòis zweeg even. Hij keek zijn kinderen een voor een aan, Keanu, Ivana en Kaylah. ‘Heeft deze kers de zieke zeelui genezen, pap?’ vroeg Ivana. ‘Nou en of,’ zei papa. ‘De indianen noemden deze struik en het fruit “shimaruku”. Het zit boordevol vitamine C. Zeelui die maandenlang op zee zijn, hebben geen vers fruit. Dat is niet gezond. Lange tijd geen fruit eten veroorzaakt scheurbuik. Moet je zien hoe wonderlijk deze kleine, ronde, rode kers is, toentertijd en vandaag de dag nog steeds. Daarom is het zo belangrijk om dagelijks fruit te eten, jongens.’ Eindelijk was mama klaar, ze had wel honderden foto’s en filmpjes geschoten. ‘Waarom moeten we iedere dag fruit eten, jongens?’ vroeg ze met een voldaan gezicht. ‘Voor onze gezooondheid!’ reageerden Ivana, Kaylah en Keanu blij. ‘Zo is het maar net,’ zei mama. ‘Laten we verder rijden en kijken of we nog meer gezond fruit zien onderweg.’ Diana Lebacsn d
Tulito en zijn onvindbare vrienden Een dag in 17651 Dageraad. Langzaam strijkt het zonlicht over de plantage. De duisternis van de nacht verandert in bruin oranje. Tulito, acht jaar, staat lenig op van de grond, slaat de aarde van zijn lichaam, poetst zijn tanden met houtskoolas, bindt zijn haar bij elkaar met een witte hoofddoek en stapt de hut uit. Buiten, ruikt hij de lauwe damp van de pap. De geur van vuur en rook prikt in zijn neus. ‘OEF!’ verzucht hij. Mama zit gehurkt voor een pan boven het vuur in een kuil. Hoofddoek om, een witte lap om haar lichaam gewikkeld, blootsvoets. Met kracht roert ze in de pan. ‘Zal ik je helpen, mam?’ ‘Ja, Tulito, roer jij even … dan maak ik de kruiden klaar.’ Tulito schept de hete maïspap om en om met een pal’i lele2. De pap begint te borrelen, maar Tulito merkt het te laat. Een grote luchtbel spat open en een klodder gloeiendhete pap komt op zijn hand terecht. De brandende pijn dwingt hem te stoppen met roeren. Hij wil het uitroepen, maar hij verbijt de pijn. Hij denkt het schroeiende gevoel weg, met een zin die hij in zichzelf zegt: Ik ben de dappere. Het is de eerste volledige zin die zijn moeder hem ooit heeft ingeprent. Op de grond vormt zich een schaduw.
Tulito heft zijn hoofd op. ‘Angie! Ik ben te laat!’ ‘Mam! Ik ga!’ schreeuwt Tulito terwijl hij achter de caracara3 aanrent. ‘Maar je ontbijt, Tulito!’ Mama schreeuwt tevergeefs, hij is al in de savanne verdwenen. ‘PFIWWWWW’ ‘Ik weet ‘t, Angie,’ antwoordt Tulito buiten adem, ‘heel … laat!’
1 D it is 30 jaar voor de grote opstand van 1795 2 Roerhout met drie stekels (gemaakt van de heester Randia aculeata)
3 Roofvogel, Polyborus plancus 4 Grote boom, Ceiba pentandra 5 De vijf vrienden worden tijdens de opstand van 1795, 30 jaar ná dit verhaal, genoemd als (mede-) leiders: Tula als dé leider, Diana, Bastiaan Carpata, Louis Mercier, Pedro Wacao
De kleurige kapokboom In de verte zien Dianena, Bazjan, Pedrito en Louie, Tulito zich haasten, bijna struikelend over zijn eigen benen. De vier vrienden staan lekker in de schaduw van de Kleurige Kapokboom4. Flink bezweet voegt Tulito zich bij hen. Angie landt op een tak vol watten, gelig, blauwig en rossig. Dianena plaagt hun nahijgende vriend. ‘Nou ja! De leider zelf is mooi op tijd.’ ‘Wij hebben hier staan kijken hoe de zon is opgekomen!’ klaagt Pedrito. ‘Tulito, hoe kunnen we zonder jou beginnen?!’ doet Bazjan er een schepje bovenop. Tulito staat bij te komen steunend tegen de dikke boomstam. ‘Laat dat de eerste les van vandaag zijn.’ Hij ademt in: ‘Wat doen jullie als ik er op een dag niet bij ben?’ ‘De leider kan nooit afwezig zijn,’ antwoordt Louie5.
30
31
De zeelui die achterbleven waren zo ziek dat ze niet eens doorhadden dat de kapitein ze in de steek had gelaten. Na een half jaar kwam de kapitein weer op Curaçao, met een nieuwe bemanning. Denk eraan: het duurde drie maanden om naar Europa terug te keren en nog eens drie maanden om weer op Curaçao aan te landen. Iedereen aan boord was blij en opgelucht toen ze de haven van Curaçao invoeren. Eindelijk, eindelijk konden ze weer voet aan land zetten!
Bananentaart Alleen Tulito is blijven staan waar hij stond. Hij kijkt op om Puran, met de zweep in zijn hand, op hem af te zien stuiven. ‘Ben jij niet bang dan, Tulito?’ ‘Mijn vrienden ook niet, Puran.’ ‘Oh nee? Waarom zijn zij dan weggerend?’ ‘Omdat ik gezegd heb dat ze moesten gaan!’ ‘Dat is verboden! Jij bent niet degene die de lakens uitdeelt!’ ‘Ik ben niet de baas van mijn vrienden!’
‘Waarom gehoorzamen ze je dan?’ ‘Omdat we een groep zijn …’ Puran kookt over van nijd. Zijn ogen bollen uit de kassen terwijl hij woest de zweep laat knallen. ‘Luister goed, plantage-jong, sodemieter op om fruit te plukken, of ik …’ Voordat Puran klaar is met tieren, schrijdt Tulito al vastberaden naar de plantage. Puran blijft onder de boom staan, stoom komt uit zijn oren. Hij moet een list bedenken om dat groepje onderbroeken voor eens en voor altijd uit elkaar te drijven. Idee. De kop van de vis verwijderen of de vis van de kop? In beide gevallen is het dood! Puran rent terug naar het landhuis en gaat de keuken in. Op tafel staat een dampende bananentaart, vers uit de oven. Onopgemerkt pakt hij een mes, snijdt een stuk, stopt dat in een bruine papieren zak en snelt terug naar de plantage. ‘Joehoe!’ Pedrito is passievruchten uit de boom aan het plukken en doet ze in een mand. Met verschrikte ogen stopt hij. Puran houdt hem het stuk taart voor, duwt het bijna in Pedrito’s neus. ‘Dit is het lekkerste wat je ooit van je leven geroken hebt. Of lieg je van niet?’ Pedrito snuift de heerlijke geur op die uit de diepte van dat bruine papier komt. ‘Mmm’ watertandt hij. ‘Zeg maar tegen je vrienden dat ik taart voor ze heb, bij de hokken van de kalkoenen. Tulito zei dat hij niet wil!’
De kalkoenenhokken Pedrito vertelt het nieuwtje aan Dianena, Louie en Bazjan. Op weg naar de kalkoenenhokken blijven ze het raadselachtig vinden. Tulito wijst nooit iets te eten af … laat staan taart?! Met dat ze bij de hokken aankomen, staan ze stokstijf. ‘WAUW!’ Onder een van kleurige gordijnen gemaakte tent, staan een gedekte tafel, kleedje, borden, bestek en de taart hen te verwelkomen. Verwonderd stappen ze de tent binnen en gaan aan tafel zitten. Vorken vallen de taart aan, gretige monden wijd open, op het punt van genieten. ‘ZWOEF! Kjèèèèk! TSJIEN! BAM!’ Donker in de tent. De deur valt in het slot. Ze zijn in de val gelokt en gevangen in een kalkoenenhok. ‘Help ons, alsjeblieft! Hellup!’ Maar niemand kan hen horen, zo ver zijn ze van iedereen verwijderd. De hele nacht opgesloten. De volgende ochtend staat Tulito zijn vrienden op te wachten onder de boom, zoals afgesproken. Niemand. Nergens. Bezorgd vraagt Tulito aan Angie om rondvliegend naar ze te speuren. De angst dat hij zijn vrienden nooit meer zal zien, terroriseert hem. Maar hij vecht ertegen: Ik ben de dappere. Zijn vertrouwen is sterker dan welke twijfel ook. Hoog in de lucht cirkelt Angie op zoek naar de onvindbare vrienden. Niets kan hij bespeuren. Onderweg komt hij wel verschillende vogels tegen, hij hoort ze kletsen: Onder de gevederde dieren verspreidt zich een roddel. Kalkoen vertelt Kip, die weer aan Kuiken, op haar beurt aan Haan, die het Duif vertelt, die tegen andere vogels rept over een paar kinderen die bananentaart gingen eten in een
32
33
‘Er kan van alles gebeuren waardoor ik er op een dag niet zal zijn, als leider, beste vrienden. Maar dat betekent nog niet dat jullie dat geen eigen leider hebben, blijf vertrouwen in jezelf houden en uit iedere val een uitweg vinden.’ Dianena draait met haar ogen en zuigt tegelijkertijd op haar tanden. ‘Tsss! Stop met die onzin, Tulito!’ De anderen wijzen, met haar instemmend, Tulito’s idee over hun leiderschap af. Allemaal zijn ze het eens dat hij nodig is om alles goed te laten lopen. Plots valt de groep stil. De vrienden spitsen de oren. In de verte horen ze Puran naderen, met zijn hese stem: ‘Joehoe! Hallooooo, Kom onder die boom vandaan, fruit plukken! Schiet op, vlug!’ De vrienden spreken af dat ze de volgende dag verder zullen gaan met de les, zelfde tijd, zelfde plaats. Ze vluchten voordat Puran, spillebenen, spaghetti-armpjes en kokoskop, dichterbij komt.
Tulito kijkt omhoog en geeft een knipoog. Een zwerm vogels begint de vleugels tegen Puran te klapperen. Geschrokken probeert hij ze te verjagen. Duiven vliegen in grote formatie over en knallen poep op hem. ‘BAH! VIES! JAKKES!’ Angie rukt vliegend de sleutel uit Purans hand en geeft hem aan Tulito. Meteen steekt Tulito de sleutel in het slot, draait de sleutel en bevrijdt zijn maatjes. Met vereende krachten drijven adelaars Puran de kooi in, en sluiten hem op in zijn eigen val. Tulito en zijn vrienden kijken van buiten toe hoe Puran alle lucht uit zijn longen huilt, terwijl zij genieten van de rest van de taart. Ingomar Martie
Wat Nia leerde over de Autonomie binnen het Koninkrijk ‘Mam, mama, vindt u dat ik autonoom ben in het koninkrijk?’ Dat vroeg Nia zodra ze thuiskwam van school. ‘Hè?’ riep moeder vanuit de keuken. ‘Bedoelt u niet ‘wat zeg je’?’ antwoordde Nia. ‘Nia, waar heb je dat vandaan?’ vroeg mama helemaal uit haar doen. ‘Van mijn juf,’ antwoordde Nia. ‘Van je juf?’ echode mama met fronsend voorhoofd. Met een super lieve stem begon Nia te vertellen. ‘Ik ga het vertellen, maar wordt toch niet boos op mama’s schatje, mama’s konkelefoezentje, mama’s poentje, mama’s ...’ ‘Niaaa!’ Moeder verloor haar geduld en begon te gillen. ‘Weet u nog mama, dat rolletje ‘Mentos’ dat ik van oma kreeg? U zei nog dat ik niet alles in een keer mocht op eten, want dan zouden al mijn tanden aftakelen? Trouwens, wat betekent dat, aftakelen?’ ‘Bederven, verslechteren of helemaal achteruitgaan, Nia,’ antwoordde moeder met groeiend ongeduld. ‘Nou, ik kon me niet inhouden en ik nam het rolletje mee naar school,’ ging Nia verder. ‘Toen juf bij het bord stond en de sommen uitlegde, stopte ik stiekem een ‘Mentos’ in mijn mond. Het was zo lekker dat ik vergat om stilletje te kauwen en te slikken, heel hard kauwde en riep: “Hummmm, lekkerrrrrrr, jummie jum.”
Ik kon het echt niet helpen. Toen werd het ineens heel stil en het gezicht van juf veranderde totaal. Met een vreselijk ernstige stem zei juf: “Nia Martina, ga in de hoek staan. Hoe durf je tijdens de les te snoepen en dan nog eens zonder te delen met de anderen. Curaçao mag dan wel Autonoom binnen het Koninkrijk zijn, maar jij niet!”’ ‘Nia Dulce Maria Adelicia Martina,’ zei moeder met een stem die steeds luider klonk. ‘Weet ik mama, weet ik, maar ...’ antwoordde Nia een beetje geschrokken, nog voor moeder uitgesproken was. ‘Wat is onze afspraak over snoep? Als je niet genoeg hebt om te delen, eet dan niet waar anderen je zien of horen.’ Nia haalde wat er nog over was van het rolletje Mentos uit haar tas en beloofde dat ze het nooit meer mee zou nemen naar school. Na een flinke poos schatte Nia in dat moeders boosheid over was en bracht zij haar een glas sap. Moeder zweeg en deed alsof ze nog steeds boos was. Maar ze kon het niet helpen dat haar mond veranderde in een glimlach. ‘Mam, wat bedoelde juf nu met ‘Curaçao is autonoom binnen het koninkrijk?’ vroeg Nia nieuwsgierig. Moeder krabde over haar hoofd, fronste haar voorhoofd en dacht flink na. ‘Hoe kan ik je dit nu uitleggen,’ dacht ze toen hardop.
34
35
kalkoenenhok en daarin voor altijd opgesloten zitten. Angie vliegt terug naar Tulito en fluit hem in zijn oor wat hij gehoord heeft. Zonder te hoeven nadenken vraagt Tulito de vogels om naar de kalkoenenkooien te gaan. Door de gordijnen heen herkent Tulito de silhouetten van zijn vrienden. Hij rent naar de kooi. Puran springt tevoorschijn en zwaait met een sleutel voor Tulito’s ogen. ‘Zonder deze sleutel kom je de kooi toch niet in!’ ‘Geef me die sleutel, Puran!’ ‘Anders wat?
‘Welnu, ten eerste bedoelt juf met koninkrijk het Koninkrijk der Nederlanden. Nederland is een monarchie, dat wil zeggen dat het een land is waar niet een president aan het hoofd staat, maar een koning of koningin. Nu heeft Nederland een koning. Hij heet koning WillemAlexander. Heel veel jaren geleden, meer dan twee, drie keer de leeftijd van je oma, veroverde Nederland Curaçao. Dat was in 1634. En tot de dag van vandaag hoort Curaçao bij Nederland. Vandaar dat Curaçao onderdeel is van het Koninkrijk der Nederlanden. Ten tweede heeft Nederland, behalve Curaçao, nog vijf andere eilanden veroverd. Dat zijn Aruba, Bonaire, SintMaarten, Sint-Eustatius en Saba. Sinds 1954 vormden de zes eilanden samen de Nederlandse Antillen. In 1986 vroeg Aruba aan Nederland om een Status Aparte binnen het koninkrijk, los van de overige eilanden van de Nederlandse Antillen. Aruba viel dus nog wel onder Nederland maar besliste
zelf over de meeste zaken. Sinds die dag sprak men van de Nederlandse Antillen en Aruba. Weet je, net als Karina je oudste zus? Die ging op zichzelf wonen toen ze 23 jaar oud was. Echter één ding, ook al woont Karina op zichzelf, ik blijf haar moeder en ze respecteert wat ik zeg. Na vele jaren volgden Curaçao en St. Maarten het voorbeeld van Aruba. Op 10 oktober 2010 werden deze twee eilanden autonoom binnen het Koninkrijk. Autonoom betekent dus op zichzelf. Vandaar dat de tiende oktober een nationale feestdag is geworden waarop iedereen vrij krijgt. En weet je nog dat mama de zes eilanden van de Nederlandse Antillen, die later vijf eilanden werden, noemde? Nou, op het moment dat Curaçao en Sint-Maarten autonoom binnen het koninkrijk werden, hielden de Nederlandse Antillen op te bestaan. Aruba was niet langer meer een Status Aparte maar sloot zich
aan bij Curaçao en Sint-Maarten als autonoom in het Koninkrijk. Bonaire, SintEustatius en Saba vormden samen de BES eilanden die direct onder Nederland vallen. Tegenwoordig hebben we dus de BES eilanden en de CAS eilanden. Samen met Nederland vormen we het Koninkrijk.’ ‘Wow, mam, een boel informatie. Ik weet niet of ik alles kan onthouden. Maar ik denk dat ik nu wel begrijp wat juf bedoelt. Na heel veel jaren lukte het Curaçao autonoom te worden, op eigen benen te staan en zelf beslissingen te nemen. Maar ik ben daar nog lang niet!’ zei Nia bedachtzaam. ‘Zo is het,’ beaamde moeder, ‘je bent pas tien. Daarbij zit je op school waar regels zijn en waar men met elkaar deelt. Juf ziet graag dat je de regels volgt, net als alle andere kinderen. Dat wil zeggen dat voor de pauze alles wat te eten valt in je tas blijft. En wat is de regel van mama?’ Zonder aarzelen zei Nia: ‘Wanneer je niet genoeg hebt om met iedereen te delen, eet dan niet waar anderen het kunnen zien of horen. Dank u wel voor de uitleg, mam.’ Nog voordat moeder ‘graag gedaan, mijn kind’ kon zeggen, was ze al naar buiten gerend. Maar niet voor lange tijd. Met een peinzend gezicht kwam Nia de keuken weer in en vroeg: ‘Mam, mag ik nog één ding vragen?’
‘Dat mag schatje, gauw dan, want ik zou net eten voor jullie opscheppen,’ was moeders antwoord. ‘Hoe heet de persoon aan het hoofd van Curaçao?’ ‘Minister-president. Op dit moment is meneer Eugene Ruggenaath onze minister-president,’ antwoordde moeder. ‘En hebben we wel eens een vrouwelijke minister-president gehad?’ vroeg Nia door. ‘Nou, toen Curaçao nog tot de Nederlandse Antillen behoorde, en dat was van 1954 tot en met 2010, hadden we vijf vrouwelijke minister-presidenten: Mevrouw Lucina da Costa Gomez, mevrouw Maria Liberia-Peters, mevrouw Suzanne Camelia-Römer, mevrouw Mirna Louisa-Godett en mevrouw Emily de Jongh-Elhage. Maar sinds Curaçao Autonoom binnen het Koninkrijk werd, van 2010 tot en met nu, waren er enkel mannelijke minister-presidenten.’ ‘Waarom stel je die vraag eigenlijk?’ wilde moeder weten. ‘Zomaar,’ zei Nia. ‘Oké, prima,’ zei moeder terwijl ze glimlachte en bedacht dat het wel eens niet zo vreemd zou zijn wanneer haar parmantige dochter op een goeie dag de minister-president zou worden van dit autonome eiland.
36
37
Crisèn Schorea
Van Slavernij tot Vrijheid (Dichterlijke geschiedenis) Lieve Oma, vandaag hebben we op school geleerd, dat uw overgrootouders slaven waren. Meer dan vierhonderd jaar geleden, hebben Portugese kooplui ze van de Kaapverdische Eilanden, Afrika, tegen hun wil, per boot naar Curaçao gebracht. Hier zijn ze verkocht aan plantage-eigenaars. Het is 1863 als het licht aangaat: De deur naar de vrijheid gaat open! De slavernij is voorbij: de slaven zijn vrij. Vandaag zijn we allemaal vrije mensen. Je kan ons niet meer verkopen, zoals je spullen verkoopt. Oma, zijn onze voorouders blij voor ons? Oma, uw overgrootouders moesten iedere dag hard werken, van ‘s ochtends vroeg tot ‘s avonds laat: zware arbeid en zonder betaling. Om de slaven meer te laten produceren, werden ze op de rug geslagen met watapana-takken en bullenpees. Het is 1863 als het licht aangaat! Vandaag werken Papi en Mami acht uur per dag. Ze verdienen iedere maand een salaris. De werkgever moet zich aan regels houden. Oma, kunnen ze onze voorouders terugbrengen en hen beter behandelen? Lieve Oma, telkens als de oogst mislukte, gaf de meester niet aan alle slaven eten. De zwakkelingen, die niet voldoende opbrachten, gingen dood van de honger.
In 1863 gaat het licht aan! Vandaag krijgt de werkeloze, bijstand van de overheid. Niemand hoeft meer honger te lijden. Er is een Voedselbank en een Bon Bisiña-project. Lieve Oma, kunnen we onze voorouders terugbrengen en hen te eten geven? Lieve Oma, als de meester geen geld had, kon de slaaf niet naar de dokter. Hij moest dan lijden tot hij stierf. Alleen de sterke slaven die konden werken, konden gespaard blijven. Zij werden wel verzorgd. In 1863 gaat het licht aan: Het gaat nu beter met ons! Nu heeft iedereen een ziektekostenverzekering. Je gaat niet dood vanwege gebrek aan inkomen. Er is geen onderscheid meer tussen arm en rijk, voor wat betreft zorg. Iedereen heeft recht op doktersbehandeling. Oma, ik kan niet geloven dat ze mensen zo wreed behandelen. Voelen onze voorouders nog steeds die pijn? Alleen gebrekkige en oude slaven kregen de vrijheid. De meester wilde geen geld uitgeven aan slaven die niets meer konden opbrengen. In 1863 gaat het licht aan: Het moment van de vrijheid breekt aan! Een paar jaar later komt de overheid met ouderdomspensioen. Lieve Oma, vandaag hebt u altijd te eten, al hebt u niemand om voor u te zorgen. Ik kan nog steeds niet geloven dat onze voorouders zoveel hebben geleden. Lieve Oma, toen de slaven hun vrijheid kregen, veranderde hun leven niet meteen. Ze hebben de ex-slaven niet geholpen om vooruit te komen.
38
39
Het licht gaat aan
Lieve Oma, toen de slaven hier aankwamen, ver weg van Afrika, hun moederland, spraken ze Gueni en Papiamentu. Ze spraken Gueni met elkaar zodat de meester hen niet begreep. Langzaamaan is Gueni verdwenen. Papiamentu, onze moedertaal, is wel blijven bestaan en heeft zich verder ontwikkeld. De combinatie van Afrikaanse zinnen, met onder andere Portugese, Spaanse, indiaanse, Nederlandse, joodse en Engelse woorden heeft het Papiaments een volgroeide taal gemaakt Lieve Oma, tegenwoordig is het Papiaments een officiële taal, wettelijk vastgelegd op de ABC-eilanden. Het is een verplicht vak op school en zelfs instructietaal. Lieve Oma, er valt zoveel te vieren. Onze voorouders hebben de basis gelegd voor onze taal Papiaments. Lieve Oma, kijk eens hoe ver we het hebben geschopt: van 1863 tot nu. We hebben nog wel een heel eind te gaan. Myrurgia Mutueel
Geschiedenis van Don Caribe Om en nabij 1861 was Willem-Frederik zeventien jaar geworden. Hij had zijn vader nooit gekend en zijn moeder was net overleden aan een ziekte die veel slachtoffers in Europa had geëist. Op een dag zat hij aan een kade in Amsterdam waar zeeschepen werden opgetuigd. Willem droomde ervan om aan te monsteren op zo’n schip en heel ver weg te varen. Tegen het einde van de middag, toen het killer werd, hoorde hij een van de kapiteins omroepen dat hij mannen van boven de zeventien zocht om te werken op een boot die naar het Caribisch Gebied zou vertrekken. Willem stond meteen op en zo monsterde hij aan op het schip Amsterdam op weg naar de Caribische Zee. Hij liet alle ellende achter zich en ging op zoek naar een nieuw leven. Onderweg op zee zag Willem vogels van diverse pluimage, de immense oceaan, een indrukwekkende natuur en ook veel onrechtvaardigheid onder de mensen. Ieder eiland dat hij bezocht maakte hem verdrietiger. Als hij weer aan boord ging, dacht hij aan hoeveel de arme mensen op dit eiland moesten verduren van de rijke mensen. Op een dag, op een eiland ten oosten van Hispaniola, zag hij op de kade een grote groep mensen staan die vastgebonden was aan kettingen en mannen te paard die met hun zweep de slaven sloegen. Hij was naar zijn kapitein gegaan om te vragen hoe hij deze gruwelijke misdaad kon tegenhouden. De kapitein antwoordde dat hij er niets tegen
kon doen, dat slavernij nou eenmaal bij het leven hoort. In die tijd vertrokken er schepen vol gevangen slaven uit Afrika naar Cuba of Curaçao om vanaf daar verder te worden verhandeld. Jammer genoeg moesten die slaven voor de rest van hun leven gratis blijven werken voor hun meester. Willem vond dit heel zwaar op zijn gemoed wegen. Na twee jaar lang te hebben gevaren, besloot hij van boord te gaan op het eiland Curaçao om zich daar te vestigen. Hij kreeg een baantje als kapper voor de zeelui die waren aangemeerd aan de kades van Otrobanda. Na een tijdje leerde Willem een mulattin kennen, een rijzige dame, donker en sterk, met haar tot op de heupen. Ze heette Ma-Min. Willem was meteen verkocht. De leiders van de buurt waren pertinent tegen het feit dat Willem en Ma-Min een relatie hadden. Ook de Europeanen die het bewind voerden op Curaçao waren er stellig tegen. Ondanks alle tegenwerking was de liefde sterk genoeg en vastbesloten bleven ze bij elkaar, eenvoudig levend en gelukkig. Op een avond, toen de maan achter dichte wolken verstopt was en de duisternis als een zware deken over alle huizen lag, kwam er een zilte geur en smaak tevoorschijn. Als het ‘s nachts zo bijzonder donker werd, zeiden de ouderen dat er kwade geesten uit de heuvels afdaalden. Op dat moment zat de hoogzwangere Ma-Min bij het raam
40
41
Pas toen de Shell kwam en na 30 mei 1969, kregen uw overgrootouders meer lucht. Dat licht is al sinds 1863 aan! Vandaag kan ik gewoon naar school, goed leren en een diploma behalen. Dit is mijn garantie voor een goede toekomst. Lieve Oma, wij die afstammen van ex-slaven, zijn wij tegenwoordig voldoende succesvol? Zijn onze voorouders nu wel tevreden?
Enkele maanden daarna gaf Ma-Min het levenslicht aan haar albino kind met een doorschijnende huid. Ze noemde haar zoontje Deonisio. Ze liet hem binnenshuis opgroeien, veilig verwijderd van de stralen van de zon. Vastbesloten en nieuwsgierig sloop Deonisio naar buiten om met de kinderen te spelen, in de volle zon. ‘s Avonds leed hij van de pijn en huiverde hij van de koude rillingen. Met zijn papierdunne huid en zijn slechtziende ogen, wijdde hij zich aan de kracht en wijsheid van getallen. Op school had de frater hem achter in de klas laten zitten en omdat Deonisio niet goed kon zien, rende hij telkens als de frater iets op het bord schreef naar voren om dat te kunnen lezen en haastte hij zich weer naar zijn plaats om het neer te pennen in zijn schrift. Door alles op te schrijven trainde hij zijn geheugen. Na een tijdje liet de frater hem voorin zitten. Tot Ma-Min besloot om met hem naar de dokter te gaan waar Deonisio zijn eerste bril kreeg aangemeten. Van de opbrengst van haar winkeltje aan huis had Ma-Min, tot aan de laatste cent, alles uitgegeven om haar kind taal en
rekenen te laten leren. Toen hij opgroeide was Deonisio bedreven geworden in de kleinhandel. Ma-Mins zoon begon ook stukken grond te kopen en geiten voor de verkoop van melk en vlees. Naarmate de zaken beter gingen, kocht hij zelfs vissersboten. Hij maakte afspraken met vissers dat zij de helft van de vangst uit de fuiken als beloning konden houden. Op een dag sprak Deonisio met de vissers, die niet op de hoogte waren van zijn fragiele gestel in de zon, af, dat hij mee zou gaan op visvangst. Terwijl de woeste zee, het zoute water en de felle zon het bootje met de hele bemanning heen en weer en op en neer schudde, werd Deonisio ernstig ziek. Toen ze ‘s middags met een volgeladen boot terugkwamen aan de kust, stond Ma-Min ze op te wachten. Ze vervloekte de vissers en haar zoon. Deonisio heeft toen dagen achtereen spastisch in bed doorgebracht. Deonisio werd een geweldig sterke adolescent van ruim 100 kilo. Met de dikke glazen in zijn bril en een strohoed op tegen de zon, tilde hij zwaarbeladen dozen met handelswaar. Met zijn wakkere geest en zijn bescheiden opstelling werd hij meer en meer gewaardeerd door de eilandskinderen. Naarmate het hem voor de wind ging, kocht hij verschillende bedrijven van de Europeanen over. Deze zakenlui hadden een pesthekel aan hem, om de eenvoudige reden dat hij geen woekerwinsten wilde maken over de rug van de bevolking heen. Toen de eeuw was aangebroken waarin de automobiel op de markt kwam, gebruikte Deonisio zijn verdiende geld
om de eerste personenauto op Curaçao aan te schaffen. Zijn Ford kreeg nummerplaat C-12 toegewezen en trots reed hij over de landwegen. Hij begon na te denken over hoe hij met zijn auto de mensen in de meest afgelegen buurten kon helpen met vervoer van goederen en personen. Zijn ambitie om zijn eiland te helpen groeien maakte dat Deonisio nog een tikje populairder werd dan de elitaire handelaren die al het nieuwe en goede alleen voor zichzelf wilden behouden. Deonisio breidde daarna zijn imperium uit naar andere eilanden in het Caribisch gebied. Dankzij zijn winkels konden zakenlui de producten tegen redelijke marges verkopen. Veel lokale mensen kregen meer waar voor hun geld. Hij had bijvoorbeeld een hoedenvlechterij opgericht door riet in het groot op te kopen in Zuid-Amerika en vanuit Curaçao voerde hij de gevlochten hoeden uit naar Amerika waar de boeren ze gretig afnamen. Deonisio bracht het riet naar kleine werk-plaatsen in verschillende buurten op Curaçao en haalde de hoeden er later op. Zijn naam weerklonk in het Caribisch gebied en dankzij zijn interesse in de gewone mens en zijn manier om handel te drijven waar iedereen profijt bij had, werd hij erkend, en ging hij de geschiedenis in met de koosnaam Don Caribe. Donald Bakhuis
42
43
toen er een zwarte, angstaanjagende ziel dichterbij kwam, kletterende kettingen voortslepend, die met een schelle, hese stem sprak: ‘Wee, jij, die het bloed van Shaka hebt besmeurd, zijn hete ketens zullen de huidskleur van de vrucht van je schoot uitvegen waardoor de zon voor altijd die kleurloze en alle kleurlozen na hem vuurrood zal verbranden en de ogen zal verduisteren met donkere wolken opdat die niet meer kunnen zien.’
Het was in het jaar 1816. Statig en met gepaste trots dreef een klein zeeschip de haven van Curaçao binnen. Zijn mast was goudkleurig en de Nederlandse driekleur rood-wit-blauw wapperde hoog in top. Op de plecht van het scheepje stond een rijzige man, in een kleine groep andere mannen. Hij viel op door zijn standing. Zijn pak paste hem als gegoten, zijn schoenen weerkaatsten het felle zonlicht en zijn hoofddeksel was duidelijk van een hoogwaardigheidsbekleder. De nieuwe gouverneur, Albert Kikker, was in aantocht! Maar er was iets eigenaardigs met hem aan de hand. Terwijl iedereen om hem heen halsreikend rondkeek om de entree in de haven te bewonderen, kneep hij zijn ogen stijf dicht. Af en toe probeerde hij ze een beetje te openen en rond te kijken, maar hij knipperde twee, drie keer en sloot ze dan weer stevig. De mensen om hem heen maakten zich geen zorgen, omdat ze dachten dat hij een beetje zeeziek was van de lange zeereis. Toch vroeg een aan hem: ‘Zijne Excellentie, gaat het een beetje?’ Meteen waren alle ogen op de Excellentie gericht. Een medereiziger stelde voor: ‘Is het niet beter mijnheer de gouverneur naar binnen te leiden? Wanneer de boot aanmeert aan de kade, moet mijnheer in goeden doen zijn om als de nieuwe gouverneur van Curaçao eenieder te begroeten.’ Zo gezegd, zo gedaan. Toen het scheepje aanmeerde, was mijnheer de gouverneur
weer wat bijgekomen. Hij verontschuldigde zich en zei dat het wellicht de felle tropische zon was die hem verblind had. Iedereen knikte. Ja, zo was het. De tropische zon in het Caraïbisch gebied is geen kattenpis voor iemand die voor het eerst uit het kille kikkerland kwam. En, jonge lezers van dit verhaal, je moet weten dat de zonnebril in die tijd nog niet bestond. Dus toen de gouverneur uit de schaduw stapte en de loopplank afdaalde om op de sjees te stappen, gebeurde hetzelfde weer. Hij sloot zijn ogen, opende ze, knipperde ermee en kneep ze weer dicht. Die avond was er een grootse galareceptie in het paleis van de gouverneur in Fort Amsterdam. De genodigden merkten op dat de gouverneur almaar rare gezichten trok met opengesperde en dichtgeknepen ogen. Maar, uit beleefdheid spraken ze er met niemand over. De volgende ochtend moest de gouverneur vroeg uit de veren om kennis te maken met alle medewerkers in het paleis en het fort. Zijn adjudant merkte op dat de ogen van de gouverneur lichtelijk geïrriteerd waren. Toen het moment was aangebroken om buiten het paleis te treden en het plein over te steken om naar het fort te gaan, werden de kijkers van de gouverneur vuurrood. ‘Ik weet wat eraan mankeert,’ zei de gouverneur. ‘Het zijn de huizen.’ ‘De huizen?’ reageerde de adjudant verwonderd.
‘Ja. Alle muren zijn wit. Toen we gisteren de haven binnenkwamen, waren alle huizen, zowel aan bakboord als aan stuurboord, wit,’ sprak de gouverneur, het laatste woord briesend. De adjudant legde uit dat dat altijd zo geweest was. De huizen werden altijd geverfd, of beter gezegd wit gekalkt. Kalk is wit. En wit is een tropische kleur die huizen in de zon goed staat. ‘Roep de dokter, nu meteen,’ beval de gouverneur een tikkeltje zenuwachtig. ‘Ik wil weten wat me scheelt.’ Zo gebeurde het dat het bezoek aan de soldaten en commandanten die in Fort Amsterdam werkzaam waren om Willemstad tegen zeerovers te beschermen, tot nader order
44
45
Waarom de huizen op Curaçao zo kleurig zijn
‘Het kan niet anders?’ gromde de gouverneur. ‘De oplossing is elk huis een andere kleur te geven. Om het even welke kleur, zolang het maar niet wit is.’ ‘Hoe gaan we dat bereiken?’ vroeg de adjudant ietwat nerveus. ‘Iedere burger heeft de gewoonte zijn eigen huis te schilderen. En wit is hier de gewoonte. Ik weet niet wat de bewoners van dit plan zullen vinden.’ De gouverneur keek de dokter en de adjudant doordringend aan. ‘Hebben jullie dan liever witte huizen en een gouverneur die zijn werk niet kan verrichten omdat hij zijn ogen niet open kan houden en altijd hoofdpijn heeft?’ Er viel een stilte. Dat was, inderdaad, een probleem. ‘Ik weet het al!’ De gouverneur klonk weer opgewekt. ‘Ik ga een decreet ter goedkeuring voorleggen waarin staat dat huizen op Curaçao niet wit mogen zijn, en dat alle inwoners verplicht hun huis te schilderen in een kleur naar believen, behalve wit.’ En zo geschiedde, lieve lezertjes. De wet werd bekrachtigd en de bewoners kregen dertig dagen de tijd om alle gebouwen en huizen van buiten in een andere kleur te schilderen. Die wet is langer dan een eeuw van kracht geweest. Vanaf die dag werd het de gewoonte dat onze huizen en gebouwen zo kleurig zijn. Met het verstrijken van de tijd is de wet afgeschaft. Tegenwoordig zie je kleurige en witte huizen, verspreid over het eiland. Wat is jouw favoriete kleur? Diana Lebacs
De val van de grote brug ‘Kieèk. Kieèk … Kieèk, Kieèk.’ ‘Horen jullie dat?’ Seng springt van de sofa en loopt naar buiten. ‘Wat is dat voor raar geluid?’ vraagt Papichi. ‘Nog nooit zo’n gek geluid gehoord,’ zegt Deng. Ze volgen hun zus Seng. ‘Het lijkt alsof er een reus op een reuzenviool, uhm… een bas speelt’ roept Kecha, die net de afwas klaar heeft. Zij haast zich naar buiten. Met z’n vieren kijken ze rond. Ze rennen naar het kruispunt, maar zien niets bijzonders. Dan horen ze weer dat knarsend geluid. Nu nog harder, nog indringender. ‘Kieèk. Kieèk… Kiek, Kieèk KrrKrr…’ ‘Wat zou dát nou zijn?’ ‘KkrrKrraak…KkrrKrraak…Baoemm… Booemm.’ Er volgt een enorme dreun en ze voelen de aarde onder hun voeten trillen. Ze schrikken, rennen naar binnen en gooien de houten voordeur dicht. ‘Het lijkt wel een aardbeving …’ roept Kecha. ‘Een aardbeving? Ooh nee, we gaan dood!’ schreeuwen Deng en Papichi die snel onder het bed zijn gekropen. ‘Mai is gaan werken en nu zijn we alleen. Wat moeten we doen?’ huilt Deng. Nieuwsgierige Kecha schuift een stoel dicht bij het raam. Ze gaat erop staan. Het raam doet ze op een kiertje. Ze gluurt naar buiten. ‘Rennen, Rennen! Naar huis!’ roepen enkele mensen op straat. Ze kijken bang om zich heen. Nog nooit hebben zij
zoiets geks meegemaakt. Kecha doet de radio aan. ‘Attentie, attentie ... vandaag 6 november 1967 maakt ons eiland een enorme catastrofe mee!’ De stem van de omroeper klinkt dringend. ‘De Koningin Julianabrug is na een donderende val in de Sint Annabaai gestort. Geheel onverwachts. Reddingswerkers van de Marine en het Rode Kruis zijn op de plaats van het onheil. Enkele arbeiders die aan het onderhoud van de brug werkten, worden vermist. Gaat u alstublieft niet in de buurt van de brug. Het is er levensgevaarlijk. Mensen die vlak bij de brug wonen, kunnen het beste binnen blijven. Blijft u bij onze zender, wij komen zo dadelijk terug met meer nieuws.’ ‘Wat? De Koningin Julianabrug ingestort? Maar dat is de grote brug over onze haven,’ roept Kecha. ‘De grote brug?’ klinkt het vanuit de slaapkamer. ‘Komen jullie maar onder het bed vandaan,’ zegt Kecha. Zolang wij binnenblijven, zijn we veilig.’ Kecha loopt naar de zitkamer en doet voorzichtig de deur op een kiertje en wie ziet zij daar? ‘Wela, Wela,’ roept ze blij. Opgelucht halen haar broertjes en zusjes adem en rennen naar de deur. Ze zien hun oma net de straat oversteken. Zij stapt binnen en omhelst de kleintjes. ‘Rustig maar, kalm aan,’ zegt ze. ‘We wonen gelukkig ver genoeg van de brug vandaan.’
46
47
werd uitgesteld. De arts was snel ter plaatse. Nadat hij de gouverneur had onderzocht, zei hij: ‘De gouverneur heeft een ooginfectie. Ik zal daarom oogdruppels voorschrijven.’ Iedereen was in rep en roer. Een ooginfectie? De gouverneur was nog maar net op het eiland aangekomen. Zover ze wisten heerste er op dat moment geen enkele ziekte op Curaçao. Zou de gouverneur aan boord een ooginfectie hebben opgelopen? ‘Ik weet wat het is,’ zei de gouverneur tegen de adjudant en de dokter. ‘Ik heb geen enkel middeltje voor mijn ogen nodig. Het is geen infectie.’ ‘Als het geen infectie is, wat kan er dan aan de hand zijn, Excellentie?’ vroeg de arts behoedzaam, enigszins gekwetst in de waardigheid van zijn ambt. ‘Het is dat wit van alle huizen hier.’ De dokter en de adjudant keken elkaar verbaasd aan. ‘De witte kleur?’ ‘Ja,’ zei de gouverneur zelfverzekerd, ‘het wit van die, eh, van die …’ ‘Kalksteen,’ hielp de adjudant hem, ter herinnering. ‘Juist! Het wit van de kalksteen. Dat is de oorzaak van mijn oogpijn. En nu geeft het me ook nog hoofdpijn. Logisch. Alles om me heen is wit, wit, wít. En dan nog die schitterende zon hier.’ Denk er aan, jonge lezer van dit verhaal, dat in die tijd de zonnebril niet bestond. Daarom kon de arts niets anders voorschrijven voor de gouverneur. Het enige wat de dokter kon zeggen was dan ook: ‘Ja, wat moeten we dan doen? Als de huizen wit zijn, zijn ze wit. Het kan niet anders.’
duikers die het water ingaan?’ ‘Ja, die zoeken onder water naar mensen die samen met de brug in de Sint Anna baai zijn gevallen,’ merkt Kecha op. Seng loopt verder. Even later hoort Kecha een gil. Ze kijkt op. Het is Seng, die verderop staat met de handen voor haar gezicht. ‘Wat is er?’ vraagt Kecha verschrikt. ‘Een hand, een afgehakte hand …’ schreeuwt Seng. Ze staat verstijfd van angst. ‘Kijk, daar tussen de struiken,’ mompelt Seng. Kecha voelt koude rillingen over haar rug gaan. Van schrik deinst ze terug en rent naar huis. Seng rent haar achterna. Hijgend bereiken ze Kerkhofweg nummer 3. Wela staat al bij de deur. ‘Een hand, een hand …!’ roept Seng.’ Wela loopt verbaasd naar hen toe. ‘Wat is er aan de hand?’ vraagt ze. De buren komen erbij staan. ‘We hebben een afgehakte hand gezien. Hij zat helemaal onder het bloed, met daaromheen rode mieren!’ hakkelt Seng. ‘Een … afgehakte hand? vragen Wela en de buren ontzet. ‘Hij lag tussen de struiken nabij de grote brug. Uhm… de hand van een blanke man. Er zat een tatoeage op.’ ‘Tatoeage?’ vraagt iemand. ‘Ja, van een gebroken hart en een brug,’ vertelt Seng bevend. ‘Die zal vast van een arbeider zijn die op de brug werkte,’ roept een buurman. ‘Wat vreselijk,’ roept een buurvrouw, die haar hand naar de mond brengt. ‘We hebben ook duikers gezien bij de haven. En… uhm… veel ambulances en
48
49
Later op de middag, als Wela een dutje doet, glipt Seng ertussen uit. Kecha ziet haar en gaat haar achterna. ‘Waar ga je naar toe, Seng?’ ‘Uhm, ik wil het allemaal zien! Ga je mee?’ ‘Maar, daar mogen wij helemaal niet komen,’ fluistert Kecha bang. ‘Maar, dat geldt niet voor ons,’ zegt Seng brutaal. ‘Kom. Ik weet een weg binnendoor. Niemand hoeft ons te zien.’ Ze trekt Kecha mee bij haar arm. Ze duiken de mondi in. Ze klimmen tussen de struiken omhoog, richting de brug. Die weg is helemaal afgezet met roodwitte houten hekken. Daarop staat met koeienletters: GEVAAR, VERBODEN TERREIN, NIET BETREDEN! ‘Zie je nou wel. We kunnen beter terug,’ waarschuwt Kecha. Seng ziet een smal paadje met stekelplanten. Ze grijpt voorzichtig een tak en houdt die opzij voor Kecha. Die wil terug, maar helpt toch mee. Nu zien ze de grote brug bij de Arraratberg. ‘Wauw,’ roept Kecha geschokt. ‘Moet je kijken! De brug was wel 23 meter hoog. Nu is hij in het midden gebroken. Hij ligt schuin in de ingang van de haven. De grote schepen kunnen er niet in of uit!’ ‘Ssss, stil!’ fluistert Seng. ‘Kijk daar … mensen!’ Ze staren met grote ogen naar het gevaarte. Voordat Kecha het in de gaten heeft, loopt Seng het pad af. Vanuit de verte zien zij ambulances en politiewagens. Kecha plaatst haar hand achter haar oren. ‘Hé, hoor je de loeiende sirenes?’ Seng knikt en wijst naar de waterkant. ‘Kijk, ze maken foto’s daar beneden. Die andere man is aan het filmen. Zie je de
Het duurt niet lang of ze hoorden gebons op de deur. Wela doet open. Het zijn drie politieagenten. Ze hebben het verhaal gehoord en willen de meisjes een paar vragen stellen. Wela aarzelt, maar ze laat de agenten toch binnen. ‘Ik ben best boos op de meisjes. Daarom hebben ze straf,’ vertelt Wela. Ze roept Seng en Kecha, maar die durven eerst niet te komen. Ze zijn bang voor de politie. Ze denken dat ze meer straf krijgen. Maar gelukkig vertelt een politieagent dat de meisjes geen extra straf krijgen. Ze moeten dan wel meegaan om te wijzen waar ze de hand hebben gezien. De meisjes stappen voorzichtig de politieauto in. Wela zwaait hen na. Nabij de vindplaats parkeert de politie de auto. ‘Kijk, daar hebben wij die hand gezien,’ roept Seng. Twee agenten lopen ernaartoe. De een draagt een
fototoestel. De andere een blocnote en een pen. De meisjes blijven in de auto. Een agent stelt vragen en neemt met een cassetterecorder het verhaal van de meisjes op. Ze houden elkaars hand stevig vast en vertellen alles. De agent knikt tevreden. ‘Ik vind het heel dapper dat jullie alles hebben verteld. Maar denk erom, kom voortaan nooit meer op verboden terrein. Die borden staan daar niet voor niets. Het kan je je leven kosten!’ De meisjes knikken bedeesd. Even later rijdt de politie weg. Onderweg trakteert de politie Seng en Kecha op een ijsje. Daar smullen ze lekker van. De politie brengt hen daarna veilig naar huis. Ze vonden het allemaal heel eng, maar ook wel spannend. Loekie Morales
Dit verhaal berust op een stukje geschiedenis vanuit kinderogen beschreven. De val van de Koningin Julianabrug was een belangrijke gebeurtenis op Curaçao, die ook verfilmd is.
Broertje Antwè opperhoofd Broertje Antwè opperhoofd medicijnman, eerste klas plukt de kruiden 's morgens vroeg in een zweem van zilte zeelucht Hij maakt stroop en kruidenthee en geneest er de zieken mee. Broertje Antwè opperhoofd kind uit twee culturen moeder bastaard indiaanse vader Zambu Afrikaan Hij is een rijke dubbelbloed zijn geneeskunst supergoed Broertje Antwè opperhoofd werkt met de gave Gods plant de kruiden, ons fortuin vol geneeskracht allerwegen Uit de wijk van Dokterstuin, komt deze wijze man vandaan. Mercée Doran
50
51
politiewagens … enne … aan de voet van de berg, dicht bij het water, zagen wij filmers.’ ‘Die maakten ook foto’s,’ vult Kecha aan. De buren kijken elkaar vol ongeloof aan. Ze stellen veel vragen, maar Wela moet daar niets van hebben. Ze neemt Seng en Kecha mee naar binnen.
52
Dit boek kwam tot stand met medewerking van: