AvdR Webinars

Page 1

ONTSLAG EN ONTSLAG OP STAANDE VOET READER II SPREKER MR. DRS. R.J. VAN DER HAM, ADVOCAAT STERC ARBEIDSRECHT ADVOCATEN 12 JUNI 2013 09:00 – 11:15 UUR

WWW.AVDRWEBINARS.NL WEBINAR 0311


“ N O

F E A R .

N O

L I M I T S .

N O

E Q U A L . �

Magna Charta Webinars

Uitspraken Hoge Raad

Civiel Recht

Magna Charta is onderdeel van de Academie voor de Rechtspraktijk Postbus 13346 | 3507 LH Utrecht | T 030 - 220 10 70 | F 030 - 220 53 27 E info@magnacharta.nl


LIVE & ON DEMAND

besproken Webinar 1:

4 oktober 2013

12:00 – 14:15 uur NautaDutilh N.V.

Webinar 2:

1 november 2013 12:00 – 14:15 uur Ekelmans & Meijer Advocaten

Webinar 3:

6 december 2013 12:00 – 14:15 uur Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn

Webinar 4:

3 januari 2014

12:00 – 14:15 uur BarentsKrans N.V.

Webinar 5:

7 februari 2014

12:00 – 14:15 uur NautaDutilh N.V.

Webinar 6:

7 maart 2014

12:00 – 14:15 uur Ekelmans & Meijer Advocaten

Webinar 7:

4 april 2014

11:00 – 13:15 uur (afwijkend tijdstip) Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn

Webinar 8:

2 mei 2014

12:00 – 14:15 uur BarentsKrans N.V.

Webinar 9:

6 juni 2014

12:00 – 14:15 uur NautaDutilh N.V.

Webinar 10:

4 juli 2014

12:00 – 14:15 uur Ekelmans & Meijer Advocaten

W E B I N A R S


Het Sociaal Akkoord praktisch toegelicht: wat verandert er voor de HR-praktijk?

NEWS ROOM WEBINAR Magna Charta News Room powered by AvdR

Dies Siegers

Marc Vogel

W W W . M A G N A C H A R T A . A V D R W E B I N A R S . N L


Inhoudsopgave reader II Mr. drs. R.J. van der Ham

Jurisprudentie Drugs, seks en alcohol Ktr. Arnhem 28 mei 2013: LJN CA1211

p. 496

Processuele aspecten Rechtbank Oost-Nederland 30 januari 2013 RAR 2013/68: bevoegdheid civiele kamer bij statutair bestuurder

p. 509

Rechtbank Limburg 14 maart 2013 LJN BZ5411: ruimte voor beoordeling deelgeschil bij afwijzing aansprakelijkheidsvordering door werkgever

p. 514

Rechtbank Overrijssel 22 april 2013 LJN BZ8907: proceskostenveroordeling ondanks intrekking verzoekschrift p. 520

495


LJN: CA1211,Voorzieningenrechter Rechtbank Gelderland , 874335 VV Expl. 13-20058

Datum uitspraak: 28-05-2013 Datum publicatie: 28-05-2013 Rechtsgebied:

Civiel overig

Soort procedure: Voorlopige voorziening Inhoudsindicatie: In het bestek van het kort geding is onvoldoende duidelijk geworden of het door de HAN aan de docenten gegeven ontslag op staande voet in een bodemprocedure stand zal houden. Bij wijze van ordemaatregel wordt daarom de gevorderde loondoorbetaling toegewezen. De gevorderde wedertewerkstelling wordt afgewezen. Vindplaats(en):

Rechtspraak.nl

Uitspraak vonnis

RECHTBANK GELDERLAND Team kanton en handelsrecht Zittingsplaats Arnhem zaakgegevens 874335 \ VV EXPL 13-20058 \ 127 \ 210 uitspraak van vonnis in kort geding in de zaak van 1. [eisende partij sub 1] wonende te [woonplaats] 2. [eisende partij sub 2] wonende te [woonplaats] 3. [eisende partij sub 3] wonende te [woonplaats] gemachtigden mrs. R. Olde en P.R.H. Demacker eisende partijen tegen

496


de stichting Stichting Hogeschool van Arnhem en Nijmegen gevestigd te Arnhem gemachtigde mr. A. Lettenga gedaagde partij Eisende partijen worden hierna afzonderlijk [eisende partij sub 1, eisende partij sub 2 en eisende partij sub 3] en samen de docenten genoemd. Gedaagde partij wordt hierna de HAN genoemd. 1. De procedure Het verloop van de procedure blijkt uit: - de dagvaarding van 3 mei 2013 met producties 1 tot en met 13 - de brief d.d. 8 mei 2013 met producties van de zijde van de HAN - de brief d.d. 13 mei 2013 met producties 14 tot en met 23 van de zijde van de docenten, tevens inhoudende een wijziging/vermeerdering van eis - de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van 14 mei 2013 mede inhoudende de pleitnotities van de gemachtigde van de docenten en de gemachtigde van de HAN. 2. De feiten 2.1. De HAN verzorgt niet-universitair hoger beroepsonderwijs. 2.2. [eisende partij sub 1, eisende partij sub 2 en eisende partij sub 3] zijn respectievelijk vanaf 16 januari 1991, 1 augustus 1979 en 21 januari 1991 werkzaam bij de HAN. Zij bekleden respectievelijk de functie van hoofddocent International Business and Management Studies, hoofddocent Bedrijfskunde en hoofddocent Bedrijfscommunicatie bij de Faculteit van Economie en Management (FEM). Op de arbeidsovereenkomst is de CAO voor het Hoger Beroepsonderwijs 2012-2013 van toepassing. 2.3. In 1994 is de HAN met een Engelstalige vierjarig opleiding ‘International Business and Management Studies’ gestart. Deze opleiding is een onderdeel van de Arnhem Business School (ABS). De ABS valt op haar beurt weer onder de faculteit van Economie en Management. Vanaf het moment dat deze opleiding is gestart, zijn de docenten daar nauw bij betrokken. De opleiding trekt veel internationale studenten. Naast het verzorgen van onderwijs houden de docenten zich ook bezig met de begeleiding van (veelal internationale) studenten als coach/mentor, het geven van interculturele trainingen en het geven van trainingen op het gebied van persoonlijke en communicatieve vaardigheden. Daarnaast zijn de docenten de initiators van het zogenaamde ‘managementgame’. Het managementgame wordt gehouden in het tweede jaar van de internationale opleiding en duurt steeds vier dagen. Het managementgame bestaat uit een simulatieactiviteit waarbij studenten in groepen worden verdeeld en een bedrijf simuleren. Het managementgame wordt inmiddels in verschillende landen door de docenten gegeven. 2.4. Begin maart 2013 zijn de docenten (ieder afzonderlijk) uitgenodigd voor een

497


gesprek met de interim instituutsdirecteur, [mevrouw A] en de directeur van de faculteit Economie en Management, [de heer B]. [A] en [B] zijn sinds kort werkzaam bij de HAN. [A] vervangt de voormalig afdelingsdirecteur [de heer C] en [B] vervangt [mevrouw D] die thans elders werkzaam is. 2.5. Tijdens het gesprek werd de docenten medegedeeld dat een student, de heer [F] (hierna te noemen: [student F]) zich bij de HAN had beklaagd over de begeleiding van [eisende partij sub 1] bij zijn afstuderen en over het grensoverschrijdend gedrag van de docenten richting studenten. 2.6. Op 25 maart 2013 heeft een vervolggesprek tussen de HAN en de docenten plaatsgevonden. Tijdens dat gesprek heeft De HAN de docenten vrijgesteld van het verrichten van werkzaamheden en een geheimhoudingsplicht opgelegd. Dit is schriftelijk aan de docenten bevestigd. De HAN heeft in de schriftelijke bevestiging aangekondigd dat onderzoeksbureau Bezemer & Kuiper te Rotterdam (hierna te noemen: Bezemer & Kuiper) zal worden ingeschakeld om de afgegeven signalen over het (mogelijk) niet in acht nemen van de professionele distantie van de docenten richting (ex)studenten en/of (ex)medewerkers van de HAN te onderzoeken. 2.7. Op 8 april 2013 heeft vervolgens een gesprek tussen de docenten, ieder afzonderlijk, en Bezemer & Kuiper plaatsgevonden. Voorafgaand aan het gesprek hebben de docenten de gelegenheid gehad om de signalendossiers in te zien die grotendeels bestonden uit e-mails die uit de HAN e-mailaccounts van de docenten waren gehaald. 2.8. De docenten hebben op 12 april 2013 bij het College van Bestuur van de HAN en bij de Commisie van Beroep HBO beroep ingesteld tegen het op 25 maart 2013 genomen besluit van de HAN. Het College van Bestuur van de HAN heeft de docenten onlangs bericht dat het door hen ingestelde beroep niet wordt gehonoreerd. De Commissie van Beroep heeft de docenten bericht dat het door hen ingestelde beroep in behandeling is genomen. 2.9. Op 15 april 2013 heeft de HAN de docenten bericht dat de onderzoeksopdracht aan Bezemer & Kuiper is opgezegd en dat een nieuw onderzoeksbureau zal worden ingeschakeld. 2.10. In dat kader heeft de HAN de docenten op 19 april 2013 laten weten dat op 23 en 24 april nieuwe hoorgesprekken zouden plaatsvinden met onderzoeksbureau Vidocq te Dronten (hierna te noemen: Vidocq). Ook heeft de HAN de docenten stukken toegestuurd afkomstig van Vidocq. Hierop hebben de docenten te kennen gegeven dat zij alleen op de hoorgesprekken zullen verschijnen als de vrijstelling van werkzaamheden wordt opgeheven. De HAN heeft hier niet mee ingestemd. 2.11. De docenten zijn vervolgens niet op de hoorgesprekken op 23 en 24 april 2013 verschenen, waarna Vidocq verder met haar onderzoek is gegaan. 2.12. Eind april 2013 heeft Vidocq haar onderzoeksresultaten en andere stukken aan de docenten toegezonden met het verzoek om daar schriftelijk op te reageren. 2.13. De docenten hebben Vidocq op 3 mei 2013 onder meer te kennen gegeven dat de

498


door Vidocq toegezonden stukken grotendeels overeenkomen met de stukken waarop zij in het onderzoek van Bezemer & Kuiper hebben gereageerd en dat zij het niet wenselijk achten om het reeds gedane onderzoek van Bezemer & Kuiper over te doen. Daarnaast hebben zij aangegeven dat zij niet goed weten op welke stukken zij dienen te reageren, aangezien Vidocq geen concrete vragen stelt. Zij hebben Vidocq verzocht alsnog concrete vragen te formuleren, zodat zij deze kunnen beantwoorden. 2.14. Op 3 mei 2013 hebben de docenten de HAN in kort geding gedagvaard en onder meer wedertewerkstelling gevorderd. 2.15. Vervolgens heeft Vidocq op 6 mei 2013 haar onderzoeksrapportage uitgebracht. 2.16. Naar aanleiding van de bevindingen in de onderzoeksrapportage heeft de HAN de docenten op 7 mei 2013 op staande voet ontslagen. In de brieven die naar de docenten zijn gezonden staat onder meer: (...) Een (Hoofd)docent verkeert in een machts- en afhankelijkheidsrelatie met studenten. Hij dient elke schijn te vermijden van onder andere a) niet-objectief handelen jegens studenten, b) onderscheid maken tussen meisjes en jongens of tussen andere groepen, c) vermenging van zakelijk en prive en jegens studenten en d) ongewenst gedrag en grensoverschrijdende intimiteiten in de relatie docent / student. De belangrijkste opdracht en de kern van HAN als onderwijsinstelling is om onder alle omstandigheden een goede en veilige leeromgeving te bieden aan haar (binnenlandse en buitenlandse) studenten. Uit het vorenstaande en de bijgevoegde stukken en onderzoeksresultaten van Vidocq blijkt dat uw gedrag als Hoofddocent in ernstige mate in strijd is met dit uitgangspunt. Dit vormt een patroon. U hebt u in meerdere opzichten en langdurig grensoverschrijdend gedragen, was als werknemer niet aanspreekbaar voor de HAN en bejegende uw leidinggevende systematisch onheus. U creëert op grote schaal onveiligheid en onrust onder studenten, evenals onder personeel. Uw gedrag is op geen enkele wijze uit te leggen, laat staan te rechtvaardigen aan studenten (die zich benadeeld of onterecht bevoordeeld of geïntimideerd voelen), aan collega’s, aan ouders van studenten, aan de HAN als werkgever en aan de maatschappelijke omgeving waarin de HAN zich bevindt. U berokkent de HAN als werkgever grote reputatieschade aan en frustreert de ontwikkeling van het Instituut. Met dit alles bezoedelt u bovendien het hart van de onderwijsinstelling, namelijk de pedagogische relatie tussen student en docent. De HAN heeft zich beraden over de situatie en heeft alle feiten en omstandigheden afgewogen, waaronder de lengte van uw dienstverband en uw leeftijd, en realiseert zich dat een ontslag op staande voet een zware maatregel is. Uw gedrag als Hoofddocent gaat echter de perken te buiten. De HAN heeft geconcludeerd dat slechts één maatregel resteert. Al het voorgaande en hetgeen is opgenomen in de onderzoeksrapportage en verdere stukken – de feiten en omstandigheden op zichzelf of (geheel of gedeeltelijk) in onderling verband beschouwd – levert een dringende reden op voor beëindiging van uw arbeidsovereenkomst (...). U bent daarom per direct op staande voet ontslagen. (...) 2.17. Op 8 mei 2013 heeft de gemachtigde van de docenten de vernietigbaarheid van het ontslag ingeroepen.

499


2.18. In reactie hierop heeft de gemachtigde van de HAN bericht dat de HAN besloten heeft om een voorwaardelijke ontbindingsprocdedure te starten. Daarnaast heeft de gemachtigde van de HAN medegedeeld dat met het ontslag op staande voet de vrijstelling van werk van 25 maart 2013 is geëindigd en dat – voor het geval om enige reden het ontslag op staande voet geen stand zou houden – de docenten op grond van artikel P-1 van de CAO voor het Hogerberoepsonderwijs (2012-2013) worden geschorst voor de duur van de ontbindingsprocedure. 3. De vordering en het verweer 3.1. De docenten vorderen na eiswijzing dat de kantonrechter, rechtdoende als voorzieningenrechter, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad: a. de HAN veroordeelt om het gebruikelijke, laatstverdiende salaris van de docenten, vanaf 7 mei 2013 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst op rechtsgeldige wijze eindigt, op de gebruikelijke wijze aan hen (door) te betalen, onder gelijktijdige toezending van de loonspecificaties; b. de HAN veroordeelt om ook voor het overige alle verplichtingen uit hoofde van de arbeidsovereenkomsten tussen partijen onverminderd en onvoorwaardelijk na te komen tot het moment dat daaraan op rechtsgeldige wijze een einde is gekomen; c. de HAN veroordeelt om de schorsing van de docenten, zoals opgelegd op 25 maart 2013, met onmiddellijke ingang, althans binnen 24 uur na betekening van het in dezen te wijzen vonnis, op te heffen; d. de HAN veroordeelt om de docenten, zodra zij daartoe in staat zijn, toe te laten tot hun gebruikelijke (re-integratie)werkzaamheden, waaronder tevens maar niet uitsluitend moet worden begrepen dat hen toegang wordt verleend tot het gebouw van de HAN in Arnhem [adres] en dat zij wederom toegang krijgen tot het netwerk/systeem van de HAN zoals zij die hadden vóór genoemde schorsing, zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 voor elke dag dat de HAN niet volledig en onvoorwaardelijk aan deze veroordeling voldoet; e. de HAN veroordeelt om de docenten binnen 24 uur na betekening van het in dezen te wijzen vonnis te rehabiliteren zoals voorgeschreven in artikel P-3 van de toepasselijke CAO en daarbij uitdrukkelijk te benoemen dat de docenten ten onrechte zijn geschorst, waarbij de schriftelijke bevestiging voorafgaand in concept aan (de gemachtigden) van de docenten ter beoordeling wordt gezonden en eerst na schriftelijke instemming van de docenten aan collega’s en studenten wordt gezonden, zulks op straffe van een niet voor matiging vatbare dwangsom van € 1.000,00 voor elke dag dat de HAN in gebreke blijft; f. althans zodanige voorzieningen treft met gelijksoortige werking en strekking als hierboven verzocht, die de kantonrechter geraden acht; g. de HAN veroordeelt om aan de docenten een voorschot op de buitengerechtelijke kosten van € 5.000,00 exclusief btw te betalen; h. de HAN veroordeelt in de proceskosten; i. de HAN veroordeelt in de nakosten, forfaitair te berekenen op € 384,00 en te vermeerderen met de kosten voor het betekenen van het vonnis, inden de HAN 14 dagen na het verzoek om vrijwillig aan het gewezen vonnis te voldoen, in gebreke blijft. 3.2. De docenten leggen aan hun vorderingen ten grondslag dat het door de HAN gegeven ontslag op staande voet nietig dan wel vernietigbaar is, nu een dringende reden

500


ontbreekt en ook de overige omstandigheden van het geval een ontslag op staande voet niet rechtvaardigen. 3.3. De HAN voert gemotiveerd verweer. 3.4. Op de stellingen van partijen wordt, voor zover relevant, hierna ingegaan. 4. De beoordeling 4.1. Vooropgesteld wordt dat een procedure als deze zich niet leent voor nader onderzoek of bewijsvoering, zodat op een aantal punten een inschatting moet worden gemaakt. Daarbij zal moeten worden beoordeeld – kort gezegd – of de vorderingen van de docenten in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben dat het toewijzen daarvan bij wege van voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. 4.2. Het spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van de vordering. Met betrekking tot de aanhangig gemaakte procedure bij de Commissie van Beroep hebben de docenten onweersproken gesteld dat de Commissie van Beroep hoogstwaarschijnlijk pas in juli 2013 uitspraak doet. 4.3. De HAN heeft bezwaar gemaakt tegen de wijziging/vermeerdering van eis van de docenten. De HAN is van mening dat zij in haar belangen wordt geschaad, nu de docenten in plaats van de oorspronkelijke geformuleerde eis en gronden één dag voor de zitting een geheel nieuwe eis hebben geformuleerd en tijdens de zitting de grondslagen van die eis hebben weergegeven. De HAN is van mening dat zij zich daarom niet goed op alle onderdelen kan verweren. Daar komt bij dat de docenten een beroep doen op stukken die zij pas op 13 mei 2013 van de docenten heeft ontvangen. De kantonrechter honoreert dit bezwaar niet en staat de geformuleerde eiswijziging en de gronden daarvan toe. De HAN heeft er op basis van het afgeronde onderzoek op 6 mei 2013 zelf voor gekozen om de docenten op 7 mei 2013 op staande voet te ontslaan, terwijl op dat moment al een kort geding procedure door de docenten in het vooruitzicht was gesteld. Dat het op 7 mei 2013 gegeven ontslag op staande voet tot gevolg heeft gehad dat de docenten hun reeds geformuleerde eisen en grondslagen dienden te wijzigen, was dus te voorzien. Het betoog dat de HAN zich op sommige onderdelen niet goed kan verweren, is daarom een omstandigheid die voor haar rekening en risico dient te komen. 4.4. De kantonrechter moet beoordelen of voldoende aannemelijk is dat het door de HAN gegeven ontslag op staande voet in een bodemprocedure in stand zal blijven. De HAN meent dat dit het geval is, de docenten menen van niet. 4.5. Artikel 7:677 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat ieder van partijen bevoegd is de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen om een dringende reden. Artikel 7:678 lid 1 BW bepaalt verder dat voor de werkgever als dringende redenen zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer kunnen worden beschouwd, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. De kantonrechter moet bij de beoordeling van de gerechtvaardigdheid van het ontslag alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang in aanmerking nemen. De aard en de ernst van de dringende reden moeten afgewogen worden tegen de aangevoerde persoonlijke

501


omstandigheden van de werknemer. 4.6. Uitgangspunt bij de beoordeling is verder dat de bewijslast van de aanwezigheid van de dringende reden, de onverwijldheid van de opzegging en de gelijktijdige mededeling rust op degene die de arbeidsovereenkomst wegens een dringende reden heeft beĂŤindigd, in dit geval de HAN, dus. - onverwijldheid 4.7. Een vereiste voor een rechtsgeldig ontslag op staande voet is dat het onverwijld wordt gegeven. De docenten stellen dat het gegeven ontslag daar niet aan voldoet, omdat de HAN al op of kort na 8 april 2013 bekend was met alle informatie die nodig was om een beslissing over het dienstverband van de docenten te nemen. Ter onderbouwing van deze stelling geven de docenten aan dat Vidocq in haar onderzoeksrapportage grotendeels gebruik heeft gemaakt van informatie die door Bezemer & Kuiper was verzameld en dat de docenten, ieder afzonderlijk, al op 8 april 2013 door Bezemer & Kuiper zijn gehoord en dat op dat moment de signalendossiers, die de basis voor het ontslag vormen, ook gereed waren. De kantonrechter verwerpt dit betoog. Tijdens de zitting heeft de HAN gemotiveerd betwist dat zij al op 8 april 2013 over alle informatie beschikte. Ter onderbouwing heeft de HAN aangevoerd dat de informatie die Vidocq in haar onderzoeksrapportage heeft opgenomen meer omvattend is dan de informatie die Bezemer & Kuiper bij haar onderzoek heeft betrokken. Gewezen wordt op de ‘IBMS student complaint box’ d.d. 8 februari 2009 met klachten over onder meer [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 3], die niet in de door Bezemer & Kuiper opgestelde signalendossiers wordt genoemd, maar wel in de onderzoeksrapportage van Vidocq voorkomt. Daarnaast heeft de HAN aangevoerd dat zij nimmer gespreksverslagen van de tussen de docenten en Bezemer & Kuiper gevoerde gesprekken op 8 april 2013 heeft ontvangen. Zij heeft de docenten daarom alsnog in de gelegenheid willen stellen om door Vidocq gehoord te worden. Pas toen de docenten weigerden om op de hoorgesprekken te verschijnen en Vidocq haar onderzoeksrapportage op 6 mei 2013 afrondde, was de HAN op de hoogte van alle informatie die zij aan het ontslag op staande voet ten grondslag heeft gelegd. Gelet op deze gemotiveerde onderbouwing van de HAN, die niet althans niet concreet door de docenten is weersproken, acht de kantonrechter voldoende aannemelijk gemaakt dat het ontslag op staande op 7 mei 2013 onverwijld is gegeven. Het enkele feit ten slotte dat met name informatie van enkele jaren geleden aan het ontslag op staande voet ten grondslag is gelegd, maakt niet dat het ontslag niet onverwijld is gegeven. Van belang is wanneer de HAN met deze informatie bekend is geworden. - dringende reden? 4.8. In overweging 2.16 wordt de dringende reden die de HAN op 7 mei 2013 aan het gegeven ontslag op staande voet ten grondslag heeft gelegd, weergegeven. Anders dan de docenten menen, volgt uit deze weergave naar het voorlopig oordeel van de voldoende duidelijk wat de docenten wordt verweten, namelijk: - niet-objectief handelen jegens studenten; - onderscheid maken tussen vrouwelijke studenten en mannelijke studenten of tussen andere groepen; - vermenging van zakelijk en prive en jegens studenten; en - ongewenst gedrag en grensoverschrijdende intimiteiten in de relatie docent / student.

502


4.9. De kantonrechter moet daarom nu zijn voorlopig oordeel geven over de vraag of de door de HAN in haar brieven van 7 mei 2013 geformuleerde redenen een dringende reden opleveren die het gegeven ontslag op staande voet rechtvaardigt. De kantonrechter is voorshands van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe het volgende. 4.10. De klacht van [student F] was voor de HAN aanleiding te (laten) onderzoeken of de docenten hun professionele distantie richting (ex)studenten en/of (ex)medewerkers van de HAN in acht hebben genomen. De resultaten van het onderzoek zijn te vinden in het rapport van Vidocq. 4.11. De HAN in het kader van dat onderzoek de HAN-accounts van de docenten bekeken. De docenten hebben met betrekking tot het onderzoek naar hun HAN-accounts naar voren gebracht dat dit in strijd met het ICT-reglement is gebeurd, maar zij hebben nagelaten om daar een rechtsgevolg aan te verbinden. De kantonrechter laat dit punt daarom buiten beschouwing. 4.12. De kantonrechter constateert dat de HAN in de drie ontslagbrieven alle door Vidocq geconstateerde feiten en omstandigheden met betrekking tot alle drie de docenten schetst, terwijl sommige feiten en omstandigheden niet zien op hen allen, maar alleen op [eisende partij sub 1], [eisende partij sub 3] of [eisende partij sub 2]. Bij de beoordeling van de door de HAN gegeven ontslagen op staande voet van ieder van de docenten kunnen dan ook alleen die feiten en omstandigheden meewegen die [eisende partij sub 1], [eisende partij sub 3] en [eisende partij sub 2] ieder afzonderlijk kunnen worden toegerekend. 4.13. De door de HAN geschetste feiten en omstandigheden worden als volgt besproken: - de buitenlandse reizen, - de onderlinge samenwerking tussen jonge vrouwelijke docenten en de docenten, en - de onderlinge contacten tussen de docenten en de (mannelijke en vrouwelijke) studenten en de beoordeling/begeleiding van deze studenten door de docenten. - buitenlandse reizen 4.14. In het kader van hun functie als hoofddocent bij de Arnhem Business School initieerden de docenten met regelmaat buitenlandse reizen. Volgens de HAN is gebleken dat de docenten zich tijdens die reizen veel met vrouwen en drank bezighielden. Onder medewerkers en studenten gingen geruchten rond over ‘hoerenbezoek in Moskou’, ‘sex trips’ en het bestellen van vrouwen. Verder blijkt uit onderzochte e-mailcorrespondentie dat in e-mailberichten die op het zakelijke account van [eisende partij sub 1] zijn getroffen met collega’s gecorrespondeerd is over ‘Kirgische schatjes’ en ‘Kirgische schonen’. Ook heeft de HAN naar een aantal e-mailberichten verwezen waarin [eisende partij sub 1] tijdens deze reizen schrijft over vrouwen. Zo heeft hij naar collega-docenten over een ontmoeting met een dame in een discotheek in Moskou geschreven en over een bezoek aan een fair in Plovdiv, Bulgarije, waar volgens hem mooie vrouwen bij aanwezig waren. Tot slot heeft de HAN e-mailcorrespondentie die tussen [eisende partij sub 2] en [eisende partij sub 1] is gevoerd in het geding gebracht waarin zij schrijven over vrouwelijke studenten die aan de managementgame in Moskou meededen. Weliswaar acht de kantonrechter voldoende aannemelijk dat in ieder geval [eisende partij sub 1] zich tijdens de reizen in het buitenland met vrouwen heeft bezighouden, maar uit de inhoud van deze e-mailberichten kan geen onderbouwing van de hiervoor genoemde

503


geruchten worden afgeleid. De docenten hebben betwist dat de geruchten op waarheid berusten, zodat die stelling van de HAN in dit kort geding niet voor juist kan worden gehouden. Het is verder niet vanzelfsprekend dat de HAN [eisende partij sub 1] kan aanspreken op de omstandigheid dat hij zich tijdens buitenlandse reizen met vrouwen bezighoudt. Bij de beoordeling van dit punt moet naar het oordeel van de kantonrechter ook meewegen dat de docenten de buitenlandse reizen onbezoldigd en grotendeels in vakantietijd deden, hetgeen door de HAN niet is weersproken. Omdat de HAN deze elementen niet in haar betoog heeft verwerkt, zijn de standpunten van partijen op dit punt onvoldoende uitgekristalliseerd om in dit kort geding bij de beoordeling van het ontslag op staande voet een rol te kunnen spelen. 4.15. Wat hiervoor is overwogen kan anders liggen als aannemelijk is dat de docenten door hun gedrag reputatieschade aan de HAN hebben toegebracht. Dit kan het geval zijn met betrekking tot het betoog van de HAN dat [eisende partij sub 3] en [eisende partij sub 1] tijdens hun reis naar de Plekahov Universiteit in Moskou ‘rockstargedrag’ hebben vertoond, waarover de ‘vice-dean’ [X] tegen [A] heeft geklaagd. De kantonrechter overweegt dat [eisende partij sub 3] en [eisende partij sub 1] gemotiveerd hebben weersproken dat zijn dergelijk gedrag hebben vertoond. Zij hebben een e-mailbericht van de ‘dean’ [Y] van 28 februari 2013 overgelegd waarin juist dank wordt uitgesproken voor heet feit dat de docenten de universiteit hebben bezocht. De kantonrechter kan er in dit kort geding daarom niet vanuit gaan dat de HAN door toedoen van de docenten reputatieschade heeft geleden. - de onderlinge samenwerking tussen jonge vrouwelijke docenten en de docenten 4.16. In de ontslagbrieven wordt melding gemaakt van het feit dat jonge vrouwelijke docenten, waaronder mevrouw [G], problemen zouden ondervinden in de samenwerking met de docenten. Ook dit verwijt is gemotiveerd door de docenten weersproken. Zij hebben op hun beurt een verklaring van [G] geciteerd waarin zij het tegenovergestelde verklaart. De kantonrechter kan de HAN op dit punt daarom niet in haar betoog volgen. - de onderlinge contacten tussen de docenten en de (mannelijke en vrouwelijke) studenten – 4.17. De docenten wordt verweten dat zij vrouwelijke studenten ten opzichte van mannelijke studenten hebben voorgetrokken. De HAN heeft ter onderbouwing van deze stelling verwezen naar de klacht van [student F] en naar een paar reacties die (ex)studenten naar aanleiding van het nieuwsbericht dat op de internetsite van Omroep Gelderland staat, hebben geplaatst. De docenten hebben dit weersproken. Zij zijn van mening dat zij zowel vrouwelijke als mannelijke studenten altijd objectief hebben beoordeeld. De kantonrechter constateert dat tegenover de door de HAN aangehaalde reacties die de stelling van de HAN onderschrijven, bij de stukken ook reacties zijn die de visie van de docenten onderschrijven. Met betrekking tot de klacht van [student F] over de begeleiding van [eisende partij sub 1] bij zijn afstuderen, heeft [eisende partij sub 1] aangegeven dat hij de afstudeeropdracht van [student F] heeft afgekeurd en dat [student F] daarom enkel uit frustratie een klacht tegen hem heeft ingediend. Gelet op wat hiervoor is overwogen acht de kantonrechter in dit kort geding onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de docenten vrouwelijke studenten ten opzichte van mannelijke studenten hebben voorgetrokken.

504


4.18. Bij het onderzoek naar aanleiding van de klacht van [student F] zijn door de docenten verzonden e-mailberichten naar boven gekomen (bij [eisende partij sub 1] over de periode 2004-2013, bij [eisende partij sub 2] over de periode 2008-2012 en bij [eisende partij sub 3] over de periode 2008-2011) waarvan de inhoud volgens de HAN niet strookt met haar visie over de manier van corresponderen door docenten met (ex)studenten. De HAN is van mening dat de wijze waarop de docenten met (ex)studenten hebben gemaild te amicaal/persoonlijk is. De professionele distantie die een docent ten opzichte van een student dient te hebben, is niet in acht genomen. Ter illustratie geeft zij aan dat de door de docenten gezonden e-mailberichten aan (ex)studenten beginnen met ‘Lieve’, ‘Lieverd’, ‘Darling’, ‘Hi lekker ding’, ‘Hi sweetie’ etc. en afsluiten met ‘Kus en hug’, ‘xxx (want ik vind je nog steeds lief)’, ‘Kisses for now’, ‘Love you’, ‘Lots of love’, ‘Hugs’, ‘A sweet hug’, ‘Knuffel’, ‘Love u daddy’. 4.19. De kantonrechter merkt op dat de HAN bij de door haar aangehaalde emailberichten geen onderscheid heeft gemaakt tussen e-mailberichten die aan studenten zijn gestuurd of aan ex-studenten, terwijl zij ter zitting heeft beaamd dat het een verschil maakt of de docenten de e-mailberichten aan ex-studenten die jaren geleden aan de HAN hebben gestudeerd hebben gezonden of aan studenten of ex-studenten die net zijn afgestudeerd. De docenten hebben deze splitsing in de mailcorrespondentie wel gemaakt (zie de aanvullende producties 20 en 21 van de docenten). Als gekeken wordt naar de door de docenten geselecteerde e-mailberichten die aan studenten zijn gestuurd, dan is de toon van de docenten in deze e-mailberichten zeker aan te merken als (wellicht te) amicaal en persoonlijk. 4.20. Met betrekking tot de door de docenten gezonden e-mailberichten aan studenten vallen twee e-mailcorrespondenties op in het licht van de verwijten die de HAN de docenten maakt: - het door [eisende partij sub 1] aan een studente gezonden e-mailbericht in december 2009 waarin hij schrijft: ‘You really know how to make a man happy. Wow...’ en ‘And about who I am thinking constantly also 3000 km away’ in reactie op een e-mailbericht van de studente waarin staat: ‘I thought all day long (and even dreamt) about someone who is 3000 km away now. Don’t know how to stop it any more. He is just living in my mind, can you imagine?!’, en - een tussen [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] gevoerde emailcorrespondentie rond maart 2009 waaruit blijkt dat [eisende partij sub 2] onder meer aan een studente heeft geschreven: ‘When we start kissing, I can feel you are holding back’ en waarin hij onder meer aan [eisende partij sub 1] heeft geschreven: ‘zij is een moedig mens en durfde de stap te nemen na het innemen van veel alcohol en wist wat ze deed’ en ‘het zijn dan ook heel intense emoties. En lekker fris, met twee onfrisse plekje(s) bij mij, (namelijk) de leraar-leerling situatie en zij had er heel veel drank voor nodig om dit te durven’. Uit deze e-mailcorrespondentie kan naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter zeker afgeleid worden dat zowel [eisende partij sub 1] als [eisende partij sub 2] jaren geleden intieme contacten met studentes hebben gehad. Of dit nu een dringende reden oplevert die een ontslag op staande voet rechtvaardigt, wordt hierna besproken. 4.21. Ook heeft de HAN aangevoerd dat de docenten bij persoonlijke contacten met vrouwelijke studenten onvoldoende professionele distantie hebben betracht. Meer

505


specifiek wordt [eisende partij sub 1] verweten dat hij op de dormitories (de verblijven van de studenten) is geweest, dat hij in privé met vrouwelijke studenten heeft afgesproken (onder meer eetafspraken en hardloopafspraken), dat hij met regelmaat bij studentenfeesten aanwezig is geweest en daarbij de indruk gaf dronken te zijn, dat hij twee studentes in zijn woning te logeren heeft gehad, dat hij met de studente met wie hij in de hiervoor aangehaalde e-mailcorrespondentie heeft gemaild, heeft gezoend en dat hij onlangs zijn mobiele telefoonnummer op het kladblok van een studente heeft achtergelaten. Meer specifiek wordt [eisende partij sub 3] verweten dat hij als mentor met buitenlandse vrouwelijke studenten huilgesprekken heeft gevoerd, dat hij vrouwelijke studenten tijdens lessen zou hebben gezoend en omhelsd en dat hij als coach/mentor een gesprek met een vrouwelijke student in de HANgar (het café op de HAN) heeft gevoerd waarbij de vrouwelijke student bij hem op schoot zat. Daarnaast wordt deze beide docenten verweten dat zij via Facebook vriendschapverzoeken aan vrouwelijke studenten hebben verstuurd en dat zij na acceptatie van die vriendschapsverzoeken onder foto’s flirterige opmerkingen hebben geplaatst. Tot slot wordt [eisende partij sub 2] verweten dat hij een intieme relatie met de studente heeft gehad over wie hij met [eisende partij sub 1] in de hiervoor aangehaalde emailcorrespondentie heeft gesproken. 4.22. De docenten hebben de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden (grotendeels) betwist, althans geplaatst in de volgens hen juiste context. Zij hebben gesteld dat de wijze waarop zij naar studenten hebben gemaild en waarop zij zich jegens vrouwelijke studenten in persoon hebben gedragen met name dient te worden bezien tegen de achtergrond van de cultuur die binnen ABS heerst. In dit kader hebben de docenten betoogd dat zij bij de invulling van hun functie als hoofddocent altijd een persoonlijke benadering richting de studenten hebben gebruikt en dat deze studentengroep, die veelal uit buitenlandse studenten bestaat, dit nodig heeft. Zij zijn namelijk op zoek naar een ‘home away from home’ en hebben daarom baat bij betrokken en benaderbare docenten. Tot slot hebben zij betoogd dat de HAN hen hierop nooit heeft aangesproken en dat de HAN ook nimmer aanleiding heeft gezien om in te grijpen, terwijl zij de cultuur binnen ABS kende. 4.23. De kantonrechter overweegt dat tussen partijen niet in geschil is dat de docenten binnen de ABS een aanzienlijke senioriteit genieten en dat de docenten tot een hechte groep behoren die zich binnen ABS een vrije positie heeft verworven. De docenten zijn vanaf de oprichting bij de internationale opleiding betrokken geweest en de HAN heeft hen jarenlang alle vrijheid gegeven om de opleiding vorm te geven en te ontwikkelen. Gelet hierop vraagt de kantonrechter zich af of de HAN niet eerder had moeten ingrijpen om de nu ontstane en volgens haar onwenselijke situatie te voorkomen. Dat de HAN pas recent op de hoogte zou zijn geraakt van de wijze waarop de docenten de studenten benaderen, zoals de HAN beweert, acht de kantonrechter, zonder nadere onderbouwing die ontbreekt, onvoldoende aannemelijk gemaakt. Het kan zo zijn dat [de heer B] en [mevrouw A] als nieuwe leidinggevenden van de HAN inderdaad recent met de aan de docenten verweten gedragingen bekend zijn geworden, maar de vraag dringt zich op of hun voorgangers hier evenmin van op de hoogte zijn geweest danwel hadden moeten zijn. Dit element is tijdens de behandeling onvoldoende uit de verf is gekomen, hetgeen er thans toe leidt dat de kantonrechter niet met voldoende zekerheid kan oordelen dat gelet hierop het geven ontslag op staande voet in een bodemprocedure in stand zal blijven. Nader onderzoek is nodig naar de vraag hoe de door de docenten geschetste

506


cultuur binnen de ABS zich verhoudt tot de verwijten die de HAN de docenten thans over het niet in acht nemen van de professionele distantie maakt en of, en zo ja, in welke mate de HAN een verwijt treft dat zij de door de docenten geschetste cultuur al die tijd heeft laten (voort)bestaan. Overigens is op dit punt ook niet gebleken dat binnen de HAN enige gedrags-/beleidsregels zijn geformuleerd die voorschrijven welke professionele distantie een docent ten opzichte van een student in acht dient te nemen. 4.24. Tot slot merkt de kantonrechter op dat uit de stukken blijkt dat [eisende partij sub 3] op 12 april 2012 een berisping opgelegd heeft gekregen omdat hij voorafgaand aan een tentamen de tentamenvragen met studenten had besproken. Niet duidelijk is wat de HAN met dit punt beoogt in het kader van het gegeven ontslag op staande voet, zodat de kantonrechter dit verder buiten beschouwing laat. -beoordeling van de vorderingen 4.25. Al met al is het voor de kantonrechter onvoldoende duidelijk of het door de HAN aan de docenten gegeven ontslag op staande voet in een bodemprocedure stand zal houden. Op veel punten is nader (getuigen)bewijs en/of onderzoek nodig, waarvoor in dit kort geding geen plaats is. Als gekeken wordt naar de door de HAN aannemelijk gemaakte verwijten voor ieder van de docenten afzonderlijk (zoals weergegeven in de overwegingen 4.19 en 4.20), dan rijst de vraag of het door de HAN gegeven ontslag op staande voet niet een te verstrekkende maatregel is geweest, gelet op het tijdsverloop tussen de gedragingen en het ontslag op staande voet, de mogelijke wetenschap bij de HAN van de gedragingen, de leeftijd van de docenten, hun lange dienstverband bij de HAN en hun goede functioneren. De kantonrechter zal daarom als ordemaatregel de gevorderde loondoorbetaling toewijzen. Het gevorderde onder 3.1. onder b wordt niet toegewezen, omdat deze vordering te ruim is geformuleerd. 4.26. De vordering van de docenten om hun schorsing die is opgelegd op 25 maart 2013 op te heffen wijst de kantonrechter eveneens af. Indien de vrijstelling van werkzaamheden op 25 maart 2013 al als een schorsing dient te worden gezien, dan is deze schorsing op 7 mei 2013 geĂŤindigd. De kantonrechter ziet geen aanleiding de schorsing ex artikel P-1 van de CAO voor het Hogerberoepsonderwijs (2012-2013) die de HAN de docenten onlangs heeft opgelegd, op te heffen. De HAN heeft aangekondigd te streven naar beĂŤindiging van de arbeidsovereenkomsten met de docenten, ook als het gegeven ontslag op staande voet geen stand houdt, bijvoorbeeld door op korte termijn aan de kantonrechter te verzoeken de arbeidsovereenkomsten met de docenten voorwaardelijk te ontbinden. De kantonrechter acht het niet onaannemelijk dat in die procedure de arbeidsovereenkomsten tussen de HAN en de docenten (alsnog) binnen afzienbare tijd zullen worden ontbonden. De kantonrechter ziet daarom ook geen aanleiding om de gevorderde wedertewerkstelling toe te wijzen. 4.27. Op dezelfde gronden ziet de kantonrechter gelet op wat hiervoor is overwogen in dit kort geding geen aanleiding de gevorderde rehabilitatie toe te wijzen. 4.28. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten wijst de kantonrechter af. De docenten hebben, tegenover de gemotiveerde betwisting door de HAN, onvoldoende aannemelijk gemaakt dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden ter hoogte van een bedrag van â‚Ź 5.000,00 (exclusief btw) zijn verricht.

507


4.29. Per saldo wordt de HAN in dit kort geding in het ongelijk gesteld. Zij moet daarom de proceskosten dragen. De nakosten worden toegewezen tot € 100,00. Dit is een half salarispunt van het toe te wijzen salaris van de gemachtigde met een maximum van € 100,00. 5. De beslissing De kantonrechter rechtdoende als voorzieningenrechter 5.1. veroordeelt de HAN om het gebruikelijke, laatstverdiende salaris van de docenten vanaf 7 mei 2013 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst op rechtsgeldige wijze eindigt, op de gebruikelijke wijze aan hen (door) te betalen, onder gelijktijdige toezending van loonspecificaties; 5.2. veroordeelt de HAN in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van de docenten begroot op € 101,85 aan dagvaardingskosten, € 213,00 aan griffierecht, € 400,00 aan salaris voor de gemachtigde en € 100,00 aan kosten die na dit vonnis zullen ontstaan; 5.3. verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad; 5.4. wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. P.J. Wiegman en in het openbaar uitgesproken op

508


RAR 2013/68: Bevoegdheid rechter. Is de civiele kamer van de rechtbank bevoegd in een procedure waarin een statutair bestuurder een beroep doet op ... Instantie:

Rechtbank Oost-Nederland Datum:

30 januari 2013

Magistraten:

Mr. G.G. Vermeulen

Zaaknr:

C/08/131494 HA ZA 12-325

Conclusie:

-

LJN:

BZ0822

Noot:

-

Roepnaam: -

Brondocumenten: Uitspraak, Rechtbank Oost-Nederland, 30-01-2013 Wetingang: Art. 2:241Art. 2:241 BW Brondocument: Rb. Oost-Nederland, 30-01-2013, nr C/08/131494 HA ZA 12-325Rb. Oost-Nederland, 30-01-2013, nr C/08/131494 HA ZA 12-325 Bevoegdheid rechter. Statutair bestuurder. Is de civiele kamer van de rechtbank bevoegd in een procedure waarin een statutair bestuurder een beroep doet op kennelijke onredelijke opzegging van zijn arbeidsovereenkomst? Samenvatting Naar bovenNaar boven Eiser is bij besluit van de algemene aandeelhoudersvergadering per 1 maart 2012 als statutair bestuurder ontslagen. Eiser stelt zich op het standpunt dat daarmee niet automatisch een einde is gekomen aan zijn arbeidsovereenkomst. Bij beschikking van 17 april 2012 heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst tussen eiser en gedaagde per 15 mei 2012 ontbonden onder toekenning van een vergoeding van € 155.000, voor zover de arbeidsovereenkomst nog zou bestaan. In onderhavige procedure vordert eiser primair een verklaring voor recht dat de arbeidsovereenkomst pas door die ontbindingsbeschikking is geëindigd. Subsidiair vordert eiser betaling van € 155.000 inkomstenschade en € 245.000 pensioenschade op grond van kennelijke onredelijke opzegging. Gedaagde verzoekt de rechtbank zich onbevoegd te verklaren om kennis te nemen van de vordering van eiser en de zaak te verwijzen naar de sector kanton. Zij stelt daartoe dat de vordering van eiser uit hoofde van art. 7:681art. 7:681 BW niet kan worden aangemerkt als een rechtsvordering betreffende de overeenkomst tussen de vennootschap en de bestuurder zoals bedoeld in art. 2:241art. 2:241 BW. Dit nu eiser het standpunt inneemt dat met de beëindiging van de functie van statutair bestuurder van de vennootschap geen einde is gekomen aan de arbeidsovereenkomst met de vennootschap en er daarnaast sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen eiser en een groepsvennootschap. Eiser verweert zich in het incident door de stellen dat hij wel uit hoofde van een dienstbetrekking vordert, maar dat die dienstbetrekking nu juist voortvloeit uit de vennootschapsrechtelijke verhoudingen tussen partijen. Rb.: Art. 2:241Art. 2:241 BW bepaalt dat de rechtbank kennis neemt van alle rechtsvorderingen betreffende de overeenkomst tussen de vennootschap en de

509


bestuurder, waaronder tevens begrepen de vordering uit hoofde van art. 7:685art. 7:685 BW. De rechtbank stelt voorop dat ook nadat de vennootschapsrechtelijke relatie is beëindigd door een ontslagbesluit van de algemene vergadering van aandeelhouders, de rechtbank bevoegd blijft om van vorderingen met betrekking tot de arbeidsovereenkomst kennis te nemen. In gevallen waarin het ontslagbesluit derhalve wel heeft geleid tot beëindiging van de vennootschapsrechtelijke betrekking maar niet van de arbeidrechtelijke, blijft de rechtbank bevoegd. Bovendien blijft de bevoegdheid in stand in de gevallen waarin ook de arbeidsovereenkomst tot een einde is gekomen maar de voormalig bestuurder een beroep doet op art. 7:681art. 7:681 BW. De rechtbank acht voor de bevoegdheidsvraag bepalend of de eisende partij heeft gesteld dat hij bestuurder was. In dit geschil staat dat niet ter discussie. Gelet daarop is de rechtbank bevoegd van de vorderingen van eiser kennis te nemen. Zie ook Naar bovenNaar boven Zie ook: HR 15 april 2005, RAR 2005/76RAR 2005/76 en 7777, NJ 2005/483NJ 2005/483 en 484484, JOR 2005/144 en 145 (Ciris en Unidek): als hoofdregel geldt dat de • beëindiging van de vennootschapsrechtelijke band ook het einde van de arbeidsovereenkomst meebrengt; HR 17 november 1995, NJ 1996/142NJ 1996/142 (Atlantic Nominees): een rechtsvordering die betrekking heeft op rechten en verplichtingen die voortvloeien uit • de beëindigde overeenkomst tussen bestuurder en vennootschap, dient te worden aangemerkt als een rechtsvordering als bedoeld in art. 2:241art. 2:241 BW; HR 8 oktober 1993, NJ 1994/211NJ 1994/211 (De Waard/Mooij Verf): de kantonrechter • was bevoegd kennis te nemen van het verzoekschrift omdat werknemer niet heeft gesteld dat hij als bestuurder in dienst was; HR 13 november 1992, NJ 1993/265NJ 1993/265: wanneer een ontslagbesluit de beëindiging van een dienstbetrekking met zich meebrengt, dient de rechtsvordering die • betrekking heeft op rechten en verplichtingen die voortvloeien uit de beëindigde overeenkomst, te worden aangemerkt als een vordering als bedoeld in art. 2:241art. 2:241 BW; •

A.J. de Boode, ‘Wil de echte bevoegde rechter opstaan voor de gewezen statutair directeur?’, ArbeidsRecht 2001/38ArbeidsRecht 2001/38.

Zie anders: Rb. Roermond 2 februari 2011, NJF 2011/138NJF 2011/138, JAR 2011/85: de vordering • tot schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag raakt alleen aan arbeidsrechtelijke vragen zodat de kantonrechter bevoegd is; Rb. Rotterdam (vzr.) 7 december 2004, JAR 2005/39, JOR 2005/83: de sector civiel • recht van de rechtbank is ook bevoegd kennis te nemen van rechtsvorderingen betreffende de arbeidsovereenkomst indien de bestuurder zelf zijn functie als statutair

510


bestuurder heeft neergelegd. Wenk Naar bovenNaar boven Wenk: Art. 2:241Art. 2:241 BW bepaalt dat de civiele kamer van de rechtbank kennis neemt van de rechtsvorderingen betreffende overeenkomsten tussen de vennootschap en haar bestuurder. In geval van personen die niet langer de vennootschapsrechtelijke positie van bestuurder vervullen maar nog wel een dienstverband hebben, geeft deze rechtsregel aanleiding voor juridische discussies. In dit geval maakte de rechtbank er weinig woorden aan vuil: ondanks het feit dat de bestuurder had aangevoerd dat met de beëindiging van de functie van statutair bestuurder van de vennootschap geen einde was gekomen aan de arbeidsovereenkomst met de vennootschap en er daarnaast sprake was van een separate arbeidsovereenkomst tussen eiser en een groepsvennootschap, achtte de rechtbank zich op grond van het bepaalde in art. 2:241 BW bevoegd. Dit oordeel is in lijn met dat van de Hoge Raad. Deze oordeelde eerder in de arresten Atlantic Nominees (zie onder ‘Zie ook’: HR 17 november 1995, NJ 1996/142NJ 1996/142) en Mooij Verf (zie onder ‘Zie ook’: HR 8 oktober 1993, NJ 1994/211NJ 1994/211) dat de civiele kamer van de rechtbank niet alleen bevoegd is in situaties waarin het ontslagbesluit van de AVA wel heeft geleid tot beëindiging van de vennootschapsrechtelijke betrekking maar niet van de arbeidsovereenkomst, maar ook in het geval dat er zowel een einde is gekomen aan de vennootschapsrechtelijke betrekking alsook aan de arbeidsovereenkomst. Daarbij geldt dat eiser expliciet dient te hebben gesteld dat de betrokken persoon de positie van bestuurder vervulde. Partij(en) Naar bovenNaar boven Eiser in de hoofdzaak, incidenteel verweerder, verder te noemen: eiser, adv. mr. H. Versluis, tegen Gedaagde B.V., gedaagde in de hoofdzaak, incidenteel eiseres, verder te noemen: gedaagde, adv. mr. M.M.A. Bakker. Uitspraak Naar bovenNaar boven Rechtbank Oost-Nederland, zittingsplaats Almelo: (...) De beoordeling van het geschil en de motivering van de beslissing In de hoofdzaak

511


Bij dagvaarding vordert eiser om bij vonnis primair te verklaren voor recht dat na 1 maart 2012 de arbeidsovereenkomst tussen hem en gedaagde is blijven voortduren en pas per 15 mei 2012 is beëindigd door de ontbindingsbeschikking van de kantonrechter te Enschede van 17 april 2012. Subsidiair vordert eiser te 1. verklaren voor recht dat de beëindiging van de arbeidsovereenkomst door gedaagde per 1 maart 2012 kennelijk onredelijk is met veroordeling van gedaagde tot betaling van een bedrag van € 155.000 bruto uit hoofde van inkomstenschade en een bedrag van € 245.000 uit hoofde van pensioenschade, dit alles vermeerderd met rente en kosten. Eiser stelt daartoe dat hij vanaf 1 januari 1985 als statutair bestuurder, tevens aandeelhouder heeft gefunctioneerd binnen (de rechtsvoorgangster van) gedaagde. Tijdens de algemene aandeelhoudersvergadering van gedaagde van 29 september 2011 is besloten om eiser per 1 maart 2012 als statutair bestuurder te ontslaan. Eiser neemt het standpunt in dat door voornoemd ontslagbesluit de arbeidsovereenkomst niet automatisch tot een einde is gekomen terwijl er daarnaast sprake zou zijn van een arbeidsovereenkomst voor de functie van 2. directeur met de besloten vennootschap X B.V.. Eerst bij beschikking van 17 april 2012 heeft de kantonrechter te Enschede met ingang van 15 mei 2012 ontbonden de arbeidsovereenkomst tussen eiser en gedaagde zomede de arbeidsovereenkomst tussen eiser en Beheer B.V., doch zulks uitsluitend in het geval in rechte komt vast te staan dat dergelijke arbeidsovereenkomsten nog bestaan. De kantonrechter heeft in dat geval ten laste van de vennootschap waarmee de arbeidsovereenkomst nog zal bestaan, aan eiser een vergoeding toegekend van bruto € 155.000. Stellende dat er per 1 maart 2012 nog steeds sprake was van een 3. arbeidsovereenkomst, vordert eiser dan ook in deze procedure ten laste van gedaagde betaling op de wijze als hiervoor verwoord. In het incident Gedaagde verzoekt de rechtbank zich onbevoegd te verklaren om kennis te nemen van het onderhavige geschil en de zaak te verwijzen naar de sector kanton, locatie Enschede. Gedaagde stelt daartoe dat niet rechtbank Almelo, sector civiel bevoegd is maar de sector kanton, locatie Enschede nu de vordering 4. van eiser rechtsvragen betreft die worden beheerst door het arbeidsrecht en niet door het vennootschapsrecht. Eiser stelt immers een vordering in uit hoofde van artikel 7:681artikel 7:681 BW, hetgeen niet kan worden aangemerkt als een rechtsvordering betreffende de overeenkomst tussen de vennootschap en de bestuurder als bepaald in artikel 2:241artikel 2:241 BW. Daarbij is, naar gedaagde stelt, van belang dat eiser zowel in de tussen partijen gevoerde procedure ten overstaan van de kantonrechter te Enschede, als in de 5. inleidende dagvaarding in de onderhavige procedure, nadrukkelijk het standpunt inneemt dat met opzegging van het statutair bestuurderschap, geen einde is gekomen aan de arbeidsovereenkomst tussen hem en gedaagde, en hij bovendien bij inleidende dagvaarding herhaalt dat daarnaast sprake is van een

512


arbeidsovereenkomst voor de functie van directeur tussen hem en X B.V.. Nu eiser zijn vordering in deze procedure derhalve baseert op een arbeidsovereenkomst en het standpunt inneemt dat de beĂŤindiging van zijn positie als statutair directeur het voortbestaan van de arbeidsovereenkomst onverlet heeft gelaten, moet de kantonrechter en derhalve niet de rechtbank over de vordering oordelen. Eiser voert verweer in het incident. Naar zijn oordeel vordert hij wel uit hoofde van een dienstbetrekking, doch die dienstbetrekking vloeit voort uit de 6. vennootschapsrechtelijke verhouding tussen partijen. De vorderingen zijn een rechtstreeks gevolg van het ontslag als statutair bestuurder. Artikel 2:241Artikel 2:241 BW bepaalt dan ook de bevoegdheid van de rechtbank. De beoordeling Artikel 2:241Artikel 2:241 BW bepaalt dat de rechtbank kennis neemt van alle rechtsvorderingen betreffende de overeenkomst tussen de vennootschap en de bestuurder, waaronder tevens begrepen de vordering uit hoofde van artikel 7:685artikel 7:685 BW. Ook nadat de vennootschapsrechtelijke relatie is beĂŤindigd door een ontslagbesluit van de algemene vergadering van aandeelhouders, blijft de rechtbank bevoegd om van vorderingen met betrekking tot de arbeidsovereenkomst kennis te nemen (zie onder meer Hoge Raad 17 november 1995, NJ 1996/142NJ 7. 1996/142). Anders gezegd, in die gevallen waarin het ontslagbesluit wel heeft geleid tot beĂŤindiging van de vennootschapsrechtelijke betrekking maar niet van de arbeidsovereenkomst, blijft de rechtbank bevoegd om te oordelen over geschillen die uit die arbeidsovereenkomst voortvloeien. Bovendien blijft de bevoegdheid van de rechtbank in stand, zelfs in die gevallen waarin ook de arbeidsovereenkomst tot een einde is gekomen maar de (voormalig) bestuurder bijvoorbeeld een beroep doet op kennelijk onredelijke opzegging zoals in het onderhavige geschil. Voor de bevoegdheid is bepalend het antwoord op de vraag of de eisende partij heeft gesteld dat hij bestuurder was. In het onderhavige geschil staat dat niet ter discussie. Eiser heeft dat genoegzaam gesteld onder verwijzing naar zijn oproeping 8. om te verschijnen tijdens de buitengewone algemene vergadering van aandeelhouders van X B.V. van 12 september 2011. Zijn voorgenomen ontslag was het enige agendapunt. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank derhalve bevoegd om van de onderhavige vorderingen van eiser kennis te nemen. Nadrukkelijk voegt de rechtbank daaraan toe dat eiser kennelijk mede het standpunt inneemt dat hij ook 9. een arbeidsovereenkomst heeft met X B.V.. De laatstgenoemde vennootschap is geen partij in dit geding. De beweerdelijke arbeidsovereenkomst met Beheer B.V. is derhalve niet bepalend voor de bevoegdheid van de rechtbank in dit geschil.

10.

De vordering in het incident zal derhalve worden afgewezen. Gedaagde zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het geding worden veroordeeld. (enz.)

513


514


LJN: BZ5411,Sector kanton Rechtbank Limburg , 360449 \ OV VERZ 12-578 Datum uitspraak: 14-03-2013 Datum publicatie: 25-03-2013 Rechtsgebied:

Handelszaak

Soort procedure: Eerste aanleg - enkelvoudig Inhoudsindicatie: Deelgeschilprocedure1019w Rv; Zorgplicht van de werkgever ex. artikel 7:658 BW; Werkgever heeft voldaan aan de op haar rustende verplichting tot het houden van toezicht op het voldoen aan de instructies. Vindplaats(en):

Rechtspraak.nl

Uitspraak RECHTBANK LIMBURG Zittingsplaats Roermond Burgerlijk recht Zaaknummer: 360449 \ OV VERZ 12-578 Beschikking van de kantonrechter te Venlo d.d. 14 maart 2013 in de zaak van: [verzoekster], wonende te [woonplaats] ([land]), verzoekster, hierna ook te noemen [verzoekster], gemachtigde: mr. J.M. Tromp, tegen: Van Gorp Greenfood B.V., gevestigd te 5951 DD Belfeld aan het adres Kerkberg 9, verweerder, hierna ook te noemen Van Gorp Greenfood en de werkgever, gemachtigde: mr. P.J. klein Gunnewiek. Partijen worden hierna genoemd [verzoekster] en Van Gorp Greenfood. 1. Het verloop van de procedure 1.1. Dit blijkt uit het volgende: - het verzoekschrift ex artikel 1019w van het Wetboek van Rechtsvordering (hierna:Rv),

515


binnengekomen bij de rechtbank op 6 december 2012; - het verweerschrift, binnengekomen bij de rechtbank op 7 februari 2013; - de mondelinge behandeling, die heeft plaatsgevonden op 14 februari 2013 en waarbij zijn verschenen: mr. Tromp, namens [verzoekster]; - namens Van Gorp Greenfood, [X] en [Y], bijgestaan door mr. Klein Gunnewiek; - de door mrs. Tromp en Klein Gunnewiek overgelegde (zittings)aantekeningen. 2. De feiten 2.1. Van Gorp Greenfood is een ‘groentesnijbedrijf’. Dutchgrowers B.V. (hierna: Dutchgrowers) is een zusterbedrijf daarvan. De bedrijfsactiviteiten van Dutchgrowers zijn (met name) gericht op de teelt van ijsbergsla voor Van Gorp Greenfood. 2.2. In de periode 2003 tot en met 2008 is [verzoekster] formeel in loondienst geweest van Dutchgrowers. Sinds 2009 heeft Dutchgrowers een overeenkomst met uitzendbureau Otto Workforce B.V. voor de inzet van (Poolse) werknemers bij het oogsten van (met name) ijsbergsla. Otto Workforce B.V. heeft een arbeidsovereenkomst gesloten met [verzoekster] met ingang van 1 mei 2009 tot 27 november 2009.

2.3. De (Poolse) werknemers worden vanuit hun verblijfsplek met twee busjes naar het perceel gebracht waar de ijsbergsla wordt geoogst. Vanuit de busjes lopen de werknemers over het geoogste perceel naar de mobiele kantine en vervolgens naar de nabijgelegen oogstmachine. Tijdens deze wandeling is [verzoekster] op 14 oktober 2009 gevallen, waarbij zij op dat moment geen veiligheidsschoeisel droeg. 2.4. Andriessen expertise heeft in opdracht van Aegon, verzekeraar van werkgever, een expertiserapport d.d. 20 januari 2011 uitgebracht. Naar aanleiding daarvan heeft Aegon laten weten geen aansprakelijkheid te erkennen. 3. Het verzoek 3.1. [verzoekster] verzoekt - om voor recht te verklaren dat Van Gorp Greenfood aansprakelijk is voor het onderhavige bedrijfsongeval; - veroordeling van Aegon in de buitengerechtelijke kosten begroot op € 7.867,36, te vermeerderen met de verschotten, zoals het griffierecht. 3.2. Aan dit verzoek legt [verzoekster] - kort samengevat - ten grondslag dat de werkgever aansprakelijk is op basis van artikel 7:658 lid 4 BW voor de door [verzoekster] geleden en nog te lijden schade. Volgens [verzoekster] is er sprake van een bedrijfsongeval en heeft de werkgever niet voldaan aan zijn zorgplicht. [verzoekster] erkent dat zij geen veiligheidsschoeisel droeg op het moment dat zij viel. Zij stelt zich echter op het standpunt dat de werkgever, in de persoon van de oogstleider, voorafgaand aan het betreden van het te oogsten veld had moeten controleren of [verzoekster] het vereiste veiligheidsschoeisel droeg. De werkgever heeft – nu hij dat heeft nagelaten - onvoldoende toezicht gehouden op de naleving van de instructies. Bovendien heeft de werkgever door het achterlaten van afgekeurde kroppen ijsbergsla op

516


het perceel een gevaarlijke situatie gerealiseerd, hetgeen ook weer in strijd is met de op haar rustende zorgplicht. 4. Het verweer 4.1. Van Gorp Greenfood heeft primair aangevoerd dat er geen sprake is van een geschil dat zich leent voor behandeling in de deelgeschilprocedure, zodat het verzoek op grond van artikel 1019z Rv afgewezen dient te worden. Volgens Van Gorp Greenfood kan de gevraagde beslissing over de aansprakelijkheidsvraag niet bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Er hebben nooit onderhandelingen plaatsgevonden, omdat Van Gorp Greenfood geen aansprakelijkheid erkent en dit meerdere malen gemotiveerd kenbaar heeft gemaakt aan [verzoekster]. Van Gorp Greenfood is ongeacht de uitkomst van dit deelgeschil niet bereid om te onderhandelen met [verzoekster] en acht bovendien de vaststelling van aansprakelijkheid in de onderhavige zaak niet eenvoudig, zodat om die reden het verzochte afgewezen moet worden. 4.2. Subsidiair heeft Van Gorp Greenfood aangevoerd dat zij voldaan heeft aan haar zorgplicht en daarom niet aansprakelijk is. Van Gorp Greenfood heeft alle mogelijke veiligheidsmaatregelen genomen. [verzoekster] is voorts geïnstrueerd en gewaarschuwd ter zake van het dragen van veiligheidsschoeisel. Werknemers dragen dit schoeisel zelfs al vanaf het moment dat zij vertrekken vanuit hun woonlocatie naar de werkplek. [verzoekster] is een ervaren medewerkster en is ervan op de hoogte dat zij veiligheidsschoeisel dient te dragen op het perceel. In verband met hygiëneregels blijven de afkeurde kroppen ijsbergsla achter op het perceel. [verzoekster] is bekend met deze werkwijze en de omstandigheden op een landbouwperceel. Er is sprake van een ongelukkige samenloop van omstandigheden, aldus Van Gorp Greenfood.

5. Het oordeel van de kantonrechter 5.1. Van Gorp Greenfood stelt zich op het standpunt dat - hoewel Van Gorp Greenfood tezamen met Dutchgrowers als verzekeringsnemer op dezelfde AVB-polis is ondergebracht - [verzoekster] de verkeerde entiteit in rechte heeft betrokken. Niet Van Gorp Greenfood maar Dutchgrowers heeft een overeenkomst met het uitzendbureau. Van Gorp Greenfood en haar aansprakelijkheidsverzekeraar zien echter af van een formeel verweer. Van Gorp Greenfood voert daarom (mede) namens Dutchgrowers inhoudelijk verweer. [verzoekster] heeft ter zitting verklaard dat zij daarmee instemt, zodat de kantonrechter dit punt niet verder zal bespreken. 5.2. [verzoekster] heeft het verzoek gebaseerd op de Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade neergelegd in de artikelen 1019w tot 1019cc Rv. 5.3. Op grond van artikel 1019w lid 1 Rv kan, indien een persoon die een ander aansprakelijk houdt voor schade die hij lijdt door dood of letsel, de rechter worden verzocht te beslissen over een geschil omtrent of in verband met een deel van hetgeen tussen hen rechtens geldt en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Gezien het bepaalde in artikel 1019z

517


Rv wordt het verzoek afgewezen voor zover de verzochte beslissing onvoldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. 5.4. De kantonrechter stelt het navolgende vast ten aanzien van de toedracht van het ongeval, gelet op de ter comparitie gedane onweersproken verklaringen zijdens Van Gorp Greenfood: - op de betreffende dag van het ongeval werden de werknemers, waaronder [verzoekster], vanuit hun woonlocatie opgehaald en vervoerd met twee busjes naar de werkplek. Deze busjes werden geparkeerd langs de bosrand. Na het uitstappen liepen de werknemers over het perceel naar de mobiele kantine/oogstmachine. Op dit perceel lagen afgekeurde kroppen sla en waren sporen van machines en tractoren te zien. De oogstleider bevond zich op het moment dat de werknemers arriveerden bij de oogstmachine. Tijdens de wandeling van het busje over het perceel naar de mobiele kantine/oogstmachine is [verzoekster] gevallen. 5.5. Ontegenzeggelijk staat vast dat de aansprakelijkheid wordt ontkend. Eveneens staat vast dat [verzoekster] heeft getracht een schadevergoeding te krijgen en daarvoor, zoals dat wordt genoemd, onderhandelingen heeft geopend. De kantonrechter acht het niet daadwerkelijk plaatsvinden van onderhandelingen tussen partijen (omdat werkgever alleen maar afwijst en niet communiceert) in beginsel een beletsel voor de deelprocedure, waartoe hij verwijst naar de beschikking van de kantonrechter te Roermond d.d. 11 mei 2011 (productie 4 verweerschrift). Anders dan deze uitspraak is in dit geval, nu de materiĂŤle werkgever ter zitting is verschenen, meer te zeggen om toch de aansprakelijkheid wel of niet vast te stellen opdat daarna gesprekken/onderhandelingen over onder meer schade en causaal verband kunnen plaatsvinden. In die zin passeert de kantonrechter de verweren van Van Gorp Greenfood daarover. 5.6. De kantonrechter wil, aannemende dat het ongeval zich heeft voorgedaan zoals door [verzoekster] is beschreven zodat dit een arbeidsongeval is, het navolgende overwegen. Ter afwering van de aansprakelijkheid dient de werkgever te bewijzen dat hij voldoende instructie en/of toezicht heeft gehouden, ongeacht de wetenschap van gevaren zijdens [verzoekster]. De kantonrechter oordeelt hier op grond van de volgende overweging dat de materiĂŤle werkgever voldaan heeft aan de op haar rustende verplichting tot het houden van toezicht op het voldoen aan de instructies. De oogstleider heeft niet aan zijn zorgplicht kunnen toekomen omdat: - hij bij de oogstmachine stond op het moment dat het busje met Poolse werknemers (waaronder [verzoekster]) arriveerde; - de Poolse werknemers, waaronder [verzoekster] zonder veiligheidsschoeisel, richting de mobiele kantine/oogstmachine opliepen; - hij derhalve geen tijd heeft gehad om toezicht te houden op het dragen van veiligheidsschoeisel op het moment dat de werkzaamheden nog niet waren begonnen, maar [verzoekster] wel over het perceel van de werkgever liep. Het strekt te ver om van de werkgever te eisen dat deze langs de bosrand wacht totdat de busjes zijn gearriveerd om direct de werknemers aan hun verplichtingen te houden dan wel naar de busjes te rennen om te zien of de werknemers hun veiligheidsschoeisel dragen. Dit temeer nu als onweersproken is vast komen te staan dat de werknemers door de werkgever ingelicht en geĂŻnstrueerd worden over de zogenoemde veiligheids- en

518


hygiënevoorschriften. Het verweer van [verzoekster] dat de werkgever een gevaarlijke situatie in het leven heeft geroepen door het achterlaten van afgekeurde (bevroren) kroppen ijsbergsla op het perceel kan [verzoekster] ook niet baten, nu dit een gebruikelijke en bij [verzoekster] bekende wijze van telen en oogsten van sla is. 5.7. Ten aanzien van de buitengerechtelijke kosten oordeelt de kantonrechter als volgt. De kantonrechter zal het verzoek van [verzoekster] om veroordeling van Aegon in de kosten van de buitengerechtelijke kosten afwijzen, reeds om de reden dat de kantonrechter heeft geoordeeld dat de werkgever van [verzoekster] niet aansprakelijk is op grond van artikel 7:658 BW. Ondanks de afwijzing van het verzoek dient in beginsel op de voet van artikel 1019aa Rv begroting plaats te vinden van de kosten van de behandeling van het verzoek. Daarbij dient de zogenoemde dubbele redelijkheidstoets gehanteerd te worden. Het dient redelijk te zijn dat deze kosten zijn gemaakt en de hoogte van deze kosten dient eveneens redelijk te zijn. Dit betekent dat indien een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen (TK 2007-2008, 31 518, nr. 3, p. 12). Gesteld noch gebleken is dat daarvan sprake is, zodat de kantonrechter de kosten zal begroten. 5.8. Mr. Tromp heeft aangevoerd € 7.867,36 (exclusief griffierecht ad € 73,00) aan kosten gemaakt te hebben voor deze procedure. Dit is gebaseerd op een schatting van 21 declarabele uren tegen een (‘specialistentarief’) uurtarief van € 297,00 per uur, exclusief 6% kantooropslag en 19% BTW. 5.9. Van Gorp Greenfood heeft daartegen aangevoerd dat mr. Tromp nagelaten heeft een concrete urenspecificatie in te dienen. Bovendien acht Van Gorp Greenfood de geschatte declarabele uren (21) bovenmatig gezien de omvang en inhoud van het verzoekschrift. 5.10. De kantonrechter overweegt als volgt. Mr. Tromp heeft ter comparitie verklaard dat hij “tot en met gisteren 14 uur’’ heeft ‘tijdgeschreven’ en dat er geen prijsafspraken zijn gemaakt met [verzoekster]. De kantonrechter acht dit urenaantal van 14 redelijk en aanvaardbaar en hij zal dit urenaantal tevens vermeerderen met de door mr. Tromp opgevoerde 4 uur ter zake van de mondelinge behandeling (inclusief reistijd). Dit betekent dat rekening gehouden zal worden met een totaal van 18 uur. De kantonrechter ziet in hetgeen Van Gorp Greenfood heeft aangevoerd geen aanleiding om het uurtarief van mr. Tromp te matigen. De kantonrechter begroot de kosten van dit deelgeschil daarom op - afgerond - € 6.816,00 (18 x € 297,00 x 1,06 x 1,19 plus € 73,00 griffierecht).

6. De beslissing 6.1. Wijst af het verzoek van [verzoekster]. 6.2. Begroot de kosten van dit deelgeschil op € 6.816,00. Aldus gegeven door mr. drs. O.M. de Lange, kantonrechter, en ter openbare terechtzitting van 14 maart 2013 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.

519


LJN: BZ8907,Sector kanton Rechtbank Overijssel , 657318HA 13-55 Datum uitspraak: 22-04-2013 Datum publicatie: 26-04-2013 Rechtsgebied: Civiel overig Soort procedure: Eerste aanleg - enkelvoudig Inhoudsindicatie: Procesrecht. Na behandeling ter zitting van een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst doch voor het geven van de beschikking trekt werkgever het verzoek in, zonder werknemer een vergoeding aan te bieden voor gemaakte proceskosten. In de beginselen van een goede procesorde ligt daardoor grond om werkgever te veroordelen in de proceskosten gevallen aan de zijde van werknemer. Vindplaats(en): Rechtspraak.nl

Uitspraak RECHTBANK OVERIJSSEL Team kanton en handelsrecht zaaknr.: 657318 HA VERZ 13-55 datum : 22 april 2013

Beschikking naar aanleiding van een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst in de zaak van: de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [VERZOEKER]., gevestigd te [plaats] en kantoor houdende te [plaats], [verzoeker], gemachtigde mr. M. HofstĂŠ-Leidekker, tegen [VERWEERDER], wonende te [plaats], [verweerder], gemachtigde mr. M.B. Beerentsen, advocaat te Zwolle. Partijen zullen verder worden aangeduid als [verzoeker] respectievelijk [verweerder]. De procedure De kantonrechter heeft kennis genomen van het verzoekschrift d.d. 4 april 2013 met aangehechte bijlagen.

520


De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 april 2013. Verschenen zijn: - [verzoeker], vertegenwoordigd door [naam], P&O manager en [naam], objectleidster, bijgestaan door mr. HofstĂŠ-Leidekker voornoemd; - [verweerder], bijgestaan door mr. Beerentsen voornoemd. De beschikking is bepaald op 22 april 2013. Bij brief van 12 april 2013 heeft [verzoeker] verzocht om de ontbindingsprocedure door te halen omdat zij inmiddels van het UWV toestemming heeft gekregen de arbeidsverhouding met [verweerder] op te zeggen. Het geschil Verzoeker verzoekt, voor zover vereist, om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verweerder] primair op grond van een dringende reden, subsidiair vanwege veranderingen in de omstandigheden en meer subsidiair vanwege bedrijfseconomische redenen en zulks zonder toekenning van een vergoeding. [Verweerder] heeft zich verzet tegen toewijzing van het verzoek. De beoordeling De kantonrechter verstaat het verzoek tot doorhaling als een mededeling dat het verzoek tot ontbinding wordt ingetrokken, zodat daarop niet meer behoeft te worden beslist. Ingevolge het Procesreglement verzoekschriftprocedures zal de rechter, in geval van intrekking van het verzoek, indien bij het verweer om een kostenveroordeling is gevraagd en dit na intrekking wordt gehandhaafd, daarop alsnog moeten beslissen. Namens [verweerder] is niet verzocht om proceskostenveroordeling. De kantonrechter is ook bevoegd om ambtshalve een proceskostenveroordeling uit te spreken en ziet daartoe in dit geval aanleiding. [verweerder] heeft ter zitting verweer gevoerd en zich daarbij laten bijstaan door een professionele rechtshulpverlener, waaruit volgt dat hij kosten heeft gemaakt voor zijn verweer. Na de behandeling ter zitting is het verzoek ingetrokken. Ten gevolge daarvan heeft [verweerder] nodeloos kosten gemaakt. Er is geen regel die bepaalt dat een verzoek niet mag worden ingetrokken. Intrekking zonder de wederpartij vergoeding aan te bieden van - inmiddels nodeloos - in de procedure gemaakte kosten moet echter in strijd worden geacht met de beginselen die normeren hoe partijen in een procedure zich jegens elkaar hebben te gedragen. Nu [verzoeker] het verzoek heeft ingetrokken zonder een vergoeding aan te bieden, is er reden om haar te veroordelen in de proceskosten. De beslissing De kantonrechter: - verstaat dat het verzoek is ingetrokken;

- veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [verweerder] begroot op â‚Ź 200,-. Aldus gegeven door mr. H.C. Moorman, kantonrechter, en uitgesproken in de openbare

521


terechtzitting van 22 april 2013, in tegenwoordigheid van de griffier.

522


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.