IPR: BEVOEGDE RECHTER, TOEPASSELIJK RECHT EN EXECUTIE VAN VONNISSEN IN DE COMMERCIËLE RECHTSPRAKTIJK SPREKER MR. C.A. DE VISSER, ADVOCAAT DE BRAUW BLACKSTONE WESTBROEK N.V. 13 NOVEMBER 2013 15:00 – 17:15 UUR
WWW.AVDRWEBINARS.NL
ALUMNUS COLLEGES 6 COLLEGES OVER DIVERSE ONDERWERPEN
START 6 DECEMBER 2013 De sprekers: Actualiteiten Personen- en Familierecht (6 december 2013) door prof. mr. A.J.M. Nuytinck Actualiteiten Goederenrecht en Insolventierecht (13 december 2013) door prof. mr. drs. J.W.A. Biemans Actualiteiten Ondernemingsrecht (16 december 2013) door prof. mr. C.A. Schwarz Actualiteiten Verjaring en Verval (18 december 2013) door prof. mr. J.L. Smeehuijzen
4
PO
Waarheid in het materiële en formele strafrecht (19 december 2013) door prof. mr. M. Otte Actualiteiten Dagvaardingsprocedure (30 december 2013) door prof. mrr. M.J.A.M. Ahsmann Een gelimiteerd aantal van 30 personen kunnen deelnemen aan deze unieke colleges. Vol is vol, dus schrijf u snel in! Kosten: €125,- voor onze alumni.
Inhoudsopgave Mr. C.A. de Visser
Regelgeving Brussel I Verordening (Brussel I)(Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000, Pb. Nr. L 012 van 16/01/2001, p. 1- 23
p. 4
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), artikelen 1-2, 6-8, 9 aanhef en onder a, 12 en 13, 431 en 767 BW
p. 26
Burgerlijk Wetboek, Boek 10, artikelen 153-159
p. 29
Verdrag van Lugano 2007 (Lugano 2007)
p. 30
Rome I Verordening (Rome I) (Verordening inzake toepasselijke recht op verbintenissen uit overeenkomst (Verordening (EG) nr. 593/2008 van 17 juni 2008, Pb. Nr. L 177 van 04/07/2008, p. 6 - 16
p. 132
Rome II Verordening (Rome II) (Verordening inzake het toepasselijke recht op niet-contractuele verbintenissen (Verordening (EG) nr. 864/2007 van 11 juli 2007, Pb. Nr. L 199 van 31/07/2007, p. 4 - 49
p. 143
3
32001R0044 Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken Publicatieblad Nr. L 012 van 16/01/2001 blz. 0001 - 0023 Verordening (EG) Nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE, Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met name op artikel 61, onder c), en artikel 67, lid 1, Gezien het voorstel van de Commissie(1), Gezien het advies van het Europees Parlement(2), Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité(3), Overwegende hetgeen volgt: (1) De Gemeenschap heeft zich ten doel gesteld een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid te handhaven en ontwikkelen waarin het vrije verkeer van personen gewaarborgd is. Met het oog op de geleidelijke totstandbrenging van een dergelijke ruimte dient de Gemeenschap onder meer de maatregelen op het gebied van de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken vast te stellen die voor de goede werking van de interne markt nodig zijn. (2) Sommige verschillen in de nationale regels inzake de rechterlijke bevoegdheid en de erkenning van beslissingen bemoeilijken de goede werking van de interne markt. Bepalingen die de eenvormigheid van de regels inzake jurisdictiegeschillen in burgerlijke en handelszaken mogelijk maken alsook de vereenvoudiging van de formaliteiten met het oog op een snelle en eenvoudige erkenning en tenuitvoerlegging van de beslissingen van de lidstaten waarvoor deze verordening verbindend is, zijn onontbeerlijk. (3) Deze aangelegenheden behoren tot het gebied van de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken in de zin van artikel 65 van het Verdrag. (4) Deze doelstellingen kunnen overeenkomstig het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel zoals neergelegd in artikel 5 van het Verdrag, niet voldoende door de lidstaten worden verwezenlijkt en kunnen derhalve beter door de Gemeenschap worden verwezenlijkt. Deze verordening beperkt zich tot het minimum dat vereist is om die doelstellingen te verwezenlijken en gaat niet verder dan hetgeen daarvoor nodig is. (5) De lidstaten zijn op 27 september 1968 op grond van artikel 293, vierde streepje, van het Verdrag overgegaan tot sluiting van het Verdrag van Brussel betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, zoals gewijzigd bij de verdragen inzake de toetreding van nieuwe lidstaten tot dit verdrag ("het Verdrag van Brussel")(4). Op 16 september 1988 hebben de lidstaten en de EVA-staten het Verdrag van Lugano betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken gesloten, dat een nevenverdrag is van het Verdrag van Brussel van 1968. Over de herziening van die verdragen is onderhandeld en de Raad heeft de inhoud van de herziene tekst goedgekeurd. De continuïteit van de resultaten die bij deze herziening zijn behaald, moet worden gewaarborgd. (6) Met het oog op het vrije verkeer van beslissingen in burgerlijke en handelszaken is het nodig en passend de regels inzake de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in een verbindend en rechtstreeks toepasselijk besluit van de Gemeenschap neer te leggen. (7) Het is van belang dat alle belangrijke burgerlijke en handelszaken onder de werkingssfeer van deze verordening worden gebracht, met uitzondering van bepaalde duidelijk omschreven aangelegenheden.
4
(8) De zaken waarin deze verordening wordt toegepast moeten een aanknopingspunt hebben met het grondgebied van de lidstaten waarvoor deze verordening verbindend is. De gemeenschappelijke regels inzake rechterlijke bevoegdheid moeten derhalve in beginsel van toepassing zijn wanneer de verweerder woonplaats in een van die lidstaten heeft. (9) Ten aanzien van verweerders die geen woonplaats in een lidstaat hebben, gelden als regel de nationale bevoegdheidsregels die worden toegepast op het grondgebied van de lidstaat van het gerecht waarbij de zaak is aangebracht, en voor verweerders met woonplaats in een lidstaat waarvoor deze verordening niet verbindend is, blijft het Verdrag van Brussel gelden. (10) Met het oog op het vrije verkeer van beslissingen dienen beslissingen, gegeven in een lidstaat waarvoor deze verordening verbindend is, in een andere lidstaat waarvoor deze verordening verbindend is, te worden erkend en ten uitvoer gelegd, zelfs indien de persoon tegen wie de beslissing is uitgesproken woonplaats heeft in een derde staat. (11) De bevoegdheidsregels moeten in hoge mate voorspelbaar zijn, waarbij als beginsel geldt dat de bevoegdheid in het algemeen gegrond wordt op de woonplaats van de verweerder; de bevoegdheid moet altijd op die grond kunnen worden gevestigd, behalve in een gering aantal duidelijk omschreven gevallen waarin het voorwerp van het geschil of de autonomie van de partijen een ander aanknopingspunt wettigt. Voor rechtspersonen moet de woonplaats autonoom worden bepaald om de gemeenschappelijke regels doorzichtiger te maken en jurisdictiegeschillen te voorkomen. (12) Naast de woonplaats van de verweerder moeten er alternatieve bevoegdheidsgronden mogelijk zijn, gebaseerd op de nauwe band tussen het gerecht en de vordering of de noodzaak een goede rechtsbedeling te vergemakkelijken. (13) In het geval van verzekerings-, consumenten- en arbeidsovereenkomsten moet de zwakke partij worden beschermd door bevoegdheidsregels die gunstiger zijn voor haar belangen dan de algemene regels. (14) De autonomie van de partijen bij een andere overeenkomst dan een verzekerings-, consumenten- of arbeidsovereenkomst, waarvoor slechts een beperkte autonomie geldt met betrekking tot de keuze van het bevoegde gerecht, moet worden geĂŤerbiedigd, behoudens de exclusieve bevoegdheidsgronden die in de verordening zijn neergelegd. (15) Met het oog op een harmonische rechtsbedeling in de Gemeenschap moeten parallel lopende processen zoveel mogelijk worden beperkt en moet worden voorkomen dat in twee lidstaten onverenigbare beslissingen worden gegeven. Er moet een duidelijke en afdoende regeling zijn om problemen op het gebied van aanhangigheid en samenhang op te lossen, alsook om problemen te verhelpen die voortvloeien uit de tussen de lidstaten bestaande verschillen ten aanzien van de datum waarop een zaak als aanhangig wordt beschouwd. Voor de toepassing van deze verordening moet die datum autonoom worden bepaald. (16) Op grond van het wederzijds vertrouwen in de rechtsbedeling is het gewettigd de in een lidstaat gegeven beslissingen van rechtswege te erkennen zonder dat daarvoor, behoudens bij betwisting, nog een procedure moet worden gevolgd. (17) Eveneens op grond van dit wederzijds vertrouwen moet de procedure om een in een lidstaat gegeven beslissing in een andere lidstaat uitvoerbaar te verklaren, doeltreffend en snel zijn. De verklaring van uitvoerbaarheid van een beslissing moet daarom vrijwel automatisch, zonder dat het gerecht ambtshalve een van de in deze verordening genoemde gronden voor niet-uitvoering kan aanvoeren, worden afgegeven, na een eenvoudige formele controle van de overgelegde documenten. (18) De eerbiediging van de rechten van de verdediging houdt evenwel in dat de verweerder de mogelijkheid moet hebben in een procedure op tegenspraak een rechtsmiddel in te stellen tegen de verklaring van uitvoerbaarheid, wanneer hij van mening is dat een van de gronden voor niet-uitvoering van toepassing is. Ook de eiser moet een rechtsmiddel kunnen instellen indien zijn verzoek om een verklaring van uitvoerbaarheid wordt afgewezen. (19) De continuĂŻteit tussen het Verdrag van Brussel en deze verordening moet gewaarborgd worden. Daartoe zijn overgangsbepalingen nodig. Deze continuĂŻteit moet ook voor de uitlegging van het Verdrag van Brussel door het Hof van Justitie van de
5
Europese Gemeenschappen gelden en het Protocol van 1971(5) moet ook van toepassing blijven op de zaken die op de datum van inwerkingtreding van de verordening reeds aanhangig zijn. (20) Het Verenigd Koninkrijk en Ierland hebben, overeenkomstig artikel 3 van het Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, uitdrukking gegeven aan hun wens om deel te nemen aan de aanneming en toepassing van deze verordening. (21) Denemarken neemt, overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het Protocol betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, niet deel aan de aanneming van deze verordening en deze verordening is derhalve niet verbindend voor, noch van toepassing in Denemarken. (22) Aangezien het Verdrag van Brussel van kracht is in de betrekkingen tussen Denemarken en de lidstaten waarvoor deze verordening verbindend is, blijven het Verdrag van Brussel en het Protocol van 1971 van toepassing in de betrekkingen tussen Denemarken en de lidstaten waarvoor deze verordening verbindend is. (23) Het Verdrag van Brussel blijft ook van toepassing op de grondgebieden van de lidstaten die onder de territoriale werkingssfeer van dat verdrag vallen en die krachtens artikel 299 van het Verdrag van deze verordening uitgesloten zijn. (24) Met het oog op de samenhang moet deze verordening tevens de in specifieke besluiten van de Gemeenschap neergelegde regels inzake de bevoegdheid en erkenning van beslissingen onverlet laten. (25) De eerbiediging van de internationale verplichtingen van de lidstaten houdt in dat deze verordening de verdragen en internationale overeenkomsten waarbij de lidstaten partij zijn en die bijzondere onderwerpen bestrijken, onverlet laat. (26) De algemene regels van deze verordening moeten soepel genoeg zijn om rekening te houden met de specifieke procedureregels van bepaalde lidstaten; daartoe moeten sommige bepalingen van het aan het Verdrag van Brussel gehechte protocol in deze verordening worden opgenomen. (27) Met het oog op een harmonieuze overgang op een aantal gebieden waarover het protocol bij het Verdrag van Brussel bijzondere bepalingen bevatte, voorziet deze verordening tijdens een overgangsperiode in bepalingen waarin de specifieke situatie in enkele lidstaten in aanmerking wordt genomen. (28) De Commissie dient uiterlijk vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening een verslag in over de toepassing ervan en kan, indien nodig, voorstellen voor aanpassingen doen. (29) De Commissie moet de bijlagen I tot en met IV betreffende de nationale bevoegdheidsregels, de gerechten en de bevoegde autoriteiten alsmede de rechtsmiddelen wijzigen op basis van de door de betrokken lidstaat meegedeelde wijzigingen; de wijzigingen in de bijlagen V en VI moeten worden aangenomen overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(6), HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD: HOOFDSTUK I TOEPASSINGSGEBIED Artikel 1 1. Deze verordening wordt toegepast in burgerlijke en handelszaken, ongeacht de aard van het gerecht. Zij heeft met name geen betrekking op fiscale zaken, douanezaken of administratief-rechtelijke zaken. 2. Zij is niet van toepassing op: a) de staat en de bevoegdheid van natuurlijke personen, het huwelijksgoederenrecht, testamenten en erfenissen; b) het faillissement, akkoorden en andere soortgelijke procedures; c) de sociale zekerheid; d) de arbitrage.
6
3. Tenzij anders bepaald, wordt onder "lidstaat" verstaan alle lidstaten behalve Denemarken. HOOFDSTUK II BEVOEGDHEID Afdeling 1 Algemene bepalingen Artikel 2 1. Onverminderd deze verordening worden zij die woonplaats hebben op het grondgebied van een lidstaat, ongeacht hun nationaliteit, opgeroepen voor de gerechten van die lidstaat. 2. Voor degenen die niet de nationaliteit bezitten van de lidstaat waar zij woonplaats hebben, gelden de regels voor de rechterlijke bevoegdheid die op de eigen onderdanen van die lidstaat van toepassing zijn. Artikel 3 1. Degenen die op het grondgebied van een lidstaat woonplaats hebben, kunnen slechts voor het gerecht van een andere lidstaat worden opgeroepen krachtens de in de afdelingen 2 tot en met 7 van dit hoofdstuk gegeven regels. 2. Tegen hen kan in het bijzonder geen beroep worden gedaan op de in bijlage I opgenomen nationale bevoegdheidsregels. Artikel 4 1. Indien de verweerder geen woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, wordt de bevoegdheid in elke lidstaat geregeld door de wetgeving van die lidstaat, onverminderd de artikelen 22 en 23. 2. Tegen deze verweerder kan ieder, ongeacht zijn nationaliteit, die op het grondgebied van een lidstaat woonplaats heeft, aldaar op dezelfde voet als de eigen onderdanen van die staat een beroep doen op de bevoegdheidsregels die daar van kracht zijn, met name de regels van bijlage I. Afdeling 2 Bijzondere bevoegdheid Artikel 5 Een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, kan in een andere lidstaat voor de volgende gerechten worden opgeroepen: 1. a) ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst: voor het gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd; b) voor de toepassing van deze bepaling en tenzij anders is overeengekomen, is de plaats van uitvoering van de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt: - voor de koop en verkoop van roerende lichamelijke zaken, de plaats in een lidstaat waar de zaken volgens de overeenkomst geleverd werden of geleverd hadden moeten worden; - voor de verstrekking van diensten, de plaats in een lidstaat waar de diensten volgens de overeenkomst verstrekt werden of verstrekt hadden moeten worden; c) punt a) is van toepassing indien punt b) niet van toepassing is; 2. ten aanzien van onderhoudsverplichtingen: voor het gerecht van de plaats waar de tot onderhoud gerechtigde woonplaats of zijn gewone verblijfplaats heeft of, indien het een bijkomende eis is die verbonden is met een vordering betreffende de staat van personen, voor het gerecht dat volgens zijn eigen recht bevoegd is daarvan kennis te nemen, behalve in het geval dat deze bevoegdheid uitsluitend berust op de nationaliteit van een der partijen; 3. ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad: voor het gerecht van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen; 4. ten aanzien van een op een strafbaar feit gegronde rechtsvordering tot schadevergoeding of tot teruggave: voor het gerecht waarbij de strafvervolging is ingesteld, voorzover dit gerecht volgens de interne wetgeving van de burgerlijke vordering kennis kan nemen;
7
5. ten aanzien van een geschil betreffende de exploitatie van een filiaal, van een agentschap of enige andere vestiging: voor het gerecht van de plaats waar zij gelegen zijn; 6. als oprichter, trustee of begunstigde van een trust, die in het leven is geroepen op grond van de wet of bij geschrifte dan wel bij een schriftelijk bevestigde mondelinge overeenkomst: voor de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de trust woonplaats heeft; 7. ten aanzien van een geschil betreffende de betaling van de beloning wegens de hulp en berging die aan een lading of vracht ten goede is gekomen: voor het gerecht in het rechtsgebied waarvan op deze lading of de daarop betrekking hebbende vracht: a) beslag is gelegd tot zekerheid van deze betaling, of b) daartoe beslag had kunnen worden gelegd, maar borgtocht of andere zekerheid is gesteld; deze bepaling is slechts van toepassing indien wordt beweerd dat de verweerder een recht heeft op de lading of de vracht, of dat hij daarop een zodanig recht had op het tijdstip van deze hulp of berging. Artikel 6 Deze persoon kan ook worden opgeroepen: 1. indien er meer dan ĂŠĂŠn verweerder is: voor het gerecht van de woonplaats van een hunner, op voorwaarde dat er tussen de vorderingen een zo nauwe band bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare beslissingen worden gegeven; 2. bij een vordering tot vrijwaring of bij een vordering tot voeging of tussenkomst: voor het gerecht waarvoor de oorspronkelijke vordering aanhangig is, tenzij de vordering slechts is ingesteld om de opgeroepene af te trekken van de rechter die deze verordening hem toekent; 3. ten aanzien van een tegenvordering die voortspruit uit de overeenkomst of uit het rechtsfeit waarop de oorspronkelijke vordering gegrond is: voor het gerecht waar deze laatste aanhangig is; 4. ten aanzien van een verbintenis uit overeenkomst, indien de vordering vergezeld kan gaan van een zakelijke vordering betreffende een onroerend goed tegen dezelfde verweerder: voor de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het onroerend goed gelegen is. Artikel 7 Wanneer een gerecht van een lidstaat uit hoofde van deze verordening bevoegd is kennis te nemen van vorderingen terzake van aansprakelijkheid voortvloeiend uit het gebruik of de exploitatie van een schip, neemt dit gerecht, of elk ander gerecht dat volgens het interne recht van deze lidstaat in zijn plaats treedt, tevens kennis van de vorderingen tot beperking van deze aansprakelijkheid. Afdeling 3 Bevoegdheid in verzekeringszaken Artikel 8 De bevoegdheid in verzekeringszaken is in deze afdeling geregeld, onverminderd artikel 4 en artikel 5, punt 5. Artikel 9 1. De verzekeraar met woonplaats op het grondgebied van een lidstaat kan worden opgeroepen: a) voor de gerechten van de lidstaat waar hij zijn woonplaats heeft, of b) in een andere lidstaat, indien het een vordering van de verzekeringnemer, de verzekerde of een begunstigde betreft, voor het gerecht van de woonplaats van de eiser, of c) indien het een medeverzekeraar betreft, voor het gerecht van een lidstaat waar de vordering tegen de eerste verzekeraar is ingesteld. 2. Wanneer de verzekeraar geen woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, maar in een lidstaat een filiaal, een agentschap of enige andere vestiging heeft, wordt hij
8
voor de geschillen betreffende de exploitatie daarvan geacht woonplaats te hebben op het grondgebied van die lidstaat. Artikel 10 De verzekeraar kan bovendien worden opgeroepen voor het gerecht van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan, indien het geschil een aansprakelijkheidsverzekering of een verzekering van onroerend goed betreft. Hetzelfde geldt voor het geval dat de verzekering zowel betrekking heeft op onroerende als op roerende goederen die door eenzelfde polis gedekt zijn en door hetzelfde onheil getroffen zijn. Artikel 11 1. Terzake van aansprakelijkheidsverzekering kan de verzekeraar ook in vrijwaring worden opgeroepen voor het gerecht waar de rechtsvordering van de getroffene tegen de verzekerde aanhangig is, indien de voor dit gerecht geldende wetgeving het toelaat. 2. De artikelen 8, 9 en 10 zijn van toepassing op de vordering die door de getroffene rechtstreeks tegen de verzekeraar wordt ingesteld, indien de rechtstreekse vordering mogelijk is. 3. Indien de wettelijke bepalingen betreffende deze rechtstreekse vordering het in het geding roepen van de verzekeringnemer of de verzekerde regelen, is hetzelfde gerecht ook te hunnen opzichte bevoegd. Artikel 12 1. Onverminderd artikel 11, lid 3, kan de vordering van de verzekeraar slechts worden gebracht voor de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de verweerder woonplaats heeft, ongeacht of deze laatste verzekeringnemer, verzekerde of begunstigde is. 2. Deze afdeling laat het recht om een tegenvordering in te stellen bij het gerecht waarvoor met inachtneming van deze afdeling de oorspronkelijke vordering is gebracht, onverlet. Artikel 13 Van deze afdeling kan slechts worden afgeweken door overeenkomsten: 1. gesloten na het ontstaan van het geschil, of 2. die aan de verzekeringnemer, de verzekerde of de begunstigde de mogelijkheid geven de zaak bij andere gerechten dan de in deze afdeling genoemde aanhangig te maken, of 3. waarbij een verzekeringnemer en een verzekeraar die op het tijdstip waarop de overeenkomst wordt gesloten, hun woonplaats of hun gewone verblijfplaats in dezelfde lidstaat hebben, zelfs als het schadebrengende feit zich in het buitenland heeft voorgedaan, de gerechten van die lidstaat bevoegd verklaren, tenzij de wetgeving van die lidstaat dergelijke overeenkomsten verbiedt, of 4. gesloten door een verzekeringnemer die zijn woonplaats niet in een lidstaat heeft, behalve wanneer het gaat om een verplichte verzekering of een verzekering van een in een lidstaat gelegen onroerend goed, of 5. betreffende een verzekeringsovereenkomst, voorzover daarmee een of meer van de risico's bedoeld in artikel 14 worden gedekt. Artikel 14 De in artikel 13, punt 5, bedoelde risico's zijn de volgende: 1. elke schade a) aan zeeschepen, vaste installaties in de kustwateren of in volle zee, of luchtvaartuigen, die wordt veroorzaakt door gebeurtenissen in verband met het gebruik daarvan voor handelsdoeleinden, b) aan andere goederen dan de bagage van passagiers, toegebracht tijdens het vervoer met deze schepen of luchtvaartuigen of tijdens gemengd vervoer waarbij mede met deze schepen of luchtvaartuigen wordt vervoerd; 2. elke aansprakelijkheid, met uitzondering van die voor lichamelijk letsel van passagiers of schade aan hun bagage a) voortvloeiend uit het gebruik of de exploitatie van de schepen, installaties of luchtvaartuigen overeenkomstig punt 1, onder a), voorzover, wat luchtvaartuigen betreft, voor de verzekering van zulke risico's overeenkomsten tot aanwijzing van een bevoegd
9
gerecht niet verboden zijn bij de wet van de lidstaat waar de luchtvaartuigen zijn ingeschreven, b) veroorzaakt door de goederen gedurende vervoer als bedoeld in punt 1, onder b); 3. de geldelijke verliezen in verband met het gebruik of de exploitatie van de schepen, installaties of luchtvaartuigen overeenkomstig punt 1, onder a), met name verlies van vracht of verlies van opbrengst van vervrachting; 4. elk risico dat komt bij een van de in punt 1 tot en met punt 3 genoemde risico's; 5. behoudens de punten 1 tot en met 4, alle "grote risico's" zoals omschreven in Richtlijn 73/239/EEG van de Raad(7), als gewijzigd bij Richtlijn 88/357/EEG(8), Richtlijn 90/618/EEG van de Raad(9) en eventuele latere wijzigingsbesluiten. Afdeling 4 Bevoegdheid voor door consumenten gesloten overeenkomsten Artikel 15 1. Voor overeenkomsten gesloten door een persoon, de consument, voor een gebruik dat als niet bedrijfs- of beroepsmatig kan worden beschouwd, wordt de bevoegdheid geregeld door deze afdeling, onverminderd artikel 4 en artikel 5, punt 5, wanneer a) het gaat om koop en verkoop op afbetaling van roerende lichamelijke zaken, b) het gaat om leningen op afbetaling of andere krediettransacties ter financiering van de verkoop van zulke zaken, c) in alle andere gevallen, de overeenkomst is gesloten met een persoon die commerciële of beroepsactiviteiten ontplooit in de lidstaat waar de consument woonplaats heeft, of dergelijke activiteiten met ongeacht welke middelen richt op die lidstaat, of op meerdere staten met inbegrip van die lidstaat, en de overeenkomst onder die activiteiten valt. 2. Wanneer de wederpartij van de consument geen woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, maar in een lidstaat een filiaal, een agentschap of enige andere vestiging heeft, wordt hij voor de geschillen betreffende de exploitatie daarvan geacht woonplaats te hebben op het grondgebied van die lidstaat. 3. Deze afdeling is niet van toepassing op vervoerovereenkomsten, behoudens overeenkomsten waarbij voor één enkele prijs zowel vervoer als verblijf worden aangeboden. Artikel 16 1. De rechtsvordering die door een consument wordt ingesteld tegen de wederpartij bij de overeenkomst, kan worden gebracht hetzij voor de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan die partij woonplaats heeft, hetzij voor het gerecht van de plaats waar de consument woonplaats heeft. 2. De rechtsvordering die tegen de consument wordt ingesteld door de wederpartij bij de overeenkomst kan slechts worden gebracht voor de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de consument woonplaats heeft. 3. Dit artikel laat het recht om een tegenvordering in te stellen bij het gerecht waarvoor met inachtneming van deze afdeling de oorspronkelijke vordering is gebracht, onverlet. Artikel 17 Van deze afdeling kan slechts worden afgeweken door overeenkomsten: 1. gesloten na het ontstaan van het geschil, of 2. die aan de consument de mogelijkheid geven de zaak bij andere gerechten dan de in deze afdeling genoemde aanhangig te maken, of 3. waarbij een consument en zijn wederpartij, die op het tijdstip waarop de overeenkomst wordt gesloten woonplaats of hun gewone verblijfplaats in dezelfde lidstaat hebben, de gerechten van die lidstaat bevoegd verklaren, tenzij het recht van die lidstaat dergelijke overeenkomsten verbiedt. Afdeling 5 Bevoegdheid voor individuele verbintenissen uit arbeidsovereenkomst Artikel 18 1. Voor individuele verbintenissen uit arbeidsovereenkomst wordt de bevoegdheid geregeld door deze afdeling, onverminderd artikel 4 en artikel 5, punt 5.
10
2. Wanneer een werknemer een individuele arbeidsovereenkomst aangaat met een werkgever die geen woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, maar in een lidstaat een filiaal, agentschap of andere vestiging heeft, wordt de werkgever voor geschillen betreffende de exploitatie daarvan geacht zijn woonplaats te hebben op het grondgebied van die lidstaat. Artikel 19 De werkgever met woonplaats op het grondgebied van een lidstaat kan voor de volgende gerechten worden opgeroepen: 1. voor de gerechten van de lidstaat waar hij woonplaats heeft, of 2. in een andere lidstaat: a) voor het gerecht van de plaats waar de werknemer gewoonlijk werkt of voor het gerecht van de laatste plaats waar hij gewoonlijk heeft gewerkt, of b) wanneer de werknemer niet in eenzelfde land gewoonlijk werkt of heeft gewerkt, voor het gerecht van de plaats waar zich de vestiging bevindt of bevond die de werknemer in dienst heeft genomen. Artikel 20 1. De vordering van de werkgever kan slechts worden gebracht voor de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de werknemer woonplaats heeft. 2. Deze afdeling laat het recht om een tegenvordering in te stellen bij het gerecht waarvoor met inachtneming van deze afdeling de oorspronkelijke vordering is gebracht, onverlet. Artikel 21 Van deze afdeling kan slechts worden afgeweken door overeenkomsten: 1. gesloten na het ontstaan van het geschil, of 2. die aan de werknemer de mogelijkheid geven de zaak bij andere gerechten dan de in deze afdeling genoemde aanhangig te maken. Afdeling 6 Exclusieve bevoegdheid Artikel 22 Ongeacht de woonplaats zijn bij uitsluiting bevoegd: 1. voor zakelijke rechten op en huur en verhuur, pacht en verpachting van onroerende goederen: de gerechten van de lidstaat waar het onroerend goed gelegen is. Voor huur en verhuur, pacht en verpachting van onroerende goederen voor tijdelijk particulier gebruik voor ten hoogste zes opeenvolgende maanden: ook de gerechten van de lidstaat waar de verweerder woonplaats heeft, mits de huurder of pachter een natuurlijke persoon is en de eigenaar en de huurder of pachter woonplaats in dezelfde lidstaat hebben; 2. voor de geldigheid, de nietigheid of de ontbinding van vennootschappen of rechtspersonen met plaats van vestiging in een lidstaat, dan wel van de besluiten van hun organen: de gerechten van die lidstaat. Om deze plaats van vestiging vast te stellen, past het gerecht de regels van het voor hem geldende internationaal privaatrecht toe; 3. voor de geldigheid van inschrijvingen in openbare registers: de gerechten van de lidstaat waar deze registers worden gehouden; 4. voor de registratie of de geldigheid van octrooien, merken, tekeningen en modellen van nijverheid, en andere soortgelijke rechten die aanleiding geven tot deponering of registratie: de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de deponering of registratie is verzocht, heeft plaatsgehad of geacht wordt te hebben plaatsgehad in de zin van een besluit van de Gemeenschap of een internationale overeenkomst. Onverminderd de bevoegdheid van het Europees octrooibureau krachtens het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien, ondertekend te M端nchen op 5 oktober 1973, zijn ongeacht de woonplaats, de gerechten van elke lidstaat bij uitsluiting bevoegd voor de registratie of de geldigheid van een voor die lidstaat verleend Europees octrooi; 5. voor de tenuitvoerlegging van beslissingen: de gerechten van de lidstaat van de plaats van tenuitvoerlegging. Afdeling 7 Door partijen aangewezen bevoegd gerecht Artikel 23
11
1. Wanneer de partijen van wie er ten minste ĂŠĂŠn woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, een gerecht of de gerechten van een lidstaat hebben aangewezen voor de kennisneming van geschillen die naar aanleiding van een bepaalde rechtsbetrekking zijn ontstaan of zullen ontstaan, is dit gerecht of zijn de gerechten van die lidstaat bevoegd. Deze bevoegdheid is exclusief, tenzij de partijen anders zijn overeengekomen. Deze overeenkomst tot aanwijzing van een bevoegd gerecht wordt gesloten: a) hetzij bij een schriftelijke overeenkomst of bij een schriftelijk bevestigde mondelinge overeenkomst; b) hetzij in een vorm die wordt toegelaten door de handelwijzen die tussen de partijen gebruikelijk zijn geworden; c) hetzij, in de internationale handel, in een vorm die overeenstemt met een gewoonte waarvan de partijen op de hoogte zijn of hadden behoren te zijn en die in de internationale handel algemeen bekend is en door partijen bij dergelijke overeenkomsten in de betrokken handelsbranche doorgaans in acht wordt genomen. 2. Als "schriftelijk" wordt tevens elke elektronische mededeling aangemerkt, waardoor de overeenkomst duurzaam geregistreerd wordt. 3. Wanneer een dergelijke overeenkomst wordt gesloten door partijen die geen van allen woonplaats op het grondgebied van een lidstaat hebben, kunnen de gerechten van de andere lidstaten van het geschil niet kennisnemen, zolang het aangewezen gerecht of de aangewezen gerechten zich niet onbevoegd hebben verklaard. 4. Het gerecht of de gerechten van een lidstaat waaraan in de akte tot oprichting van een trust bevoegdheid is toegekend, is of zijn bij uitsluiting bevoegd kennis te nemen van een vordering tegen een oprichter, een trustee of een begunstigde van een trust, als het gaat om de betrekkingen tussen deze personen of om hun rechten of verplichtingen in het kader van de trust. 5. Overeenkomsten tot aanwijzing van een bevoegd gerecht en soortgelijke bedingen in akten tot oprichting van een trust hebben geen rechtsgevolg indien zij strijdig zijn met de artikelen 13, 17 of 21, of indien de gerechten op welker bevoegdheid inbreuk wordt gemaakt, krachtens artikel 22 bij uitsluiting bevoegd zijn. Artikel 24 Buiten de gevallen waarin zijn bevoegdheid voortvloeit uit andere bepalingen van deze verordening, is het gerecht van een lidstaat waarvoor de verweerder verschijnt bevoegd. Dit voorschrift is niet van toepassing indien de verschijning ten doel heeft de bevoegdheid te betwisten, of indien er een ander gerecht bestaat dat krachtens artikel 22 bij uitsluiting bevoegd is. Afdeling 8 Toetsing van de bevoegdheid en de ontvankelijkheid Artikel 25 Het gerecht van een lidstaat waarbij een geschil aanhangig is gemaakt met als inzet een vordering waarvoor krachtens artikel 22 een gerecht van een andere lidstaat bij uitsluiting bevoegd is, verklaart zich ambtshalve onbevoegd. Artikel 26 1. Wanneer de verweerder met woonplaats op het grondgebied van een lidstaat voor een gerecht van een andere lidstaat wordt opgeroepen en niet verschijnt, verklaart het gerecht zich ambtshalve onbevoegd indien zijn bevoegdheid niet berust op deze verordening. 2. Het gerecht is verplicht zijn uitspraak aan te houden zolang niet vaststaat dat de verweerder in de gelegenheid is gesteld het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk, zo tijdig als met het oog op zijn verdediging nodig was, te ontvangen, of dat daartoe al het nodige is gedaan. 3. Artikel 19 van Verordening (EG) nr. 1348/2000 van de Raad van 29 mei 2000 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken(10) is van toepassing in plaats van lid 2, indien de toezending van het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk, overeenkomstig deze verordening moest plaatsvinden. 4. Wanneer Verordening (EG) nr. 1348/2000 niet van toepassing is, is artikel 15 van het Verdrag van 's-Gravenhage van 15 november 1965 inzake de betekening en de
12
kennisgeving in het buitenland van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of handelszaken van toepassing, indien de toezending van het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk, overeenkomstig dat verdrag moest plaatsvinden. Afdeling 9 Aanhangigheid en samenhang Artikel 27 1. Wanneer voor gerechten van verschillende lidstaten tussen dezelfde partijen vorderingen aanhangig zijn, die hetzelfde onderwerp betreffen en op dezelfde oorzaak berusten, houdt het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht zijn uitspraak ambtshalve aan totdat de bevoegdheid van het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht, vaststaat. 2. Wanneer de bevoegdheid van het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht, vaststaat, verklaart het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht, zich onbevoegd. Artikel 28 1. Wanneer samenhangende vorderingen aanhangig zijn voor gerechten van verschillende lidstaten, kan het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht, zijn uitspraak aanhouden. 2. Wanneer deze vorderingen in eerste aanleg aanhangig zijn, kan dit gerecht, op verzoek van een der partijen, ook tot verwijzing overgaan mits het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht bevoegd is van de betreffende vorderingen kennis te nemen en zijn wetgeving de voeging ervan toestaat. 3. Samenhangend in de zin van dit artikel zijn vorderingen waartussen een zo nauwe band bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare beslissingen worden gegeven. Artikel 29 Wanneer voor de vorderingen meer dan ĂŠĂŠn gerecht bij uitsluiting bevoegd is, worden partijen verwezen naar het gerecht waarbij de zaak het eerst aanhangig is gemaakt. Artikel 30 Voor de toepassing van deze afdeling wordt een zaak geacht te zijn aangebracht bij een gerecht 1. op het tijdstip waarop het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk bij het gerecht wordt ingediend, mits de eiser vervolgens niet heeft nagelaten te doen wat hij met het oog op de betekening of de kennisgeving van het stuk aan de verweerder moest doen, of 2. indien het stuk betekend of meegedeeld moet worden voordat het bij het gerecht wordt ingediend, op het tijdstip waarop de autoriteit die verantwoordelijk is voor de betekening of de kennisgeving het stuk ontvangt, mits de eiser vervolgens niet heeft nagelaten te doen wat hij met het oog op de indiening van het stuk bij het gerecht moest doen. Afdeling 10 Voorlopige maatregelen en maatregelen tot bewaring van recht Artikel 31 In de wetgeving van een lidstaat vastgestelde voorlopige of bewarende maatregelen kunnen bij de gerechten van die staat worden aangevraagd, zelfs indien een gerecht van een andere lidstaat krachtens deze verordening bevoegd is van het bodemgeschil kennis te nemen. HOOFDSTUK III ERKENNING EN TENUITVOERLEGGING Artikel 32 Onder beslissing in de zin van deze verordening wordt verstaan, elke door een gerecht van een lidstaat gegeven beslissing, ongeacht de daaraan gegeven benaming, zoals arrest, vonnis, beschikking of rechterlijk dwangbevel, alsmede de vaststelling door de griffier van het bedrag van de proceskosten. Afdeling 1 Erkenning
13
Artikel 33 1. De in een lidstaat gegeven beslissingen worden in de overige lidstaten erkend zonder vorm van proces. 2. Indien tegen de erkenning van een beslissing bezwaar wordt gemaakt, kan iedere partij die er belang bij heeft ten principale te zien vastgesteld dat de beslissing erkend moet worden, gebruik maken van de procedures, bedoeld in de afdelingen 2 en 3 van dit hoofdstuk. 3. Wordt voor een gerecht van een lidstaat de erkenning bij wege van tussenvordering gevraagd, dan is dit gerecht bevoegd om van de vordering kennis te nemen. Artikel 34 Een beslissing wordt niet erkend indien: 1. de erkenning kennelijk strijdig is met de openbare orde van de aangezochte lidstaat; 2. het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk, niet zo tijdig en op zodanige wijze als met het oog op zijn verdediging nodig was, aan de verweerder tegen wie verstek werd verleend, betekend of meegedeeld is, tenzij de verweerder tegen de beslissing geen rechtsmiddel heeft aangewend terwijl hij daartoe in staat was; 3. de beslissing onverenigbaar is met een tussen dezelfde partijen in de aangezochte lidstaat gegeven beslissing; 4. de beslissing onverenigbaar is met een beslissing die vroeger in een andere lidstaat of in een derde land tussen dezelfde partijen is gegeven in een geschil dat hetzelfde onderwerp betreft en op dezelfde oorzaak berust, mits deze laatste beslissing voldoet aan de voorwaarden voor erkenning in de aangezochte lidstaat. Artikel 35 1. De beslissingen worden tevens niet erkend, indien de afdelingen 3, 4 en 6 van hoofdstuk II zijn geschonden, of indien het in artikel 72 bedoelde geval zich voordoet. 2. Bij de toetsing of de in het vorige lid genoemde bevoegdheidsregels niet zijn geschonden, is het aangezochte gerecht of de aangezochte autoriteit gebonden aan de feitelijke overwegingen op grond waarvan het gerecht van de lidstaat van herkomst zijn bevoegdheid heeft aangenomen. 3. Onverminderd lid 1 mag de bevoegdheid van de gerechten van de lidstaat van herkomst niet worden getoetst. De bevoegdheidsregels betreffen niet de openbare orde als bedoeld in artikel 34, punt 1. Artikel 36 In geen geval wordt overgegaan tot een onderzoek van de juistheid van de in den vreemde gegeven beslissing. Artikel 37 1. Een gerecht van een lidstaat, waarbij een beroep wordt gedaan op de erkenning van een in een andere lidstaat gegeven beslissing, kan zijn uitspraak aanhouden, indien tegen deze beslissing een gewoon rechtsmiddel is ingesteld. 2. De rechterlijke autoriteit van een lidstaat, bij wie de erkenning wordt ingeroepen van een in Ierland of het Verenigd Koninkrijk gegeven beslissing, waarvan de tenuitvoerlegging door een daartegen aangewend rechtsmiddel in de lidstaat van herkomst is geschorst, kan haar uitspraak aanhouden. Afdeling 2 Tenuitvoerlegging Artikel 38 1. De beslissingen die in een lidstaat gegeven zijn en daar uitvoerbaar zijn, kunnen in een andere lidstaat ten uitvoer worden gelegd, nadat zij aldaar, ten verzoeke van iedere belanghebbende partij, uitvoerbaar zijn verklaard. 2. In het Verenigd Koninkrijk worden deze beslissingen in Engeland en Wales, in Schotland of in Noord-Ierland echter eerst ten uitvoer gelegd na op verzoek van iedere belanghebbende partij in het betrokken deel van het Verenigd Koninkrijk voor tenuitvoerlegging te zijn geregistreerd. Artikel 39 1. Het verzoek wordt gericht tot het gerecht of de bevoegde autoriteit, vermeld in de lijst in bijlage II.
14
2. Het relatief bevoegde gerecht is dat van de woonplaats van de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, of van de plaats van tenuitvoerlegging. Artikel 40 1. De vereisten waaraan het verzoek moet voldoen, worden vastgesteld door het recht van de aangezochte lidstaat. 2. De verzoeker moet, binnen het rechtsgebied van het gerecht dat van het verzoek kennis neemt, woonplaats kiezen. Kent echter het recht van de aangezochte lidstaat geen woonplaatskeuze, dan wijst de verzoeker een procesgemachtigde aan. 3. Bij het verzoek worden de in artikel 53 genoemde documenten gevoegd. Artikel 41 De beslissing wordt uitvoerbaar verklaard zodra de formaliteiten van artikel 53 vervuld zijn, zonder toetsing uit hoofde van de artikelen 34 en 35. De partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, wordt in deze stand van de procedure niet gehoord. Artikel 42 1. De beslissing over het verzoek om een verklaring van uitvoerbaarheid wordt onmiddellijk ter kennis van de verzoeker gebracht op de wijze als is bepaald in het recht van de aangezochte lidstaat. 2. De verklaring van uitvoerbaarheid wordt betekend of meegedeeld aan de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd en gaat vergezeld van de beslissing, indien deze nog niet aan haar is betekend of meegedeeld. Artikel 43 1. Elke partij kan een rechtsmiddel instellen tegen de beslissing op het verzoek om een verklaring van uitvoerbaarheid. 2. Het rechtsmiddel wordt bij het in bijlage III bedoelde gerecht ingesteld. 3. Het rechtsmiddel wordt volgens de regels van de procedure op tegenspraak behandeld. 4. Indien de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, niet verschijnt voor het gerecht dat over het door de verzoeker ingestelde rechtsmiddel oordeelt, is artikel 26, leden 2 tot en met 4, van toepassing, ook wanneer de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, geen woonplaats heeft op het grondgebied van een der lidstaten. 5. Een rechtsmiddel tegen de verklaring van uitvoerbaarheid moet worden ingesteld binnen ĂŠĂŠn maand na de betekening daarvan. Indien de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd woonplaats heeft in een andere lidstaat dan die waar de verklaring van uitvoerbaarheid is gegeven, is de termijn waarbinnen het rechtsmiddel moet worden ingesteld, twee maanden met ingang van de dag waarop de beslissing aan de partij in persoon of aan haar woonplaats is betekend. Deze termijn mag niet op grond van de afstand worden verlengd. Artikel 44 Tegen de op het rechtsmiddel gegeven beslissing kunnen slechts de in bijlage IV genoemde middelen worden aangewend. Artikel 45 1. De verklaring van uitvoerbaarheid wordt door het gerecht dat oordeelt over een rechtsmiddel, bedoeld in de artikelen 43 of 44, slechts op een van de in de artikelen 34 en 35 genoemde gronden geweigerd of ingetrokken. Het gerecht doet onverwijld uitspraak. 2. In geen geval wordt overgegaan tot een onderzoek van de juistheid van de in den vreemde gegeven beslissing. Artikel 46 1. Het gerecht dat oordeelt over een rechtsmiddel, bedoeld in de artikelen 43 en 44, kan op verzoek van de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, zijn uitspraak aanhouden indien tegen de in den vreemde gegeven beslissing in de lidstaat van herkomst een gewoon rechtsmiddel is ingesteld of indien de termijn daarvoor nog niet is verstreken; in dit laatste geval kan het gerecht een termijn stellen waarbinnen het rechtsmiddel moet worden ingesteld.
15
2. Indien de beslissing in Ierland of het Verenigd Koninkrijk is gegeven, wordt elk rechtsmiddel dat in de lidstaat van herkomst kan worden ingesteld, voor de toepassing van lid 1 beschouwd als een gewoon rechtsmiddel. 3. Dit gerecht kan het verlof tot tenuitvoerlegging ook geven op voorwaarde dat zekerheid wordt gesteld; de zekerheid wordt door het gerecht bepaald. Artikel 47 1. Indien een beslissing erkend moet worden overeenkomstig deze verordening, belet niets dat de verzoeker zich beroept op voorlopige of bewarende maatregelen waarin de wetgeving van de aangezochte lidstaat voorziet, zonder dat daartoe een verklaring van uitvoerbaarheid, bedoeld in artikel 41, vereist is. 2. De verklaring van uitvoerbaarheid houdt tevens het verlof in bewarende maatregelen te treffen. 3. Gedurende de termijn voor het instellen van een rechtsmiddel overeenkomstig artikel 43, lid 5, tegen de verklaring van uitvoerbaarheid en totdat daarover uitspraak is gedaan, kunnen slechts bewarende maatregelen worden genomen ten aanzien van de goederen van de partij tegen wie de tenuitvoerlegging is gevraagd. Artikel 48 1. Wanneer in de in den vreemde gegeven beslissing uitspraak is gedaan over meer dan één punt van de vordering, en de verklaring van uitvoerbaarheid niet kan worden verleend voor het geheel, verleent het gerecht of de bevoegde autoriteit deze voor één of meer onderdelen daarvan. 2. De verzoeker kan vorderen dat de verklaring van uitvoerbaarheid een gedeelte van de uitspraak betreft. Artikel 49 In den vreemde gegeven beslissingen die een veroordeling tot een dwangsom inhouden, kunnen in de aangezochte lidstaat slechts ten uitvoer worden gelegd indien het bedrag ervan door de gerechten van de lidstaat van herkomst definitief is bepaald. Artikel 50 De verzoeker die in de lidstaat waar de beslissing is gegeven, in aanmerking kwam voor gehele of gedeeltelijke kosteloze rechtsbijstand of vrijstelling van kosten en uitgaven, komt in de procedure, vermeld in deze afdeling, in aanmerking voor de meest gunstige bijstand of voor de meest ruime vrijstelling die in het recht van de aangezochte lidstaat is vastgesteld. Artikel 51 Aan de partij die in een lidstaat de tenuitvoerlegging vraagt van een in een andere lidstaat gegeven beslissing, kan geen enkele zekerheid of depot, onder welke benaming ook, worden opgelegd wegens de hoedanigheid van vreemdeling dan wel wegens het ontbreken van een woonplaats of verblijfplaats in eerstgenoemde lidstaat. Artikel 52 Ter zake van de procedure tot verlening van een verklaring van uitvoerbaarheid wordt in de aangezochte lidstaat geen belasting, recht of heffing, evenredig aan het geldelijke belang van de zaak, geheven. Afdeling 3 Gemeenschappelijke bepalingen Artikel 53 1. De partij die een beroep doet op de erkenning of om een verklaring van uitvoerbaarheid verzoekt, moet een expeditie van de beslissing overleggen, die voldoet aan de voorwaarden nodig voor haar echtheid. 2. De partij die om een verklaring van uitvoerbaarheid verzoekt, moet bovendien het in artikel 54 bedoelde certificaat overleggen, onverminderd artikel 55. Artikel 54 Het gerecht of de bevoegde autoriteit van een lidstaat waar een beslissing is gegeven, geeft ten verzoeke van elke belanghebbende partij een certificaat af volgens het modelformulier in bijlage V bij deze verordening. Artikel 55 1. Wordt het in artikel 54 bedoelde certificaat niet overgelegd, dan kan het gerecht of de bevoegde autoriteit voor de overlegging een termijn bepalen of gelijkwaardige
16
documenten aanvaarden, dan wel, indien dat gerecht of die autoriteit zich voldoende voorgelicht acht, van de overlegging vrijstelling verlenen. 2. Indien het gerecht of de bevoegde autoriteit dat verlangt, wordt van de documenten een vertaling overgelegd. De vertaling wordt gewaarmerkt door degene die in een van de lidstaten daartoe gemachtigd is. Artikel 56 Geen enkele legalisatie of soortgelijke formaliteit mag worden geĂŤist met betrekking tot de in artikel 53, en in artikel 55, lid 2, genoemde documenten of de procesvolmacht. HOOFDSTUK IV AUTHENTIEKE AKTEN EN GERECHTELIJKE SCHIKKINGEN Artikel 57 1. Authentieke akten, verleden en uitvoerbaar in een lidstaat, worden op verzoek, overeenkomstig de in artikel 38 en volgende bedoelde procedure, in een andere lidstaat uitvoerbaar verklaard. De verklaring van uitvoerbaarheid wordt door het gerecht dat oordeelt over een rechtsmiddel, bedoeld in de artikelen 43 en 44, slechts geweigerd of ingetrokken indien de tenuitvoerlegging van de authentieke akte kennelijk strijdig is met de openbare orde van de aangezochte lidstaat. 2. Als authentieke akten in de zin van lid 1 worden eveneens beschouwd de overeenkomsten inzake de onderhoudsverplichting die voor een administratieve overheid zijn gesloten of door haar zijn bekrachtigd. 3. De overgelegde akte moet voldoen aan de voorwaarden, nodig voor haar echtheid in de lidstaat van herkomst. 4. Afdeling 3 van hoofdstuk III is, voorzover nodig, van toepassing. De bevoegde autoriteit van een lidstaat waar een authentieke akte is verleden, geeft ten verzoeke van elke belanghebbende partij een certificaat af volgens het modelformulier in bijlage VI bij deze verordening. Artikel 58 Gerechtelijke schikkingen die in de loop van een geding tot stand zijn gekomen en die uitvoerbaar zijn in de lidstaat van herkomst, zijn op dezelfde voet als authentieke akten uitvoerbaar in de aangezochte staat. Het gerecht of de bevoegde autoriteit van een lidstaat waar een gerechtelijke schikking tot stand is gekomen, geeft ten verzoeke van elke belanghebbende partij een certificaat af volgens het modelformulier in bijlage V bij deze verordening. HOOFDSTUK V ALGEMENE BEPALINGEN Artikel 59 1. Om vast te stellen of een partij woonplaats heeft op het grondgebied van de lidstaat bij een van welks gerechten een zaak aanhangig is, past het gerecht zijn intern recht toe. 2. Indien een partij geen woonplaats heeft in de lidstaat bij een van welks gerechten een zaak aanhangig is, past het gerecht voor de vaststelling of zij een woonplaats heeft in een andere lidstaat, het recht van die lidstaat toe. Artikel 60 1. Voor de toepassing van deze verordening hebben vennootschappen en rechtspersonen woonplaats op de plaats van: a) hun statutaire zetel, of b) hun hoofdbestuur, of c) hun hoofdvestiging. 2. In het Verenigd Koninkrijk en Ierland wordt onder het "registered office" de statutaire zetel verstaan of, indien dat nergens bestaat, de "place of incorporation" (plaats van oprichting) of, indien die nergens bestaat, de plaats krachtens het recht waarvan de "formation" (vorming) is geschied. 3. Om vast te stellen of een trust woonplaats heeft op het grondgebied van de lidstaat bij welks gerechten de zaak aanhangig is gemaakt, past het gerecht de regels van het voor hem geldende internationaal privaatrecht toe. Artikel 61 Zij die woonplaats hebben op het grondgebied van een lidstaat en wegens een onopzettelijk gepleegd strafbaar feit vervolgd worden voor de gerechten van een andere
17
lidstaat, waarvan zij geen onderdaan zijn, zijn, onverminderd aldaar geldende gunstigere bepalingen, bevoegd zich te doen verdedigen door daartoe bevoegde personen, zelfs indien zij niet persoonlijk verschijnen. Het gerecht dat de zaak berecht, kan echter de persoonlijke verschijning bevelen; indien deze niet heeft plaatsgevonden, behoeft de beslissing, op de burgerlijke rechtsvordering gewezen zonder dat de betrokkene de gelegenheid heeft gehad zich te doen verdedigen, in de overige lidstaten niet te worden erkend, noch ten uitvoer te worden gelegd. Artikel 62 In Zweden wordt in het kader van de summiere procedures betreffende de "betalningsföreläggande" (aanmaningen tot betaling) en de "handräckning" (bijstandszaken) onder de term "gerecht" ook de Zweedse gerechtsdeurwaarderinstantie ("kronofogdemyndighet") verstaan. Artikel 63 1. Een persoon die op het grondgebied van Luxemburg woonplaats heeft en met toepassing van artikel 5, punt 1, voor een gerecht van een andere lidstaat is opgeroepen, kan de bevoegdheid van dit gerecht afwijzen indien de uiteindelijke plaats van levering van de goederen of van verrichting van de diensten in Luxemburg gelegen is. 2. Indien de uiteindelijke plaats van levering van de goederen of van verrichting van de diensten met toepassing van lid 1 in Luxemburg gelegen is, moet elke overeenkomst tot aanwijzing van de bevoegde rechter, om rechtsgeldig te zijn, worden aanvaard bij een schriftelijke overeenkomst of bij een schriftelijk bevestigde mondelinge overeenkomst als bedoeld in artikel 23, lid 1, onder a). 3. Dit artikel is niet van toepassing op overeenkomsten inzake de verrichting van financiële diensten. 4. Dit artikel is van toepassing voor een periode van zes jaar te rekenen vanaf de inwerkingtreding van deze verordening. Artikel 64 1. Bij geschillen tussen de kapitein en een bemanningslid van een in Griekenland of Portugal geregistreerd zeeschip over de beloning of andere arbeidsvoorwaarden moet het gerecht van een lidstaat nagaan of de ten aanzien van het schip bevoegde diplomatieke of consulaire vertegenwoordiger van het geschil in kennis is gesteld. Zodra deze vertegenwoordiger van het geschil in kennis is gesteld, kan het gerecht uitspraak doen. 2. Dit artikel is van toepassing voor een periode van zes jaar te rekenen vanaf de inwerkingtreding van deze verordening. Artikel 65 1. De rechterlijke bevoegdheid, bepaald in artikel 6, punt 2, en artikel 11 ten aanzien van de vordering tot vrijwaring of de vordering tot voeging of tussenkomst kan in Duitsland en in Oostenrijk niet worden ingeroepen. Eenieder die woonplaats heeft in een andere lidstaat, kan worden opgeroepen voor de gerechten van: a) Duitsland, met toepassing van de artikelen 68, 72, 73 en 74 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Zivilprozessordnung) betreffende de litis denuntiatio; b) Oostenrijk, overeenkomstig artikel 21 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Zivilprozessordnung) betreffende de litis denuntiatio. 2. De in de overige lidstaten krachtens de artikel 6, punt 2, en artikel 11 gegeven beslissingen worden in Duitsland en Oostenrijk overeenkomstig hoofdstuk III erkend en ten uitvoer gelegd. De gevolgen voor derden van de beslissingen welke in deze staten met toepassing van het voorgaande lid zijn gegeven, worden eveneens in de overige lidstaten erkend. HOOFDSTUK VI OVERGANGSBEPALINGEN Artikel 66 1. Deze verordening is slechts van toepassing op rechtsvorderingen die zijn ingesteld en authentieke akten die zijn verleden na de inwerkingtreding van deze verordening. 2. Indien de vordering in de lidstaat van herkomst werd ingesteld voor de inwerkingtreding van deze verordening worden beslissingen die na die datum zijn gegeven evenwel erkend en ten uitvoer gelegd overeenkomstig hoofdstuk III:
18
a) indien de vordering in de lidstaat van herkomst werd ingesteld na de inwerkingtreding van het Verdrag van Brussel of het Verdrag van Lugano in zowel de lidstaat van herkomst als de aangezochte lidstaat; b) in alle overige gevallen, indien de toegepaste bevoegdheidsregels overeenkomen met hetzij de regels van hoofdstuk II, hetzij met de regels van een verdrag dat tussen de lidstaat van herkomst en de aangezochte lidstaat van kracht was toen de vordering werd ingesteld. HOOFDSTUK VII VERHOUDING TOT ANDERE BESLUITEN Artikel 67 Deze verordening laat onverlet de toepassing van de bepalingen die, voor bijzondere onderwerpen, de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen regelen en die opgenomen zijn of zullen worden in de besluiten van de Gemeenschap of in de nationale wetgevingen die ter uitvoering van deze besluiten geharmoniseerd zijn. Artikel 68 1. Deze verordening komt, in de betrekkingen tussen de lidstaten, in de plaats van het Verdrag van Brussel, uitgezonderd ten aanzien van de grondgebieden van de lidstaten die onder de territoriale werkingssfeer van dat verdrag vallen en die krachtens artikel 299 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap van deze verordening uitgesloten zijn. 2. Voorzover deze verordening in de betrekkingen tussen de lidstaten in de plaats komt van het Verdrag van Brussel, geldt elke verwijzing naar dat verdrag als een verwijzing naar deze verordening. Artikel 69 Onverminderd artikel 66, lid 2, en artikel 70 vervangt deze verordening tussen de lidstaten de volgende, tussen twee of meer van deze lidstaten gesloten verdragen en overeenkomsten: - de Overeenkomst tussen België en Frankrijk betreffende de rechterlijke bevoegdheid, het gezag en de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen, van scheidsrechterlijke uitspraken en van authentieke akten, gesloten te Parijs op 8 juli 1899, - het Verdrag tussen Nederland en België betreffende de territoriale rechterlijke bevoegdheid, betreffende het faillissement en betreffende het gezag en de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen, van scheidsrechterlijke uitspraken en van authentieke akten, gesloten te Brussel op 28 maart 1925, - het Verdrag tussen Frankrijk en Italië betreffende de tenuitvoerlegging van vonnissen in burgerlijke en handelszaken, gesloten te Rome op 3 juni 1930, - het Verdrag tussen Duitsland en Italië betreffende de erkenning en de tenuitvoerlegging van vonnissen in burgerlijke en handelszaken, gesloten te Rome op 9 maart 1936, - de Overeenkomst tussen België en Oostenrijk betreffende de wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van vonnissen en authentieke akten betreffende onderhoudsverplichtingen, gesloten te Wenen op 25 oktober 1957, - de Overeenkomst tussen Duitsland en België betreffende de erkenning en de wederzijdse tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen, scheidsrechterlijke uitspraken en authentieke akten in burgerlijke zaken of handelszaken, gesloten te Bonn op 30 juni 1958, - het Verdrag tussen Nederland en Italië betreffende de erkenning en tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen in burgerlijke en handelszaken, gesloten te Rome op 17 april 1959, - het Verdrag tussen Duitsland en Oostenrijk betreffende de wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van vonnissen, schikkingen en authentieke akten in burgerlijke en handelszaken, gesloten te Wenen op 6 juni 1959, - de Overeenkomst tussen België en Oostenrijk betreffende de wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van vonnissen, scheidsrechterlijke uitspraken en authentieke akten in burgerlijke en handelszaken, gesloten te Wenen op 16 juni 1959,
19
- het Verdrag tussen Griekenland en Duitsland betreffende de wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van vonnissen, schikkingen en authentieke akten in burgerlijke en handelszaken, ondertekend te Athene op 4 november 1961, - de Overeenkomst tussen België en Italië betreffende de erkenning en tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen en andere uitvoerbare titels in burgerlijke en handelszaken, gesloten te Rome op 6 april 1962, - het Verdrag tussen Nederland en Duitsland betreffende de wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen en andere executoriale titels in burgerlijke en handelszaken, gesloten te 's-Gravenhage op 30 augustus 1962, - de Overeenkomst tussen Nederland en Oostenrijk over de wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van vonnissen en authentieke akten in burgerlijke en handelszaken, gesloten te Den Haag op 6 februari 1963, - de Overeenkomst tussen Frankrijk en Oostenrijk betreffende de erkenning en tenuitvoerlegging van vonnissen en authentieke akten in burgerlijke en strafzaken, gesloten te Wenen op 15 juli 1966, - het Verdrag tussen Spanje en Frankrijk betreffende de erkenning en tenuitvoerlegging van vonnissen en scheidsrechterlijke uitspraken in burgerlijke en handelszaken, ondertekend te Parijs op 28 mei 1969, - de Overeenkomst tussen Luxemburg en Oostenrijk betreffende de erkenning en tenuitvoerlegging van vonnissen en authentieke akten in burgerlijke en handelszaken, gesloten te Luxemburg op 29 juli 1971, - de Overeenkomst tussen Italië en Oostenrijk betreffende de erkenning en tenuitvoerlegging van vonnissen in burgerlijke en handelszaken, van gerechtelijke schikkingen en notariële akten, gesloten te Rome op 16 november 1971, - het Verdrag tussen Spanje en Italië betreffende de rechtsbijstand en erkenning en tenuitvoerlegging van vonnissen in burgerlijke en handelszaken ondertekend te Madrid op 22 mei 1973, - het Verdrag tussen Finland, IJsland, Noorwegen, Zweden en Denemarken betreffende de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen betreffende vorderingen in burgerlijke en handelszaken, gesloten te Kopenhagen op 11 oktober 1977, - de Overeenkomst tussen Oostenrijk en Zweden betreffende de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke zaken, gesloten te Stockholm op 16 september 1982, - het Verdrag tussen Spanje en Duitsland betreffende de erkenning en tenuitvoerlegging van vonnissen, rechterlijke schikkingen en executoriale authentieke akten in burgerlijke en handelszaken, ondertekend te Bonn op 14 november 1983, - de Overeenkomst tussen Oostenrijk en Spanje betreffende de erkenning en tenuitvoerlegging van vonnissen, schikkingen en uitvoerbare authentieke akten in burgerlijke en handelszaken, gesloten te Wenen, op 17 februari 1984, - de Overeenkomst tussen Finland en Oostenrijk betreffende de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke zaken, gesloten te Wenen op 17 november 1986, en - het Verdrag tussen België, Nederland en Luxemburg betreffende de rechterlijke bevoegdheid, betreffende het faillissement en betreffende het gezag en de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen, van scheidsrechterlijke uitspraken en van authentieke akten, gesloten te Brussel op 24 november 1961, voorzover het van kracht is. Artikel 70 1. De in artikel 69 vermelde verdragen en overeenkomsten blijven van kracht voor onderwerpen waarop deze verordening niet van toepassing is. 2. Zij blijven voorts van kracht met betrekking tot vóór de inwerkingtreding van deze verordening gegeven beslissingen en verleden akten. Artikel 71 1. Deze verordening laat onverlet de verdragen waarbij de lidstaten partij zijn en die, voor bijzondere onderwerpen, de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen regelen.
20
2. Teneinde de eenvormige uitlegging van lid 1 te waarborgen wordt dat lid als volgt toegepast: a) deze verordening belet niet dat een gerecht van een lidstaat die partij is bij een verdrag of overeenkomst over een bijzonder onderwerp, overeenkomstig dat verdrag of die overeenkomst kennisneemt van een zaak, ook indien de verweerder zijn woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat die geen partij is bij dat verdrag of die overeenkomst. Het gerecht past in ieder geval artikel 26 van deze verordening toe; b) beslissingen die een gerecht van een lidstaat heeft gegeven uit hoofde van rechterlijke bevoegdheid die ontleend wordt aan een verdrag of overeenkomst over een bijzonder onderwerp, worden in de andere lidstaten overeenkomstig de onderhavige verordening erkend en ten uitvoer gelegd. Indien een verdrag of overeenkomst over een bijzonder onderwerp, waarbij zowel de lidstaat van herkomst als de aangezochte lidstaat partij is, voorwaarden vaststelt voor de erkenning of de tenuitvoerlegging van beslissingen vinden die voorwaarden toepassing. In elk geval kunnen de bepalingen van deze verordening betreffende de procedures voor de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen worden toegepast. Artikel 72 Deze verordening laat onverlet de overeenkomsten waarbij de lidstaten zich krachtens artikel 59 van het Verdrag van Brussel vóór de inwerkingtreding van deze verordening hebben verbonden om een beslissing, met name die welke in een andere staat die partij is bij dat verdrag, gegeven zijn tegen een verweerder die zijn woonplaats of zijn gewone verblijfplaats heeft in een derde land, niet te erkennen indien in een door artikel 4 van genoemd verdrag bedoeld geval de beslissing slechts gegrond kon worden op een bevoegdheid als bedoeld in artikel 3, tweede alinea, van dat verdrag. HOOFDSTUK VIII SLOTBEPALINGEN Artikel 73 Uiterlijk vijf jaar na de inwerkingtreding van deze verordening dient de Commissie bij het Europees Parlement, de Raad en het Economisch en Sociaal Comité een verslag in over de toepassing van deze verordening. Dit verslag gaat eventueel vergezeld van voorstellen tot wijziging van de verordening. Artikel 74 1. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de teksten die wijzigingen aanbrengen in de lijsten in de bijlagen I tot en met IV. De Commissie wijzigt dienovereenkomstig de desbetreffende bijlagen. 2. De bijwerking of de technische aanpassing van de formulieren waarvan de modellen in de bijlagen V en VI staan, worden aangenomen overeenkomstig de in artikel 75, lid 2, bedoelde procedure. Artikel 75 1. De Commissie wordt bijgestaan door een comité. 2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 3 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing. 3. Het comité stelt zijn reglement van orde vast. Artikel 76 Deze verordening treedt in werking op 1 maart 2002. Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap. Gedaan te Brussel, 22 december 2000. Voor de Raad De voorzitter C. Pierret (1) PB C 376 van 28.12.1999, blz. 1. (2) Advies van 21 september 2000 (nog niet verschenen in het Publicatieblad). (3) PB C 117 van 26.4.2000, blz. 6. (4) PB L 299 van 31.12.1972, blz. 32. PB L 304 van 30.10.1978, blz. 1. PB L 388 van 31.12.1982, blz. 1.
21
PB L 285 van 3.10.1989, blz. 1. PB C 15 van 15.1.1997, blz. 1. Zie de geconsolideerde versie in PB C 27 van 26.1.1998, blz. 1. (5) PB L 204 van 2.8.1975, blz. 28. PB L 304 van 30.10.1978, blz. 1. PB L 388 van 31.12.1982, blz. 1. PB L 285 van 3.10.1989, blz. 1. PB C 15 van 15.1.1997, blz. 1. Zie de geconsolideerde versie in PB C 27 van 26.1.1998, blz. 28. (6) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23. (7) PB L 228 van 16.8.1973, blz. 3. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2000/26/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 181 van 20.7.2000, blz. 65). (8) PB L 172 van 4.7.1988, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2000/26/EG. (9) PB L 330 van 29.11.1990, blz. 44. (10) PB L 160 van 30.6.2000, blz. 37. BIJLAGE I Nationale bevoegdheidsregels bedoeld in artikel 3, lid 2, en artikel 4, lid 2 De in artikel 3, lid 2, en artikel 4, lid 2, bedoelde nationale bevoegdheidsregels zijn: - in België: artikel 15 van het Burgerlijk Wetboek ("Code civil") en artikel 638 van het Gerechtelijk Wetboek ("Code judiciaire"); - in Duitsland: artikel 23 van de "Zivilprozessordnung" (Wetboek van burgerlijke rechtsvordering); - in Griekenland: artikel 40 van de "Κώδικας πολιτικής δικονομίας" (Wetboek van burgerlijke rechtsvordering); - in Frankrijk: de artikelen 14 en 15 van de "Code civil" (Burgerlijk Wetboek); - in Ierland: de bepalingen inzake de bevoegdheid gebaseerd op een het geding inleidend stuk dat wordt betekend of meegedeeld aan de verweerder die tijdelijk in Ierland verblijft; - in Italië: de artikelen 3 en 4 van Wet 218 van 31 mei 1995; - in Luxemburg: de artikelen 14 en 15 van de "Code civil" (Burgerlijk Wetboek); - in Nederland: artikel 126, lid 3, en artikel 127 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering; - in Oostenrijk: artikel 99 van de "Jurisdiktionsnorm" (Wet op de rechterlijke bevoegdheid); - in Portugal: de artikelen 65 en 65 A van de "Código de Processo Civil" (Wetboek van burgerlijke rechtsvordering) en artikel 11 van de "Código de Processo de Trabalho" (Wetboek van rechtsvordering in Arbeidszaken); - in Finland: "oikeudenkäymiskaari"/"rättegångsbalken" (Wetboek van rechtsvordering), hoofdstuk 10, artikel 1, lid 1, tweede, derde en vierde zin; - in Zweden: hoofdstuk 10, artikel 3, eerste alinea, eerste zin, van "rättegångsbalken" (Wetboek van rechtsvordering); - in het Verenigd Koninkrijk: de bepalingen inzake de bevoegdheid die berust op: a) de omstandigheid dat een het geding inleidend stuk wordt betekend of meegedeeld aan de verweerder die tijdelijk in het Verenigd Koninkrijk verblijft; b) de aanwezigheid in het Verenigd Koninkrijk van goederen die toebehoren aan de verweerder, of c) het beslag door de eiser gelegd op goederen die zich in het Verenigd Koninkrijk bevinden. BIJLAGE II De gerechten of bevoegde autoriteiten waarbij het in artikel 39 bedoelde verzoek kan worden ingediend, zijn: - in België, de rechtbank van eerste aanleg, het "tribunal de première instance" of het "erstinstanzliches Gericht"; - in Duitsland, de president van een kamer van het "Landgericht"; - in Griekenland, de "Μονομελές Πρωτοδικείο"; - in Spanje, de "Juzgado de Primera Instancia"; - in Frankrijk, de president van het "tribunal de grande instance";
22
- in Ierland, de "High Court"; - in Italië, de "Corte d'appello"; - in Luxemburg, de president van het "tribunal d'arrondissement"; - in Nederland, de president van de arrondissementsrechtbank; - in Oostenrijk, het "Bezirksgericht"; - in Portugal, het "Tribunal de Comarca"; - in Finland, de "käräjäoikeus/tingsrätt"; - in Zweden, de "Svea hovrätt"; - in het Verenigd Koninkrijk: a) in Engeland en Wales, de "High Court of Justice" of, in geval van een beslissing inzake onderhoudsverplichtingen, door tussenkomst van de Secretary of State, de "Magistrates' Court"; b) in Schotland, de "Court of Session" of, in geval van een beslissing inzake onderhoudsverplichtingen, door tussenkomst van de Secretary of State, de "Sheriff Court"; c) in Noord-Ierland, de "High Court of Justice" of, in geval van een beslissing inzake onderhoudsverplichtingen, door tussenkomst van de Secretary of State, de "Magistrates' Court"; d) in Gibraltar, de "Supreme Court of Gibraltar" of, in geval van een beslissing inzake onderhoudsverplichtingen, door tussenkomst van de Attorney General of Gibraltar, de "Magistrates' Court". BIJLAGE III De gerechten waarbij de in artikel 43, lid 2, bedoelde rechtsmiddelen kunnen worden ingesteld, zijn: - in België, a) wat het rechtsmiddel van de verweerder betreft, de rechtbank van eerste aanleg, het "tribunal de première instance" of het "erstinstanzliches Gericht" b) wat het rechtsmiddel van de verzoeker betreft, het hof van beroep of het "cour d'appel"; - in Duitsland, het "Oberlandesgericht"; - in Griekenland, de "Εφετείο"; - in Spanje, de "Audiencia provincial"; - in Frankrijk, de "cour d'appel"; - in Ierland, de "High Court"; - in Italië, de "corte d'appello"; - in Luxemburg, de "Cour supérieure de Justice siégeant en matière d'appel civil"; - in Nederland, a) voor de verweerder: de arrondissementsrechtbank; b) voor de verzoeker: het "gerechtshof"; - in Oostenrijk, het "Bezirksgericht"; - in Portugal, het "Tribunal da Relação"; - in Finland, de "hovioikeus/hovrätt"; - in Zweden, de "Svea hovrätt"; - in het Verenigd Koninkrijk: a) in Engeland en Wales, de "High Court of Justice" of, in geval van een beslissing inzake onderhoudsverplichtingen, door tussenkomst van de Secretary of State, de "Magistrates' Court"; b) in Schotland de "Court of Session" of, in geval van een beslissing inzake onderhoudsverplichtingen, door tussenkomst van de Secretary of State, voor de "Sheriff Court"; c) in Noord-Ierland, de "High Court of Justice" of, in geval van een beslissing inzake onderhoudsverplichtingen, door tussenkomst van de Secretary of State, voor de "Magistrates' Court". d) in Gibraltar, de "Supreme Court of Gibraltar" of, in geval van een beslissing inzake onderhoudsverplichtingen, door tussenkomst van de Attorney General of Gibraltar, de "Magistrates' Court". BIJLAGE IV
23
De rechtsmiddelen die op grond van artikel 44 kunnen worden ingesteld, zijn: - in België, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Italië, Luxemburg en Nederland: beroep in cassatie, - in Duitsland: "Rechtsbeschwerde", - in Ierland: beroep over een rechtsvraag bij de "Supreme Court", - in Oostenrijk: "Revisionsrekurs", - in Portugal: beroep over een rechtsvraag, - in Finland: beroep bij de "korkein oikeus"/"Högsta domstolen", - in Zweden: beroep bij "Högsta domstolen", - in het Verenigd Koninkrijk: beroep over een rechtsvraag in slechts één hogere instantie. BIJLAGE V Certificaat zoals bedoeld in de artikelen 54 en 58 van de verordening betreffende rechterlijke beslissingen en gerechtelijke schikkingen (Nederlands, néerlandais, Dutch, Niederländisch ...) 1. Lidstaat van herkomst 2. Gerecht dat of bevoegde autoriteit die het certificaat afgeeft 2.1. Naam 2.2. Adres 2.3. Tel./fax/e-mail 3. Gerecht dat de beslissing heeft gegeven/waarvoor de schikking tot stand is gekomen(1) 3.1. Soort gerecht 3.2. Plaats van het gerecht 4. Beslissing/gerechtelijke schikking(2) 4.1. Datum 4.2. Referentienummer 4.3. Partijen bij de akte 4.3.1. Naam (namen) van de eiser(s) 4.3.2. Naam (namen) van de verweerder(s) 4.3.3. In voorkomend geval, naam (namen) van de andere partij(en) 4.4. Indien de beslissing bij verstek is gewezen: de datum waarop het stuk dat het geding heeft ingeleid, is betekend of is meegedeeld 4.5. Tekst van de beslissing, gehecht aan dit certificaat 5. Naam van de partijen die rechtsbijstand hebben genoten De beslissing/gerechtelijke schikking(3) is uitvoerbaar in de lidstaat van herkomst (artikelen 38 en 58 van de verordening) tegen: Naam: Gedaan te ..., datum ... Ondertekening en/of stempel ... (1) Doorhalen wat niet van toepassing is. (2) Doorhalen wat niet van toepassing is. (3) Doorhalen wat niet van toepassing is. BIJLAGE VI Certificaat zoals bedoeld in artikel 57, lid 4, van de verordening betreffende authentieke akten (Nederlands, néerlandais, Dutch, Niederländisch ...) 1. Lidstaat van herkomst 2. Bevoegde autoriteit die het certificaat afgeeft 2.1. Naam 2.2. Adres 2.3. Tel./fax/e-mail 3. Autoriteit die aan de akte authenticiteit heeft verleend 3.1. Autoriteit waarvoor de authentieke akte is verleden (indien van toepassing) 3.1.1. Benaming en hoedanigheid van de autoriteit 3.1.2. Plaats van de autoriteit 3.2. Autoriteit die de authentieke akte heeft geregistreerd (indien van toepassing) 3.2.1. Soort autoriteit
24
3.2.2. Plaats van de autoriteit 4. Authentieke akte 4.1. Beschrijving van de akte 4.2. Datum 4.2.1. waarop de akte is verleden 4.2.2. indien verschillend: waarop de akte is geregistreerd 4.3. Referentienummer 4.4. Partijen bij de akte 4.4.1. Naam van de schuldeiser 4.4.2. Naam van de schuldenaar 5. Tekst van de uitvoerbare verbintenis, gehecht aan dit certificaat De authentieke akte is uitvoerbaar tegen de schuldenaar in de lidstaat van herkomst (artikel 57, lid 1, van de verordening) Gedaan te ..., datum ... Ondertekening en/of stempel ...
25
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering Artikel 1 Onverminderd het omtrent rechtsmacht in verdragen en EG-verordeningen bepaalde en onverminderd artikel 13a van de Wet algemene bepalingen wordt de rechtsmacht van de Nederlandse rechter beheerst door de volgende bepalingen. Artikel 2 In zaken die bij dagvaarding moeten worden ingeleid, heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht indien de gedaagde in Nederland zijn woonplaats of gewone verblijfplaats heeft. Artikel 6 De Nederlandse rechter heeft eveneens rechtsmacht in zaken betreffende: a.verbintenissen uit overeenkomst, indien de verbintenis die aan de eis of het verzoek ten grondslag ligt, in Nederland is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd; b.een individuele arbeidsovereenkomst of een agentuurovereenkomst, indien de arbeid gewoonlijk in Nederland of op een Nederlands zeeschip als bedoeld in artikel 695 lid 1 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboekwordt verricht of laatstelijk gewoonlijk werd verricht; c.een individuele arbeidsovereenkomst, indien de arbeid tijdelijk in Nederland wordt verricht, voorzover het betreft een rechtsvordering met betrekking tot arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden, welke is gegrond op artikel 1 van de Wet arbeidsvoorwaarden grensoverschrijdende arbeid, artikel 7 of 15 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, artikel 2, zesde lid, van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten, artikel 8 of 11 van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs, alsmede artikel 5, eerste lid, onder b, d, e, of f, van de Algemene wet gelijke behandeling; d.een overeenkomst die wordt gesloten door een partij die handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf en een natuurlijke persoon die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf, indien die natuurlijke persoon in Nederland zijn woonplaats of gewone verblijfplaats heeft en de partij die handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf aldaar commerciële of beroepsactiviteiten ontplooit, of dergelijke activiteiten met ongeacht welke middelen richt op Nederland en de overeenkomst onder die activiteiten valt; e.verbintenissen uit onrechtmatige daad, indien het schadebrengende feit zich in Nederland heeft voorgedaan of zich kan voordoen; f.zakelijke rechten op, alsmede huur en verhuur, pacht en verpachting van in Nederland gelegen onroerende zaken; g.nalatenschappen, indien de erflater zijn laatste woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland had; h.de geldigheid, de nietigheid of de ontbinding van in Nederland gevestigde vennootschappen of rechtspersonen; de geldigheid, nietigheid of rechtsgevolgen van hun besluiten of die van hun organen, dan wel de rechten en verplichtingen van hun leden of vennoten als zodanig; i.faillissement, surséance van betaling of schuldsaneringsregeling natuurlijke personen indien het faillissement, de surséance van betaling of de toepassing van de schuldsaneringsregeling in Nederland is uitgesproken of verleend.
26
Artikel 6a Voor de toepassing van artikel 6, onderdeel a, is, tenzij anders is overeengekomen, de plaats van uitvoering in Nederland gelegen: a.voor de koop en verkoop van roerende zaken, indien de zaken volgens de overeenkomst in Nederland geleverd werden of geleverd hadden moeten worden; b.voor de verstrekking van diensten, indien de diensten volgens de overeenkomst in Nederland verstrekt werden of verstrekt hadden moeten worden. Artikel 7 1.Indien in zaken die bij dagvaarding moeten worden ingeleid de Nederlandse rechter ten aanzien van een van de gedaagden rechtsmacht heeft, komt hem deze ook toe ten aanzien van in hetzelfde geding betrokken andere gedaagden, mits tussen de vorderingen tegen de onderscheiden gedaagden een zodanige samenhang bestaat, dat redenen van doelmatigheid een gezamenlijke behandeling rechtvaardigen. 2.Indien in zaken die bij dagvaarding moeten worden ingeleid de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft, komt hem deze ook toe ten aanzien van een vordering in reconventie en ten aanzien van een vordering tot vrijwaring, voeging of tussenkomst, tenzij tussen deze vorderingen en de oorspronkelijke vordering onvoldoende samenhang bestaat. Artikel 8 1.De Nederlandse rechter heeft rechtsmacht indien partijen met betrekking tot een bepaalde rechtsbetrekking die tot hun vrije bepaling staat, bij overeenkomst een Nederlandse rechter of de Nederlandse rechter hebben aangewezen voor de kennisneming van geschillen welke naar aanleiding van die rechtsbetrekking zijn ontstaan of zullen ontstaan, tenzij daarvoor geen redelijk belang aanwezig is. 2.De Nederlandse rechter heeft geen rechtsmacht indien partijen met betrekking tot een bepaalde rechtsbetrekking die tot hun vrije bepaling staat, bij overeenkomst een rechter of de rechter van een vreemde staat bij uitsluiting hebben aangewezen voor de kennisneming van geschillen welke naar aanleiding van die rechtsbetrekking zijn ontstaan of zullen ontstaan. 3.Een overeenkomst als bedoeld in het tweede lid laat de rechtsmacht van de Nederlandse rechter onverlet indien de zaak een individuele arbeidsovereenkomst betreft of een overeenkomst als bedoeld in artikel 6, onder d. 4.Het derde lid vindt geen toepassing indien: o a.de in het tweede lid bedoelde overeenkomst is aangegaan na het ontstaan van het geschil, of o b.de werknemer, of de partij die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf, zich op de overeenkomst beroept om zich tot de rechter van een vreemde staat te wenden. 5.Een overeenkomst als bedoeld in het eerste of het tweede lid wordt bewezen door een geschrift. Daarvoor is voldoende een geschrift dat een dergelijk beding bevat of dat verwijst naar algemene voorwaarden die een dergelijk beding bevatten, mits dat geschrift door of namens de wederpartij uitdrukkelijk of stilzwijgend is aanvaard. 6.Een overeenkomst als bedoeld in het eerste of het tweede lid dient als een afzonderlijke overeenkomst te worden beschouwd en beoordeeld. De aangewezen rechter is bevoegd te oordelen over de rechtsgeldigheid van de hoofdovereenkomst waarvan een overeenkomst als bedoeld in het eerste of het tweede lid deel uitmaakt of waarop zij betrekking heeft.
27
Artikel 9 Komt de Nederlandse rechter niet op grond van de artikelen 2 tot en met 8rechtsmacht toe, dan heeft hij niettemin rechtsmacht indien: a.het een rechtsbetrekking betreft die ter vrije bepaling van partijen staat en de gedaagde of belanghebbende in de procedure is verschenen niet uitsluitend of mede met het doel de rechtsmacht van de Nederlandse rechter te betwisten, tenzij voor rechtsmacht van de Nederlandse rechter geen redelijk belang aanwezig is, b.een gerechtelijke procedure buiten Nederland onmogelijk blijkt, of c.een zaak die bij dagvaarding moet worden ingeleid voldoende met de rechtssfeer van Nederland verbonden is en het onaanvaardbaar is van de eiser te vergen dat hij de zaak aan het oordeel van een rechter van een vreemde staat onderwerpt. Artikel 12 Indien een zaak voor een rechter van een vreemde staat aanhangig is gemaakt en daarin een beslissing kan worden gegeven die voor erkenning en, in voorkomend geval, voor tenuitvoerlegging in Nederland vatbaar is, kan de Nederlandse rechter bij wie nadien een zaak tussen dezelfde partijen over hetzelfde onderwerp is aangebracht, de behandeling aanhouden totdat daarin door eerstbedoelde rechter is beslist. Indien die beslissing voor erkenning en, in voorkomend geval, voor tenuitvoerlegging in Nederland vatbaar blijkt te zijn, verklaart de Nederlandse rechter zich onbevoegd. Indien het een zaak betreft die bij dagvaarding moet worden ingeleid, is artikel 11 van overeenkomstige toepassing. Artikel 13 De bevoegdheid van de Nederlandse rechter tot het treffen van bewarende of voorlopige maatregelen kan niet worden betwist op de enkele grond dat hij met betrekking tot de zaak ten principale geen rechtsmacht heeft. Artikel 431 1.Behoudens het bepaalde in de artikelen 985-994, kunnen noch beslissingen, door vreemde rechters gegeven, noch buiten Nederland verleden authentieke akten binnen Nederland ten uitvoer worden gelegd. 2.De gedingen kunnen opnieuw bij de Nederlandse rechter worden behandeld en afgedaan. Artikel 767 Bij gebreke van een andere weg om een executoriale titel in Nederland te verkrijgen kan de eis in de hoofdzaak, de vordering ter zake van de beslagkosten daaronder begrepen, worden ingesteld voor de rechtbank waarvan de voorzieningenrechter het verlof tot het gelegde of het tegen zekerheidstelling voorkomen of opgeheven beslag heeft verleend. In geval van verlof tot beslag onder een derde geldt dit alleen indien het goed waarop beslag zal worden gelegd in het verzoekschrift uitdrukkelijk is omschreven.
28
Burgerlijk Wetboek 10, artikelen 153-159 Titel 13. Verbintenissen uit overeenkomst Artikel 153 Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder de verordening «Rome I»: de verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I) (Pb EU L 177). Artikel 154 Op verbintenissen die buiten de werkingssfeer van de verordening «Rome I» en de terzake geldende verdragen vallen en die als verbintenissen uit overeenkomst kunnen worden aangemerkt, zijn de bepalingen van de verordening «Rome I» van overeenkomstige toepassing. Artikel 155 In de gevallen bedoeld in artikel 7 lid 3, tweede alinea, van de verordening «Rome I», kunnen partijen een rechtskeuze maken overeenkomstig artikel 3 van de verordening «Rome I». Artikel 156 Voor de toepassing van artikel 7 lid 4, onder b, van de verordening «Rome I» worden verzekeringsovereenkomsten voor de dekking van risico’s waarvoor een lidstaat een verplichting oplegt om een verzekering af te sluiten, beheerst door het recht van de lidstaat die de verzekeringsplicht oplegt. Titel 14. Verbintenissen uit andere bron dan overeenkomst Artikel 157 Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder de Verordening «Rome II» : de Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (Rome II) (PbEU L 199). Artikel 158 o 1.De Verordening «Rome II» laat onverlet: a.het op 4 mei 1971 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake de wet die van toepassing is op verkeersongevallen op de weg (Trb. 1971, 118); en b.het op 2 oktober 1973 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag betreffende de wet welke van toepassing is op de aansprakelijkheid wegens produkten (Trb. 1974, 84). Artikel 159 Op verbintenissen die buiten de werkingssfeer van de verordening «Rome II» en de terzake geldende verdragen vallen en die als onrechtmatige daad kunnen worden aangemerkt, zijn de bepalingen van de Verordening «Rome II» van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat op verbintenissen voortvloeiend uit de uitoefening van Nederlands openbaar gezag Nederlands recht van toepassing is.
29
CONVENTION ON JURISDICTION AND THE RECOGNITION AND ENFORCEMENT OF JUDGMENTS IN CIVIL AND COMMERCIAL MATTERS
CONV/JUD/en 1 30
PREAMBLE
THE HIGH CONTRACTING PARTIES TO THIS CONVENTION,
DETERMINED to strengthen in their territories the legal protection of persons therein established,
CONSIDERING that it is necessary for this purpose to determine the international jurisdiction of the courts, to facilitate recognition, and to introduce an expeditious procedure for securing the enforcement of judgments, authentic instruments and court settlements,
AWARE OF the links between them, which have been sanctioned in the economic field by the free trade agreements concluded between the European Community and certain States members of the European Free Trade Association,
CONV/JUD/en 2 31
TAKING INTO ACCOUNT:
–
the Brussels Convention of 27 September 1968 on jurisdiction and the enforcement of judgments in civil and commercial matters, as amended by the Accession Conventions under the successive enlargements of the European Union,
–
the Lugano Convention of 16 September 1988 on jurisdiction and the enforcement of judgments in civil and commercial matters, which extends the application of the rules of the 1968 Brussels Convention to certain States members of the European Free Trade Association,
–
Council Regulation (EC) No 44/2001 of 22 December 2000 on jurisdiction and the recognition and enforcement of judgments in civil and commercial matters, which has replaced the above-mentioned Brussels Convention,
–
the Agreement between the European Community and the Kingdom of Denmark on jurisdiction and the recognition and enforcement of judgments in civil and commercial matters, signed at Brussels on 19 October 2005,
PERSUADED that the extension of the principles laid down in Regulation (EC) No 44/2001 to the Contracting Parties to this instrument will strengthen legal and economic cooperation,
CONV/JUD/en 3 32
DESIRING to ensure as uniform an interpretation as possible of this instrument,
HAVE in this spirit DECIDED to conclude this Convention, and
HAVE AGREED AS FOLLOWS:
CONV/JUD/en 4 33
TITLE I
SCOPE
ARTICLE 1
1.
This Convention shall apply in civil and commercial matters whatever the nature of the court
or tribunal. It shall not extend, in particular, to revenue, customs or administrative matters.
2.
The Convention shall not apply to:
(a)
the status or legal capacity of natural persons, rights in property arising out of a matrimonial relationship, wills and succession;
(b)
bankruptcy, proceedings relating to the winding-up of insolvent companies or other legal persons, judicial arrangements, compositions and analogous proceedings;
(c)
social security;
(d)
arbitration.
3.
In this Convention, the term "State bound by this Convention" shall mean any State that is a
Contracting Party to this Convention or a Member State of the European Community. It may also mean the European Community.
CONV/JUD/en 5 34
TITLE II
JURISDICTION
SECTION 1
GENERAL PROVISIONS
ARTICLE 2
1.
Subject to the provisions of this Convention, persons domiciled in a State bound by this
Convention shall, whatever their nationality, be sued in the courts of that State.
2.
Persons who are not nationals of the State bound by this Convention in which they are
domiciled shall be governed by the rules of jurisdiction applicable to nationals of that State.
CONV/JUD/en 6 35
ARTICLE 3
1.
Persons domiciled in a State bound by this Convention may be sued in the courts of another
State bound by this Convention only by virtue of the rules set out in Sections 2 to 7 of this Title.
2.
In particular the rules of national jurisdiction set out in Annex I shall not be applicable as
against them.
ARTICLE 4
1.
If the defendant is not domiciled in a State bound by this Convention, the jurisdiction of the
courts of each State bound by this Convention shall, subject to the provisions of Articles 22 and 23, be determined by the law of that State.
2.
As against such a defendant, any person domiciled in a State bound by this Convention may,
whatever his nationality, avail himself in that State of the rules of jurisdiction there in force, and in particular those specified in Annex I, in the same way as the nationals of that State.
CONV/JUD/en 7 36
SECTION 2
SPECIAL JURISDICTION
ARTICLE 5
A person domiciled in a State bound by this Convention may, in another State bound by this Convention, be sued:
1.
(a) in matters relating to a contract, in the courts for the place of performance of the obligation in question;
(b) for the purpose of this provision and unless otherwise agreed, the place of performance of the obligation in question shall be:
–
in the case of the sale of goods, the place in a State bound by this Convention where, under the contract, the goods were delivered or should have been delivered;
–
in the case of the provision of services, the place in a State bound by this Convention where, under the contract, the services were provided or should have been provided.
(c) If (b) does not apply then subparagraph (a) applies;
CONV/JUD/en 8 37
2.
in matters relating to maintenance,
(a)
in the courts for the place where the maintenance creditor is domiciled or habitually resident; or
(b) in the court which, according to its own law, has jurisdiction to entertain proceedings concerning the status of a person if the matter relating to maintenance is ancillary to those proceedings, unless that jurisdiction is based solely on the nationality of one of the parties; or
(c)
in the court which, according to its own law, has jurisdiction to entertain proceedings concerning parental responsibility, if the matter relating to maintenance is ancillary to those proceedings, unless that jurisdiction is based solely on the nationality of one of the parties;
3.
in matters relating to tort, delict or quasi-delict, in the courts for the place where the harmful event occurred or may occur;
4.
as regards a civil claim for damages or restitution which is based on an act giving rise to criminal proceedings, in the court seised of those proceedings, to the extent that that court has jurisdiction under its own law to entertain civil proceedings;
CONV/JUD/en 9 38
5.
as regards a dispute arising out of the operations of a branch, agency or other establishment, in the courts for the place in which the branch, agency or other establishment is situated;
6.
as settlor, trustee or beneficiary of a trust created by the operation of a statute, or by a written instrument, or created orally and evidenced in writing, in the courts of the State bound by this Convention in which the trust is domiciled;
7.
as regards a dispute concerning the payment of remuneration claimed in respect of the salvage of a cargo or freight, in the court under the authority of which the cargo or freight in question:
(a)
has been arrested to secure such payment, or
(b)
could have been so arrested, but bail or other security has been given,
provided that this provision shall apply only if it is claimed that the defendant has an interest in the cargo or freight or had such an interest at the time of salvage.
CONV/JUD/en 10 39
ARTICLE 6
A person domiciled in a State bound by this Convention may also be sued:
1.
where he is one of a number of defendants, in the courts for the place where any one of them is domiciled, provided the claims are so closely connected that it is expedient to hear and determine them together to avoid the risk of irreconcilable judgments resulting from separate proceedings;
2.
as a third party in an action on a warranty or guarantee or in any other third party proceedings, in the court seised of the original proceedings, unless these were instituted solely with the object of removing him from the jurisdiction of the court which would be competent in his case;
3.
on a counter-claim arising from the same contract or facts on which the original claim was based, in the court in which the original claim is pending;
4.
in matters relating to a contract, if the action may be combined with an action against the same defendant in matters relating to rights in rem in immovable property, in the court of the State bound by this Convention in which the property is situated.
CONV/JUD/en 11 40
ARTICLE 7
Where by virtue of this Convention a court of a State bound by this Convention has jurisdiction in actions relating to liability from the use or operation of a ship, that court, or any other court substituted for this purpose by the internal law of that State, shall also have jurisdiction over claims for limitation of such liability.
SECTION 3
JURISDICTION IN MATTERS RELATING TO INSURANCE
ARTICLE 8
In matters relating to insurance, jurisdiction shall be determined by this Section, without prejudice to Articles 4 and 5(5).
ARTICLE 9
1.
An insurer domiciled in a State bound by this Convention may be sued:
(a)
in the courts of the State where he is domiciled, or
CONV/JUD/en 12 41
(b)
in another State bound by this Convention, in the case of actions brought by the policyholder, the insured or a beneficiary, in the courts for the place where the plaintiff is domiciled, or
(c)
if he is a co-insurer, in the courts of a State bound by this Convention in which proceedings are brought against the leading insurer.
2.
An insurer who is not domiciled in a State bound by this Convention but has a branch, agency
or other establishment in one of the States bound by this Convention shall, in disputes arising out of the operations of the branch, agency or establishment, be deemed to be domiciled in that State.
ARTICLE 10
In respect of liability insurance or insurance of immovable property, the insurer may in addition be sued in the courts for the place where the harmful event occurred. The same applies if movable and immovable property are covered by the same insurance policy and both are adversely affected by the same contingency.
ARTICLE 11
1.
In respect of liability insurance, the insurer may also, if the law of the court permits it, be
joined in proceedings which the injured party has brought against the insured.
CONV/JUD/en 13 42
2.
Articles 8, 9 and 10 shall apply to actions brought by the injured party directly against the
insurer, where such direct actions are permitted.
3.
If the law governing such direct actions provides that the policyholder or the insured may be
joined as a party to the action, the same court shall have jurisdiction over them.
ARTICLE 12
1.
Without prejudice to Article 11(3), an insurer may bring proceedings only in the courts of the
State bound by this Convention in which the defendant is domiciled, irrespective of whether he is the policyholder, the insured or a beneficiary.
2.
The provisions of this Section shall not affect the right to bring a counter-claim in the court in
which, in accordance with this Section, the original claim is pending.
ARTICLE 13
The provisions of this Section may be departed from only by an agreement:
1.
which is entered into after the dispute has arisen, or
2.
which allows the policyholder, the insured or a beneficiary to bring proceedings in courts other than those indicated in this Section, or
CONV/JUD/en 14 43
3.
which is concluded between a policyholder and an insurer, both of whom are at the time of conclusion of the contract domiciled or habitually resident in the same State bound by this Convention, and which has the effect of conferring jurisdiction on the courts of that State even if the harmful event were to occur abroad, provided that such an agreement is not contrary to the law of that State, or
4.
which is concluded with a policyholder who is not domiciled in a State bound by this Convention, except insofar as the insurance is compulsory or relates to immovable property in a State bound by this Convention, or
5.
which relates to a contract of insurance insofar as it covers one or more of the risks set out in Article 14.
ARTICLE 14
The following are the risks referred to in Article 13(5):
1.
any loss of or damage to:
(a)
seagoing ships, installations situated offshore or on the high seas, or aircraft, arising from perils which relate to their use for commercial purposes;
CONV/JUD/en 15 44
(b)
goods in transit, other than passengers' baggage, where the transit consists of or includes carriage by such ships or aircraft;
2.
any liability, other than for bodily injury to passengers or loss of or damage to their baggage:
(a)
arising out of the use or operation of ships, installations or aircraft as referred to in point 1(a) insofar as, in respect of the latter, the law of the State bound by this Convention in which such aircraft are registered does not prohibit agreements on jurisdiction regarding insurance of such risks;
(b)
3.
for loss or damage caused by goods in transit as described in point 1(b);
any financial loss connected with the use or operation of ships, installations or aircraft as referred to in point 1(a), in particular loss of freight or charter-hire;
4.
any risk or interest connected with any of those referred to in points 1 to 3;
5.
notwithstanding points 1 to 4, all large risks.
CONV/JUD/en 16 45
SECTION 4
JURISDICTION OVER CONSUMER CONTRACTS
ARTICLE 15
1.
In matters relating to a contract concluded by a person, the consumer, for a purpose which can
be regarded as being outside his trade or profession, jurisdiction shall be determined by this Section, without prejudice to Articles 4 and 5(5), if:
(a)
it is a contract for the sale of goods on instalment credit terms, or
(b)
it is a contract for a loan repayable by instalments, or for any other form of credit, made to finance the sale of goods, or
(c)
in all other cases, the contract has been concluded with a person who pursues commercial or professional activities in the State bound by this Convention of the consumer's domicile or, by any means, directs such activities to that State or to several States including that State, and the contract falls within the scope of such activities.
2.
Where a consumer enters into a contract with a party who is not domiciled in the State bound
by this Convention but has a branch, agency or other establishment in one of the States bound by this Convention, that party shall, in disputes arising out of the operations of the branch, agency or establishment, be deemed to be domiciled in that State.
CONV/JUD/en 17 46
3.
This section shall not apply to a contract of transport other than a contract which, for an
inclusive price, provides for a combination of travel and accommodation.
ARTICLE 16
1.
A consumer may bring proceedings against the other party to a contract either in the courts of
the State bound by this Convention in which that party is domiciled or in the courts for the place where the consumer is domiciled.
2.
Proceedings may be brought against a consumer by the other party to the contract only in the
courts of the State bound by this Convention in which the consumer is domiciled.
3.
This Article shall not affect the right to bring a counter-claim in the court in which, in
accordance with this Section, the original claim is pending.
ARTICLE 17
The provisions of this Section may be departed from only by an agreement:
1.
which is entered into after the dispute has arisen; or
CONV/JUD/en 18 47
2.
which allows the consumer to bring proceedings in courts other than those indicated in this Section; or
3.
which is entered into by the consumer and the other party to the contract, both of whom are at the time of conclusion of the contract domiciled or habitually resident in the same State bound by this Convention, and which confers jurisdiction on the courts of that State, provided that such an agreement is not contrary to the law of that State.
SECTION 5
JURISDICTION OVER INDIVIDUAL CONTRACTS OF EMPLOYMENT
ARTICLE 18
1.
In matters relating to individual contracts of employment, jurisdiction shall be determined by
this Section, without prejudice to Articles 4 and 5(5).
2.
Where an employee enters into an individual contract of employment with an employer who
is not domiciled in a State bound by this Convention but has a branch, agency or other establishment in one of the States bound by this Convention, the employer shall, in disputes arising out of the operations of the branch, agency or establishment, be deemed to be domiciled in that State.
CONV/JUD/en 19 48
ARTICLE 19
An employer domiciled in a State bound by this Convention may be sued:
1.
in the courts of the State where he is domiciled; or
2.
in another State bound by this Convention:
(a)
in the courts for the place where the employee habitually carries out his work or in the courts for the last place where he did so; or
(b)
if the employee does not or did not habitually carry out his work in any one country, in the courts for the place where the business which engaged the employee is or was situated.
ARTICLE 20
1.
An employer may bring proceedings only in the courts of the State bound by this Convention
in which the employee is domiciled.
2.
The provisions of this Section shall not affect the right to bring a counter-claim in the court in
which, in accordance with this Section, the original claim is pending.
CONV/JUD/en 20 49
ARTICLE 21
The provisions of this Section may be departed from only by an agreement on jurisdiction:
1.
which is entered into after the dispute has arisen; or
2.
which allows the employee to bring proceedings in courts other than those indicated in this Section.
SECTION 6
EXCLUSIVE JURISDICTION
ARTICLE 22
The following courts shall have exclusive jurisdiction, regardless of domicile:
1.
in proceedings which have as their object rights in rem in immovable property or tenancies of immovable property, the courts of the State bound by this Convention in which the property is situated.
CONV/JUD/en 21 50
However, in proceedings which have as their object tenancies of immovable property concluded for temporary private use for a maximum period of six consecutive months, the courts of the State bound by this Convention in which the defendant is domiciled shall also have jurisdiction, provided that the tenant is a natural person and that the landlord and the tenant are domiciled in the same State bound by this Convention;
2.
in proceedings which have as their object the validity of the constitution, the nullity or the dissolution of companies or other legal persons or associations of natural or legal persons, or of the validity of the decisions of their organs, the courts of the State bound by this Convention in which the company, legal person or association has its seat. In order to determine that seat, the court shall apply its rules of private international law;
3.
in proceedings which have as their object the validity of entries in public registers, the courts of the State bound by this Convention in which the register is kept;
4.
in proceedings concerned with the registration or validity of patents, trade marks, designs, or other similar rights required to be deposited or registered, irrespective of whether the issue is raised by way of an action or as a defence, the courts of the State bound by this Convention in which the deposit or registration has been applied for, has taken place or is, under the terms of a Community instrument or an international convention, deemed to have taken place.
CONV/JUD/en 22 51
Without prejudice to the jurisdiction of the European Patent Office under the Convention on the grant of European patents, signed at Munich on 5 October 1973, the courts of each State bound by this Convention shall have exclusive jurisdiction, regardless of domicile, in proceedings concerned with the registration or validity of any European patent granted for that State irrespective of whether the issue is raised by way of an action or as a defence;
5.
in proceedings concerned with the enforcement of judgments, the courts of the State bound by this Convention in which the judgment has been or is to be enforced.
SECTION 7
PROROGATION OF JURISDICTION
ARTICLE 23
1.
If the parties, one or more of whom is domiciled in a State bound by this Convention, have
agreed that a court or the courts of a State bound by this Convention are to have jurisdiction to settle any disputes which have arisen or which may arise in connection with a particular legal relationship, that court or those courts shall have jurisdiction. Such jurisdiction shall be exclusive unless the parties have agreed otherwise. Such an agreement conferring jurisdiction shall be either:
(a)
in writing or evidenced in writing, or
CONV/JUD/en 23 52
(b)
in a form which accords with practices which the parties have established between themselves, or
(c)
in international trade or commerce, in a form which accords with a usage of which the parties are or ought to have been aware and which in such trade or commerce is widely known to, and regularly observed by, parties to contracts of the type involved in the particular trade or commerce concerned.
2.
Any communication by electronic means which provides a durable record of the agreement
shall be equivalent to "writing".
3.
Where such an agreement is concluded by parties, none of whom is domiciled in a State
bound by this Convention, the courts of other States bound by this Convention shall have no jurisdiction over their disputes unless the court or courts chosen have declined jurisdiction.
4.
The court or courts of a State bound by this Convention on which a trust instrument has
conferred jurisdiction shall have exclusive jurisdiction in any proceedings brought against a settlor, trustee or beneficiary, if relations between these persons or their rights or obligations under the trust are involved.
5.
Agreements or provisions of a trust instrument conferring jurisdiction shall have no legal
force if they are contrary to the provisions of Articles 13, 17 or 21, or if the courts whose jurisdiction they purport to exclude have exclusive jurisdiction by virtue of Article 22.
CONV/JUD/en 24 53
ARTICLE 24
Apart from jurisdiction derived from other provisions of this Convention, a court of a State bound by this Convention before which a defendant enters an appearance shall have jurisdiction. This rule shall not apply where appearance was entered to contest the jurisdiction, or where another court has exclusive jurisdiction by virtue of Article 22.
SECTION 8
EXAMINATION AS TO JURISDICTION AND ADMISSIBILITY
ARTICLE 25
Where a court of a State bound by this Convention is seised of a claim which is principally concerned with a matter over which the courts of another State bound by this Convention have exclusive jurisdiction by virtue of Article 22, it shall declare of its own motion that it has no jurisdiction.
CONV/JUD/en 25 54
ARTICLE 26
1.
Where a defendant domiciled in one State bound by this Convention is sued in a court of
another State bound by this Convention and does not enter an appearance, the court shall declare of its own motion that it has no jurisdiction unless its jurisdiction is derived from the provisions of this Convention.
2.
The court shall stay the proceedings so long as it is not shown that the defendant has been
able to receive the document instituting the proceedings or an equivalent document in sufficient time to enable him to arrange for his defence, or that all necessary steps have been taken to this end.
3.
Instead of the provisions of paragraph 2, Article 15 of the Hague Convention
of 15 November 1965 on the Service Abroad of Judicial and Extrajudicial Documents in Civil and Commercial matters shall apply if the document instituting the proceedings or an equivalent document had to be transmitted pursuant to that Convention.
4.
Member States of the European Community bound by Council Regulation (EC)
No 1348/2000 of 29 May 2000 or by the Agreement between the European Community and the Kingdom of Denmark on the service of judicial and extrajudicial documents in civil or commercial matters, signed at Brussels on 19 October 2005, shall apply in their mutual relations the provision in Article 19 of that Regulation if the document instituting the proceedings or an equivalent document had to be transmitted pursuant to that Regulation or that Agreement.
CONV/JUD/en 26 55
SECTION 9
LIS PENDENS – RELATED ACTIONS
ARTICLE 27
1.
Where proceedings involving the same cause of action and between the same parties are
brought in the courts of different States bound by this Convention, any court other than the court first seised shall of its own motion stay its proceedings until such time as the jurisdiction of the court first seised is established.
2.
Where the jurisdiction of the court first seised is established, any court other than the court
first seised shall decline jurisdiction in favour of that court.
ARTICLE 28
1.
Where related actions are pending in the courts of different States bound by this Convention,
any court other than the court first seised may stay its proceedings.
2.
Where these actions are pending at first instance, any court other than the court first seised
may also, on the application of one of the parties, decline jurisdiction if the court first seised has jurisdiction over the actions in question and its law permits the consolidation thereof.
CONV/JUD/en 27 56
3.
For the purposes of this Article, actions are deemed to be related where they are so closely
connected that it is expedient to hear and determine them together to avoid the risk of irreconcilable judgments resulting from separate proceedings.
ARTICLE 29
Where actions come within the exclusive jurisdiction of several courts, any court other than the court first seised shall decline jurisdiction in favour of that court.
ARTICLE 30
For the purposes of this Section, a court shall be deemed to be seised:
1.
at the time when the document instituting the proceedings or an equivalent document is lodged with the court, provided that the plaintiff has not subsequently failed to take the steps he was required to take to have service effected on the defendant; or
2.
if the document has to be served before being lodged with the court at the time when it is received by the authority responsible for service, provided that the plaintiff has not subsequently failed to take the steps he was required to take to have the document lodged with the court.
CONV/JUD/en 28 57
SECTION 10
PROVISIONAL, INCLUDING PROTECTIVE, MEASURES
ARTICLE 31
Application may be made to the courts of a State bound by this Convention for such provisional, including protective, measures as may be available under the law of that State, even if, under this Convention, the courts of another State bound by this Convention have jurisdiction as to the substance of the matter.
TITLE III
RECOGNITION AND ENFORCEMENT
ARTICLE 32
For the purposes of this Convention, "judgment" means any judgment given by a court or tribunal of a State bound by this Convention, whatever the judgment may be called, including a decree, order, decision or writ of execution, as well as the determination of costs or expenses by an officer of the court.
CONV/JUD/en 29 58
SECTION 1
RECOGNITION
ARTICLE 33
1.
A judgment given in a State bound by this Convention shall be recognised in the other States
bound by this Convention without any special procedure being required.
2.
Any interested party who raises the recognition of a judgment as the principal issue in a
dispute may, in accordance with the procedures provided for in Sections 2 and 3 of this Title, apply for a decision that the judgment be recognised.
3.
If the outcome of proceedings in a court of a State bound by this Convention depends on the
determination of an incidental question of recognition that court shall have jurisdiction over that question.
ARTICLE 34
A judgment shall not be recognised:
1.
if such recognition is manifestly contrary to public policy in the State in which recognition is sought;
CONV/JUD/en 30 59
2.
where it was given in default of appearance, if the defendant was not served with the document which instituted the proceedings or with an equivalent document in sufficient time and in such a way as to enable him to arrange for his defence, unless the defendant failed to commence proceedings to challenge the judgment when it was possible for him to do so;
3.
if it is irreconcilable with a judgment given in a dispute between the same parties in the State in which recognition is sought;
4.
if it is irreconcilable with an earlier judgment given in another State bound by this Convention or in a third State involving the same cause of action and between the same parties, provided that the earlier judgment fulfils the conditions necessary for its recognition in the State addressed.
ARTICLE 35
1.
Moreover, a judgment shall not be recognised if it conflicts with Sections 3, 4 or 6 of Title II,
or in a case provided for in Article 68. A judgment may furthermore be refused recognition in any case provided for in Article 64(3) or 67(4).
2.
In its examination of the grounds of jurisdiction referred to in the foregoing paragraph, the
court or authority applied to shall be bound by the findings of fact on which the court of the State of origin based its jurisdiction.
CONV/JUD/en 31 60
3.
Subject to the provisions of paragraph 1, the jurisdiction of the court of the State of origin
may not be reviewed. The test of public policy referred to in Article 34(1) may not be applied to the rules relating to jurisdiction.
ARTICLE 36
Under no circumstances may a foreign judgment be reviewed as to its substance.
ARTICLE 37
1.
A court of a State bound by this Convention in which recognition is sought of a judgment
given in another State bound by this Convention may stay the proceedings if an ordinary appeal against the judgment has been lodged.
2.
A court of a State bound by this Convention in which recognition is sought of a judgment
given in Ireland or the United Kingdom may stay the proceedings if enforcement is suspended in the State of origin, by reason of an appeal.
CONV/JUD/en 32 61
SECTION 2
ENFORCEMENT
ARTICLE 38
1.
A judgment given in a State bound by this Convention and enforceable in that State shall be
enforced in another State bound by this Convention when, on the application of any interested party, it has been declared enforceable there.
2.
However, in the United Kingdom, such a judgment shall be enforced in England and Wales,
in Scotland, or in Northern Ireland when, on the application of any interested party, it has been registered for enforcement in that part of the United Kingdom.
ARTICLE 39
1.
The application shall be submitted to the court or competent authority indicated in the list in
Annex II.
2.
The local jurisdiction shall be determined by reference to the place of domicile of the party
against whom enforcement is sought, or to the place of enforcement.
CONV/JUD/en 33 62
ARTICLE 40
1.
The procedure for making the application shall be governed by the law of the State in which
enforcement is sought.
2.
The applicant must give an address for service of process within the area of jurisdiction of the
court applied to. However, if the law of the State in which enforcement is sought does not provide for the furnishing of such an address, the applicant shall appoint a representative ad litem.
3.
The documents referred to in Article 53 shall be attached to the application.
ARTICLE 41
The judgment shall be declared enforceable immediately on completion of the formalities in Article 53 without any review under Articles 34 and 35. The party against whom enforcement is sought shall not at this stage of the proceedings be entitled to make any submissions on the application.
CONV/JUD/en 34 63
ARTICLE 42
1.
The decision on the application for a declaration of enforceability shall forthwith be brought
to the notice of the applicant in accordance with the procedure laid down by the law of the State in which enforcement is sought.
2.
The declaration of enforceability shall be served on the party against whom enforcement is
sought, accompanied by the judgment, if not already served on that party.
ARTICLE 43
1.
The decision on the application for a declaration of enforceability may be appealed against by
either party.
2.
The appeal is to be lodged with the court indicated in the list in Annex III.
3.
The appeal shall be dealt with in accordance with the rules governing procedure in
contradictory matters.
4.
If the party against whom enforcement is sought fails to appear before the appellate court in
proceedings concerning an appeal brought by the applicant, Article 26(2) to (4) shall apply even where the party against whom enforcement is sought is not domiciled in any of the States bound by this Convention.
CONV/JUD/en 35 64
5.
An appeal against the declaration of enforceability is to be lodged within one month of service
thereof. If the party against whom enforcement is sought is domiciled in a State bound by this Convention other than that in which the declaration of enforceability was given, the time for appealing shall be two months and shall run from the date of service, either on him in person or at his residence. No extension of time may be granted on account of distance.
ARTICLE 44
The judgment given on the appeal may be contested only by the appeal referred to in Annex IV.
ARTICLE 45
1.
The court with which an appeal is lodged under Article 43 or Article 44 shall refuse or revoke
a declaration of enforceability only on one of the grounds specified in Articles 34 and 35. It shall give its decision without delay.
2.
Under no circumstances may the foreign judgment be reviewed as to its substance.
CONV/JUD/en 36 65
ARTICLE 46
1.
The court with which an appeal is lodged under Article 43 or Article 44 may, on the
application of the party against whom enforcement is sought, stay the proceedings if an ordinary appeal has been lodged against the judgment in the State of origin or if the time for such an appeal has not yet expired; in the latter case, the court may specify the time within which such an appeal is to be lodged.
2.
Where the judgment was given in Ireland or the United Kingdom, any form of appeal
available in the State of origin shall be treated as an ordinary appeal for the purposes of paragraph 1.
3.
The court may also make enforcement conditional on the provision of such security as it shall
determine.
ARTICLE 47
1.
When a judgment must be recognised in accordance with this Convention, nothing shall
prevent the applicant from availing himself of provisional, including protective, measures in accordance with the law of the State requested without a declaration of enforceability under Article 41 being required.
CONV/JUD/en 37 66
2.
The declaration of enforceability shall carry with it the power to proceed to any protective
measures.
3.
During the time specified for an appeal pursuant to Article 43(5) against the declaration of
enforceability and until any such appeal has been determined, no measures of enforcement may be taken other than protective measures against the property of the party against whom enforcement is sought.
ARTICLE 48
1.
Where a foreign judgment has been given in respect of several matters and the declaration of
enforceability cannot be given for all of them, the court or competent authority shall give it for one or more of them.
2.
An applicant may request a declaration of enforceability limited to parts of a judgment.
ARTICLE 49
A foreign judgment which orders a periodic payment by way of a penalty shall be enforceable in the State in which enforcement is sought only if the amount of the payment has been finally determined by the courts of the State of origin.
CONV/JUD/en 38 67
ARTICLE 50
1.
An applicant who in the State of origin has benefited from complete or partial legal aid or
exemption from costs or expenses shall be entitled, in the procedure provided for in this Section, to benefit from the most favourable legal aid or the most extensive exemption from costs or expenses provided for by the law of the State addressed.
2.
However, an applicant who requests the enforcement of a decision given by an administrative
authority in Denmark, in Iceland or in Norway in respect of maintenance may, in the State addressed, claim the benefits referred to in paragraph 1 if he presents a statement from the Danish, Icelandic, or Norwegian Ministry of Justice to the effect that he fulfils the economic requirements to qualify for the grant of complete or partial legal aid or exemption from costs or expenses.
ARTICLE 51
No security, bond or deposit, however described, shall be required of a party who in one State bound by this Convention, applies for enforcement of a judgment given in another State bound by this Convention on the ground that he is a foreign national or that he is not domiciled or resident in the State in which enforcement is sought.
CONV/JUD/en 39 68
ARTICLE 52
In proceedings for the issue of a declaration of enforceability, no charge, duty or fee calculated by reference to the value of the matter at issue may be levied in the State in which enforcement is sought.
SECTION 3
COMMON PROVISIONS
ARTICLE 53
1.
A party seeking recognition or applying for a declaration of enforceability shall produce a
copy of the judgment which satisfies the conditions necessary to establish its authenticity.
2.
A party applying for a declaration of enforceability shall also produce the certificate referred
to in Article 54, without prejudice to Article 55.
CONV/JUD/en 40 69
ARTICLE 54
The court or competent authority of a State bound by this Convention where a judgment was given shall issue, at the request of any interested party, a certificate using the standard form in Annex V to this Convention.
ARTICLE 55
1.
If the certificate referred to in Article 54 is not produced, the court or competent authority
may specify a time for its production or accept an equivalent document or, if it considers that it has sufficient information before it, dispense with its production.
2.
If the court or competent authority so requires, a translation of the documents shall be
produced. The translation shall be certified by a person qualified to do so in one of the States bound by this Convention.
ARTICLE 56
No legalisation or other similar formality shall be required in respect of the documents referred to in Article 53 or Article 55(2), or in respect of a document appointing a representative ad litem.
CONV/JUD/en 41 70
TITLE IV
AUTHENTIC INSTRUMENTS AND COURT SETTLEMENTS
ARTICLE 57
1.
A document which has been formally drawn up or registered as an authentic instrument and is
enforceable in one State bound by this Convention shall, in another State bound by this Convention, be declared enforceable there, on application made in accordance with the procedures provided for in Article 38, et seq. The court with which an appeal is lodged under Article 43 or Article 44 shall refuse or revoke a declaration of enforceability only if enforcement of the instrument is manifestly contrary to public policy in the State addressed.
2.
Arrangements relating to maintenance obligations concluded with administrative authorities
or authenticated by them shall also be regarded as authentic instruments within the meaning of paragraph 1.
3.
The instrument produced must satisfy the conditions necessary to establish its authenticity in
the State of origin.
4.
Section 3 of Title III shall apply as appropriate. The competent authority of a State bound by
this Convention where an authentic instrument was drawn up or registered shall issue, at the request of any interested party, a certificate using the standard form in Annex VI to this Convention.
CONV/JUD/en 42 71
ARTICLE 58
A settlement which has been approved by a court in the course of proceedings and is enforceable in the State bound by this Convention in which it was concluded shall be enforceable in the State addressed under the same conditions as authentic instruments. The court or competent authority of a State bound by this Convention where a court settlement was approved shall issue, at the request of any interested party, a certificate using the standard form in Annex V to this Convention.
TITLE V
GENERAL PROVISIONS
ARTICLE 59
1.
In order to determine whether a party is domiciled in the State bound by this Convention
whose courts are seised of a matter, the court shall apply its internal law.
2.
If a party is not domiciled in the State whose courts are seised of the matter, then, in order to
determine whether the party is domiciled in another State bound by this Convention, the court shall apply the law of that State.
CONV/JUD/en 43 72
ARTICLE 60
1.
For the purposes of this Convention, a company or other legal person or association of natural
or legal persons is domiciled at the place where it has its:
(a)
statutory seat; or
(b)
central administration; or
(c)
principal place of business.
2.
For the purposes of the United Kingdom and Ireland "statutory seat" means the registered
office or, where there is no such office anywhere, the place of incorporation or, where there is no such place anywhere, the place under the law of which the formation took place.
3.
In order to determine whether a trust is domiciled in the State bound by this Convention
whose courts are seised of the matter, the court shall apply its rules of private international law.
CONV/JUD/en 44 73
ARTICLE 61
Without prejudice to any more favourable provisions of national laws, persons domiciled in a State bound by this Convention who are being prosecuted in the criminal courts of another State bound by this Convention of which they are not nationals for an offence which was not intentionally committed may be defended by persons qualified to do so, even if they do not appear in person. However, the court seised of the matter may order appearance in person; in the case of failure to appear, a judgment given in the civil action without the person concerned having had the opportunity to arrange for his defence need not be recognised or enforced in the other States bound by this Convention.
ARTICLE 62
For the purposes of this Convention, the expression "court" shall include any authorities designated by a State bound by this Convention as having jurisdiction in the matters falling within the scope of this Convention.
CONV/JUD/en 45 74
TITLE VI
TRANSITIONAL PROVISIONS
ARTICLE 63
1.
This Convention shall apply only to legal proceedings instituted and to documents formally
drawn up or registered as authentic instruments after its entry into force in the State of origin and, where recognition or enforcement of a judgment or authentic instruments is sought, in the State addressed.
2.
However, if the proceedings in the State of origin were instituted before the entry into force of
this Convention, judgments given after that date shall be recognised and enforced in accordance with Title III:
(a)
if the proceedings in the State of origin were instituted after the entry into force of the Lugano Convention of 16 September 1988 both in the State of origin and in the State addressed;
(b)
in all other cases, if jurisdiction was founded upon rules which accorded with those provided for either in Title II or in a convention concluded between the State of origin and the State addressed which was in force when the proceedings were instituted.
CONV/JUD/en 46 75
TITLE VII
RELATIONSHIP TO COUNCIL REGULATION (EC) No 44/2001 AND OTHER INSTRUMENTS
ARTICLE 64
1.
This Convention shall not prejudice the application by the Member States of the
European Community of the Council Regulation (EC) No 44/2001 on jurisdiction and the recognition and enforcement of judgments in civil and commercial matters, as well as any amendments thereof, of the Convention on Jurisdiction and the Enforcement of Judgments in Civil and Commercial Matters, signed at Brussels on 27 September 1968, and of the Protocol on interpretation of that Convention by the Court of Justice of the European Communities, signed at Luxembourg on 3 June 1971, as amended by the Conventions of Accession to the said Convention and the said Protocol by the States acceding to the European Communities, as well as of the Agreement between the European Community and the Kingdom of Denmark on jurisdiction and the recognition and enforcement of judgments in civil and commercial matters, signed at Brussels on 19 October 2005.
2.
However, this Convention shall in any event be applied:
(a)
in matters of jurisdiction, where the defendant is domiciled in the territory of a State where this Convention but not an instrument referred to in paragraph 1 of this Article applies, or where Articles 22 or 23 of this Convention confer jurisdiction on the courts of such a State;
CONV/JUD/en 47 76
(b)
in relation to lis pendens or to related actions as provided for in Articles 27 and 28, when proceedings are instituted in a State where the Convention but not an instrument referred to in paragraph 1 of this Article applies and in a State where this Convention as well as an instrument referred to in paragraph 1 of this Article apply;
(c)
in matters of recognition and enforcement, where either the State of origin or the State addressed is not applying an instrument referred to in paragraph 1 of this Article.
3.
In addition to the grounds provided for in Title III, recognition or enforcement may be refused
if the ground of jurisdiction on which the judgment has been based differs from that resulting from this Convention and recognition or enforcement is sought against a party who is domiciled in a State where this Convention but not an instrument referred to in paragraph 1 of this Article applies, unless the judgment may otherwise be recognised or enforced under any rule of law in the State addressed.
ARTICLE 65
Subject to the provisions of Articles 63(2), 66 and 67, this Convention shall, as between the States bound by this Convention, supersede the conventions concluded between two or more of them that cover the same matters as those to which this Convention applies. In particular, the conventions mentioned in Annex VII shall be superseded.
CONV/JUD/en 48 77
ARTICLE 66
1.
The conventions referred to in Article 65 shall continue to have effect in relation to matters to
which this Convention does not apply.
2.
They shall continue to have effect in respect of judgments given and documents formally
drawn up or registered as authentic instruments before the entry into force of this Convention.
ARTICLE 67
1.
This Convention shall not affect any conventions by which the Contracting Parties and/or the
States bound by this Convention are bound and which in relation to particular matters, govern jurisdiction or the recognition or enforcement of judgments. Without prejudice to obligations resulting from other agreements between certain Contracting Parties, this Convention shall not prevent Contracting Parties from entering into such conventions.
2.
This Convention shall not prevent a court of a State bound by this Convention and by a
convention on a particular matter from assuming jurisdiction in accordance with that convention, even where the defendant is domiciled in another State bound by this Convention which is not a party to that convention. The court hearing the action shall, in any event, apply Article 26 of this Convention.
CONV/JUD/en 49 78
3.
Judgments given in a State bound by this Convention by a court in the exercise of jurisdiction
provided for in a convention on a particular matter shall be recognised and enforced in the other States bound by this Convention in accordance with Title III of this Convention.
4.
In addition to the grounds provided for in Title III, recognition or enforcement may be refused
if the State addressed is not bound by the convention on a particular matter and the person against whom recognition or enforcement is sought is domiciled in that State, or, if the State addressed is a Member State of the European Community and in respect of conventions which would have to be concluded by the European Community, in any of its Member States, unless the judgment may otherwise be recognised or enforced under any rule of law in the State addressed.
5.
Where a convention on a particular matter to which both the State of origin and the State
addressed are parties lays down conditions for the recognition or enforcement of judgments, those conditions shall apply. In any event, the provisions of this Convention which concern the procedures for recognition and enforcement of judgments may be applied.
CONV/JUD/en 50 79
ARTICLE 68
1.
This Convention shall not affect agreements by which States bound by this Convention
undertook, prior to the entry into force of this Convention, not to recognise judgments given in other States bound by this Convention against defendants domiciled or habitually resident in a third State where, in cases provided for in Article 4, the judgment could only be founded on a ground of jurisdiction as specified in Article 3(2). Without prejudice to obligations resulting from other agreements
between
certain
Contracting
Parties,
this
Convention
shall
not
prevent
Contracting Parties from entering into such conventions.
2.
However, a Contracting Party may not assume an obligation towards a third State not to
recognise a judgment given in another State bound by this Convention by a court basing its jurisdiction on the presence within that State of property belonging to the defendant, or the seizure by the plaintiff of property situated there:
(a)
if the action is brought to assert or declare proprietary or possessory rights in that property, seeks to obtain authority to dispose of it, or arises from another issue relating to such property, or
(b)
if the property constitutes the security for a debt which is the subject-matter of the action.
CONV/JUD/en 51 80
TITLE VIII
FINAL PROVISIONS
ARTICLE 69
1.
The Convention shall be open for signature by the European Community, Denmark, and
States which, at the time of the opening for signature, are Members of the European Free Trade Association.
2.
This Convention shall be subject to ratification by the Signatories. The instruments of
ratification shall be deposited with the Swiss Federal Council, which shall act as Depositary of this Convention.
3.
At the time of the ratification, the Contracting Parties may submit declarations in accordance
with Articles I, II and III of Protocol 1.
4.
The Convention shall enter into force on the first day of the sixth month following the date on
which the European Community and a Member of the European Free Trade Association deposit their instruments of ratification.
CONV/JUD/en 52 81
5.
The Convention shall enter into force in relation to any other Party on the first day of the third
month following the deposit of its instrument of ratification.
6.
Without prejudice to Article 3(3) of Protocol 2, this Convention shall replace the Convention
on jurisdiction and the enforcement of judgments in civil and commercial matters done at Lugano on 16 September 1988 as of the date of its entry into force in accordance with paragraphs 4 and 5 above. Any reference to the 1988 Lugano Convention in other instruments shall be understood as a reference to this Convention.
7.
Insofar as the relations between the Member States of the European Community and the
non-European territories referred to in Article 70(1)(b) are concerned, this Convention shall replace the Convention on Jurisdiction and the Enforcement of Judgments in Civil and Commercial Matters, signed at Brussels on 27 September 1968, and of the Protocol on interpretation of that Convention by the Court of Justice of the European Communities, signed at Luxembourg on 3 June 1971, as amended by the Conventions of Accession to the said Convention and the said Protocol by the States acceding to the European Communities, as of the date of the entry into force of this Convention with respect to these territories in accordance with Article 73(2).
CONV/JUD/en 53 82
ARTICLE 70
1.
After entering into force this Convention shall be open for accession by:
(a)
the States which, after the opening of this Convention for signature, become Members of the European Free Trade Association, under the conditions laid down in Article 71;
(b)
Member States of the European Community acting on behalf of certain non-European territories that are part of the territory of that Member State or for whose external relations that Member State is responsible, under the conditions laid down in Article 71;
(c)
any other State, under the conditions laid down in Article 72.
2.
States referred to in paragraph 1, which wish to become a Contracting Party to this
Convention, shall address their application to the Depositary. The application, including the information referred to in Articles 71 and 72 shall be accompanied by a translation into English and French.
CONV/JUD/en 54 83
ARTICLE 71
1.
Any State referred to in Article 70(1)(a) and (b) wishing to become a Contracting Party to this
Convention:
(a)
shall communicate the information required for the application of this Convention;
(b)
may submit declarations in accordance with Articles I and III of Protocol 1.
2.
The Depositary shall transmit any information received pursuant to paragraph 1 to the other
Contracting Parties prior to the deposit of the instrument of accession by the State concerned.
ARTICLE 72
1.
Any State referred to in Article 70(1)(c) wishing to become a Contracting Party to this
Convention:
(a)
shall communicate the information required for the application of this Convention;
(b)
may submit declarations in accordance with Articles I and III of Protocol 1; and
CONV/JUD/en 55 84
(c)
shall provide the Depositary with information on, in particular:
(1)
their judicial system, including information on the appointment and independence of judges;
2.
(2)
their internal law concerning civil procedure and enforcement of judgments; and
(3)
their private international law relating to civil procedure.
The Depositary shall transmit any information received pursuant to paragraph 1 to the other
Contracting Parties prior to inviting the State concerned to accede in accordance with paragraph 3 of this Article.
3.
Without prejudice to paragraph 4, the Depositary shall invite the State concerned to accede
only if it has obtained the unanimous agreement of the Contracting Parties. The Contracting Parties shall endeavour to give their consent at the latest within one year after the invitation by the Depositary.
4.
The Convention shall enter into force only in relations between the acceding State and the
Contracting Parties which have not made any objections to the accession before the first day of the third month following the deposit of the instrument of accession.
CONV/JUD/en 56 85
ARTICLE 73
1.
The instruments of accession shall be deposited with the Depositary.
2.
In respect of an acceding State referred to in Article 70, the Convention shall enter into force
on the first day of the third month following the deposit of its instrument of accession. As of that moment, the acceding State shall be considered a Contracting Party to the Convention.
3.
Any Contracting Party may submit to the Depositary a text of this Convention in the language
or languages of the Contracting Party concerned, which shall be authentic if so agreed by the Contracting Parties in accordance with Article 4 of Protocol 2.
ARTICLE 74
1.
This Convention is concluded for an unlimited period.
2.
Any Contracting Party may, at any time, denounce the Convention by sending a notification
to the Depositary.
3.
The denunciation shall take effect at the end of the calendar year following the expiry of a
period of six months from the date of receipt by the Depositary of the notification of denunciation.
CONV/JUD/en 57 86
ARTICLE 75
The following are annexed to this Convention:
–
a Protocol 1, on certain questions of jurisdiction, procedure and enforcement,
–
a Protocol 2, on the uniform interpretation of this Convention and on the Standing Committee,
–
a Protocol 3, on the application of Article 67 of this Convention,
–
Annexes I through IV and Annex VII, with information related to the application of this Convention,
–
Annexes V and VI, containing the certificates referred to in Articles 54, 58 and 57 of this Convention,
–
Annex VIII, containing the authentic languages referred to in Article 79 of this Convention, and
–
Annex IX, concerning the application of Article II of Protocol 1.
These Protocols and Annexes shall form an integral part of this Convention.
CONV/JUD/en 58 87
ARTICLE 76
Without prejudice to Article 77, any Contracting Party may request the revision of this Convention. To that end, the Depositary shall convene the Standing Committee as laid down in Article 4 of Protocol 2.
ARTICLE 77
1.
The Contracting Parties shall communicate to the Depositary the text of any provisions of the
laws which amend the lists set out in Annexes I through IV as well as any deletions in or additions to the list set out in Annex VII and the date of their entry into force. Such communication shall be made within reasonable time before the entry into force and be accompanied by a translation into English and French. The Depositary shall adapt the Annexes concerned accordingly, after having consulted the Standing Committee in accordance with Article 4 of Protocol 2. For that purpose, the Contracting Parties shall provide a translation of the adaptations into their languages.
2.
Any amendment of Annexes V through VI and VIII through IX to this Convention shall be
adopted by the Standing Committee in accordance with Article 4 of Protocol 2.
CONV/JUD/en 59 88
ARTICLE 78
1.
The Depositary shall notify the Contracting Parties of:
(a)
the deposit of each instrument of ratification or accession;
(b)
the dates of entry into force of this Convention in respect of the Contracting Parties;
(c)
any declaration received pursuant to Articles I to IV of Protocol 1;
(d)
any communication made pursuant to Article 74(2), Article 77(1) and paragraph 4 of Protocol 3.
2.
The notifications will be accompanied by translations into English and French.
CONV/JUD/en 60 89
ARTICLE 79
This Convention, drawn up in a single original in the languages listed in Annex VIII, all texts being equally authentic, shall be deposited in the Swiss Federal Archives. The Swiss Federal Council shall transmit a certified copy to each Contracting Party.
IN WITNESS WHEREOF, the undersigned Plenipotentiaries, have signed this Convention.
CONV/JUD/en 61 90
PROTOCOL 1 ON CERTAIN QUESTIONS OF JURISDICTION, PROCEDURE AND ENFORCEMENT
CONV/JUD/P1/en 1 91
THE HIGH CONTRACTING PARTIES HAVE AGREED AS FOLLOWS:
ARTICLE I
1.
Judicial and extrajudicial documents drawn up in one State bound by this Convention which
have to be served on persons in another State bound by this Convention shall be transmitted in accordance with the procedures laid down in the conventions and agreements applicable between these States.
2.
Unless the Contracting Party on whose territory service is to take place objects by declaration
to the Depositary, such documents may also be sent by the appropriate public officers of the State in which the document has been drawn up directly to the appropriate public officers of the State in which the addressee is to be found. In this case the officer of the State of origin shall send a copy of the document to the officer of the State applied to who is competent to forward it to the addressee. The document shall be forwarded in the manner specified by the law of the State applied to. The forwarding shall be recorded by a certificate sent directly to the officer of the State of origin.
3.
Member States of the European Community bound by Council Regulation (EC) No 1348/2000
of 29 May 2000 or by the Agreement between the European Community and the Kingdom of Denmark on the service of judicial and extrajudicial documents in civil or commercial matters, signed at Brussels on 19 October 2005, shall apply in their mutual relations that Regulation and that Agreement.
CONV/JUD/P1/en 2 92
ARTICLE II
1.
The jurisdiction specified in Articles 6(2) and 11 in actions on a warranty or guarantee or in any
other third party proceedings may not be fully resorted to in the States bound by this Convention referred to in Annex IX. Any person domiciled in another State bound by this Convention may be sued in the courts of these States pursuant to the rules referred to in Annex IX.
2.
At the time of ratification the European Community may declare that proceedings referred to
in Articles 6(2) and 11 may not be resorted to in some other Member States and provide information on the rules that shall apply.
3.
Judgments given in the other States bound by this Convention by virtue of Article 6(2) or
Article 11 shall be recognised and enforced in the States mentioned in paragraphs 1 and 2 in accordance with Title III. Any effects which judgments given in these States may have on third parties by application of the provisions in paragraphs 1 and 2 shall also be recognised in the other States bound by this Convention.
CONV/JUD/P1/en 3 93
ARTICLE III
1.
Switzerland reserves the right to declare upon ratification that it will not apply the following
part of the provision in Article 34(2):
"unless the defendant failed to commence proceedings to challenge the judgment when it was possible for him to do so".
If Switzerland makes such declaration, the other Contracting Parties shall apply the same reservation in respect of judgments rendered by the courts of Switzerland.
2.
Contracting Parties may, in respect of judgments rendered in an acceding State referred to in
Article 70(1)(c), by declaration reserve:
(a)
the right mentioned in paragraph 1; and
(b)
the right of an authority mentioned in Article 39, notwithstanding the provisions of Article 41, to examine of its own motion whether any of the grounds for refusal of recognition and enforcement of a judgment is present or not.
CONV/JUD/P1/en 4 94
3.
If a Contracting Party has made such a reservation towards an acceding State as referred to in
paragraph 2, this acceding State may by declaration reserve the same right in respect of judgments rendered by the courts of that Contracting Party.
4.
Except for the reservation mentioned in paragraph 1, the declarations are valid for periods of
five years and are renewable at the end of such periods. The Contracting Party shall notify a renewal of a declaration referred to under paragraph 2 not later than six months prior to the end of such period. An acceding State may only renew its declaration made under paragraph 3 after renewal of the respective declaration under paragraph 2.
ARTICLE IV
The declarations referred to in this Protocol may be withdrawn at any time by notification to the Depositary. The notification shall be accompanied by a translation into English and French. The Contracting Parties provide for translations into their languages. Any such withdrawal shall take effect as of the first day of the third month following that notification.
CONV/JUD/P1/en 5 95
PROTOCOL 2 ON THE UNIFORM INTERPRETATION OF THE CONVENTION AND ON THE STANDING COMMITTEE
CONV/JUD/P2/en 1 96
PREAMBLE
THE HIGH CONTRACTING PARTIES,
HAVING REGARD to Article 75 of this Convention,
CONSIDERING the substantial link between this Convention, the 1988 Lugano Convention, and the instruments referred to in Article 64(1) of this Convention,
CONSIDERING that the Court of Justice of the European Communities has jurisdiction to give rulings on the interpretation of the provisions of the instruments referred to in Article 64(1) of this Convention,
CONSIDERING that this Convention becomes part of Community rules and that therefore the Court of Justice of the European Communities has jurisdiction to give rulings on the interpretation of the provisions of this Convention as regards the application by the courts of the Member States of the European Community,
BEING AWARE of the rulings delivered by the Court of Justice of the European Communities on the interpretation of the instruments referred to in Article 64(1) of this Convention up to the time of signature of this Convention, and of the rulings delivered by the courts of the Contracting Parties to the 1988 Lugano Convention on the latter Convention up to the time of signature of this Convention,
CONV/JUD/P2/en 2 97
CONSIDERING that the parallel revision of both the 1988 Lugano and Brussels Conventions, which led to the conclusion of a revised text for these Conventions, was substantially based on the above mentioned rulings on the 1968 Brussels and the 1988 Lugano Conventions,
CONSIDERING that the revised text of the Brussels Convention has been incorporated, after the entry into force of the Amsterdam Treaty, into Regulation (EC) No 44/2001,
CONSIDERING that this revised text also constituted the basis for the text of this Convention,
DESIRING to prevent, in full deference to the independence of the courts, divergent interpretations and to arrive at an interpretation as uniform as possible of the provisions of this Convention and of those of the Regulation (EC) No 44/2001 which are substantially reproduced in this Convention and of other instruments referred to in Article 64(1) of this Convention,
HAVE AGREED AS FOLLOWS:
CONV/JUD/P2/en 3 98
ARTICLE 1
1.
Any court applying and interpreting this Convention shall pay due account to the principles
laid down by any relevant decision concerning the provision(s) concerned or any similar provision(s) of the 1988 Lugano Convention and the instruments referred to in Article 64(1) of the Convention rendered by the courts of the States bound by this Convention and by the Court of Justice of the European Communities.
2.
For the courts of Member States of the European Community, the obligation laid down in
paragraph 1 shall apply without prejudice to their obligations in relation to the Court of Justice of the European Communities resulting from the Treaty establishing the European Community or from the Agreement between the European Community and the Kingdom of Denmark on jurisdiction and the recognition and enforcement of judgments in civil and commercial matters, signed at Brussels on 19 October 2005.
ARTICLE 2
Any State bound by this Convention and which is not a Member State of the European Community is entitled to submit statements of case or written observations, in accordance with Article 23 of the Protocol on the Statute of the Court of Justice of the European Communities, where a court or tribunal of a Member State of the European Community refers to the Court of Justice for a preliminary ruling a question on the interpretation of this Convention or of the instruments referred to in Article 64(1) of this Convention.
CONV/JUD/P2/en 4 99
ARTICLE 3
1.
The Commission of the European Communities shall set up a system of exchange of
information concerning relevant judgments delivered pursuant to this Convention as well as relevant judgments under the 1988 Lugano Convention and the instruments referred to in Article 64(1) of this Convention. This system shall be accessible to the public and contain judgments delivered by the courts of last instance and of the Court of Justice of the European Communities as well as judgments of particular importance which have become final and have been delivered pursuant to this Convention, the 1988 Lugano Convention, and the instruments referred to in Article 64(1) of this Convention. The judgments shall be classified and provided with an abstract.
The system shall comprise the transmission to the Commission by the competent authorities of the States bound by this Convention of judgments as referred to above delivered by the courts of these States.
2.
A selection of cases of particular interest for the proper functioning of the Convention will be
made by the Registrar of the Court of Justice of the European Communities, who shall present the selected case law at the meeting of experts in accordance with Article 5 of this Protocol.
3.
Until the European Communities have set up the system pursuant to paragraph 1, the Court of
Justice of the European Communities shall maintain the system for the exchange of information established by Protocol 2 of the 1988 Lugano Convention for judgments delivered under this Convention and the 1988 Lugano Convention.
CONV/JUD/P2/en 5 100
ARTICLE 4
1.
A Standing Committee shall be set up, composed of the representatives of the Contracting
Parties.
2.
At the request of a Contracting Party, the Depositary of the Convention shall convene
meetings of the Committee for the purpose of:
–
a consultation on the relationship between this Convention and other international
instruments,
–
a consultation on the application of Article 67, including intended accessions to instruments on particular matters according to Article 67(1), and proposed legislation according to Protocol 3,
–
the consideration of the accession of new States. In particular, the Committee may ask acceding States referred to in Article 70(1)(c) questions about its judicial system and the implementation of the Convention. The Committee may also consider possible adaptations to the Convention necessary for its application in the acceding States,
–
the acceptance of new authentic language versions pursuant to Article 73(3) of this Convention and the necessary amendments to Annex VIII,
–
a consultation on a revision of the Convention pursuant to Article 76,
CONV/JUD/P2/en 6 101
–
a consultation on amendments to Annexes I through IV and Annex VII pursuant to Article 77(1),
–
the adoption of amendments to Annexes V and VI pursuant to Article 77(2),
–
a withdrawal of the reservations and declarations made by the Contracting Parties pursuant to Protocol 1 and necessary amendments to Annex IX.
3.
The Committee shall establish the procedural rules concerning its functioning and decision-
making. These rules shall provide for the possibility to consult and decide by written procedure.
ARTICLE 5
1.
The Depositary may convene, whenever necessary, a meeting of experts to exchange views on
the functioning of the Convention, in particular on the development of the case-law and new legislation that may influence the application of the Convention.
2.
This meeting shall be composed of experts of the Contracting Parties, of the States bound by
this Convention, of the Court of Justice of the European Communities, and of the European Free Trade Association. It shall be open to any other experts whose presence is deemed appropriate.
3.
Any problems arising on the functioning of the Convention may be referred to the Standing
Committee referred to in Article 4 of this Protocol for further action.
CONV/JUD/P2/en 7 102
PROTOCOL 3 ON THE APPLICATION OF ARTICLE 67 OF THE CONVENTION
CONV/JUD/P3/en 1 103
THE HIGH CONTRACTING PARTIES HAVE AGREED AS FOLLOWS:
1.
For the purposes of the Convention, provisions which, in relation to particular matters, govern jurisdiction or the recognition or enforcement of judgments and which are or will be contained in acts of the institutions of the European Communities shall be treated in the same way as the conventions referred to in Article 67(1).
2.
If one of the Contracting Parties is of the opinion that a provision contained in a proposed act of the institutions of the European Communities is incompatible with the Convention, the Contracting Parties shall promptly consider amending the Convention pursuant to Article 76, without prejudice to the procedure established by Protocol 2.
3.
Where a Contracting Party or several Parties together incorporate some or all of the provisions contained in acts of the institutions of the European Community referred to in paragraph 1 into national law, then these provisions of national law shall be treated in the same way as the conventions referred to in Article 67(1).
4.
The Contracting Parties shall communicate to the Depositary the text of the provisions mentioned in paragraph 3. Such communication shall be accompanied by a translation into English
and
CONV/JUD/P3/en 1 104
French.
ANNEX I
The rules of jurisdiction referred to in Article 3(2) and 4(2) of the Convention are the following:
–
in Belgium: Articles 5 through 14 of the Law of 16 July 2004 on private international law,
–
in Bulgaria: Article 4(1) of the International Private Law Code,
–
in the Czech Republic: Article 86 of Act No 99/1963 Coll., the Code of Civil Procedure (občanský soudní řád), as amended,
–
in Denmark: Article 246(2) and (3) of the Administration of Justice Act (Lov om rettens pleje),
–
in Germany: Article 23 of the code of civil procedure (Zivilprozeßordnung),
–
in Estonia: Paragraph 86 of the Code of Civil Procedure (tsiviilkohtumenetluse seadustik),
–
in Greece: Article 40 of the code of civil procedure (Κώδικας Πολιτικής Δικονομίας),
–
in France: Articles 14 and 15 of the civil code (Code civil),
CONV/JUD/Annex I/en 1 105
–
in Iceland: Article 32 paragraph 4 of the Civil Proceedings Act (Lög um meðferð einkamála nr. 91/1991),
–
in Ireland: the rules which enable jurisdiction to be founded on the document instituting the proceedings having been served on the defendant during his temporary presence in Ireland,
–
in Italy: Articles 3 and 4 of Act 218 of 31 May 1995,
–
in Cyprus: section 21(2) of the Courts of Justice Law No 14 of 1960, as amended,
–
in Latvia: section 27 and paragraphs 3, 5, 6 and 9 of section 28 of the Civil Procedure Law (Civilprocesa likums),
–
in Lithuania: Article 31 of the Code of Civil Procedure (Civilinio proceso kodeksas),
–
in Luxembourg: Articles 14 and 15 of the civil code (Code civil),
–
in Hungary: Article 57 of Law Decree No. 13 of 1979 on International Private Law (a nemzetközi magánjogról szóló 1979. évi 13. törvényerejű rendelet),
–
in Malta: Articles 742, 743 and 744 of the Code of Organisation and Civil Procedure – Cap. 12 (Kodiċi ta' Organizzazzjoni u Proċedura Ċivili – Kap. 12) and Article 549 of the Commercial Code – Cap. 13 (Kodiċi tal-kummerċ - Kap. 13),
CONV/JUD/Annex I/en 2 106
–
in Norway: Section 4-3(2) second sentence of the Dispute Act (tvisteloven),
–
in Austria: Article 99 of the Law on court Jurisdiction (Jurisdiktionsnorm),
–
in Poland: Articles 1103 and 1110 of the Code of Civil Procedure (Kodeks postępowania cywilnego), insofar as they establish jurisdiction on the basis of the defendant’s residence in Poland, the possession by the defendant of property in Poland or his entitlement to property rights in Poland, the fact that the object of the dispute is located in Poland and the fact that one of the parties is a Polish citizen,
–
in Portugal: Article 65 and Article 65A of the code of civil procedure (Código de Processo Civil) and Article 11 of the code of labour procedure (Código de Processo de Trabalho),
–
in Romania: Articles 148-157 of Law No. 105/1992 on Private International Law Relations,
–
in Slovenia: Article 48(2) of the Private International Law and Procedure Act (Zakon o mednarodnem zasebnem pravu in postopku) in relation to Article 47(2) of Civil Procedure Act (Zakon o pravdnem postopku) and Article 58 of the Private International Law and Procedure Act (Zakon o mednarodnem zasebnem pravu in postopku) in relation to Article 59 of Civil Procedure Act (Zakon o pravdnem postopku),
–
in Slovakia: Articles 37 to 37e of Act No 97/1963 on Private International Law and the Rules of Procedure relating thereto,
CONV/JUD/Annex I/en 3 107
–
in Switzerland: le for du lieu du séquestre/Gerichtsstand des Arrestortes/foro del luogo del sequestro within the meaning of Article 4 of the loi fédérale sur le droit international privé/Bundesgesetz über das internationale Privatrecht/legge federale sul diritto internazionale privato,
–
in Finland: the second, third and fourth sentences of the first paragraph of Section 1 of Chapter 10 of the Code of Judicial Procedure (oikeudenkäymiskaari/rättegångsbalken),
–
in Sweden: the first sentence of the first paragraph of Section 3 of Chapter 10 of the Code of Judicial Procedure (rättegångsbalken),
–
in the United Kingdom: the rules which enable jurisdiction to be founded on:
(a)
the document instituting the proceedings having been served on the defendant during his temporary presence in the United Kingdom, or
(b)
the presence within the United Kingdom of property belonging to the defendant, or
(c)
the seizure by the plaintiff of property situated in the United Kingdom.
CONV/JUD/Annex I/en 4 108
ANNEX II
The courts or competent authorities to which the application referred to in Article 39 of the Convention may be submitted are the following:
–
in Belgium: the "tribunal de première instance" or "rechtbank van eerste aanleg" or "erstinstanzliches Gericht",
–
in Bulgaria: the "Софийски градски съд",
–
in the Czech Republic: the "okresní soud" or "soudní exekutor",
–
in Denmark: the "byret",
–
in Germany:
–
(a)
the presiding judge of a chamber of the "Landgericht";
(b)
a notary in a procedure of declaration of enforceability of an authentic instrument,
in Estonia: the "maakohus" (county court),
CONV/JUD/Annex II/en 1 109
–
in Greece: the "Μονομελές Πρωτοδικείο",
–
in Spain: the "Juzgado de Primera Instancia",
–
in France:
(a)
the "greffier en chef du tribunal de grande instance";
(b)
the "président de la chambre départementale des notaires" in the case of application for a declaration of enforceability of a notarial authentic instrument,
–
in Ireland: the High Court,
–
in Iceland:the "héraðsdómur",
–
in Italy: the "corte d'appello",
–
in Cyprus: the "Επαρχιακό Δικαστήριο" or in the case of a maintenance judgment the "Οικογενειακό Δικαστήριο",
–
in Latvia: the "rajona (pilsētas) tiesa",
CONV/JUD/Annex II/en 2 110
–
in Lithuania: the "Lietuvos apeliacinis teismas",
–
in Luxembourg: the presiding judge of the "tribunal d'arrondissement",
–
in Hungary: the "megyei bíróság székhelyén működő helyi bíróság", and in Budapest the "Budai Központi Kerületi Bíróság",
–
in Malta: the "Prim' Awla tal-Qorti Ċivili" or "Qorti tal-Maġistrati ta' Għawdex filġurisdizzjoni superjuri tagħha", or, in the case of a maintenance judgment, the "Reġistratur tal-Qorti" on transmission by the "Ministru responsabbli għall-Ġustizzja",
–
in the Netherlands: the "voorzieningenrechter van de rechtbank",
–
in Norway: the "tingrett",
–
in Austria: the "Bezirksgericht",
–
in Poland: the "sąd okręgowy",
–
in Portugal: the "Tribunal de Comarca",
–
in Romania: the "Tribunal",
CONV/JUD/Annex II/en 3 111
–
in Slovenia: the "okrožno sodišče",
–
in Slovakia: the "okresný súd",
–
in Switzerland:
(a)
in respect of judgments ordering the payment of a sum of money, the "juge de la mainlevée"/"Rechtsöffnungsrichter"/"giudice competente a pronunciare sul rigetto dell'opposizione", within the framework of the procedure governed by Articles 80 and 81 of the loi fédérale sur la poursuite pour dettes et la faillite/Bundesgesetz über Schuldbetreibung und Konkurs/legge federale sulla esecuzione e sul fallimento;
(b)
in respect of judgments ordering a performance other than the payment of a sum of money,
the
"juge
cantonal
d'exequatur"
compétent/zuständiger
"kantonaler
Vollstreckungsrichter"/"giudice cantonale" competente a pronunciare l'exequatur,
–
in Finland: the "käräjäoikeus/tingsrätt",
–
in Sweden: the "Svea hovrätt",
CONV/JUD/Annex II/en 4 112
–
in the United Kingdom:
(a)
in England and Wales, the High Court of Justice, or in the case of a maintenance judgment, the Magistrates' Court on transmission by the Secretary of State;
(b)
in Scotland, the Court of Session, or in the case of a maintenance judgment, the Sheriff Court on transmission by the Secretary of State;
(c)
in Northern Ireland, the High Court of Justice, or in the case of a maintenance judgment, the Magistrates' Court on transmission by the Secretary of State;
(d)
in Gibraltar, the Supreme Court of Gibraltar, or in the case of a maintenance judgment, the Magistrates' Court on transmission by the Attorney General of Gibraltar.
CONV/JUD/Annex II/en 5 113
ANNEX III
The courts with which appeals referred to in Article 43(2) of the Convention may be lodged are the following:
–
in Belgium:
(a)
as regards appeal by the defendant, the "tribunal de première instance" or "rechtbank van eerste aanleg" or "erstinstanzliche Gericht";
(b)
as regards appeal by the applicant: the "cour d'appel" or "hof van beroep",
–
in Bulgaria: the "Апелативен съд - София",
–
in the Czech Republic: the court of appeal through the district court,
–
in Denmark: the "landsret",
–
in the Federal Republic of Germany: the "Oberlandesgericht",
–
in Estonia: the "ringkonnakohus",
–
in Greece: the "Εφετείο",
CONV/JUD/Annex III/en 1 114
–
in Spain: el "Juzgado de Primera Instancia" que dictó la resolución recurrida para ser resuelto el recurso por la Audiencia Provincial,
–
in France:
(a)
the "cour d'appel" on decisions allowing the application;
(b)
the presiding judge of the "tribunal de grande instance", on decisions rejecting the application,
–
in Ireland: the High Court,
–
in Iceland: the "héraðsdómur",
–
in Italy: the "corte d'appello",
–
in Cyprus: the "Επαρχιακό Δικαστήριο" or in the case of a maintenance judgment the "Οικογενειακό Δικαστήριο",
–
in Latvia: the "Apgabaltiesa" via the "rajona (pilsētas) tiesa",
–
in Lithuania: the "Lietuvos apeliacinis teismas",
CONV/JUD/Annex III/en 2 115
–
in Luxembourg: the "Cour supérieure de justice" sitting as a court of civil appeal,
–
in Hungary: the local court situated at the seat of the county court (in Budapest, the Central District Court of Buda); the appeal is adjudicated by the county court (in Budapest, the Capital Court),
–
in Malta: the "Qorti ta' l-Appell" in accordance with the procedure laid down for appeals in the Kodiċi ta' Organizzazzjoni u Proċedura Ċivili - Kap.12 or in the case of a maintenance judgment by "ċitazzjoni" before the "Prim' Awla tal-Qorti ivili jew il-Qorti tal-Maġistrati ta' Għawdex fil-ġurisdizzjoni superjuri tagħha'",
–
in the Netherlands: the "rechtbank",
–
in Norway: the "lagmannsrett",
–
in Austria: the "Landesgericht" via the "Bezirksgericht",
CONV/JUD/Annex III/en 3 116
–
in Poland: the "sąd apelacyjny" via the "sąd okręgowy",
–
in Portugal: the "Tribunal da Relação" is the competent court. The appeals are launched, in accordance with the national law in force, by way of a request addressed to the court which issued the contested decision,
–
in Romania: the "Curte de Apel",
–
in Slovenia: the "okrožno sodišče",
–
in Slovakia: the court of appeal through the district court whose decision is being appealed,
–
in Switzerland: the "tribunal cantonal/Kantonsgericht/tribunale cantonale",
–
in Finland: the "hovioikeus/hovrätt",
–
in Sweden: the "Svea hovrätt",
CONV/JUD/Annex III/en 4 117
–
in the United Kingdom:
(a)
in England and Wales, the High Court of Justice, or in the case of a maintenance judgment, the Magistrates' Court;
(b)
in Scotland, the Court of Session, or in the case of a maintenance judgment, the Sheriff Court;
(c)
in Northern Ireland, the High Court of Justice, or in the case of a maintenance judgment, the Magistrates' Court;
(d)
in Gibraltar, the Supreme Court of Gibraltar, or in the case of a maintenance judgment, the Magistrates' Court.
CONV/JUD/Annex III/en 5 118
ANNEX IV
The appeals which may be lodged pursuant to Article 44 of the Convention are the following:
–
in Belgium: Greece, Spain, France, Italy, Luxembourg and in the Netherlands, an appeal in cassation,
–
in Bulgaria: "обжалване пред Върховния касационен съд",
–
in the Czech Republic: a "dovolání" and a "žaloba pro zmatečnost",
–
in Denmark: an appeal to the "højesteret", with the leave of the "Procesbevillingsnævnet",
–
in the Federal Republic of Germany: a "Rechtsbeschwerde",
–
in Estonia: a "kassatsioonikaebus",
–
in Ireland: an appeal on a point of law to the Supreme Court,
–
in Iceland: an appeal to the "Hæstiréttur",
CONV/JUD/Annex IV/en 1 119
–
in Cyprus: an appeal to the Supreme Court,
–
in Latvia: an appeal to the "Augstākās tiesas Senāts" via the "Apgabaltiesa",
–
in Lithuania: an appeal to the "Lietuvos Aukščiausiasis Teismas",
–
in Hungary: "felülvizsgálati kérelem",
–
in Malta: no further appeal lies to any other court; in the case of a maintenance judgment the "Qorti ta' l-Appell" in accordance with the procedure laid down for appeal in the "kodiċi ta' Organizzazzjoni u Procedura Ċivili - Kap. 12",
–
in Norway: an appeal to the "Høyesteretts Ankeutvalg" or "Høyesterett",
–
in Austria: a "Revisionsrekurs",
–
in Poland: "skarga kasacyjna",
–
in Portugal: an appeal on a point of law,
–
in Romania: a "contestatie in anulare" or a "revizuire",
CONV/JUD/Annex IV/en 2 120
–
in Slovenia: an appeal to the "Vrhovno sodišče Republike Slovenije",
–
in Slovakia: the "dovolanie",
–
in
Switzerland:
a
"recours
devant
le
Tribunal
fédéral"/"Beschwerde
Bundesgericht"/"ricorso davanti al Tribunale federale",
–
in Finland: an appeal to the "korkein oikeus/högsta domstolen",
–
in Sweden: an appeal to the "Högsta domstolen",
–
in the United Kingdom: a single further appeal on a point of law.
CONV/JUD/Annex IV/en 3 121
beim
ANNEX V
Certificate on judgments and court settlements referred to in Articles 54 and 58 of the Convention on jurisdiction and the recognition and enforcement of judgments in civil and commercial matters
1.
State of origin
2.
Court or competent authority issuing the certificate
2.1. Name
2.2. Address
2.3. Tel/Fax/E-mail
3.
Court which delivered the judgment/approved the court settlement*
3.1. Type of court
3.2. Place of court
CONV/JUD/Annex V/en 1 122
4.
Judgment/court settlement*
4.1. Date
4.2. Reference number
4.3. The parties to the judgment/court settlement*
4.3.1. Name(s) of plaintiff(s)
4.3.2. Name(s) of defendant(s
4.3.3. Name(s) of other party(ies), if any
4.4. Date of service of the document instituting the proceedings where judgment was given in default of appearance
4.5. Text of the judgment/court settlement* as annexed to this certificate
CONV/JUD/Annex V/en 2 123
5.
Names of parties to whom legal aid has been granted
The judgment/court settlement* is enforceable in the State of origin (Article 38/58 of the Convention) against:
Name : Done at.........................., date....................
Signature and/or stamp ...............................
*
Delete as appropriate
CONV/JUD/Annex V/en 3 124
ANNEX VI
Certificate on authentic instruments referred to in Article 57(4) of the Convention on jurisdiction and the recognition and enforcement of judgments in civil and commercial matters
1.
State of origin
2.
Court or competent authority issuing the certificate
2.1. Name
2.2. Address
2.3. Tel/Fax/E-mail
3.
Authority which has given authenticity to the instrument
3.1. Authority involved in the drawing up of the authentic instrument (if applicable)
3.1.1. Name and designation of authority
3.1.2. Place of authority
CONV/JUD/Annex VI/en 1 125
3.2. Authority which has registered the authentic instrument (if applicable)
3.2.1. Type of authority
3.2.2. Place of authority
4.
Authentic instrument
4.1. Description of the instrument
4.2. Date
4.2.1. on which the instrument was drawn up
4.2.2. if different: on which the instrument was registered
4.3. Reference number
CONV/JUD/Annex VI/en 2 126
4.4. Parties to the instrument
4.4.1. Name of the creditor
4.4.2.
5.
Name of the debtor
Text of the enforceable obligation as annexed to this certificate.
The authentic instrument is enforceable against the debtor in the State of origin (Article 57(1) of the Convention).
Done at
date
Signature and/or stamp
CONV/JUD/Annex VI/en 3 127
ANNEX VII
The conventions superseded pursuant to Article 65 of the Convention are, in particular, the following:
–
the Treaty between the Swiss Confederation and Spain on the mutual enforcement of judgments in civil or commercial matters, signed at Madrid on 19 November 1896,
–
the Convention between the Czechoslovak Republic and the Swiss Confederation on the recognition and enforcement of judgments with additional protocol, signed at Bern on 21 December 1926,
–
the Convention between the Swiss Confederation and the German Reich on the recognition and enforcement of judgments and arbitration awards, signed at Berne on 2 November 1929,
–
the Convention between Denmark, Finland, Iceland, Norway and Sweden on the recognition and enforcement of judgments, signed at Copenhagen on 16 March 1932,
–
the Convention between the Swiss Confederation and Italy on the recognition and enforcement of judgments, signed at Rome on 3 January 1933,
–
the Convention between Sweden and the Swiss Confederation on the recognition and enforcement of judgments and arbitral awards signed at Stockholm on 15 January 1936,
CONV/JUD/Annex VII/en 1 128
–
the Convention between the Swiss Confederation and Belgium on the recognition and enforcement of judgments and arbitration awards, signed at Berne on 29 April 1959,
–
the Convention between Austria and the Swiss Confederation on the recognition and enforcement of judgments, signed at Berne on 16 December 1960,
–
the Convention between Norway and the United Kingdom providing for the reciprocal recognition and enforcement of judgments in civil matters, signed at London on 12 June 1961,
–
the Convention between Norway and the Federal Republic of Germany on the recognition and enforcement of judgments and enforceable documents, in civil and commercial matters, signed at Oslo on 17 June 1977,
–
the Convention between Denmark, Finland, Iceland, Norway and Sweden on the recognition and enforcement of judgments in civil matters, signed at Copenhagen on 11 October 1977, and
–
the Convention between Norway and Austria on the recognition and enforcement of judgments in civil matters, signed at Vienna on 21 May 1984.
CONV/JUD/Annex VII/en 2 129
ANNEX VIII
The languages referred to in Article 79 of the Convention are Bulgarian, Czech, Danish, Dutch, English, Estonian, Finnish, French, German, Greek, Hungarian, Icelandic, Irish, Italian, Latvian, Lithuanian, Maltese, Norwegian, Polish, Portuguese, Romanian, Slovak, Slovenian, Spanish and Swedish.
CONV/JUD/Annex VIII/en 1 130
ANNEX IX
The States and the rules referred to in Article II of Protocol 1 are the following:
–
Germany: Articles 68, 72, 73 and 74 of the code of civil procedure (Zivilprozeßordnung) concerning third-party notices,
–
Austria: Article 21 of the code of civil procedure (Zivilprozeßordnung) concerning third-party notices,
–
Hungary: Articles 58 to 60 of the Code of Civil Procedure (Polgári perrendtartás) concerning third-party notices,
–
Switzerland, with respect to those cantons whose applicable code of civil procedure does not provide for the jurisdiction referred to in Articles 6(2) and 11 of the Convention: the appropriate provisions concerning third-party notices (litis denuntiatio) of the applicable code of civil procedure.
CONV/JUD/Annex IX/en 1 131
L 177/6
NL
Publicatieblad van de Europese Unie
4.7.2008
VERORDENING (EG) Nr. 593/2008 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
(6)
De goede werking van de interne markt vereist, om de voorspelbaarheid van de uitslag van rechtsgedingen, de rechtszekerheid en de wederzijdse erkenning van beslissingen te bevorderen, dat de in de lidstaten geldende collisieregels hetzelfde nationale recht aanwijzen, ongeacht bij welke rechter het geding aanhangig is gemaakt.
(7)
Het materiële toepassingsgebied en de bepalingen van deze verordening moeten stroken met Verordening (EG) nr. 44/ 2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (5) („Brussel I”) en Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op nietcontractuele verbintenissen („Rome II”) (6).
(8)
Familierechtelijke betrekkingen omvatten afstamming, huwelijk en aanverwantschap en verwantschap in de zijlijn. De verwijzing in lid 2 van artikel 1 naar relatievormen die met het huwelijk en andere familierechtelijke betrekkingen vergelijkbare gevolgen hebben, dient te worden uitgelegd overeenkomstig het recht van de lidstaat waar de zaak aanhangig wordt gemaakt.
(9)
Verbintenissen uit wisselbrieven, cheques, orderbriefjes alsmede andere verhandelbare waardepapieren omvatten ook cognossementen, voor zover de verbintenissen uit cognossementen het gevolg zijn van hun verhandelbaarheid.
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 61, onder c), en artikel 67, lid 5, tweede streepje, Gezien het voorstel van de Commissie, Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1), Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2), Overwegende hetgeen volgt: (1)
De Gemeenschap heeft zich ten doel gesteld een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid te handhaven en te ontwikkelen. Met het oog op de geleidelijke invoering van zo’n ruimte moet de Gemeenschap met name maatregelen nemen op het gebied van de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken met grensoverschrijdende gevolgen, voor zover dit nodig is voor de goede werking van de interne markt.
(2)
Overeenkomstig artikel 65, onder b), van het Verdrag moeten deze maatregelen ook regels behelzen ter bevordering van de verenigbaarheid van de in de lidstaten geldende regels voor collisie en jurisdictiegeschillen.
(3)
Op zijn bijeenkomst in Tampere op 15 en 16 oktober 1999 heeft de Europese Raad de stelling onderschreven dat het beginsel van wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen de hoeksteen vormt van de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken en de Raad en de Commissie verzocht een programma van maatregelen aan te nemen ter uitvoering van dat beginsel.
(10) Verbintenissen die voortvloeien uit onderhandelingen
voorafgaand aan het sluiten van een overeenkomst vallen onder artikel 12 van Verordening (EG) nr. 864/2007. Daarom dienen deze verbintenissen buiten de werkingssfeer van deze verordening te vallen. (11) De vrijheid van de partijen om het toepasselijke recht te
(4)
(5)
Op 30 november 2000 heeft de Raad een gezamenlijk programma van maatregelen voor de uitvoering van het beginsel van wederzijdse erkenning van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (3) aangenomen. In het programma wordt vastgesteld dat maatregelen voor de harmonisatie van collisieregels de wederzijdse erkenning van judiciële beslissingen vergemakkelijken. In het Haags programma (4), dat op 5 november 2004 door de Europese Raad werd aangenomen, wordt erop aangedrongen voortvarend te werken aan de collisieregels op het vlak van het verbintenissen uit overeenkomst („Rome I”).
kiezen, moet de hoeksteen van het systeem van collisieregels op het gebied van verbintenissen uit overeenkomst zijn. (12) Een overeenkomst tussen partijen om exclusieve jurisdictie
te verlenen aan één of meer gerechten of tribunalen van een lidstaat om kennis te nemen van geschillen in het kader van de overeenkomst dient een van de factoren te zijn waarmee rekening moet worden gehouden om vast te stellen of een duidelijke rechtskeuze is gemaakt. (13) Deze verordening laat onverlet dat partijen in hun
overeenkomst een niet-statelijk recht of een internationale overeenkomst kunnen opnemen, door verwijzing ernaar.
(1)
PB C 318 van 23.12.2006, blz. 56. Advies van het Europees Parlement van 29 november 2007 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 5 juni 2008. (3) PB C 12 van 15.1.2001, blz. 1. (4) PB C 53 van 3.3.2005, blz. 1. (2)
(5) PB L 12 van 16.1.2001, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1791/2006 (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 1). (6) PB L 199 van 31.7.2007, blz. 40. 132
4.7.2008
NL
Publicatieblad van de Europese Unie
L 177/7
(14) In een besluit waarbij de Gemeenschap regels van materieel
(20) Indien de overeenkomst een kennelijk nauwere band heeft
verbintenissenrecht, waaronder standaardvoorwaarden, vaststelt, kan worden bepaald dat de partijen ervoor mogen kiezen deze regels toe te passen.
met een ander land dan bedoeld in artikel 4, leden 1 en 2, bepaalt een ontsnappingsclausule bevat in deze bepalingen dat het recht van dat andere land moet worden toegepast. Om het betrokken land te kunnen aanwijzen, moet onder meer acht worden geslagen op de vraag of de desbetreffende overeenkomst zeer nauw verbonden is met een andere overeenkomst of overeenkomsten.
(15) Indien een rechtskeuze is gemaakt en alle andere aankno-
pingspunten zich in een ander land bevinden dan dat waarvan het recht is gekozen, laat de rechtskeuze de toepassing van de rechtsregels van dat andere land waarvan niet bij overeenkomst kan worden afgeweken, onverlet. Deze regel dient van toepassing te zijn ongeacht of de rechtskeuze al dan niet gepaard ging met de keuze van een gerecht. Aangezien geen inhoudelijke wijziging wordt beoogd ten opzichte van artikel 3, lid 3, van het Verdrag uit 1980 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (1) („Verdrag van Rome”), dient de formulering van deze verordening zoveel mogelijk te worden aangepast aan artikel 14 van Verordening (EG) nr. 864/2007. (16) Teneinde bij te dragen aan de algemene doelstelling van
deze verordening, namelijk zorgen voor rechtszekerheid in de Europese rechtsruimte, moeten de collisieregels in hoge mate voorspelbaar zijn. De rechter moet echter over een beoordelingsmarge beschikken om vast te stellen welk recht het nauwst verbonden is met het betrokken geval. (17) Wat het toepasselijke recht bij ontstentenis van een
rechtskeuze betreft, dient het concept „verrichten van diensten” en „verkoop van goederen” op dezelfde wijze te worden geïnterpreteerd als bij de toepassing van artikel 5 van Verordening (EG) nr. 44/2001, voor zover de verkoop van goederen en de verrichting van diensten onder die verordening vallen. Hoewel franchise- en distributieovereenkomsten overeenkomsten inzake het verrichten van diensten zijn, zijn deze aan specifieke regels onderworpen.
(21) Bij gebreke van een rechtskeuze dient, indien het toepasse-
lijke recht niet is vast te stellen op grond van het feit dat de overeenkomst bij een van de omschreven types overeenkomsten kan worden ingedeeld, noch als het recht van het land waar de betrokken partij die de kenmerkende prestatie van de overeenkomst moet leveren zijn gewoonlijke verblijfplaats heeft, de overeenkomst beheerst te worden door het recht van het land waarmee zij het nauwst verbonden is. Om vast te stellen welk land dit is, moet onder meer acht worden geslagen op de vraag of de desbetreffende overeenkomst zeer nauw verbonden is met een of meer andere overeenkomsten. (22) Ten aanzien van de uitlegging van overeenkomsten voor het
vervoer van goederen worden geen inhoudelijke wijzigingen overwogen met betrekking tot artikel 4, lid 4, derde zin, van het Verdrag van Rome. Bijgevolg moeten bevrachting voor een enkele reis en iedere andere overeenkomst, die hoofdzakelijk het vervoer van goederen betreft, als overeenkomsten voor het vervoer van goederen worden behandeld. Voor de toepassing van deze verordening wordt onder de term „afzender” iedere persoon verstaan die een vervoersovereenkomst met de vervoerder aangaat en de term „vervoerder” verwijst naar de partij in de overeenkomst die belast is met het vervoer van de goederen, ongeacht of hij het vervoer al dan niet zelf op zich neemt. (23) Wat overeenkomsten met als zwakker beschouwde partijen
(18) Voor de vaststelling van het toepasselijke recht bij gebreke
aan een rechtskeuze dienen de multilaterale systemen die systemen te zijn waarbinnen de handel plaatsvindt, zoals gereglementeerde markten en multilaterale handelsfaciliteiten in de zin van artikel 4 van Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten (2), ongeacht of zij al dan niet berusten op een centrale tegenpartij. (19) Bij ontstentenis van een rechtskeuze moet het toepasselijke
recht worden vastgesteld in overeenstemming met de regel die is gespecificeerd voor het bijzondere type overeenkomst. Indien de overeenkomst niet kan worden ingedeeld bij een van de gespecificeerde types of indien de elementen ervan onder meer dan één van de gespecificeerde types vallen, wordt de overeenkomst beheerst door het recht van het land waar de partij die de kenmerkende prestatie van de overeenkomst moet verrichten, haar gewoonlijke verblijfplaats heeft. Indien een overeenkomst bestaat uit een verzameling rechten en plichten die kunnen worden ingedeeld bij meer dan één van de gespecificeerde types overeenkomsten, wordt de kenmerkende prestatie van de overeenkomst vastgesteld op basis van het zwaartepunt van de overeenkomst. (1) PB C 334 van 30.12.2005, blz. 1. (2) PB L 145 van 30.4.2004, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2008/10/EG (PB L 76 van 19.3.2008, blz. 33). 133
betreft, moeten deze partijen worden beschermd door collisieregels die gunstiger zijn voor hun belangen dan de algemene regels. (24) Wat met name consumentenovereenkomsten betreft, moet
de collisieregel het mogelijk maken de kosten te drukken voor de beslechting van consumentengeschillen, waarbij het vaak gaat om geringe vorderingen, en rekening te houden met de evolutie van de technieken voor verkoop op afstand. Om consistent te zijn met Verordening (EG) nr. 44/2001 moet worden verwezen naar het criterium van „activiteiten gericht op” als voorwaarde voor toepassing van de regel inzake consumentenbescherming, en moet dit criterium in Verordening (EG) nr. 44/2001 en deze verordening op samenhangende wijze worden uitgelegd; daarbij moet worden gepreciseerd dat de Raad en de Commissie in een gezamenlijke verklaring over artikel 15 van Verordening (EG) nr. 44/2001 hebben gesteld dat het voor de toepasselijkheid van artikel 15, lid 1, onder c), „niet volstaat dat een onderneming haar activiteiten richt op een lidstaat waar de consument zijn woonplaats heeft, of op meerdere lidstaten, met inbegrip van die lidstaat; daartoe dient in het kader van die activiteiten daadwerkelijk een overeenkomst gesloten te zijn”. In deze verklaring wordt er ook aan herinnerd dat „het feit dat een internetsite toegankelijk is, op zich niet voldoende is om artikel 15 toe te passen; noodzakelijk is dat de consument op die site gevraagd wordt overeenkomsten op afstand te sluiten en dat er inderdaad een dergelijke overeenkomst gesloten is, onge-
L 177/8
NL
Publicatieblad van de Europese Unie
de aanbieder en de consument niet noodzakelijkerwijze dwingend te worden onderworpen aan het recht van het land van de gewoonlijke verblijfplaats van de consument, omdat de uniformiteit van de voorwaarden voor de uitgifte of het aanbod moet worden gewaarborgd. Dezelfde beginselen dienen te gelden met betrekking tot de multilaterale systemen die vallen onder artikel 4, lid 1, onder h), met betrekking waartoe ervoor gezorgd moet worden dat het recht van het land van de gewoonlijke verblijfplaats van de consument niet botst met de regels die van toepassing zijn op de overeenkomsten die in het kader van deze systemen of met de exploitant daarvan gesloten zijn.
acht de middelen die daartoe zijn gebruikt. De taal en de munteenheid die op de internetsite worden gebruikt, doen in dat opzicht niet ter zake”. (25) De consumenten dienen te worden beschermd door die
rechtsregels van het land van hun gewone woonplaats waarvan niet bij overeenkomst mag worden afgeweken, mits de consumentenovereenkomst is gesloten als gevolg van het feit dat de verkoper zijn commerciële of beroepsactiviteiten in dat land ontplooit. Dezelfde bescherming dient te worden gewaarborgd als de verkoper zijn commerciële of beroepsactiviteiten weliswaar niet ontplooit in het land waar de consument zijn gewone woonplaats heeft, maar zijn activiteiten met ongeacht welke middelen richt op dat land of op meerdere landen, met inbegrip van dat land, en de overeenkomst als gevolg van die activiteiten wordt gesloten.
(29) Wanneer in deze verordening de rechten en verplichtingen
waardoor de voorwaarden voor de emissie, de openbare aanbieding of een overnamebod met betrekking tot verhandelbare effecten worden vastgelegd, of de inschrijving voor of terugkoop van aandelen in instellingen voor collectieve belegging worden vermeld, moeten daarin ook de voorwaarden voor de toewijzing van effecten of van aandelen, voor de rechten in geval van overtekening, intrekking en soortgelijke gevallen in verband met het aanbod, alsmede de onderwerpen van de artikelen 10, 11, 12 en 13 worden vermeld, zodat gewaarborgd wordt dat alle relevante contractuele aspecten van een aanbod waardoor de emittent of de aanbieder verplichtingen aangaat jegens de consument, onder een enkel recht vallen.
(26) Voor de toepassing van deze verordening dienen financiële
diensten, zoals beleggingsdiensten en -activiteiten en nevendiensten, die door een professional aan een consument worden verleend, zoals bedoeld in de afdelingen A en B van bijlage I bij Richtlijn 2004/39/EG en overeenkomsten voor de verkoop van aandelen in instellingen voor collectieve belegging, ongeacht of deze onder Richtlijn 85/ 611/EEG van de Raad van 20 december 1985 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) (1) vallen, beheerst te worden door artikel 6 van deze verordening. Wanneer verwezen wordt naar de voorwaarden voor de emissie of de openbare aanbieding van verhandelbare effecten, of naar de inschrijving voor of terugkoop van aandelen in instellingen voor collectieve belegging, dient die verwijzing daarom alle aspecten te omvatten waardoor de emittent of de aanbieder verplichtingen aangaat jegens de consument, maar niet de aspecten betreffende de verlening van dergelijke financiële diensten.
(30) Voor de toepassing van deze richtlijn zijn financiële
instrumenten en verhandelbare effecten de instrumenten in de zin van artikel 4 van Richtlijn 2004/39/EG. (31) Niets in deze verordening mag afbreuk doen aan het
functioneren van een formele afspraak die wordt aangemerkt als systeem in de zin van artikel 2, onder a), van Richtlijn 98/26/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 1998 betreffende het definitieve karakter van de afwikkeling van betalingen en effectentransacties in betalings- en afwikkelingssystemen (3).
(27) Voor consumentenovereenkomsten moeten verschillende
uitzonderingen op de algemene collisieregel worden voorzien. Een uitzondering is bijvoorbeeld de algemene regel niet toe te passen op overeenkomsten betreffende zakelijke rechten op en huur en verhuur van onroerend goed, tenzij het een overeenkomst betreft die het recht van deeltijds gebruik van onroerend goed in de zin van Richtlijn 94/47/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 1994 betreffende de bescherming van de verkrijger, voor wat bepaalde aspecten betreft van overeenkomsten inzake de verkrijging van een recht van deeltijds gebruik van onroerende goederen (2), tot onderwerp heeft.
(32) Wegens het bijzondere karakter van vervoers- en verzeke-
ringsovereenkomsten dienen specifieke bepalingen een adequaat beschermingsniveau voor de passagiers en polishouders te waarborgen. Derhalve dient artikel 6 niet te gelden in verband met deze bijzondere overeenkomsten. (33) Wanneer een verzekeringsovereenkomst die geen groot
risico dekt, meer dan één risico dekt waarvan er tenminste één in een lidstaat is gelegen en tenminste één in een derde land, zijn de bijzondere bepalingen in deze verordening inzake verzekeringsovereenkomsten alleen van toepassing op het risico of de risico’s die in de betrokken lidstaat of lidstaten gelegen is/zijn.
(28) Er moet voor gezorgd worden dat rechten en verplichtingen
die een financieel instrument vormen niet onder de algemene regel voor consumentenovereenkomsten vallen, aangezien zulks ertoe kan leiden dat op een enkel uitgegeven instrument verschillende wetgevingen van toepassing zijn, hetgeen de aard ervan wijzigt en handel en aanbod minder vervangbaar maakt. Evenzo dient bij de uitgifte of het aanbod van dergelijke instrumenten de contractuele verbintenis tussen de uitgevende instelling of (1) PB L 375 van 31.12.1985, blz. 3. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2008/18/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 76 van 19.3.2008, blz. 42). (2) PB L 280 van 29.10.1994, blz. 83.
4.7.2008
(34) De bepaling inzake individuele arbeidsovereenkomsten mag
geen afbreuk doen aan de toepassing van de bepalingen van bijzonder dwingend recht van het land van terbeschikkingstelling overeenkomstig Richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten (4). (3) PB L 166 van 11.6.1998, blz. 45. (4) PB L 18 van 21.1.1997, blz. 1. 134
4.7.2008
NL
Publicatieblad van de Europese Unie
(35) De werknemer mag de bescherming die hem wordt
geboden door bepalingen waarvan niet, of slechts in zijn voordeel, bij overeenkomst kan worden afgeweken, niet worden ontnomen. (36) Met betrekking tot individuele arbeidsovereenkomsten
dient het verrichten van arbeid in een ander land als tijdelijk aangemerkt te worden wanneer van de werknemer wordt verwacht dat hij na de voltooiing van zijn taak in het buitenland opnieuw arbeid in het land van herkomst verricht. Het sluiten van een nieuwe arbeidsovereenkomst met de oorspronkelijke werkgever of met een werkgever die tot dezelfde groep van bedrijven behoort als de oorspronkelijke werkgever, mag niet beletten dat de werknemer geacht wordt zijn arbeid tijdelijk in een ander land te verrichten. (37) Overwegingen van algemeen belang rechtvaardigen dat de
rechters van de lidstaten zich in uitzonderlijke omstandigheden kunnen beroepen op rechtsfiguren zoals de exceptie van openbare orde en op bepalingen van bijzonder dwingend recht. Het begrip „bepalingen van bijzonder dwingend recht” moet worden onderscheiden van de uitdrukking „bepalingen waarvan niet bij overeenkomst kan worden afgeweken”, en dient met meer terughouding te worden gebezigd.
L 177/9
is aangewezen, mag niet in de weg staan van het vrije verkeer van goederen en diensten neergelegd in Gemeenschapsbesluiten zoals Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt (richtlijn inzake elektronische handel) (1). (41) De eerbiediging van de door de lidstaten aangegane
internationale verplichtingen vereist dat deze verordening de internationale verdragen waarbij een of meer lidstaten partij zijn, op het moment dat deze verordening wordt vastgesteld, onverlet laat. Om de regels toegankelijker te maken zou de Commissie aan de hand van de gegevens die de lidstaten haar doorgeven, de lijst van de betrokken verdragen moeten bekendmaken in het Publicatieblad van de Europese Unie. (42) De Commissie zal het Europees Parlement en de Raad een
voorstel voorleggen over de procedures en voorwaarden volgens welke de lidstaten het recht hebben om in afzonderlijke en uitzonderlijke gevallen en met betrekking tot sectorale aangelegenheden zelf met derde landen over overeenkomsten te onderhandelen en overeenkomsten houdende bepalingen betreffende het recht dat van toepassing is op contractuele verbintenissen te sluiten.
(38) Ten aanzien van de cessie van schuldvorderingen dient door
het gebruik van de term „betrekkingen” te worden verduidelijkt dat artikel 14, lid 1, ook van toepassing is op de goederenrechtelijke aspecten van een cessie tussen de cedent en de cessionaris in de rechtsordes waarin deze aspecten los van de aspecten van het verbintenissenrecht worden behandeld. De term „betrekkingen” dient echter niet te worden opgevat betrekking hebbend op elke eventueel bestaande betrekking tussen een cedent en een cessionaris. De term wordt met name niet geacht betrekking te hebben op aangelegenheden die aan een cessie van vorderingen of contractuele subrogatie voorafgaan. De betekenis van de term dient strikt beperkt te blijven tot de aspecten die rechtstreeks de betrokken cessie van vorderingen of contractuele subrogatie betreffen. (39) De rechtszekerheid vereist een duidelijke definitie van het
begrip „gewone verblijfplaats”, met name voor vennootschappen, verenigingen en rechtspersonen. Anders dan artikel 60, lid 1, van Verordening (EG) nr. 44/2001, dat in dit verband drie criteria bevat, moet de collisieregel beperkt zijn tot een enkel criterium; anders zouden de partijen onmogelijk kunnen voorspellen welk recht op hun geval van toepassing is. (40) Voorkomen dient te worden dat collisieregels over
verschillende besluiten worden verspreid en dat deze regels onderling afwijken. Deze verordening belet echter niet dat in bepalingen van Gemeenschapsrecht op bepaalde gebieden collisieregels betreffende verbintenissen uit overeenkomst worden opgenomen. Deze verordening laat de toepassing onverlet van andere besluiten waarin voorschriften ten behoeve van de goede werking van de interne markt zijn vervat, voor zover deze voorschriften niet in combinatie met het door de regels van deze verordening aangewezen recht kunnen worden toegepast. De toepassing van bepalingen van het recht dat door de voorschriften van deze verordening als toepasselijk 135
(43) Aangezien de doelstelling van deze verordening niet
voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve vanwege de omvang en de gevolgen van deze verordening beter door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om de doelstelling ervan te verwezenlijken. (44) Overeenkomstig artikel 3 van het Protocol betreffende de
positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap is gehecht, heeft Ierland laten weten dat het wenst deel te nemen aan de aanneming en de toepassing van deze verordening. (45) Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het Protocol
betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap is gehecht, en onverminderd artikel 4 van dat protocol, neemt het Verenigd Koninkrijk niet deel aan de aanneming van deze verordening, die derhalve niet verbindend is voor, noch van toepassing op het Verenigd Koninkrijk. (46) Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het Protocol
betreffende de positie van Denemarken, dat is gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, neemt Denemarken niet deel aan de aanneming van deze verordening, die derhalve niet verbindend is voor, noch van toepassing op Denemarken, (1) PB L 178 van 17.7.2000, blz. 1.
L 177/10
Publicatieblad van de Europese Unie
NL
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
j)
HOOFDSTUK I WERKINGSSFEER
Artikel 1 Materiële werkingssfeer
4.7.2008
verzekeringsovereenkomsten die voortvloeien uit de verrichtingen van andere instellingen dan de in artikel 2 van Richtlijn 2002/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 november 2002 betreffende levensverzekering (1) bedoelde ondernemingen die ten doel hebben aan al dan niet in loondienst werkzame personen, die in het kader van een onderneming of van een groep van ondernemingen of van een beroep of meerdere beroepen omvattende sector zijn gegroepeerd, uitkeringen te verstrekken bij overlijden, bij leven, bij beëindiging of vermindering van de werkzaamheid of bij met het werk verband houdende ziekte of ongevallen op het werk.
1. Deze verordening is, in gevallen waarin uit het recht van verschillende landen moet worden gekozen, van toepassing op verbintenissen uit overeenkomst in burgerlijke en handelszaken.
3. Deze verordening is niet van toepassing op het bewijs en de rechtspleging, behoudens artikel 18.
Zij is in het bijzonder niet van toepassing op fiscale zaken, douanezaken en administratiefrechtelijke zaken.
4. In deze verordening wordt onder „lidstaat” verstaan: de lidstaten waarop deze verordening van toepassing is. In artikel 3, lid 4, en artikel 7 worden er echter alle lidstaten onder verstaan.
2. Deze verordening is niet van toepassing op: Artikel 2 a)
de staat en bevoegdheid van natuurlijke personen, behoudens artikel 13;
b)
verbintenissen die voortvloeien uit familierechtelijke betrekkingen en uit betrekkingen die overeenkomstig het op die betrekkingen toepasselijke recht geacht worden vergelijkbare gevolgen te hebben, met inbegrip van onderhoudsverplichtingen;
Universele toepassing Het door deze verordening aangewezen recht is toepasselijk, ongeacht de vraag of het het recht van een lidstaat is.
HOOFDSTUK II EENVORMIGE REGELS
c)
verbintenissen die voortvloeien uit het huwelijksvermogensrecht, uit vermogensrechtelijke regelingen voor betrekkingen die volgens het op die betrekkingen toepasselijke recht met het huwelijk vergelijkbare gevolgen hebben, en uit testamenten en erfenissen;
d)
verbintenissen uit wissels, cheques, orderbriefjes, alsmede andere verhandelbare waardepapieren, voor zover de verbintenissen uit deze andere papieren het gevolg zijn van hun verhandelbaarheid;
e)
overeenkomsten tot arbitrage en tot aanwijzing van een bevoegde rechter;
Artikel 3 Rechtskeuze door partijen 1. Een overeenkomst wordt beheerst door het recht dat de partijen hebben gekozen. De rechtskeuze wordt uitdrukkelijk gedaan of blijkt duidelijk uit de bepalingen van de overeenkomst of de omstandigheden van het geval. Bij hun keuze kunnen de partijen het toepasselijke recht aanwijzen voor de overeenkomst in haar geheel of voor slechts een onderdeel daarvan. 2. De partijen kunnen te allen tijde overeenkomen de overeenkomst aan een ander recht te onderwerpen dan het recht dat deze voorheen, hetzij op grond van een vroegere rechtskeuze overeenkomstig dit artikel, hetzij op grond van een andere bepaling van deze verordening, beheerste. Een wijziging in de rechtskeuze door de partijen na de sluiting van de overeenkomst is niet van invloed op de formele geldigheid van de overeenkomst in de zin van artikel 11 en doet geen afbreuk aan rechten van derden.
f)
kwesties behorende tot het recht inzake vennootschappen, verenigingen en rechtspersonen, zoals hun oprichting door registratie of anderszins, hun rechts- en handelingsbevoegdheid, hun inwendig bestel en hun ontbinding, alsook de persoonlijke aansprakelijkheid van de vennoten en de organen voor de verbintenissen van de vennootschap, vereniging of rechtspersoon;
g)
de vraag of een vertegenwoordiger zijn principaal dan wel of een orgaan van een vennootschap, vereniging of rechtspersoon deze vennootschap, vereniging of rechtspersoon jegens een derde kan binden;
h)
de oprichting van „trusts”, alsmede de daardoor ontstane rechtsbetrekkingen tussen oprichters, „trustees” en begunstigden;
4. Indien alle overige op het tijdstip van de keuze bestaande aanknopingspunten zich in een of meer lidstaten bevinden, laat
verbintenissen die voortvloeien uit onderhandelingen voorafgaand aan de sluiting van een overeenkomst;
(1) PB L 345 van 19.12.2002, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2008/19/EG (PB L 76 van 19.3.2008, blz. 44).
i)
3. Indien alle overige op het tijdstip van de keuze bestaande aanknopingspunten zich bevinden in een ander land dan het land waarvan het recht is gekozen, laat de door de partijen gemaakte keuze de toepassing van de rechtsregels van dat andere land waarvan niet bij overeenkomst mag worden afgeweken, onverlet.
136
4.7.2008
Publicatieblad van de Europese Unie
NL
de keuze door de partijen van het recht van een niet-lidstaat de toepassing van de bepalingen van het Gemeenschapsrecht waarvan niet bij overeenkomst kan worden afgeweken, in voorkomend geval zoals deze in de lidstaat van de rechter zijn geïmplementeerd, onverlet. 5. De kwestie of er overeenstemming tussen de partijen tot stand is gekomen over de keuze van het toepasselijke recht en of deze overeenstemming geldig is, wordt beheerst door de artikelen 10, 11 en 13.
punten a) tot en met h) van lid 1 vallen, wordt de overeenkomst beheerst door het recht van het land waar de partij die de kenmerkende prestatie van de overeenkomst moet verrichten, haar gewone verblijfplaats heeft. 3. Indien uit alle omstandigheden blijkt dat de overeenkomst een kennelijk nauwere band heeft met een ander land dan het in lid 1 of lid 2 bedoelde land, is het recht van dat andere land van toepassing. 4. Indien het toepasselijke recht niet overeenkomstig lid 1 of lid 2 kan worden vastgesteld, wordt de overeenkomst beheerst door het recht van het land waarmee zij het nauwst verbonden is.
Artikel 4 Het recht, dat bij gebreke van een rechtskeuze door de partijen toepasselijk is
Artikel 5
1. Bij gebreke van een rechtskeuze overeenkomstig artikel 3 en onverminderd de artikelen 5 tot en met 8, wordt het op de overeenkomst toepasselijke recht als volgt vastgesteld: a)
de overeenkomst voor de verkoop van roerende zaken wordt beheerst door het recht van het land waar de verkoper zijn gewone verblijfplaats heeft;
b)
de overeenkomst inzake dienstverlening wordt beheerst door het recht van het land waar de dienstverlener zijn gewone verblijfplaats heeft;
c)
de overeenkomst die een zakelijk recht op een onroerend goed of de huur van een onroerend goed tot onderwerp heeft, wordt beheerst door het recht van het land waar het onroerend goed is gelegen;
d)
niettegenstaande punt c), wordt de huurovereenkomst van een onroerend goed voor tijdelijk particulier gebruik met een duur van ten hoogste zes opeenvolgende maanden beheerst door het recht van het land waar de verhuurder zijn gewone verblijfplaats heeft, mits de huurder een natuurlijke persoon is en zijn gewone verblijfplaats heeft in hetzelfde land;
e)
f)
g)
h)
L 177/11
Vervoerovereenkomsten 1. Indien de partijen voor de overeenkomst voor het vervoer van goederen geen rechtskeuze overeenkomstig artikel 3 hebben gemaakt, wordt de overeenkomst beheerst door het recht van het land waar de vervoerder zijn gewone verblijfplaats heeft, mits de plaats van ontvangst of de plaats van aflevering of de gewone verblijfplaats van de verzender ook in dat land is gelegen. Indien niet aan deze voorwaarden is voldaan, wordt de overeenkomst beheerst door het recht van het land waar de plaats van aflevering, als door de partijen overeengekomen, is gelegen. 2. Indien de partijen voor de overeenkomst voor het vervoer van passagiers geen rechtskeuze overeenkomstig alinea 2 hebben gemaakt, wordt de overeenkomst beheerst door het recht van het land waar de passagier zijn gewone verblijfplaats heeft, mits de plaats van vertrek of de plaats van bestemming in dat land is gelegen. Indien niet aan deze voorwaarden is voldaan, is het recht van de plaats waar de vervoerder zijn gewone verblijfplaats heeft van toepassing. De partijen kunnen als het recht dat overeenkomstig artikel 3 van toepassing is op een overeenkomst voor het vervoer van passagiers, alleen het recht kiezen van het land waar:
de franchiseovereenkomst wordt beheerst door het recht van het land waar de franchisenemer zijn gewone verblijfplaats heeft;
a)
de passagier zijn gewone verblijfplaats heeft, of
b)
de vervoerder zijn gewone verblijfplaats heeft, of
de distributieovereenkomst wordt beheerst door het recht van het land waar de distributeur zijn gewone verblijfplaats heeft;
c)
de vervoerder zijn hoofdvestiging heeft, of
d)
het vertrek plaatsvindt, of
een overeenkomst met betrekking tot de veiling van goederen wordt beheerst door het recht van het land waar de veiling plaatsvindt, indien die plaats kan worden bepaald;
e)
de aankomst plaatsvindt.
een overeenkomst die overeenkomstig niet-discretionaire regels is gesloten in het kader van een multilateraal systeem dat meerdere koop- en verkoopintenties van derden met betrekking tot financiële instrumenten in de zin van artikel 4, lid 1, punt 17, van Richtlijn 2004/39/EG samenbrengt of het samenbrengen daarvan vergemakkelijkt, en die wordt beheerst door één recht, wordt beheerst door dat recht.
2. Indien de overeenkomst niet onder lid 1 valt of de bestanddelen van de overeenkomst onder meer dan een van de 137
3. Indien uit het geheel der omstandigheden blijkt dat de overeenkomst, bij gebreke van een rechtskeuze, een kennelijk nauwere band heeft met een ander dan het in lid 1 of lid 2 bedoelde land, is het recht van dat andere land van toepassing.
Artikel 6 Consumentenovereenkomsten 1. Onverminderd de artikelen 5 en 7 wordt de overeenkomst gesloten door een natuurlijke persoon voor een gebruik dat als niet bedrijfs- of beroepsmatig kan worden beschouwd („de
L 177/12
NL
Publicatieblad van de Europese Unie Artikel 7
consument”) met een andere persoon die handelt in de uitoefening van zijn bedrijf of beroep („de verkoper”) beheerst door het recht van het land waar de consument zijn gewone verblijfplaats heeft, op voorwaarde dat: a)
de verkoper zijn commerciële of beroepsactiviteiten ontplooit in het land waar de consument woonplaats heeft, of
b)
dergelijke activiteiten met ongeacht welke middelen richt op dat land of op verscheidene landen, met inbegrip van dat land,
en de overeenkomst onder die activiteiten valt. 2. Niettegenstaande lid 1 kunnen de partijen overeenkomstig artikel 3 het recht kiezen dat van toepassing is op een overeenkomst die voldoet aan de voorwaarden van lid 1. Deze keuze mag er evenwel niet toe leiden dat de consument de bescherming verliest welke hij geniet op grond van bepalingen waarvan niet bij overeenkomst kan worden afgeweken volgens het recht dat overeenkomstig lid 1 toepasselijk zou zijn geweest bij gebreke van rechtskeuze. 3. Indien niet is voldaan aan de in lid 1, onder a) of b) gestelde eisen, wordt het recht dat van toepassing is op een overeenkomst gesloten tussen een consument en een verkoper vastgesteld op basis van de artikelen 3 en 4. 4. Leden 1 en 2 zijn niet van toepassing op: a)
b)
c)
d)
e)
overeenkomsten tot verstrekking van diensten, wanneer de diensten aan de consument uitsluitend moeten worden verstrekt in een ander land dan dat waar hij zijn gewone verblijfplaats heeft; vervoerovereenkomsten, met uitzondering van pakketreisovereenkomsten in de zin van Richtlijn 90/314/EEG van de Raad van 13 juni 1990 betreffende pakketreizen, met inbegrip van vakantiepakketten en rondreispakketten (1); overeenkomsten die een zakelijk recht op een onroerend goed of de huur van een onroerend goed tot onderwerp hebben, met uitzondering van de overeenkomsten die een recht van deeltijds gebruik in de zin van Richtlijn 94/47/EG tot onderwerp hebben; rechten en verplichtingen die een financieel instrument vormen en rechten en verplichtingen waardoor de voorwaarden voor de emissie, de openbare aanbieding of een overnamebod met betrekking tot verhandelbare effecten en de inschrijving en terugkoop van rechten van deelneming in instellingen voor collectieve beleggingen worden vastgelegd, voor zover deze geen verrichting van een financiële dienst vormen; overeenkomsten die zijn gesloten binnen het type systeem dat onder de werkingssfeer van artikel 4, lid 1, onder h), valt.
(1) PB L 158 van 23.6.1990, blz. 59.
4.7.2008
Verzekeringsovereenkomsten 1. Dit artikel is van toepassing op overeenkomsten als bedoeld in lid 2, ongeacht of het gedekte risico al dan niet is gelegen in een lidstaat, en voor alle andere verzekeringsovereenkomsten ter dekking van risico’s die zijn gelegen op het grondgebied van de lidstaten. Dit artikel is niet van toepassing op herverzekeringsovereenkomsten. 2. Een verzekeringsovereenkomst ter dekking van een groot risico als omschreven in artikel 5, letter d), van Eerste Richtlijn 73/239/EEG van de Raad van 24 juli 1973 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche (2) wordt beheerst door het in overeenstemming met artikel 3 van deze verordening door de partijen gekozen recht. Voor zover het toepasselijke recht niet door de partijen is gekozen, wordt de verzekeringsovereenkomst beheerst door het recht van het land waar de verzekeraar zijn gewone verblijfplaats heeft. Indien uit alle omstandigheden van het geval blijkt dat de overeenkomst kennelijk nauwer verbonden is met een ander land, is het recht van dat andere land van toepassing. 3. In geval van een verzekeringsovereenkomst anders dan een overeenkomst die valt onder lid 2 kan overeenkomstig artikel 3 alleen het volgende recht door de partijen worden gekozen: a)
het recht van het land waar het risico gelegen is op het tijdstip waarop de overeenkomst wordt gesloten;
b)
het recht van het land waar de polishouder zijn gewone verblijfplaats heeft;
c)
in geval van een levensverzekering, het recht van de lidstaat waarvan de polishouder onderdaan is;
d)
voor verzekeringsovereenkomsten ter dekking van risico’s die beperkt zijn tot gebeurtenissen in een lidstaat, anders dan de lidstaat waar het risico is gelegen, het recht van die lidstaat;
e)
indien de polishouder van een overeenkomst die onder dit lid valt een commerciële of industriële activiteit of een vrij beroep uitoefent en de verzekeringsovereenkomst twee of meer risico’s dekt die met deze activiteiten verband houden en in verschillende lidstaten zijn gelegen, het recht van een van de betrokken lidstaten of het recht van het land waar de gewone verblijfplaats van de polishouder is gelegen.
Voor zover de lidstaten in de gevallen onder a), b) of e) een grotere vrijheid verlenen voor de keuze van het toepasselijke recht op de verzekeringsovereenkomst, kunnen de partijen van die vrijheid gebruikmaken. (2) PB L 228 van 16.8.1973, blz. 3. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2005/68/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 323 van 9.12.2005, blz. 1). 138
4.7.2008
Publicatieblad van de Europese Unie
NL
Voor zover het toepasselijke recht overeenkomstig dit lid niet door de partijen is gekozen, wordt deze overeenkomst beheerst door het recht van de lidstaat waar het risico op het moment van sluiting van de overeenkomst is gelegen. 4. De volgende aanvullende voorschriften zijn van toepassing op verzekeringsovereenkomsten voor de dekking van risico’s waarvoor een lidstaat een verplichting oplegt om een verzekering af te sluiten: a)
b)
de verzekeringsovereenkomst voldoet niet aan de verplichting een verzekering af te sluiten, tenzij zij voldoet aan de specifieke bepalingen in verband met die verzekering die zijn vastgesteld door de lidstaat die de verplichting oplegt. Indien het recht van de lidstaat waar het risico is gelegen en het recht van de lidstaat die de verplichting oplegt om een verzekering af te sluiten, met elkaar in tegenspraak zijn, prevaleert laatstgenoemd recht; in afwijking van de leden 2 en 3 kan een lidstaat bepalen dat de verzekeringsovereenkomst wordt beheerst door het recht van de lidstaat die de verplichting oplegt om een verzekering af te sluiten.
5. Voor de toepassing van lid 3, derde alinea, en lid 4, indien de overeenkomst in meer dan één lidstaat gelegen risico’s dekt, wordt de overeenkomst beschouwd als bestaande uit verscheidene overeenkomsten die elk apart betrekking hebben op slechts één lidstaat. 6. Voor de doeleinden van dit artikel wordt het land waar het risico is gelegen vastgesteld in overeenstemming met artikel 2, onder d), van de Tweede Richtlijn 88/357/EEG van de Raad van 22 juni 1988 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, en tot vaststelling van de bepalingen ter vergemakkelijking van de daadwerkelijke uitoefening van het vrij verrichten van diensten (1) en, in geval van de levensverzekeringsbranche, is het land waar het risico is gelegen het land van de verbintenis in de zin van artikel 1, lid 1, onder g), van Richtlijn 2002/83/EG.
L 177/13
gewijzigd wanneer de werknemer zijn arbeid tijdelijk in een ander land verricht. 3. Indien het toepasselijke recht niet overeenkomstig lid 2 kan worden vastgesteld, wordt de overeenkomst beheerst door het recht van het land waar zich de vestiging bevindt die de werknemer in dienst heeft genomen. 4. Indien uit het geheel der omstandigheden blijkt dat de overeenkomst een kennelijk nauwere band heeft met een ander dan het in lid 2 of lid 3 bedoelde land, is het recht van dat andere land van toepassing.
Artikel 9 Bepalingen van bijzonder dwingend recht 1. Bepalingen van bijzonder dwingend recht zijn bepalingen aan de inachtneming waarvan een land zoveel belang hecht voor de handhaving van zijn openbare belangen zoals zijn politieke, sociale of economische organisatie, dat zij moet worden toegepast op elk geval dat onder de werkingssfeer ervan valt, ongeacht welk recht overeenkomstig deze verordening overigens van toepassing is op de overeenkomst. 2. Niets in deze verordening beperkt de toepassing van de bepalingen van bijzonder dwingend recht van de rechter bij wie de zaak aanhangig is. 3. De rechter kan ook gevolg toekennen aan de bepalingen van bijzonder dwingend recht van het land waar de verbintenissen krachtens de overeenkomst moeten worden nagekomen of zijn nagekomen, voor zover die bepalingen van bijzonder dwingend recht de tenuitvoerlegging van de overeenkomst onwettig maken. Bij de beslissing of aan deze bepalingen gevolg moet worden toegekend, wordt rekening gehouden met hun aard en doel alsmede met de gevolgen die de toepassing of niet-toepassing van deze bepalingen zou kunnen hebben.
Artikel 10
Artikel 8
Bestaan en materiële geldigheid
Individuele arbeidsovereenkomsten 1. Een individuele arbeidsovereenkomst wordt beheerst door het recht dat de partijen overeenkomstig artikel 3 hebben gekozen. Deze keuze mag er evenwel niet toe leiden dat de werknemer de bescherming verliest welke hij geniet op grond van bepalingen waarvan niet bij overeenkomst kan worden afgeweken op grond van het recht dat overeenkomstig de leden 2, 3 en 4 van dit artikel toepasselijk zou zijn geweest bij gebreke van een rechtskeuze. 2. Voor zover het op een individuele arbeidsovereenkomst toepasselijke recht niet door de partijen is gekozen, wordt de overeenkomst beheerst door het recht van het land waar of, bij gebreke daarvan, van waaruit de werknemer ter uitvoering van de overeenkomst gewoonlijk zijn arbeid verricht. Het land waar de arbeid gewoonlijk wordt verricht wordt niet geacht te zijn
1. Het bestaan en de geldigheid van de overeenkomst of van een bepaling daarvan worden beheerst door het recht dat ingevolge deze verordening toepasselijk zou zijn, indien de overeenkomst of de bepaling geldig zou zijn. 2. Niettemin kan een partij zich, voor het bewijs dat zij haar toestemming niet heeft verleend, beroepen op het recht van het land waar zij haar gewone verblijfplaats heeft, indien uit de omstandigheden blijkt dat het niet redelijk zou zijn de gevolgen van haar gedrag te bepalen overeenkomstig het in het lid 1 bedoelde recht.
Artikel 11 Formele geldigheid van overeenkomsten
1
( ) PB L 172 van 4.7.1988, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2005/14/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 149 van 11.6.2005, blz. 14). 139
1. Een overeenkomst tussen personen die of personen wier vertegenwoordigers zich bij het sluiten van de overeenkomst in
L 177/14
Publicatieblad van de Europese Unie
NL
hetzelfde land bevinden, is naar de vorm geldig indien zij voldoet aan de vormvereisten van het recht dat ingevolge deze verordening de overeenkomst zelve beheerst, of van het recht van het land waar de overeenkomst wordt gesloten. 2. Een overeenkomst tussen personen die of personen wier vertegenwoordigers zich bij het sluiten van de overeenkomst in verschillende landen bevinden, is naar de vorm geldig indien zij voldoet aan de vormvereisten van het recht dat ingevolge deze verordening de overeenkomst zelve beheerst, of van het recht van het land waar een van de partijen of haar vertegenwoordiger zich op het moment van de sluiting bevindt, of van het recht van het land waar een van de partijen op dat moment haar gewone verblijfplaats heeft. 3. Een eenzijdige rechtshandeling die betrekking heeft op een reeds gesloten of nog te sluiten overeenkomst, is wat de vorm betreft geldig indien zij voldoet aan de vormvereisten van het recht dat de overeenkomst zelve ingevolge deze verordening beheerst of zou beheersen, of van het recht van het land waar die rechtshandeling is verricht, of van het recht van het land waar de persoon die ze heeft verricht op dat ogenblik zijn gewone verblijfplaats had.
e)
4.7.2008
de gevolgen van de nietigheid van de overeenkomst.
2. Ten aanzien van de wijze van nakoming en de door de schuldeiser in geval van tekortkoming te nemen maatregelen, wordt rekening gehouden met het recht van het land waar de overeenkomst wordt nagekomen.
Artikel 13 Handelingsonbekwaamheid en handelingsonbevoegdheid Bij een overeenkomst die is gesloten tussen personen die zich in eenzelfde land bevinden, kan een natuurlijke persoon die volgens het recht van dat land handelingsbekwaam en handelingsbevoegd is, zich slechts beroepen op het feit dat hij volgens het recht van een ander land handelingsonbekwaam en handelingsonbevoegd is, indien de wederpartij ten tijde van de sluiting van de overeenkomst deze onbekwaamheid of onbevoegdheid kende of door nalatigheid niet kende.
Artikel 14 Cessie van vorderingen en contractuele subrogatie
4. De leden 1, 2 en 3 van dit artikel zijn niet van toepassing op overeenkomsten waarop artikel 6 van toepassing is. Deze overeenkomsten worden wat de vorm betreft beheerst door het recht van het land waar de consument zijn gewone verblijfplaats heeft. 5. In afwijking van de leden 1 tot en met 4 wordt de overeenkomst die een zakelijk recht op, of de huur van, een onroerend goed tot voorwerp heeft, beheerst door de vormvoorschriften van het recht van het land waar het onroerend goed is gelegen, voor zover: a)
b)
deze voorschriften gelden ongeacht het land waar de overeenkomst wordt gesloten en ongeacht het recht dat de overeenkomst beheerst, en van deze voorschriften niet bij overeenkomst kan worden afgeweken.
1. De betrekkingen tussen cedent en cessionaris of tussen subrogant en gesubrogeerde uit hoofde van een contractuele subrogatie van een vordering op een andere persoon („de schuldenaar”) worden beheerst door het recht dat ingevolge deze verordening op de tussen hen bestaande overeenkomst van toepassing is. 2. Het recht dat de gecedeerde of gesubrogeerde vordering beheerst, bepaalt de vraag of de vordering voor cessie of subrogatie vatbaar is alsmede de betrekkingen tussen cessionaris of subrogant en schuldenaar, de voorwaarden waaronder de cessie of subrogatie aan de schuldenaar kan worden tegengeworpen en of de schuldenaar door betaling is bevrijd. 3. Het concept cessie in dit artikel omvat daadwerkelijke overdrachten van vorderingen, overdrachten van vorderingen tot zekerheid alsmede verpandingen en andere zekerheidsrechten op vorderingen.
Artikel 12
Artikel 15
De onderwerpen die het toepasselijke recht beheerst
Wettelijke subrogatie
1. Het recht dat ingevolge deze verordening op de overeenkomst van toepassing is, beheerst met name:
Indien een persoon („de schuldeiser”) een vordering uit overeenkomst heeft jegens een andere persoon („de schuldenaar”) en een derde verplicht is de schuldeiser te voldoen, dan wel deze reeds door de derde op grond van deze verplichting is voldaan, bepaalt het recht dat op de verplichting van de derde van toepassing is, of en in welke mate de derde jegens de schuldenaar de rechten kan uitoefenen die de schuldeiser jegens de schuldenaar had overeenkomstig het recht dat hun betrekkingen beheerst.
a)
de uitlegging ervan;
b)
de nakoming ervan;
c)
de gevolgen van gehele of gedeeltelijke tekortkoming, daaronder begrepen de vaststelling van de schade voor zover hiervoor rechtsregels gelden, een en ander binnen de grenzen welke het procesrecht van de rechter aan diens bevoegdheden stelt;
d)
de verschillende wijzen waarop verbintenissen tenietgaan, alsmede de verjaring en het verval van rechten als gevolg van het verstrijken van een termijn;
Artikel 16 Hoofdelijke schuldenaars Indien een schuldeiser een vordering heeft op verscheidene, voor dezelfde schuldvordering aansprakelijke schuldenaren, van wie er één de vordering reeds geheel of ten dele heeft voldaan, dan beheerst het recht dat op de verbintenis van deze schuldenaar 140
4.7.2008
Publicatieblad van de Europese Unie
NL
jegens de schuldeiser van toepassing is, het recht van regres van deze schuldenaar op de andere schuldenaren. De andere schuldenaren kunnen zich beroepen op de weren die zij tegen de schuldeiser zouden kunnen aanvoeren op grond van het recht dat hun verbintenissen jegens de schuldeiser beheerst.
L 177/15
in dat land gelden met uitsluiting van het internationaal privaatrecht, tenzij in deze verordening anders wordt bepaald.
Artikel 21 Openbare orde van het forum
Artikel 17 Verrekening Indien de bevoegdheid tot verrekening niet op een overeenkomst tussen de partijen berust, wordt de verrekening beheerst door het recht dat toepasselijk is op de vordering ten aanzien waarvan men zich op verrekening beroept.
De toepassing van een bepaling van het door deze verordening aangewezen recht kan slechts terzijde worden gesteld indien deze toepassing kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde van het land van de rechter.
Artikel 22 Artikel 18
Staten met meer dan een rechtssysteem
Bewijs
1. In het geval van een staat die meerdere territoriale eenheden telt welke ieder hun eigen rechtsregels inzake verbintenissen uit overeenkomst bezitten, wordt voor het bepalen van het overeenkomstig deze verordening toe te passen recht elke territoriale eenheid als een land beschouwd.
1. Het recht dat ingevolge deze verordening de verbintenis uit overeenkomst beheerst, is van toepassing voor zover het ter zake van verbintenissen uit overeenkomst wettelijke vermoedens vestigt of de bewijslast regelt. 2. Rechtshandelingen kunnen worden bewezen door elk middel dat is toegelaten door het recht van de rechter of door een van de in artikel 11 bedoelde rechtsstelsels volgens hetwelk de rechtshandeling wat haar vorm betreft geldig is, voor zover het bewijs op deze wijze kan worden geleverd voor de rechter bij wie de zaak aanhangig is.
2. Een lidstaat die verschillende territoriale eenheden met eigen rechtsregels inzake verbintenissen uit overeenkomst telt, is niet verplicht deze verordening toe te passen op gevallen waarin uitsluitend rechtsregels van deze territoriale eenheden voor toepassing in aanmerking komen.
Artikel 23 HOOFDSTUK III
Verhouding tot andere bepalingen van Gemeenschapsrecht
OVERIGE BEPALINGEN
Met uitzondering van artikel 7 laat deze verordening onverlet de toepassing van de in de bepalingen van het Gemeenschapsrecht vervatte en op bepaalde gebieden geldende regels inzake het toepasselijk recht op verbintenissen uit overeenkomst.
Artikel 19 De gewone verblijfplaats 1. Voor de toepassing van deze verordening is de gewone verblijfplaats van vennootschappen, verenigingen of rechtspersonen de plaats van hun hoofdbestuur. In deze verordening wordt onder de gewone verblijfplaats van een natuurlijk persoon bij de uitoefening van zijn bedrijfsactiviteit verstaan, de hoofdvestiging. 2. Indien de overeenkomst is gesloten in het kader van de uitoefening van de activiteiten van een filiaal, agentschap of andere vestiging of indien het filiaal, het agentschap of de vestiging volgens de overeenkomst verantwoordelijk is voor de uitvoering, wordt de plaats waar het filiaal, het agentschap of een vestiging zich bevindt, als de gewone verblijfplaats beschouwd. 3. Het tijdstip van sluiting van de overeenkomst is bepalend voor de vaststelling van de gewone verblijfplaats.
Artikel 24 Verhouding tot het Verdrag van Rome 1. Deze verordening vervangt het Verdrag van Rome in de lidstaten, uitgezonderd ten aanzien van de grondgebieden van de lidstaten die onder de territoriale werkingssfeer van dat verdrag vallen en waarop deze verordening niet van toepassing is overeenkomstig artikel 299 van het Verdrag. 2. Voor zover deze verordening in de plaats komt van het Verdrag van Rome, geldt elke verwijzing naar dat verdrag als een verwijzing naar deze verordening.
Artikel 25 Verhouding tot bestaande internationale verdragen
Artikel 20 Uitsluiting van herverwijzing Wanneer deze verordening de toepassing van het recht van een land voorschrijft, worden daaronder verstaan de rechtsregels die 141
1. Deze verordening laat onverlet de toepassing van internationale overeenkomsten waarbij een of meer lidstaten op het tijdstip van de vaststelling van de verordening partij zijn en die regels bevatten inzake het toepasselijk recht op verbintenissen uit overeenkomst.
L 177/16
Publicatieblad van de Europese Unie
NL
2. Deze verordening heeft echter tussen de lidstaten voorrang op uitsluitend tussen lidstaten gesloten overeenkomsten, voor zover deze betrekking hebben op aangelegenheden waarop deze verordening van toepassing is.
Artikel 26 Lijst van overeenkomsten 1. De lijst van de in artikel 25, lid 1, bedoelde overeenkomsten wordt door de lidstaten uiterlijk op 17 juni 2009 aan de Commissie bezorgd. De lidstaten delen aan de Commissie elke na die datum gedane opzegging van een overeenkomst mee. 2. Binnen zes maanden na ontvangst van de in lid 1 bedoelde lijst van overeenkomsten en opzeggingen geeft de Commissie in het Publicatieblad van de Europese Unie kennis van: a)
een lijst van de in lid 1 bedoelde overeenkomsten;
b)
de in lid 1 bedoelde opzeggingen.
b)
4.7.2008
een evaluatie van de toepassing van artikel 6, met name wat betreft de samenhang van het Gemeenschapsrecht op het gebied van de consumentenbescherming.
2. Uiterlijk op 17 juni 2010 brengt de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité verslag uit over het vraagstuk van de werking van een cessie of subrogatie van een vordering jegens derden en de voorrang van de gecedeerde of gesubrogeerde vordering boven een recht van een ander persoon. Het verslag gaat zo nodig vergezeld van een voorstel tot wijziging van deze verordening en een beoordeling van de gevolgen van de in te voeren bepalingen. Artikel 28 Toepassing in de tijd Deze verordening is van toepassing op overeenkomsten die na 17 december 2009 zijn gesloten.
HOOFDSTUK IV SLOTBEPALINGEN
Artikel 27 Herzieningsclausule
Artikel 29
1. Uiterlijk op 17 juni 2013 brengt de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité verslag uit over de toepassing van deze verordening. Het verslag gaat zo nodig vergezeld van voorstellen tot wijziging van deze verordening. Het verslag omvat:
Inwerkingtreding en toepassing
a)
een studie over het recht dat van toepassing is op verzekeringsovereenkomsten en een beoordeling van de gevolgen van de eventueel in te voeren bepalingen, en
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie. Zij is van toepassing met ingang van 17 december 2009 met uitzondering van artikel 26 dat vanaf 17 juni 2009 van toepassing is.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat overeenkomstig het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap. Gedaan te Straatsburg, 17 juni 2008. Voor het Europees Parlement
Voor de Raad
De voorzitter
De voorzitter
H.-G. PÖTTERING
J. LENARČIČ
142
L 199/40
NL
Publicatieblad van de Europese Unie
31.7.2007
VERORDENING (EG) nr. 864/2007 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen („Rome II”) HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
(5)
In het op 5 november 2004 door de Europese Raad goedgekeurde Haagse Programma (4) wordt opgeroepen om voortvarend verder te werken aan het conflictenrecht inzake niet-contractuele verbintenissen („Rome II”).
(6)
De goede werking van de interne markt vereist, ter bevordering van de voorspelbaarheid van de uitslag van rechtsgedingen, de rechtszekerheid en het vrije verkeer van vonnissen, dat de in de lidstaten geldende collisieregels hetzelfde nationale recht aanwijzen, ongeacht bij welke rechter het geding aanhangig wordt gemaakt.
(7)
Het materiële toepassingsgebied en de bepalingen van de verordening moeten stroken met Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (5) („Brussel I”) en met de instrumenten betreffende het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst.
(8)
Deze verordening is van toepassing ongeacht de aard van het aangezochte gerecht.
(9)
Onder vorderingen wegens acta iure imperii dienen ook te vallen vorderingen jegens ambtenaren die namens de staat optreden, alsmede de aansprakelijkheid van publieke autoriteiten, waaronder begrepen van overheidswege benoemde ambtsdragers. Zulke vorderingen vallen dus ook buiten het toepassingsgebied van de verordening.
(10)
Familierechtelijke betrekkingen omvatten bloedverwantschap, huwelijk en aanverwantschap. De verwijzing in artikel 1, lid 2, naar relatievormen die met het huwelijk en andere familierechtelijke betrekkingen vergelijkbare gevolgen hebben, zal worden uitgelegd overeenkomstig het recht van de lidstaat waar de zaak aanhangig wordt gemaakt.
(11)
Het begrip „niet-contractuele verbintenis” verschilt per lidstaat. Derhalve dient het in deze verordening als een autonoom begrip te worden opgevat. De in deze verordening vastgestelde collisieregels dienen ook voor nietcontractuele verbintenissen wegens risicoaansprakelijkheid te gelden.
(12)
Het recht dat van toepassing is dient tevens de vraag naar de mogelijkheid om aansprakelijk te worden gehouden uit onrechtmatige daad, te beheersen.
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 61, onder c), en artikel 67, Gezien het voorstel van de Commissie, Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1), Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag en gezien de gemeenschappelijke tekst die op 25 juni 2007 door het Bemiddelingscomité is goedgekeurd (2), Overwegende hetgeen volgt: (1)
De Europese Unie heeft zich ten doel gesteld een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid te handhaven en te ontwikkelen. Met het oog op geleidelijke totstandbrenging van een dergelijke ruimte dient de Gemeenschap onder meer de maatregelen op het gebied van de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken vast te stellen die voor de goede werking van de interne markt nodig zijn.
(2)
Overeenkomstig artikel 65, onder b), van het Verdrag omvatten deze maatregelen maatregelen ter bevordering van de verenigbaarheid van de in de lidstaten geldende regels voor toepasselijk recht en jurisdictie.
(3)
Tijdens de bijeenkomst in Tampere van 15 en 16 oktober 1999 heeft de Europese Raad bevestigd dat het beginsel van wederzijdse erkenning van vonnissen en andere beslissingen van gerechtelijke autoriteiten de hoeksteen van de justitiële samenwerking in burgerrechtelijke zaken zou moeten worden, en de Commissie en de Raad verzocht een pakket maatregelen vast te stellen om gestalte te geven aan dit beginsel.
(4)
Op 30 november 2000 heeft de Raad een programma van maatregelen voor de uitvoering van het beginsel van wederzijdse erkenning van beslissingen in burgerlijke en handelszaken aangenomen (3). In dit programma worden de maatregelen voor de harmonisatie van de collisieregels aangemerkt als maatregelen die de wederzijdse erkenning van beslissingen helpen te bevorderen.
(1) PB C 241 van 28.9.2004, blz. 1. (2) Advies van het Europees Parlement van 6 juli 2005 (PB C 157 E van 6.7.2006, blz. 371), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 25 september 2006 (PB C 289 E van 28.11.2006, blz. 68), standpunt van het Europees Parlement van 18 januari 2007 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad), wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 10 juli 2007 en besluit van de Raad van 28 juni 2007. (3) PB C 12 van 15.1.2001, blz. 1.
(4) PB C 53 van 3.3.2005, blz. 1. (5) PB L 12 van 16.1.2001, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1791/2006 (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 1). 143
31.7.2007
NL
Publicatieblad van de Europese Unie
(13)
Eenvormige regels die worden toegepast ongeacht het recht dat zij aanwijzen, kunnen concurrentievervalsing tussen communautaire justitiabelen voorkomen.
(14)
De eis van rechtszekerheid en de noodzaak om recht te doen in individuele gevallen zijn wezenlijke onderdelen van een ruimte van rechtvaardigheid. Deze verordening voorziet in de aanknopingsfactoren die het meest geschikt zijn om deze doelstellingen te verwezenlijken. Derhalve schrijft deze verordening een algemene regel voor, maar voorziet zij ook in specifieke regels en, in sommige bepalingen, in een „ontsnappingsclausule” waardoor mag afgeweken worden van deze regels voor het geval dat uit alle omstandigheden van het geval blijkt dat de onrechtmatige daad een kennelijk nauwere band heeft met een andere lidstaat. Dit geheel van regels schept aldus een flexibel kader van collisieregels. Eveneens kunnen de rechtbanken waarbij individuele geschillen aanhangig zijn gemaakt, deze op een passende wijze behandelen.
(15)
Weliswaar is de lex loci delicti commissi in nagenoeg alle lidstaten het basisbeginsel met betrekking tot nietcontractuele verbintenissen, maar indien de elementen van de zaak verspreid zijn over meerdere lidstaten, leidt de concrete toepassing van dit principe niettemin tot verschillende oplossingen. Dit zorgt voor rechtsonzekerheid.
(16)
Eenvormigheid van de regels moet de voorspelbaarheid van rechterlijke uitspraken vergroten en een redelijk evenwicht garanderen tussen de belangen van de persoon die aansprakelijk wordt gesteld, en die van de persoon die schade lijdt. De aanknoping met het land van de plaats waar de directe schade zich heeft voorgedaan (lex loci damni), zorgt voor een billijk evenwicht tussen de belangen van de persoon die aansprakelijk wordt gesteld, en van de persoon die schade lijdt, en ligt tevens in de lijn van de moderne opvatting van het aansprakelijkheidsrecht en van de ontwikkeling van stelsels van risicoaansprakelijkheid.
(17)
(18)
(19)
Het toepasselijke recht moet worden bepaald volgens de plaats waar de schade zich voordoet, ongeacht in welke landen de indirecte gevolgen van die gebeurtenis zich voordoen. In geval van letselschade en vermogensschade moet bijgevolg het land waar het letsel of de materiële schade is opgelopen, gelden als het land waar de schade zich voordoet. Zoals bepaald in artikel 4, lid 1, is de algemene regel in deze verordening de lex loci damni. Artikel 4, lid 2, dat beschouwd moet worden als een uitzondering op dit algemene beginsel, geeft voor het geval dat beide partijen hun gewone verblijfplaats in hetzelfde land hebben, een bijzonder aanknopingspunt. Artikel 4, lid 3, dient te worden opgevat als een ontsnappingsclausule ten opzichte van artikel 4, leden 1 en 2, voor het geval dat uit alle omstandigheden van het geval blijkt dat de onrechtmatige daad een kennelijk nauwere band heeft met een andere lidstaat. Er dient te worden voorzien in specifieke regels voor bijzondere soorten van onrechtmatige daden waarvoor op grond van de algemene regel geen billijk evenwicht kan worden bereikt tussen de in het geding zijnde belangen. 144
L 199/41
(20)
Inzake productaansprakelijkheid moet de collisieregel beantwoorden aan doelstellingen zoals een billijke verdeling van de risico’s die verbonden zijn aan een moderne, technisch geavanceerde samenleving, bescherming van de gezondheid van de consument, bevordering van innovatie, het garanderen van niet-vervalste concurrentie en vergemakkelijking van het handelsverkeer. Een systeem van hiërarchisch geordende aanknopingspunten, in combinatie met een clausule inzake voorspelbaarheid, biedt in het licht van deze doelstellingen een evenwichtige oplossing. Het eerste element waarmee rekening wordt gehouden is het recht van het land waar degene die schade lijdt, zijn gewone verblijfplaats had op het tijdstip dat de schade zich voordeed, mits het product in dat land op de markt is gebracht. Onverminderd het bepaalde in artikel 4, lid 2, en de mogelijkheid dat er een klaarblijkelijk nauwere samenhang met een ander land bestaat, treden de andere elementen van de hiërarchie in werking indien het product niet in dat land op de markt is gebracht.
(21)
De bijzondere regel in artikel 6 vormt geen uitzondering op de algemene regel in artikel 4, lid 1, maar juist een verduidelijking daarvan. Inzake oneerlijke concurrentie dient de collisieregel bescherming te bieden aan concurrenten, consumenten en het publiek in het algemeen en tevens garant te staan voor het goed functioneren van de markteconomie. Deze doelstellingen zijn in het algemeen te bereiken door aanknoping bij het recht van het land waar de concurrentieverhoudingen dan wel de gezamenlijke belangen van de consumenten worden of dreigen te worden aangetast.
(22)
Onder niet-contractuele verbintenissen die voortvloeien uit beperking van de mededinging, in de zin van artikel 6, lid 3, moeten zowel inbreuken op nationale als op communautaire mededingingsregels worden verstaan. Het recht dat op dergelijke niet-contractuele verbintenissen van toepassing is, is het recht van het land waar de markt wordt of waarschijnlijk wordt beïnvloed. In het geval dat de markt in meer dan een land wordt beïnvloed of waarschijnlijk wordt beïnvloed, mag de persoon die schadevergoeding vordert, in bepaalde omstandigheden echter verkiezen zijn vordering te gronden op het recht van het gerecht waarbij hij het geschil aanhangig heeft gemaakt.
(23)
Voor de doeleinden van deze verordening moet het concept van beperking van de mededinging betrekking hebben op overeenkomsten tussen ondernemingen, besluiten van ondernemersverenigingen en onderling afgestemde feitelijke gedragingen die ertoe strekken of ten gevolge hebben dat de mededinging binnen een lidstaat of op de interne markt wordt verhinderd, beperkt of vervalst, alsmede het misbruiken van een machtspositie in een lidstaat of op de interne markt, voor zover dergelijke overeenkomsten, besluiten, onderling afgestemde feitelijke gedragingen of misbruiken verboden zijn krachtens de artikelen 81 en 82 van het Verdrag of krachtens het recht van een lidstaat.
(24)
Onder „milieuschade” moet worden begrepen een negatieve verandering in de natuurlijke rijkdommen zoals water, land of lucht, of een aantasting van een functie die een natuurlijke rijkdom vervult ten behoeve van een andere natuurlijke rijkdom of het publiek, alsmede een aantasting van de verscheidenheid van levende organismen.
L 199/42 (25)
(26)
(27)
NL
Publicatieblad van de Europese Unie
Met betrekking tot milieuschade vormt artikel 174 van het Verdrag — dat een hoog niveau van bescherming voorschrijft, berustend op het voorzorgsbeginsel en het beginsel van preventief handelen, het beginsel dat milieuaantastingen bij voorrang aan de bron dienen te worden bestreden, en het beginsel dat de vervuiler betaalt — een afdoende verantwoording voor de toepassing van het beginsel van voorrang voor de persoon die schade lijdt. De vraag op welk tijdstip degene die schadevergoeding vordert het toepasselijke recht kan kiezen, dient te worden beantwoord aan de hand van het recht van de lidstaat van de aangezochte rechter.
De precieze inhoud van het begrip collectieve actie — bijvoorbeeld een staking of uitsluiting — verschilt van lidstaat tot lidstaat en wordt door de interne regels van elke lidstaat bepaald. Daarom wordt in deze verordening als algemeen beginsel aangehouden dat, ter bescherming van de rechten en verplichtingen van werknemers en werkgevers, het recht van het land waar de actie is ondernomen, van toepassing is. De bijzondere regel in artikel 9 inzake collectieve acties laat de voorwaarden betreffende het voeren van zulke acties, overeenkomstig het nationale recht en de in het nationale recht van de lidstaten geldende rechtspositie van de representatieve werknemersorganisaties of vakbonden, onverlet.
(29)
Er dient te worden voorzien in regels voor gevallen waarin schade wordt veroorzaakt door een feit dat geen onrechtmatige daad is, zoals ongerechtvaardigde verrijking, zaakwaarneming of precontractuele aansprakelijkheid.
(30)
(31)
van de overeenstemming, dient de rechter de intentie van de partijen te eerbiedigen. Om zwakke partijen te beschermen, moeten aan deze vrije rechtskeuze bepaalde voorwaarden worden verbonden.
Ten aanzien van inbreuken op intellectueleeigendomsrechten dient het algemeen erkende beginsel lex loci protectionis te worden gehandhaafd. Voor de toepassing van de onderhavige verordening worden onder intellectuele-eigendomsrechten bijvoorbeeld verstaan het auteursrecht, de naburige rechten, het recht sui generis inzake de bescherming van gegevensbestanden, en de industriële-eigendomsrechten.
(28)
31.7.2007
Precontractuele aansprakelijkheid is, voor de toepassing van deze verordening, een autonoom begrip, dat niet noodzakelijkerwijs in de zin van het nationale recht dient te worden geïnterpreteerd. Het dient mede te omvatten het achterhouden van informatie en het afbreken van onderhandelingen. Artikel 12 geldt uitsluitend voor nietcontractuele verbintenissen die rechtstreeks samenhangen met de onderhandelingen voorafgaand aan de sluiting van een overeenkomst. Dit betekent dat, indien iemand tijdens de onderhandelingen letsel oploopt, artikel 4 of andere ter zake dienende bepalingen van de verordening op hem van toepassing zijn.
(32)
Om redenen van algemeen belang is het gerechtvaardigd dat de rechters van de lidstaten zich in uitzonderlijke omstandigheden kunnen beroepen op rechtsfiguren zoals de exceptie van openbare orde en op bepalingen van bijzonder dwingend recht. Met name kan de toepassing van een bepaling van het door deze verordening aangewezen recht, die zou leiden tot de toekenning van bovenmatige niet compensatoire of punitieve schadevergoeding, afhankelijk van de omstandigheden van de zaak en de rechtsorde van de lidstaat van de rechter, worden beschouwd als zijnde in strijd met de openbare orde van het land van de rechter.
(33)
Overeenkomstig de huidige nationale regels inzake aan slachtoffers van verkeersongevallen toegekende schadevergoedingen, moet het aangezochte gerecht bij de begroting van de schade bij persoonlijk letsel in gevallen waarin het ongeval heeft plaatsgevonden in een andere staat dan die van de gewone verblijfplaats van het slachtoffer, rekening houden met alle relevante feitelijke omstandigheden van het slachtoffer in kwestie, in het bijzonder met de werkelijke kosten van nazorg en medische verzorging.
(34)
Om een billijk evenwicht tussen de partijen te bereiken moet in passende mate rekening wordt gehouden met de veiligheidsvoorschriften en gedragsregels die gelden in het land waar het schadeveroorzakende feit is gepleegd, zelfs indien op de niet-contractuele verbintenis het recht van een ander land van toepassing is. Onder „veiligheidsvoorschriften en gedragsregels” dienen alle regelingen te worden verstaan die op enigerlei wijze met veiligheid en gedrag verband houden, bijvoorbeeld ook, in geval van ongelukken, de verkeersveiligheid.
(35)
Voorkomen dient te worden dat collisieregels over verschillende instrumenten worden verspreid en dat deze regels onderling afwijken. Deze verordening belet evenwel niet dat in bepalingen van Gemeenschapsrecht op bepaalde gebieden collisieregels betreffende nietcontractuele verbintenissen worden opgenomen. Deze verordening moet de toepassing onverlet laten van andere instrumenten waarin voorschriften ten behoeve van de goede werking van de interne markt zijn vervat, voor zover deze voorschriften niet in combinatie met het door de regels van deze verordening aangewezen recht kunnen worden toegepast. De toepassing van bepalingen van het recht dat door deze verordening als toepasselijk is aangewezen, mag niet in de weg staan aan het vrije verkeer van goederen en diensten neergelegd in Gemeenschapsinstrumenten zoals Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt („Richtlijn inzake elektronische handel”) (1).
Om het beginsel van de autonomie van de partijen te eerbiedigen, alsook ter wille van de rechtszekerheid, moeten de partijen kunnen kiezen welk recht op een nietcontractuele verbintenis van toepassing is. Deze keuze dient uitdrukkelijk te worden gedaan, dan wel met redelijke zekerheid door de omstandigheden van het geval aangetoond te worden. Bij het vaststellen van het bestaan
(1) PB L 178 van 17.7.2000, blz. 1. 145
31.7.2007 (36)
(37)
(38)
(39)
(40)
Publicatieblad van de Europese Unie
NL
L 199/43
De eerbiediging van de internationale verplichtingen van de lidstaten vereist dat deze verordening internationale verdragen en internationale overeenkomsten waarbij op het tijdstip van de vaststelling van deze verordening één of meer lidstaten partij zijn, onverlet laat. Om de geldende regels toegankelijker te maken, zal de Commissie aan de hand van de gegevens die de lidstaten haar doorgeven, de lijst van de betrokken overeenkomsten bekendmaken in het Publicatieblad van de Europese Unie.
2. Uitgesloten van het toepassingsgebied van deze verordening zijn: a)
niet-contractuele verbintenissen die voortvloeien uit familierechtelijke betrekkingen of uit betrekkingen die overeenkomstig het op deze betrekkingen toepasselijke recht vergelijkbare gevolgen hebben, waaronder begrepen onderhoudsverplichtingen;
De Commissie zal het Europees Parlement en de Raad een voorstel voorleggen over de procedures en voorwaarden volgens welke de lidstaten het recht hebben om in afzonderlijke en uitzonderlijke gevallen en met betrekking tot sectorale aangelegenheden zelf met derde landen over overeenkomsten te onderhandelen en overeenkomsten houdende bepalingen betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen te sluiten.
b)
niet-contractuele verbintenissen die voortvloeien uit het huwelijksvermogensrecht, uit het vermogensrecht met betrekking tot relatievormen die overeenkomstig het op deze relatievormen toepasselijke recht met het huwelijk vergelijkbare gevolgen hebben, of uit het erfrecht;
c)
niet-contractuele verbintenissen die voortvloeien uit wisselbrieven, cheques, orderbriefjes of andere verhandelbare waardepapieren, voor zover de verbintenissen uit deze andere papieren het gevolg zijn van de verhandelbaarheid;
d)
niet-contractuele verbintenissen die voortvloeien uit het recht inzake vennootschappen, verenigingen en rechtspersonen, zoals de oprichting door registratie of anderszins, de rechtsen handelingsbevoegdheid, het inwendige bestel en de ontbinding van vennootschappen, verenigingen en rechtspersonen, de persoonlijke aansprakelijkheid van de vennoten en de leden van de organen voor de schulden van de vennootschap, vereniging of rechtspersoon, en de persoonlijke aansprakelijkheid van de accountants jegens een vennootschap of de leden van haar organen voor de wettelijke controle op de boekhoudkundige bescheiden;
e)
niet-contractuele verbintenissen die voortvloeien uit de betrekkingen tussen de oprichters, de trustees en de begunstigden van een trust die vrijwillig in het leven is geroepen;
f)
niet-contractuele verbintenissen die voortvloeien uit een kernongeval;
g)
niet-contractuele verbintenissen die voortvloeien uit een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer of op de persoonlijkheidsrechten, waaronder begrepen smaad.
Aangezien de doelstelling van deze verordening niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve vanwege de omvang en de gevolgen van deze verordening beter door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan wat nodig is om deze doelstelling te bereiken. Overeenkomstig artikel 3 van het Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap is gehecht, hebben het Verenigd Koninkrijk en Ierland laten weten dat zij wensen deel te nemen aan de aanneming en de toepassing van deze verordening. Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het Protocol betreffende de positie van Denemarken, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap is gehecht, neemt Denemarken niet deel aan de aanneming van deze verordening, die dus niet verbindend is voor, noch van toepassing is op deze lidstaat,
3. Onverminderd de artikelen 21 en 22 is deze verordening niet van toepassing op de bewijsvoering en de rechtspleging.
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
HOOFDSTUK I TOEPASSINGSGEBIED
4. In deze verordening wordt onder „lidstaat” verstaan iedere lidstaat, behalve Denemarken.
Artikel 1
Artikel 2
Toepassingsgebied
Niet-contractuele verbintenissen
1. Deze verordening is, in de gevallen waarin tussen de rechtsstelsels van verschillende landen moet worden gekozen, van toepassing op niet-contractuele verbintenissen in burgerlijke en in handelszaken. Zij is in het bijzonder niet van toepassing op fiscale zaken, douanezaken en administratiefrechtelijke zaken, noch op de aansprakelijkheid van de staat wegens een handeling of nalaten in de uitoefening van het openbaar gezag (acta jure imperii).
1. In deze verordening wordt onder schade verstaan ieder gevolg dat voortvloeit uit onrechtmatige daad, ongerechtvaardigde verrijking, zaakwaarneming of precontractuele aansprakelijkheid. 2. Deze verordening is tevens van toepassing op de nietcontractuele verbintenis die dreigt te ontstaan. 146
L 199/44 3. a)
b)
Publicatieblad van de Europese Unie
NL
c)
In deze verordening wordt mede verstaan onder: schadeveroorzakende gebeurtenis, de schadeveroorzakende gebeurtenis die zich dreigt voor te doen;
31.7.2007
subsidiair, het recht van het land waar de schade zich heeft voorgedaan, indien het product in dat land op de markt is gebracht.
Indien echter de persoon wiens aansprakelijkheid in het geding is, redelijkerwijs niet kon voorzien dat het product, of een soortgelijk product, in het respectievelijk onder a), b) en c) bedoelde land op de markt zou worden gebracht, is het recht van het land waar hij zijn gewone verblijfplaats heeft, van toepassing.
schade, de schade die dreigt te ontstaan.
Artikel 3 Universeel karakter
2. Indien uit het geheel der omstandigheden blijkt dat de onrechtmatige daad een kennelijk nauwere band heeft met een ander dan het in lid 1 bedoelde land, is het recht van dat andere land van toepassing. Een kennelijk nauwere band met een ander land zou met name kunnen berusten op een reeds eerder bestaande nauw met de onrechtmatige daad samenhangende betrekking tussen de partijen, zoals een overeenkomst.
Het door deze verordening aangewezen recht is van toepassing, ongeacht of dit het recht van een lidstaat is.
HOOFDSTUK II ONRECHTMATIGE DAAD
Artikel 6 Oneerlijke concurrentie en daden die de vrije concurrentie beperken
Artikel 4 Algemene regel
1. De niet-contractuele verbintenis die voortvloeit uit een daad van oneerlijke concurrentie, wordt beheerst door het recht van het land waar de concurrentieverhoudingen of de collectieve belangen van de consumenten worden geschaad of dreigen te worden geschaad.
1. Tenzij in deze verordening anders bepaald, is het recht dat van toepassing is op een onrechtmatige daad het recht van het land waar de schade zich voordoet, ongeacht in welk land de schadeveroorzakende gebeurtenis zich heeft voorgedaan en ongeacht in welke landen de indirecte gevolgen van die gebeurtenis zich voordoen.
2. In het geval dat een daad van oneerlijke concurrentie uitsluitend de belangen van een bepaalde concurrent schaadt, is artikel 4 van toepassing.
2. Indien evenwel degene wiens aansprakelijkheid in het geding is, en degene die schade lijdt, beiden hun gewone verblijfplaats in hetzelfde land hebben op het tijdstip waarop de schade zich voordoet, is het recht van dat land van toepassing.
3.
3. Indien uit het geheel der omstandigheden blijkt dat de onrechtmatige daad een kennelijk nauwere band heeft met een ander dan het in de leden 1 en 2 bedoelde land, is het recht van dat andere land van toepassing. Een kennelijk nauwere band met een ander land zou met name kunnen berusten op een reeds eerder bestaande, nauw met de onrechtmatige daad samenhangende betrekking tussen de partijen, zoals een overeenkomst.
Artikel 5 Productaansprakelijkheid 1. Onverminderd artikel 4, lid 2, wordt de niet-contractuele verbintenis die voortvloeit uit de door een product veroorzaakte schade, beheerst door: a)
het recht van het land waar degene die schade lijdt, op het tijdstip waarop de schade zich voordeed zijn gewone verblijfplaats had, indien het product in dat land op de markt is gebracht;
b)
subsidiair, het recht van het land waar het product is verkregen, indien het product in dat land op de markt is gebracht;
a)
De niet-contractuele verbintenis die uit een beperking van de mededinging voortvloeit, wordt beheerst door het recht van het land waarvan de markt beïnvloed wordt of waarschijnlijk beïnvloed wordt.
b)
Wanneer de markt beïnvloed wordt of waarschijnlijk beïnvloed wordt in meer dan één land, mag de persoon die schadevergoeding vordert bij het gerecht van de woonplaats van de verweerder, echter verkiezen zijn vordering te gronden op het recht van het gerecht waarbij hij het geschil aanhangig heeft gemaakt, mits de markt in die lidstaat een van de markten is die rechtstreeks en aanzienlijk beïnvloed worden door de beperking van de mededinging waaruit de niet-contractuele verbintenis voortvloeit waarop de vordering is gebaseerd. Wanneer de eiser, overeenkomstig de toepasselijke regels betreffende de rechterlijke bevoegdheid, meer dan één verweerder voor dat gerecht daagt, kan hij uitsluitend kiezen om zijn vordering op het recht van dat gerecht te gronden indien de beperking van de mededinging, waarop de vordering tegen elk van deze verweerders berust, ook de markt van de lidstaat van dat gerecht rechtstreeks en aanzienlijk beïnvloedt.
4. Van het recht dat krachtens dit artikel van toepassing is, kan niet bij overeenkomst op grond van artikel 14 worden afgeweken. 147
31.7.2007
Publicatieblad van de Europese Unie
NL
L 199/45
3. Indien het toepasselijke recht niet op grond van de leden 1 en 2 kan worden bepaald, wordt de niet-contractuele verbintenis beheerst door het recht van het land waar de ongerechtvaardigde verrijking zich voordoet.
Artikel 7 Milieuschade De niet-contractuele verbintenis die voortvloeit uit milieuschade dan wel uit letsel- of vermogensschade als gevolg van milieuschade, wordt door het overeenkomstig artikel 4, lid 1, bepaalde recht beheerst, tenzij de persoon die schadevergoeding vordert besluit zijn vordering te baseren op het recht van het land waar de schadeveroorzakende gebeurtenis zich heeft voorgedaan.
4. Indien uit het geheel der omstandigheden blijkt dat de nietcontractuele verbintenis die uit de ongerechtvaardigde verrijking voortvloeit, een kennelijk nauwere band heeft met een ander dan het respectievelijk in de leden 1, 2 en 3 bedoelde land, is het recht van dat andere land van toepassing.
Artikel 8
Artikel 11
Inbreuk op intellectuele-eigendomsrechten
Zaakwaarneming 1. Op de niet-contractuele verbintenis die uit zaakwaarneming voortvloeit en die tevens verband houdt met een reeds eerder bestaande, nauw met die niet-contractuele verbintenis samenhangende betrekking tussen de partijen, zoals een overeenkomst of een onrechtmatige daad, is het recht dat die betrekking beheerst, van toepassing.
1. De niet-contractuele verbintenis die voortvloeit uit een inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht, wordt beheerst door het recht van het land waarvoor de bescherming wordt gevorderd. 2. De niet-contractuele verbintenis die voortvloeit uit een inbreuk op een unitair communautair intellectueleeigendomsrecht, wordt, voor alle aangelegenheden die niet door het desbetreffende communautaire instrument zijn geregeld, beheerst door het recht van het land waar de inbreuk is gepleegd.
2. Indien het toepasselijke recht niet op grond van lid 1 kan worden bepaald en de partijen hun gewone verblijfplaats in hetzelfde land hebben op het tijdstip waarop de schade veroorzakende gebeurtenis zich voordoet, is het recht van dat land van toepassing.
3. Van het recht dat krachtens dit artikel van toepassing is, kan niet bij overeenkomst op grond van artikel 14 worden afgeweken.
3. Indien het toepasselijke recht niet op grond van de leden 1 en 2 kan worden bepaald, wordt de niet-contractuele verbintenis beheerst door het recht van het land waar de zaakwaarneming heeft plaatsgevonden.
Artikel 9
4. Indien uit het geheel der omstandigheden blijkt dat de nietcontractuele verbintenis die uit zaakwaarneming voortvloeit, een kennelijk nauwere band heeft met een ander dan het in de leden 1 tot en met 3 bedoelde land, is het recht van dat andere land van toepassing.
Collectieve actie bij arbeidsconflicten Onverminderd artikel 4, lid 2, wordt de niet-contractuele verbintenis, ten aanzien van de aansprakelijkheid van een persoon als werknemer of werkgever of van de organisaties die zijn beroepsbelangen vertegenwoordigen voor de schade veroorzaakt door een aanstaande of reeds gevoerde collectieve actie, beheerst door het recht van het land waar de actie zal plaatsvinden of heeft plaatsgevonden.
Artikel 12 Precontractuele aansprakelijkheid 1. De niet-contractuele verbintenis die voortvloeit uit onderhandelingen voorafgaand aan het sluiten van een overeenkomst, wordt, ongeacht of de overeenkomst al dan niet daadwerkelijk is gesloten, beheerst door het recht dat van toepassing is op de overeenkomst of dat op de overeenkomst van toepassing zou zijn geweest indien zij was gesloten.
HOOFDSTUK III ONGERECHTVAARDIGDE VERRIJKING, ZAAKWAARNEMING EN PRECONTRACTUELE AANSPRAKELIJKHEID
2. Het toepasselijke recht is, indien het niet op grond van lid 1 kan worden bepaald:
Artikel 10 Ongerechtvaardigde verrijking 1. De niet-contractuele verbintenis die voortvloeit uit ongerechtvaardigde verrijking, waaronder begrepen onverschuldigde betaling, en die tevens verband houdt met een bestaande, nauw met die ongerechtvaardigde verrijking samenhangende betrekking tussen de partijen, zoals een overeenkomst of een onrechtmatige daad, wordt beheerst door het recht dat op die betrekking van toepassing is. 2. In het geval dat het toepasselijke recht niet op grond van lid 1 kan worden bepaald en de partijen, op het tijdstip van de gebeurtenis die de ongerechtvaardigde verrijking veroorzaakt, hun gewone verblijfplaats in hetzelfde land hebben, is het recht van dat land van toepassing. 148
a)
het recht van het land waar de schade zich voordoet, ongeacht in welk land de schadeveroorzakende gebeurtenis zich heeft voorgedaan en ongeacht in welke landen de indirecte gevolgen van die gebeurtenis zich hebben voorgedaan, of
b)
het recht van het land waar de partijen beiden hun gewone verblijfplaats hebben op het tijdstip waarop de schadeveroorzakende gebeurtenis zich voordoet, of,
c)
indien uit het geheel der omstandigheden blijkt dat de nietcontractuele verbintenis die voortvloeit uit onderhandelingen voorafgaand aan het sluiten van een overeenkomst, een kennelijk nauwere band heeft met een ander dan het onder a) en b) bedoelde land, is het recht van dat andere land van toepassing.
L 199/46
Publicatieblad van de Europese Unie
NL
Artikel 13
c)
het bestaan, de aard en de begroting van de schade of het gevorderde;
d)
de maatregelen die de rechter, binnen de grenzen van zijn procesrechtelijke bevoegdheid, kan treffen om letsel of schade te voorkomen, te beperken of te laten vergoeden;
e)
de mogelijkheid tot overdracht van het recht om schadevergoeding of schadeloosstelling te eisen, waaronder begrepen erfopvolging;
f)
het bepalen wie recht heeft op vergoeding van de persoonlijk geleden schade;
g)
de aansprakelijkheid voor handelingen van anderen;
Toepasselijkheid van artikel 8 Voor de toepassing van dit hoofdstuk is artikel 8 van toepassing op de niet-contractuele verbintenis die voortvloeit uit een inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht. HOOFDSTUK IV RECHTSKEUZE DOOR DE PARTIJEN
Artikel 14 Rechtskeuze door de partijen 1. Partijen kunnen overeenkomen om niet-contractuele verbintenissen aan het door hen gekozen recht te onderwerpen: a)
h) de wijze van tenietgaan van de verbintenis, alsmede de verjaring en het verval, waaronder begrepen de aanvang, de stuiting, en de schorsing van de verjarings- of vervaltermijn.
bij overeenkomst die zij sluiten nadat de schadeveroorzakende gebeurtenis zich heeft voorgedaan,
Artikel 16
of, b)
31.7.2007
Bepalingen van bijzonder dwingend recht
indien elk van hen handelsactiviteiten verricht, tevens bij een beding dat zij vrijelijk overeengekomen zijn voordat de schadeveroorzakende gebeurtenis zich heeft voorgedaan.
De bepalingen van deze verordening laten onverlet de toepassing van de rechtsregels van het land van de rechter die, ongeacht het recht dat op de niet-contractuele verbintenis van toepassing is, ter zake een dwingend karakter hebben.
De keuze moet uitdrukkelijk geschieden of voldoende duidelijk blijken uit de omstandigheden van het geval. De keuze laat de rechten van derden onverlet.
Artikel 17 Veiligheidsvoorschriften en gedragsregels
2. Indien alle op het tijdstip van de schadeveroorzakende gebeurtenis mogelijke aanknopingspunten zich in een ander land bevinden dan dat waarvan het recht is gekozen, laat de rechtskeuze de toepassing van de rechtsregels van dat andere land, waarvan niet bij overeenkomst kan worden afgeweken, onverlet.
Bij de beoordeling van het gedrag van de persoon wiens aansprakelijkheid in het geding is, moet feitelijk en in passende mate rekening worden gehouden met de veiligheidsvoorschriften en gedragsregels die van kracht zijn op het tijdstip en de plaats van de gebeurtenis welke de aansprakelijkheid veroorzaakt.
3. Indien alle op het tijdstip van de schadeveroorzakende gebeurtenis mogelijke aanknopingspunten zich in één of meer lidstaten bevinden, laat de keuze door de partijen van het recht van een niet-lidstaat de toepassing van de bepalingen van het Gemeenschapsrecht waarvan niet bij overeenkomst kan worden afgeweken, in voorkomend geval zoals deze in de lidstaat van de rechter zijn geïmplementeerd, onverlet.
Artikel 18 Rechtstreekse vordering op de verzekeraar van de aansprakelijke persoon Degene die schade heeft geleden, kan zijn vordering rechtstreeks tegen de verzekeraar van de aansprakelijke persoon instellen, indien het op de niet-contractuele verbintenis toepasselijke recht of het op het verzekeringscontract toepasselijke recht hierin voorziet.
HOOFDSTUK V GEMEENSCHAPPELIJKE REGELS
Artikel 15
Artikel 19
Werkingssfeer van het toepasselijke recht
Subrogatie
Het recht dat krachtens deze verordening op de niet-contractuele verbintenis van toepassing is, regelt met name: a)
de grond en de omvang van de aansprakelijkheid, waaronder begrepen het vaststellen wie voor een handeling aansprakelijk gesteld kan worden;
b)
de gronden tot uitsluiting van aansprakelijkheid, alsook elke beperking en verdeling van de aansprakelijkheid;
In het geval dat een persoon („de schuldeiser”) een nietcontractuele vordering heeft jegens een andere persoon („de schuldenaar”) en een derde verplicht is de schuldeiser te voldoen of de schuldeiser reeds heeft voldaan, bepaalt het recht dat op de verplichting van de derde jegens de schuldeiser van toepassing is, of en in welke mate de derde tegen de schuldenaar de rechten kan uitoefenen die de schuldeiser jegens de schuldenaar heeft overeenkomstig het recht dat op hun betrekkingen van toepassing is. 149
31.7.2007
Publicatieblad van de Europese Unie
NL
L 199/47
Artikel 20
Artikel 24
Meervoudige aansprakelijkheid
Uitsluiting van herverwijzing
In het geval dat een schuldeiser een vordering heeft op verscheidene voor dezelfde vordering aansprakelijke schuldenaren, van wie er één de schuld reeds geheel of gedeeltelijk heeft voldaan, wordt het recht van deze schuldenaar om van de andere schuldenaren vergoeding te eisen, beheerst door het recht dat van toepassing is op de niet-contractuele verbintenis van deze schuldenaar jegens de schuldeiser.
Waar deze verordening de toepassing van het recht van een land voorschrijft, worden daaronder verstaan de rechtsregels die in dat land gelden, met uitsluiting van de regels van het internationale privaatrecht.
Artikel 25 Staten met meerdere rechtsstelsels
Artikel 21 Vorm
1. In het geval van een staat die meerdere territoriale eenheden telt welke ieder hun eigen rechtsregels inzake nietcontractuele verbintenissen bezitten, wordt voor het bepalen van het overeenkomstig deze verordening toe te passen recht elke territoriale eenheid als een land beschouwd.
Een eenzijdige rechtshandeling met betrekking tot een nietcontractuele verbintenis is naar de vorm geldig, indien zij voldoet aan de vormvereisten van het recht dat op de nietcontractuele verbintenis van toepassing is, of van het recht van het land waar deze rechtshandeling is verricht.
2. Een lidstaat die verschillende territoriale eenheden met eigen rechtsregels inzake niet-contractuele verbintenissen telt, is niet verplicht deze verordening toe te passen in de gevallen waarin uitsluitend rechtsregels van deze territoriale eenheden voor toepassing in aanmerking komen.
Artikel 22 Bewijs 1. Het recht dat van toepassing is op de niet-contractuele verbintenis krachtens deze verordening is van toepassing voor zover het ter zake van niet-contractuele verbintenissen wettelijke vermoedens vestigt of de bewijslast regelt.
Artikel 26 Openbare orde van het land van de rechter De toepassing van een bepaling van het door deze verordening aangewezen recht kan slechts terzijde worden gesteld, indien deze toepassing kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde van het land van de rechter.
2. Rechtshandelingen kunnen worden bewezen door ieder middel dat is toegelaten door het recht van het land van de rechter of voor zover het bewijs kan worden geleverd voor de rechter bij wie de zaak aanhangig is, door een van de in artikel 21 bedoelde rechtsstelsels volgens hetwelk de rechtshandeling naar de vorm geldig is.
Artikel 27 Verhouding tot andere bepalingen van Gemeenschapsrecht
HOOFDSTUK VI OVERIGE BEPALINGEN
Deze verordening laat onverlet de toepassing van de in de bepalingen van Gemeenschapsrecht vervatte en op bepaalde gebieden geldende regels inzake het toepasselijke recht op nietcontractuele verbintenissen.
Artikel 23 Gelijkstelling met de gewone verblijfplaats
Artikel 28 1. In deze verordening wordt onder de gewone verblijfplaats van een vennootschap, vereniging of rechtspersoon verstaan de plaats waar zich de hoofdvestiging bevindt.
Verhouding tot bestaande internationale overeenkomsten 1. Deze verordening laat onverlet de toepassing van internationale overeenkomsten waarbij één of meer lidstaten op het tijdstip van de vaststelling van de verordening partij zijn en die regels bevatten inzake het toepasselijke recht op niet-contractuele verbintenissen.
Indien de schadeveroorzakende gebeurtenis of de schade zich voordoet bij de exploitatie van een dochteronderneming, bijkantoor of een andere vestiging, geldt de locatie van de dochteronderneming, het bijkantoor of de andere vestiging als gewone verblijfplaats.
2. Deze verordening heeft echter tussen de lidstaten voorrang op uitsluitend tussen lidstaten gesloten overeenkomsten, voor zover deze betrekking hebben op aangelegenheden waarop deze verordening van toepassing is.
2. In deze verordening wordt onder de gewone verblijfplaats van een natuurlijk persoon bij de uitoefening van zijn beroep verstaan de voornaamste plaats van bedrijvigheid. 150
L 199/48
Publicatieblad van de Europese Unie
NL
behandeld en over de mate waarin de rechters in de lidstaten vreemd recht in de praktijk overeenkomstig deze verordening toepassen;
HOOFDSTUK VII SLOTBEPALINGEN
ii)
Artikel 29 Lijst van overeenkomsten
2. Binnen zes maanden na ontvangst ervan maakt de Commissie in het Publicatieblad van de Europese Unie bekend: de in lid 1 bedoelde lijst van overeenkomsten;
ii)
de opzeggingen van bovengenoemde overeenkomsten.
een studie naar de gevolgen van artikel 28 van deze verordening met betrekking tot het Verdrag inzake de wet welke van toepassing is op verkeersongevallen op de weg, gedaan te ’s-Gravenhage op 4 mei 1971.
2. Uiterlijk op 31 december 2008 legt de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité een studie voor naar de situatie op het gebied van het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen die voortvloeien uit inbreuken op de persoonlijke levenssfeer en op de persoonlijkheidsrechten, met inachtneming van regels inzake persvrijheid en vrijheid van meningsuiting in de media en kwesties inzake collisie in verband met Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (1).
1. De lijst van de in artikel 28, lid 1, bedoelde overeenkomsten wordt door de lidstaten uiterlijk op 11 juli 2008 aan de Commissie bezorgd. Zij delen aan de Commissie elke na die datum gedane opzegging van een overeenkomst mee.
i)
31.7.2007
Artikel 31 Artikel 30
Temporele toepassing
Herzieningsclausule
Deze verordening is van toepassing op schadeveroorzakende gebeurtenissen die zich voordoen na de inwerkingtreding van de verordening.
1. Uiterlijk op 20 augustus 2011 brengt de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité verslag uit over de toepassing van deze verordening. Het verslag gaat indien nodig vergezeld van voorstellen tot aanpassing van deze verordening. Dit verslag bevat: i)
Artikel 32 Inwerkingtreding Deze verordening is van toepassing met ingang van 11 januari 2009, met uitzondering van artikel 29, dat van toepassing is met ingang van 11 juli 2008.
een studie naar de gevolgen van de wijze waarop het vreemde recht in de verschillende rechtsgebieden wordt
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap. Gedaan te Straatsburg, 11 juli 2007. Voor het Europees Parlement De voorzitter
Voor de Raad De voorzitter
H.-G. PÖTTERING
M. LOBO ANTUNES
(1) PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31. 151
31.7.2007
NL
Publicatieblad van de Europese Unie
Verklaring van de Commissie betreffende de herzieningclausule (artikel 30) Naar aanleiding van het verzoek van het Europees Parlement en de Raad in het kader van artikel 30 van de verordening-„Rome II”, zal de Commissie uiterlijk in december 2008 een studie voorleggen over de situatie op het gebied van het recht dat van toepassing is op niet contractuele verbintenissen die voortvloeien uit inbreuken op de persoonlijke levenssfeer of op de persoonlijkheidsrechten. De Commissie zal rekening houden met alle aspecten van de situatie en zal zo nodig passende maatregelen treffen.
Verklaring van de Commissie betreffende verkeersongevallen De Commissie is zich bewust van de verschillende praktijken die in de lidstaten worden toegepast met betrekking tot de hoogte van de vergoedingen aan slachtoffers van verkeersongevallen, en is bereid de specifieke problemen te onderzoeken waarmee EU-ingezetenen die betrokken zijn bij verkeersongevallen in een andere lidstaat dan die van de gewoonlijke verblijfplaats, worden geconfronteerd. Daartoe zal de Commissie vóór het einde van 2008 bij het Europees Parlement en de Raad een studie indienen over alle opties (waaronder de verzekeringsaspecten) voor de verbetering van de positie van slachtoffers uit andere lidstaten, die het pad zou moeten effenen voor een groenboek.
Verklaring van de Commissie betreffende de behandeling van vreemd recht De Commissie is zich bewust van de verschillende praktijken die in de lidstaten met betrekking tot de behandeling van vreemd recht worden gevolgd, en zal uiterlijk vier jaar na de inwerkingtreding van de verordening„Rome II” en hoe dan ook zodra deze beschikbaar is een horizontale studie bekendmaken over de toepassing van vreemd recht in burgerlijke en handelszaken door de rechters van de lidstaten, met inachtneming van de doelstellingen van het Haagse Programma. Zij is tevens bereid om zo nodig passende maatregelen te treffen.
152
L 199/49