AvdR webinar

Page 1

OVEREENKOMSTEN OP AFSTAND- HET NIEUWE REGIME SPREKER MR. C. JELOSCHEK, ADVOCAAT KENNEDY VAN DER LAAN 26 MAART 2013 10:00 – 12:15 UUR

WWW.AVDRWEBINARS.NL WEBINAR 0254


W E B I N A R S

H O O G L E R A R E N

De Academie voor de Rechtspraktijk heeft onder de naam Magna Charta Webinars 30 hoogleraren bereid gevonden webinars te verzorgen op de verschillende rechtsgebieden.

Prof. mr. B.J. van Ettekoven, senior rechter Rechtbank Utrecht en hoogleraar Bestuursrecht Universiteit van Amsterdam Prof. mr. dr. I.N. Tzankova, bijzonder hoogleraar Comparative mass litigation Universiteit van Tilburg, advocaat BarentsKrans N.V. en mr. C.M. Verhage, advocaat BarentsKrans N.V. Prof. mr. G.T.M.J. Raaijmakers, hoogleraar Ondernemings- en Effectenrecht Vrije Universiteit Amsterdam, advocaat NautaDutilh N.V. Prof. mr. F.T. Oldenhuis, universitair hoofddocent aan de vakgroep Privaatrecht en Notarieel Recht van de Rijksuniversiteit Groningen Prof. mr. F.W.J.M. Schols, hoogleraar Privaatrecht, in het bijzonder notarieel recht, Radboud Universiteit Nijmegen, estate planner Prof. dr. M.B.M. Loos, hoogleraar Privaatrecht Universiteit van Amsterdam Prof. mr. J.G.J. Rinkes, hoogleraar Privaatrecht Open Universiteit, bijzonder hoogleraar Europees Consumentenrecht Universiteit Maastricht, raadsheer-plaatsvervanger Hof Arnhem, rechter-plaatsvervanger Rechtbank Rotterdam, adviseur Paulussen advocaten Prof. mr. M.M. van Rossum, hoofd Wetenschappelijk Bureau Deterink Advocaten en Notarissen, bijzonder hoogleraar Privaatrecht Open Universiteit Heerlen Prof. mr. M.E. Koppenol-Laforce, hoogleraar Faculteit Rechtsgeleerdheid, Instituut voor Privaatrecht, Ondernemingsrecht, Universiteit Leiden, advocaat Houthoff Buruma Prof. mr. drs. M.L. Hendrikse, bijzonder hoogleraar Handelsrecht en Verzekeringsrecht Open Universiteit (JPR advocatenleerstoel), directeur UvA Amsterdam Centre for Insurance Studies (ACIS), opleidingsdirecteur Master Verzekeringskunde UvA Amsterdam Business School, universitair hoofddocent Privaatrecht Universiteit van Amsterdam, rechterplaatsvervanger Rechtbank Utrecht, lid geschillencommissie Kifid (verzekeringskamer) Prof. mr. G.C.C. Lewin, bijzonder hoogleraar Bijzondere aspecten van het Privaatrecht Universiteit van Amsterdam, raadsheer Hof Amsterdam Prof. mr. CH. E.F.M. Gielen, hoogleraar Intellectueel Eigendomsrecht Universiteit van Groningen, advocaat NautaDutilh N.V. Prof. mr. A.H.N. Stollenwerck, hoogleraar Notarieel en Fiscaal Recht Vrije Universiteit Amsterdam, raadsheerplaatsvervanger Hof Den Bosch Prof. mr. C.A. Schwarz, hoogleraar Handels- en Ondernemingsrecht Universiteit Maastricht Prof. mr. J.M. Hebly, hoogleraar Bouw- en Aanbestedingsrecht Universiteit Leiden, advocaat Houthoff Buruma Prof. mr. G.K. Sluiter, hoogleraar Internationaal Strafrecht Universiteit van Amsterdam, advocaat Bรถhler Advocaten Prof. mr. M.W. Scheltema, hoogleraar Enforcement issues in Private Law Erasmus Universiteit Rotterdam, advocaat Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn N.V. Prof. mr. P. Vlaardingerbroek, hoogleraar Familie- en Personenrecht Universiteit Tilburg, raadsheer-plaatsvervanger Hof Den Bosch, rechter-plaatsvervanger Rechtbank Rotterdam Prof. W.H. van Boom, hoogleraar Privaatrecht Erasmus School of Law, Erasmus Universiteit Rotterdam Prof. mr. dr. G.J. Zwenne, professor Faculteit Rechtsgeleerdheid, Instituut voor Metajuridica, eLaw@Leiden, Universiteit Leiden, advocaat Bird & Bird LLP Prof. dr. S. Perrick, bijzonder hoogleraar Universiteit van Amsterdam, advocaat Spinath & Wakkie Prof. dr. K.F. Haak, hoogleraar Handelsrecht Erasmus Universiteit Rotterdam, rechter-plaatsvervanger Hof Arnhem Prof. W.D. Kolkman, hoogleraar Privaatrecht Rijksuniversiteit Groningen, raadsheer-plaatsvervanger Hof Arnhem Prof. mr. dr. M.G.C.M. Peeters, bijzonder hoogleraar Derivatenrecht Universiteit van Amsterdam, advocaat NautaDutilh N.V. Prof. mr. E.P.M. Vermeulen, hoogleraar Business & Financial Law Universiteit van Tilburg Prof. mr. dr. W. Burgerhart, hoogleraar Rijksuniversiteit Groningen, estate planner Prof. mr. dr. M. Heemskerk, bijzonder hoogleraar Pensioenrecht Radboud Universiteiten Nijmegen, advocaat Onno F. Blom Advocaten Prof. dr. H.B. Winter, bijzonder hoogleraar Toezicht Rijksuniversiteit Groningen Prof. mr. B. Barentsen, bijzonder hoogleraar Albeda leerstoel Universiteiten Leiden Prof. mr. dr. R.F.H. Mertens, bijzonder hoogleraar Zakelijke Rechten Open Universiteit Heerlen, advocaat Paulussen Advocaten

Klik hier voor meer informatie

Magna Charta is onderdeel van de Academie voor de Rechtspraktijk Postbus 13346

|

3507 LH Utrecht

|

T 030 - 220 10 70

E info@magnacharta.nl

|

F 030 - 220 53 27


Inhoudsopgave Mr. C. Jeloschek

E-commerce Richtlijn 2000/31/EG inzake elektronische handel

p. 5

Arrest van het Hof, 16 oktober 2008, C-298/07 (Bundesverband der Verbraucher zentralen und Verbraucherverbände / Deutsche internet versicherung AG)

p. 21

Noot van C. Jeloschek in: Nieuwsbrief KVdL nov/dec 2008

p. 29

Koop op afstand Richtlijn 97/7/EG inzake bescherming van de consument bij op afstand gesloten overeenkomsten

p. 32

Richtlijn 2011/83/EU betreffende consumentenrechten

p. 41

Arrest van het Hof, 3 september 2009, C-489/07 (Messner/Stefan Krüger )

p. 66

Arrest van het Hof, 15 april 2010, C-511/08 (Heinrich Heine/Verbraucherzentrale)

p. 73

Arrest van het Hof, 5 juli 2012, C-49/11 (Content Services/Bundesarbeitskammer)

p. 82

Bevoegde rechter & toepasselijk recht Verordening 2001/44/EG (EEX) – uittreksel

p. 92

Arrest van het Hof, 7 december 2010, C-585/08 en C-144/09 (Pammer/Reederei Schlüter en Hotel Alpenhof/Heller)

p. 102

Noot van C. Jeloschek in TvIR 2011/1, blz.19-21

p. 115

Verordening 2008/593/EU – toepasselijk recht (Rome I)

p. 130


Nieuwe wetgeving (e-commerce regime en concept verordening EU kooprecht) Implementatiewet Richtlijn consumentenrechten – wetsvoorstel (33520)

p. 141

C. Jeloschek en V. van Druenen, Het nieuwe regime voor overeenkomsten op afstand - Van radicaal vernieuwen naar behoudend moderniseren? in: TvIR 2012/1, blz.4-12

p. 162

C. Jeloschek, (Uit)eindelijk een optioneel instrument voor Europees contractenrecht - De conceptverordening voor een gemeenschappelijk Europees kooprecht in: NtER 2012/5, blz. 186-193

p. 171


17.7.2000

NL

Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen

L 178/1

I (Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing)

RICHTLIJN 2000/31/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt („richtlijn inzake elektronische handel”)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met name op artikel 47, lid 2, en de artikelen 55 en 95, Gezien het voorstel van de Commissie (1), Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (2),

(3) Het Gemeenschapsrecht en de eigenschappen van de communautaire rechtsorde zijn een zeer belangrijke troef, die ervoor zorgt dat burgers en marktdeelnemers in Europa ten volle en zonder rekening te houden met grenzen kunnen profiteren van de mogelijkheden die de elektronische handel hun biedt. De onderhavige richtlijn heeft zodoende als doel een hoog niveau van de communautaire juridische integratie te bewerkstelligen om voor de diensten van de informatiemaatschappij een effectieve ruimte zonder binnengrenzen te creëren.

Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (3), Overwegende hetgeen volgt: (1) De Europese Unie beoogt de banden tussen de Europese staten en volkeren steeds hechter te maken en de economische en sociale vooruitgang te verzekeren. De interne markt omvat volgens artikel 14, lid 2, van het Verdrag een ruimte zonder binnengrenzen, waarin het vrije verkeer van goederen en diensten en de vrijheid van vestiging zijn gewaarborgd. De ontwikkeling van de diensten van de informatiemaatschappij binnen de ruimte zonder binnengrenzen is een wezenlijk middel om de barrières die de Europese volkeren scheiden, weg te nemen. (2) De ontwikkeling van de elektronische handel in de informatiemaatschappij biedt niet enkel belangrijke mogelijkheden voor de werkgelegenheid in de Gemeenschap, met name voor het midden- en kleinbedrijf, maar ook voor de groei van het Europese bedrijfsleven en de investeringen in innovatie. Zij draagt tevens bij tot versterking van het concurrentievermogen van de Europese industrie, mits Internet voor iedereen toegankelijk is. (1) PB C 30 van 5.2.1999, blz. 4. (2) PB C 169 van 16.6.1999, blz. 36. (3) Advies van het Europees Parlement van 6 mei 1999 (PB C 279 van 1.10.1999, blz. 389), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 28 februari 2000 (PB C 128 van 8.5.2000, blz. 32) en besluit van het Europees Parlement van 4 mei 2000 (nog niet verschenen in het Publicatieblad).

(4) Het is van belang ervoor te zorgen dat de elektronische handel ten volle kan profiteren van de interne markt en daarom moet een hoog niveau van communautaire integratie worden bereikt, zoals dat het geval is met Richtlijn 89/552/EEG van de Raad van 3 oktober 1989 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisieomroepactiviteiten (4).

(5) De ontwikkeling van de diensten van de informatiemaatschappij in de Gemeenschap wordt gehinderd door een aantal juridische belemmeringen die de goede werking van de interne markt in de weg staan, en de uitoefening van het recht van vestiging en het vrije verkeer van diensten minder aantrekkelijk maken. Deze belemmeringen zijn gelegen in verschillen in de wetgeving en in de rechtsonzekerheid ten aanzien van de op deze diensten van toepassing zijnde nationale regelingen. Zolang de wetgevingen op de betrokken gebieden niet zijn gecoördineerd en aangepast, kunnen belemmeringen volgens de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen gerechtvaardigd zijn. Er bestaat rechtsonzekerheid over de omvang van de controle die de lidstaten op diensten uit een andere lidstaat kunnen uitoefenen.

(4) PB L 298 van 17.10.1989, blz. 23. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 97/36/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 202 van 30.7.1997, blz. 60).


L 178/2

NL

Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen

(6) In het licht van de communautaire doelstellingen, van de artikelen 43 en 49 van het Verdrag en van het afgeleide communautaire recht dienen deze belemmeringen te worden opgeheven door, voorzover dit voor de goede werking van de interne markt nodig is, bepaalde nationale wetgevingen te coĂśrdineren met inbegrip van een verduidelijking van rechtsbegrippen op communautair niveau. Door slechts bepaalde specifieke vraagstukken rond de interne markt te behandelen, is deze richtlijn volledig coherent met de noodzaak het in artikel 5 van het Verdrag vervatte subsidiariteitsbeginsel te eerbiedigen. (7) Ter wille van de rechtszekerheid en het vertrouwen van de consumenten, moet deze richtlijn een duidelijk en algemeen kader betreffende bepaalde juridische aspecten van de elektronische handel in de interne markt vaststellen. (8) Met deze richtlijn wordt beoogd een juridisch kader te scheppen teneinde het vrije verkeer van diensten van de informatiemaatschappij tussen de lidstaten te waarborgen, doch niet het strafrecht als zodanig te harmoniseren. (9) Het vrije verkeer van diensten van de informatiemaatschappij kan in veel gevallen een specifieke afspiegeling in het Gemeenschapsrecht zijn van een algemener beginsel, te weten de vrijheid van meningsuiting zoals neergelegd in artikel 10, lid 1, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, dat door alle lidstaten bekrachtigd is. Richtlijnen betreffende de levering van diensten van de informatiemaatschappij moeten er derhalve voor zorgen dat deze activiteiten in het licht van dat artikel vrijelijk uitgeoefend mogen worden, onder voorbehoud van uitsluitend de in lid 2 van dat artikel en artikel 46, lid 1, van het Verdrag genoemde beperkingen. Deze richtlijn is niet bedoeld om afbreuk te doen aan fundamentele nationale regels en beginselen in verband met de vrijheid van meningsuiting. (10) Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel gaan de in de onderhavige richtlijn beoogde maatregelen niet verder dan hetgeen nodig is om de doelstelling van de goede werking van de interne markt te verwezenlijken. Daar waar optreden op communautair niveau noodzakelijk is en om te verzekeren dat wat de elektronische handel aangaat effectief een ruimte zonder binnengrenzen voorbehouden is, dient de richtlijn een hoog beschermingsniveau te garanderen voor doelstellingen van algemeen belang, in het bijzonder voor de bescherming van minderjarigen, menselijke waardigheid, consumenten en volksgezondheid. Volgens artikel 152 van het Verdrag vormt de gezondheidsbescherming een wezenlijk bestanddeel van het Gemeenschapsbeleid op andere gebieden. (11) Deze richtlijn laat het in de communautaire besluiten vastgestelde niveau van bescherming van met name volksgezondheid en consumentenbelangen onverlet. Onder meer Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (1) en Richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 1997 betreffende de (1) PB L 95 van 21.4.1993, blz. 29.

17.7.2000

bescherming van de consument bij op afstand gesloten overeenkomsten (2) zijn van essentieel belang voor de bescherming van de consument op contractueel gebied; die richtlijnen zijn ook in volle omvang van toepassing op diensten van de informatiemaatschappij. Tot hetzelfde communautaire acquis dat volledig van toepassing is op diensten van de informatiemaatschappij behoren met name de volgende richtlijnen: Richtlijn 84/450/EEG van de Raad van 10 september 1984 inzake misleidende en vergelijkende reclame (3), Richtlijn 87/102/EEG van de Raad van 22 december 1986 betreffende de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake het consumentenkrediet (4), Richtlijn 93/22/EEG van de Raad van 10 mei 1993 betreffende het verrichten van diensten op het gebied van beleggingen in effecten (5), Richtlijn 90/314/EEG van de Raad van 13 juni 1990 betreffende pakketreizen, met inbegrip van vakantiepakketten en rondreispakketten (6), Richtlijn 98/6/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende de bescherming van de consument inzake de prijsaanduiding van aan de consument aangeboden producten (7), Richtlijn 92/59/EEG van de Raad van 29 juni 1992 inzake algemene productveiligheid (8), Richtlijn 94/47/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 1994 betreffende de bescherming van de verkrijger voor wat bepaalde aspecten betreft van overeenkomsten inzake de verkrijging van een recht van deeltijds gebruik van onroerende goederen (9), Richtlijn 98/27/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 1998 betreffende het doen staken van inbreuken in het raam van de bescherming van de consumentenbelangen (10), Richtlijn 85/374/EEG van de Raad van 25 juli 1985 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake de aansprakelijkheid voor producten met gebreken (11), Richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende bepaalde aspecten van de verkoop van en garanties voor consumptiegoederen (12), de toekomstige richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de verkoop op afstand van financiĂŤle diensten aan consumenten en Richtlijn 92/28/EEG van de Raad van 31 maart 1992 betreffende reclame voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik (13). De onderhavige richtlijn mag geen afbreuk doen aan de in het kader van de interne markt goedgekeurde Richtlijn

(2) PB L 144 van 4.6.1997, blz. 19. (3) PB L 250 van 19.9.1984, blz. 17. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 97/55/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 290 van 23.10.1997, blz. 18). (4) PB L 42 van 12.2.1987, blz. 48. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 98/7/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 101 van 1.4.1998, blz. 17). (5) PB L 141 van 11.6.1993, blz. 27. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 97/9/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 84 van 26.3.1997, blz. 22). (6) PB L 158 van 23.6.1990, blz. 59. (7) PB L 80 van 18.3.1998, blz. 27. (8) PB L 228 van 11.8.1992, blz. 24. (9) PB L 280 van 29.10.1994, blz. 83. (10) PB L 166 van 11.6.1998, blz. 51. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 1999/44/EG (PB L 171 van 7.7.1999, blz. 12). (11) PB L 210 van 7.8.1985, blz. 29. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 1999/34/EG (PB L 141 van 4.6.1999, blz. 20). (12) PB L 171 van 7.7.1999, blz. 12. (13) PB L 113 van 30.4.1992, blz. 13.


17.7.2000

NL

Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen

98/43/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 1998 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten op het gebied van reclame en sponsoring van tabaksproducten (1) of aan richtlijnen betreffende de bescherming van de volksgezondheid. Deze richtlijn vormt een aanvulling op de eisen ten aanzien van de informatieverstrekking zoals die zijn neergelegd in de bovengenoemde richtlijnen, en in het bijzonder in Richtlijn 97/7/EG. (12) Bepaalde activiteiten dienen van het toepassingsgebied van deze richtlijn te worden uitgesloten, aangezien het vrije verkeer van diensten op die gebieden in het licht van het Verdrag of van het bestaande afgeleide communautaire recht in het huidige stadium niet kan worden gegarandeerd. Deze uitsluiting doet geen afbreuk aan instrumenten die voor de goede werking van de interne markt nodig zijn. Belastingen, en met name de belasting over de toegevoegde waarde, die over een groot aantal van de in deze richtlijn bedoelde diensten worden geheven, dienen van het toepassingsgebied van deze richtlijn te worden uitgesloten. (13) Deze richtlijn is niet bedoeld om regels inzake fiscale verplichtingen op te stellen en staat de uitwerking van communautaire instrumenten betreffende fiscale aspecten van elektronische handel niet in de weg.

L 178/3

(16) De uitsluiting van gokactiviteiten van het toepassingsgebied van deze richtlijn heeft alleen betrekking op kansspelen, loterijen en weddenschappen waarbij geldbedragen worden ingezet. Dit geldt niet voor promotionele wedstrijden of spelen die bedoeld zijn om de verkoop van goederen en diensten te stimuleren, en waarbij eventuele betalingen alleen dienen om de onder de aandacht gebrachte goederen en diensten te verwerven. (17) De definitie van diensten van de informatiemaatschappij in het Gemeenschapsrecht bestaat reeds in Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (4) en Richtlijn 98/84/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 1998 betreffende de rechtsbescherming van diensten gebaseerd op of bestaande uit voorwaardelijke toegang (5). Onder die definitie vallen alle diensten die normaal, tegen vergoeding, op afstand, via elektronische apparatuur voor de verwerking (met inbegrip van digitale compressie) en de opslag van gegevens, op individueel verzoek van een afnemer van diensten verricht worden. Diensten zoals bedoeld in de indicatieve lijst in bijlage V van Richtlijn 98/34/EG die geen verwerking en opslag van gegevens behelzen, vallen niet onder deze definitie.

(15) De vertrouwelijkheid van berichten wordt gewaarborgd door artikel 5 van Richtlijn 97/66/EG. Op basis van die richtlijn moeten de lidstaten iedere vorm van onderschepping of bewaking van deze berichten door andere personen dan de verzender en de adressaat verbieden, tenzij dit wettelijk toegestaan is.

(18) Diensten van de informatiemaatschappij bestrijken een grote verscheidenheid aan economische activiteiten die on line plaatsvinden; die activiteiten kunnen in het bijzonder in de on-lineverkoop van goederen bestaan. Activiteiten zoals de levering van goederen als zodanig of de verstrekking van off-linediensten vallen niet onder de richtlijn. Diensten van de informatiemaatschappij blijven niet beperkt tot diensten waarvoor on line contracten gesloten worden, maar ook, voorzover zij een economische activiteit vormen, betrekking hebben op diensten waarvoor de afnemers niet betalen, zoals diensten die bestaan in het aanbieden van on-line-informatie of commerciĂŤle communicatie, of diensten die instrumenten verschaffen voor het opzoeken en ophalen van en het toegang krijgen tot gegevens. Onder diensten van de informatiemaatschappij worden ook verstaan diensten voor het doorgeven van informatie via een communicatienetwerk, voor het verschaffen van toegang tot een communicatienetwerk of het toegankelijk maken van informatie die verstrekt is door een afnemer van een dienst. Televisieomroepactiviteiten in de zin van Richtlijn 89/552/EEG en radio-omroepactiviteiten zijn geen diensten van de informatiemaatschappij omdat zij niet op individueel verzoek verricht worden. Diensten daarentegen die van punt tot punt worden doorgegeven, zoals video op verzoek of het verlenen van commerciĂŤle communicatie via elektronische post, zijn wel diensten van de informatiemaatschappij. Het gebruik van elektronische post of van gelijkwaardige individuele communicatie, bijvoorbeeld door natuurlijke personen voor doeleinden die buiten hun beroepsactiviteiten vallen, met inbegrip van het gebruik van deze communicatiemiddelen voor het afsluiten van contracten tussen deze personen,

(1) PB L 213 van 30.7.1998, blz. 9. (2) PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31. (3) PB L 24 van 30.1.1998, blz. 1.

(4) PB L 204 van 21.7.1998, blz. 37. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 98/48/EG (PB L 217 van 5.8.1998, blz. 18). (5) PB L 320 van 28.11.1998, blz. 54.

(14) De bescherming van individuen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens is alleen geregeld bij Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (2) en bij Richtlijn 97/66/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 1997 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de telecommunicatiesector (3), die volledig van toepassing zijn op diensten van de informatiemaatschappij. Die richtlijnen vormen reeds een communautair wettelijk kader op het gebied van persoonsgegevens, en het is daarom niet nodig die kwestie in deze richtlijn op te nemen om een soepele werking van de interne markt te garanderen, met name wat betreft het vrije verkeer van persoonsgegevens tussen lidstaten. Deze richtlijn moet worden uitgevoerd en toegepast met volledige inachtneming van de beginselen inzake de bescherming van persoonsgegevens, met name wat ongevraagde commerciĂŤle communicatie en de aansprakelijkheid van tussenpersonen betreft. Deze richtlijn kan het anonieme gebruik van open netwerken zoals Internet niet voorkomen.


L 178/4

NL

Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen

is geen dienst van de informatiemaatschappij. De contractuele relatie tussen werknemer en werkgever is geen dienst van de informatiemaatschappij. Activiteiten die van nature niet op een afstand en met behulp van elektronische middelen kunnen worden verricht, zoals de wettelijke controle op de rekeningen van ondernemingen of een medisch consult waarbij een lichamelijk onderzoek van de patiënt vereist is, zijn geen diensten van de informatiemaatschappij. (19) De plaats van vestiging van de dienstverlener moet worden vastgesteld overeenkomstig de rechtspraak van het Hof van Justitie volgens welke het begrip „vestiging” de daadwerkelijke uitoefening van een economische activiteit voor onbepaalde tijd vanuit een duurzame vestiging impliceert. Aan die eis wordt ook voldaan als een bedrijf voor een bepaalde tijd wordt opgericht. De plaats van vestiging van een bedrijf dat via een Internetsite diensten aanbiedt, is niet de plaats waar zich de technologie ter ondersteuning van de site bevindt of waar de site toegankelijk is, maar de plaats waar de economische activiteit wordt uitgeoefend. Wanneer een dienstverlener verschillende vestigingsplaatsen heeft, is het belangrijk vast te stellen vanuit welke vestigingsplaats de betrokken dienst verleend wordt. Wanneer moeilijk kan worden vastgesteld vanuit welke van de vestigingsplaatsen een bepaalde dienst verleend wordt, moet de plaats waar de dienstverlener voor de betrokken dienst het centrum van zijn activiteiten heeft, als vestigingsplaats worden beschouwd. (20) De definitie van „afnemer van de dienst” geldt voor alle soorten gebruik van diensten van de informatiemaatschappij, zowel door personen die op open netwerken zoals Internet informatie aanbieden, als door personen die voor particuliere of beroepsdoeleinden informatie zoeken op Internet. (21) In verband met de reikwijdte van het gecoördineerde gebied wordt niet vooruitgelopen op toekomstige communautaire harmonisatie met betrekking tot diensten van de informatiemaatschappij noch op toekomstige nationale wetgeving die overeenkomstig het Gemeenschapsrecht wordt aangenomen. Het gecoördineerde gebied heeft alleen betrekking op vereisten voor on-lineactiviteiten zoals on-line-informatie, on-linereclame, onlinewinkelen en on-linecontracten, en niet op wettelijke vereisten van de lidstaten voor goederen, zoals veiligheidsnormen, etiketteringsvoorschriften of aansprakelijkheid van goederen, dan wel de vereisten van de lidstaten in verband met de levering of het vervoer van goederen, met inbegrip van distributie van geneesmiddelen. De uitoefening van het preferentiële recht door overheidsinstanties met betrekking tot bepaalde goederen, zoals kunstwerken, valt niet onder het gecoördineerde gebied. (22) Met het oog op een doeltreffende bescherming van de algemene belangen moet de controle op de diensten van de informatiemaatschappij bij de bron van de activiteit gebeuren. Daarom is het nodig te waarborgen dat de bevoegde autoriteiten deze bescherming niet alleen voor

17.7.2000

de burgers van hun eigen land bieden, maar voor alle burgers van de Gemeenschap. Ter verbetering van het wederzijds vertrouwen tussen de lidstaten is het onontbeerlijk deze verantwoordelijkheid van de lidstaat vanwaar de diensten stammen duidelijk te omschrijven. Met het oog op een doeltreffende waarborging van het vrije dienstenverkeer en van de rechtszekerheid voor de dienstverleners en de afnemers van de diensten, moeten deze diensten bovendien in beginsel aan het rechtsstelsel van de lidstaat waar de dienstverlener gevestigd is, worden onderworpen. (23) Deze richtlijn heeft niet ten doel aanvullende regels op het gebied van het internationale privaatrecht voor wetsconflicten vast te stellen en laat de bevoegdheden van de rechterlijke instanties onverlet. Bepalingen van het aan de hand van het internationale privaatrecht aangewezen toepasselijke recht mogen niet leiden tot een beperking van de vrijheid om diensten van de informatiemaatschappij aan te bieden zoals die zijn omschreven in deze richtlijn. (24) In de context van de onderhavige richtlijn, ondanks de regel dat diensten van de informatiemaatschappij aan de bron gecontroleerd worden, is het onder de in deze richtlijn gestelde voorwaarden gegrond dat de lidstaten maatregelen kunnen treffen die tot doel hebben het vrije verkeer van diensten van de informatiemaatschappij te beperken. (25) Nationale rechtbanken, met inbegrip van burgerlijke rechtbanken, die privaatrechtelijke geschillen behandelen, kunnen onder de in deze richtlijn gestelde voorwaarden maatregelen nemen om af te wijken van de vrijheid om diensten van de informatiemaatschappij aan te bieden. (26) De lidstaten mogen onder de in deze richtlijn gestelde voorwaarden hun nationale voorschriften op het strafrecht en de strafvervolging toepassen om alle onderzoeks- of andere maatregelen te kunnen nemen die nodig zijn voor de opsporing en de vervolging van strafbare feiten, zonder dat de noodzaak bestaat dergelijke maatregelen aan de Commissie mede te delen. (27) Met deze richtlijn, alsook met de toekomstige richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de verkoop op afstand van financiële diensten aan consumenten, wordt een bijdrage geleverd aan de totstandbrenging van een juridisch kader voor de onlinelevering van financiële diensten. Deze richtlijn laat toekomstige initiatieven op het gebied van de financiële diensten onverlet, in het bijzonder waar het gaat om de harmonisatie van de gedragsregels op dit gebied. Ook maatregelen op het gebied van de financiële dienstverlening, in het bijzonder maatregelen ter bescherming van beleggers, vallen onder de met deze richtlijn aan de lidstaten geboden mogelijkheid om in bepaalde omstandigheden de vrijheid om diensten van de informatiemaatschappij te leveren, te beperken teneinde de consumenten te beschermen.


17.7.2000

NL

Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen

(28) De verplichting van de lidstaten om toegang tot een activiteit van dienstverlener op het gebied van de informatiemaatschappij niet aan een voorafgaande vergunning te onderwerpen, is niet van toepassing op de posterijdiensten bedoeld in Richtlijn 97/67/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 1997 betreffende gemeenschappelijke regels voor de ontwikkeling van de interne markt voor postdiensten in de Gemeenschap en de verbetering van de kwaliteit van de dienst (1), die bestaan in de fysieke levering van geprinte elektronische post, en laat vrijwillige erkenningsstelsels onverlet, met name voor verleners van diensten voor de certificering van elektronische handtekeningen.

(29) Commerciële communicatie is essentieel voor de financiering van de diensten van de informatiemaatschappij en de ontwikkeling van een breed assortiment van nieuwe gratis diensten. Commerciële communicatie, met inbegrip van kortingen, promotionele aanbiedingen en spelen, dient in het belang van de consument en met het oog op de eerlijkheid van de transacties aan een aantal voorschriften inzake transparantie te voldoen. Deze voorschriften laten Richtlijn 97/7/EG onverlet. Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de bestaande richtlijnen over commerciële communicatie, met name Richtlijn 98/43/EG.

(30) De toezending van ongevraagde commerciële communicatie via elektronische post kan voor consumenten en verleners van diensten van de informatiemaatschappij niet gewenst zijn en kan de soepele functionering van interactieve netwerken ontregelen. Het probleem van de instemming van ontvangers van sommige soorten van ongevraagde commerciële communicatie wordt niet behandeld in deze richtlijn, maar is reeds behandeld in Richtlijn 97/7/EG en Richtlijn 97/66/EG. In lidstaten die ongevraagde commerciële communicatie via elektronische post toestaan, moeten initiatieven van de bedrijfstak om goede filters aan te brengen, worden aangemoedigd en vergemakkelijkt. Ongevraagde commerciële communicatie moet in ieder geval duidelijk als zodanig kunnen worden geïdentificeerd om de doorzichtigheid te verbeteren en de functionering van dergelijke initiatieven van de bedrijfstak te vergemakkelijken. Ongevraagde commerciële communicatie via elektronische post mag geen extra communicatiekosten voor de ontvanger met zich brengen.

(31) Lidstaten die het toezenden van ongevraagde commerciële communicatie via de elektronische post door op hun grondgebied gevestigde dienstverleners zonder voorafgaande toestemming van de afnemer toestaan, moeten ervoor zorgen dat de dienstverleners de „opt-out”-registers regelmatig raadplegen en respecteren waarin natuurlijke personen die dergelijke commerciële communicatie niet wensen te ontvangen, zich kunnen inschrijven.

(1) PB L 15 van 21.1.1998, blz. 14.

L 178/5

(32) Om de belemmeringen voor de ontwikkeling van grensoverschrijdende dienstverlening binnen de Gemeenschap die door beoefenaren van gereglementeerde beroepen via Internet mochten worden aangeboden, weg te nemen, dient naleving van de beroepsregels ter bescherming van met name de consument of de volksgezondheid op communautair niveau te worden gewaarborgd. Gedragscodes op communautair niveau zijn het beste instrument voor de vaststelling van de beroepsethiek ten aanzien van commerciële communicatie. De opstelling of de eventuele aanpassing ervan moet worden aangemoedigd zonder afbreuk te doen aan de autonomie van de beroepsverenigingen en -organisaties. (33) Deze richtlijn vormt een aanvulling op het Gemeenschapsrecht en het nationale recht inzake gereglementeerde beroepen die in dezen samenhangende toepasselijke regels kennen. (34) Iedere lidstaat moet zijn wetgeving aanpassen indien deze vereisten, met name vormvereisten, bevat die het langs elektronische weg sluiten van contracten in de weg staan. Onderzoek van aan te passen wetgeving dient systematisch te geschieden en moet betrekking hebben op alle etappes en handelingen die voor de totstandkoming van het contract nodig zijn, inbegrepen de archivering van het contract. Deze aanpassing moet ertoe leiden dat langs elektronische weg gesloten contracten uitwerking hebben. Het rechtsgevolg van elektronische handtekeningen wordt geregeld in Richtlijn 1999/93/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 1999 betreffende een gemeenschappelijk kader voor elektronische handtekeningen (2). Het bericht van ontvangst van een dienstverlener kan bestaan in de on-linelevering van de betaalde dienst. (35) De richtlijn laat de mogelijkheid voor de lidstaten onverlet om voor contracten algemene of specifieke juridische eisen te handhaven of vast te stellen waaraan langs elektronische weg kan worden voldaan, met name eisen voor beveiligde elektronische handtekeningen. (36) De lidstaten mogen beperkingen handhaven op het gebruik van elektronische contracten als het gaat om contracten waarvoor volgens de wet de tussenkomst van een rechtbank, overheidsdiensten of beroepen die openbare macht uitoefenen, nodig is. Die mogelijkheid geldt ook voor contracten waarvoor de tussenkomst van een rechtbank, overheidsdiensten of beroepen die openbare taken uitoefenen, is vereist opdat zij effect sorteren ten aanzien van derden en voor contracten waarvoor certificering of attestering door een notaris vereist is. (37) De verplichting van de lidstaten om belemmeringen voor het gebruik van elektronische contracten weg te nemen, heeft alleen betrekking op belemmeringen die voortvloeien uit juridische eisen, en niet op praktische belemmeringen die voortvloeien uit het feit dat er in bepaalde gevallen geen elektronische middelen gebruikt kunnen worden. (2) PB L 13 van 19.1.2000, blz. 12.


L 178/6

NL

Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen

(38) De verplichting van de lidstaten om belemmeringen voor het gebruik van elektronische contracten weg te nemen, moet worden toegepast in overeenstemming met de in het Gemeenschapsrecht vastgelegde juridische eisen voor contracten.

(39) De in deze richtlijn opgenomen uitzonderingen op de bepalingen voor contracten die uitsluitend via uitwisseling van elektronische post of vergelijkbare individuele communicatie gesloten zijn, voor wat betreft de te verstrekken informatie en het plaatsen van orders, mogen er niet toe leiden dat aanbieders van diensten van de informatiemaatschappij deze bepalingen omzeilen.

(40) Het uiteenlopen van de bestaande of nieuwe wetgeving en rechtspraak in de lidstaten op het gebied van de privaatrechtelijke en strafrechtelijke aansprakelijkheid van als tussenpersoon optredende dienstverleners staat de goede werking van de interne markt in de weg, met name omdat daarmee de ontwikkeling van de grensoverschrijdende dienstverlening wordt belemmerd en zulks tot concurrentieverstoringen leidt. Om onwettige activiteiten te vermijden of deze te doen ophouden, zijn de dienstverleners in bepaalde gevallen verplicht op te treden. De bepalingen van deze richtlijn vormen het passende uitgangspunt voor de uitwerking van snelle, betrouwbare mechanismen om onwettige informatie te verwijderen en ontoegankelijk te maken. Dergelijke mechanismen dienen te worden uitgewerkt op basis van vrijwillige overeenkomsten tussen alle betrokken partijen en dienen door de lidstaten te worden aangemoedigd. Het is in het belang van alle partijen die diensten van de informatiemaatschappij leveren, om dergelijke mechanismen vast te stellen en toe te passen. De bepalingen van deze richtlijn over aansprakelijkheid staan de ontwikkeling en daadwerkelijke uitvoering door de betrokken partijen van de technische beschermings- en identificatiesystemen en van technische toezichtinstrumenten die de digitale technologie mogelijk heeft gemaakt, binnen de door de Richtlijnen 95/46/EG en 97/66/EG gestelde grenzen, niet in de weg.

(41) De onderhavige richtlijn brengt een evenwicht tot stand tussen de verschillende betrokken belangen en legt beginselen vast waarop sectorale overeenkomsten en normen kunnen worden gebaseerd.

(42) De in deze richtlijn vastgestelde vrijstellingen van de aansprakelijkheid gelden uitsluitend voor gevallen waarin de activiteit van de aanbieder van diensten van de informatiemaatschappij beperkt is tot het technische proces van werking en het verschaffen van toegang tot een communicatienetwerk waarop door derden verstrekte informatie wordt doorgegeven of tijdelijk wordt opgeslagen, met als enig doel de doorgifte efficiënter te maken. Die activiteit heeft een louter technisch, automatisch en passief karakter, hetgeen inhoudt dat de aanbieder van diensten van de informatiemaatschappij noch kennis noch controle heeft over de informatie die wordt doorgegeven of opgeslagen.

17.7.2000

(43) Een dienstverlener komt voor de vrijstellingen voor „mere conduit” en „caching” in aanmerking wanneer hij op geen enkele wijze betrokken is bij de doorgegeven informatie. Daarvoor is onder meer vereist dat hij de informatie die hij doorgeeft, niet wijzigt. Die eis heeft geen betrekking op technische handelingen die tijdens de doorgifte plaatsvinden aangezien de integriteit van de doorgegeven informatie daardoor niet wordt aangetast. (44) Een dienstverlener die met opzet met een van zijn afnemers van de dienst samenwerkt om onwettige handelingen te verrichten, gaat verder dan de activiteiten „mere conduit” of „caching” en kan zich derhalve niet beroepen op de voor die activiteiten vastgestelde vrijstelling van de aansprakelijkheid. (45) De beperking van de in de richtlijn vastgestelde aansprakelijkheid van dienstverleners die als tussenpersoon optreden, doet geen afbreuk aan de mogelijkheid om verschillende soorten verbodsmaatregelen te treffen. Die maatregelen bestaan in het bijzonder in rechterlijke of administratieve uitspraken waarin de beëindiging of voorkoming van een inbreuk wordt bevolen, met inbegrip van de verwijdering of het ontoegankelijk maken van onwettige informatie. (46) Wil de verlener van een dienst van de informatiemaatschappij die uit de opslag van informatie bestaat, in aanmerking komen voor een beperkte aansprakelijkheid, dan moet hij, zodra hij daadwerkelijk kennis heeft van onwettige activiteiten of dergelijke activiteiten gewaarwordt, prompt handelen om de informatie te verwijderen of de toegang daartoe onmogelijk te maken. De verwijdering of het ontoegankelijk maken dient te geschieden met inachtneming van het beginsel van de vrijheid van meningsuiting en van daarvoor vastgestelde procedures op nationaal niveau. Deze richtlijn mag geen afbreuk doen aan de mogelijkheid voor de lidstaten om specifieke eisen te stellen waaraan onverwijld dient te worden voldaan eer er informatie wordt verwijderd of ontoegankelijk wordt gemaakt. (47) De lidstaten mogen dienstverleners geen toezichtverplichtingen van algemene aard opleggen. Dit geldt niet voor toezichtverplichtingen in speciale gevallen en doet met name geen afbreuk aan maatregelen van nationale autoriteiten in overeenstemming met de nationale wetgeving. (48) Deze richtlijn mag geen afbreuk doen aan de mogelijkheid voor de lidstaten om van dienstverleners die door afnemers van hun dienst verstrekte informatie toegankelijk maken, te verlangen dat zij zich aan zorgvuldigheidsverplichtingen houden die redelijkerwijs van hen verwacht mogen worden en die bij nationale wet zijn vastgesteld, zulks om bepaalde soorten onwettige activiteiten op te sporen en te voorkomen. (49) De lidstaten en de Commissie moeten de opstelling van gedragscode aanmoedigen. Dit mag geen belemmering vormen voor het vrijwillige karakter van dergelijke codes en de mogelijkheid voor de betrokken partijen om zelf te beslissen of zij die codes onderschrijven.


17.7.2000

NL

Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen

L 178/7

(50) Het is van belang dat de voorgestelde richtlijn betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij en de onderhavige richtlijn ongeveer gelijktijdig in werking treden, teneinde een duidelijk regelgevend kader betreffende de aansprakelijkheid van tussenpersonen voor inbreuken op het auteursrecht en naburige rechten op communautair niveau te scheppen.

(56) Wat de in de onderhavige richtlijn opgenomen afwijking inzake contractuele verplichtingen uit door consumenten gesloten contracten betreft, moeten deze verplichtingen aldus worden uitgelegd, dat zij informatie bevatten over de wezenlijke elementen van de contractinhoud, waaronder begrepen de rechten van de consument, die voor de beslissing om een overeenkomst aan te gaan doorslaggevend is.

(51) Iedere lidstaat dient in voorkomend geval zijn wetgeving aan te passen indien deze het gebruik van mechanismen voor de buitengerechtelijke geschillenregeling langs elektronische weg in de weg staat. Deze aanpassing moet ertoe leiden dat een daadwerkelijke functionering van dergelijke mechanismen juridisch en in de praktijk mogelijk is, mede in grensoverschrijdende situaties.

(57) Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie behoudt een lidstaat het recht om maatregelen te treffen tegen een dienstverlener die gevestigd is in een andere lidstaat maar die zijn activiteiten, of het merendeel daarvan, op het grondgebied van eerstgenoemde lidstaat richt, wanneer hij die vestigingsplaats heeft gekozen om de wetgeving te omzeilen die op hem van toepassing ware geweest indien hij op het grondgebied van eerstbedoelde lidstaat was gevestigd.

(52) Het daadwerkelijke gebruik van de vrijheden van de interne markt vereist dat de slachtoffers effectief toegang wordt gewaarborgd tot de geschillenregelingen. De schade die in het kader van de diensten van de informatiemaatschappij kan ontstaan, loopt snel op en bestrijkt een groot geografisch gebied. In de onderhavige richtlijn wordt met het oog op deze specifieke kenmerken en om ervoor te zorgen dat de nationale autoriteiten het wederzijdse vertrouwen dat zij elkaar moeten schenken, niet in gevaar brengen, aan de lidstaten gevraagd ervoor te zorgen dat passende gerechtelijke stappen mogelijk zijn. De lidstaten moeten onderzoeken of het nodig is door middel van geschikte elektronische middelen toegang tot gerechtelijke procedures te bieden.

(53) Richtlijn 98/27/EG, die van toepassing is op de diensten van de informatiemaatschappij, voorziet in een mechanisme voor het doen staken van inbreuken, met het oog op de bescherming van collectieve consumentenbelangen. Dit mechanisme zal bijdragen aan het vrije verkeer van diensten van de informatiemaatschappij door voor een hoog niveau van consumentenbescherming te zorgen.

(54) De door deze richtlijn voorgeschreven sancties doen geen afbreuk aan sancties of verhaalsmogelijkheden waarin het nationale recht voorziet. De lidstaten zijn niet verplicht strafrechtelijke sancties op te leggen voor een inbreuk op nationale bepalingen die op grond van deze richtlijn zijn aangenomen.

(55) Deze richtlijn laat onverlet welk recht van toepassing is op contractuele verplichtingen uit consumentenovereenkomsten. Zij mag er derhalve niet toe leiden dat voor de consument de bescherming wegvalt van de dwingende bepalingen betreffende contractuele verplichtingen van het recht van de lidstaat waarin hij zijn gewone verblijfplaats heeft.

(58) Deze richtlijn is niet van toepassing op diensten van dienstverleners die in een derde land zijn gevestigd. Gezien de mondiale dimensie van de elektronische handel, is het evenwel nodig ervoor te zorgen dat het communautaire kader coherent is met het internationale kader. Deze richtlijn laat de uitkomsten van de binnen de internationale organisaties (onder andere WTO, OESO, Uncitral) gevoerde discussies over de juridische aspecten onverlet.

(59) Ondanks het wereldwijde karakter van de elektronische communicatie, is het noodzakelijk dat nationale regelgevende maatregelen op EU-niveau worden gecoördineerd om een versplintering van de interne markt te voorkomen en om te komen tot een passend Europees regelgevend kader. Een dergelijke coördinatie draagt ook bij tot een gemeenschappelijke en sterke onderhandelingspositie in internationale fora.

(60) Voor de ongehinderde ontwikkeling van de elektronische handel moet het desbetreffende juridische kader duidelijk, eenvoudig en voorzienbaar zijn en moet het verenigbaar zijn met de regels die op internationaal niveau van kracht zijn, zodat het concurrentievermogen van de Europese industrie niet te lijden heeft en het ondernemen van innoverende acties in deze sector niet belemmerd wordt.

(61) De elektronische handel kan in een mondiale context alleen dan efficiënt functioneren indien overleg plaatsvindt tussen de Europese Unie en de grote ruimten buiten Europa om de respectieve wetgevingen en procedures op elkaar af te stemmen.

(62) Samenwerking met derde landen op het gebied van de elektronische handel moet worden geïntensiveerd, met name met de kandidaat-lidstaten, de ontwikkelingslanden en de belangrijkste handelspartners van de Europese Unie.


L 178/8

NL

Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen

(63) Goedkeuring van deze richtlijn kan de lidstaten niet beletten rekening te houden met de onderscheiden sociale, maatschappelijke en culturele implicaties van de opkomst van de informatiemaatschappij. Daarmee mag met name geen afbreuk worden gedaan aan maatregelen die de lidstaten overeenkomstig het communautaire recht mochten nemen om — rekening houdend met hun taalverscheidenheid, de nationale en regionale eigenheid en hun culturele erfgoed — sociale, culturele en democratische doelstellingen te verwezenlijken en om publieke toegang te waarborgen en te handhaven tot een zo breed mogelijk scala van diensten van de informatiemaatschappij. Bij de ontwikkeling van de informatiemaatschappij dient steeds te worden gewaarborgd dat de Europese burgers toegang krijgen tot het in een digitale omgeving geboden Europese culturele erfgoed. (64) De elektronische communicatie biedt de lidstaten een buitengewone kans voor openbaredienstverlening in de sectoren cultuur, onderwijs en talen. (65) De Raad heeft er in zijn resolutie van 19 januari 1999 over de consument en de informatiemaatschappij (1) op gewezen dat in het kader van de informatiemaatschappij de consumentenbescherming bijzondere aandacht verdient. De Commissie zal bestuderen in hoeverre de bestaande regels betreffende de consumentenbescherming in het licht van de informatiemaatschappij de consument adequaat beschermen en de mogelijke leemten in deze wetgeving en de aspecten waarvoor aanvullende maatregelen nodig blijken te zijn, aangeven. De Commissie zal in voorkomend geval aanvullende specifieke voorstellen moeten doen om de aldus door haar vastgestelde leemten weg te nemen, HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN AANGENOMEN:

HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN

17.7.2000

dienstverleners, de commerciële communicatie, langs elektronische weg gesloten contracten, de aansprakelijkheid van tussenpersonen, gedragscodes, de buitengerechtelijke geschillenregeling, rechtsgedingen en de samenwerking tussen lidstaten. 3. Deze richtlijn vormt een aanvulling op het communautaire recht dat van toepassing is op de diensten van de informatiemaatschappij en doet niet af aan het in de communautaire besluiten en nationale wetgeving ter uitvoering daarvan vastgelegde niveau van bescherming, inzonderheid van de volksgezondheid en de consumentenbelangen, voorzover de vrijheid om diensten van de informatiemaatschappij te verlenen daardoor niet beperkt wordt. 4. Deze richtlijn bevat geen aanvullende regels op het gebied van het internationale privaatrecht en laat de bevoegdheid van de rechterlijke instanties onverlet. 5.

Deze richtlijn is niet van toepassing op:

a) belastingen; b) kwesties in verband met diensten van de informatiemaatschappij die onder Richtlijn 95/46/EG en Richtlijn 97/66/EG vallen; c) kwesties in verband met overeenkomsten of praktijken die onder de mededingingswetgeving vallen; d) de volgende activiteiten van diensten van de informatiemaatschappij: — de activiteiten van notarissen of vergelijkbare beroepen, voorzover die een direct specifiek verband met de uitoefening van de publieke taken inhouden, — de vertegenwoordiging van een cliënt en de verdediging van zijn belangen voor het gerecht, — gokactiviteiten waarbij een geldbedrag wordt ingezet, zoals loterijen en weddenschappen.

Artikel 1 Doel en toepassingsgebied 1. Deze richtlijn heeft tot doel bij te dragen aan de goede werking van de interne markt door het vrije verkeer van de diensten van de informatiemaatschappij tussen lidstaten te waarborgen. 2. Voorzover voor de verwezenlijking van de in lid 1 genoemde doelstelling nodig, worden met deze richtlijn bepaalde nationale bepalingen nader tot elkaar gebracht die van toepassing zijn op de diensten van de informatiemaatschappij en betrekking hebben op de interne markt, de vestiging van de (1) PB C 23 van 28.1.1999, blz. 1.

6. Deze richtlijn doet geen afbreuk aan maatregelen die op communautair of nationaal niveau met inachtneming van het Gemeenschapsrecht genomen zijn ter bevordering van de cultuur- en taalverscheidenheid en ter bescherming van het pluralisme. Artikel 2 Definities Voor de doeleinden van deze richtlijn wordt verstaan onder: a) „diensten van de informatiemaatschappij”: diensten zoals omschreven in artikel 1, lid 2, van Richtlijn 98/34/EG, zoals gewijzigd bij Richtlijn 98/48/EG;


17.7.2000

NL

Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen

L 178/9

b) „dienstverlener”: iedere natuurlijke of rechtspersoon die een dienst van de informatiemaatschappij levert;

— het starten van een activiteit van een dienst van de informatiemaatschappij, zoals vereisten inzake kwalificatie, vergunning en aanmelding,

c) „gevestigde dienstverlener”: een dienstverlener die vanuit een duurzame vestiging voor onbepaalde tijd daadwerkelijk een economische activiteit uitoefent. De aanwezigheid en het gebruik van technische middelen en technologieën die nodig zijn voor het leveren van de dienst, vormen als zodanig geen vestiging van de dienstverlener;

— het uitoefenen van een activiteit van een dienst van de informatiemaatschappij, zoals vereisten inzake gedrag van de dienstverlener, vereisten inzake kwaliteit en inhoud van de dienst inclusief inzake reclame en contracten, of vereisten inzake aansprakelijkheid van de dienstverlener.

d) „afnemer van de dienst”: iedere natuurlijke of rechtspersoon die, al dan niet voor beroepsdoeleinden, gebruikmaakt van een dienst van de informatiemaatschappij, in het bijzonder om informatie te verkrijgen of toegankelijk te maken;

ii) Het gecoördineerde gebied omvat niet vereisten met betrekking tot:

e) „consument”: iedere natuurlijke persoon die handelt voor doeleinden die buiten zijn handels- of beroepsactiviteiten vallen; f) „commerciële communicatie”: elke vorm van communicatie bestemd voor het direct of indirect promoten van de goederen, diensten of het imago van een onderneming, organisatie of persoon, die een commerciële, industriële of ambachtelijke activiteit of een gereglementeerd beroep uitoefent. Het navolgende vormt op zich geen commerciële communicatie: — informatie die rechtstreeks toegang geeft tot de activiteit van een onderneming, organisatie of persoon, in het bijzonder een domeinnaam of een elektronischepostadres; — mededelingen over de goederen of diensten of het imago van een onderneming, organisatie of persoon, die onafhankelijk van deze en in het bijzonder zonder financiële tegenprestatie zijn samengesteld; g) „gereglementeerd beroep”: elk beroep in de zin van hetzij artikel 1, onder d), van Richtlijn 89/48/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende een algemeen stelsel van erkenning van hogeronderwijsdiploma’s waarmee beroepsopleidingen van ten minste drie jaar worden afgesloten (1), hetzij artikel 1, onder f), van Richtlijn 92/51/EEG van de Raad van 18 juni 1992 betreffende een tweede algemeen stelsel van erkenning van beroepsopleidingen, ter aanvulling van Richtlijn 89/48/EEG (2); h) „gecoördineerd gebied”: de in de nationale rechtsstelsels vastgelegde vereisten voor dienstverleners van de informatiemaatschappij en diensten van de informatiemaatschappij, ongeacht of die vereisten van algemene aard zijn dan wel specifiek daarop zijn toegesneden: i) Het gecoördineerde gebied omvat vereisten waaraan de dienstverlener moet voldoen met betrekking tot:

(1) PB L 19 van 24.1.1989, blz. 16. (2) PB L 209 van 24.7.1992, blz. 25. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 97/38/EG van de Commissie (PB L 184 van 12.7.1997, blz. 31).

— goederen als zodanig, — de levering van goederen, — diensten die niet langs elektronische weg verleend worden.

Artikel 3 Interne markt 1. Iedere lidstaat zorgt ervoor dat de diensten van de informatiemaatschappij die worden verleend door een op zijn grondgebied gevestigde dienstverlener voldoen aan de in die lidstaat geldende nationale bepalingen die binnen het gecoördineerde gebied vallen. 2. De lidstaten mogen het vrije verkeer van diensten van de informatiemaatschappij die vanuit een andere lidstaat worden geleverd, niet beperken om redenen die vallen binnen het gecoördineerde gebied. 3. De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing op de in de bijlage genoemde gebieden. 4. De lidstaten kunnen maatregelen nemen om voor een bepaalde dienst van de informatiemaatschappij van lid 2 af te wijken, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan: a) De maatregelen moeten: i) noodzakelijk zijn voor een van de volgende doelstellingen: — de openbare orde, in het bijzonder de preventie van, het onderzoek naar, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten, waaronder de bescherming van minderjarigen en de bestrijding van het aanzetten tot haat wegens ras, geslacht, godsdienst of nationaliteit en van schendingen van de menselijke waardigheid ten aanzien van individuen, — de bescherming van de volksgezondheid,


L 178/10

NL

Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen

— de openbare veiligheid, met inbegrip van het waarborgen van de nationale veiligheid en defensie, — de bescherming van consumenten, met inbegrip van beleggers; ii) worden genomen ten aanzien van een bepaalde dienst van de informatiemaatschappij waardoor afbreuk wordt gedaan aan de onder i) genoemde doelstellingen of een ernstig gevaar daarvoor ontstaat;

17.7.2000

2. Lid 1 laat vergunningsstelsels onverlet die niet specifiek en uitsluitend betrekking hebben op de diensten van de informatiemaatschappij, of die vallen onder Richtlijn 97/13/EG van het Europees Parlement en de Raad van 10 april 1997 betreffende een gemeenschappelijk kader voor algemene machtigingen en individuele vergunningen op het gebied van telecommunicatiediensten (1).

Artikel 5

iii) evenredig zijn aan die doelstellingen. b) De lidstaat moet, alvorens de betrokken maatregelen te nemen en onverminderd eventuele rechtszaken, met inbegrip van het vooronderzoek en in het kader van een strafrechtelijk onderzoek verrichte handelingen: — de in lid 1 bedoelde lidstaat verzoeken maatregelen te nemen, maar deze is daar niet of onvoldoende op ingegaan; — de Commissie en de in lid 1 bedoelde lidstaat in kennis stellen van zijn voornemen om de betrokken maatregelen te nemen. 5. In urgente gevallen kunnen de lidstaten afwijken van de in lid 4, onder b), genoemde voorwaarden. In dat geval moeten de Commissie en de in lid 1 bedoelde lidstaat onverwijld in kennis gesteld worden van de maatregelen en van de redenen van de urgentie. 6. Onverminderd de mogelijkheid voor de lidstaat om de uitvoering van de betrokken maatregelen voort te zetten, gaat de Commissie zo spoedig mogelijk na of de haar ter kennis gebrachte maatregelen verenigbaar zijn met het Gemeenschapsrecht. Concludeert zij dat de maatregelen niet verenigbaar zijn, dan verzoekt zij de lidstaat in kwestie om van beoogde maatregelen af te zien of om de uitvoering onmiddellijk te staken.

HOOFDSTUK II BEGINSELEN

Afdeling 1: Vestiging en informatieregeling Artikel 4 Vrijheid van vestiging 1. De lidstaten zorgen ervoor dat het starten en het uitoefenen van een activiteit van dienstverlener op het gebied van de informatiemaatschappij niet afhankelijk worden gesteld van een voorafgaande vergunning of enig ander vereiste met gelijke werking.

Algemene informatieplicht 1. In aanvulling op de overige informatievoorschriften van het Gemeenschapsrecht zorgen de lidstaten ervoor dat de dienstverlener ten minste de volgende informatie gemakkelijk, rechtstreeks en permanent toegankelijk maakt voor de afnemers van de dienst en voor de bevoegde autoriteiten: a) de naam van de dienstverlener; b) het geografische adres waar de dienstverlener gevestigd is; c) nadere gegevens die een snel contact en een rechtstreekse en effectieve communicatie met de dienstverlener mogelijk maken, met inbegrip van diens elektronischepostadres; d) wanneer een dienstverlener in een handelsregister of een vergelijkbaar openbaar register is ingeschreven, het handelsregister waar hij is ingeschreven en zijn inschrijvingsnummer, of een vergelijkbaar middel ter identificatie in dat register; e) wanneer een activiteit aan een vergunningsstelsel is onderworpen, de gegevens over de bevoegde toezichthoudende autoriteit; f) wat gereglementeerde beroepen betreft: — de beroepsvereniging of -organisatie waarbij de dienstverlener is ingeschreven, — de beroepstitel en de lidstaat waar die is toegekend, — een verwijzing naar de beroepsregels die in de lidstaat van vestiging van toepassing zijn en de wijze van toegang ertoe; g) wanneer de dienstverlener een aan de BTW onderworpen activiteit uitoefent, het identificatienummer zoals bedoeld in artikel 22, lid 1, van Zesde Richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (2). (1) PB L 117 van 7.5.1997, blz. 15. (2) PB L 145 van 13.6.1977, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 1999/85/EG (PB L 277 van 28.10.1999, blz. 34).


17.7.2000

NL

Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen

2. In aanvulling op de overige informatievoorschriften van het Gemeenschapsrecht zorgen de lidstaten er ten minste voor dat, indien de diensten van de informatiemaatschappij naar prijzen verwijzen, deze duidelijk en ondubbelzinnig worden aangegeven en meer in het bijzonder vermelden of belasting en leveringskosten inbegrepen zijn.

Afdeling 2: Commerciële communicatie Artikel 6 Informatieplicht In aanvulling op de overige informatievoorschriften van het Gemeenschapsrecht zorgen de lidstaten ervoor dat commerciële communicaties die deel uitmaken van een dienst van de informatiemaatschappij of een dergelijke dienst vormen, ten minste aan de volgende voorwaarden voldoen: a) de commerciële communicatie moet duidelijk als zodanig herkenbaar zijn; b) de natuurlijke of rechtspersoon voor wiens rekening de commerciële communicatie geschiedt, moet duidelijk te identificeren zijn; c) zijn verkoopbevorderende aanbiedingen, zoals kortingen, premies en geschenken, in de lidstaat waar de dienstverlener gevestigd is, toegestaan, dan moeten deze duidelijk als zodanig herkenbaar zijn en moeten de voorwaarden om van deze aanbiedingen gebruik te kunnen maken, gemakkelijk te vervullen zijn en duidelijk en ondubbelzinnig worden aangeduid; d) zijn verkoopbevorderende wedstrijden en spelen in de lidstaat waar de dienstverlener gevestigd is, toegestaan, dan moeten deze duidelijk als zodanig herkenbaar zijn en moeten de deelnemingsvoorwaarden gemakkelijk te vervullen zijn en duidelijk en ondubbelzinnig worden aangeduid. Artikel 7 Ongevraagde commerciële communicatie 1. In aanvulling op de overige voorschriften van het Gemeenschapsrecht zorgen de lidstaten die ongevraagde commerciële communicatie via elektronische post toestaan, ervoor, dat een dergelijke commerciële communicatie van een op hun grondgebied gevestigde dienstverlener meteen bij de ontvangst ervan door de afnemer duidelijk en ondubbelzinnig als zodanig herkenbaar is. 2. Onverminderd Richtlijn 97/7/EG en Richtlijn 97/66/EG nemen de lidstaten maatregelen om ervoor te zorgen dat dienstverleners die via elektronische post ongevraagde commerciële communicatie doorgeven, de „opt-out”-registers regelmatig raadplegen en ook respecteren waarin natuurlijke personen die dergelijke commerciële communicatie niet wensen te ontvangen, zich kunnen inschrijven.

L 178/11

Artikel 8 Gereglementeerde beroepen 1. De lidstaten zorgen ervoor dat het gebruik van commerciële communicatie die deel uitmaakt van een door een lid van een gereglementeerd beroep verleende dienst van de informatiemaatschappij, of die op zichzelf een dergelijke dienst uitmaakt, wordt toegestaan, mits de beroepsregels, met name ten aanzien van de onafhankelijkheid, de beroepseer en het beroepsgeheim, alsmede de eerlijkheid ten opzichte van cliënten en confraters in acht worden genomen. 2. Onverminderd de autonomie van de beroepsverenigingen en -organisaties stimuleren de lidstaten en de Commissie deze verenigingen en organisaties om gedragscodes op communautair niveau op te stellen, waarin wordt vastgelegd welke informatie in overeenstemming met lid 1 voor commerciële communicatie mag worden verstrekt. 3. Bij de opstelling van voorstellen voor communautaire initiatieven die nodig kunnen blijken te zijn voor de goede werking van de interne markt met betrekking tot de in lid 2 bedoelde informatie, houdt de Commissie naar behoren rekening met de op Gemeenschapsniveau toepasselijke gedragscodes en werkt zij nauw samen met de betrokken beroepsverenigingen en -organisaties. 4. Deze richtlijn is van toepassing naast de communautaire richtlijnen betreffende de toegang tot en de uitoefening van activiteiten van de gereglementeerde beroepen.

Afdeling 3: Contracten langs elektronische weg

Artikel 9 Behandeling van contracten 1. De lidstaten zorgen ervoor dat hun rechtsstelsel het sluiten van contracten langs elektronische weg mogelijk maakt. Zij vergewissen zich er met name van dat de regels met betrekking tot de totstandkoming van contracten geen belemmering vormen voor het gebruik van langs elektronische weg gesloten contracten, noch ertoe leiden dat dergelijke contracten, omdat zij langs elektronische weg tot stand zijn gekomen, zonder rechtsgevolg blijven en niet rechtsgeldig zijn. 2. De lidstaten kunnen bepalen dat lid 1 niet van toepassing is op alle of bepaalde contracten in een van de volgende categorieën: a) contracten die rechten doen ontstaan of overdragen ten aanzien van onroerende zaken, met uitzondering van huurrechten;


L 178/12

NL

Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen

b) contracten waarvoor de wet de tussenkomst voorschrijft van de rechtbank, de autoriteit of de beroepsgroep die een publieke taak uitoefent; c) contracten voor persoonlijke en zakelijke zekerheden welke gesteld worden door personen die handelen voor doeleinden buiten hun handels- of beroepsactiviteit; d) contracten die onder het familierecht of het erfrecht vallen. 3. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de in lid 2 bedoelde categorieën waarvoor zij lid 1 niet toepassen. De lidstaten leggen de Commissie om de vijf jaar een verslag voor over de toepassing van lid 2, onder vermelding van de redenen waarom zij handhaving van de in lid 2, onder b), bedoelde categorieën, waarop zij lid 1 niet toepassen, nodig achten.

Artikel 10 Informatieplicht 1. In aanvulling op de overige informatievoorschriften van het Gemeenschapsrecht zorgen de lidstaten ervoor dat de dienstverlener, behalve andersluidend beding tussen partijen die niet als consument handelen, op duidelijke, begrijpelijke en ondubbelzinnige wijze ten minste de volgende informatie verstrekt voordat de afnemer van de dienst zijn order plaatst: a) de verschillende technische stappen om tot de sluiting van het contract te komen; b) uitsluitsel omtrent de vraag of het afgesloten contract door de dienstverlener zal worden gearchiveerd en of het toegankelijk zal zijn;

17.7.2000

Artikel 11 Plaatsing van de order 1. De lidstaten zorgen ervoor dat, behalve andersluidend beding tussen partijen die niet als consument handelen, de volgende beginselen in acht worden genomen wanneer een afnemer van een dienst met behulp van technologische middelen zijn order plaatst: — de dienstverlener bevestigt zo spoedig mogelijk langs elektronische weg de ontvangst van de order van de afnemer; — de order en het ontvangstbewijs worden geacht te zijn ontvangen, wanneer deze toegankelijk zijn voor de partijen tot wie zij zijn gericht. 2. De lidstaten zorgen ervoor dat de dienstverlener, behalve andersluidend beding tussen partijen die niet als consument handelen, de afnemer passende, doeltreffende en toegankelijke middelen ter beschikking stelt waarmee hij invoerfouten kan opsporen en corrigeren, voordat hij zijn order plaatst. 3. Lid 1, eerste streepje, en lid 2 zijn niet van toepassing op contracten die uitsluitend via uitwisseling van elektronische post of vergelijkbare individuele communicatie worden gesloten.

Afdeling 4: Aansprakelijkheid van dienstverleners die als tussenpersoon optreden Artikel 12 „Mere conduit” (doorgeefluik)

c) de technische middelen waarmee invoerfouten opgespoord en gecorrigeerd kunnen worden voordat de order geplaatst wordt; d) de talen waarin het contract gesloten kan worden. 2. De lidstaten zorgen ervoor dat de dienstverlener, behalve andersluidend beding tussen partijen die niet als consument handelen, aangeeft welke gedragscodes hij onderschreven heeft en informatie geeft over de manier waarop die codes langs elektronische weg geraadpleegd kunnen worden. 3. De voorwaarden van het contract en de algemene voorwaarden van het contract moeten de afnemer op een zodanige wijze ter beschikking worden gesteld dat hij deze kan opslaan en weergeven. 4. De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing op contracten die uitsluitend via uitwisseling van elektronische post of vergelijkbare individuele communicatie worden gesloten.

1. De lidstaten zorgen ervoor dat, wanneer een dienst van de informatiemaatschappij bestaat in het doorgeven in een communicatienetwerk van door een afnemer van de dienst verstrekte informatie, of in het verschaffen van toegang tot een communicatienetwerk, de dienstverlener niet aansprakelijk is voor de doorgegeven informatie, op voorwaarde dat: a) het initiatief tot de doorgifte niet bij de dienstverlener ligt; b) de ontvanger van de doorgegeven informatie niet door de dienstverlener wordt geselecteerd, en c) de doorgegeven informatie niet door de dienstverlener wordt geselecteerd of gewijzigd. 2. Het doorgeven van informatie en het verschaffen van toegang in de zin van lid 1 omvatten de automatische, tussentijdse en tijdelijke opslag van de doorgegeven informatie, voorzover deze opslag uitsluitend dient om de doorgifte in het communicatienetwerk te bewerkstelligen en niet langer duurt dan redelijkerwijs voor het doorgeven nodig is.


17.7.2000

NL

Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen

L 178/13

3. Dit artikel doet geen afbreuk aan de mogelijkheid voor een rechtbank of een administratieve autoriteit om in overeenstemming met het rechtsstelsel van de lidstaat te eisen dat de dienstverlener een inbreuk beëindigt of voorkomt.

b) de dienstverlener, zodra hij van het bovenbedoelde daadwerkelijk kennis heeft of besef krijgt, prompt handelt om de informatie te verwijderen of de toegang daartoe onmogelijk te maken.

Artikel 13

2. Lid 1 is niet van toepassing wanneer de afnemer van de dienst op gezag of onder toezicht van de dienstverlener handelt.

„Caching” (wijze van opslag) 1. De lidstaten zorgen ervoor dat, wanneer een dienst van de informatiemaatschappij bestaat in het doorgeven in een communicatienetwerk van door een afnemer van de dienst verstrekte informatie, de dienstverlener niet aansprakelijk is voor de automatische, tussentijdse en tijdelijke opslag van die informatie, wanneer deze opslag enkel geschiedt om latere doorgifte van die informatie aan andere afnemers van de dienst en op hun verzoek doeltreffender te maken, op voorwaarde dat:

3. Dit artikel doet geen afbreuk aan de mogelijkheid voor een rechtbank of een administratieve autoriteit om in overeenstemming met het rechtsstelsel van de lidstaat te eisen dat de dienstverlener een inbreuk beëindigt of voorkomt. Het doet evenmin afbreuk aan de mogelijkheid voor lidstaten om procedures vast te stellen om informatie te verwijderen of de toegang daartoe onmogelijk te maken. Artikel 15

a) de dienstverlener de informatie niet wijzigt; Geen algemene toezichtverplichting

b) de dienstverlener de toegangsvoorwaarden voor de informatie in acht neemt; c) de dienstverlener de alom erkende en in de bedrijfstak gangbare regels betreffende de bijwerking van de informatie naleeft; d) de dienstverlener niets wijzigt aan het alom erkende en in de bedrijfstak gangbare rechtmatige gebruik van technologie voor het verkrijgen van gegevens over het gebruik van de informatie, en e) de dienstverlener prompt handelt om de door hem opgeslagen informatie te verwijderen of de toegang ertoe onmogelijk te maken, zodra hij er daadwerkelijk kennis van heeft dat de informatie verwijderd werd van de plaats waar zij zich oorspronkelijk in het net bevond, of dat de toegang ertoe onmogelijk werd gemaakt, of zodra een rechtbank of een administratieve autoriteit heeft bevolen de informatie te verwijderen of de toegang daartoe onmogelijk te maken.

1. Met betrekking tot de levering van de in de artikelen 12, 13 en 14 bedoelde diensten leggen de lidstaten de dienstverleners geen algemene verplichting op om toe te zien op de informatie die zij doorgeven of opslaan, noch om actief te zoeken naar feiten of omstandigheden die op onwettige activiteiten duiden. 2. De lidstaten kunnen voorschrijven dat dienstverleners de bevoegde autoriteiten onverwijld in kennis dienen te stellen van vermeende onwettige activiteiten of informatie door afnemers van hun dienst, alsook dat zij de bevoegde autoriteiten op hun verzoek informatie dienen te verstrekken waarmee de afnemers van hun dienst met wie zij opslagovereenkomsten hebben gesloten, kunnen worden geïdentificeerd.

HOOFDSTUK III

2. Dit artikel doet geen afbreuk aan de mogelijkheid voor een rechtbank of een administratieve autoriteit om in overeenstemming met het rechtsstelsel van de lidstaat te eisen dat de dienstverlener een inbreuk beëindigt of voorkomt.

TENUITVOERLEGGING

Artikel 16

Artikel 14 „Hosting” („host”-diensten) 1. De lidstaten zorgen ervoor dat, wanneer een dienst van de informatiemaatschappij bestaat in de opslag van de door een afnemer van de dienst verstrekte informatie, de dienstverlener niet aansprakelijk is voor de op verzoek van de afnemer van de dienst opgeslagen informatie, op voorwaarde dat: a) de dienstverlener niet daadwerkelijk kennis heeft van de onwettige activiteit of informatie en, wanneer het een schadevergoedingsvordering betreft, geen kennis heeft van feiten of omstandigheden waaruit het onwettige karakter van de activiteiten of informatie duidelijk blijkt, of

Gedragscodes 1.

De lidstaten en de Commissie stimuleren:

a) de opstelling van gedragscodes op communautair niveau door bedrijfsorganisaties, beroepsverenigingen of –organisaties en consumentenverenigingen die bijdragen aan de goede toepassing van de artikelen 5 tot en met 15; b) de indiening, op vrijwillige basis, bij de Commissie van ontwerpgedragscodes op nationaal of op communautair niveau; c) de toegankelijkheid van de gedragscodes langs elektronische weg in de talen van de Gemeenschap;


L 178/14

NL

Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen

d) de handels- of beroepsverenigingen of –organisaties en de consumentenverenigingen om de lidstaten en de Commissie in kennis te stellen van evaluaties van de toepassing van hun gedragscodes en de weerslag ervan op de praktijken, gebruiken en gewoonten betreffende de elektronische handel; e) de opstelling van gedragscodes ter bescherming van minderjarigen en de menselijke waardigheid. 2. De lidstaten en de Commissie moedigen het aan dat verenigingen die consumenten vertegenwoordigen betrokken worden bij het opstellen en ten uitvoer leggen van in lid 1, onder a), bedoelde gedragscodes, indien deze van invloed zijn op hun belangen. Verenigingen voor slechtzienden en visueel gehandicapten moeten geraadpleegd worden indien dat nodig is om met hun specifieke behoeften rekening te houden. Artikel 17

17.7.2000

de interne markt („Richtlijn elektronische handel”) (PB L 178 van 17.7.2000, p. 1)”.

Artikel 19 Samenwerking 1. De lidstaten moeten met het oog op de doeltreffende uitvoering van deze richtlijn over passende controle- en onderzoeksmiddelen beschikken en zorgen ervoor dat de dienstverleners hun de vereiste informatie verschaffen. 2. De lidstaten werken samen met de andere lidstaten en wijzen daartoe één of meer contactpunten aan, waarvan zij nadere gegevens aan de andere lidstaten en aan de Commissie mededelen.

Buitengerechtelijke geschillenregeling 1. De lidstaten zorgen ervoor dat bij geschillen tussen verleners en afnemers van diensten van de informatiemaatschappij hun wetgeving geen belemmering vormt voor de in het nationale recht openstaande mogelijkheden van buitengerechtelijke geschillenregeling, met inbegrip van daartoe geëigende elektronische middelen. 2. De lidstaten moedigen organen voor buitengerechtelijke geschillenregeling, met name die voor consumentengeschillen, aan ervoor te zorgen dat voor de partijen passende procedurele garanties voorhanden zijn. 3. De lidstaten moedigen de organen voor de buitengerechtelijke geschillenregeling aan, de Commissie in kennis te stellen van belangrijke beslissingen die zij ten aanzien van de diensten van de informatiemaatschappij nemen en van alle andere informatie over de praktijk, het gebruik en de gewoonten betreffende de elektronische handel. Artikel 18 Beroep op rechterlijke instanties 1. De lidstaten zorgen ervoor dat hun nationale wetgeving op het gebied van diensten van de informatiemaatschappij voorziet in rechtsgedingen waarbij snel maatregelen kunnen worden getroffen — met inbegrip van voorlopige maatregelen — om de vermeende inbreuk te doen eindigen en om te verhinderen dat de betrokken belangen verder worden geschaad.

3. De lidstaten verstrekken zo spoedig mogelijk volgens het nationale recht de door een andere lidstaat of door de Commissie gevraagde bijstand en gegevens, waarvoor eveneens geëigende elektronische middelen kunnen worden gebruikt. 4. De lidstaten richten, ten minste langs elektronische weg toegankelijke, contactpunten in, tot welke de afnemers van de dienst en de dienstverleners zich kunnen richten om: a) algemene informatie over hun contractuele rechten en plichten te verkrijgen, alsmede over de klachtenprocedures en rechtsmiddelen in geval van een geschil, met inbegrip van de praktische aspecten van de toepassing van die mogelijkheden; b) nadere gegevens te verkrijgen van de autoriteiten, organisaties of verenigingen waar zij nadere informatie of praktische bijstand kunnen krijgen. 5. De lidstaten moedigen aan dat de Commissie in kennis wordt gesteld van de belangrijke administratieve en gerechtelijke beslissingen die op hun grondgebied worden genomen bij geschillen in verband met diensten van de informatiemaatschappij en over de praktijken, gebruiken of gewoonten betreffende de elektronische handel. De Commissie stelt de overige lidstaten van die beslissingen in kennis.

Artikel 20 Sancties

2. In de bijlage van Richtlijn 98/27/EG wordt het volgende toegevoegd: „11. Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in

De lidstaten stellen de sanctieregeling vast die van toepassing is op schendingen van de in toepassing van deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen en treffen alle maatregelen die nodig zijn om voor de tenuitvoerlegging van de sancties zorg te dragen. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.


17.7.2000

NL

Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen

Artikel 22

HOOFDSTUK IV

Omzetting

SLOTBEPALINGEN

Artikel 21

Heronderzoek

1. Uiterlijk op 17 juli 2003, en vervolgens om de twee jaar, legt de Commissie het Europees Parlement, de Raad en het Economisch en Sociaal Comité een verslag voor over de toepassing van deze richtlijn, dat zo nodig vergezeld gaat van voorstellen tot aanpassing aan de wettelijke, technische en economische ontwikkelingen op het gebied van de diensten van de informatiemaatschappij, in het bijzonder met betrekking tot misdaadpreventie, de bescherming van minderjarigen, de consumentenbescherming en het goed functioneren van de interne markt.

L 178/15

1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om voor 17 januari 2002 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis. 2. Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten. Artikel 23 Inwerkingtreding Deze richtlijn treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen. Artikel 24

2. Wanneer wordt nagegaan of de richtlijn aangepast moet worden, moet in dat verslag met name worden onderzocht of er voorstellen moeten worden gedaan ten aanzien van de aansprakelijkheid van aanbieders van superkoppelingen en zoekinstrumenten, de procedures voor kennisgeving en verwijdering, alsmede de aansprakelijkstelling na verwijdering van inhoud. Ook dient in het verslag de noodzaak te worden geanalyseerd van aanvullende voorwaarden voor de vrijstelling van aansprakelijkheid, zoals voorzien in de artikelen 12 en 13, in het licht van de technische ontwikkelingen en de mogelijkheid om de beginselen van de interne markt toe te passen op ongevraagde commerciële communicatie via elektronische post.

Adressaten Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten. Gedaan te Luxemburg, 8 juni 2000. Voor het Europees Parlement

Voor de Raad

De Voorzitster

De Voorzitter

N. FONTAINE

G. d’OLIVEIRA MARTINS


L 178/16

NL

Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen

BIJLAGE AFWIJKINGEN VAN ARTIKEL 3 In artikel 3, lid 3, bedoelde gebieden waarop artikel 3, leden 1 en 2, niet van toepassing zijn: — auteursrechten, naburige rechten, rechten bedoeld in Richtlijn 87/54/EEG (1) en in Richtlijn 96/9/EG (2), alsmede industriële-eigendomsrechten; — de uitgifte van elektronisch geld door instellingen waarvoor de lidstaten een van de in artikel 8, lid 1, van Richtlijn 2000/46/EG (3) bedoelde afwijkingen hebben toegepast; — artikel 44, lid 2, van Richtlijn 85/611/EEG (4); — artikel 30 en titel IV van Richtlijn 92/49/EEG (5), titel IV van Richtlijn 92/96/EEG (6), de artikelen 7 en 8 van Richtlijn 88/357/EEG (7) en artikel 4 van Richtlijn 90/619/EEG (8); — de vrijheid van de partijen om het op hun contract toepasselijke recht te kiezen; — contractuele verplichtingen betreffende consumentenovereenkomsten; — de formele geldigheid van contracten waarbij rechten op onroerende zaken ontstaan of worden overgedragen, indien op deze contracten ingevolge het recht van de lidstaat waar de onroerende zaak is gelegen, verplichte vormvereisten van toepassing zijn; — de toelaatbaarheid van ongevraagde commerciële communicatie per elektronische post.

(1) (2) (3) (4) (5) (6) (7) (8)

PB L 24 van 27.1.1987, blz. 36. PB L 77 van 27.3.1996, blz. 20. Nog niet in het Publicatieblad bekendgemaakt. PB L 375 van 31.12.1985, blz. 3. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 95/26/EG (PB L 168 van 18.7.1995, blz. 7). PB L 228 van 11.8.1992, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 95/26/EG. PB L 360 van 9.12.1992, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 95/26/EG. PB L 172 van 4.7.1988, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 92/49/EEG. PB L 330 van 29.11.1990, blz. 50. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 92/96/EEG.

17.7.2000


ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer) 16 oktober 2008 (*)

„Richtlijn 2000/31/EG – Artikel 5, lid 1, sub c – Elektronische handel – Internetdienstverlener – Elektronische post”

In zaak C-298/07, betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Bundesgerichtshof (Duitsland) bij beslissing van 26 april 2007, ingekomen bij het Hof op 22 juni 2007, in de procedure Bundesverband der Verbraucherzentralen Verbraucherzentrale Bundesverband eV

und

Verbraucherverbände

tegen deutsche internet versicherung AG, wijst HET HOF VAN JUSTITIE (Vierde kamer), samengesteld als volgt: K. Lenaerts, kamerpresident, R. Silva de Lapuerta, E. Juhász, G. Arestis en J. Malenovský (rapporteur), rechters, advocaat-generaal: D. Ruiz-Jarabo Colomer, griffier: R. Grass, gezien de stukken, gelet op de opmerkingen van: –

het Bundesverband der Verbraucherzentralen und Verbraucherverbände – Verbraucherzentrale Bundesverband eV, vertegenwoordigd door H. Büttner, Rechtsanwalt,

de deutsche internet versicherung AG, vertegenwoordigd door J. Kummer, Rechtsanwalt,

de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door I. Braguglia als gemachtigde, bijgestaan door F. Arena, avvocato dello Stato,

de Poolse regering, vertegenwoordigd door T. Nowakowski als gemachtigde,

de Zweedse regering, vertegenwoordigd door S. Johannesson als gemachtigde,

de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door E. Montaguti en G. Braun als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 15 mei 2008,


het navolgende Arrest 1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing heeft betrekking op artikel 5, lid 1, sub c, van richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt („richtlijn inzake elektronische handel”) (PB L 178, blz. 1; hierna: „richtlijn”).

2

Deze vraag is gerezen in een geding tussen het Bundesverband der Verbraucherzentralen und Verbraucherverbände – Verbraucherzentrale Bundesverband eV (hierna: „Bundesverband”) en de deutsche internet versicherung AG (hierna: „DIV”) dat ertoe strekt te vernemen of een dienstlener die uitsluitend via internet opereert, verplicht is om nog vóór de sluiting van een overeenkomst, aan zijn klanten zijn telefoonnummer op te geven. Toepasselijke bepalingen Gemeenschapsregeling

3

Artikel 2 van de richtlijn luidt: „Voor de doeleinden van deze richtlijn wordt verstaan onder: a)

‚diensten van de informatiemaatschappij’: diensten zoals omschreven in artikel 1, lid 2, van richtlijn 98/34/EG [van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (PB L 204, blz. 37)], zoals gewijzigd bij richtlijn 98/48/EG [van het Europees Parlement en de Raad van 20 juli 1998 (PB L 217, blz. 18)];

b)

‚dienstverlener’: iedere natuurlijke informatiemaatschappij levert;

of

rechtspersoon

die

een

dienst

van

de

[...] d)

‚afnemer van de dienst’: iedere natuurlijke of rechtspersoon die, al dan niet voor beroepsdoeleinden, gebruikmaakt van een dienst van de informatiemaatschappij, in het bijzonder om informatie te verkrijgen of toegankelijk te maken;

[...]” 4

Artikel 5, lid 1, van de richtlijn bepaalt: „1. In aanvulling op de overige informatievoorschriften van het gemeenschapsrecht zorgen de lidstaten ervoor dat de dienstverlener ten minste de volgende informatie gemakkelijk, rechtstreeks en permanent toegankelijk maakt voor de afnemers van de dienst en voor de bevoegde autoriteiten: a)

de naam van de dienstverlener;

b)

het geografische adres waar de dienstverlener gevestigd is;


c)

nadere gegevens die een snel contact en een rechtstreekse en effectieve communicatie met de dienstverlener mogelijk maken, met inbegrip van diens elektronischepostadres;

[...]” Nationale regeling 5

§ 5, lid 1, punten 1 en 2, van de wet inzake elektronische media (Telemediengesetz) van 26 februari 2007 (BGBl. 2007 I, blz. 179), voorziet: „1. Dienstverleners hebben voor zakelijk, in de regel tegen betaling aangeboden elektronische media de volgende informatie gemakkelijk, rechtstreeks en permanent toegankelijk: 1)

de naam en het adres waar zij gevestigd zijn, en voor rechtspersonen ook hun rechtsvorm, hun vertegenwoordigingsbevoegden en voor zover er gegevens over het kapitaal van de vennootschap bestaan, het maatschappelijk kapitaal en, voor zover alle in geld te storten bijdragen nog niet zijn betaald, het bedrag aan bijdragen aan het maatschappelijk kapitaal dat nog uitstaat;

2)

gegevens, waaronder hun elektronischepostadres, die een snel elektronisch contact en rechtstreekse communicatie met hen mogelijk maken [...]”

Hoofdgeding en prejudiciële vragen 6

De DIV is een verzekeringsmaatschappij voor motorvoertuigen die haar diensten uitsluitend via het internet aanbiedt. Op de pagina’s van haar website, vermeldt deze maatschappij haar postadres en haar elektronischepostadres, maar niet haar telefoonnummer. Dit wordt enkel meegedeeld na de sluiting van een verzekeringsovereenkomst. Personen die in de diensten van de DIV geïnteresseerd zijn, kunnen daarentegen met behulp van een contactformulier vragen aan haar stellen die per elektronische post worden beantwoord.

7

Het Bundesverband, de Duitse federatie van consumentenverenigingen, meent echter dat de DIV verplicht is haar telefoonnummer op haar website te vermelden. Dit zou immers het enige middel zijn dat rechtstreekse communicatie tussen een potentiële klant en die verzekeringsmaatschappij mogelijk maakt. Het Bundesverband heeft dan ook bij het Landgericht Dortmund tegen de DIV beroep ingesteld dat ertoe strekt haar te gelasten tot staking van het aanbod van verzekeringsdiensten aan consumenten via internet zonder dat rechtstreeks telefonisch contact met deze verzekeringsmaatschappij mogelijk is.

8

Het Landgericht Dortmund heeft de vordering van het Bundesverband toegewezen. De appèlrechter heeft deze daarentegen verworpen. Deze rechterlijke instantie was van oordeel dat het niet onmisbaar was een telefoonnummer te vermelden om rechtstreekse communicatie tussen de klant en de dienstverlener mogelijk te maken. Dergelijke communicatie kon immers ook worden gewaarborgd door het elektronische contactformulier, nu er geen derde in de communicatie tussen de potentiële klant en de DIV werd ingeschakeld. Aangezien de DIV bovendien binnen 30 tot 60 minuten op de door de consumenten gestelde vragen antwoordde, werd ook aan het vereiste van snelle communicatie voldaan.

9

Het Bundesverband heeft bij het Bundesgerichtshof een beroep tot „Revision” ingesteld strekkende tot veroordeling van de DIV.

10

Volgens het Bundesgerichtshof kan, hoewel de tekst van artikel 5, lid 1, sub c, van de richtlijn niet vereist dat een telefoonnummer wordt vermeld, het doel van deze bepaling evenwel een


dergelijke opgave verlangen. Er bestaat in Duitsland bovendien controverse over die vraag in de rechtspraak en de rechtsleer. Zo is in de memorie van toelichting bij het regeringsvoorstel voor een wet op de elektronische handel (Elektronischer Geschäftsverkehr-Gesetz), aangegeven dat een telefoonnummer moet worden vermeld. Het Bundesgerichtshof geeft ook te kennen dat een communicatie in de vorm van een woord en weerwoord, in de zin van een echte dialoog, enkel per telefoon mogelijk is. 11

Anderzijds zouden de beperkingen die voortvloeien uit een verplichting om op telefonisch gestelde vragen van potentiële klanten te antwoorden, de DIV dwingen om haar bedrijfsconcept om uitsluitend via het internet aan klantenwerving te doen, te veranderen, met als risico dat een hindernis voor de bevordering van elektronische handel wordt opgeworpen. Bovendien zou een telefoonnummer waaraan te hoge kosten zijn verbonden de consument kunnen ontmoedigen om contact op te nemen met de dienstverlener, hetgeen tot gevolg heeft dat deze communicatiemethode ondoeltreffend wordt.

12

In die omstandigheden heeft het Bundesgerichtshof de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de hierna volgende prejudiciële vragen gesteld: „1)

Is een dienstverlener op grond van artikel 5, lid 1, sub c, van richtlijn [...] verplicht om vóór de sluiting van een overeenkomst met een afnemer van de dienst een telefoonnummer op te geven om snel contact en een rechtstreekse en effectieve communicatie mogelijk te maken?

2)

Indien het antwoord op de eerste vraag ontkennend is: a)

Moet de dienstverlener op grond van artikel 5, lid 1, sub c, van [de] richtlijn, naast het opgeven van een elektronischepostadres, vóór de sluiting van een overeenkomst met een afnemer van de dienst een tweede communicatiemethode mogelijk maken?

b)

Zo ja, volstaat dan als tweede communicatiemethode dat de dienstverlener een aanvraagformulier ter beschikking stelt, waarmee de afnemer zich via het internet tot de dienstverlener kan wenden, en dat de aanvraag van de afnemer door de dienstverlener per elektronische post wordt beantwoord?”

Beantwoording van de prejudiciële vragen 13

Met deze vragen, die tezamen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 5, lid 1, sub c, van de richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat de dienstverlener aan de afnemers van de dienst, nog vóór de sluiting van een overeenkomst met laatstgenoemden, naast zijn elektronischepostadres, andere informatie moet verstrekken die een aanvullende communicatiemethode openstelt en, indien een dergelijke verplichting inderdaad bestaat, of deze informatie ook een telefoonnummer moet omvatten dan wel of een elektronisch contactformulier volstaat.

14

Het Bundesverband en de Italiaanse regering zijn van mening dat naast het elektronischepostadres, andere informatie die toegang geeft tot een aanvullende communicatiemethode door de dienstverlener ter beschikking van de afnemer van de dienst moet worden gesteld. De DIV, de Poolse regering, de Zweedse regering en de Commissie van de Europese Gemeenschappen stellen het tegenovergestelde.

15

Om te beginnen zij herinnerd aan de vaste rechtspraak, dat voor de uitlegging van een gemeenschapsrechtelijke bepaling niet enkel rekening moet worden gehouden met de bewoordingen ervan, maar ook met de context en de doelstellingen die de regeling waarvan zij


deel uitmaakt, nastreeft (zie meer bepaald arresten van 18 mei 2000, KVS International, C-301/98, Jurispr. blz. I-3583, punt 21; 19 september 2000, Duitsland/Commissie, C-156/98, Jurispr. blz. I-6857, punt 50; 6 juli 2006, Commissie/Portugal, C-53/05, Jurispr. blz. I-6215, punt 20, en 23 november 2006, ZVK, C-300/05, Jurispr. blz. I-11169, punt 15). 16

Krachtens artikel 5, lid 1, sub c, van de richtlijn moet de dienstverlener voor de afnemers van de dienst ten minste zijn contactgegevens, met inbegrip van zijn elektronischepostadres, toegankelijk maken om voor die afnemers een snel contact en een rechtstreekse en effectieve communicatie met hem mogelijk te maken.

17

Uit de bewoordingen van dit artikel 5, lid 1, sub c, en meer bepaald de uitdrukking „met inbegrip van”, volgt dat de gemeenschapswetgever van de dienstverlener heeft willen verlangen dat hij aan de afnemers van de dienst, naast zijn elektronischepostadres, andere informatie ter beschikking stelt met behulp waarvan het door die bepaling nagestreefde resultaat kan worden bereikt.

18

Deze letterlijke uitlegging wordt bevestigd door de context van artikel 5, lid 1, sub c, van de richtlijn. Ingevolge artikel 5, lid 1, sub b, van de richtlijn, maakt het geografische adres van de dienstverlener ook deel uit van de informatie die de dienstverlener toegankelijk moet maken voor de afnemers van de dienst. Uit de bewoordingen van deze laatste bepaling volgt dus duidelijk dat de gemeenschapswetgever geen beperkingen heeft willen stellen aan de mogelijkheden om enkel via elektronische post contact op te nemen en met de dienstverlener te communiceren, maar aan de afnemers van de dienst toegang tot een postadres heeft willen geven.

19

Wat de door de richtlijn nagestreefde doelstellingen betreft, moet in de eerste plaats worden opgemerkt dat ingevolge artikel 1, lid 1, en de punten 3 tot en met 6 en 8 van de considerans daarvan volgt, dat zij beoogt bij te dragen aan de ontwikkeling van de diensten van de informatiemaatschappij en wil profiteren van de mogelijkheden die de interne markt voor elektronische communicatie biedt.

20

Ofschoon de gemeenschapswetgever de ontwikkeling van de elektronische handel heeft willen bevorderen, volgt uit geen enkele overweging van de considerans van de richtlijn dat deze de elektronische handel van de rest van de interne markt heeft willen isoleren. Bijgevolg geeft de formulering „elektronischepostadres” in artikel 5, lid 1, sub c, van de richtlijn, uitdrukking aan de wens van de gemeenschapswetgever zich ervan te vergewissen dat deze informatie die tot elektronische communicatie toegang geeft, verplicht wordt verstrekt door de dienstverleners, zonder dat dit echter hoeft te betekenen dat andere communicatiemethoden, die niet langs elektronische weg verlopen, niet als aanvulling kunnen worden gebruikt.

21

Zonder immers in voorkomend geval een andere communicatiemethode te kunnen toepassen, zouden de afnemers van de dienst, ingeval zij in een situatie zouden verkeren dat zij na aanvankelijk langs elektronische weg met de dienstverlener contact te hebben opgenomen, tijdelijk geen toegang tot het elektronische netwerk hebben, verstoken blijven van de mogelijkheid om een overeenkomst te sluiten en dientengevolge van die markt worden uitgesloten. Deze uitsluiting kan de betrokken sector ten opzichte van de rest van de markt verzwakken en afsluiten en derhalve een hindernis opwerpen voor de werking van de interne markt, waardoor de richtlijn haar nuttig effect wordt ontnomen.

22

Zoals in de tweede plaats met name uit artikel 1, lid 3, en de punten 7, 10 en 11 van de considerans volgt, beoogt de richtlijn ook de belangen van de consumenten te beschermen. Een dergelijke bescherming moet in alle stadia van het contact tussen de dienstverlener en de afnemers van de diensten zijn verzekerd.


23

Hieruit volgt dat aangezien de door de dienstverlener verstrekte informatie de afnemers van de dienst in staat stelt om de reikwijdte van hun toekomstige verplichting te kennen, door hen met name te behoeden voor bepaalde risico’s op fouten die tot de sluiting van een nadelige overeenkomst kunnen leiden, een aanvullende communicatiemethode vóór die sluiting noodzakelijk kan zijn.

24

Bovendien kan het aanbod van een aanvullende communicatiemethode, die in voorkomend geval niet langs elektronische weg verloopt, niet worden beschouwd als een zware economische last voor een dienstverlener die zijn diensten via internet aanbiedt. Een dergelijke dienstverlener richt zich in de regel tot consumenten die gemakkelijk tot het elektronische netwerk toegang hebben en met die vorm van communicatie vertrouwd zijn. Bijgevolg zal slechts in uitzonderlijke gevallen elektronische communicatie hoeven worden aangevuld met nietelektronische communicatie.

25

Uit een en ander volgt dat de dienstverlener uit hoofde van artikel 5, lid 1, sub c, van de richtlijn gehouden is aan de afnemers van de dienst een snelle, rechtstreekse en effectieve communicatiemethode te bieden, die een aanvulling op zijn elektronischepostadres vormt.

26

Bijgevolg moet worden nagegaan of de informatie die deze andere communicatiemethode voor de afnemers van de dienst toegankelijk maakt, noodzakelijkerwijs een telefoonnummer moet omvatten.

27

Anders dan de DIV, de Poolse regering, de Zweedse regering en de Commissie, betogen het Bundesverband en de Italiaanse regering dat de dienstverlener gehouden is om aan de afnemers van de dienst zijn telefoonnummer te geven, omdat enkel de telefoon voldoet aan het vereiste van rechtstreekse en effectieve communicatie in de zin van de richtlijn. Rechtstreekse communicatie veronderstelt immers dwingend dat van persoon tot persoon wordt gecommuniceerd en effectieve communicatie dat de doorgegeven informatie niet op een later tijdstip, maar vrijwel direct wordt verwerkt.

28

Vaststaat dat communicatie via de telefoon kan worden beschouwd als rechtstreekse en effectieve communicatie, ook al laat deze geen tastbaar spoor na en levert zij geen bewijs ten aanzien van de inhoud ervan op zodra zij is beëindigd.

29

In dit verband moet meteen duidelijk worden gemaakt dat het bijwoord „rechtstreeks” in de zin van artikel 5, lid 1, sub c, van de richtlijn niet noodzakelijkerwijs impliceert dat communicatie in de vorm van woord en weerwoord, dus een echte dialoog, moet plaatsvinden, maar enkel dat er geen sprake mag zijn van een tussenpersoon.

30

Daarnaast kan effectieve communicatie evenmin betekenen dat een vraag ogenblikkelijk moeten worden beantwoord. Er moet integendeel van worden uitgegaan dat communicatie effectief is als deze ertoe leidt dat de juiste informatie binnen een termijn die strookt met de behoeften en gewettigde verwachtingen van de afnemer wordt verkregen.

31

Duidelijk is dat er naast de telefoon andere vormen van communicatie bestaan die aan de criteria van rechtstreekse en effectieve communicatie, bedoeld in artikel 5, lid 1, sub c, van de richtlijn, voldoen, namelijk communicatie zonder tussenpersoon en voldoende soepel, zoals persoonlijk contact met een verantwoordelijke ten kantore van de dienstverlener of via telefax.

32

Gelet op al deze elementen hoeft de informatie over de toegang tot deze andere communicatiemethode, die de dienstverlener gehouden is nog vóór de sluiting van een overeenkomst aan de afnemers van de dienst te verstrekken, niet noodzakelijkerwijs een telefoonnummer te omvatten.


33

Op basis van de in deze analyse gegeven antwoorden, kan eveneens een antwoord worden gegeven op de vraag of een elektronisch contactformulier, waarmee de afnemers van de dienst zich via internet tot de dienstverlener kunnen wenden, waarop deze laatste via elektronische post antwoordt, aan de vereisten van de richtlijn voldoet.

34

Het Bundesverband, hierin in wezen gesteund door de Italiaanse regering, meent dat het elektronische contactformulier irrelevant is nu dit geen snel, rechtstreeks en effectief contact mogelijk maakt. De DIV en Commissie zijn daarentegen van mening dat een dergelijk formulier volstaat, met name omdat de richtlijn niet het vereiste van „parallelle-simultane” communicatie stelt.

35

Het is waar dat een elektronisch contactformulier kan worden beschouwd als een middel dat rechtstreekse en effectieve communicatie in de zin van artikel 5, lid 1, sub c, van de richtlijn biedt wanneer, zoals in het hoofdgeding ook uit de stukken volgt, de dienstverlener de door de consumenten gestelde vragen binnen een termijn van 30 tot 60 minuten beantwoordt.

36

Echter, in de vrij uitzonderlijke gevallen dat een afnemer van de dienst na het aanvankelijk langs elektronische weg opgenomen contact, verstoken blijft van toegang tot het elektronische netwerk, wat verschillende oorzaken kan hebben, zoals een reis, vakantie of een werkgerelateerde opdracht, kan communicatie door middel van een elektronisch contactformulier niet als effectief in de zin van artikel 5, lid 1, sub c, van de richtlijn worden beschouwd.

37

Daar dit formulier immers ook een communicatiemethode langs elektronische weg is, leidt het verplichte gebruik van een formulier op internet ertoe dat in dergelijke situaties geen soepele, en dus effectieve, communicatie tussen de dienstverlener en de afnemer van de dienst mogelijk is, hetgeen in strijd is met artikel 5, lid 1, sub c, van de richtlijn.

38

In de in punt 36 van het onderhavige arrest omschreven gevallen is het aanbod van enkel een elektronisch contactformulier evenmin verenigbaar met de wil van de gemeenschapswetgever, die, zoals uiteengezet in punt 20 van het onderhavige arrest, de ontwikkeling van de elektronische handel heeft willen stimuleren, maar deze niet van de rest van de interne markt heeft willen isoleren.

39

Bijgevolg moet de dienstverlener in dergelijke situaties op verzoek van de afnemer van de dienst, voor deze een niet-elektronische communicatiemethode toegankelijk maken, zodat diegene effectief kan blijven communiceren.

40

Gelet op een en ander, moet op de gestelde vragen worden geantwoord dat artikel 5, lid 1, sub c, van de richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat de dienstverlener verplicht is voor de afnemers van de dienst, nog vóór de sluiting van een overeenkomst met laatstgenoemden, naast zijn elektronischepostadres andere informatie beschikbaar te stellen op basis waarvan snel contact kan worden opgenomen en rechtstreekse en effectieve communicatie mogelijk is. Deze informatie hoeft niet noodzakelijkerwijs een telefoonnummer te zijn. Zij kan de vorm van een elektronisch contactformulier aannemen, met behulp waarvan de afnemers van de dienst zich via internet tot de dienstverlener kunnen wenden en waarop deze per elektronische post antwoordt, behalve wanneer een afnemer van de dienst die, na aanvankelijk langs elektronische weg in contact te zijn getreden met de dienstverlener, geen toegang heeft tot het elektronische netwerk, om toegang tot een niet-elektronische communicatiemethode verzoekt. Kosten


41

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking. Het Hof van Justitie (Vierde kamer) verklaart voor recht: Artikel 5, lid 1, sub c, van richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt („richtlijn inzake elektronische handel”), moet aldus worden uitgelegd dat de dienstverlener verplicht is voor de afnemers van de dienst, nog vóór de sluiting van een overeenkomst met laatstgenoemden, naast zijn elektronischepostadres andere informatie beschikbaar te stellen op basis waarvan snel contact kan worden opgenomen en rechtstreekse en effectieve communicatie mogelijk is. Deze informatie hoeft niet noodzakelijkerwijs een telefoonnummer te zijn. Zij kan de vorm van een elektronisch contactformulier aannemen, met behulp waarvan de afnemers van de dienst zich via internet tot de dienstverlener kunnen wenden en waarop deze per elektronische post antwoordt, behalve wanneer een afnemer van de dienst die, na aanvankelijk langs elektronische weg in contact te zijn getreden met de dienstverlener, geen toegang heeft tot het elektronische netwerk, om toegang tot een niet-elektronische communicatiemethode verzoekt. ondertekeningen

* Procestaal: Duits.


Nieuwsbrief november-december 2008

E-commerce: dienstverleners moeten meer aanbieden dan enkel contact via e-mail In een zaak van 16 oktober 2008 heeft het Europese Hof van Justitie (HvJEG) de vraag behandeld of een dienstverlener die uitsluitend op het internet opereert verplicht is om vóór het sluiten van een overeenkomst zijn telefoonnummer aan klanten te verstrekken. Het HvJEG oordeelde dat dienstverleners vóór het sluiten van een overeenkomst andere communicatiemethodes moeten aanbieden omdat contact alleen via e-mail niet voldoende is. Behoudens één mogelijke uitzondering is het contact via telefoon echter niet noodzakelijk. De vragen die aan het Europese Hof van Justitie zijn voorgelegd Deze kwestie is door een Duitse rechtbank naar het HvJEG verwezen. Het HvJEG diende te beslissen of een verzekeringsmaatschappij die haar diensten uitsluitend op het internet aanbiedt ook haar telefoonnummer dient te vermelden naast het postadres en elektronische postadres die reeds op de webpagina staan vermeld. In dit geval werd het telefoonnummer enkel meegedeeld nadat de overeenkomst was gesloten. Belangstellenden konden hun vragen wel stellen via een on-line contactformulier en de antwoorden werden via e-mail verzonden. Het HvJEG oordeelde dat een e-commerce dienstverlener vóór het sluiten van de overeenkomst verplicht is om de afnemers van de diensten, naast een e-mailadres, te voorzien van andere informatie die de afnemers in staat stellen om op een rechtstreekse en effectieve wijze in contact te komen met de dienstverlener. Hoewel deze informatie niet noodzakelijkerwijs een telefoonnummer hoeft te zijn, omdat een elektronisch formulier of andere middelen ook kunnen volstaan, zijn er situaties waarin een telefoonnummer noodzakelijk is. Enkel e-mail contact met de dienstverlener is niet voldoende... Het HvJEG stelde dat, ondanks de aanmoediging van de ontwikkeling van e-commerce, het niet uit de Richtlijn Elektronische Handel volgt dat elektronische handel wordt beschouwd als zijnde geïsoleerd van de rest van de interne markt. Daarom hoeft het vermelden van 'email adres' in de Richtlijn niet te betekenen dat het de bedoeling van de Richtlijn is dat andere communicatiemethoden, die niet langs elektronische weg verlopen, niet als aanvulling kunnen worden gebruikt.


...ook andere middelen vereist voor communicatie op een rechtstreekse en effectieve wijze In plaats daarvan is de dienstverlener volgens de Richtlijn Elektronische Handel verplicht om afnemers van de dienst een snelle, rechtstreekse en effectieve communicatiemethode te bieden, die een aanvulling op zijn elektronische postadres vormt. De vraag die dan rijst is of de informatie die deze andere communicatiemethode voor de afnemers van de dienst toegankelijk maakt, noodzakelijkerwijs een telefoonnummer moet omvatten. Geen absoluut vereiste om contact via de telefoon aan te bieden Het HvJEG wees de stelling af dat een dienstverlener gehouden is om aan de afnemers van de dienst zijn telefoonnummer te geven, omdat enkel de telefoon zou voldoen aan het vereiste van rechtstreekse en effectieve communicatie. Ten eerste merkte het HvJEG op dat 'rechtstreeks' niet noodzakelijkerwijs impliceert dat communicatie in de vorm van woord en weerwoord of een echte dialoog moet plaatsvinden, maar enkel dat er geen sprake mag zijn van een tussenpersoon. Ten tweede betekent effectieve communicatie niet dat een vraag ogenblikkelijk moeten worden beantwoord. Er moet integendeel van worden uitgegaan dat communicatie effectief is als deze ertoe leidt dat de juiste informatie binnen een termijn die strookt met de behoeften en gewettigde verwachtingen van de afnemer wordt verkregen. Het HvJEG oordeelde derhalve dat de dienstverlener niet noodzakelijkerwijs een telefoonnummer dient te verstrekken, omdat er andere vormen van communicatie bestaan die aan de criteria van rechtstreekse en effectieve communicatie voldoen, zoals persoonlijk contact met een verantwoordelijke ten kantore van de dienstverlener of via telefax. Elektronische contactformulieren voldoen, behoudens 茅茅n uitzondering De HvJEG oordeelde dat een elektronisch contactformulier (zoals in de Duitse zaak gebruikt) kan worden beschouwd als een middel dat rechtstreekse en effectieve communicatie biedt wanneer de dienstverlener de door de consumenten gestelde vragen binnen een termijn van 30 tot 60 minuten beantwoordt. Dit is echter niet het geval in vrij uitzonderlijke gevallen waarin een afnemer van de dienst, na het aanvankelijk langs elektronische weg opgenomen contact, verstoken blijft van toegang tot het elektronische netwerk, wat verschillende oorzaken kan hebben, zoals een reis, vakantie of een werkgerelateerde opdracht. In dit geval dient de dienstverlener, op verzoek, een andere communicatiemethode, die niet langs elektronische weg verloopt, toegankelijk maken om te zorgen voor effectieve communicatie. Conclusies Deze uitspraak van het HvJEG is belangrijk omdat deze duidelijk maakt dat binnen alle lidstaten van de EU e-commerce bedrijven meer dan enkel een e-mail adres dienen te verstrekken als een contactmiddel v贸贸r de sluiting van de overeenkomst. Door deze uitspraak zullen e-commerce bedrijven aanvullende communicatiemethodes anders


dan e-mail aan dienen te bieden. Dit betekent echter niet dat zij een algemeen telefoonnummer voor alle belanghebbenden moeten instellen, omdat andere (elektronische en niet-elektronische) rechtstreekse en effectieve communicatiemethoden ook voldoen. Enkel als afnemers om communicatiemethoden die niet langs elektronische weg verlopen verzoeken vanwege het ontbreken van toegang tot een elektronisch netwerk, zijn dienstverleners verplicht om hun procedures te wijzigen door het aanbieden van communicatiemethoden die niet langs elektronische weg verlopen (zoals via de telefoon), teneinde effectief te kunnen blijven communiceren. Christoph Jeloschek Tel: +31 20 5506 846 E-mail: christoph.jeloschek@kvdl.nl











L 304/64

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

22.11.2011

RICHTLIJNEN RICHTLIJN 2011/83/EU VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 25 oktober 2011 betreffende consumentenrechten, tot wijziging van Richtlijn 93/13/EEG van de Raad en van Richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 85/577/EEG en van Richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad (Voor de EER relevante tekst)

standaardregels vast te stellen voor de gemeenschappe­ lijke aspecten van overeenkomsten op afstand en buiten verkoopruimten gesloten overeenkomsten en daarmee een stap verder te gaan dan de benadering van minimale harmonisatie waarop de vroegere richtlijnen gebaseerd waren, terwijl de lidstaten wordt toegestaan ten aanzien van bepaalde aspecten nationale regels te handhaven of vast te stellen.

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie, (3)

In artikel 169, lid 1, en artikel 169, lid 2, onder a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) is bepaald dat de Unie dient bij te dragen tot de verwezenlijking van een hoog niveau van consumenten­ bescherming door middel van maatregelen die zij op grond van artikel 114 van het Verdrag neemt.

(4)

De interne markt dient volgens artikel 26, lid 2, van het VWEU een ruimte zonder binnengrenzen te omvatten waarin het vrije verkeer van goederen en diensten en de vrijheid van vestiging zijn gewaarborgd. Harmonisatie van bepaalde aspecten van overeenkomsten op afstand en buiten verkoopruimten gesloten consumentenovereen­ komsten is noodzakelijk voor de bevordering van een echte interne markt voor de consument, waarbij een juist evenwicht ontstaat tussen een hoog beschermingsniveau voor de consument en het concurrentievermogen van het bedrijfsleven, met inachtneming van het subsidiariteits­ beginsel.

(5)

Het grensoverschrijdende potentieel van verkoop op af­ stand, dat een van de voornaamste zichtbare resultaten van de interne markt zou moeten zijn, wordt niet ten volle benut. Vergeleken met de significante groei van de binnenlandse verkoop op afstand in de afgelopen jaren is groei van de grensoverschrijdende verkoop op afstand beperkt gebleven. Deze discrepantie is met name opval­ lend wat de verkoop via internet betreft, waar een groot potentieel voor verdere groei bestaat. De ontwikkeling van het grensoverschrijdende potentieel van buiten ver­ koopruimten gesloten overeenkomsten (rechtstreekse ver­ koop) wordt belemmerd door een aantal factoren, waar­ onder de uiteenlopende nationale regels inzake con­ sumentenbescherming waarmee het bedrijfsleven reke­ ning moet houden. Vergeleken met de groei van de bin­ nenlandse rechtstreekse verkoop in de afgelopen jaren, met name in de dienstensector, bijvoorbeeld nutsbedrij­ ven, is het aantal consumenten dat langs deze weg grens­ overschrijdend koopt nauwelijks toegenomen. Gezien

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

(2)

In Richtlijn 85/577/EEG van de Raad van 20 december 1985 betreffende de bescherming van de consument bij buiten verkoopruimten gesloten overeenkomsten (4) en Richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 1997 betreffende de bescherming van de consument bij op afstand gesloten overeenkomsten (5) is een aantal contractuele rechten van consumenten vast­ gelegd.

Deze richtlijnen zijn opnieuw bestudeerd, in het licht van de opgedane ervaringen, met het oog op het vereenvou­ digen en bijwerken van de toepasselijke regels, het weg­ nemen van inconsistenties en het opvullen van onwen­ selijke lacunes. Uit dit onderzoek is gebleken dat het zinvol is de twee genoemde richtlijnen te vervangen door een enkele richtlijn. Deze richtlijn dient dan ook

(1) PB C 317 van 23.12.2009, blz. 54. (2) PB C 200 van 25.8.2009, blz. 76. (3) Standpunt van het Europees Parlement van 23 juni 2011 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 10 oktober 2011. (4) PB L 372 van 31.12.1985, blz. 31. (5) PB L 144 van 4.6.1997, blz. 19.


22.11.2011

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

de sterk toegenomen mogelijkheden om zaken te doen in veel lidstaten, zouden kleine en middelgrote ondernemin­ gen (inclusief individuele handelaren) en vertegenwoordi­ gers van firma's die rechtstreeks verkopen eigenlijk meer geneigd moeten zijn om deze nieuwe mogelijkheden te ontdekken, met name in grensregio's. De volledige har­ monisatie van consumenteninformatie en van het herroe­ pingsrecht voor overeenkomsten op afstand en buiten verkoopruimten gesloten overeenkomsten zal dan ook bijdragen tot een hoog beschermingsniveau voor de con­ sument en een beter functioneren van de b2c-interne markt. (6)

Bepaalde ongelijkheden vormen ernstige belemmeringen voor het goede functioneren van de interne markt, ten nadele van handelaren en consumenten. Deze ongelijk­ heden verhogen de nalevingskosten voor handelaren die grensoverschrijdend goederen willen verkopen of dien­ sten willen aanbieden. Een al te grote versnippering on­ dermijnt ook het vertrouwen van de consument in de interne markt.

(7)

Volledige harmonisatie van een aantal centrale regelge­ vingsaspecten moet de rechtszekerheid voor zowel de consumenten als de handelaren aanzienlijk verbeteren. Zowel de consumenten als de handelaren moeten kun­ nen vertrouwen op één enkel regelgevend kader, dat op basis van duidelijk omschreven rechtsbegrippen bepaalde aspecten van b2c-overeenkomsten in de gehele Unie re­ gelt. Het effect van dergelijke harmonisatie zou moeten zijn de barrières op te heffen die het gevolg zijn van de versnippering van de regelgeving en de interne markt op dit terrein te voltooien. Het wegnemen van die barrières is alleen mogelijk door uniforme regels op Unieniveau vast te stellen. Bovendien moeten de consumenten een hoog gemeenschappelijk niveau van bescherming genie­ ten in de gehele Unie.

(8)

De te harmoniseren regelgevingsaspecten dienen alleen betrekking te hebben op tussen handelaren en con­ sumenten gesloten overeenkomsten. Bijgevolg mag deze richtlijn geen afbreuk doen aan de nationale wetgeving inzake arbeidsovereenkomsten, overeenkomsten betref­ fende het erfrecht, overeenkomsten met betrekking tot het familierecht, en overeenkomsten met betrekking tot de oprichting en de organisatie van vennootschappen en partnerschapsovereenkomsten.

(9)

Deze richtlijn stelt regels vast betreffende de informatie die verstrekt dient te worden voor overeenkomsten op afstand, buiten verkoopruimten gesloten overeenkomsten en andere overeenkomsten dan overeenkomsten op af­ stand en buiten verkoopruimten gesloten overeenkom­ sten. Deze richtlijn regelt tevens het herroepingsrecht bij overeenkomsten op afstand en buiten verkoopruimten gesloten overeenkomsten en harmoniseert een aantal be­ palingen over de uitvoering en enkele andere aspecten van b2c-overeenkomsten.

(10)

Deze richtlijn dient Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I) (1) onverlet te laten.

(1) PB L 177 van 4.7.2008, blz. 6.

L 304/65

(11)

Deze richtlijn dient bepalingen van de Unie betreffende specifieke sectoren, zoals geneesmiddelen voor menselijk gebruik, medische hulpmiddelen, privacy en elektronische communicatie, rechten van patiënten bij grensoverschrij­ dende gezondheidszorg, etikettering van levensmiddelen en de interne markt voor elektriciteit en aardgas, onverlet te laten.

(12)

De in deze richtlijn opgenomen informatievoorschriften dienen een aanvulling te zijn op de informatievoorschrif­ ten in Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parle­ ment en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (2) en Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektro­ nische handel, in de interne markt („richtlijn elektro­ nische handel”) (3). De mogelijkheid voor de lidstaten om aan op hun grondgebied gevestigde dienstverrichters additionele informatieverplichtingen op te leggen moet gehandhaafd blijven.

(13)

De lidstaten dienen bevoegd te blijven om, overeenkom­ stig het Unierecht, de bepalingen van deze richtlijn toe de passen op gebieden die niet onder het toepassingsgebied ervan vallen. Daarom mag een lidstaat, met betrekking tot overeenkomsten die buiten het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen, nationale wetgeving handhaven of invoeren die overeenstemt met de bepalingen of een aan­ tal bepalingen van deze richtlijn. Zo kunnen de lidstaten besluiten de toepassing van de voorschriften van deze richtlijn uit te breiden naar rechtspersonen of natuurlijke personen die geen „consumenten” zijn in de zin van deze richtlijn, zoals niet-gouvernementele organisaties, star­ tende ondernemingen of kleine en middelgrote onder­ nemingen. Evenzo kunnen de lidstaten de bepalingen van deze richtlijn toepassen op overeenkomsten die geen „overeenkomsten op afstand” in de zin van deze richtlijn zijn, bijvoorbeeld omdat zij niet in het kader van een georganiseerd systeem voor verkoop of dienst­ verlening op afstand worden gesloten. Bovendien kunnen de lidstaten ook nationale voorschriften handhaven of invoeren voor aangelegenheden die door deze richtlijn niet specifiek behandeld worden, zoals aanvullende voor­ schriften betreffende verkoopovereenkomsten, met in­ begrip van regels over de levering van goederen, of ver­ plichtingen betreffende het verstrekken van informatie tijdens het bestaan van een overeenkomst.

(14)

Deze richtlijn mag geen afbreuk doen aan het nationale recht op het gebied van het verbintenissenrecht voor de verbintenissenrechtelijke aspecten die niet door deze richtlijn worden geregeld. Deze richtlijn dient derhalve het nationale recht inzake bijvoorbeeld het sluiten of de geldigheid van een overeenkomst, zoals in het geval van het ontbreken van overeenstemming, onverlet te la­ ten. De richtlijn mag evenmin afbreuk doen aan het na­ tionale recht inzake de algemene contractuele rechtsmid­ delen, de regels inzake de openbare economische orde, bijvoorbeeld regels betreffende buitensporige prijzen of woekerprijzen, en de regels betreffende onethische rechts­ handelingen.

(2) PB L 376 van 27.12.2006, blz. 36. (3) PB L 178 van 17.7.2000, blz. 1.


L 304/66

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

(15)

Deze richtlijn dient de taalvereisten voor consumenten­ overeenkomsten niet te harmoniseren. De lidstaten kun­ nen in hun nationale recht derhalve taalvereisten hand­ haven of invoeren met betrekking tot de contractuele informatie en de bedingen in overeenkomsten.

(16)

Deze richtlijn mag geen afbreuk doen aan het nationale recht inzake juridische vertegenwoordiging, zoals de voorschriften betreffende de persoon die namens of voor rekening van de handelaar optreedt (zoals een agent of trustee). De lidstaten dienen in dezen bevoegd te blij­ ven. Deze richtlijn dient van toepassing te zijn op alle handelaren, ongeacht of zij publiek of privaat zijn.

(17)

Onder de definitie van consument dienen natuurlijke per­ sonen te vallen die buiten hun handels-, bedrijfs-, am­ bachts- of beroepsactiviteit handelen. Bij gemengde over­ eenkomsten, waar een overeenkomst wordt gesloten voor doeleinden die deels binnen en deels buiten de handels­ activiteit van de persoon liggen en het handelsoogmerk zo beperkt is dat het binnen de globale context van de overeenkomst niet overheerst, dient die persoon echter ook als consument te worden aangemerkt.

(18)

Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de vrijheid van de lidstaten om in overeenstemming met het recht van de Unie te bepalen wat zij als diensten van algemeen eco­ nomisch belang beschouwen, hoe deze diensten moeten worden georganiseerd en gefinancierd, in overeenstem­ ming met de regels inzake staatssteun, en aan welke bij­ zondere verplichtingen zij onderworpen dienen te zijn.

(19)

Onder digitale inhoud wordt verstaan gegevens die in digitale vorm geproduceerd en geleverd worden, zoals computerprogramma's, toepassingen, spellen, muziek, vi­ deo's en teksten, ongeacht of de toegang tot deze gege­ vens wordt verkregen via downloaden of streaming, vanaf een materiële drager of langs een andere weg. Overeenkomsten inzake de levering van digitale inhoud dienen onder het toepassingsgebied van deze richtlijn te vallen. Als digitale inhoud wordt geleverd op een mate­ riële drager, zoals een cd of dvd, dient deze beschouwd te worden als goed in de zin van deze richtlijn. Evenals overeenkomsten voor de levering van water, gas of elek­ triciteit die niet gereed zijn gemaakt voor verkoop in een beperkt volume of in een bepaalde hoeveelheid, of van stadsverwarming, dienen overeenkomsten betreffende di­ gitale inhoud die niet op een materiële drager wordt geleverd, voor de toepassing van deze richtlijn niet te worden aangemerkt als verkoop- of dienstenovereen­ komst. Ten aanzien van dergelijke overeenkomsten dient de consument een herroepingsrecht te hebben, tenzij de consument tijdens de herroepingsperiode heeft ingestemd met het begin van de uitvoering van de overeenkomst en aanvaard heeft dat hij vervolgens het recht om de over­ eenkomst te herroepen, zal verliezen. Naast de algemene informatieverplichtingen dient de handelaar de con­ sument op de hoogte te stellen van de functionaliteit en de relevante interoperabiliteit van digitale inhoud. Het begrip functionaliteit dient te verwijzen naar de ma­ nieren waarop digitale inhoud kan worden aangewend, bijvoorbeeld voor het in kaart brengen van consumen­ tengedrag; het dient ook te verwijzen naar de aan- of afwezigheid van technische beperkingen, zoals bescher­ ming via Digital Rights Management of regiocodering.

22.11.2011

Het begrip relevante interoperabiliteit is bedoeld om de informatie te beschrijven over de standaardhardware en -software waarmee de digitale inhoud compatibel is, bij­ voorbeeld het besturingssysteem, de vereiste versie en bepaalde hardwarekenmerken. De Commissie dient na te gaan of verdere harmonisering van de bepalingen ten aanzien van digitale inhoud nodig is, en, zo nodig, een wetgevingsvoorstel ter zake in te dienen. (20)

De definitie van „overeenkomst op afstand” dient alle gevallen te bestrijken waarin een overeenkomst tussen de handelaar en de consument wordt gesloten in het kader van een georganiseerd systeem voor verkoop of dienstverlening op afstand, waarbij tot en met het tijdstip waarop de overeenkomst wordt gesloten, uitsluitend ge­ bruik wordt gemaakt van een of meer middelen voor communicatie op afstand (zoals postorder, internet, tele­ foon of fax). Die definitie dient ook situaties te bestrijken waarin de consument de verkoopruimten alleen bezoekt om informatie over de goederen of dienst te vergaren, terwijl vervolgens de onderhandelingen over en de slui­ ting van de overeenkomst op afstand plaatsvinden. Daar­ entegen dient een overeenkomst waarover in de verkoop­ ruimten van de handelaar wordt onderhandeld en die uiteindelijk wordt gesloten met behulp van een middel voor communicatie op afstand, niet als overeenkomst op afstand te worden aangemerkt. Ook een overeenkomst die met behulp van een middel voor communicatie op afstand wordt geïnitieerd, maar uiteindelijk wordt geslo­ ten in de verkoopruimten van de handelaar, dient niet als overeenkomst op afstand te worden beschouwd. Het be­ grip „overeenkomst op afstand” dient evenmin een door een consument met behulp van een middel voor com­ municatie op afstand gemaakte reservering van een dienst bij een beroepsbeoefenaar te omvatten, zoals een telefo­ nische afspraak bij de kapper. Het begrip „georganiseerd systeem voor verkoop of dienstverlening op afstand” dient die systemen te omvatten die door andere derden dan de handelaar worden aangeboden, maar door de handelaar worden gebruikt, zoals een online-platform. Hieronder mogen echter niet websites worden gerekend die louter informatie over de handelaar, zijn goederen en/of diensten en zijn contactgegevens bevatten.

(21)

Een buiten verkoopruimten gesloten overeenkomst zou gedefinieerd moeten worden als een overeenkomst waar­ bij de handelaar en de consument ten tijde van de slui­ ting beide persoonlijk aanwezig waren, op een plaats die niet de verkoopruimte van de handelaar is, bijvoorbeeld bij de consument thuis of op zijn arbeidsplaats. Bij een verkoopsituatie buiten verkoopruimten kunnen con­ sumenten onder mogelijke psychologische druk staan of te maken krijgen met een verrassingselement, ongeacht of zij nu zelf om het bezoek van de handelaar gevraagd hebben of niet. De definitie van „buiten verkoopruimten gesloten overeenkomst” dient ook de situaties te omvat­ ten waarin de consument in een verkoopsituatie buiten verkoopruimten persoonlijk en individueel wordt aange­ sproken, maar de overeenkomst onmiddellijk daarna wordt gesloten in de verkoopruimten van de handelaar of met behulp van een middel voor communicatie op afstand. De definitie van „buiten verkoopruimten gesloten overeenkomst” mag niet gelden voor situaties waarin een handelaar bij een consument thuis komt uitsluitend om op te meten of een kostenraming te geven zonder enige


22.11.2011

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

verplichting voor de consument, en de overeenkomst pas op een later tijdstip op basis van de kostenraming van de handelaar wordt gesloten in de verkoopruimten van de handelaar of met behulp van een middel voor communi­ catie op afstand. In die gevallen mag de overeenkomst niet worden beschouwd als zijnde onmiddellijk gesloten nadat de handelaar de consument heeft aangesproken, als de consument tijd heeft gehad om over de kostenraming van de handelaar na te denken alvorens de overeenkomst te sluiten. Aankopen die worden verricht tijdens een door de handelaar georganiseerde excursie waarbij er reclame wordt gemaakt voor de aangeschafte goederen en deze te koop worden aangeboden, dienen te worden beschouwd als buiten verkoopruimten gesloten overeenkomsten.

(22)

Duurzame gegevensdragers dienen de consument in staat stellen de informatie zo lang op te slaan als voor hem nodig is om zijn belangen in het kader van zijn verhou­ ding met de handelaar te beschermen. Dergelijke gege­ vensdragers dienen in het bijzonder papier, usb-sticks, cdrom's, dvd's, geheugenkaarten of de harde schijven van computers alsmede e-mails te omvatten.

(24)

Een openbare veiling houdt in dat handelaren en con­ sumenten persoonlijk bij de veiling aanwezig zijn of daartoe in de gelegenheid worden gesteld. De goederen of diensten worden door de handelaar aan de consument aangeboden door middel van een in sommige lidstaten wettelijk toegestane biedprocedure om goederen of dien­ sten in het openbaar te verkopen. De winnende bieder is verplicht de goederen of diensten af te nemen. Gebruik­ making van online-platforms voor een veiling die ter beschikking staan van consumenten en handelaren, mag niet als openbare veiling in de zin van deze richtlijn worden aangemerkt.

(25)

overeenkomsten voor de levering van water, gas of elek­ triciteit. Onder stadsverwarming wordt verstaan de le­ vering van centraal geproduceerde warmte, onder meer in de vorm van stoom of heet water, via een transmissieen distributiesysteem aan meerdere gebouwen met het oog op verwarming.

(26)

Overeenkomsten betreffende de overdracht van onroe­ rend goed of van rechten op onroerend goed of betref­ fende het doen ontstaan of verwerven van zulke onroe­ rende goederen of rechten, overeenkomsten betreffende de constructie van nieuwe gebouwen of de grondige ver­ bouwing van bestaande gebouwen, alsook overeenkom­ sten voor de verhuur van woonruimte zijn in de natio­ nale wetgeving al onderworpen aan een aantal specifieke vereisten. Onder deze overeenkomsten vallen bijvoor­ beeld de verkoop van vastgoed dat nog moet worden ontwikkeld en huurkoop. De bepalingen van deze richt­ lijn zijn niet geschikt voor dergelijke overeenkomsten, die daarom buiten het toepassingsgebied van deze richtlijn moeten vallen. Onder grondige verbouwing wordt een verbouwing verstaan die vergelijkbaar is met het bouwen van een nieuw gebouw, bijvoorbeeld wanneer alleen de gevel van een oud gebouw bewaard blijft. Dienstenover­ eenkomsten, in het bijzonder deze betreffende het op­ richten van aanbouwen (bijvoorbeeld een garage of een veranda) en betreffende andere herstel- en renovatiewerk­ zaamheden aan gebouwen dan grondige verbouwing die­ nen te vallen onder deze richtlijn, evenals overeenkom­ sten betreffende de diensten van een vastgoedagent en overeenkomsten betreffende de verhuur van niet voor bewoning bestemde ruimten.

(27)

Vervoerdiensten omvatten passagiers- en goederenver­ voer. Passagiersvervoer dient uitgesloten te worden van het toepassingsgebied van deze richtlijn, omdat er al an­ dere wetgeving van de Unie voor bestaat of, in het geval van openbaar vervoer en taxi's, omdat het op het natio­ nale niveau is geregeld. De bepalingen van deze richtlijn ter bescherming van de consument tegen buitensporige tarieven voor het gebruik van betaalmiddelen of tegen verborgen kosten dienen echter ook te gelden voor over­ eenkomsten inzake passagiersvervoer. Met betrekking tot goederenvervoer en autoverhuur, die diensten zijn, dient de consument te kunnen genieten van de bescherming die de deze richtlijn biedt, met uitzondering van het her­ roepingsrecht.

(28)

Ter voorkoming van administratieve lasten voor handela­ ren kunnen de lidstaten besluiten deze richtlijn niet toe te passen voor goederen en diensten van geringe waarde die buiten verkoopruimten worden verkocht. Het drempel­ bedrag moet voldoende laag zijn, zodat alleen aankopen van gering belang uitgesloten worden. De lidstaten moet worden toegestaan deze waarde in hun nationale wetge­ ving vast te leggen voor zover zij niet meer bedraagt dan 50 EUR. Indien de consument gelijktijdig twee of meer overeenkomsten betreffende aanverwante zaken sluit, moeten de totale kosten ervan in aanmerking genomen worden voor de toepassing van dit drempelbedrag.

Het begrip verkoopruimten dient alle ruimten, van welke aard ook (winkels, kramen, bestelwagens), te omvatten die voor de handelaar als permanente of gewoonlijke bedrijfsruimte dienen. Marktkramen en stands op beur­ zen dienen als verkoopruimten te worden beschouwd als zij aan deze voorwaarde voldoen. Ruimten voor detail­ handel, waar de handelaar op seizoenbasis zijn activitei­ ten verricht, bijvoorbeeld tijdens het toeristenseizoen of in een skioord of badplaats, dienen als verkoopruimten te worden beschouwd, aangezien de handelaar er gewoon­ lijk zijn activiteiten uitvoert. Publiek toegankelijke plaat­ sen, zoals straten, winkelcentra, stranden, sportfaciliteiten en openbaar vervoer, die door de handelaar in uitzon­ derlijke gevallen voor zijn zakelijke activiteiten gebruikt worden, alsook privéwoningen en arbeidsplaatsen, dienen niet als verkoopruimten beschouwd te worden. De ver­ koopruimten van een persoon die namens of voor reke­ ning van de handelaar optreedt, zoals gedefinieerd in deze richtlijn, dienen als verkoopruimten in de zin van deze richtlijn te worden beschouwd.

(23)

Overeenkomsten betreffende stadsverwarming dienen on­ der deze richtlijn te vallen, op dezelfde wijze als

L 304/67


L 304/68

(29)

(30)

(31)

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

Sociale diensten hebben wezenlijk verschillende kenmer­ ken die weerspiegeld worden in sectorspecifieke wetge­ ving, deels op het niveau van de Unie en deels op nati­ onaal niveau. Sociale diensten zijn enerzijds diensten ten behoeve van mensen die bijzonder kwetsbaar zijn of een laag inkomen hebben en mensen en gezinnen die hulp nodig hebben bij het verrichten van routinematige dage­ lijkse taken, en anderzijds diensten ten behoeve van alle mensen die een bijzondere behoefte hebben aan hulp, ondersteuning, bescherming en aanmoediging in een spe­ cifieke levensfase. Het gaat o.m. om diensten voor kin­ deren en jongeren, diensten voor hulp aan gezinnen, alleenstaande ouders en ouderen, alsmede diensten voor migranten. Sociale diensten omvatten zowel korte als langdurige zorg, bijvoorbeeld diensten die worden ver­ leend door thuiszorgdiensten, of in verblijven voor bege­ leid wonen en in rusthuizen of residentiële woonvormen („verzorgingstehuizen”). Sociale diensten omvatten niet alleen de diensten die worden verleend door de staat op nationaal, regionaal en plaatselijk niveau, door dienst­ verrichters die hiervoor gemachtigd zijn door de staat, of door liefdadigheidsinstellingen die door de staat zijn er­ kend, maar ook de diensten van particuliere dienstver­ leners. De bepalingen van deze richtlijn zijn niet geschikt voor sociale diensten, die derhalve dienen te worden uit­ gesloten van het toepassingsgebied ervan. Gezondheidszorg vereist bijzondere regelingen, gezien de technische complexiteit ervan, het belang ervan voor diensten van algemeen belang, alsook de omvang van de overheidsfinanciering. Gezondheidszorg wordt in Richtlijn 2011/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2011 betreffende de toepassing van de rechten van patiënten bij grensoverschrijdende gezondheidszorg (1) omschreven als „gezondheidsdien­ sten die door gezondheidswerkers aan patiënten worden verstrekt om de gezondheidstoestand van deze laatste te beoordelen, te behouden of te herstellen, waaronder be­ grepen het voorschrijven en het verstrekken van genees­ middelen en medische hulpmiddelen”. Onder „gezond­ heidswerker” wordt in die richtlijn verstaan een arts, alge­ meen ziekenverpleger (verpleegkundige), beoefenaar der tandheelkunde (tandarts), verloskundige of apotheker in de zin van Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parle­ ment en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (2) of een andere be­ roepsbeoefenaar die werkzaamheden in de gezondheids­ zorg verricht die voorbehouden zijn voor een geregle­ menteerd beroep als gedefinieerd in artikel 3, lid 1, onder a), van Richtlijn 2005/36/EG, of iemand die krachtens de wetgeving van de lidstaat waar de behandeling plaats­ vindt als gezondheidswerker wordt aangemerkt. De be­ palingen van deze richtlijn zijn niet geschikt voor ge­ zondheidszorg, die derhalve dient te worden uitgesloten van het toepassingsgebied ervan. Gokactiviteiten dienen te worden uitgesloten van het toe­ passingsgebied van deze richtlijn. Gokactiviteiten zijn ac­ tiviteiten die erin bestaan dat een geldbedrag wordt in­ gezet bij kansspelen, met inbegrip van loterijen, casino's en weddenschappen. De lidstaten moeten voor deze ac­ tiviteiten andere, ook strengere maatregelen kunnen vast­ stellen om de consument te beschermen.

(1) PB L 88 van 4.4.2011, blz. 45. (2) PB L 255 van 30.9.2005, blz. 22.

22.11.2011

(32)

De bestaande wetgeving van de Unie, onder meer op het gebied van financiële diensten voor consumenten, pakke­ treizen en timesharing, omvat talrijke regels inzake con­ sumentenbescherming. Daarom mag deze richtlijn niet van toepassing zijn op overeenkomsten op deze gebie­ den. Wat financiële diensten betreft, moeten de lidstaten ertoe worden aangemoedigd inspiratie te putten uit de bestaande wetgeving van de Unie op dit gebied, wanneer zij wetgeving vaststellen op terreinen die op het niveau van de Unie niet zijn gereguleerd, zodat gelijke markt­ voorwaarden voor alle consumenten en alle overeenkom­ sten met betrekking tot financiële diensten gegarandeerd is.

(33)

Handelaren dienen verplicht te worden om consumenten van te voren in te lichten over eventuele regelingen waar­ bij de consument een waarborgsom moet betalen aan de handelaar, inclusief het blokkeren van een bedrag op de krediet- of debetkaart van de consument.

(34)

De handelaar moet de consument duidelijke en begrijpe­ lijke informatie geven vóór de consument wordt gebon­ den door een overeenkomst op afstand of een buiten verkoopruimten gesloten overeenkomst, of door een an­ dere overeenkomst dan een overeenkomst op afstand of een buiten verkoopruimten gesloten overeenkomst, dan wel een dienovereenkomstig aanbod. Bij de verstrekking van deze informatie moet de handelaar rekening houden met de specifieke behoeften van consumenten die door hun mentale, lichamelijke of psychologische handicap, hun leeftijd of hun goedgelovigheid bijzonder kwetsbaar zijn op een manier die de handelaar redelijkerwijs kon worden verwacht te voorzien. Het feit dat met deze spe­ cifieke behoeften rekening wordt gehouden, mag echter niet tot verschillende niveaus van consumentenbescher­ ming leiden.

(35)

De door de handelaar aan de consument te verstrekken informatie moet verplicht zijn en mag niet worden ge­ wijzigd. Niettemin moeten de partijen bij de overeen­ komst uitdrukkelijk kunnen overeenkomen de inhoud van de later gesloten overeenkomst te wijzigen, bijvoor­ beeld ten aanzien van de wijze van levering.

(36)

Bij overeenkomsten op afstand dienen de informatiever­ eisten te worden aangepast om rekening te houden met de technische beperkingen van bepaalde media, zoals het mogelijke aantal karakters op het scherm van mobiele telefoons of de maximale duur van reclamespots op te­ levisie. In dergelijke gevallen dient de handelaar te vol­ doen aan bepaalde minimumvoorschriften en de con­ sument voor het overige te verwijzen naar een andere informatiebron, bijvoorbeeld door een gratis telefoon­ nummer aan te geven of een link naar een webpagina van de handelaar waar de relevante informatie recht­ streeks beschikbaar en gemakkelijk te raadplegen is. Er zal worden aangenomen dat aan de verplichting om de consument te informeren over de kosten van het terug­ zenden van goederen die door hun aard normaliter niet per post kunnen worden teruggezonden, is voldaan, bij­ voorbeeld wanneer de handelaar één vervoerder (bijvoor­ beeld de vervoerder aan wie hij de levering van de goe­ deren heeft toevertrouwd) en één prijs voor het terugzen­ den van de goederen opgeeft. Indien de kosten van het terugzenden van goederen redelijkerwijs niet vooraf door de handelaar kunnen worden berekend, bijvoorbeeld om­ dat de handelaar geen eigen terugzendregeling aanbiedt,


22.11.2011

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

dient de handelaar een verklaring te verstrekken die ver­ meldt dat dergelijke kosten verschuldigd zullen zijn en dat deze kosten hoog kunnen zijn, samen met een rede­ lijke raming van de maximale kosten, die gebaseerd zou kunnen worden op de kosten van levering aan de con­ sument.

(37)

Aangezien de consument bij verkoop op afstand de goe­ deren niet kan zien voordat hij de overeenkomst sluit, dient hij een herroepingsrecht te hebben. Om diezelfde reden moet de consument de goederen die hij gekocht heeft kunnen testen en inspecteren, voor zover dit nood­ zakelijk is om de aard, de kenmerken en de werking van de goederen na te gaan. Bij buiten verkoopruimten ge­ sloten overeenkomsten dient de consument over een her­ roepingsrecht te beschikken wegens het verrassingsele­ ment en/of psychologische druk. Herroeping van de over­ eenkomst dient een einde te maken aan de verplichting van de contractpartijen om de overeenkomst uit te voe­ ren.

(38)

Op websites waarop handel wordt gedreven dient uiter­ lijk aan het begin van het bestelproces duidelijk en lees­ baar te worden aangegeven of er beperkingen gelden voor de levering en welke betaalmiddelen worden aan­ vaard.

(39)

Het is bij overeenkomsten op afstand die via een website worden gesloten, van belang ervoor te zorgen dat de consument de belangrijkste onderdelen van de overeen­ komst volledig kan lezen en begrijpen, alvorens zijn be­ stelling te plaatsen. Met het oog daarop dient deze richt­ lijn te bepalen dat die onderdelen worden vermeld in de nabijheid van de plaats waar om bevestiging van de be­ stelling wordt gevraagd. Ook is het van belang erop toe te zien dat de consument in dergelijke situaties het tijd­ stip kan vaststellen waarop hij de verplichting op zich neemt de handelaar te betalen. Daarom dient de aandacht van de consument door middel van een ondubbelzinnige formulering specifiek te worden gevestigd op het feit dat het plaatsen van de bestelling de verplichting tot het betalen van de handelaar met zich meebrengt.

(40)

De huidige uiteenlopende herroepingstermijnen, zowel tussen de lidstaten als tussen overeenkomsten op afstand en buiten verkoopruimten gesloten overeenkomsten, ver­ oorzaken rechtsonzekerheid en nalevingskosten. Voor alle overeenkomsten op afstand en buiten verkoopruim­ ten gesloten overeenkomsten zou dezelfde herroepings­ termijn moeten gelden. Bij dienstenovereenkomsten dient de herroepingstermijn 14 dagen na het sluiten van de overeenkomst te verstrijken. Bij verkoopovereenkomsten dient de herroepingstermijn te verstrijken 14 dagen na de dag waarop de consument of een door hem aangewezen derde partij, die niet de vervoerder is, de goederen fysiek in bezit heeft gekregen. Bovendien dient de consument de mogelijkheid te hebben zijn herroepingsrecht uit te oefenen voordat hij de goederen fysiek in bezit krijgt. Als door de consument in één bestelling diverse goederen worden besteld, maar deze goederen afzonderlijk worden

L 304/69

geleverd, moet de herroepingstermijn verstrijken 14 da­ gen na de dag waarop de consument het laatste goed fysiek in bezit krijgt. Wanneer goederen in meerdere partijen of onderdelen geleverd worden, dient de herroe­ pingstermijn te verstrijken 14 dagen na de dag waarop de consument de laatste partij of het laatste onderdeel fysiek in bezit krijgt.

(41)

Om te zorgen voor rechtszekerheid dient Verordening (EEG, Euratom) nr. 1182/71 van de Raad van 3 juni 1971 houdende vaststelling van de regels die van toepas­ sing zijn op termijnen, data en aanvangs- en vervaltij­ den (1) van toepassing te zijn op de berekening van de in deze richtlijn bedoelde termijnen. Alle in deze richtlijn aangegeven termijnen zijn dan ook uitgedrukt in kalen­ derdagen. Wanneer een in dagen omschreven termijn ingaat op het ogenblik waarop een gebeurtenis of een handeling plaatsvindt, mag de dag waarop deze gebeur­ tenis of handeling plaatsvindt, niet bij de termijn worden inbegrepen.

(42)

De bepalingen betreffende het herroepingsrecht mogen geen afbreuk doen aan de wettelijke en bestuursrechte­ lijke bepalingen van de lidstaten inzake de beëindiging of niet-uitvoerbaarheid van overeenkomsten of inzake de mogelijkheid voor een consument om zijn contractuele verplichtingen vóór het verstrijken van de in de overeen­ komst vastgestelde termijn na te komen.

(43)

Wanneer de handelaar de consument vóór de sluiting van een overeenkomst op afstand of buiten verkoop­ ruimten niet behoorlijk heeft ingelicht, dient de herroe­ pingstermijn verlengd te worden. Om echter rechtszeker­ heid wat betreft de duur van de herroepingstermijn te waarborgen, dient een uiterste limiet van twaalf maanden te worden bepaald.

(44)

Verschillen tussen de manieren waarop het herroepings­ recht wordt uitgeoefend in de lidstaten veroorzaken kos­ ten voor handelaren die grensoverschrijdend verkopen. Invoering van een geharmoniseerd modelformulier voor herroeping waarvan de consument gebruik kan maken, zal het herroepingsproces vereenvoudigen en meer rechtszekerheid brengen. Om die reden dienen de lidsta­ ten af te zien van aanvullende vormvereisten voor het modelformulier voor de gehele Unie, bijvoorbeeld betref­ fende de lettergrootte. Het dient de consument evenwel vrij te staan om een overeenkomst in zijn eigen woorden te herroepen, mits zijn verklaring waarbij hij de overeen­ komst herroept, ten overstaan van de handelaar ondub­ belzinnig is. Met een brief, een telefoontje of het terug­ zenden van de goederen met een duidelijke verklaring zou aan deze voorwaarde kunnen worden voldaan, maar het moet aan de consument zijn te bewijzen dat de herroeping binnen de in de richtlijn vastgestelde ter­ mijn heeft plaatsgevonden. Daarom heeft de consument er belang bij de handelaar door middel van een duur­ zame gegevensdrager in kennis te stellen van de herroe­ ping.

(1) PB L 124 van 8.6.1971, blz. 1.


L 304/70

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

(45)

De ervaring toont aan dat veel consumenten en handela­ ren bij voorkeur communiceren via de website van de handelaar; daarom zouden handelaren de mogelijkheid moeten hebben de consument online een herroepings­ formulier aan te bieden. Wanneer de consument daar gebruik van maakt, dient de handelaar onverwijld een ontvangstbevestiging te sturen, bijvoorbeeld per e-mail.

(46)

Bij herroeping van de overeenkomst door de consument dient de handelaar alle van de consument ontvangen bedragen terug te betalen, inclusief de door de handelaar gedragen kosten van levering van de goederen aan de consument. De terugbetaling mag niet door middel van een bon plaatsvinden, tenzij de consument bonnen heeft gebruikt voor de initiële transactie of er uitdrukkelijk mee heeft ingestemd. Indien de consument uitdrukkelijk kiest voor een bepaald manier van levering (bijvoorbeeld ex­ preslevering binnen 24 uur), alhoewel de handelaar een gangbaar, algemeen aanvaard soort levering met lagere kosten heeft aangeboden, dient de consument het kosten­ verschil tussen deze twee manieren van levering te dra­ gen.

(47)

Sommige consumenten maken gebruik van hun herroe­ pingsrecht nadat zij de goederen meer dan noodzakelijk gebruikt hebben om de aard, de kenmerken en de wer­ king ervan vast te stellen. In dat geval dient de con­ sument zijn herroepingsrecht niet te verliezen, maar aan­ sprakelijk te zijn voor het waardeverlies van de goederen. Het uitgangspunt dient te zijn dat de consument, om de aard, de kenmerken en de werking van de goederen te controleren, deze slechts op dezelfde manier mag hante­ ren en inspecteren als hij dat in een winkel zou mogen doen. De consument mag dus bijvoorbeeld wel proberen of een kledingstuk past, maar hij mag het niet langere tijd dragen. De consument dient de goederen tijdens de her­ roepingstermijn dus met gepaste zorg te hanteren en te inspecteren. De verplichtingen van de consument bij her­ roeping mogen de consument niet ontmoedigen zijn her­ roepingsrecht uit te oefenen.

(48)

De consument dient verplicht te worden de goederen terug te zenden binnen 14 dagen nadat hij de handelaar heeft medegedeeld dat hij de overeenkomst herroept. In situaties waarin de handelaar of de consument de met uitoefening van het herroepingsrecht verbonden verplich­ tingen niet nakomt, dienen de overeenkomstig deze richtlijn in de nationale wetgeving vastgestelde sancties, alsmede verbintenisrechtelijke bepalingen van toepassing te zijn.

(49)

Bepaalde uitzonderingen op het herroepingsrecht moeten mogelijk zijn, zowel voor op afstand als voor buiten verkoopruimten gesloten overeenkomsten. Het is moge­ lijk dat een herroepingsrecht, bijvoorbeeld gezien de aard van de betrokken goederen of diensten, niet op zijn plaats is. Dat is bijvoorbeeld het geval voor overeenkom­ sten van speculatieve aard betreffende wijn die pas lan­ gere tijd na sluiting van een overeenkomst wordt ge­ leverd, en waarbij de waarde afhangt van schommelingen van de markt („vin en primeur”). Het herroepingsrecht mag ook niet gelden voor volgens specificaties van de

22.11.2011

consument vervaardigde goederen of die duidelijk voor een specifieke persoon bestemd zijn, zoals op maat ge­ maakte gordijnen, noch voor de levering van bijvoor­ beeld brandstof die, door zijn aard zelf, een goed is dat na levering niet meer te scheiden is van de andere goe­ deren. Het toekennen van een herroepingsrecht aan de consument kan ook niet passend zijn in het geval van bepaalde diensten waarbij de sluiting van de overeen­ komst impliceert dat er capaciteit wordt gereserveerd, waarvoor de handelaar bij de uitoefening van een her­ roepingsrecht mogelijk geen bestemming meer kan vin­ den. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer hotelkamers, vakantiewoningen of plaatsen voor culturele of sportieve evenementen worden gereserveerd. (50)

Enerzijds moeten consumenten over een herroepings­ recht beschikken, ook als zij hebben verzocht om ver­ richting van de dienst voor het verstrijken van de her­ roepingstermijn. Anderzijds dient de handelaar, indien de consument zijn herroepingsrecht uitoefent, ook te kun­ nen rekenen op een passende betaling voor de dienst die hij heeft verricht. Bij de berekening van het evenredige bedrag dient te worden uitgegaan van de in de overeen­ komst vastgestelde prijs, tenzij de consument kan aan­ tonen dat die totale prijs zelf onevenredig is; in dat geval dient het te betalen bedrag te worden berekend op basis van de marktwaarde van de geleverde dienst. De markt­ waarde moet worden vastgesteld door vergelijking met de prijs van een gelijkwaardige dienst, uitgevoerd door an­ dere handelaren op het tijdstip van sluiting van de over­ eenkomst. Daarom moet de consument het verzoek dat een dienst vóór het verstrijken van de herroepingstermijn wordt verricht uitdrukkelijk formuleren en, bij buiten verkoopruimten gesloten overeenkomsten, op een duur­ zame gegevensdrager. Van zijn kant dient de handelaar de consument op een duurzame gegevensdrager te infor­ meren over de verplichting om de pro rata kosten voor de reeds verrichte dienst te betalen. Bij overeenkomsten die zowel op goederen als op diensten betrekking heb­ ben, dienen de in deze richtlijn opgenomen voorschriften inzake het terugzenden van goederen te gelden voor de goederenaspecten en dient de vergoedingsregeling voor diensten te gelden voor de dienstenaspecten.

(51)

De voornaamste problemen voor consumenten en een van de voornaamste bronnen van geschillen met handela­ ren betreffen de levering van goederen, waaronder goe­ deren die verloren gaan of beschadigd worden gedurende het vervoer, en late of gedeeltelijke levering. Het is daarom zinvol de nationale regels inzake levertijden te verduidelijken en te harmoniseren. De leveringsplaats en -voorwaarden en de regels voor het vaststellen van de voorwaarden voor en het tijdstip van het overdragen van de eigendom van de goederen moeten een zaak blijven van nationaal recht en mogen dus niet onder deze richtlijn vallen. De in deze richtlijn vastgestelde re­ gels betreffende de levering dienen de mogelijkheid te omvatten dat de consument een derde machtigt om goe­ deren in zijn naam fysiek in zijn bezit of onder zijn controle te krijgen. De consument moet worden geacht de controle over de goederen te hebben indien hij of een door hem aangewezen derde er als een eigenaar over kan beschikken of deze kan doorverkopen (bijvoorbeeld doordat hij de sleutels heeft ontvangen of in het bezit is van de eigendomsdocumenten).


22.11.2011

(52)

(53)

(54)

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

In de context van verkoopovereenkomsten kan de le­ vering van goederen op verschillende manieren plaats­ vinden, hetzij onmiddellijk, hetzij op latere datum. Als de partijen geen specifieke leveringsdatum hebben afge­ sproken, moet de handelaar de goederen zo spoedig mo­ gelijk en in elk geval uiterlijk dertig dagen na de sluiting van de overeenkomst leveren. In de regels betreffende late levering dient ook rekening te worden gehouden met goederen die de handelaar speciaal voor de consument moet fabriceren of aanschaffen en die de handelaar niet zonder aanzienlijk verlies kan hergebruiken. Daarom dient in deze richtlijn een regel te worden opgenomen op grond waarvan de handelaar in sommige omstandig­ heden over een redelijke extra termijn kan beschikken. Indien de handelaar de goederen niet heeft geleverd bin­ nen de met de consument overeengekomen termijn, dient de consument de handelaar vóór de consument de overeenkomst kan beëindigen te verzoeken de levering binnen een redelijke extra termijn te verrichten en het recht te hebben de overeenkomst te beëindigen indien de handelaar nalaat de goederen zelfs binnen de extra ter­ mijn te leveren. Deze regel mag echter niet van toepas­ sing zijn indien de handelaar in een ondubbelzinnige verklaring geweigerd heeft de goederen te leveren. Even­ min dient deze regel te gelden in bepaalde omstandighe­ den waarin de leveringstermijn essentieel is, zoals voor een bruidsjurk die vóór de bruiloft moet worden ge­ leverd. Ook mag deze regel niet gelden in omstandighe­ den waarin de consument de handelaar ervan in kennis stelt dat levering op een bepaalde datum essentieel is. Daartoe kan de consument gebruikmaken van de con­ tactgegevens van de handelaar, die overeenkomstig deze richtlijn zijn verstrekt. In deze specifieke gevallen moet de consument, indien de handelaar de goederen niet tij­ dig heeft geleverd, de overeenkomst onmiddellijk kunnen beëindigen na het verstrijken van de aanvankelijk over­ eengekomen leveringstermijn. Deze richtlijn dient natio­ nale bepalingen betreffende de wijze waarop de con­ sument de handelaar ervan in kennis moet stellen dat hij de overeenkomst wenst te beëindigen, onverlet te laten. Naast het recht om de overeenkomst te beëindigen wan­ neer de handelaar zijn leveringsverplichtingen met be­ trekking tot goederen uit hoofde van deze richtlijn niet nakomt, kan de consument overeenkomstig het toepas­ selijke nationale recht ook een beroep doen op andere remedies, zoals het toekennen van een extra leverings­ termijn, het afdwingen van de uitvoering van de over­ eenkomst, het inhouden van betaling of het eisen van schadevergoeding. Overeenkomstig artikel 52, lid 3, van Richtlijn 2007/64/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 betreffende betalingsdiensten in de interne markt (1) moeten de lidstaten de mogelijkheid hebben het recht van handelaars te ontzeggen of te be­ perken om consumenten kosten aan te rekenen, rekening houdend met de noodzaak de concurrentie aan te moe­ digen en het gebruik van efficiënte betaalinstrumenten te bevorderen. In elk geval moet handelaars worden ver­ boden om consumenten kosten aan te rekenen die de kosten voor de handelaar als gevolg van het gebruik van een bepaald betaalmiddel overschrijden.

(1) PB L 319 van 5.12.2007, blz. 1.

L 304/71

(55)

Indien de handelaar de goederen opstuurt naar de con­ sument, kan het tijdstip waarop het risico wordt over­ gedragen op de consument bij verlies of beschadiging aanleiding geven tot geschillen. Daarom moet in deze richtlijn bepaald worden dat de consument beschermd is tegen alle risico's van verlies of beschadiging van de goederen vóór hij de goederen fysiek in bezit heeft ge­ nomen. De consument dient beschermd te worden ge­ durende het door de handelaar geregelde of uitgevoerde vervoer, zelfs wanneer hij een specifieke leveringswijze heeft gekozen uit een door de handelaar aangeboden scala van mogelijkheden. Deze bepaling mag echter niet van toepassing zijn op overeenkomsten waarbij de con­ sument zelf de goederen in ontvangst dient te nemen of een vervoerder daarom dient te verzoeken. Met betrek­ king tot het tijdstip waarop het risico wordt overgedra­ gen, dient een consument geacht te worden de goederen fysiek in bezit te hebben genomen wanneer hij ze heeft ontvangen.

(56)

Personen of organisaties die krachtens de nationale wet­ geving een rechtmatig belang hebben bij het beschermen van de contractuele rechten van consumenten, dienen het recht te hebben een procedure in te leiden, hetzij voor een rechterlijke instantie, hetzij bij een administratieve instantie die bevoegd is een uitspraak te doen over een klacht of een passende gerechtelijke procedure in te lei­ den.

(57)

Het is noodzakelijk dat de lidstaten sancties vaststellen voor inbreuken op deze richtlijn en erop toezien dat ze worden toegepast. De sancties moeten doeltreffend, even­ redig en afschrikkend zijn.

(58)

De consument mag de door deze richtlijn geboden be­ scherming niet worden onthouden. Wanneer op een overeenkomst het recht van een derde land van toepas­ sing is, is Verordening (EG) nr. 593/2008, van toepassing om vast te stellen of de consument nog de door deze richtlijn geboden bescherming geniet.

(59)

De Commissie moet na overleg met de lidstaten en de belanghebbenden nagaan wat de meest geëigende manier is om ervoor te zorgen dat alle consumenten op het verkooppunt worden geïnformeerd over hun rechten.

(60)

Aangezien ongevraagde commerciële toezending, dat wil zeggen de ongevraagde levering van goederen of de on­ gevraagde verstrekking van diensten aan consumenten, verboden is bij Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt („Richtlijn oneerlijke handelspraktijken”) (2) maar daarin geen contractueel ver­ weermiddel wordt geboden, dient in deze richtlijn een contractueel verweermiddel te worden opgenomen dat de consument vrijstelt van enige betalingsverplichting voor dergelijke ongevraagde leveringen of verstrekkingen.

(2) PB L 149 van 11.6.2005, blz. 22.


L 304/72

(61)

(62)

(63)

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (richtlijn betreffende privacy en elektronische communi­ catie) (1) regelt al ongevraagde communicatie en voorziet in een hoog niveau van consumentenbescherming. De overeenkomstige bepalingen over datzelfde onderwerp in Richtlijn 97/7/EG zijn derhalve niet nodig. Deze richtlijn moet door de Commissie worden herzien wanneer belemmeringen voor de interne markt worden gesignaleerd. Bij haar herziening dient de Commissie in het bijzonder te letten op de aan de lidstaten geboden mogelijkheden om specifieke nationale bepalingen te handhaven of in te voeren, onder meer in bepaalde ge­ bieden van Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumenten­ overeenkomsten (2) en Richtlijn 1999/44/EG van het Eu­ ropees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betref­ fende bepaalde aspecten van de verkoop van en de ga­ ranties voor consumptiegoederen (3). Deze herziening zou kunnen leiden tot een voorstel van de Commissie tot wijziging van deze richtlijn, dat zou kunnen bestaan in wijzigingen van andere regelgeving inzake consumen­ tenbescherming, als afspiegeling van de toezegging die de Commissie in het kader van haar strategie voor het con­ sumentenbeleid heeft gedaan om het acquis van de Unie opnieuw te bezien teneinde een hoog gemeenschappelijk niveau van consumentenbescherming tot stand te bren­ gen. Richtlijnen 93/13/EEG en 1999/44/EG dienen te worden gewijzigd zodat de lidstaten verplicht worden de Com­ missie op de hoogte te stellen van de aanneming van specifieke nationale bepalingen op bepaalde terreinen.

(64)

De Richtlijnen 85/577/EEG en 97/7/EG dienen te worden ingetrokken.

(65)

Aangezien de doelstelling van deze richtlijn, namelijk door de verwezenlijking van een hoog niveau van con­ sumentenbescherming bijdragen aan de goede werking van de interne markt, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen ne­ men. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan wat nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(66)

Deze richtlijn eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name zijn neergelegd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

(67)

Overeenkomstig punt 34 van het Interinstitutioneel Ak­ koord „Beter wetgeven” (4) worden de lidstaten ertoe aan­ gespoord voor zichzelf en in het belang van de Unie hun

(1 ) (2 ) (3) (4)

PB PB PB PB

L 201 van 31.7.2002, blz. 37. L 95 van 21.4.1993, blz. 29. L 171 van 7.7.1999, blz. 12. C 321 van 31.12.2003, blz. 1.

22.11.2011

eigen tabellen op te stellen, die voor zover mogelijk het verband weergeven tussen deze richtlijn en de omzet­ tingsmaatregelen, en deze openbaar te maken,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I ONDERWERP, DEFINITIES EN TOEPASSINGSGEBIED

Artikel 1 Onderwerp Het doel van deze richtlijn is om door de verwezenlijking van een hoog niveau van consumentenbescherming bij te dragen aan de goede werking van de interne markt door bepaalde aspecten van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake tussen consumenten en handelaren ge­ sloten overeenkomsten onderling aan te passen.

Artikel 2 Definities Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

1. „consument”: iedere natuurlijke persoon die bij onder deze richtlijn vallende overeenkomsten handelt voor doeleinden die buiten zijn bedrijfs- of beroepsactiviteit vallen;

2. „handelaar”: iedere natuurlijke persoon of iedere rechtsper­ soon, ongeacht of deze privaat of publiek is, die met be­ trekking tot onder deze richtlijn vallende overeenkomsten handelt, mede via een andere persoon die namens hem of voor zijn rekening optreedt, in het kader van zijn handels-, bedrijfs-, ambachts- of beroepsactiviteit;

3. „goederen”: alle roerende lichamelijke zaken, behalve zaken die executoriaal of anderszins gerechtelijk worden verkocht; water, gas en elektriciteit worden als goederen in de zin van deze richtlijn beschouwd, als zij voor verkoop gereed zijn gemaakt in een beperkt volume of in een bepaalde hoeveelheid;

4. „volgens specificaties van de consument vervaardigde goe­ deren”: goederen die niet geprefabriceerd zijn en die wor­ den vervaardigd op basis van een individuele keuze of beslissing van de consument;

5. „verkoopovereenkomst”: iedere overeenkomst waarbij de handelaar de eigendom van goederen aan de consument overdraagt of zich ertoe verbindt deze over te dragen en de consument de prijs daarvan betaalt of zich ertoe verbindt de prijs daarvan te betalen, met inbegrip van elke overeen­ komst die zowel goederen als diensten betreft;


22.11.2011

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

6. „dienstenovereenkomst”: iedere andere overeenkomst dan een verkoopovereenkomst, waarbij de handelaar de con­ sument een dienst levert of zich ertoe verbindt een dienst te leveren en de consument de prijs daarvan betaalt of zich ertoe verbindt de prijs daarvan te betalen; 7. „overeenkomst op afstand”: iedere overeenkomst die tussen de handelaar en de consument wordt gesloten in het kader van een georganiseerd systeem voor verkoop of dienstver­ lening op afstand zonder gelijktijdige fysieke aanwezigheid van handelaar en consument en waarbij, tot op en met inbegrip van het moment waarop de overeenkomst wordt gesloten, uitsluitend gebruik wordt gemaakt van een of meer middelen voor communicatie op afstand; 8. „buiten verkoopruimten gesloten overeenkomst”: iedere overeenkomst tussen de handelaar en de consument: a) die wordt gesloten in gelijktijdige fysieke aanwezigheid van de handelaar en de consument op een andere plaats dan de verkoopruimten van de handelaar; b) waarvoor aan de consument een aanbod werd gedaan onder dezelfde omstandigheden als bedoeld onder a); c) die gesloten wordt in de verkoopruimten van de han­ delaar of met behulp van een middel voor communica­ tie op afstand, onmiddellijk nadat de consument per­ soonlijk en individueel is aangesproken op een plaats die niet de verkoopruimte van de handelaar is, in gelijk­ tijdige fysieke aanwezigheid van de handelaar en de consument; of d) die gesloten wordt tijdens een excursie die door de handelaar is georganiseerd met als doel of effect de promotie en de verkoop van goederen of diensten aan de consument; 9. „verkoopruimten”: a) iedere onverplaatsbare ruimte voor detailhandel waar de handelaar op permanente basis zijn activiteiten uitvoert, of b) iedere verplaatsbare ruimte voor detailhandel waar de handelaar gewoonlijk zijn activiteiten uitvoert; 10. „duurzame gegevensdrager”: ieder hulpmiddel dat de con­ sument of de handelaar in staat stelt om persoonlijk aan hem gerichte informatie op te slaan op een wijze die deze informatie toegankelijk maakt voor toekomstig gebruik ge­ durende een periode die is aangepast aan het doel waar­ voor de informatie is bestemd, en die een ongewijzigde weergave van de opgeslagen informatie mogelijk maakt;

L 304/73

13. „openbare veiling”: een verkoopmethode waarbij goederen of diensten door de handelaar worden aangeboden aan consumenten, die persoonlijk aanwezig zijn of de moge­ lijkheid krijgen om persoonlijk aanwezig te zijn op de veiling, door middel van een transparante competitieve biedprocedure, onder leiding van een veilingmeester, en waarbij de winnende bieder verplicht is de goederen of diensten af te nemen; 14. „commerciële garantie”: iedere verbintenis van de handelaar of een producent (de „garant”) om boven hetgeen hij wet­ telijk verplicht is uit hoofde van het recht op conformiteit, aan de consument de betaalde prijs terug te betalen of de goederen op enigerlei wijze te vervangen, herstellen of onderhouden, wanneer die niet voldoen aan specificaties of aan enige andere vereisten die geen verband houden met de conformiteit, die vermeld zijn in de garantieverkla­ ring of in de desbetreffende reclameboodschappen ten tijde van of vóór de sluiting van de overeenkomst; 15. „aanvullende overeenkomst”: een overeenkomst waarbij een consument goederen of diensten verwerft in verband met een overeenkomst op afstand of een buiten verkoopruim­ ten gesloten overeenkomst, en deze goederen of diensten door de handelaar worden geleverd of door een derde partij op basis van een afspraak tussen die derde partij en de handelaar. Artikel 3 Toepassingsgebied 1. Deze richtlijn is van toepassing, onder de voorwaarden en in die mate als aangegeven in de bepalingen ervan, op alle tussen een handelaar en een consument gesloten overeenkom­ sten. Zij is ook van toepassing op overeenkomsten voor de levering van water, gas, elektriciteit of stadsverwarming, ook door openbare leveranciers, voor zover deze producten op een contractuele basis worden geleverd. 2. Indien een bepaling van deze richtlijn strijdig is met een bepaling van een andere handeling van de Unie, die betrekking heeft op specifieke sectoren, heeft de bepaling van die andere handeling van de Unie voorrang en is deze van toepassing op die specifieke sectoren. 3.

Deze richtlijn is niet van toepassing op overeenkomsten:

a) betreffende sociale dienstverlening, met inbegrip van sociale huisvesting, kinderzorg en ondersteuning van gezinnen of personen in permanente of tijdelijke nood, waaronder lang­ durige zorg;

11. „digitale inhoud”: gegevens die in digitale vorm geprodu­ ceerd en geleverd worden;

b) betreffende gezondheidszorg zoals omschreven in artikel 3, onder a), van Richtlijn 2011/24/EU, ongeacht of deze dien­ sten al dan niet via gezondheidszorgfaciliteiten worden ver­ leend;

12. „financiële dienst”: iedere dienst van bancaire aard of op het gebied van kredietverstrekking, verzekering, individuele pensioenen, beleggingen en betalingen;

c) betreffende gokactiviteiten waarbij bij kansspelen een inzet met een waarde in geld wordt gedaan, met inbegrip van loterijen, casinospelen en weddenschappen;


L 304/74

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

d) betreffende financiële diensten; e) voor het doen ontstaan, het verkrijgen of het overdragen van onroerend goed of rechten op onroerend goed; f)

betreffende de constructie van nieuwe gebouwen, de ingrij­ pende verbouwing van bestaande gebouwen en de verhuur van woonruimte;

g) die binnen het toepassingsgebied vallen van Richtlijn 90/314/EEG van de Raad van 13 juni 1990 betreffende pakketreizen, met inbegrip van vakantiepakketten en rond­ reispakketten (1); h) die binnen het toepassingsgebied vallen van Richtlijn 2008/122/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 januari 2009 betreffende de bescherming van de con­ sumenten met betrekking tot bepaalde aspecten van over­ eenkomsten betreffende gebruik in deeltijd, vakantieproduc­ ten van lange duur, doorverkoop en uitwisseling (2); i)

j)

die overeenkomstig de wetten van de lidstaten worden op­ gesteld door een openbaar ambtenaar die volgens de wet onafhankelijk en onpartijdig moet zijn en die door het ver­ strekken van uitgebreide juridische informatie dient te ver­ zekeren dat de consument de overeenkomst alleen na zorg­ vuldig juridisch beraad en met kennis van de juridische reikwijdte ervan sluit; betreffende de levering van voedingsmiddelen, dranken of andere goederen die bestemd zijn voor dagelijkse huishou­ delijke consumptie en die fysiek door een handelaar op basis van frequente en regelmatige rondes bij de woon- of verblijfplaats, dan wel arbeidsplaats van de consument wor­ den afgeleverd;

k) voor passagiersvervoerdiensten, met uitzondering van artikel 8, lid 2, en de artikelen 19 en 22; l)

die worden gesloten door middel van verkoopautomaten of geautomatiseerde handelsruimten;

m) die worden gesloten met telecommunicatie-exploitanten door middel van openbare betaaltelefoons met het oog op het gebruik ervan, tot doel hebben, of die worden gesloten met het oog op het gebruik van één enkele internet-, tele­ foon- of faxverbinding gemaakt door de consument. 4. De lidstaten kunnen besluiten deze richtlijn niet toe te passen op en evenmin overeenkomstige nationale bepalingen te handhaven of in te voeren voor buiten verkoopruimten ge­ sloten overeenkomsten waarbij de betaling door de consument ten hoogste 50 EUR bedraagt. De lidstaten kunnen in hun na­ tionale wetgeving een lagere waarde vaststellen. (1) PB L 158 van 23.6.1990, blz. 59. (2) PB L 33 van 3.2.2009, blz. 10.

22.11.2011

5. Voor zover algemene aspecten van het verbintenissenrecht niet bij deze richtlijn worden geregeld, laat deze richtlijn de algemene bepalingen van het nationale verbintenissenrecht, zo­ als over de geldigheid, het ontstaan of de gevolgen van over­ eenkomsten, onverlet. 6. Deze richtlijn belet handelaren niet om aan consumenten contractuele regelingen aan te bieden die verder gaan dan de door deze richtlijn geboden bescherming. Artikel 4 Niveau van harmonisatie De lidstaten behouden in hun nationale wetgeving geen bepa­ lingen die afwijken van de bepalingen opgenomen in deze richt­ lijn, met inbegrip van meer of minder strikte bepalingen die een ander niveau van consumentenbescherming waarborgen, of voe­ ren dergelijke bepalingen niet in, tenzij in deze richtlijn anders is bepaald. HOOFDSTUK II CONSUMENTENINFORMATIE VOOR ANDERE DAN OVEREENKOMSTEN OP AFSTAND OF BUITEN VERKOOPRUIMTEN GESLOTEN OVEREENKOMSTEN

Artikel 5 Informatieverplichtingen voor andere dan overeenkomsten op afstand of buiten verkoopruimten gesloten overeenkomsten 1. Voordat de consument door enige andere overeenkomst dan een overeenkomt op afstand of een buiten verkoopruimten gesloten overeenkomst, dan wel een daarmee overeenstemmend aanbod is gebonden, verstrekt de handelaar de consument op duidelijke en begrijpelijke wijze de volgende informatie, indien die informatie al niet duidelijk is uit de context: a) de voornaamste kenmerken van de goederen of de diensten, voor zover aangepast is aan de gebruikte drager en de goe­ deren of diensten; b) de identiteit van de handelaar, zoals zijn handelsnaam, het geografische adres waar hij gevestigd is en zijn telefoonnum­ mer; c) de totale prijs van de goederen of diensten, met inbegrip van alle belastingen, of, als door de aard van het goed of de dienst de prijs redelijkerwijs niet vooraf kan worden bere­ kend, de manier waarop de prijs moet worden berekend, en, voor zover van toepassing, alle extra vracht-, leverings- of portokosten of, indien deze kosten redelijkerwijs niet vooraf kunnen worden berekend, in ieder geval het feit dat er even­ tueel dergelijke extra kosten verschuldigd kunnen zijn; d) voor zover van toepassing de wijze van betaling, levering, uitvoering, de termijn waarbinnen de handelaar zich verbindt het goed te leveren of de dienst te verlenen, en het beleid van de handelaar inzake klachtenbehandeling;


22.11.2011

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

e) naast een herinnering aan het bestaan van de wettelijke waarborg van conformiteit van de goederen, het bestaan en de voorwaarden van diensten na verkoop en commerciële garanties, voor zover van toepassing; f) de duur van de overeenkomst, voor zover van toepassing, of, wanneer de overeenkomst van onbepaalde duur is of auto­ matisch verlengd wordt, de voorwaarden voor het opzeggen van de overeenkomst; g) voor zover van toepassing, de functionaliteit van digitale inhoud, met inbegrip van toepasselijke technische beveili­ gingsvoorzieningen; h) voor zover van toepassing, de relevante interoperabiliteit van digitale inhoud met hardware en software waarvan de han­ delaar op de hoogte is of redelijkerwijs kan worden ver­ ondersteld op de hoogte te zijn. 2. Lid 1 is ook van toepassing op overeenkomsten voor de levering van water, gas of elektriciteit, die niet gereed zijn ge­ maakt voor verkoop in een beperkt volume of in een bepaalde hoeveelheid, van stadsverwarming of van digitale inhoud die niet op een materiële drager is geleverd. 3. De lidstaten zijn niet verplicht lid 1 toe te passen op overeenkomsten die betrekking hebben op alledaagse transacties die onmiddellijk op het ogenblik van de sluiting van de over­ eenkomst worden uitgevoerd. 4. De lidstaten kunnen aanvullende verplichtingen inzake precontractuele informatie vaststellen of handhaven voor over­ eenkomsten waarop dit artikel van toepassing is. HOOFDSTUK III CONSUMENTENINFORMATIE EN HERROEPINGSRECHT VOOR OVEREENKOMSTEN OP AFSTAND EN BUITEN VERKOOPRUIMTEN GESLOTEN OVEREENKOMSTEN

Artikel 6 Informatievoorschriften voor overeenkomsten op afstand en buiten verkoopruimten gesloten overeenkomsten 1. Voordat de consument door een overeenkomst op afstand of een buiten verkoopruimten gesloten overeenkomst, dan wel een daarmee overeenstemmend aanbod daartoe is gebonden, verstrekt de handelaar de consument op duidelijke en begrijpe­ lijke wijze de volgende informatie: a) de voornaamste kenmerken van de goederen of de diensten, voor zover aangepast is aan de gebruikte drager en de goederen of diensten; b) de identiteit van de handelaar, zoals zijn handelsnaam; c) het geografisch adres waar de handelaar gevestigd is en het telefoonnummer, fax en e-mailadres van de handelaar, in­ dien beschikbaar, zodat de consument snel contact met de handelaar kan opnemen en efficiënt met hem kan com­ municeren alsmede, indien van toepassing, het geografische

L 304/75

adres en de identiteit van de handelaar voor wiens rekening hij optreedt; d) wanneer dat verschilt van het overeenkomstig punt c) ver­ strekte adres, het geografische adres van de bedrijfsvestiging van de handelaar (en indien van toepassing dat van de handelaar voor wiens rekening hij optreedt), waaraan de consument eventuele klachten kan richten; e) de totale prijs van de goederen of diensten, met inbegrip van alle belastingen, of, als door de aard van het goed of de dienst de prijs redelijkerwijs niet vooraf kan worden bere­ kend, de manier waarop de prijs moet worden berekend, en, in voorkomend geval, alle extra vracht-, leverings- of por­ tokosten en eventuele andere kosten of, indien deze kosten redelijkerwijs niet vooraf kunnen worden berekend, het feit dat er eventueel dergelijke extra kosten verschuldigd kunnen zijn. In het geval van een overeenkomst van onbepaalde duur of een overeenkomst die een abonnement inhoudt, omvat de totale prijs de totale kosten per factureringsperi­ ode. Indien voor dergelijke overeenkomsten een vast tarief van toepassing is, omvat de totale prijs ook de totale maan­ delijkse kosten. Indien de totale kosten niet redelijkerwijze vooraf kunnen worden berekend, wordt de manier waarop de prijs moet worden berekend, meegedeeld; f)

de kosten voor het gebruik van middelen voor communi­ catie op afstand voor het sluiten van de overeenkomst wan­ neer deze kosten op een andere grondslag dan het basis­ tarief worden berekend;

g) de wijze van betaling, levering, uitvoering, de termijn waar­ binnen de handelaar zich verbindt het goed te leveren of de diensten te verlenen en, voor zover van toepassing, het beleid van de handelaar inzake klachtenbehandeling; h) wanneer een herroepingsrecht bestaat, de voorwaarden, de termijn en de modaliteiten voor de uitoefening van dat recht overeenkomstig artikel 11, lid 1, alsmede het model­ formulier voor herroeping opgenomen in bijlage I, deel B; i)

voor zover van toepassing, het feit dat de consument de kosten van het terugzenden van de goederen zal moeten dragen in geval van herroeping en, voor overeenkomsten op afstand, indien de goederen door hun aard niet per gewone post kunnen worden teruggezonden, de kosten van het terugzenden van de goederen;

j)

ingeval de consument het herroepingsrecht uitoefent nadat hij een verzoek overeenkomstig artikel 7, lid 3, of artikel 8, lid 8, heeft gedaan, dat de consument gebonden is de han­ delaar zijn redelijke kosten te vergoeden overeenkomstig artikel 14, lid 3;

k) indien er niet voorzien is in een herroepingsrecht overeen­ komstig artikel 16, de informatie dat de consument geen herroepingsrecht heeft of, voor zover van toepassing, de omstandigheden waarin de consument zijn herroepingsrecht verliest;


L 304/76

l)

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

een herinnering aan het bestaan van de wettelijke waarborg van conformiteit van de goederen;

m) voor zover van toepassing, het bestaan en de voorwaarden van bijstand aan de consument na verkoop, diensten na verkoop en commerciële garanties; n) voor zover van toepassing, het bestaan van relevante ge­ dragscodes, zoals omschreven in artikel 2, onder f), van Richtlijn 2005/29/EG, en hoe kopieën daarvan verkrijgbaar zijn; o) de duur van de overeenkomst, voor zover van toepassing, of, wanneer de overeenkomst van onbepaalde duur is of automatisch verlengd wordt, de voorwaarden voor het op­ zeggen van de overeenkomst; p) voor zover van toepassing, de minimumduur van de ver­ plichtingen van de consument uit hoofde van de overeen­ komst; q) voor zover van toepassing, het bestaan en de voorwaarden van waarborgsommen of andere financiële garanties die de consument op verzoek van de handelaar moet betalen of bieden; r) voor zover van toepassing, de functionaliteit van digitale inhoud met inbegrip van toepasselijke technische beveili­ gingsvoorzieningen; s) voor zover van toepassing, de relevante interoperabiliteit van digitale inhoud met hardware en software waarvan de handelaar op de hoogte is of redelijkerwijs kan worden verondersteld op de hoogte te zijn; t)

voor zover van toepassing, de mogelijkheid van toegang tot buitengerechtelijke klachten- en geschilbeslechtingsprocedu­ res waaraan de handelaar is onderworpen, en de wijze waarop daar toegang toe is.

2. Lid 1 is ook van toepassing op overeenkomsten voor de levering van water, gas of elektriciteit, die niet gereed zijn ge­ maakt voor verkoop in een beperkt volume of in een bepaalde hoeveelheid, van stadsverwarming en van digitale inhoud die niet op een materiële drager is geleverd. 3. Bij een openbare veiling kan de in lid 1, onder b), c) en d), bedoelde informatie vervangen worden door de overeenkom­ stige gegevens van de veilingmeester. 4. De in lid 1, onder h), i) en j), bedoelde informatie kan worden verstrekt door middel van de modelinstructies voor herroeping vermeld in bijlage I, deel A. De handelaar die deze instructies correct ingevuld heeft verstrekt aan de consument, heeft voldaan aan de informatievoorschriften vastgelegd in lid 1, onder h), i) en j).

22.11.2011

5. De in lid 1 bedoelde informatie vormt een integraal on­ derdeel van de overeenkomst op afstand of van de buiten ver­ koopruimten gesloten overeenkomst en wordt niet gewijzigd, tenzij de partijen bij de overeenkomst uitdrukkelijk anders over­ eenkomen. 6. Indien de handelaar niet voldaan heeft aan de informatie­ voorschriften betreffende extra lasten en andere kosten zoals bedoeld in lid 1, onder e), of betreffende de kosten van het terugzenden van de goederen zoals bedoeld in lid 1, onder i), draagt de consument deze lasten of kosten niet. 7. De lidstaten kunnen in hun nationale wetgeving taalvoor­ schriften handhaven of invoeren met betrekking tot de contrac­ tuele informatie, teneinde te verzekeren dat deze informatie voor de consument gemakkelijk te begrijpen is. 8. De bij deze richtlijn vastgelegde informatievoorschriften komen bovenop de informatievoorschriften uit hoofde van Richtlijn 2006/123/EG en Richtlijn 2000/31/EG en beletten de lidstaten niet aanvullende informatievoorschriften op te leg­ gen overeenkomstig die richtlijnen. Onverminderd de eerste alinea heeft, indien een bepaling van Richtlijn 2006/123/EG of Richtlijn 2000/31/EG betreffende de inhoud van en de wijze waarop de informatie dient te worden verstrekt strijdig is met een bepaling van deze richtlijn, de be­ paling van deze richtlijn voorrang. 9. De bewijslast voor de naleving van de in dit hoofdstuk neergelegde informatievoorschriften ligt bij de handelaar. Artikel 7 Formele vereisten voor buiten verkoopruimten gesloten overeenkomsten 1. Bij buiten verkoopruimten gesloten overeenkomsten ver­ strekt de handelaar de in artikel 6, lid 1, genoemde informatie aan de consument op papier of, indien de consument hiermee instemt, op een andere duurzame gegevensdrager. Die informa­ tie wordt verstrekt in een leesbare vorm en in een duidelijke en begrijpelijke taal. 2. De handelaar verstrekt de consument een kopie van de ondertekende overeenkomst of de bevestiging van de overeen­ komst op papier of, indien de consument hiermee instemt, op een andere duurzame gegevensdrager, met inbegrip van, voor zover van toepassing, de bevestiging van de uitdrukkelijke voor­ afgaande toestemming en de erkenning van de consument over­ eenkomstig artikel 16, onder m). 3. Indien de consument wenst dat de verrichting van dien­ sten of de levering van water, gas of elektriciteit, die niet zijn gereed voor verkoop gemaakt in een beperkt volume of in een bepaalde hoeveelheid, of van stadsverwarming aanvangt tijdens de in artikel 9, lid 2, bedoelde herroepingstermijn, eist de han­ delaar dat de consument daar uitdrukkelijk om verzoekt op een duurzame gegevensdrager.


22.11.2011

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

4. Voor wat betreft buiten verkoopruimten gesloten overeen­ komsten waarbij de consument uitdrukkelijk om de diensten van de handelaar heeft verzocht met het oog op het verrichten van herstellings- of onderhoudswerken waarvoor de handelaar en de consument hun contractuele verplichtingen onmiddellijk nakomen en het door de consument te betalen bedrag niet meer dan 200 EUR bedraagt: a) verstrekt de handelaar de consument de in artikel 6, lid 1, onder b) en c), genoemde informatie, alsmede informatie over de prijs of de manier waarop de prijs moet worden berekend, samen met een raming van de totale prijs, op papier of, indien de consument hiermee instemt, op een andere duurzame gegevensdrager. De handelaar verstrekt de in artikel 6, lid 1, onder a), h) en k), genoemde informatie maar kan ervan afzien deze op papier of op een andere duurzame gegevensdrager te verstrekken indien de con­ sument daar uitdrukkelijk mee instemt; b) bevat de bevestiging van de overeenkomst die overeenkom­ stig lid 2 van dit artikel wordt verstrekt, de in artikel 6, lid 1, bepaalde informatie. De lidstaten kunnen besluiten dit lid niet toe te passen. 5. De lidstaten leggen voor de nakoming van de bij deze richtlijn vastgestelde informatieverplichtingen geen verdere for­ mele voorschriften inzake precontractuele informatie op. Artikel 8 Formele vereisten voor overeenkomsten op afstand 1. Bij overeenkomsten op afstand verstrekt de handelaar de in artikel 6, lid 1, genoemde informatie aan de consument of stelt deze beschikbaar, op een wijze die passend is voor de gebruikte middelen voor communicatie op afstand in een dui­ delijke en begrijpelijke taal. Voor zover deze informatie op een duurzame gegevensdrager wordt verstrekt, is zij in leesbare vorm. 2. Indien een overeenkomst op afstand die op elektronische wijze wordt gesloten een betalingsverplichting voor de con­ sument inhoudt, wijst de handelaar de consument op duidelijke en in het oog springende manier en onmiddellijk voordat de consument zijn bestelling plaatst, op de in artikel 6, lid 1, onder a), e), o) en p), genoemde informatie. De handelaar ziet erop toe dat de consument bij het plaatsen van zijn bestelling, uitdrukkelijk erkent dat de bestelling een betalingsverplichting inhoudt. Indien het plaatsen van een be­ stelling inhoudt dat een knop of een soortgelijke functie moet worden aangeklikt, wordt de knop of soortgelijke functie op een goed leesbare wijze aangemerkt met alleen de woorden „bestel­ ling met betalingsverplichting” of een overeenkomstige ondub­ belzinnige formulering waaruit blijkt dat het plaatsen van de bestelling een verplichting inhoudt om de handelaar te betalen. Indien aan de bepalingen van deze alinea niet is voldaan is de consument niet door de overeenkomst of de bestelling gebon­ den.

L 304/77

3. Op websites waarop handel wordt gedreven wordt uiterlijk aan het begin van het bestelproces duidelijk en leesbaar aange­ geven of er beperkingen gelden voor de levering en welke be­ taalmiddelen worden aanvaard.

4. Wanneer de overeenkomst gesloten wordt met behulp van een middel voor communicatie op afstand dat beperkte ruimte of tijd biedt voor het tonen van de informatie, verstrekt de handelaar, via dat specifiek middel voordat de overeenkomst gesloten wordt, ten minste de precontractuele informatie betref­ fende de voornaamste kenmerken van de goederen of diensten, de identiteit van de handelaar, de totale prijs, het herroepings­ recht, de duur van de overeenkomst en, in geval van overeen­ komsten voor onbepaalde tijd, de voorwaarden om de overeen­ komst op te zeggen, zoals bedoeld in artikel 6, lid 1, onder a), b), e), h) en o). De overige in artikel 6, lid 1, bedoelde infor­ matie wordt door de handelaar op passende wijze aan de con­ sument verstrekt, overeenkomstig lid 1 van dit artikel.

5. Onverminderd lid 4 maakt de handelaar, indien hij de consument opbelt met het oogmerk een overeenkomst op af­ stand te sluiten, aan het begin van het gesprek met de con­ sument, zijn identiteit en, voor zover van toepassing, de iden­ titeit van de persoon namens wie hij opbelt, alsmede het com­ merciële doel van de oproep kenbaar.

6. Indien een overeenkomst op afstand per telefoon wordt gesloten, kunnen de lidstaten bepalen dat de handelaar het aan­ bod moet bevestigen aan de consument, die alleen gebonden is nadat hij het aanbod heeft getekend of zijn schriftelijke instem­ ming heeft gestuurd. De lidstaten kunnen tevens bepalen dat dergelijke bevestigingen moeten worden gedaan op een duur­ zame gegevensdrager.

7. De handelaar verstrekt de consument op een duurzame gegevensdrager de bevestiging van de gesloten overeenkomst binnen een redelijke periode na sluiting van de overeenkomst op afstand en uiterlijk bij de levering van de goederen of voor­ dat de verrichting van de dienst begint. Deze bevestiging omvat:

a) alle in artikel 6, lid 1, bedoelde informatie, tenzij de han­ delaar die informatie al vóór de sluiting van de overeen­ komst op afstand op een duurzame gegevensdrager aan de consument heeft verstrekt, en

b) voor zover van toepassing, de bevestiging van de uitdrukke­ lijke voorafgaande toestemming en de erkenning van de consument overeenkomstig artikel 16, onder m).

8. Indien de consument wenst dat de verrichting van dien­ sten of de levering van water, gas of elektriciteit, die niet gereed voor verkoop zijn gemaakt in een beperkt volume of in een bepaalde hoeveelheid, of van stadsverwarming aanvangt tijdens de in artikel 9, lid 2, bepaalde herroepingstermijn, eist de han­ delaar dat de consument daar uitdrukkelijk om verzoekt.


L 304/78

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

9. Dit artikel doet geen afbreuk aan de bepalingen betref­ fende het sluiten van overeenkomsten en het plaatsen van or­ ders langs elektronische weg vermeld in de artikelen 9 en 11 van Richtlijn 2000/31/EG. 10. De lidstaten leggen voor de nakoming van de bij deze richtlijn vastgestelde informatieverplichtingen geen verdere for­ mele voorschriften inzake precontractuele informatie op. Artikel 9 Herroepingsrecht 1. Behoudens wanneer de in artikel 16 bepaalde uitzonderin­ gen van toepassing zijn, beschikt de consument over een ter­ mijn van 14 dagen om de overeenkomst op afstand of de buiten verkoopruimten gesloten overeenkomst zonder opgave van redenen te herroepen, en zonder andere kosten te moeten dragen dan die welke in artikel 13, lid 2, en artikel 14 zijn vastgesteld.

22.11.2011

de herroepingstermijn. Voor buiten verkoopruimten gesloten overeenkomsten kunnen de lidstaten evenwel bestaande natio­ nale wetgeving waarbij het de handelaar wordt verboden om de betaling door de consument te innen gedurende een bepaalde periode na de sluiting van de overeenkomst, handhaven.

Artikel 10 Weglating van informatie over het herroepingsrecht 1. Indien de handelaar de consument niet de ingevolge artikel 6, lid 1, onder h), verplichte informatie over het her­ roepingsrecht heeft verstrekt, loopt de herroepingstermijn af twaalf maanden na het einde van de oorspronkelijke, overeen­ komstig artikel 9, lid 2, vastgestelde herroepingstermijn.

2. Indien de handelaar de in lid 1 van dit artikel bedoelde informatie aan de consument heeft verstrekt binnen twaalf maanden na de in artikel 9, lid 2, bedoelde dag, verstrijkt de herroepingstermijn 14 dagen na de dag waarop de consument die informatie heeft ontvangen.

2. Onverminderd artikel 10 verstrijkt de in lid 1 van dit artikel bedoelde herroepingstermijn 14 dagen na: Artikel 11 a) voor dienstenovereenkomsten, de dag waarop de overeen­ komst wordt gesloten; b) voor verkoopovereenkomsten, de dag waarop de consument of een door de consument aangewezen derde partij, die niet de vervoerder is, de goederen fysiek in bezit neemt of: i) indien de consument in dezelfde bestelling meerdere goe­ deren heeft besteld die afzonderlijk worden geleverd, de dag waarop de consument of een door de consument aangewezen derde partij, die niet de vervoerder is, het laatste goed fysiek in bezit neemt; ii) indien de levering van een goed bestaat uit verschillende zendingen of onderdelen, de dag waarop de consument of een door de consument aangewezen derde partij, die niet de vervoerder is, de laatste zending of het laatste onderdeel fysiek in bezit neemt; iii) voor overeenkomsten betreffende regelmatige levering van goederen gedurende een bepaalde periode, de dag waarop de consument of een door de consument aange­ wezen derde partij, die niet de vervoerder is, het eerste goed fysiek in bezit neemt;

Uitoefening van het herroepingsrecht 1. Voor het verstrijken van de herroepingstermijn stelt de consument de handelaar op de hoogte van zijn beslissing de overeenkomst te herroepen. Daartoe kan de consument:

a) gebruikmaken van het modelformulier voor herroeping zoals opgenomen in bijlage I, deel B, of

b) een andere ondubbelzinnige verklaring afgeven waarin hij verklaart de overeenkomst te herroepen.

De lidstaten leggen geen andere formele vereisten op met be­ trekking tot het modelformulier voor herroeping dan deze die zijn opgenomen in bijlage I, deel B.

2. De consument heeft zijn herroepingsrecht binnen de in artikel 9, lid 2, en artikel 10 bedoelde herroepingstermijn indien de consument de mededeling betreffende de uitoefening van het herroepingsrecht verzendt voordat deze termijn is verstreken.

c) in geval van overeenkomsten voor de levering van water, gas of elektriciteit, die niet gereed voor verkoop zijn gemaakt in een beperkt volume of in een bepaalde hoeveelheid, van stadsverwarming of van digitale inhoud, anders dan op een materiële drager, de dag van de sluiting van de overeen­ komst.

3. De handelaar kan, naast de in lid 1 bedoelde mogelijkhe­ den, de consument de mogelijkheid bieden het modelformulier voor herroeping opgenomen in bijlage I, deel B, of een andere ondubbelzinnige verklaring op de website van de handelaar elektronisch in te vullen en toe te zenden. In deze gevallen deelt de handelaar de consument onverwijld op een duurzame gege­ vensdrager de bevestiging van de ontvangst van zulke herroe­ ping mee.

3. De lidstaten verbieden de partijen bij de overeenkomst niet hun contractuele verplichtingen na te komen gedurende

4. De bewijslast ten aanzien van de uitoefening van het her­ roepingsrecht overeenkomstig dit artikel ligt bij de consument.


22.11.2011

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

Artikel 12 Gevolgen van herroeping De uitoefening van het herroepingsrecht beëindigt de verplich­ ting voor de partijen om: a) de overeenkomst op afstand of de buiten verkoopruimten gesloten overeenkomst uit te voeren, of b) een overeenkomst op afstand of buiten verkoopruimten te sluiten, in het geval de consument een aanbod heeft gedaan. Artikel 13 Verplichtingen van de handelaar bij herroeping 1. De handelaar vergoedt alle van de consument ontvangen betalingen, inclusief, voor zover van toepassing, de leverings­ kosten, onverwijld en in elk geval uiterlijk 14 dagen na de dag waarop hij wordt geïnformeerd van de beslissing van de consument om de overeenkomst overeenkomstig artikel 11 te herroepen. De handelaar verricht de terugbetaling als bedoeld in de eerste alinea onder gebruikmaking van hetzelfde betaalmiddel als het­ geen door de consument tijdens de oorspronkelijke transactie werd gebruikt, tenzij de consument uitdrukkelijk met een ander betaalmiddel heeft ingestemd en met dien verstande dat de consument als gevolg van zulke terugbetaling geen kosten mag hebben. 2. Onverminderd lid 1 wordt van de handelaar niet verlangd de bijkomende kosten terug te betalen, als de consument uit­ drukkelijk voor een andere wijze van levering dan de door de handelaar aangeboden goedkoopste standaardlevering heeft ge­ kozen. 3. Behoudens wanneer de handelaar heeft aangeboden de goederen zelf af te halen, mag de handelaar, voor wat betreft verkoopovereenkomsten, wachten met de terugbetaling totdat hij alle goederen heeft teruggekregen, of totdat de consument heeft aangetoond dat hij de goederen heeft teruggezonden, naar gelang welk tijdstip eerst valt.

L 304/79

kosten te dragen of de handelaar heeft nagelaten de consument mee te delen dat deze laatste de kosten moet dragen. Wat buiten verkoopruimten gesloten overeenkomsten betreft, haalt de handelaar, indien de goederen bij de consument thuis zijn geleverd bij het sluiten van de overeenkomst, deze op eigen kosten af indien de goederen door hun aard niet per gewone post kunnen worden teruggezonden. 2. De consument is alleen aansprakelijk voor de waardever­ mindering van de goederen die het gevolg is van het behandelen van de goederen dat verder gaat dan nodig was om de aard, de kenmerken en de werking van de goederen vast te stellen. De consument is in geen geval aansprakelijk voor waardeverminde­ ring van de goederen wanneer de handelaar heeft nagelaten om overeenkomstig artikel 6, lid 1, onder h), informatie over het herroepingsrecht te verstrekken. 3. Indien een consument het herroepingsrecht uitoefent na­ dat hij een verzoek overeenkomstig artikel 7, lid 3, of artikel 8, lid 8, heeft gedaan, betaalt de consument de handelaar een bedrag dat evenredig is aan hetgeen reeds is geleverd op het moment dat de consument de handelaar ervan in kennis heeft gesteld dat hij zijn herroepingsrecht uitoefent, vergeleken met de volledige uitvoering van de overeenkomst. Het evenredige bedrag dat de consument aan de handelaar moet betalen wordt berekend op grondslag van de totale prijs zoals vastgelegd in de overeenkomst. Als de totale prijs excessief is, wordt het even­ redige bedrag berekend op grondslag van de marktwaarde van het geleverde. 4.

De consument draagt geen kosten voor:

a) de uitvoering van diensten, of de levering van water, gas of elektriciteit, wanneer deze niet in beperkte volumes of in een bepaalde hoeveelheid gereed voor verkoop zijn gemaakt, of van stadsverwarming, die geheel of ten dele tijdens de her­ roepingstermijn zijn verleend, indien i) de handelaar heeft nagelaten de informatie overeenkom­ stig artikel 6, lid 1, onder h) of j), te verstrekken, of ii) de consument er niet uitdrukkelijk om heeft verzocht met de uitvoering van de dienst te beginnen tijdens de her­ roepingstermijn overeenkomstig artikel 7, lid 3, en artikel 8, lid 8, of

Artikel 14 Verplichtingen van de consument bij herroeping 1. Onverwijld en in elk geval binnen 14 dagen na de dag waarop hij zijn beslissing om de overeenkomst te herroepen overeenkomstig artikel 11 aan de handelaar heeft medegedeeld, zendt de consument de goederen terug of overhandigt die aan de handelaar of aan een persoon die door de handelaar gemach­ tigd is om de goederen in ontvangst te nemen„ tenzij de han­ delaar aangeboden heeft de goederen zelf af te halen. De termijn is in acht genomen wanneer de consument de goederen terug­ stuurt voordat de termijn van 14 dagen is verstreken. De consument draagt alleen de directe kosten van het terugzen­ den van de goederen, tenzij de handelaar ermee instemt deze

b) de volledige of gedeeltelijke levering van digitale inhoud die niet op een materiële drager is geleverd, indien i) de consument er van te voren niet uitdrukkelijk mee heeft ingestemd dat de uitvoering kan beginnen vóór het einde van de in artikel 9 bedoelde periode van 14 dagen; ii) de consument niet heeft erkend zijn recht op herroeping te verliezen bij het verlenen van zijn toestemming, of iii) de handelaar heeft nagelaten bevestiging te verstrekken overeenkomstig artikel 7, lid 2 of artikel 8, lid 7.


L 304/80

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

5. Tenzij anders bepaald in artikel 13, lid 2, en in onderhavig artikel, kan de consument in geen enkel opzicht aansprakelijk worden gesteld ingevolge de uitoefening van zijn herroepings­ recht. Artikel 15 Gevolgen van de uitoefening van het herroepingsrecht op aanvullende overeenkomsten 1. Onverminderd artikel 15 van Richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten (1) worden, wanneer de consument gebruik maakt van zijn herroepingsrecht voor een overeenkomstig de artikelen 9 tot en met 14 van deze richtlijn op afstand of buiten verkoopruimten gesloten overeen­ komst, alle eventuele aanvullende overeenkomsten automatisch eveneens beëindigd, zonder kosten voor de consument, behou­ dens de kosten die in artikel 13, lid 2, of artikel 14 van deze richtlijn zijn voorzien. 2. De lidstaten stellen gedetailleerde regels vast voor de be­ ëindiging van dergelijke overeenkomsten.

22.11.2011

na 30 dagen, en waarvan de werkelijke waarde afhankelijk is van schommelingen van de markt waarop de handelaar geen invloed heeft;

h) overeenkomsten waarbij de consument de handelaar speci­ fiek verzocht heeft hem te bezoeken om daar dringende herstellingen of onderhoud te verrichten; wanneer echter de handelaar bij een dergelijk bezoek aanvullende diensten verleent waar de consument niet expliciet om heeft ge­ vraagd, of andere goederen levert dan vervangstukken die noodzakelijk gebruikt worden om het onderhoud of de her­ stellingen uit te voeren, is het herroepingsrecht op die aan­ vullende diensten of goederen van toepassing;

i)

de levering van verzegelde audio- en verzegelde video-op­ namen en verzegelde computerprogrammatuur waarvan de verzegeling na levering is verbroken;

j)

de levering van kranten, tijdschriften of magazines, met uit­ zondering van overeenkomsten voor een abonnement op dergelijke publicaties;

Artikel 16 Uitzonderingen op het herroepingsrecht De lidstaten voorzien niet in het in de artikelen 9 tot en met 15 bedoelde herroepingsrecht voor overeenkomsten op afstand en buiten verkoopruimten gesloten overeenkomsten betreffende:

k) overeenkomsten die zijn gesloten tijdens een openbare vei­ ling;

a) dienstenovereenkomsten na volledige uitvoering van de dienst als de uitvoering is begonnen met uitdrukkelijke voorafgaande instemming van de consument, en mits de consument heeft erkend dat hij zijn herroepingsrecht ver­ liest zodra de handelaar de overeenkomst volledig heeft uitgevoerd;

l)

b) de levering of verstrekking van goederen of diensten waar­ van de prijs gebonden is aan schommelingen op de finan­ ciële markt waarop de handelaar geen invloed heeft en die zich binnen de herroepingstermijn kunnen voordoen;

m) de levering van digitale inhoud die niet op een materiële drager is geleverd, als de uitvoering is begonnen met uit­ drukkelijke voorafgaande toestemming van de consument en mits de consument heeft erkend dat hij zijn herroepings­ recht daarmee verliest.

c) de levering van volgens specificaties van de consument ver­ vaardigde goederen, of die duidelijk voor een specifieke persoon bestemd zijn; d) de levering van goederen die snel bederven of met een beperkte houdbaarheid; e) de levering van verzegelde goederen die niet geschikt zijn om te worden teruggezonden om redenen van gezondheids­ bescherming of hygiëne en waarvan de verzegeling na de levering is verbroken; f)

de levering van goederen die na levering door hun aard onherroepelijk vermengd zijn met andere producten;

g) De levering van alcoholische dranken waarvan de prijs is overeengekomen bij de sluiting van de verkoopovereen­ komst, maar waarvan de levering slechts kan plaatsvinden (1) PB L 133 van 22.5.2008, blz. 66.

de terbeschikkingstelling van accomodatie anders dan voor woondoeleinden, goederenvervoer, autoverhuurdiensten, ca­ tering en diensten met betrekking tot vrijetijdsbesteding, indien in de overeenkomsten een bepaalde datum of periode van uitvoering is voorzien;

HOOFDSTUK IV ANDERE CONSUMENTENRECHTEN

Artikel 17 Toepassingsgebied 1. De artikelen 18 en 20 zijn van toepassing op verkoop­ overeenkomsten. Deze artikelen zijn niet van toepassing op overeenkomsten voor de levering van water, gas of elektriciteit, voor zover deze niet gereed voor verkoop zijn gemaakt in een beperkt volume of in een bepaalde hoeveelheid, of stadsverwar­ ming, of de levering van digitale inhoud, die niet op een ma­ teriële drager is geleverd.

2. De artikelen 19, 21 en 22 zijn van toepassing op ver­ koop- en dienstenovereenkomsten en op overeenkomsten voor de levering van water, gas, elektriciteit, stadsverwarming of di­ gitale inhoud.


22.11.2011

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 304/81

Artikel 18

Artikel 21

Levering

Communicatie per telefoon

1. Tenzij de partijen een ander tijdstip voor de levering zijn overeengekomen, levert de handelaar de goederen door het fy­ sieke bezit van of de controle over de goederen onverwijld, doch in ieder geval niet later dan 30 dagen na de sluiting van de overeenkomst, over te dragen aan de consument.

De lidstaten zien erop toe dat handelaren die een telefoonnum­ mer openstellen voor consumenten zodat deze per telefoon met de handelaren contact kunnen opnemen over de door hen ge­ sloten overeenkomsten, de consumenten voor dergelijke telefo­ nische contacten niet meer in rekening brengen dan het basis­ tarief.

2. Indien de handelaar niet voldaan heeft aan zijn verplich­ ting de goederen op het met de consument overeengekomen tijdstip of binnen de in lid 1 bepaalde termijnen, te leveren, verzoekt de consument hem de levering te verrichten binnen een aanvullende termijn die gezien de omstandigheden passend is. Indien de handelaar de goederen niet binnen de aanvullende termijn levert, heeft de consument het recht de overeenkomst te beëindigen.

De eerste alinea laat de rechten van aanbieders van telecom­ municatiediensten om voor die telefoongesprekken kosten in rekening te brengen onverlet.

De eerste alinea is niet van toepassing op verkoopovereenkom­ sten waarbij de handelaar heeft geweigerd de goederen te le­ veren, of waarbij levering binnen de overeengekomen leverter­ mijn essentieel is, alle omstandigheden rond de sluiting van de overeenkomst in aanmerking genomen, dan wel waarbij de consument de handelaar vóór de sluiting van de overeenkomst ervan in kennis stelt dat levering uiterlijk op of op een bepaalde datum essentieel is. In deze gevallen, als de handelaar de goe­ deren niet op het met de consument overeengekomen tijdstip of binnen de in lid 1 bepaalde termijnen levert, heeft de con­ sument het recht de overeenkomst onverwijld te beëindigen.

Artikel 22 Extra betalingen Voordat de consument gebonden is door de overeenkomst of het aanbod, vraagt de handelaar de uitdrukkelijke toestemming van de consument voor elke extra betaling boven de vergoeding die is overeengekomen voor de contractuele hoofdverbintenis van de handelaar. Wanneer de handelaar niet de uitdrukkelijke toestemming van de consument heeft verkregen, maar deze toestemming heeft afgeleid door het gebruik van standaard­ opties die de consument moet afwijzen om extra betaling te vermijden, heeft de consument recht op terugbetaling van deze betaalde bedragen. HOOFDSTUK V ALGEMENE BEPALINGEN

3. Bij beëindiging van de overeenkomst vergoedt de han­ delaar onverwijld alle uit hoofde van de overeenkomst betaalde bedragen. 4. Naast de beëindiging van de overeenkomst overeenkom­ stig lid 2, staan de consument andere rechtsmiddelen open krachtens het nationale recht. Artikel 19 Vergoedingen voor het gebruik van betaalmiddelen De lidstaten verbieden handelaars om consumenten voor het gebruik van een bepaald betaalmiddel vergoedingen aan te re­ kenen die de kosten voor de handelaar als gevolg van het gebruik van dit middel overschrijden.

Artikel 23 Handhaving 1. De lidstaten zorgen ervoor dat passende en doeltreffende middelen beschikbaar zijn om de naleving van de bepalingen van deze richtlijn te doen naleven. 2. De in lid 1 bedoelde middelen omvatten bepalingen vol­ gens welke een of meer van onderstaande, naar nationaal recht bepaalde instanties, zich overeenkomstig het nationale recht tot de bevoegde rechterlijke of administratieve instanties kunnen wenden om de nationale bepalingen ter omzetting van deze richtlijn te doen toepassen: a) overheidsinstanties of de vertegenwoordigers ervan; b) consumentenorganisaties die een rechtmatig belang hebben bij de bescherming van de consument;

Artikel 20 Risico-overgang Voor overeenkomsten waarbij de handelaar de goederen op­ stuurt naar de consument, gaat het risico van verlies of bescha­ diging van de goederen over op de consument zodra hij of een door hem aangewezen derde partij, die niet de vervoerder is, de goederen fysiek in bezit heeft gekregen. Het risico gaat echter over op de consument bij levering aan de vervoerder, als deze van de consument de opdracht heeft gekregen de goederen te vervoeren en deze keuze niet door de handelaar was geboden, onverminderd de rechten van de consument ten aanzien van de vervoerder.

c) beroepsorganisaties die een rechtmatig belang hebben bij een optreden in rechte. Artikel 24 Sancties 1. De lidstaten stellen de regels vast inzake de sancties die van toepassing zijn op inbreuken op de krachtens deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen en treffen alle nodige maat­ regelen om ervoor te zorgen dat zij worden toegepast. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.


L 304/82

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

22.11.2011

2. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 13 december 2013 van deze bepalingen in kennis en delen haar onmiddellijk alle latere wijzigingen van die bepalingen mee.

Wanneer de lidstaten die maatregelen vaststellen, wordt in die maatregelen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor de verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

Artikel 25

2. De bepalingen van deze richtlijn zijn van toepassing op overeenkomsten gesloten na 13 juni 2014.

Dwingend karakter van de richtlijn Wanneer het recht dat op de overeenkomst van toepassing is het recht van een lidstaat is, kunnen consumenten geen afstand doen van de rechten die zij genieten uit hoofde van de nationale maatregelen die deze richtlijn omzetten.

Bedingen die direct of indirect voorzien in afstand of beperking van de uit deze richtlijn voortvloeiende rechten zijn niet bin­ dend voor de consument.

Artikel 26

Artikel 29 Rapportageverplichtingen 1. Indien een lidstaat gebruik maakt van één van de in artikel 3, lid 4, artikel 6, leden 7 en 8, artikel 7, lid 4, artikel 8, lid 6, en artikel 9, lid 3, vermelde regelgevingsopties, stelt hij de Commissie daarvan uiterlijk 13 december 2013 in kennis, alsook van eventuele latere wijzigingen.

2. De Commissie ziet erop toe dat de in lid 1 bedoelde informatie gemakkelijk toegankelijk is voor de consumenten en handelaren, onder meer op een speciaal daarvoor gecreëerde website.

Informatieverstrekking De lidstaten nemen passende maatregelen om de consumenten en handelaren op de hoogte te brengen van de nationale bepa­ lingen die ingevolge de omzetting van deze richtlijn zijn vast­ gesteld en moedigen, waar passend, handelaren en houders van een gedragscode zoals gedefinieerd in artikel 2, onder g), van Richtlijn 2005/29/EG aan om de consumenten over hun rech­ ten in te lichten.

3. De Commissie doet de in lid 1 bedoelde informatie toe­ komen aan de andere lidstaten en het Europees Parlement. De Commissie raadpleegt belanghebbenden over deze informatie.

Artikel 30 Verslaglegging door de Commissie en toetsing

Artikel 27 Niet-gevraagde leveringen Consumenten zijn vrijgesteld van enige betalingsverplichting in gevallen van ongevraagde levering van goederen, water, gas, elektriciteit, stadsverwarming of digitale inhoud, dan wel onge­ vraagde verstrekking van diensten, zoals verboden door artikel 5, lid 5, en punt 29 van bijlage I van Richtlijn 2005/29/EG. In deze gevallen betekent het uitblijven van een reactie van de consument op de ongevraagde levering of ver­ strekking niet dat hij met deze instemt.

De Commissie dient uiterlijk 13 december 2016 bij het Euro­ pees Parlement en de Raad een verslag in over de toepassing van de richtlijn. Dit verslag omvat met name een evaluatie van de bepalingen van deze richtlijn die betrekking hebben op di­ gitale inhoud, inclusief het herroepingsrecht. Zo nodig worden aan dit verslag wetgevingsvoorstellen toegevoegd om deze richt­ lijn aan de ontwikkelingen op het gebied van consumentenrech­ ten aan te passen.

HOOFDSTUK VI SLOTBEPALINGEN

Artikel 31 Artikel 28 Omzetting 1. Uiterlijk op 13 december 2013 stellen de lidstaten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast om aan deze richtlijn te voldoen en maken deze bekend. Zij delen de Commissie de tekst van deze maatregelen onverwijld mede in de vorm van bescheiden. De Commissie maakt van deze bescheiden gebruik bij het opstellen van het verslag als bedoeld in artikel 30.

Zij passen die maatregelen toe met ingang van 13 juni 2014.

Intrekkingsbepalingen De Richtlijnen 85/577/EEG en 97/7/EG zoals gewijzigd bij Richtlijn 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de verkoop op afstand van financiële diensten aan consumenten (1) en door Richtlijnen 2005/29/EG en 2007/64/EG, worden met ingang van 13 juni 2014 ingetrok­ ken.

Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijnen gelden als verwij­ zingen naar deze richtlijn en worden gelezen volgens de con­ cordantietabel vastgelegd in bijlage II. (1) PB L 271 van 9.10.2002, blz. 16.


NL

22.11.2011

Publicatieblad van de Europese Unie

Artikel 32 Wijziging van Richtlijn 93/13/EEG

L 304/83

vaststelt dan die waarin artikel 5, leden 1 tot en met 3, en artikel 7, lid 1, voorzien, stelt hij de Commissie daarvan in kennis, alsmede van eventuele latere wijzigingen.

In Richtlijn 93/13/EEG wordt het volgende artikel ingevoegd: „Artikel 8 bis 1. Indien een lidstaat bepalingen vaststelt overeenkomstig artikel 8, stelt deze de Commissie hiervan op de hoogte, alsmede van eventuele daarna doorgevoerde wijzigingen, met name wanneer deze bepalingen: — de beoordeling van het oneerlijke karakter uitbreiden tot bedingen waarover op individuele basis is onderhandeld of tot de toereikendheid van de prijs of de vergoeding, of

2. De Commissie ziet erop toe dat de in lid 1 bedoelde informatie gemakkelijk toegankelijk is voor de consumenten en handelaren, onder meer op een speciaal daarvoor gecree­ erde website.

3. De Commissie doet de in lid 1 bedoelde informatie toekomen aan de andere lidstaten en het Europees Parlement. De Commissie raadpleegt belanghebbenden over deze infor­ matie.”.

— lijsten met bedingen die als oneerlijk worden beschouwd bevatten. 2. De Commissie ziet erop toe dat de in lid 1 bedoelde informatie gemakkelijk toegankelijk is voor de consumenten en handelaren, onder meer op een speciaal daarvoor gecre­ ëerde website. 3. De Commissie doet de in lid 1 bedoelde informatie toekomen aan de andere lidstaten en het Europees Parlement. De Commissie raadpleegt belanghebbenden over deze infor­ matie.”.

Artikel 34 Inwerkingtreding Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 35 Adressaten Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Artikel 33 Wijziging van Richtlijn 1999/44/EG

Gedaan te Straatsburg, 25 oktober 2011.

In Richtlijn 1999/44/EG wordt het volgende artikel ingevoegd: „Artikel 8 bis Verslagleggingsverplichtingen 1. Wanneer een lidstaat overeenkomstig artikel 8, lid 2, strengere bepalingen inzake consumentenbescherming

Voor het Europees Parlement De voorzitter

Voor de Raad De voorzitter

J. BUZEK

M. DOWGIELEWICZ


NL

L 304/84

Publicatieblad van de Europese Unie

BIJLAGE I Informatie betreffende de uitoefening van het herroepingsrecht A. Modelinstructies voor herroeping Herroepingsrecht U heeft het recht om binnen een termijn van 14 dagen zonder opgave van redenen de overeenkomst te herroepen. De herroepingstermijn verstrijkt 14 dagen na de dag 1 . Om het herroepingsrecht uit te oefenen, moet u ons 2 via een ondubbelzinnige verklaring (bv. schriftelijk per post, fax of e-mail) op de hoogte stellen van uw beslissing de overeenkomst te herroepen. U kunt hiervoor gebruikmaken van het bijgevoegde modelformulier voor herroeping, maar bent hiertoe niet verplicht 3. Om de herroepingstermijn na te leven volstaat het om uw mededeling betreffende uw uitoefening van het herroepings­ recht te verzenden voordat de herroepingstermijn is verstreken. Gevolgen van de herroeping Als u de overeenkomst herroept, ontvangt u alle betalingen die u tot op dat moment heeft gedaan, inclusief leverings­ kosten (met uitzondering van eventuele extra kosten ten gevolge van uw keuze voor een andere wijze van levering dan de door ons geboden goedkoopste standaard levering) onverwijld en in ieder geval niet later dan 14 dagen nadat wij op de hoogte zijn gesteld van uw beslissing de overeenkomst te herroepen, van ons terug. Wij betalen u terug met hetzelfde betaalmiddel als waarmee u de oorspronkelijke transactie heeft verricht, tenzij u uitdrukkelijk anderszins heeft ingestemd; in ieder geval zullen u voor zulke terugbetaling geen kosten in rekening worden gebracht 4. 5 6 Instructies voor het invullen van het formulier 1. Voeg hier één van de volgende tussen aanhalingstekens vermelde tekst in: a) in geval van dienstenovereenkomsten of overeenkomsten voor de levering van water, gas of elektriciteit, voor zover deze niet in een beperkt volume of in een bepaalde hoeveelheid gereed voor verkoop zijn gemaakt, van stadsverwarming of van digitale inhoud die niet op een materiële drager is geleverd: „van de sluiting van de overeenkomst”; b) voor verkoopovereenkomsten: „waarop u of een door u aangewezen derde, die niet de vervoerder is, het goed fysiek in bezit krijgt.”; c) voor overeenkomsten waarbij de consument in dezelfde bestelling meerdere goederen heeft besteld die afzonderlijk worden geleverd: „waarop u of een door u aangewezen derde, die niet de vervoerder is, het laatste goed fysiek in bezit krijgt.”; d) voor overeenkomsten betreffende de levering van een goed bestaat uit verschillende zendingen of onderdelen: „waarop u of een door u aangewezen derde, die niet de vervoerder is, de laatste zending of het laatste onderdeel fysiek in bezit krijgt.”; e) voor overeenkomsten betreffende regelmatige levering van goederen gedurende een bepaalde periode: „waarop u of een door u aangewezen derde, die niet de vervoerder is, het eerste goed fysiek in bezit krijgt.”. 2. Vul hier uw naam, woonadres en, indien mogelijk, uw telefoonnummer, fax en e-mailadres in. 3. Indien u de consument de mogelijkheid biedt informatie over de herroeping van de overeenkomst elektronisch via uw website in te vullen en toe te zenden, dient u onderstaande tekst in te voegen: „U kunt het modelformulier voor herroeping of een andere duidelijk geformuleerde verklaring ook elektronisch invullen en opsturen via onze website [webadres invullen]. Als u van deze mogelijkheid gebruik maakt zullen wij u onverwijld op een duurzame gegevens­ drager (bijvoorbeeld per e-mail) een ontvangstbevestiging van uw herroeping sturen.”. 4. Voor verkoopovereenkomsten waarbij u niet heeft aangeboden in geval van herroeping de goederen zelf af te halen, dient u onderstaande tekst in te voegen: „Wij mogen wachten met terugbetaling tot wij de goederen hebben terug­ gekregen, of u heeft aangetoond dat u de goederen heeft teruggezonden, al naar gelang welk tijdstip eerst valt.”.

22.11.2011


22.11.2011

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

5. Indien de consument goederen heeft ontvangen in verband met de overeenkomst,: a) voeg in: — „Wij zullen de goederen afhalen.”, of — „U dient de goederen onverwijld, doch in ieder geval niet later dan 14 dagen na de dag waarop u het besluit de overeenkomst te herroepen aan ons heeft medegedeeld, aan ons of aan … [naam en, indien van toepassing, het adres van de persoon die door u gemachtigd is om de goederen in ontvangst te nemen] terug te zenden of te overhandigen. U bent op tijd als u de goederen terugstuurt voordat de termijn van 14 dagen is verstreken.”; b) voeg in: — „Wij zullen de kosten van het terugzenden van de goederen voor onze rekening nemen.”; — „De directe kosten van het terugzenden van de goederen komen voor uw rekening.”; — Als u in het geval van een overeenkomst op afstand niet aanbiedt de kosten van het terugzenden van de goederen voor uw rekening te nemen, en de goederen door hun aard niet op normale wijze via de post teruggezonden kunnen worden: „De directe kosten van het terugzenden van de goederen, … EUR [vul het bedrag in] komen voor uw rekening.”; of indien de kosten van het terugzenden van de goederen redelijkerwijs niet vooraf kunnen worden berekend: „De directe kosten van het terugzenden van de goederen komen voor uw rekening. De kosten worden geraamd op een maximum van ongeveer … EUR [vul het bedrag in].”, of — Indien bij een buiten de verkoopruimten gesloten overeenkomst de goederen door hun aard niet op normale wijze via de post teruggezonden kunnen worden en ten tijde van de sluiting van de overeenkomst aan het huisadres van de consument zijn bezorgd: „Wij zullen de goederen op onze kosten bij u afhalen.”, en c) voeg in: „U bent alleen aansprakelijk voor de waardevermindering van de goederen die het gevolg is van het gebruik van de goederen, dat verder gaat dan nodig is om de aard, de kenmerken en het werking van de goederen vast te stellen.”. 6. In geval van een overeenkomst voor de verrichting van diensten of de levering van water, gas of elektriciteit, voor zover deze niet in beperkte volumes of in een welbepaalde hoeveelheid gereed voor verkoop zijn gemaakt, of van stadsverwarming, dient het volgende te worden ingevoegd: „Als u heeft verzocht om de verrichting van diensten of de levering van water/gas/elektriciteit/stadsverwarming [doorhalen wat niet van toepassing is] te laten beginnen tijdens de herroepingstermijn, betaalt u een bedrag dat evenredig is aan hetgeen op het moment dat u ons ervan in kennis heeft gesteld dat u de overeenkomst herroept reeds geleverd is, vergeleken met de volledige uitvoering van de overeen­ komst.”. B. Modelformulier voor herroeping (dit formulier alleen invullen en terugzenden als u de overeenkomst wilt herroepen) — Aan [hier dient de handelaar zijn naam, adres en, indien van toepassing, zijn fax en e-mailadres in te vullen]: — Ik/Wij (*) deel/delen (*) u hierbij mede dat ik/wij (*) onze overeenkomst betreffende de verkoop van de volgende goederen/levering van de volgende dienst (*) herroep/herroepen (*) — Besteld op (*)/Ontvangen op (*) — Naam/Namen consument(en) — Adres consument(en) — Handtekening van consument(en) (alleen wanneer dit formulier op papier wordt ingediend) — Datum

(*) Doorhalen wat niet van toepassing is.

L 304/85


L 304/86

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

22.11.2011

BIJLAGE II Concordantietabel Richtlijn 85/577/EEG

Richtlijn 97/7/EG

Artikel 1

Deze richtlijn

Artikel 3 juncto artikel 2, punten 8 en 9, en artikel 16, punt h) Artikel 1

Artikel 2

Artikel 1 juncto artikel 2, punt 7 Artikel 2, punten 1 en 2

Artikel 2, punt 1

Artikel 2, punt 7

Artikel 2, punt 2

Artikel 2, punt 1

Artikel 2, punt 3

Artikel 2, punt 2

Artikel 2, punt 4, eerste zin

Artikel 2, punt 7

Artikel 2, punt 4, tweede zin

Artikel 2, punt 5

Artikel 3, lid 1

Artikel 3, lid 4

Artikel 3, lid 2, onder a)

Artikel 3, lid 3, onder e) en f

Artikel 3, lid 2, onder b)

Artikel 3, lid 3, onder j

Artikel 3, lid 2, onder c)

Artikel 3, lid 2, onder d)

Artikel 3, lid 3, onder d)

Artikel 3, lid 2, onder e)

Artikel 3, lid 3, onder d)

Artikel 3, lid 3

— Artikel 3, lid 1, eerste streepje

Artikel 3, lid 3, onder d)

Artikel 3, lid 1, tweede streepje

Artikel 3, lid 3, onder l)

Artikel 3, lid 1, derde streepje

Artikel 3, lid 3, onder m)

Artikel 3, lid 1, vierde streepje

Artikel 3, lid 3, onder e) en f)

Artikel 3, lid 1, vijfde streepje

Artikel 6, lid 3, en artikel 16, onder k), gelezen juncto artikel 2, punt 13

Artikel 3, lid 2, eerste streepje

Artikel 3, lid 3, onder j)

Artikel 3, lid 2, tweede streepje)

Artikel 3, lid 3, onder f) (voor verhuur van logies voor woondoeleinden), on­ der g) (voor pakketreizen), onder h) (voor timeshare), onder k) (voor passa­ giersvervoer met enkele uitzonderin­ gen) en artikel 16, punt l (afwijking van het herroepingsrecht)

Artikel 4, eerste zin

Artikel 6, lid 1, onder b), c) en h), en artikel 7, leden 1 en 2

Artikel 4, tweede zin

Artikel 6, lid 1, onder a), en artikel 7, lid 1

Artikel 4, derde zin

Artikel 6, lid 1

Artikel 4, vierde zin

Artikel 10 Artikel 4, lid 1, onder a)

Artikel 6, lid 1, onder b) en c)

Artikel 4, lid 1, onder b)

Artikel 6, lid 1, onder a)


22.11.2011

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

Richtlijn 85/577/EEG

L 304/87

Richtlijn 97/7/EG

Deze richtlijn

Artikel 4, lid 1, onder c)

Artikel 6, lid 1, onder e)

Artikel 4, lid 1, onder d)

Artikel 6, lid 1, onder e)

Artikel 4, lid 1, onder e)

Artikel 6, lid 1, onder g)

Artikel 4, lid 1, onder f)

Artikel 6, lid 1, onder h)

Artikel 4, lid 1, onder g)

Artikel 6, lid 1, onder f)

Artikel 4, lid 1, onder h)

Artikel 4, lid 1, onder i)

Artikel 6, lid 1, onder o) en p)

Artikel 4, lid 2

Artikel 6, lid 1, juncto artikel 8, leden 1, 2 en 4

Artikel 4, lid 3

Artikel 8, lid 5

Artikel 5, lid 1

Artikel 8, lid 7

Artikel 5, lid 2

Artikel 3, lid 3, onder m)

Artikel 6, lid 1

Artikel 9, leden 1 en 2, artikel 10, artikel 13, lid 2, en artikel 14

Artikel 6, lid 2

Artikel 13 en artikel 14, lid 1, tweede en derde alinea

Artikel 6, lid 3, eerste streepje

Artikel 16, onder a)

Artikel 6, lid 3, tweede streepje

Artikel 16, onder b)

Artikel 6, lid 3, derde streepje

Artikel 16, onder c) en d)

Artikel 6, lid 3, vierde streepje

Artikel 16, onder i)

Artikel 6, lid 3, vijfde streepje

Artikel 16, onder j)

Artikel 6, lid 3, zesde streepje

Artikel 3, lid 3, onder c)

Artikel 6, lid 4

Artikel 15

Artikel 7, lid 1

Artikel 18, lid 1 (voor verkoopover­ eenkomsten)

Artikel 7, lid 2

Artikel 18, leden 2, 3 en 4

Artikel 7, lid 3

Artikel 8

Artikel 9

Artikel 27

Artikel 10

— (maar zie artikel 13 van Richtlijn 2002/58/EG)

Artikel 11, lid 1

Artikel 23, lid 1

Artikel 11, lid 2

Artikel 23, lid 2

Artikel 11, lid 3, onder a)

Artikel 6, lid 9, voor de bewijslast be­ treffende pre-contractuele informatie; voor het resterende deel: —

Artikel 11, lid 3, onder b)

Artikel 24, lid 1

Artikel 11, lid 4

Artikel 12, lid 1

Artikel 25

Artikel 12, lid 2

Artikel 13

Artikel 3, lid 2

Artikel 14

Artikel 4


L 304/88

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

Richtlijn 85/577/EEG

22.11.2011

Richtlijn 97/7/EG

Deze richtlijn

Artikel 15, lid 1

Artikel 28, lid 1

Artikel 15, lid 2

Artikel 28, lid 1

Artikel 15, lid 3

Artikel 28, lid 1

Artikel 15, lid 4

Artikel 30

Artikel 16

Artikel 26

Artikel 17

Artikel 18

Artikel 34

Artikel 19

Artikel 35

Artikel 5, lid 1

Artikelen 9 en 11

Artikel 5, lid 2

Artikel 12

Artikel 6

Artikel 25

Artikel 7

Artikelen 13, 14 en 15

Artikel 8

Artikel 4

Bijlage van Verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 27 oktober 2004 betreffende samen­ werking tussen de nationale instanties die verantwoordelijk zijn voor handhaving van de wetgeving inzake consumentenbescher­ ming (verordening betreffende samenwerking met betrekking tot consumentenbescherming) (1)

Tekstparagrafen 2 en 11 (1) PB L 364 van 9.12.2004, blz. 1.

Geldt als een verwijzing naar

Deze richtlijn


Zaak C-489/07 Pia Messner tegen Firma Stefan Krüger (verzoek van het Amtsgericht Lahr om een prejudiciële beslissing)

„Richtlijn 97/7/EG – Bescherming van consument – Overeenkomsten die op afstand worden gesloten – Uitoefening van herroepingsrecht door consument – Vergoeding voor gebruik die aan verkoper moet worden betaald”

Samenvatting van het arrest Harmonisatie van wetgevingen – Bescherming van consument bij op afstand gesloten overeenkomsten – Richtlijn 97/7 (Richtlijn 97/7 van het Europees Parlement en de Raad, art. 6, lid 1, tweede zin, en lid 2) Artikel 6, lid 1, tweede zin, en lid 2, van richtlijn 97/7 betreffende de bescherming van de consument bij op afstand gesloten overeenkomsten, moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling die in algemene zin bepaalt dat de verkoper bij tijdige herroeping door de consument, van die consument een compenserende vergoeding kan eisen voor het gebruik van een middels een overeenkomst op afstand verworven goed. De consument kan, wanneer hij een dergelijke compenserende vergoeding moet betalen enkel omdat hij het goed heeft kunnen gebruiken gedurende de tijd waarin het zich in zijn bezit bevond, zijn herroepingsrecht immers enkel uitoefenen tegen betaling van die vergoeding. Een dergelijk gevolg is duidelijk onverenigbaar met de formulering en het doel van artikel 6, lid 1, tweede zin, en lid 2, van richtlijn 97/7, en ontneemt de consument met name de mogelijkheid om in alle vrijheid en zonder enige druk gebruik te maken van de hem door deze richtlijn toegekende bedenktijd. Ook zou afbreuk worden gedaan aan de doeltreffendheid en de effectiviteit van het herroepingsrecht, wanneer de consument enkel vanwege het feit dat hij het goed heeft gekeurd en uitgeprobeerd, een compenserende vergoeding zou moeten betalen. Aangezien het herroepingsrecht juist tot doel heeft de consument deze mogelijkheid te bieden, mag het feit dat hij hiervan gebruik heeft gemaakt, niet tot gevolg hebben dat de consument dit recht enkel kan uitoefenen op voorwaarde dat hij een vergoeding betaalt. Diezelfde bepalingen verzetten zich er evenwel niet tegen dat de consument wordt verplicht tot het betalen van een compenserende vergoeding voor het gebruik van het goed, wanneer dit gebruik heeft plaatsgevonden op een wijze die onverenigbaar is met de beginselen van burgerlijk recht, zoals dat van de goede trouw of van ongerechtvaardigde verrijking, mits geen afbreuk wordt gedaan aan de doelstelling van deze richtlijn en, met name, aan de doeltreffendheid en de effectiviteit van het herroepingsrecht, hetgeen de nationale rechter dient vast te stellen. (cf. punten 23-24, 29 en dictum)

ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer) 3 september 2009 (*)


„Richtlijn 97/7/EG – Bescherming van consument – Op afstand gesloten overeenkomsten – Uitoefening van herroepingsrecht door consument – Aan verkoper te betalen vergoeding voor gebruik” In zaak C-489/07, betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Amtsgericht Lahr (Duitsland) bij beslissing van 26 oktober 2007, ingekomen bij het Hof op 5 november 2007, in de procedure Pia Messner tegen Firma Stefan Krüger, wijst HET HOF VAN JUSTITIE (Eerste kamer), samengesteld als volgt: P. Jann (rapporteur), kamerpresident, M. Ilešič, A. Tizzano, E. Levits en J.-J. Kasel, rechters, advocaat-generaal: V. Trstenjak, griffier: K. Sztranc-Sławiczek, administrateur, gezien de stukken en na de terechtzitting op 11 december 2008, gelet op de opmerkingen van: –

de Duitse regering, vertegenwoordigd door M. Lumma en J. Kemper als gemachtigden,

de Belgische regering, vertegenwoordigd door L. Van den Broeck als gemachtigde,

de Spaanse regering, vertegenwoordigd door J. Rodríguez Cárcamo als gemachtigde,

de Oostenrijkse regering, vertegenwoordigd door E. Riedl als gemachtigde,

de Portugese regering, vertegenwoordigd door L. Inez Fernandes en P. Contreiras als gemachtigden,

de Commissie van de Europese Gemeenschappen, V. Kreuschitz, W. Wils en H. Krämer als gemachtigden,

vertegenwoordigd door

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 18 februari 2009, het navolgende Arrest 1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 6 van richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 1997 betreffende de bescherming van de consument bij op afstand gesloten overeenkomsten (PB L 144, blz. 19).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen mevrouw Messner, consumente, en de Firma Stefan Krüger (hierna: „Stefan Krüger”), een onderneming die verkoopt via internet, inzake de terugbetaling van een bedrag van 278 EUR na de opzegging van een op afstand gesloten overeenkomst.


Toepasselijke bepalingen Gemeenschapsregeling 3

In punt 14 van de considerans van richtlijn 97/7 wordt gesteld: „Overwegende dat het de consument vóór de sluiting van de overeenkomst niet mogelijk is daadwerkelijk het product te zien of van de aard van de dienstverrichting kennis te nemen; dat het, tenzij anderszins in deze richtlijn bepaald, wenselijk is te voorzien in een herroepingsrecht; dat het[, opdat dit recht niet louter formeel blijft,] noodzakelijk is de eventuele kosten die de consument bij de uitoefening van het herroepingsrecht moet dragen, te beperken tot de rechtstreekse kosten voor het terugzenden van de goederen; dat dit herroepingsrecht de rechten van de consument op grond van de nationale wetgeving, met name met betrekking tot de ontvangst van beschadigde goederen en gebrekkige diensten of van producten en diensten die niet met de beschrijving van het aanbod overeenstemmen, onverlet laat; dat de lidstaten de bevoegdheid hebben de overige voorwaarden en regels voortvloeiend uit het herroepingsrecht te bepalen”.

4

Artikel 6, leden 1 en 2, van deze richtlijn bepaalt: „Herroepingsrecht 1. Bij elke overeenkomst op afstand beschikt de consument over een termijn van ten minste 7 werkdagen waarbinnen hij de overeenkomst kan herroepen zonder betaling van een boete en zonder opgave van redenen. Aan de consument kunnen, voor de uitoefening van zijn herroepingsrecht, ten hoogste de rechtstreekse kosten voor het terugzenden van de goederen worden aangerekend. [...] 2. Wanneer het herroepingsrecht overeenkomstig dit artikel door de consument is uitgeoefend, is de leverancier verplicht de door de consument gestorte bedragen kosteloos terug te betalen. Aan de consument kunnen, voor de uitoefening van zijn herroepingsrecht, ten hoogste de rechtstreekse kosten voor het terugzenden van de goederen worden aangerekend. Deze terugbetaling moet zo spoedig mogelijk en in elk geval binnen dertig dagen plaatsvinden.”

5

Artikel 14 van voornoemde richtlijn luidt: „Minimumclausule Ter verhoging van het beschermingsniveau van de consument kunnen de lidstaten op het onder deze richtlijn vallende gebied strengere bepalingen aannemen of handhaven, voor zover deze verenigbaar zijn met het verdrag. [...]” Nationale regeling

6

§ 312 d van het Bürgerliche Gesetzbuch (Duits burgerlijk wetboek; hierna: „BGB”), met als opschrift „Herroepings- en teruggaverecht bij overeenkomsten op afstand”, luidt: „(1) De consument die een overeenkomst op afstand sluit, heeft een herroepingsrecht krachtens § 355. Bij overeenkomsten betreffende de levering van goederen kan hem krachtens § 356 een teruggaverecht worden toegekend in plaats van het herroepingsrecht. (2) In afwijking van § 355, lid 2, eerste zin, gaat de herroepingstermijn niet in voordat is voldaan aan de informatieverplichtingen krachtens § 312 c, lid 2; bij levering van goederen niet vóór de dag waarop de bestemmeling deze ontvangt; bij herhaalde levering van soortgelijke goederen niet vóór de dag waarop de eerste deellevering wordt ontvangen; bij dienstverrichtingen niet vóór de dag waarop de overeenkomst wordt gesloten.”

7

§ 355 BGB, met als opschrift „Herroepingsrecht bij door de consument gesloten overeenkomsten”, bepaalt:


„(1) Wanneer de consument bij wet een herroepingsrecht krachtens deze bepaling wordt toegekend, dan is hij niet langer gebonden door zijn wilsverklaring tot het sluiten van de overeenkomst, wanneer hij deze tijdig heeft herroepen. De herroeping hoeft niet met redenen te zijn omkleed en dient binnen een termijn van twee weken middels een geschrift of door terugzending van het goed te worden meegedeeld aan de ondernemer. De termijn wordt geacht te zijn nageleefd bij tijdige verzending. (2) De termijn gaat in op het tijdstip waarop de consument in duidelijke bewoordingen gestelde schriftelijke informatie over zijn herroepingsrecht ontvangt, die hem zijn rechten duidelijk maakt overeenkomstig de eisen van het gebruikte communicatiemiddel, de naam en het adres vermeldt van de adressaat van de herroeping, en een verwijzing bevat naar het begin van de termijn en naar de voorschriften van lid 1, tweede zin. Wanneer de informatie na de sluiting van de overeenkomst wordt meegedeeld, bedraagt de termijn in afwijking van lid 1, tweede zin, één maand. Indien de overeenkomst schriftelijk dient te worden gesloten, gaat de termijn niet in voordat een exemplaar van de overeenkomst of van de schriftelijke bestelling, of een kopie daarvan, ter beschikking is gesteld aan de consument. In geval van betwisting over het begin van de termijn draagt de ondernemer de bewijslast. (3) Het herroepingsrecht vervalt uiterlijk zes maanden na de sluiting van de overeenkomst. Bij de levering van goederen gaat de termijn niet in vóór de dag waarop zij zijn ontvangen. In afwijking van de eerste zin vervalt het herroepingsrecht niet, indien de consument niet naar behoren is geïnformeerd over zijn herroepingsrecht. Bij overeenkomsten op afstand betreffende de verrichting van financiële diensten vervalt het herroepingsrecht evenmin wanneer de ondernemer niet naar behoren heeft voldaan aan zijn informatieverplichtingen uit hoofde van § 312 c, lid 2, punt 1.” 8

§ 357 BGB heeft als opschrift „Juridische gevolgen van de herroeping en van de teruggave”, en bepaalt: „(1) Tenzij anders bepaald vinden de voorschriften inzake het wettelijke opzeggingsrecht mutatis mutandis toepassing op het herroepings- en teruggaverecht. § 286, lid 3, is mutatis mutandis van toepassing op de verplichting tot het terugbetalen van betaalde bedragen krachtens dit voorschrift; de in die bepaling vastgestelde termijn gaat in met de verklaring van herroeping of teruggave van de consument. Gaat het daarbij om een terugbetalingsverplichting van een consument, dan gaat de termijn in met diens verklaring, gaat het om een terugbetalingsverplichting van de ondernemer, dan gaat deze in met de ontvangst daarvan. (3) In afwijking van § 346, lid 2, eerste zin, punt 3, dient de consument een vergoeding te betalen wanneer het goed door het gebruik conform de bestemming ervan in een slechtere staat verkeert, mits hij uiterlijk bij de sluiting van de overeenkomst schriftelijk is gewezen op dit rechtsgevolg en op een mogelijkheid om dit te voorkomen. Dit geldt niet, wanneer de slechtere staat uitsluitend te wijten is aan het keuren van het goed. § 346, lid 3, eerste zin, punt 3, vindt geen toepassing wanneer de consument naar behoren is geïnformeerd over zijn herroepingsrecht of daarvan op een andere wijze kennis heeft gekregen. (4)

9

Verdere aanspraken zijn uitgesloten.”

§ 346, met als opschrift „Gevolgen van de opzegging”, leden 1 tot en met 3, BGB, luidt als volgt: „(1) Wanneer een partij voor zichzelf een opzeggingsrecht heeft bedongen of een wettelijk opzeggingsrecht heeft, dient zij in geval van opzegging de ontvangen prestaties en de genoten voordelen te restitueren. (2)

In plaats daarvan dient de schuldenaar een vergoeding te betalen indien: 1.

restitutie gelet op de aard van het gepresteerde uitgesloten is;

2.

de schuldenaar het ontvangen goed heeft verbruikt, vervreemd, belast, verwerkt of omgevormd;


3.

het ontvangen goed versleten is of teniet is gegaan, behoudens wanneer de slijtage voortvloeit uit het normale gebruik van het goed.

Indien de overeenkomst in een tegenprestatie voorziet, vormt deze de basis voor de berekening van de vergoeding; indien een vergoeding dient te worden betaald voor het gebruik van een geleend goed, kan het bewijs worden geleverd dat dit gebruik minder waard was. (3)

De vergoedingsplicht vervalt: 1.

wanneer het gebrek op grond waarvan de overeenkomst kan worden opgezegd, pas bij de verwerking of de omvorming van het goed aan het licht is gekomen;

2.

voor zover de schuldeiser de gevolgen van de slijtage of het tenietgaan dient te dragen of de schade ook bij hem zou zijn ontstaan;

3.

wanneer in het geval van een wettelijk opzeggingsrecht het goed is versleten of tenietgegaan bij de rechthebbende hoewel deze dezelfde zorgvuldigheid heeft betracht als die welke hij gewoonlijk voor zijn eigen zaken betracht.

In geval van verrijking is hiervoor een vergoeding verschuldigd.” Hoofdgeding en prejudiciële vraag 10

Op 2 december 2005 heeft mevrouw Messner van Stefan Krüger via internet een tweedehands notebook gekocht voor 278 EUR.

11

De door Stefan Krüger op internet gepubliceerde algemene verkoopvoorwaarden bepaalden ten tijde van deze verkoop met name dat de koper een vergoeding moet betalen wanneer het goed als gevolg van het gebruik conform de bestemming ervan in slechtere staat verkeert.

12

In augustus 2006 was er een defect aan het display van bovengenoemd notebook. Messner stelde Stefan Krüger op 4 augustus 2006 hiervan op de hoogte. Deze weigerde het defect gratis te repareren.

13

Op 7 november 2006 heeft Messner de koopovereenkomst herroepen en aangeboden het notebook tegen terugbetaling van de koopprijs aan Stefan Krüger terug te zenden. Deze herroeping geschiedde binnen de door het BGB gestelde termijnen, aangezien Messner niet de in de bepalingen van deze wet voorziene informatie had ontvangen die de herroepingstermijn zou hebben doen ingaan.

14

Messner heeft voor het Amtsgericht Lahr van Stefan Krüger betaling van 278 EUR gevorderd.

15

Stefan Krüger heeft in rechte tegen deze vordering aangevoerd, dat Messner voor het gebruik van het notebook gedurende ongeveer acht maanden hoe dan ook een vergoeding moet betalen. De marktprijs voor de huur van een vergelijkbaar notebook bedraagt gemiddeld ongeveer 118,80 EUR voor drie maanden; berekend over de tijd van het gebruik door Messner betekent dit een vergoeding van 316,80 EUR.

16

Daarop heeft het Amtsgericht Lahr de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag gesteld: „Moeten de bepalingen van artikel 6, lid 2, juncto lid 1, tweede zin, van richtlijn 97/7 [...] aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale wettelijke regeling volgens welke de verkoper bij tijdige herroeping door de consument vergoeding voor het gebruik van het geleverde consumptiegoed kan eisen?”


Beantwoording van de prejudiciële vraag 17

Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de bepalingen van artikel 6, lid 1, tweede zin, en lid 2, van richtlijn 97/7 aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale wettelijke regeling volgens welke de verkoper bij tijdige herroeping door de consument, van die consument een vergoeding kan eisen voor het gebruik van een door een overeenkomst op afstand verworven goed.

18

Krachtens artikel 6, lid 1, tweede zin, en lid 2, van richtlijn 97/7 kunnen aan de consument, voor de uitoefening van zijn herroepingsrecht, ten hoogste de rechtstreekse kosten voor het terugzenden van de goederen worden aangerekend.

19

In dit verband volgt uit punt 14 van de considerans van richtlijn 97/7 dat dit verbod om aan de consument andere kosten aan te rekenen dan die welke rechtstreeks voortvloeien uit het terugzenden van de goederen, beoogt te verzekeren dat het door de richtlijn gewaarborgde herroepingsrecht „niet louter formeel blijft”. Zo zou de consument ervan kunnen worden weerhouden om gebruik te maken van dit recht, indien daaraan negatieve financiële gevolgen zouden zijn verbonden.

20

Bovendien volgt uit datzelfde punt van de considerans dat het herroepingsrecht beoogt de consument te beschermen in de bijzondere situatie van een op afstand gesloten overeenkomst, waarbij „het de consument vóór de sluiting van de overeenkomst niet mogelijk is daadwerkelijk het product te zien of van de aard van de dienstverrichting kennis te nemen”. Het herroepingsrecht wordt dus geacht het nadeel te vergoeden dat de consument lijdt bij een op afstand gesloten overeenkomst, door hem een passende bedenktijd toe te kennen waarin hij het verworven goed kan keuren en uitproberen.

21

In het licht van deze doelstellingen moet het verbod van artikel 6, lid 1, tweede zin, en lid 2, van richtlijn 97/7 worden uitgelegd.

22

In dit verband moet worden vastgesteld dat de algemene verplichting volgens welke voor het gebruik van een door een overeenkomst op afstand verworven goed een compenserende vergoeding moet worden betaald, niet verenigbaar is met deze doelstellingen.

23

Zoals de advocaat-generaal in punt 74 van haar conclusie heeft beklemtoond, kan de consument, wanneer hij een dergelijke compenserende vergoeding zou moeten betalen enkel omdat hij het middels een overeenkomst op afstand verworven goed heeft kunnen gebruiken gedurende de tijd waarin het zich in zijn bezit bevond, zijn herroepingsrecht immers enkel uitoefenen tegen betaling van voornoemde vergoeding. Een dergelijk gevolg is duidelijk onverenigbaar met de formulering en het doel van artikel 6, lid 1, tweede zin, en lid 2, van richtlijn 97/7, en ontneemt de consument met name de mogelijkheid om in alle vrijheid en zonder enige druk gebruik te maken van de hem door deze richtlijn toegekende bedenktijd.

24

Ook zou afbreuk worden gedaan aan de doeltreffendheid en effectiviteit van het herroepingsrecht, wanneer de consument enkel vanwege het feit dat hij het middels een overeenkomst op afstand verworven goed heeft gekeurd en uitgeprobeerd een compenserende vergoeding zou moeten betalen. Aangezien het herroepingsrecht nu juist tot doel heeft de consument deze mogelijkheid te bieden, mag het feit dat hij hiervan gebruik heeft gemaakt niet tot gevolg hebben dat de consument dit recht enkel kan uitoefenen op voorwaarde dat hij een vergoeding betaalt.

25

Hoewel richtlijn 97/7 beoogt de consument te beschermen in de bijzondere situatie van een op afstand gesloten overeenkomst, strekt zij er evenwel niet toe hem rechten te verlenen die meer omvatten dan hetgeen hij nodig heeft om naar behoren zijn herroepingsrecht te kunnen uitoefenen.

26

Bijgevolg staan het door richtlijn 97/7 nagestreefde doel, en met name het in artikel 6, lid 1, tweede zin, en lid 2, ervan neergelegde verbod, er in beginsel niet aan in de weg dat de regeling van een lidstaat de consument verplicht tot het betalen van een billijke


compenserende vergoeding in de situatie waarin deze het middels een overeenkomst op afstand verworven goed heeft gebruikt op een wijze die onverenigbaar is met de beginselen van burgerlijk recht, zoals die van de goede trouw of van de ongerechtvaardigde verrijking. 27

Dienaangaande zij opgemerkt dat uit de laatste zin van punt 14 van de considerans van richtlijn 97/7 blijkt dat de lidstaten de bevoegdheid hebben de overige uit het herroepingsrecht voortvloeiende voorwaarden en regels te bepalen. Deze bevoegdheid moet evenwel worden uitgeoefend met inachtneming van de doelstelling van deze richtlijn, en mag geen afbreuk doen aan de doeltreffendheid en effectiviteit van het herroepingsrecht. Dit zou bijvoorbeeld het geval zijn, wanneer het bedrag van een compenserende vergoeding, zoals die welke in het voorgaande punt is genoemd, niet in verhouding staat tot de koopprijs van het betrokken goed of wanneer de nationale regeling op de consument de last legt om te bewijzen dat hij dit goed tijdens de termijn voor herroeping niet heeft gebruikt op een wijze die verder ging dan nodig was om naar behoren zijn herroepingsrecht te kunnen uitoefenen.

28

Aan de hand van deze beginselen dient de nationale rechter de bij hem aanhangige zaak te beslechten, daarbij naar behoren rekening houdend met alle bijzonderheden hiervan, en met name met de aard van het betrokken product, alsmede met de vraag hoelang het, doordat de verkoper zijn informatieverplichting niet is nagekomen, heeft geduurd voordat de consument, zijn herroepingsrecht heeft uitgeoefend.

29

Gelet op een en ander moet op de gestelde vraag worden geantwoord dat artikel 6, lid 1, tweede zin, en lid 2, van richtlijn 97/7 aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale wettelijke regeling die in algemene zin bepaalt dat de verkoper bij tijdige herroeping door de consument, van die consument een compenserende vergoeding kan eisen voor het gebruik van een middels een overeenkomst op afstand verworven goed. Diezelfde bepalingen verzetten zich er evenwel niet tegen dat de consument wordt verplicht tot het betalen van een compenserende vergoeding voor het gebruik van dit goed, wanneer dit gebruik heeft plaatsgevonden op een wijze die onverenigbaar is met de beginselen van burgerlijk recht, zoals dat van de goede trouw of van ongerechtvaardigde verrijking, mits geen afbreuk wordt gedaan aan de doelstelling van deze richtlijn en, met name, aan de doeltreffendheid en effectiviteit van het herroepingsrecht, hetgeen de nationale rechter dient vast te stellen. Kosten

30

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking. Het Hof van Justitie (Eerste kamer) verklaart voor recht: Artikel 6, lid 1, tweede zin, en lid 2, van richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 1997 betreffende de bescherming van de consument bij op afstand gesloten overeenkomsten, moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale wettelijke regeling die in algemene zin bepaalt dat de verkoper bij tijdige herroeping door de consument, van die consument een compenserende vergoeding kan eisen voor het gebruik van een middels een overeenkomst op afstand verworven goed. Diezelfde bepalingen verzetten zich er evenwel niet tegen dat de consument wordt verplicht tot het betalen van een compenserende vergoeding voor het gebruik van dit goed, wanneer dit gebruik heeft plaatsgevonden op een wijze die onverenigbaar is met de beginselen van burgerlijk recht, zoals dat van de goede trouw of van ongerechtvaardigde verrijking, mits geen afbreuk wordt gedaan aan de doelstelling van deze richtlijn en, met name, aan de doeltreffendheid en effectiviteit van het herroepingsrecht, hetgeen de nationale rechter dient vast te stellen.


ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer) 15 april 2010 (*)

„Richtlijn 97/7/EG – Bescherming van consument – Op afstand gesloten overeenkomsten – Herroepingsrecht – Aanrekenen van kosten van verzending van goederen aan consument”

In zaak C-511/08, betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Bundesgerichtshof (Duitsland) bij beslissing van 1 oktober 2008, ingekomen bij het Hof op 25 november 2008, in de procedure Handelsgesellschaft Heinrich Heine GmbH tegen Verbraucherzentrale Nordrhein-Westfalen eV, wijst HET HOF (Vierde kamer), samengesteld als volgt: J.-C. Bonichot, kamerpresident, C. W. A. Timmermans, P. Kūris en L. Bay Larsen, rechters,

C. Toader

(rapporteur),

advocaat-generaal: P. Mengozzi, griffier: R. Şereş, administrateur, gezien de stukken en na de terechtzitting op 29 oktober 2009, gelet op de opmerkingen van: –

Verbraucherzentrale Nordrhein-Westfalen eV, vertegenwoordigd door K. Haase, Rechtsanwalt,

de Duitse regering, vertegenwoordigd door M. Lumma en S. Unzeitig als gemachtigden,

de Spaanse regering, vertegenwoordigd door J. Rodríguez Cárcamo als gemachtigde,

de Oostenrijkse regering, vertegenwoordigd door C. Pesendorfer als gemachtigde,

de Portugese regering, vertegenwoordigd door L. Inez Fernandes en H. Almeida als gemachtigden,

de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door W. Wils en H. Krämer als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 28 januari 2010, het navolgende Arrest 1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 6, lid 1, eerste alinea, tweede volzin, en lid 2, van richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 1997


betreffende de bescherming van de consument bij op afstand gesloten overeenkomsten (PB L 144, blz. 19). 2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Handelsgesellschaft Heinrich Heine GmbH (hierna: „Handelsgesellschaft Heinrich Heine”) en Verbraucherzentrale Nordrhein-Westfalen eV (hierna: „Verbraucherzentrale Nordrhein-Westfalen”) over het aanrekenen aan de consument, in overeenkomsten op afstand, van de kosten van verzending van de goederen bij herroeping. Toepasselijke bepalingen Unierecht

3

Punt 4 van de considerans van richtlijn 97/7 luidt als volgt: „Overwegende dat de consument dankzij de invoering van nieuwe technologieën over een toenemend aantal middelen beschikt om van de overal in de Gemeenschap gedane aanbiedingen kennis te nemen en om bestellingen op te geven; dat enkele lidstaten reeds verschillende of afwijkende maatregelen ter bescherming van de consument inzake verkoop op afstand hebben genomen, met negatieve gevolgen voor de concurrentie tussen de ondernemingen in de interne markt; dat het derhalve noodzakelijk is op dit gebied een minimum aan gemeenschappelijke regels in te voeren op communautair niveau.”

4

In punt 14 van de considerans van deze richtlijn wordt gesteld: „Overwegende dat het de consument vóór de sluiting van de overeenkomst niet mogelijk is daadwerkelijk het product te zien of van de aard van de dienstverrichting kennis te nemen; dat het, tenzij anderszins in deze richtlijn bepaald, wenselijk is te voorzien in een herroepingsrecht; dat het[, opdat dit recht niet louter formeel blijft,] noodzakelijk is de eventuele kosten die de consument bij de uitoefening van het herroepingsrecht moet dragen, te beperken tot de rechtstreekse kosten voor het terugzenden van de goederen; dat dit herroepingsrecht de rechten van de consument op grond van de nationale wetgeving, met name met betrekking tot de ontvangst van beschadigde goederen en gebrekkige diensten of van producten en diensten die niet met de beschrijving van het aanbod overeenstemmen, onverlet laat; dat de lidstaten de bevoegdheid hebben de overige voorwaarden en regels voortvloeiend uit het herroepingsrecht te bepalen.”

5

Artikel 4 van deze richtlijn, met als opschrift „Voorafgaande informatie”, bepaalt in lid 1 ervan: „Voordat een overeenkomst op afstand wordt gesloten moet de consument tijdig beschikken over de volgende informatie: […] c)

prijs van het goed of de dienst, alle belastingen inbegrepen;

d)

leveringskosten, in voorkomend geval;

[…]” 6

Artikel 6 van dezelfde richtlijn, met als opschrift „Herroepingsrecht”, bepaalt in de leden 1 en 2 ervan: „1. Bij elke overeenkomst op afstand beschikt de consument over een termijn van ten minste 7 werkdagen waarbinnen hij de overeenkomst kan herroepen zonder betaling van een boete en zonder opgave van redenen. Aan de consument kunnen, voor de uitoefening van zijn herroepingsrecht, ten hoogste de rechtstreekse kosten voor het terugzenden van de goederen worden aangerekend. […] 2. Wanneer het herroepingsrecht overeenkomstig dit artikel door de consument is uitgeoefend, is de leverancier verplicht de door de consument gestorte bedragen kosteloos terug te betalen. Aan de consument kunnen, voor de uitoefening van zijn herroepingsrecht, ten hoogste de rechtstreekse kosten voor het terugzenden van de goederen worden aangerekend. Deze terugbetaling moet zo spoedig mogelijk en in elk geval binnen dertig dagen plaatsvinden.”


7

Onder het opschrift „Minimumclausule” bepaalt artikel 14 van deze richtlijn: „Ter verhoging van het beschermingsniveau van de consument kunnen de lidstaten op het onder deze richtlijn vallende gebied strengere bepalingen aannemen of handhaven, voor zover deze verenigbaar zijn met het [EG-]Verdrag. Die bepalingen omvatten in voorkomend geval een door redenen van algemeen belang ingegeven verbod, op hun grondgebied, op de handel via overeenkomsten op afstand in bepaalde goederen of diensten, met name geneesmiddelen, een en ander met inachtneming van het Verdrag.” Nationaal recht

8

§ 2 van de wet betreffende verbodsacties bij inbreuken op het consumentenrecht of bij andere inbreuken (Gesetz über Unterlassungsklagen bei Verbraucherrechts- und anderen Verstößen) bepaalt: „(1) Een verbodsactie in het belang van de bescherming van de consument kan worden ingesteld tegen elke persoon die inbreuk maakt op bepalingen ter bescherming van de consument (wetten betreffende de bescherming van de consument) op andere wijze dan door toepassing of aanbeveling van algemene verkoopsvoorwaarden. Wanneer de inbreuken worden gepleegd in een handelsonderneming door een werknemer of een gemachtigde, kan de verbodsactie ook worden ingesteld tegen de eigenaar van de onderneming. (2) In de zin van deze bepaling wordt in het bijzonder onder ‚wetten betreffende de bescherming van de consument’ verstaan: 1.

de bepalingen van het burgerlijk wetboek [Bürgerliches Gesetzbuch; hierna: „BGB”] die van toepassing zijn op de […] overeenkomsten op afstand tussen een ondernemer en een consument […]

[…]” 9

§ 312 d BGB, met als opschrift „Herroepings- en teruggaverecht bij overeenkomsten op afstand”, bepaalt in lid 1 ervan: „De consument die een overeenkomst op afstand sluit, heeft een herroepingsrecht krachtens § 355. Bij overeenkomsten betreffende de levering van goederen kan hem krachtens § 356 een teruggaverecht worden toegekend in plaats van het herroepingsrecht.”

10

§ 346 BGB, met als opschrift „Gevolgen van de opzegging”, luidt: „(1) Wanneer een partij voor zichzelf een opzeggingsrecht heeft bedongen of een wettelijk opzeggingsrecht heeft, dient zij in geval van opzegging de ontvangen prestaties en de genoten voordelen te restitueren. (2)

In plaats daarvan dient de schuldenaar een vergoeding te betalen indien:

1.

restitutie gelet op de aard van het gepresteerde uitgesloten is;

2.

hij het ontvangen goed heeft verbruikt, vervreemd, belast, verwerkt of omgevormd;

3.

het ontvangen goed versleten is of teniet is gegaan, behoudens wanneer de slijtage voortvloeit uit het normale gebruik van het goed.

Indien de overeenkomst in een tegenprestatie voorziet, vormt deze de basis voor de berekening van de vergoeding; indien een vergoeding dient te worden betaald voor het gebruik van een geleend goed, kan het bewijs worden geleverd dat dit gebruik minder waard was. (3) 1.

De vergoedingsplicht vervalt: wanneer het gebrek op grond waarvan de overeenkomst kan worden opgezegd, pas bij de verwerking of de omvorming van het goed aan het licht is gekomen;


2.

voor zover de schuldeiser de gevolgen van de slijtage of het tenietgaan dient te dragen of de schade ook bij hem zou zijn ontstaan;

3.

wanneer in het geval van een wettelijk opzeggingsrecht het goed is versleten of tenietgegaan bij de rechthebbende hoewel deze dezelfde zorgvuldigheid heeft betracht als die welke hij gewoonlijk voor zijn eigen zaken betracht.

In geval van verrijking is hiervoor een vergoeding verschuldigd.” 11

§ 347 BGB, met als opschrift „Gebruik na opzegging”, bepaalt in lid 2 ervan: „Wanneer de schuldenaar het voorwerp teruggeeft, een vergoeding betaalt of de verplichting tot betaling van deze vergoeding krachtens § 346, lid 3, punten 1 of 2, vervalt, worden de door hem gemaakte noodzakelijke kosten terugbetaald. Alle andere kosten moeten worden terugbetaald wanneer deze tot een verrijking van de schuldeiser hebben geleid.”

12

§ 355 BGB, met als opschrift „Herroepingsrecht bij consumentenovereenkomsten”, bepaalt in lid 1 ervan: „Wanneer de consument bij wet een herroepingsrecht krachtens deze bepaling wordt toegekend, dan is hij niet langer gebonden door zijn wilsverklaring tot het sluiten van de overeenkomst wanneer hij deze tijdig heeft herroepen. De herroeping hoeft niet met redenen te zijn omkleed en dient binnen een termijn van twee weken middels een geschrift of door terugzending van het goed te worden meegedeeld aan de ondernemer. De termijn wordt geacht te zijn nageleefd bij tijdige verzending.”

13

§ 356 BGB, met als opschrift „Teruggaverecht bij consumentenovereenkomsten”, bepaalt in lid 1 ervan: „Voor zover zulks bij wet uitdrukkelijk is toegestaan, kan het in § 355 vervatte herroepingsrecht bij overeenkomst worden vervangen door een onbeperkt recht op teruggave, wanneer de overeenkomst op grond van een verkoopbrochure is gesloten. Voorwaarde hiervoor is dat:

14

1.

de verkoopbrochure duidelijke informatie over het teruggaverecht bevat,

2.

de consument bij afwezigheid van de ondernemer uitgebreid kennis heeft kunnen nemen van de verkoopbrochure en

3.

het recht op teruggave de consument schriftelijk wordt toegekend.”

§ 357 BGB, met als opschrift „Juridische gevolgen van de herroeping en van de teruggave”, luidt als volgt: „(1) Tenzij anders bepaald vinden de voorschriften inzake het wettelijke opzeggingsrecht mutatis mutandis toepassing op het herroepings- en teruggaverecht. § 286, lid 3, is mutatis mutandis van toepassing op de verplichting tot het terugbetalen van betaalde bedragen krachtens dit voorschrift; de in die bepaling vastgestelde termijn gaat in met de verklaring van herroeping of teruggave van de consument. Gaat het daarbij om een terugbetalingsverplichting van een consument, dan gaat de termijn in met diens verklaring; gaat het om een terugbetalingsverplichting van de ondernemer, dan gaat deze in met de ontvangst daarvan. […] (3) In afwijking van § 346, lid 2, eerste zin, punt 3, dient de consument een vergoeding te betalen wanneer het goed door het gebruik conform de bestemming ervan in een slechtere staat verkeert, mits hij uiterlijk bij de sluiting van de overeenkomst schriftelijk is gewezen op dit rechtsgevolg en op een mogelijkheid om dit te voorkomen. Dit geldt niet, wanneer de slechtere staat uitsluitend te wijten is aan het keuren van het goed. § 346, lid 3, eerste zin, punt 3, vindt geen toepassing wanneer de consument naar behoren is geïnformeerd over zijn herroepingsrecht of daarvan op een andere wijze kennis heeft gekregen. (4)

Verdere aanspraken zijn uitgesloten.”


15

§ 448 BGB, met als opschrift „Leverings- en vergelijkbare kosten”, bepaalt in lid 1 ervan: „De verkoper draagt de kosten voor de levering van het goed, de koper de kosten van het in ontvangst nemen en de kosten voor de verzending van het goed naar een andere plaats dan de plaats van levering.” Hoofdgeding en prejudiciële vraag

16

Handelsgesellschaft Heinrich Heine is een postorderbedrijf. Volgens de algemene verkoopvoorwaarden van dit bedrijf komt een vast bedrag van 4,95 EUR verzendingskosten ten laste van de consument en behoeft de leverancier dit bedrag in geval van herroeping niet terug te betalen.

17

Verbraucherzentrale Nordrhein-Westfalen, een consumentenvereniging naar Duits recht, heeft gevorderd dat Handelsgesellschaft Heinrich Heine een verbod wordt opgelegd om in geval van herroeping de kosten van verzending van goederen aan te rekenen aan de consument.

18

De rechter in eerste aanleg heeft de vordering van Verbraucherzentrale Nordrhein-Westfalen toegewezen.

19

Het beroep van Handelsgesellschaft Heinrich Heine tegen dit vonnis is door het Oberlandesgericht Karlsruhe verworpen.

20

In het kader van het beroep in „Revision” dat Handelsgesellschaft Heinrich Heine bij het Bundesgerichtshof heeft ingesteld, stelt dit laatste vast dat het Duitse recht de koper geen expliciet recht verleent op terugbetaling van de kosten van verzending van de bestelde goederen.

21

Deze rechterlijke instantie is evenwel van mening dat, indien richtlijn 97/7 aldus moet worden opgevat dat zij eraan in de weg staat dat in geval van herroeping door de consument de kosten van verzending van de goederen aan deze laatste worden aangerekend, de relevante bepalingen van het BGB richtlijnconform zouden moeten worden uitgelegd, in die zin dat de leverancier de consument dergelijke kosten moet terugbetalen.

22

De verwijzende rechter stelt evenwel dat hij niet met de vereiste zekerheid kan vaststellen in welke zin deze richtlijn, in het bijzonder artikel 6, leden 1 en 2, ervan, moet worden uitgelegd.

23

Het Bundesgerichtshof haalt in dit verband verschillende argumenten aan die kunnen pleiten voor de opvatting dat deze richtlijn niet in de weg staat aan een regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is.

24

Aldus kunnen in de eerste plaats de bewoordingen „voor de uitoefening van zijn herroepingsrecht” („infolge der Ausübung seines Widerrufsrechts”) in de Duitse versie van artikel 6, lid 1, eerste alinea, tweede volzin, en lid 2, tweede volzin, van richtlijn 97/7 de indruk wekken dat deze bepalingen uitsluitend betrekking hebben op de door de uitoefening van het herroepingsrecht veroorzaakte kosten en niet op de kosten van verzending van de goederen die reeds waren gemaakt op de datum van herroeping. Andere taalversies van deze richtlijn, in het bijzonder de Engelse en de Franse versie, kunnen steun bieden voor een dergelijke uitlegging.

25

In de tweede plaats sluit artikel 6, lid 2, eerste volzin, van deze richtlijn niet uit dat de leverancier in geval van herroeping een vergoeding verkrijgt voor de waarde van de prestaties waarvan de consument gebruik heeft gemaakt en die niet in natura kunnen worden teruggegeven. Derhalve is het verenigbaar met dit artikel om te stellen dat de levering van het goed een prestatie is waarvoor de consument de leverancier een vergoeding ten belope van de verzendingskosten moet betalen, welke derhalve in mindering komt op het bedrag dat de leverancier moet terugbetalen.

26

In de derde plaats is het niet zeker dat de in punt 14 van de considerans van richtlijn 97/7 genoemde doelstelling van consumentenbescherming vereist dat de verzendingskosten worden terugbetaald. Bij een gewone aankoop moet de consument immers de kosten dragen van zijn verplaatsing naar de winkel, zonder de daaraan bestede tijd te rekenen.


27

In die omstandigheden heeft het Bundesgerichtshof de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag gesteld: „Moet artikel 6, lid 1, [eerste alinea,] tweede zin, en lid 2, van richtlijn [97/7] aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale regeling volgens welke de kosten voor het toezenden van de goederen ook dan aan de consument in rekening kunnen worden gebracht wanneer deze de overeenkomst heeft herroepen?” Beantwoording van de prejudiciële vraag Bij het Hof ingediende opmerkingen

28

Verbraucherzentrale Nordrhein-Westfalen, de Spaanse, de Oostenrijkse en de Portugese regering alsmede de Commissie van de Europese Gemeenschappen zijn van mening dat artikel 6 van richtlijn 97/7 in de weg staat aan een nationale regeling volgens welke de leverancier de kosten van verzending van de goederen mag aanrekenen aan de consument wanneer deze laatste zijn herroepingsrecht uitoefent.

29

Om te beginnen moeten de bewoordingen „door de consument gestorte bedragen” in artikel 6, lid 2, eerste volzin, van richtlijn 97/7 ruim worden uitgelegd, in die zin dat zij zien op alle financiële prestaties die de consument heeft verricht ten gunste van de leverancier in het kader van de uitvoering van de overeenkomst, de kosten van verzending van de goederen daaronder begrepen.

30

Verder bepaalt artikel 6, leden 1 en 2, van deze richtlijn dat ten hoogste de rechtstreekse kosten voor het terugzenden van de goederen kunnen worden aangerekend aan de consument die zijn herroepingsrecht uitoefent. Bijgevolg kunnen de andere kosten, met name die inzake de verzending van de goederen, niet ten laste van de consument worden gelegd.

31

Teneinde de consument te beschermen tegen de risico’s die voortvloeien uit de praktische onmogelijkheid om de goederen te zien vóór de sluiting van de overeenkomst van verkoop op afstand, dienen hem ten slotte de kosten te worden terugbetaald die hij heeft gedragen voor een nevenprestatie van de leverancier, zoals de verzending van de goederen, die na de herroeping door de consument geen enkel belang heeft.

32

De Duitse regering voert daarentegen aan dat artikel 6, lid 1, eerste alinea, tweede volzin, en lid 2, van richtlijn 97/7 aldus moet worden uitgelegd dat het niet in de weg staat aan een dergelijke nationale regeling volgens welke de kosten van verzending van de goederen kunnen worden aangerekend aan de consument wanneer deze zijn herroepingsrecht uitoefent.

33

Deze regering stelt in wezen dat richtlijn 97/7 niet bepaalt aan wie de verzendingskosten moeten worden aangerekend in geval van herroeping door de consument. Dit element valt derhalve onder de „overige voorwaarden en regels voortvloeiend uit het herroepingsrecht” die de lidstaten moeten bepalen, zoals is vastgesteld in punt 14 van de considerans van deze richtlijn.

34

Zij is van mening dat de terugbetaling van de door de consument „gestorte bedragen” in de zin van artikel 6, lid 2, eerste volzin, van deze richtlijn enkel betrekking heeft op de hoofdprestaties, en in het bijzonder op de door de consument betaalde prijs.

35

Richtlijn 97/7 maakt een onderscheid tussen de kosten die worden aangerekend „voor de uitoefening” van het herroepingsrecht, die voortvloeien uit het gebruik van dit recht, en de andere kosten die zijn veroorzaakt door het sluiten of het uitvoeren van de overeenkomst. Dienaangaande ziet artikel 6, lid 2, tweede volzin, van deze richtlijn enkel op de kosten die voortvloeien uit de uitoefening van het herroepingsrecht, terwijl de regeling die van toepassing is op de overige contractuele kosten niet is geharmoniseerd door deze richtlijn. De verzendingskosten ontstaan vóór en los van de uitoefening van het herroepingsrecht. Derhalve regelt het interne recht van elke lidstaat wie deze kosten moet dragen.

36

Met betrekking tot de door artikel 6 van richtlijn 97/7 nagestreefde doelstellingen merkt de Duitse regering op dat dit artikel weliswaar beoogt het nadeel te compenseren dat voortvloeit uit de onmogelijkheid voor de consument om de goederen te onderzoeken voor de sluiting van de


overeenkomst, maar deze doelstellingen geen enkele aanwijzing bevatten op grond waarvan de contractuele verhouding volledig kan worden hervormd. 37

Dat de consument de verzendingskosten draagt, staat voorts niet in de weg aan de uitoefening van zijn herroepingsrecht. Hij wordt immers vóór de sluiting van de overeenkomst in kennis gesteld van het bedrag van die kosten. Verder staat de beslissing om de overeenkomst op te zeggen, los van het bestaan van die kosten, aangezien die al zijn gemaakt. Antwoord van het Hof Opmerkingen vooraf

38

Vooraf dient in herinnering te worden gebracht dat uit punt 4 van de considerans van richtlijn 97/7 blijkt dat deze richtlijn beoogt op het gebied van op afstand gesloten overeenkomsten een minimum aan gemeenschappelijke regels in te voeren op het niveau van de Europese Unie.

39

In het bijzonder beschikt de consument op grond van artikel 6, lid 1, eerste alinea, eerste volzin, van deze richtlijn over een opzeggingsrecht dat hij binnen een bepaalde termijn kan uitoefenen zonder betaling van een boete en zonder opgave van redenen.

40

Wat de rechtsgevolgen van de herroeping betreft, bepaalt artikel 6, lid 2, eerste en tweede volzin, van richtlijn 97/7 dat „de leverancier verplicht [is] de door de consument gestorte bedragen kosteloos terug te betalen. Aan de consument kunnen, voor de uitoefening van zijn herroepingsrecht, ten hoogste de rechtstreekse kosten voor het terugzenden van de goederen worden aangerekend.”

41

Evenwel blijkt uit punt 14 van de considerans van deze richtlijn dat de harmonisatie van de rechtsgevolgen van de herroeping niet volledig is en dat de lidstaten derhalve de bevoegdheid hebben „de overige voorwaarden en regels voortvloeiend uit het herroepingsrecht te bepalen”. Uitlegging van de uitdrukking „door de consument gestorte bedragen”

42

In het hoofdgeding rijst de vraag of de strekking van artikel 6, leden 1 en 2, van richtlijn 97/7 het aanrekenen van de kosten van verzending van de goederen omvat wanneer de consument zijn herroepingsrecht uitoefent, dan wel of de lidstaten bevoegd zijn om te bepalen wie deze kosten moet betalen.

43

In dit verband dient te worden vastgesteld dat volgens de formulering van artikel 6, lid 2, eerste volzin, van de richtlijn de leverancier bij herroeping door de consument een algemene verplichting tot terugbetaling wordt opgelegd die betrekking heeft op alle bedragen die de consument heeft gestort naar aanleiding van de overeenkomst, ongeacht de oorzaak van betaling ervan.

44

Anders dan de Duitse regering aanvoert, blijkt noch uit de formulering van artikel 6 van richtlijn 97/7 noch uit de algemene opzet ervan dat de bewoordingen „gestorte bedragen” aldus moeten worden uitgelegd dat zij enkel de door de consument betaalde prijs omvatten, met uitsluiting van de door deze laatste gedragen kosten.

45

Richtlijn 97/7 maakt immers overeenkomstig artikel 4 ervan enkel een onderscheid tussen de prijs van het goed en de leveringskosten wat de informatie betreft die de leverancier ter beschikking van de consument moet stellen vóór de sluiting van de overeenkomst. Wat daarentegen de rechtsgevolgen van de herroeping betreft, maakt deze richtlijn niet een dergelijk onderscheid en ziet dus op alle bedragen die de consument aan de leverancier heeft gestort.

46

Deze uitlegging wordt ook bevestigd door de formulering zelf van de zinsnede „[a]an de consument kunnen ten hoogste worden aangerekend” in artikel 6, lid 2, tweede volzin, om te wijzen op „de rechtstreekse kosten voor het terugzenden van de goederen”. Zoals de advocaat-generaal in punt 32 van zijn conclusie heeft opgemerkt, maken de termen „ten hoogste” een strikte uitlegging van deze bepaling noodzakelijk en geven deze uitzondering een limitatief karakter.

47

Uit een en ander volgt derhalve dat de termen „gestorte bedragen” in artikel 6, lid 2, eerste volzin, van richtlijn 97/7 ook alle bedragen omvatten die door de consument zijn gestort om de door de


overeenkomst veroorzaakte kosten te dekken, onder voorbehoud van de aan artikel 6, lid 2, tweede volzin, van deze richtlijn te geven uitlegging. Uitlegging van de uitdrukking „voor de uitoefening van zijn herroepingsrecht” 48

Zoals in punt 35 van het onderhavige arrest in herinnering is gebracht, betoogt de Duitse regering tevens dat de termen „voor de uitoefening van zijn herroepingsrecht” in artikel 6, lid 1, eerste alinea, tweede volzin, en lid 2, tweede volzin, van richtlijn 97/7 niet zien op alle kosten die kunnen worden aangerekend aan de consument, maar alleen op de kosten die verband houden met de uitoefening van het herroepingsrecht. Derhalve regelen die bepalingen enkel het lot van de door de herroeping veroorzaakte kosten.

49

Om te beginnen dient te worden vastgesteld dat in bepaalde taalversies de formulering van artikel 6, lid 1, eerste alinea, tweede volzin, en lid 2, tweede volzin, van de richtlijn kan worden uitgelegd hetzij in de zin dat dit artikel alleen ziet op de kosten die voortvloeien uit de uitoefening van het herroepingsrecht en daardoor veroorzaakt zijn, hetzij in de zin dat het betrekking heeft op alle kosten die zijn veroorzaakt door het sluiten, het uitvoeren of het beëindigen van de overeenkomst en die aan de consument kunnen worden aangerekend wanneer deze zijn herroepingsrecht uitoefent.

50

Zoals de advocaat-generaal in punt 41 van zijn conclusie heeft opgemerkt, gebruiken de Duitse, de Engelse en de Franse versie van richtlijn 97/7 weliswaar respectievelijk de termen „infolge”, „because of” en „en raison de”, maar andere taalversies van deze richtlijn, in het bijzonder de Spaanse en de Italiaanse, gebruiken geen soortgelijke formulering maar verwijzen enkel naar de consument die zijn herroepingsrecht uitoefent.

51

Het is vaste rechtspraak dat het vereiste van een uniforme uitlegging van de richtlijnen van de Unie meebrengt dat de tekst van een bepaling in geval van twijfel niet op zichzelf kan worden beschouwd, maar integendeel moet worden uitgelegd en toegepast in het licht van de tekst in de andere officiële talen (zie in die zin arresten van 2 april 1998, EMU Tabac e.a., C-296/95, Jurispr. blz. I-1605, punt 36; 17 juni 1998, Mecklenburg, C-321/96, Jurispr. blz. I-3809, punt 29; 20 november 2008, Heuschen & Schrouff Oriëntal Foods Trading, C-375/07, Jurispr. blz. I-8691, punt 46, en 10 september 2009, Eschig, C-199/08, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 54). Wanneer er verschillen bestaan tussen de verschillende taalversies van een bepaling van Unierecht, moet bij de uitlegging van de betrokken bepaling worden gelet op de algemene opzet en de doelstelling van de regeling waarvan zij een onderdeel vormt (zie arresten van 9 maart 2000, EKW en Wein & Co, C-437/97, Jurispr. blz. I-1157, punt 42; 4 oktober 2007, Schutzverband der Spirituosen-Industrie, C-457/05, Jurispr. blz. I-8075, punt 18, en 9 oktober 2008, Sabatauskas e.a., C-239/07, Jurispr. blz. I-7523, punt 39).

52

Er dient te worden vastgesteld dat de uitlegging van artikel 6, lid 1, eerste alinea, tweede volzin, en lid 2, tweede volzin, van richtlijn 97/7, volgens welke deze bepaling betrekking heeft op alle kosten die zijn veroorzaakt door het sluiten, het uitvoeren en het beëindigen van de overeenkomst en die aan de consument kunnen worden aangerekend wanneer deze zijn herroepingsrecht uitoefent, overeenkomt met de algemene opzet en de doelstelling van deze richtlijn.

53

Om te beginnen vindt deze uitlegging immers steun in het feit dat, zelfs in de taalversies van richtlijn 97/7 die in artikel 6 ervan de formulering „en raison de” of een soortgelijke formulering gebruiken, punt 14 van de considerans van deze richtlijn spreekt over de kosten die de consument moet dragen „bij de uitoefening van het herroepingsrecht”. Hieruit volgt dat, anders dan de Duitse regering aanvoert, artikel 6, lid 1, eerste alinea, tweede volzin, en lid 2, tweede volzin, van deze richtlijn betrekking heeft op alle door de overeenkomst veroorzaakte kosten, en niet alleen op de kosten die voortvloeien uit de uitoefening van het herroepingsrecht en daardoor veroorzaakt zijn.

54

Wat verder de doelstelling van artikel 6 van richtlijn 97/7 betreft, wordt in punt 14 van de considerans ervan gesteld dat het verbod om aan de consument de door de overeenkomst veroorzaakte kosten aan te rekenen in geval van herroeping door deze laatste, beoogt te verzekeren dat het door de richtlijn gewaarborgde herroepingsrecht „niet louter formeel blijft” (zie in dit verband arrest van 3 september 2009, Messner, C-489/07, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 19). Aangezien dit artikel 6 aldus duidelijk tot doel heeft dat de consument er niet van wordt weerhouden zijn herroepingsrecht uit te oefenen, zou dit artikel in strijd met deze doelstelling worden uitgelegd indien het de lidstaten toestaat om in geval van een dergelijke herroeping de leveringskosten ten laste van de consument te brengen.


55

Op dit punt dient eraan te worden herinnerd dat artikel 6, lid 1, eerste alinea, tweede volzin, en lid 2, tweede volzin, van deze richtlijn de leverancier enkel toestaat om de rechtstreekse kosten voor het terugzenden van de goederen aan te rekenen aan de consument in geval van herroeping door deze laatste.

56

Indien ook de verzendingskosten ten laste van de consument worden gelegd, zou dit voor de consument noodzakelijkerwijs een afschrikkende werking hebben voor de uitoefening van zijn herroepingsrecht, hetgeen ingaat tegen de doelstelling zelf van artikel 6 van de richtlijn, zoals die in punt 54 van het onderhavige arrest in herinnering is gebracht.

57

Door het aanrekenen van die kosten zou voorts een evenwichtige verdeling van de risico’s tussen de partijen in op afstand gesloten overeenkomsten op losse schroeven worden gezet door de consument alle kosten in verband met het vervoer van de goederen te laten dragen.

58

Dat de consument vóór het sluiten van de overeenkomst in kennis is gesteld van het bedrag van de verzendingskosten, neemt de afschrikkende werking van het aanrekenen van deze kosten aan de consument voor de uitoefening van het herroepingsrecht door deze laatste niet weg.

59

Gelet op een en ander dient op de gestelde vraag te worden geantwoord dat artikel 6, lid 1, eerste alinea, tweede volzin, en lid 2, van richtlijn 97/7 aldus moet worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale regeling volgens welke de leverancier, in een op afstand gesloten overeenkomst, de kosten van verzending van de goederen mag aanrekenen aan de consument wanneer deze laatste zijn herroepingsrecht uitoefent. Kosten

60

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking. Het Hof (Vierde kamer) verklaart voor recht: Artikel 6, lid 1, eerste alinea, tweede volzin, en lid 2, van richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 1997 betreffende de bescherming van de consument bij op afstand gesloten overeenkomsten, moet aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale regeling volgens welke de leverancier, in een op afstand gesloten overeenkomst, de kosten van verzending van de goederen mag aanrekenen aan de consument wanneer deze laatste zijn herroepingsrecht uitoefent. ondertekeningen

* Procestaal: Duits.


ARREST VAN HET HOF (Derde kamer) 5 juli 2012 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Richtlijn 97/7/EG – Consumentenbescherming – Op afstand gesloten overeenkomsten – Voorlichting van consument – Verstrekte of ontvangen informatie – Duurzame drager – Begrip – Hyperlink op website van leverancier – Herroepingsrecht” In zaak C-49/11, betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Oberlandesgericht Wien (Oostenrijk) bij beslissing van 26 januari 2011, ingekomen bij het Hof op 3 februari 2011, in de procedure Content Services Ltd tegen Bundesarbeitskammer, wijst HET HOF (Derde kamer), samengesteld als volgt: K. Lenaerts, kamerpresident, J. Malenovský, E. Juhász (rapporteur), G. Arestis en T. von Danwitz, rechters, advocaat-generaal: P. Mengozzi, griffier: A. Impellizzeri, administrateur, gezien de stukken en na de terechtzitting op 26 januari 2012, gelet op de opmerkingen van: –

Content Services Ltd, vertegenwoordigd door J. Öhlböck, Rechtsanwalt,

de Bundesarbeitskammer, S. Langer, Rechtsanwälte,

de Oostenrijkse regering, vertegenwoordigd door C. Pesendorfer als gemachtigde,

de Belgische regering, vertegenwoordigd door T. Materne als gemachtigde,

de Duitse regering, vertegenwoordigd door T. Henze en J. Kemper als gemachtigden,

de Griekse regering, vertegenwoordigd door G. Kotta, F. Dedousi en G. Alexaki als gemachtigden,

de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door G. Palmieri als gemachtigde, bijgestaan door L. D’Ascia, avvocato dello Stato,

de Nederlandse regering, vertegenwoordigd door C. M. Wissels en B. Koopman als gemachtigden,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door M. Owsiany-Hornung en S. Grünheid als gemachtigden,

vertegenwoordigd

door

A. M. Kosesnik-Wehrle

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 6 maart 2012,

en


het navolgende Arrest 1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 5, lid 1, van richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 1997 betreffende de bescherming van de consument bij op afstand gesloten overeenkomsten (PB L 144, blz. 19).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Content Services Ltd (hierna: „Content Services”) en de Bundesarbeitskammer over de wijze waarop de consument die via internet een overeenkomst op afstand heeft gesloten, de informatie betreffende deze overeenkomst moet ontvangen. Toepasselijke bepalingen Recht van de Unie

3

De punten 9, 11, 13, 14 en 22 van richtlijn 97/7 bepalen: „9)

[...] een overeenkomst op afstand wordt gekenmerkt door het gebruik van een of meer technieken voor communicatie op afstand; [...] wegens de voortdurende ontwikkeling van deze technieken [is het] niet mogelijk [...] een uitputtende lijst daarvan op te stellen, hetgeen ertoe noopt beginselen vast te stellen die ook voor nog maar weinig gebruikte technieken gelden;

[...] 11)

[...] het gebruik van technieken voor communicatie op afstand [mag] niet tot een vermindering van de aan de consument verstrekte informatie [...] leiden; [...] het [is] derhalve wenselijk [...] te bepalen welke informatie, ongeacht de gebruikte communicatietechniek, verplicht aan de consument moet worden verstrekt; [...]

[...] 13)

[...] de met behulp van bepaalde elektronische technologieën verspreide informatie [is] vaak vluchtig [...] in zoverre zij niet op een duurzame drager wordt vastgelegd; [...] het [is] derhalve noodzakelijk [...] dat de consument tijdig schriftelijk de voor de goede uitvoering van de overeenkomst vereiste informatie ontvangt;

14)

[...] het [is] de consument vóór de sluiting van de overeenkomst niet mogelijk [...] daadwerkelijk het product te zien of van de aard van de dienstverrichting kennis te nemen; [...] tenzij anderszins in deze richtlijn bepaald, [is het] wenselijk [...] te voorzien in een herroepingsrecht; [...]

[...] 22)

4

[...] bij het gebruik van de nieuwe technologieën [beheerst] de consument de techniek niet [...]; [...] dus moet worden voorzien in de mogelijkheid dat de bewijslast bij de leverancier wordt gelegd”.

Artikel 4 van deze richtlijn, met als opschrift „Voorafgaande informatie”, bepaalt: „1. Voordat een overeenkomst op afstand wordt gesloten, moet de consument tijdig beschikken over de volgende informatie: a)

identiteit van de leverancier en, in geval van overeenkomsten waarbij vooruitbetaling verlangd wordt, diens adres;

b)

belangrijkste kenmerken van het goed of de dienst;


c)

prijs van het goed of de dienst, alle belastingen inbegrepen;

d)

leveringskosten, in voorkomend geval;

e)

wijze van betaling, levering of uitvoering van de overeenkomst;

f)

het bestaan van een herroepingsrecht, behalve voor de in artikel 6, lid 3, bedoelde gevallen;

[...] 2. De in lid 1 bedoelde informatie waarvan het commerciële oogmerk ondubbelzinnig moet blijken, dient met alle aan de gebruikte techniek voor communicatie op afstand aangepaste middelen, op duidelijke en begrijpelijke wijze te worden verstrekt, met inachtneming van met name de beginselen van eerlijkheid bij commerciële transacties alsmede de beginselen betreffende de bescherming van hen die volgens de nationale wetgeving van de diverse lidstaten handelingsonbekwaam zijn, zoals minderjarigen. [...]” 5

Artikel 5 van deze richtlijn, met als opschrift „Schriftelijke bevestiging van de informatie”, bepaalt: „1. Bij de uitvoering van de overeenkomst ontvangt de consument tijdig en, voor zover het niet aan derden te leveren goederen betreft, uiterlijk bij de levering, schriftelijk of op een te zijner beschikking staande en voor hem toegankelijke drager een bevestiging van de in artikel 4, lid 1, sub a tot en met f, genoemde informatie, tenzij deze informatie hem reeds vóór de sluiting van de overeenkomst schriftelijk of op een andere te zijner beschikking staande en voor hem toegankelijke duurzame drager werd verstrekt. De volgende informatie dient in ieder geval te worden verstrekt: –

schriftelijke informatie over de voorwaarden waaronder en de wijze waarop van het herroepingsrecht in de zin van artikel 6 gebruik kan worden gemaakt, met inbegrip van de in artikel 6, lid 3, eerste streepje, bedoelde gevallen;

het geografische adres van de vestiging van de leverancier waar de consument met zijn klachten terecht kan;

de informatie over bestaande after sales service en commerciële garantie;

de voorwaarden voor ontbinding van de overeenkomst, indien deze van onbepaalde duur is of een duur van meer dan één jaar heeft.

2. Lid 1 is niet van toepassing op diensten die zelf met behulp van een techniek voor communicatie op afstand worden uitgevoerd wanneer deze diensten in één keer worden verleend en door de communicatietechniekexploitant worden gefactureerd. Niettemin moet de consument in ieder geval kennis kunnen dragen van het geografische adres van de vestiging van de leverancier waar de consument zijn klachten kan indienen.” 6

Artikel 6 van richtlijn 97/7, met als opschrift „Herroepingsrecht”, luidt: „1. Bij elke overeenkomst op afstand beschikt de consument over een termijn van ten minste 7 werkdagen waarbinnen hij de overeenkomst kan herroepen zonder betaling van een boete en zonder opgave van redenen. [...] [...] 3. Tenzij de partijen anders zijn overeengekomen, kan de consument het in lid 1 bedoelde herroepingsrecht niet uitoefenen voor overeenkomsten:


betreffende de levering van diensten waarvan de uitvoering met instemming van de consument begonnen is vóór het einde van de in lid 1 bedoelde termijn van zeven werkdagen;

[...]” 7

Artikel 14 van richtlijn 97/7, met als opschrift „Minimumclausule”, bepaalt dat de lidstaten ter verhoging van het beschermingsniveau van de consument op het onder deze richtlijn vallende gebied strengere bepalingen kunnen aannemen of handhaven, voor zover deze verenigbaar zijn met het VWEU en dat die bepalingen in voorkomend geval een door redenen van algemeen belang ingegeven verbod op hun grondgebied omvatten, op de handel via overeenkomsten op afstand in bepaalde goederen of diensten, met name geneesmiddelen, een en ander met inachtneming van het verdrag.

8

Voor de toepassing van richtlijn 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2002 betreffende de verkoop op afstand van financiële diensten aan consumenten en tot wijziging van de richtlijnen 90/619/EEG [van de Raad], 97/7/EG en 98/27/EG (PB L 271, blz. 16) wordt volgens artikel 2, sub f, ervan onder „duurzame drager” verstaan: „ieder hulpmiddel dat de consument in staat stelt om persoonlijk aan hem gerichte informatie op te slaan op een wijze die deze informatie toegankelijk maakt voor toekomstig gebruik gedurende een periode die is afgestemd op het doel waarvoor de informatie kan dienen, en die een ongewijzigde reproductie van de opgeslagen informatie mogelijk maakt”.

9

Voor de toepassing van richtlijn 2002/92/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 december 2002 betreffende verzekeringsbemiddeling (PB 2003, L 9, blz. 3) wordt volgens artikel 2, punt 12, ervan onder „duurzame drager” verstaan: „elk hulpmiddel dat de klant in staat stelt aan hem persoonlijk gerichte informatie op zodanige wijze op te slaan dat hij deze gedurende een voor het doel van de informatie toereikende periode kan raadplegen en waarmee de opgeslagen informatie ongewijzigd kan worden gereproduceerd”.

10

Voor de toepassing van richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van richtlijn 87/102/EEG van de Raad (PB L 133, blz. 66) wordt volgens artikel 3, sub m, ervan onder „duurzame drager” verstaan: „ieder hulpmiddel dat de consument in staat stelt persoonlijk aan hem gerichte informatie op te slaan op een wijze die deze informatie toegankelijk maakt voor toekomstig gebruik gedurende een periode die is afgestemd op het doel waarvoor de informatie kan dienen, en die een ongewijzigde reproductie van de opgeslagen informatie mogelijk maakt”.

11

Ingevolge artikel 31 van richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende consumentenrechten, tot wijziging van richtlijn 93/13/EEG van de Raad en van richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van richtlijn 85/577/EEG en van richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 304, blz. 64) wordt laatstgenoemde richtlijn met ingang van 13 juni 2014 ingetrokken. Voor de toepassing van richtlijn 2011/83 wordt volgens artikel 2, punt 10, ervan onder „duurzame gegevensdrager” verstaan: „ieder hulpmiddel dat de consument of de handelaar in staat stelt om persoonlijk aan hem gerichte informatie op te slaan op een wijze die deze informatie toegankelijk maakt voor toekomstig gebruik gedurende een periode die is aangepast aan het doel waarvoor de informatie is bestemd, en die een ongewijzigde weergave van de opgeslagen informatie mogelijk maakt”. Oostenrijks recht

12

13

Richtlijn 97/7 is omgezet in nationaal recht bij het Konsumentenschutzgesetz (wet inzake consumentenbescherming) van 8 maart 1979 (BGBl. 140/1979), in de op het hoofdgeding toepasselijke versie (hierna: „KSchG”). § 5c, lid 1, KSchG bepaalt: „De consument moet tijdig vóór het opgeven van zijn bestelling beschikken over informatie betreffende:


1.

de naam (de handelsnaam) en het contactadres van de onderneming;

2.

de belangrijkste kenmerken van het goed of de dienst;

3.

de prijs van het goed of de dienst, alle belastingen inbegrepen;

4.

de leveringskosten, in voorkomend geval;

5.

de wijze van betaling, levering of uitvoering van de dienst;

6.

het bestaan van een herroepingsrecht, behalve voor de in § 5f bedoelde gevallen;

[...]” 14

§ 5d, leden 1 en 2, KSchG, bepaalt: „1) De consument moet tijdig gedurende de uitvoering van de overeenkomst, in geval van niet voor de levering aan derden bestemde goederen uiterlijk op het moment van levering, een schriftelijke bevestiging van de in § 5c, lid 1, eerste tot en met zesde regel [KSchG] bedoelde informatie ontvangen, voor zover hem deze niet reeds vóór het sluiten van de overeenkomst schriftelijk is verstrekt. De schriftelijke bevestiging (mededeling van informatie) wordt beschouwd als een bevestiging op een ter beschikking van de consument staande en voor hem toegankelijke duurzame drager. 2) Aan de consument moet bovendien tijdig schriftelijk of op een te zijner beschikking staande en voor hem toegankelijke duurzame drager de volgende informatie worden verstrekt: 1. informatie over de voorwaarden waaronder en de wijze waarop van het herroepingsrecht in de zin van § 5e KSchG gebruik kan worden gemaakt, met inbegrip van de in § 5f, eerste regel, KSchG bedoelde gevallen; 2. het geografische adres van de vestiging van de onderneming waar de consument in voorkomend geval met zijn klachten terecht kan; 3.

informatie over bestaande after sales service en commerciële garantie, en

4. de voorwaarden voor ontbinding van de overeenkomst, indien deze van onbepaalde duur is of een duur van meer dan één jaar heeft.” 15

§ 5e, leden 1 tot en met 3, KSchG bepaalt: „1) De consument kan een op afstand gesloten overeenkomst opzeggen of een op afstand opgegeven bestelling herroepen vóór het verstrijken van de in leden 2 en 3 bedoelde termijnen. Het volstaat dat de verklaring van herroeping vóór het verstrijken van de termijn wordt gestuurd. 2) De termijn voor herroeping bedraagt zeven werkdagen. Zaterdag wordt niet als een werkdag beschouwd. De termijn loopt, wat overeenkomsten inzake levering van goederen betreft, vanaf de dag waarop de consument de goederen ontvangt en, wat overeenkomsten inzake het verrichten van diensten betreft, vanaf de dag van sluiting van de overeenkomst. 3) Indien de onderneming niet heeft voldaan aan de informatieverplichting van § 5d, leden 1 en 2, bedraagt de termijn voor herroeping drie maanden vanaf de in lid 2 genoemde tijdstippen. Indien de onderneming tijdens deze termijn haar verplichtingen nakomt, begint de termijn voor de uitoefening van het in lid 2 bedoelde herroepingsrecht te lopen vanaf de datum waarop de onderneming de informatie heeft meegedeeld.”

16

Volgens § 5f, lid 1, KSchG, heeft de consument bij overeenkomsten inzake dienstverrichting geen herroepingsrecht indien met de uitvoering van de overeenkomst ten opzichte van de consument en met zijn instemming, binnen zeven werkdagen vanaf de sluiting van de overeenkomst een begin is gemaakt.


Hoofdgeding en prejudiciële vraag 17

Content Services, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid naar Engels recht, met filiaal te Mannheim (Duitsland), biedt verschillende online diensten aan op haar website, die in het Duits is opgesteld en tevens in Oostenrijk toegankelijk is. Aan de hand van deze website kunnen met name gratis software of proefversies van software tegen betaling worden gedownload.

18

Om deze site te kunnen gebruiken, moeten de internetgebruikers een aanmeldingsformulier invullen. Wanneer zij hun bestelling opgeven, moeten de internetgebruikers door het afvinken van een daartoe bestemd vakje in het formulier, verklaren dat zij de algemene verkoopsvoorwaarden aanvaarden en afzien van hun herroepingsrecht. De in de artikelen 4 en 5 van richtlijn 97/7 genoemde informatie, meer bepaald die met betrekking tot het herroepingsrecht, wordt niet rechtstreeks aan de internetgebruikers getoond, maar zij kunnen deze wel visualiseren door een link aan te klikken op de pagina die zij met het oog op de sluiting van de overeenkomst invullen. Zonder het afvinken van dit vakje kan geen abonnementsovereenkomst met Content Services worden gesloten.

19

Na het opgegeven van de bestelling, ontvangt de betrokken internetgebruiker van Content Services een e-mail met een verwijzing naar een internetadres, alsmede een gebruikersnaam en een wachtwoord. Deze e-mail bevat voorts de mededeling dat de gebruiker na het invoeren van zijn gebruikersnaam en wachtwoord onmiddellijk toegang krijgt tot de inhoud van de website en dat hij de toegangsgegevens op een veilige plek dient op te slaan.

20

Deze e-mail bevat geen informatie over het herroepingsrecht. Informatie over dit recht kan enkel worden verkregen via een link die in deze e-mail wordt meegedeeld.

21

Vervolgens ontvangt de internetgebruiker van Content Services een factuur van 96 EUR voor de toegang tot de inhoud van de website gedurende een periode van 12 maanden. Deze factuur wijst de internetgebruiker erop dat hij heeft aanvaard afstand te doen van zijn herroepingsrecht en hij dus niet meer de mogelijkheid heeft om de abonnementsovereenkomst op te zeggen.

22

Het hoofdgeding is ingeleid door de Bundesarbeitskammer, de instantie die bevoegd is voor consumentenbescherming en die haar zetel in Wenen (Oostenrijk) heeft. Deze instantie maakt bezwaar tegen de door Content Services gevolgde handelspraktijk omdat zij in strijd is met verscheidene Unierechtelijke en nationaalrechtelijke voorschriften inzake consumentenbescherming.

23

Content Services, die voor het Handelsgericht Wien in het ongelijk is gesteld, is bij het Oberlandesgericht Wien tegen het vonnis van deze rechter opgekomen.

24

Het Oberlandesgericht Wien stelt vast dat in casu de informatie inzake het herroepingsrecht niet in de bevestigingsmail zelf staat en enkel kan worden verkregen via een in deze e-mail meegedeelde link. Een website kan evenwel op elk moment worden gewijzigd en staat dus niet duurzaam ter beschikking van de consument.

25

Van oordeel dat de uitlegging van de bepalingen van richtlijn 97/7 noodzakelijk is voor de beslechting van het geschil dat bij hem aanhangig is, heeft het Oberlandesgericht Wien de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende prejudiciële vraag: „Is voldaan aan het vereiste van artikel 5, lid 1, van richtlijn [97/7] op grond waarvan een consument de bevestiging van de daarin genoemde informatie moet ontvangen op een te zijner beschikking staande en voor hem toegankelijke duurzame drager, tenzij deze informatie hem reeds vóór de sluiting van de overeenkomst op een te zijner beschikking staande duurzame drager werd verstrekt, indien deze informatie aan de consument via een hyperlink op de website van de ondernemer ter beschikking wordt gesteld, welke link te vinden is in een tekst die de consument door het plaatsen van een vinkje moet markeren als gelezen, alvorens een contractuele relatie tot stand kan komen?”


Beantwoording van de prejudiciële vraag 26

Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 5, lid 1, van richtlijn 97/7 aldus moet worden uitgelegd dat een handelspraktijk die erin bestaat de in deze bepaling bedoelde informatie aan de consument enkel ter beschikking te stellen via een hyperlink op een website van de betrokken onderneming, aan de vereisten van deze bepaling voldoet.

27

Uit het verzoek om een prejudiciële beslissing volgt dat de consumenten vóór de sluiting van een overeenkomst op afstand, enkel toegang hebben tot de informatie met name inzake het herroepingsrecht door een link aan te klikken die hen doorverwijst naar een onderdeel van de website van Content Services. Tevens volgt eruit dat deze consumenten, na het opgeven van hun bestelling, van Content Services een e-mail ontvangen die geen enkele informatie over dit recht bevat, maar waarin een link staat naar de website van Content Services waarop bepaalde informatie inzake het herroepingsrecht kan worden verkregen.

28

Volgens artikel 5, lid 1, van richtlijn 97/7 moet de consument schriftelijk of op een te zijner beschikking staande en voor hem toegankelijke drager een bevestiging van de relevante informatie ontvangen tenzij deze informatie hem reeds vóór de sluiting van de overeenkomst schriftelijk of op een andere dergelijke drager werd verstrekt.

29

Uit deze bepaling volgt dat een handelaar, wanneer hij vóór de sluiting van de overeenkomst bepaalde informatie ter beschikking van de consument stelt op een andere wijze dan schriftelijk of op een ter beschikking van de consument staande en voor hem toegankelijke drager, verplicht is de relevante informatie schriftelijk of op een andere dergelijke drager te bevestigen.

30

In het hoofdgeding rijst de vraag of de door Content Services gevolgde handelspraktijk inhoudt dat de relevante informatie vóór de sluiting van de overeenkomst aan de consument wordt verstrekt op een duurzame drager of dat deze consument nadien bevestiging van deze informatie ontvangt via een dergelijke drager.

31

Ten eerste moet worden nagegaan of de relevante informatie in het kader van deze handelspraktijk aan de consument is „verstrekt” of door hem is „ontvangen” in de zin van artikel 5, lid 1, van richtlijn 97/7.

32

Dienaangaande moet worden vastgesteld dat noch richtlijn 97/7 noch de voor de uitlegging ervan relevante stukken, zoals de voorbereidende werkzaamheden, duidelijkheid scheppen over de precieze strekking van de in artikel 5, lid 1, van deze richtlijn vermelde begrippen „ontvangen” en „verstrekken”. Bijgevolg moet de betekenis van deze begrippen worden bepaald in overeenstemming met hun in de omgangstaal gebruikelijke betekenis, met inachtneming van de context waarin zij worden gebruikt en de doeleinden die worden beoogd door de regeling waarvan zij deel uitmaken (zie met name in die zin arrest van 10 maart 2005, easyCar, C-336/03, Jurispr. blz. I-1947, punten 20 en 21).

33

Wat de in de omgangstaal gebruikelijke betekenis betreft, moet met de Commissie worden vastgesteld dat de in de genoemde bepaling gebruikte begrippen „ontvangen” en „verstrekt” betrekking hebben op een procedure van mededeling, wat het eerste begrip betreft vanuit het oogpunt van de consument en, wat het tweede begrip betreft, vanuit het oogpunt van de leverancier. In het kader van een procedure van mededeling van informatie, is geen specifiek optreden door de bestemmeling van de informatie vereist. Wanneer echter aan de consument een link wordt gezonden, moet deze een handeling verrichten om kennis te nemen van de betrokken informatie en moet hij in elk geval deze link aanklikken.

34

Wat de context betreft waarin de betrokken begrippen worden gebruikt, zij eraan herinnerd dat artikel 5, lid 1, van richtlijn 97/7 beoogt te waarborgen dat aan de consument de informatie wordt meegedeeld die vereist is voor de goede uitvoering van de overeenkomst en vooral voor de uitoefening van zijn consumentenrechten, met name zijn herroepingsrecht. Zoals de Italiaanse regering opmerkt, bevat deze bepaling een hele reeks voorwaarden ter bescherming van de consument, die de zwakke partij is bij op afstand gesloten overeenkomsten.


35

Voorts zij dienaangaande vastgesteld dat, terwijl de wetgever van de Unie in artikel 4 van richtlijn 97/7 in de meerderheid van de taalversies heeft gekozen voor een neutrale formulering, volgens welke de consument over de relevante informatie moet „beschikken”, hij voor de handelaar daarentegen een meer dwingend begrip heeft gekozen in artikel 5, lid 1, van deze richtlijn, volgens hetwelk de consument de bevestiging van deze informatie moet „ontvangen”. Dit begrip geeft uitdrukking aan de gedachte dat, wat de bevestiging van de informatie aan de consumenten betreft, een passieve houding van deze consumenten volstaat.

36

De doelstelling van richtlijn 97/7 bestaat erin consumenten een ruime bescherming te bieden door hun bepaalde rechten te verlenen inzake op afstand gesloten overeenkomsten. Uit punt 11 van de considerans van deze richtlijn volgt dat het de doelstelling van de wetgever van de Unie is, te vermijden dat het gebruik van technieken voor communicatie op afstand tot een vermindering van de aan de consument verstrekte informatie leidt.

37

In die omstandigheden moet worden vastgesteld dat, wanneer informatie die zich op de website van de verkoper bevindt enkel toegankelijk is via een aan de consument meegedeelde link, deze informatie niet aan deze consument is „verstrekt” en evenmin door hem is „ontvangen” in de zin van artikel 5, lid 1, van richtlijn 97/7.

38

Ten tweede moet worden nagegaan of een website waarvan de informatie voor de consumenten toegankelijk is door te klikken op een door de verkoper aangeboden link, als een „duurzame drager” in de zin van artikel 5, lid 1, van richtlijn 97/7 moet worden beschouwd.

39

Dienaangaande dient te worden vastgesteld dat deze bepaling twee mogelijkheden biedt: de consument moet de relevante informatie „schriftelijk” of „op een andere duurzame drager” ontvangen.

40

Daaruit kan worden afgeleid dat de Uniewetgever heeft voorzien in twee vanuit functioneel oogpunt gelijkwaardige mogelijkheden, en dus in een vereiste van gelijkwaardigheid van dergelijke dragers.

41

Derhalve kan worden aangenomen, zoals volgt uit de door de Oostenrijkse, de Belgische en de Griekse regering bij het Hof ingediende opmerkingen, dat een andere dan een papieren drager kan beantwoorden aan de vereisten van consumentenbescherming in het kader van de nieuwe technologieën op voorwaarde dat deze drager dezelfde functies vervult als de papieren drager.

42

Daaruit volgt dat de duurzame drager in de zin van artikel 5, lid 1, van richtlijn 97/7 moet waarborgen dat de consument, op dezelfde manier als in geval van een papieren drager, de in deze bepaling vermelde informatie in bezit heeft, zodat hij, in voorkomend geval, zijn rechten kan doen gelden.

43

Voor zover een drager de consument in staat stelt de bedoelde aan hem persoonlijk gerichte informatie op te slaan, waarborgt dat de inhoud ervan niet wordt gewijzigd en dat de informatie gedurende een passende termijn toegankelijk is, en de drager de consumenten de mogelijkheid biedt om deze informatie ongewijzigd weer te geven, moet deze drager als „duurzaam” in de zin van deze bepaling worden beschouwd.

44

Een dergelijke benaderingswijze wordt bevestigd door de definities van het begrip „duurzame drager” die de Uniewetgever in andere regelingen heeft gegeven, met name in artikel 2, sub f, van richtlijn 2002/65, in artikel 2, punt 12, van richtlijn 2002/92 en in artikel 3, sub m, van richtlijn 2008/48. Hoewel deze richtlijnen in casu niet van toepassing zijn, is er geen enkele reden om aan te nemen, zoals de advocaat-generaal in punt 36 van zijn conclusie heeft opgemerkt, dat zij zouden verwijzen naar een ander begrip dan het in richtlijn 97/7 gebruikte begrip. Dit geldt des te meer wat richtlijn 2011/83 betreft, die richtlijn 97/7 vanaf 13 juni 2014 zal vervangen en die in artikel 2, punt 10, ervan het begrip „duurzame drager” definieert aan de hand van de in vorig punt genoemde criteria.


45

Ook het Hof van de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA) heeft in zijn arrest van 27 januari 2010, Inconsult Anstalt/Finanzmarktaufsicht (E-4/09, EFTA Court Report, blz. 86) deze redering gevolgd om het begrip „duurzame drager” in de zin van richtlijn 2002/92 uit te leggen.

46

Uit de stukken blijkt echter niet dat de website van de verkoper waarnaar de aan de consument getoonde link verwijst, laatstgenoemde in staat stelt de aan hem persoonlijk gerichte informatie op zodanige wijze op te slaan dat hij er toegang toe heeft en deze informatie ongewijzigd kan weergeven gedurende een passende termijn zonder enige mogelijkheid voor de verkoper de inhoud ervan eenzijdig te wijzigen.

47

Content Services haalt een verslag aan van de European Securities Markets Expert Group (ESME) van 2007, waarin onderscheid wordt gemaakt tussen „gewone websites” („ordinary websites”) en „geavanceerde websites” („sophisticated websites”) en wordt aangenomen dat sommige van deze geavanceerde websites een duurzame drager kunnen vormen.

48

Content Services betoogt dat de technische vooruitgang en de snelle veranderingen van nieuwe technologieën het mogelijk maken websites te ontwerpen die kunnen waarborgen dat de informatie, zonder deze volledig onder de controle van de consument te brengen, kan worden opgeslagen, toegankelijk is en door de consument gedurende een passende termijn kan worden weergegeven.

49

Zonder in te gaan op de vraag of het gebruik van een aldus ontwikkelde website aan de vereisten van richtlijn 97/7 kan voldoen, staat vast, en wordt door Content Services zelf erkend, dat zij geen gebruik maakt van een dergelijke site voor de activiteit die in het hoofdgeding aan de orde is.

50

Bijgevolg kan een website, zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, waarvan de informatie voor de consumenten enkel toegankelijk is door een door de verkoper meegedeelde link aan te klikken, niet als een „duurzame drager” in de zin van artikel 5, lid 1, van richtlijn 97/7 worden beschouwd.

51

Gelet op een en ander dient op de gestelde vraag te worden geantwoord dat artikel 5, lid 1, van richtlijn 97/7 aldus moet worden uitgelegd dat een handelspraktijk die erin bestaat de in deze bepaling bedoelde informatie voor de consument enkel toegankelijk te maken via een hyperlink op een website van de betrokken onderneming, niet aan de vereisten van deze bepaling voldoet, aangezien deze informatie niet door deze onderneming wordt „verstrekt” en evenmin door de consument wordt „ontvangen” in de zin van deze bepaling, en dat een website als aan de orde in het hoofdgeding niet als een „duurzame drager” in de zin van dit artikel 5, lid 1, kan worden beschouwd. Kosten

52

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking. Het Hof (Derde kamer) verklaart voor recht: Artikel 5, lid 1, van richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 1997 betreffende de bescherming van de consument bij op afstand gesloten overeenkomsten moet aldus worden uitgelegd dat een handelspraktijk die erin bestaat de in deze bepaling bedoelde informatie voor de consument enkel toegankelijk te maken via een hyperlink op een website van de betrokken onderneming, niet aan de vereisten van deze bepaling voldoet, aangezien deze informatie niet door deze onderneming wordt „verstrekt” en evenmin door de consument wordt „ontvangen” in de zin van deze bepaling, en dat een website als aan de orde in het hoofdgeding niet als een „duurzame drager” in de zin van dit artikel 5, lid 1, kan worden beschouwd.


ondertekeningen * Procestaal: Duits.


16.1.2001

Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen

NL

L 12/1

I (Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing)

VERORDENING (EG) Nr. 44/2001 VAN DE RAAD van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

(4)

Deze doelstellingen kunnen overeenkomstig het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel zoals neergelegd in artikel 5 van het Verdrag, niet voldoende door de lidstaten worden verwezenlijkt en kunnen derhalve beter door de Gemeenschap worden verwezenlijkt. Deze verordening beperkt zich tot het minimum dat vereist is om die doelstellingen te verwezenlijken en gaat niet verder dan hetgeen daarvoor nodig is.

(5)

De lidstaten zijn op 27 september 1968 op grond van artikel 293, vierde streepje, van het Verdrag overgegaan tot sluiting van het Verdrag van Brussel betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, zoals gewijzigd bij de verdragen inzake de toetreding van nieuwe lidstaten tot dit verdrag ( het Verdrag van Brussel ) (4). Op 16 september 1988 hebben de lidstaten en de EVAstaten het Verdrag van Lugano betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken gesloten, dat een nevenverdrag is van het Verdrag van Brussel van 1968. Over de herziening van die verdragen is onderhandeld en de Raad heeft de inhoud van de herziene tekst goedgekeurd. De continuïteit van de resultaten die bij deze herziening zijn behaald, moet worden gewaarborgd.

(6)

Met het oog op het vrije verkeer van beslissingen in burgerlijke en handelszaken is het nodig en passend de regels inzake de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in een verbindend en rechtstreeks toepasselijk besluit van de Gemeenschap neer te leggen.

(7)

Het is van belang dat alle belangrijke burgerlijke en handelszaken onder de werkingssfeer van deze verordening worden gebracht, met uitzondering van bepaalde duidelijk omschreven aangelegenheden.

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met name op artikel 61, onder c), en artikel 67, lid 1, Gezien het voorstel van de Commissie (1), Gezien het advies van het Europees Parlement (2), Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (3), Overwegende hetgeen volgt: (1)

De Gemeenschap heeft zich ten doel gesteld een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid te handhaven en ontwikkelen waarin het vrije verkeer van personen gewaarborgd is. Met het oog op de geleidelijke totstandbrenging van een dergelijke ruimte dient de Gemeenschap onder meer de maatregelen op het gebied van de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken vast te stellen die voor de goede werking van de interne markt nodig zijn.

(2)

Sommige verschillen in de nationale regels inzake de rechterlijke bevoegdheid en de erkenning van beslissingen bemoeilijken de goede werking van de interne markt. Bepalingen die de eenvormigheid van de regels inzake jurisdictiegeschillen in burgerlijke en handelszaken mogelijk maken alsook de vereenvoudiging van de formaliteiten met het oog op een snelle en eenvoudige erkenning en tenuitvoerlegging van de beslissingen van de lidstaten waarvoor deze verordening verbindend is, zijn onontbeerlijk.

(3)

Deze aangelegenheden behoren tot het gebied van de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken in de zin van artikel 65 van het Verdrag.

(1) PB C 376 van 28.12.1999, blz. 1. (2) Advies van 21 september 2000 (nog niet verschenen in het Publicatieblad). (3) PB C 117 van 26.4.2000, blz. 6.

(4) PB L 299 van 31.12.1972, blz. 32. PB L 304 van 30.10.1978, blz. 1. PB L 388 van 31.12.1982, blz. 1. PB L 285 van 3.10.1989, blz. 1. PB C 15 van 15.1.1997, blz. 1. Zie de geconsolideerde versie in PB C 27 van 26.1.1998, blz. 1.


L 12/2 (8)

(9)

NL

Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen

De zaken waarin deze verordening wordt toegepast moeten een aanknopingspunt hebben met het grondgebied van de lidstaten waarvoor deze verordening verbindend is. De gemeenschappelijke regels inzake rechterlijke bevoegdheid moeten derhalve in beginsel van toepassing zijn wanneer de verweerder woonplaats in een van die lidstaten heeft. Ten aanzien van verweerders die geen woonplaats in een lidstaat hebben, gelden als regel de nationale bevoegdheidsregels die worden toegepast op het grondgebied van de lidstaat van het gerecht waarbij de zaak is aangebracht, en voor verweerders met woonplaats in een lidstaat waarvoor deze verordening niet verbindend is, blijft het Verdrag van Brussel gelden.

(10)

Met het oog op het vrije verkeer van beslissingen dienen beslissingen, gegeven in een lidstaat waarvoor deze verordening verbindend is, in een andere lidstaat waarvoor deze verordening verbindend is, te worden erkend en ten uitvoer gelegd, zelfs indien de persoon tegen wie de beslissing is uitgesproken woonplaats heeft in een derde staat.

(11)

De bevoegdheidsregels moeten in hoge mate voorspelbaar zijn, waarbij als beginsel geldt dat de bevoegdheid in het algemeen gegrond wordt op de woonplaats van de verweerder; de bevoegdheid moet altijd op die grond kunnen worden gevestigd, behalve in een gering aantal duidelijk omschreven gevallen waarin het voorwerp van het geschil of de autonomie van de partijen een ander aanknopingspunt wettigt. Voor rechtspersonen moet de woonplaats autonoom worden bepaald om de gemeenschappelijke regels doorzichtiger te maken en jurisdictiegeschillen te voorkomen.

(12)

Naast de woonplaats van de verweerder moeten er alternatieve bevoegdheidsgronden mogelijk zijn, gebaseerd op de nauwe band tussen het gerecht en de vordering of de noodzaak een goede rechtsbedeling te vergemakkelijken.

(13)

In het geval van verzekerings-, consumenten- en arbeidsovereenkomsten moet de zwakke partij worden beschermd door bevoegdheidsregels die gunstiger zijn voor haar belangen dan de algemene regels.

(14)

(15)

De autonomie van de partijen bij een andere overeenkomst dan een verzekerings-, consumenten- of arbeidsovereenkomst, waarvoor slechts een beperkte autonomie geldt met betrekking tot de keuze van het bevoegde gerecht, moet worden geĂŤerbiedigd, behoudens de exclusieve bevoegdheidsgronden die in de verordening zijn neergelegd. Met het oog op een harmonische rechtsbedeling in de Gemeenschap moeten parallel lopende processen zoveel mogelijk worden beperkt en moet worden voorkomen dat in twee lidstaten onverenigbare beslissingen worden gegeven. Er moet een duidelijke en afdoende regeling zijn om problemen op het gebied van aanhangigheid en samenhang op te lossen, alsook om problemen te verhelpen die voortvloeien uit de tussen de lidstaten

16.1.2001

bestaande verschillen ten aanzien van de datum waarop een zaak als aanhangig wordt beschouwd. Voor de toepassing van deze verordening moet die datum autonoom worden bepaald.

(16)

Op grond van het wederzijds vertrouwen in de rechtsbedeling is het gewettigd de in een lidstaat gegeven beslissingen van rechtswege te erkennen zonder dat daarvoor, behoudens bij betwisting, nog een procedure moet worden gevolgd.

(17)

Eveneens op grond van dit wederzijds vertrouwen moet de procedure om een in een lidstaat gegeven beslissing in een andere lidstaat uitvoerbaar te verklaren, doeltreffend en snel zijn. De verklaring van uitvoerbaarheid van een beslissing moet daarom vrijwel automatisch, zonder dat het gerecht ambtshalve een van de in deze verordening genoemde gronden voor niet-uitvoering kan aanvoeren, worden afgegeven, na een eenvoudige formele controle van de overgelegde documenten.

(18)

De eerbiediging van de rechten van de verdediging houdt evenwel in dat de verweerder de mogelijkheid moet hebben in een procedure op tegenspraak een rechtsmiddel in te stellen tegen de verklaring van uitvoerbaarheid, wanneer hij van mening is dat een van de gronden voor niet-uitvoering van toepassing is. Ook de eiser moet een rechtsmiddel kunnen instellen indien zijn verzoek om een verklaring van uitvoerbaarheid wordt afgewezen.

(19)

De continuĂŻteit tussen het Verdrag van Brussel en deze verordening moet gewaarborgd worden. Daartoe zijn overgangsbepalingen nodig. Deze continuĂŻteit moet ook voor de uitlegging van het Verdrag van Brussel door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen gelden en het Protocol van 1971 (1) moet ook van toepassing blijven op de zaken die op de datum van inwerkingtreding van de verordening reeds aanhangig zijn.

(20)

Het Verenigd Koninkrijk en Ierland hebben, overeenkomstig artikel 3 van het Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, uitdrukking gegeven aan hun wens om deel te nemen aan de aanneming en toepassing van deze verordening.

(21)

Denemarken neemt, overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het Protocol betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie

(1) PB L 204 van 2.8.1975, blz. 28. PB L 304 van 30.10.1978, blz. 1. PB L 388 van 31.12.1982, blz. 1. PB L 285 van 3.10.1989, blz. 1. PB C 15 van 15.1.1997, blz. 1. Zie de geconsolideerde versie in PB C 27 van 26.1.1998, blz. 28.


16.1.2001

NL

Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen

en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, niet deel aan de aanneming van deze verordening en deze verordening is derhalve niet verbindend voor, noch van toepassing in Denemarken.

L 12/3

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I (22)

Aangezien het Verdrag van Brussel van kracht is in de betrekkingen tussen Denemarken en de lidstaten waarvoor deze verordening verbindend is, blijven het Verdrag van Brussel en het Protocol van 1971 van toepassing in de betrekkingen tussen Denemarken en de lidstaten waarvoor deze verordening verbindend is.

(23)

Het Verdrag van Brussel blijft ook van toepassing op de grondgebieden van de lidstaten die onder de territoriale werkingssfeer van dat verdrag vallen en die krachtens artikel 299 van het Verdrag van deze verordening uitgesloten zijn.

(24)

Met het oog op de samenhang moet deze verordening tevens de in specifieke besluiten van de Gemeenschap neergelegde regels inzake de bevoegdheid en erkenning van beslissingen onverlet laten.

TOEPASSINGSGEBIED

Artikel 1 Deze verordening wordt toegepast in burgerlijke en han1. delszaken, ongeacht de aard van het gerecht. Zij heeft met name geen betrekking op fiscale zaken, douanezaken of administratief-rechtelijke zaken. 2.

(25)

(26)

(27)

(28)

(29)

Zij is niet van toepassing op:

a) de staat en de bevoegdheid van natuurlijke personen, het huwelijksgoederenrecht, testamenten en erfenissen;

De eerbiediging van de internationale verplichtingen van de lidstaten houdt in dat deze verordening de verdragen en internationale overeenkomsten waarbij de lidstaten partij zijn en die bijzondere onderwerpen bestrijken, onverlet laat.

b) het faillissement, akkoorden en andere soortgelijke procedures;

De algemene regels van deze verordening moeten soepel genoeg zijn om rekening te houden met de specifieke procedureregels van bepaalde lidstaten; daartoe moeten sommige bepalingen van het aan het Verdrag van Brussel gehechte protocol in deze verordening worden opgenomen.

d) de arbitrage.

Met het oog op een harmonieuze overgang op een aantal gebieden waarover het protocol bij het Verdrag van Brussel bijzondere bepalingen bevatte, voorziet deze verordening tijdens een overgangsperiode in bepalingen waarin de specifieke situatie in enkele lidstaten in aanmerking wordt genomen. De Commissie dient uiterlijk vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening een verslag in over de toepassing ervan en kan, indien nodig, voorstellen voor aanpassingen doen. De Commissie moet de bijlagen I tot en met IV betreffende de nationale bevoegdheidsregels, de gerechten en de bevoegde autoriteiten alsmede de rechtsmiddelen wijzigen op basis van de door de betrokken lidstaat meegedeelde wijzigingen; de wijzigingen in de bijlagen V en VI moeten worden aangenomen overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (1),

(1) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

c) de sociale zekerheid;

3. Tenzij anders bepaald, wordt onder „lidstaat” verstaan alle lidstaten behalve Denemarken.

HOOFDSTUK II BEVOEGDHEID

Afdeling 1 Algemene bepalingen

Artikel 2 1. Onverminderd deze verordening worden zij die woonplaats hebben op het grondgebied van een lidstaat, ongeacht hun nationaliteit, opgeroepen voor de gerechten van die lidstaat. 2. Voor degenen die niet de nationaliteit bezitten van de lidstaat waar zij woonplaats hebben, gelden de regels voor de rechterlijke bevoegdheid die op de eigen onderdanen van die lidstaat van toepassing zijn.


L 12/4

Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen

NL

Artikel 3 1. Degenen die op het grondgebied van een lidstaat woonplaats hebben, kunnen slechts voor het gerecht van een andere lidstaat worden opgeroepen krachtens de in de afdelingen 2 tot en met 7 van dit hoofdstuk gegeven regels. 2. Tegen hen kan in het bijzonder geen beroep worden gedaan op de in bijlage I opgenomen nationale bevoegdheidsregels.

16.1.2001

2. ten aanzien van onderhoudsverplichtingen: voor het gerecht van de plaats waar de tot onderhoud gerechtigde woonplaats of zijn gewone verblijfplaats heeft of, indien het een bijkomende eis is die verbonden is met een vordering betreffende de staat van personen, voor het gerecht dat volgens zijn eigen recht bevoegd is daarvan kennis te nemen, behalve in het geval dat deze bevoegdheid uitsluitend berust op de nationaliteit van een der partijen;

3. ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad: voor het gerecht van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen;

Artikel 4 1. Indien de verweerder geen woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, wordt de bevoegdheid in elke lidstaat geregeld door de wetgeving van die lidstaat, onverminderd de artikelen 22 en 23. 2. Tegen deze verweerder kan ieder, ongeacht zijn nationaliteit, die op het grondgebied van een lidstaat woonplaats heeft, aldaar op dezelfde voet als de eigen onderdanen van die staat een beroep doen op de bevoegdheidsregels die daar van kracht zijn, met name de regels van bijlage I.

Afdeling 2

4. ten aanzien van een op een strafbaar feit gegronde rechtsvordering tot schadevergoeding of tot teruggave: voor het gerecht waarbij de strafvervolging is ingesteld, voorzover dit gerecht volgens de interne wetgeving van de burgerlijke vordering kennis kan nemen;

5. ten aanzien van een geschil betreffende de exploitatie van een filiaal, van een agentschap of enige andere vestiging: voor het gerecht van de plaats waar zij gelegen zijn;

6. als oprichter, trustee of begunstigde van een trust, die in het leven is geroepen op grond van de wet of bij geschrifte dan wel bij een schriftelijk bevestigde mondelinge overeenkomst: voor de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de trust woonplaats heeft;

Bijzondere bevoegdheid

Artikel 5 Een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, kan in een andere lidstaat voor de volgende gerechten worden opgeroepen: 1. a) ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst: voor het gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd; b) voor de toepassing van deze bepaling en tenzij anders is overeengekomen, is de plaats van uitvoering van de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt: voor de koop en verkoop van roerende lichamelijke zaken, de plaats in een lidstaat waar de zaken volgens de overeenkomst geleverd werden of geleverd hadden moeten worden;

7. ten aanzien van een geschil betreffende de betaling van de beloning wegens de hulp en berging die aan een lading of vracht ten goede is gekomen: voor het gerecht in het rechtsgebied waarvan op deze lading of de daarop betrekking hebbende vracht: a) beslag is gelegd tot zekerheid van deze betaling, of b) daartoe beslag had kunnen worden gelegd, maar borgtocht of andere zekerheid is gesteld;

deze bepaling is slechts van toepassing indien wordt beweerd dat de verweerder een recht heeft op de lading of de vracht, of dat hij daarop een zodanig recht had op het tijdstip van deze hulp of berging.

Artikel 6 voor de verstrekking van diensten, de plaats in een lidstaat waar de diensten volgens de overeenkomst verstrekt werden of verstrekt hadden moeten worden; c) punt a) is van toepassing indien punt b) niet van toepassing is;

Deze persoon kan ook worden opgeroepen:

1. indien er meer dan één verweerder is: voor het gerecht van de woonplaats van een hunner, op voorwaarde dat er tus-


16.1.2001

Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen

NL

sen de vorderingen een zo nauwe band bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare beslissingen worden gegeven; 2. bij een vordering tot vrijwaring of bij een vordering tot voeging of tussenkomst: voor het gerecht waarvoor de oorspronkelijke vordering aanhangig is, tenzij de vordering slechts is ingesteld om de opgeroepene af te trekken van de rechter die deze verordening hem toekent;

L 12/5

c) indien het een medeverzekeraar betreft, voor het gerecht van een lidstaat waar de vordering tegen de eerste verzekeraar is ingesteld. 2. Wanneer de verzekeraar geen woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, maar in een lidstaat een filiaal, een agentschap of enige andere vestiging heeft, wordt hij voor de geschillen betreffende de exploitatie daarvan geacht woonplaats te hebben op het grondgebied van die lidstaat.

Artikel 10 3. ten aanzien van een tegenvordering die voortspruit uit de overeenkomst of uit het rechtsfeit waarop de oorspronkelijke vordering gegrond is: voor het gerecht waar deze laatste aanhangig is; 4. ten aanzien van een verbintenis uit overeenkomst, indien de vordering vergezeld kan gaan van een zakelijke vordering betreffende een onroerend goed tegen dezelfde verweerder: voor de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het onroerend goed gelegen is.

De verzekeraar kan bovendien worden opgeroepen voor het gerecht van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan, indien het geschil een aansprakelijkheidsverzekering of een verzekering van onroerend goed betreft. Hetzelfde geldt voor het geval dat de verzekering zowel betrekking heeft op onroerende als op roerende goederen die door eenzelfde polis gedekt zijn en door hetzelfde onheil getroffen zijn.

Artikel 11 Artikel 7 Wanneer een gerecht van een lidstaat uit hoofde van deze verordening bevoegd is kennis te nemen van vorderingen terzake van aansprakelijkheid voortvloeiend uit het gebruik of de exploitatie van een schip, neemt dit gerecht, of elk ander gerecht dat volgens het interne recht van deze lidstaat in zijn plaats treedt, tevens kennis van de vorderingen tot beperking van deze aansprakelijkheid.

Afdeling 3

1. Terzake van aansprakelijkheidsverzekering kan de verzekeraar ook in vrijwaring worden opgeroepen voor het gerecht waar de rechtsvordering van de getroffene tegen de verzekerde aanhangig is, indien de voor dit gerecht geldende wetgeving het toelaat. 2. De artikelen 8, 9 en 10 zijn van toepassing op de vordering die door de getroffene rechtstreeks tegen de verzekeraar wordt ingesteld, indien de rechtstreekse vordering mogelijk is. 3. Indien de wettelijke bepalingen betreffende deze rechtstreekse vordering het in het geding roepen van de verzekeringnemer of de verzekerde regelen, is hetzelfde gerecht ook te hunnen opzichte bevoegd.

Bevoegdheid in verzekeringszaken Artikel 12 Artikel 8 De bevoegdheid in verzekeringszaken is in deze afdeling geregeld, onverminderd artikel 4 en artikel 5, punt 5.

Artikel 9 1. De verzekeraar met woonplaats op het grondgebied van een lidstaat kan worden opgeroepen: a) voor de gerechten van de lidstaat waar hij zijn woonplaats heeft, of b) in een andere lidstaat, indien het een vordering van de verzekeringnemer, de verzekerde of een begunstigde betreft, voor het gerecht van de woonplaats van de eiser, of

1. Onverminderd artikel 11, lid 3, kan de vordering van de verzekeraar slechts worden gebracht voor de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de verweerder woonplaats heeft, ongeacht of deze laatste verzekeringnemer, verzekerde of begunstigde is. 2. Deze afdeling laat het recht om een tegenvordering in te stellen bij het gerecht waarvoor met inachtneming van deze afdeling de oorspronkelijke vordering is gebracht, onverlet.

Artikel 13 Van deze afdeling kan slechts worden afgeweken door overeenkomsten: 1. gesloten na het ontstaan van het geschil, of


L 12/6

Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen

NL

2. die aan de verzekeringnemer, de verzekerde of de begunstigde de mogelijkheid geven de zaak bij andere gerechten dan de in deze afdeling genoemde aanhangig te maken, of 3. waarbij een verzekeringnemer en een verzekeraar die op het tijdstip waarop de overeenkomst wordt gesloten, hun woonplaats of hun gewone verblijfplaats in dezelfde lidstaat hebben, zelfs als het schadebrengende feit zich in het buitenland heeft voorgedaan, de gerechten van die lidstaat bevoegd verklaren, tenzij de wetgeving van die lidstaat dergelijke overeenkomsten verbiedt, of

16.1.2001

4. elk risico dat komt bij een van de in punt 1 tot en met punt 3 genoemde risico's;

5. behoudens de punten 1 tot en met 4, alle grote risico's zoals omschreven in Richtlijn 73/239/EEG van de Raad (1), als gewijzigd bij Richtlijn 88/357/EEG (2), Richtlijn 90/618/EEG van de Raad (3) en eventuele latere wijzigingsbesluiten.

Afdeling 4 4. gesloten door een verzekeringnemer die zijn woonplaats niet in een lidstaat heeft, behalve wanneer het gaat om een verplichte verzekering of een verzekering van een in een lidstaat gelegen onroerend goed, of

Bevoegdheid voor door consumenten gesloten overeenkomsten

5. betreffende een verzekeringsovereenkomst, voorzover daarmee een of meer van de risico's bedoeld in artikel 14 worden gedekt.

Artikel 15

Artikel 14 De in artikel 13, punt 5, bedoelde risico's zijn de volgende: 1. elke schade a) aan zeeschepen, vaste installaties in de kustwateren of in volle zee, of luchtvaartuigen, die wordt veroorzaakt door gebeurtenissen in verband met het gebruik daarvan voor handelsdoeleinden, b) aan andere goederen dan de bagage van passagiers, toegebracht tijdens het vervoer met deze schepen of luchtvaartuigen of tijdens gemengd vervoer waarbij mede met deze schepen of luchtvaartuigen wordt vervoerd;

1. Voor overeenkomsten gesloten door een persoon, de consument, voor een gebruik dat als niet bedrijfs- of beroepsmatig kan worden beschouwd, wordt de bevoegdheid geregeld door deze afdeling, onverminderd artikel 4 en artikel 5, punt 5, wanneer

a) het gaat om koop en verkoop op afbetaling van roerende lichamelijke zaken,

b) het gaat om leningen op afbetaling of andere krediettransacties ter financiering van de verkoop van zulke zaken,

c) in alle andere gevallen, de overeenkomst is gesloten met een persoon die commerciële of beroepsactiviteiten ontplooit in de lidstaat waar de consument woonplaats heeft, of dergelijke activiteiten met ongeacht welke middelen richt op die lidstaat, of op meerdere staten met inbegrip van die lidstaat, en de overeenkomst onder die activiteiten valt.

2. elke aansprakelijkheid, met uitzondering van die voor lichamelijk letsel van passagiers of schade aan hun bagage a) voortvloeiend uit het gebruik of de exploitatie van de schepen, installaties of luchtvaartuigen overeenkomstig punt 1, onder a), voorzover, wat luchtvaartuigen betreft, voor de verzekering van zulke risico's overeenkomsten tot aanwijzing van een bevoegd gerecht niet verboden zijn bij de wet van de lidstaat waar de luchtvaartuigen zijn ingeschreven, b) veroorzaakt door de goederen gedurende vervoer als bedoeld in punt 1, onder b); 3. de geldelijke verliezen in verband met het gebruik of de exploitatie van de schepen, installaties of luchtvaartuigen overeenkomstig punt 1, onder a), met name verlies van vracht of verlies van opbrengst van vervrachting;

2. Wanneer de wederpartij van de consument geen woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, maar in een lidstaat een filiaal, een agentschap of enige andere vestiging heeft, wordt hij voor de geschillen betreffende de exploitatie daarvan geacht woonplaats te hebben op het grondgebied van die lidstaat.

3. Deze afdeling is niet van toepassing op vervoerovereenkomsten, behoudens overeenkomsten waarbij voor één enkele prijs zowel vervoer als verblijf worden aangeboden. (1) PB L 228 van 16.8.1973, blz. 3. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2000/26/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 181 van 20.7.2000, blz. 65). (2) PB L 172 van 4.7.1988, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2000/26/EG. (3) PB L 330 van 29.11.1990, blz. 44.


16.1.2001

Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen

NL

L 12/7

Artikel 16

Artikel 19

1. De rechtsvordering die door een consument wordt ingesteld tegen de wederpartij bij de overeenkomst, kan worden gebracht hetzij voor de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan die partij woonplaats heeft, hetzij voor het gerecht van de plaats waar de consument woonplaats heeft.

De werkgever met woonplaats op het grondgebied van een lidstaat kan voor de volgende gerechten worden opgeroepen:

2. De rechtsvordering die tegen de consument wordt ingesteld door de wederpartij bij de overeenkomst kan slechts worden gebracht voor de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de consument woonplaats heeft. 3. Dit artikel laat het recht om een tegenvordering in te stellen bij het gerecht waarvoor met inachtneming van deze afdeling de oorspronkelijke vordering is gebracht, onverlet.

Artikel 17 Van deze afdeling kan slechts worden afgeweken door overeenkomsten: 1. gesloten na het ontstaan van het geschil, of 2. die aan de consument de mogelijkheid geven de zaak bij andere gerechten dan de in deze afdeling genoemde aanhangig te maken, of

1. voor de gerechten van de lidstaat waar hij woonplaats heeft, of 2. in een andere lidstaat: a) voor het gerecht van de plaats waar de werknemer gewoonlijk werkt of voor het gerecht van de laatste plaats waar hij gewoonlijk heeft gewerkt, of b) wanneer de werknemer niet in eenzelfde land gewoonlijk werkt of heeft gewerkt, voor het gerecht van de plaats waar zich de vestiging bevindt of bevond die de werknemer in dienst heeft genomen.

Artikel 20 1. De vordering van de werkgever kan slechts worden gebracht voor de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de werknemer woonplaats heeft. 2. Deze afdeling laat het recht om een tegenvordering in te stellen bij het gerecht waarvoor met inachtneming van deze afdeling de oorspronkelijke vordering is gebracht, onverlet.

Artikel 21

3. waarbij een consument en zijn wederpartij, die op het tijdstip waarop de overeenkomst wordt gesloten woonplaats of hun gewone verblijfplaats in dezelfde lidstaat hebben, de gerechten van die lidstaat bevoegd verklaren, tenzij het recht van die lidstaat dergelijke overeenkomsten verbiedt.

Afdeling 5

Van deze afdeling kan slechts worden afgeweken door overeenkomsten: 1. gesloten na het ontstaan van het geschil, of 2. die aan de werknemer de mogelijkheid geven de zaak bij andere gerechten dan de in deze afdeling genoemde aanhangig te maken.

Bevoegdheid voor individuele verbintenissen uit arbeidsovereenkomst Afdeling 6 Artikel 18 Exclusieve bevoegdheid 1. Voor individuele verbintenissen uit arbeidsovereenkomst wordt de bevoegdheid geregeld door deze afdeling, onverminderd artikel 4 en artikel 5, punt 5. 2. Wanneer een werknemer een individuele arbeidsovereenkomst aangaat met een werkgever die geen woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, maar in een lidstaat een filiaal, agentschap of andere vestiging heeft, wordt de werkgever voor geschillen betreffende de exploitatie daarvan geacht zijn woonplaats te hebben op het grondgebied van die lidstaat.

Artikel 22 Ongeacht de woonplaats zijn bij uitsluiting bevoegd: 1. voor zakelijke rechten op en huur en verhuur, pacht en verpachting van onroerende goederen: de gerechten van de lidstaat waar het onroerend goed gelegen is.


L 12/8

Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen

NL

Voor huur en verhuur, pacht en verpachting van onroerende goederen voor tijdelijk particulier gebruik voor ten hoogste zes opeenvolgende maanden: ook de gerechten van de lidstaat waar de verweerder woonplaats heeft, mits de huurder of pachter een natuurlijke persoon is en de eigenaar en de huurder of pachter woonplaats in dezelfde lidstaat hebben;

2. voor de geldigheid, de nietigheid of de ontbinding van vennootschappen of rechtspersonen met plaats van vestiging in een lidstaat, dan wel van de besluiten van hun organen: de gerechten van die lidstaat. Om deze plaats van vestiging vast te stellen, past het gerecht de regels van het voor hem geldende internationaal privaatrecht toe;

3. voor de geldigheid van inschrijvingen in openbare registers: de gerechten van de lidstaat waar deze registers worden gehouden;

4. voor de registratie of de geldigheid van octrooien, merken, tekeningen en modellen van nijverheid, en andere soortgelijke rechten die aanleiding geven tot deponering of registratie: de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de deponering of registratie is verzocht, heeft plaatsgehad of geacht wordt te hebben plaatsgehad in de zin van een besluit van de Gemeenschap of een internationale overeenkomst.

Onverminderd de bevoegdheid van het Europees octrooibureau krachtens het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien, ondertekend te München op 5 oktober 1973, zijn ongeacht de woonplaats, de gerechten van elke lidstaat bij uitsluiting bevoegd voor de registratie of de geldigheid van een voor die lidstaat verleend Europees octrooi;

5. voor de tenuitvoerlegging van beslissingen: de gerechten van de lidstaat van de plaats van tenuitvoerlegging.

Afdeling 7

16.1.2001

of zijn de gerechten van die lidstaat bevoegd. Deze bevoegdheid is exclusief, tenzij de partijen anders zijn overeengekomen. Deze overeenkomst tot aanwijzing van een bevoegd gerecht wordt gesloten:

a) hetzij bij een schriftelijke overeenkomst of bij een schriftelijk bevestigde mondelinge overeenkomst;

b) hetzij in een vorm die wordt toegelaten door de handelwijzen die tussen de partijen gebruikelijk zijn geworden;

c) hetzij, in de internationale handel, in een vorm die overeenstemt met een gewoonte waarvan de partijen op de hoogte zijn of hadden behoren te zijn en die in de internationale handel algemeen bekend is en door partijen bij dergelijke overeenkomsten in de betrokken handelsbranche doorgaans in acht wordt genomen.

2. Als schriftelijk wordt tevens elke elektronische mededeling aangemerkt, waardoor de overeenkomst duurzaam geregistreerd wordt.

3. Wanneer een dergelijke overeenkomst wordt gesloten door partijen die geen van allen woonplaats op het grondgebied van een lidstaat hebben, kunnen de gerechten van de andere lidstaten van het geschil niet kennisnemen, zolang het aangewezen gerecht of de aangewezen gerechten zich niet onbevoegd hebben verklaard.

4. Het gerecht of de gerechten van een lidstaat waaraan in de akte tot oprichting van een trust bevoegdheid is toegekend, is of zijn bij uitsluiting bevoegd kennis te nemen van een vordering tegen een oprichter, een trustee of een begunstigde van een trust, als het gaat om de betrekkingen tussen deze personen of om hun rechten of verplichtingen in het kader van de trust.

5. Overeenkomsten tot aanwijzing van een bevoegd gerecht en soortgelijke bedingen in akten tot oprichting van een trust hebben geen rechtsgevolg indien zij strijdig zijn met de artikelen 13, 17 of 21, of indien de gerechten op welker bevoegdheid inbreuk wordt gemaakt, krachtens artikel 22 bij uitsluiting bevoegd zijn.

Door partijen aangewezen bevoegd gerecht Artikel 24 Artikel 23

1. Wanneer de partijen van wie er ten minste één woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, een gerecht of de gerechten van een lidstaat hebben aangewezen voor de kennisneming van geschillen die naar aanleiding van een bepaalde rechtsbetrekking zijn ontstaan of zullen ontstaan, is dit gerecht

Buiten de gevallen waarin zijn bevoegdheid voortvloeit uit andere bepalingen van deze verordening, is het gerecht van een lidstaat waarvoor de verweerder verschijnt bevoegd. Dit voorschrift is niet van toepassing indien de verschijning ten doel heeft de bevoegdheid te betwisten, of indien er een ander gerecht bestaat dat krachtens artikel 22 bij uitsluiting bevoegd is.


16.1.2001

Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen

NL

Afdeling 8 Toetsing van de bevoegdheid en de ontvankelijkheid

Artikel 25 Het gerecht van een lidstaat waarbij een geschil aanhangig is gemaakt met als inzet een vordering waarvoor krachtens artikel 22 een gerecht van een andere lidstaat bij uitsluiting bevoegd is, verklaart zich ambtshalve onbevoegd.

Artikel 26 1. Wanneer de verweerder met woonplaats op het grondgebied van een lidstaat voor een gerecht van een andere lidstaat wordt opgeroepen en niet verschijnt, verklaart het gerecht zich ambtshalve onbevoegd indien zijn bevoegdheid niet berust op deze verordening. 2. Het gerecht is verplicht zijn uitspraak aan te houden zolang niet vaststaat dat de verweerder in de gelegenheid is gesteld het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk, zo tijdig als met het oog op zijn verdediging nodig was, te ontvangen, of dat daartoe al het nodige is gedaan. 3. Artikel 19 van Verordening (EG) nr. 1348/2000 van de Raad van 29 mei 2000 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken (1) is van toepassing in plaats van lid 2, indien de toezending van het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk, overeenkomstig deze verordening moest plaatsvinden. 4. Wanneer Verordening (EG) nr. 1348/2000 niet van toepassing is, is artikel 15 van het Verdrag van 's-Gravenhage van 15 november 1965 inzake de betekening en de kennisgeving in het buitenland van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of handelszaken van toepassing, indien de toezending van het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk, overeenkomstig dat verdrag moest plaatsvinden.

Afdeling 9 Aanhangigheid en samenhang

Artikel 27 1. Wanneer voor gerechten van verschillende lidstaten tussen dezelfde partijen vorderingen aanhangig zijn, die hetzelfde (1) PB L 160 van 30.6.2000, blz. 37.

L 12/9

onderwerp betreffen en op dezelfde oorzaak berusten, houdt het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht zijn uitspraak ambtshalve aan totdat de bevoegdheid van het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht, vaststaat. 2. Wanneer de bevoegdheid van het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht, vaststaat, verklaart het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht, zich onbevoegd.

Artikel 28 1. Wanneer samenhangende vorderingen aanhangig zijn voor gerechten van verschillende lidstaten, kan het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht, zijn uitspraak aanhouden. 2. Wanneer deze vorderingen in eerste aanleg aanhangig zijn, kan dit gerecht, op verzoek van een der partijen, ook tot verwijzing overgaan mits het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht bevoegd is van de betreffende vorderingen kennis te nemen en zijn wetgeving de voeging ervan toestaat. 3. Samenhangend in de zin van dit artikel zijn vorderingen waartussen een zo nauwe band bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare beslissingen worden gegeven.

Artikel 29 Wanneer voor de vorderingen meer dan ĂŠĂŠn gerecht bij uitsluiting bevoegd is, worden partijen verwezen naar het gerecht waarbij de zaak het eerst aanhangig is gemaakt.

Artikel 30 Voor de toepassing van deze afdeling wordt een zaak geacht te zijn aangebracht bij een gerecht 1. op het tijdstip waarop het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk bij het gerecht wordt ingediend, mits de eiser vervolgens niet heeft nagelaten te doen wat hij met het oog op de betekening of de kennisgeving van het stuk aan de verweerder moest doen, of 2. indien het stuk betekend of meegedeeld moet worden voordat het bij het gerecht wordt ingediend, op het tijdstip waarop de autoriteit die verantwoordelijk is voor de betekening of de kennisgeving het stuk ontvangt, mits de eiser vervolgens niet heeft nagelaten te doen wat hij met het oog op de indiening van het stuk bij het gerecht moest doen.


L 12/10

Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen

NL

Afdeling 10 Voorlopige maatregelen en maatregelen tot bewaring van recht

Artikel 31 In de wetgeving van een lidstaat vastgestelde voorlopige of bewarende maatregelen kunnen bij de gerechten van die staat worden aangevraagd, zelfs indien een gerecht van een andere lidstaat krachtens deze verordening bevoegd is van het bodemgeschil kennis te nemen.

HOOFDSTUK III

16.1.2001

2. het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk, niet zo tijdig en op zodanige wijze als met het oog op zijn verdediging nodig was, aan de verweerder tegen wie verstek werd verleend, betekend of meegedeeld is, tenzij de verweerder tegen de beslissing geen rechtsmiddel heeft aangewend terwijl hij daartoe in staat was;

3. de beslissing onverenigbaar is met een tussen dezelfde partijen in de aangezochte lidstaat gegeven beslissing;

4. de beslissing onverenigbaar is met een beslissing die vroeger in een andere lidstaat of in een derde land tussen dezelfde partijen is gegeven in een geschil dat hetzelfde onderwerp betreft en op dezelfde oorzaak berust, mits deze laatste beslissing voldoet aan de voorwaarden voor erkenning in de aangezochte lidstaat.

ERKENNING EN TENUITVOERLEGGING

Artikel 35 Artikel 32 Onder beslissing in de zin van deze verordening wordt verstaan, elke door een gerecht van een lidstaat gegeven beslissing, ongeacht de daaraan gegeven benaming, zoals arrest, vonnis, beschikking of rechterlijk dwangbevel, alsmede de vaststelling door de griffier van het bedrag van de proceskosten.

1. De beslissingen worden tevens niet erkend, indien de afdelingen 3, 4 en 6 van hoofdstuk II zijn geschonden, of indien het in artikel 72 bedoelde geval zich voordoet.

2. Bij de toetsing of de in het vorige lid genoemde bevoegdheidsregels niet zijn geschonden, is het aangezochte gerecht of de aangezochte autoriteit gebonden aan de feitelijke overwegingen op grond waarvan het gerecht van de lidstaat van herkomst zijn bevoegdheid heeft aangenomen.

Afdeling 1 Erkenning

3. Onverminderd lid 1 mag de bevoegdheid van de gerechten van de lidstaat van herkomst niet worden getoetst. De bevoegdheidsregels betreffen niet de openbare orde als bedoeld in artikel 34, punt 1.

Artikel 33 1. De in een lidstaat gegeven beslissingen worden in de overige lidstaten erkend zonder vorm van proces. 2. Indien tegen de erkenning van een beslissing bezwaar wordt gemaakt, kan iedere partij die er belang bij heeft ten principale te zien vastgesteld dat de beslissing erkend moet worden, gebruik maken van de procedures, bedoeld in de afdelingen 2 en 3 van dit hoofdstuk.

Artikel 36

In geen geval wordt overgegaan tot een onderzoek van de juistheid van de in den vreemde gegeven beslissing.

Artikel 37 3. Wordt voor een gerecht van een lidstaat de erkenning bij wege van tussenvordering gevraagd, dan is dit gerecht bevoegd om van de vordering kennis te nemen.

Artikel 34 Een beslissing wordt niet erkend indien: 1. de erkenning kennelijk strijdig is met de openbare orde van de aangezochte lidstaat;

1. Een gerecht van een lidstaat, waarbij een beroep wordt gedaan op de erkenning van een in een andere lidstaat gegeven beslissing, kan zijn uitspraak aanhouden, indien tegen deze beslissing een gewoon rechtsmiddel is ingesteld.

2. De rechterlijke autoriteit van een lidstaat, bij wie de erkenning wordt ingeroepen van een in Ierland of het Verenigd Koninkrijk gegeven beslissing, waarvan de tenuitvoerlegging door een daartegen aangewend rechtsmiddel in de lidstaat van herkomst is geschorst, kan haar uitspraak aanhouden.


ARREST VAN HET HOF (Grote kamer) 7 december 2010 (*)

„Rechterlijke bevoegdheid in burgerlijke en handelszaken – Verordening (EG) nr. 44/2001 – Artikel 15, leden 1, sub c, en 3 – Bevoegdheid voor door consumenten gesloten overeenkomsten – Overeenkomst over reis per vrachtschip – Begrip ‚pakketreis’ – Overeenkomst over hotelverblijf – Voorstelling van reis en hotel op internetsite – Begrip activiteit ‚gericht op’ lidstaat waar consument woonplaats heeft – Criteria – Toegankelijkheid van internetsite”

In de gevoegde zaken C-585/08 en C-144/09, betreffende verzoeken om een prejudiciële beslissing krachtens de artikelen 68 en 234 EG, ingediend door het Oberste Gerichtshof (Oostenrijk) bij beslissingen van 6 november 2008 en 26 maart 2009, ingekomen bij het Hof op 24 december 2008 en 24 april 2009, in de procedures Peter Pammer tegen Reederei Karl Schlüter GmbH & Co. KG (C-585/08), en Hotel Alpenhof GesmbH tegen Oliver Heller (C-144/09), wijst HET HOF (Grote kamer), samengesteld als volgt: V. Skouris, president, A. Tizzano, J. N. Cunha Rodrigues, K. Lenaerts, J.-C. Bonichot, K. Schiemann en J.-J. Kasel, kamerpresidenten, A. Rosas, R. Silva de Lapuerta, P. Lindh (rapporteur) en M. Safjan, rechters, advocaat-generaal: V. Trstenjak, griffier: B. Fülöp, administrateur, gezien de stukken en na de terechtzitting op 16 maart 2010, gelet op de opmerkingen van: –

Pammer, vertegenwoordigd door C. Neuhuber, Rechtsanwalt,

Hotel Alpenhof GesmbH, vertegenwoordigd door M. Buchmüller, Rechtsanwalt,

Heller, vertegenwoordigd door H. Hegen, Rechtsanwalt,

de Oostenrijkse regering, vertegenwoordigd door E. Riedl en G. Kunnert als gemachtigden,

de Tsjechische regering, vertegenwoordigd door M. Smolek als gemachtigde,

de Italiaanse regering (C-585/08), vertegenwoordigd door G. Palmieri als gemachtigde, bijgestaan door L. Ventrella, avvocato dello Stato,


de Luxemburgse regering, vertegenwoordigd door C. Schiltz als gemachtigde,

de Nederlandse regering (C-144/09), vertegenwoordigd door C. Wissels en Y. de Vries als gemachtigden,

de Poolse regering (C-585/08), vertegenwoordigd door M. Dowgielewicz als gemachtigde,

de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door H. Walker als gemachtigde, bijgestaan door J. Stratford, barrister,

de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door A.-M. Rouchaud-Joët, S. Grünheid en M. Wilderspin als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 18 mei 2010, het navolgende Arrest 1

De verzoeken om een prejudiciële beslissing betreffen de uitlegging van artikel 15, leden 1, sub c, en 3, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2001, L 12, blz. 1).

2

Deze verzoeken zijn ingediend in twee gedingen tussen, enerzijds, Pammer en Reederei Karl Schlüter GmbH & Co. KG (hierna: „Reederei Karl Schlüter”), betreffende de weigering van deze laatste om Pammer de volledige prijs terug te betalen van een reis per vrachtschip waaraan deze niet heeft deelgenomen en die op internet beschreven stond (zaak C-585/08) en, anderzijds, Hotel Alpenhof GesmbH (hierna: „hotel Alpenhof”) en Heller, betreffende de weigering van deze laatste om zijn hotelrekening te betalen voor een via internet geboekt verblijf (zaak C-144/09). Toepasselijke bepalingen Verordening nr. 44/2001

3

Volgens punt 13 van de considerans van verordening nr. 44/2001 moet in het geval van consumentenovereenkomsten de zwakke partij worden beschermd door bevoegdheidsregels die gunstiger zijn voor haar belangen dan de algemene regels.

4

Artikel 2, lid 1, van de verordening, dat deel uitmaakt van afdeling 1 van hoofdstuk II van deze verordening, met als opschrift „Algemene bepalingen”, luidt als volgt: „Onverminderd deze verordening worden zij die woonplaats hebben op het grondgebied van een lidstaat, ongeacht hun nationaliteit, opgeroepen voor de gerechten van die lidstaat.”

5

Artikel 5 van de verordening bevat in punt 1, sub a, ervan de volgende bijzondere bevoegdheidsregel: „Een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, kan in een andere lidstaat voor de volgende gerechten worden opgeroepen: 1.

6

a)

ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst: voor het gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd”.

De artikelen 15, leden 1 en 3, en 16, leden 1 en 2, van verordening nr. 44/2001, die deel uitmaken van afdeling 4 van hoofdstuk II, met als opschrift „Bevoegdheid voor door consumenten gesloten overeenkomsten”, luiden als volgt: „Artikel 15


1. Voor overeenkomsten gesloten door een persoon, de consument, voor een gebruik dat als niet bedrijfs- of beroepsmatig kan worden beschouwd, wordt de bevoegdheid geregeld door deze afdeling, onverminderd artikel 4 en artikel 5, punt 5, wanneer a)

het gaat om koop en verkoop op afbetaling van roerende lichamelijke zaken,

b)

het gaat om leningen op afbetaling of andere krediettransacties ter financiering van de verkoop van zulke zaken,

c)

in alle andere gevallen, de overeenkomst is gesloten met een persoon die commerciële of beroepsactiviteiten ontplooit in de lidstaat waar de consument woonplaats heeft, of dergelijke activiteiten met ongeacht welke middelen richt op die lidstaat, of op meerdere staten met inbegrip van die lidstaat, en de overeenkomst onder die activiteiten valt.

[...] 3. Deze afdeling is niet van toepassing op vervoerovereenkomsten, behoudens overeenkomsten waarbij voor één enkele prijs zowel vervoer als verblijf worden aangeboden. Artikel 16 1. De rechtsvordering die door een consument wordt ingesteld tegen de wederpartij bij de overeenkomst, kan worden gebracht hetzij voor de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan die partij woonplaats heeft, hetzij voor het gerecht van de plaats waar de consument woonplaats heeft. 2. De rechtsvordering die tegen de consument wordt ingesteld door de wederpartij bij de overeenkomst kan slechts worden gebracht voor de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de consument woonplaats heeft.” 7

Zoals blijkt uit de considerans van verordening nr. 44/2001, vormt deze het vervolg op het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 1972, L 299, blz. 32), zoals gewijzigd bij het Verdrag van 9 oktober 1978 inzake de toetreding van het Koninkrijk Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en NoordIerland (PB L 304, blz. 1, en – gewijzigde tekst – blz. 77), bij het Verdrag van 25 oktober 1982 betreffende de toetreding van de Helleense Republiek (PB L 388, blz. 1), bij het Verdrag van 26 mei 1989 betreffende de toetreding van het Koninkrijk Spanje en de Portugese Republiek (PB L 285, blz. 1) en bij het Verdrag van 29 november 1996 betreffende de toetreding van de Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden (PB 1997, C 15, blz. 1; hierna: „Executieverdrag”). Deze verordening vervangt vanaf de inwerkingtreding ervan, op 1 maart 2002, het Executieverdrag in de betrekkingen tussen de lidstaten, met uitzondering van het Koninkrijk Denemarken.

8

In punt 19 van de considerans van verordening nr. 44/2001 verklaart de Raad van de Europese Unie dat de continuïteit tussen het Executieverdrag en deze verordening moet worden gewaarborgd, ook voor de uitlegging die het Hof reeds heeft gegeven aan de bepalingen van dat Verdrag die overeenstemmen met die van de verordening. Executieverdrag

9

Artikel 13, eerste alinea, van het Executieverdrag luidt als volgt: „Ter zake van overeenkomsten gesloten door een persoon voor een gebruik dat als niet bedrijfs- of beroepsmatig kan worden beschouwd, hierna te noemen de consument, wordt de bevoegdheid geregeld door deze afdeling, onverminderd het bepaalde in artikel 4 en artikel 5, punt 5, 1)

wanneer het gaat om koop en verkoop op afbetaling van roerende lichamelijke zaken,

2)

wanneer het gaat om leningen op afbetaling of andere krediettransacties ter financiering van koopovereenkomsten van zodanige zaken,

3)

voor elke andere overeenkomst die betrekking heeft op de verstrekking van diensten of op de levering van roerende lichamelijke zaken indien


a)

de sluiting van de overeenkomst in de staat waar de consument woonplaats heeft, is voorafgegaan door een bijzonder voorstel of reclame en indien

b)

de consument in die staat de voor de sluiting van die overeenkomst noodzakelijke handelingen heeft verricht.”

Verordening (EG) nr. 593/2008 10

Volgens punt 7 van de considerans van verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I) (PB L 177, blz. 6) moeten het materiële toepassingsgebied en de bepalingen van deze verordening stroken met verordening (EG) nr. 44/2001.

11

Punt 24 van de considerans van verordening nr. 593/2008 luidt als volgt: „Wat met name consumentenovereenkomsten betreft, moet [...] [o]m consistent te zijn met verordening (EG) nr. 44/2001 [...] worden verwezen naar het criterium van ‚activiteiten gericht op’ als voorwaarde voor toepassing van de regel inzake consumentenbescherming, en moet dit criterium in verordening (EG) nr. 44/2001 en deze verordening op samenhangende wijze worden uitgelegd; daarbij moet worden gepreciseerd dat de Raad en de Commissie in een gezamenlijke verklaring over artikel 15 van verordening (EG) nr. 44/2001 hebben gesteld dat het voor de toepasselijkheid van artikel 15, lid 1, sub c, ‚niet volstaat dat een onderneming haar activiteiten richt op een lidstaat waar de consument zijn woonplaats heeft, of op meerdere lidstaten, met inbegrip van die lidstaat; daartoe dient in het kader van die activiteiten daadwerkelijk een overeenkomst gesloten te zijn’. In deze verklaring wordt er ook aan herinnerd dat ‚het feit dat een internetsite toegankelijk is, op zich niet voldoende is om artikel 15 toe te passen; noodzakelijk is dat de consument op die site gevraagd wordt overeenkomsten op afstand te sluiten en dat er inderdaad een dergelijke overeenkomst gesloten is, ongeacht de middelen die daartoe zijn gebruikt. De taal en de munteenheid die op de internetsite worden gebruikt, doen in dat opzicht niet ter zake’.”

12

Artikel 6, lid 4, sub b, van verordening nr. 593/2008 bepaalt dat de in de leden 1 en 2 van dat artikel vastgestelde regels inzake de wet die van toepassing is op consumentenovereenkomsten, niet van toepassing zijn op de volgende overeenkomsten: „vervoerovereenkomsten, met uitzondering van pakketreisovereenkomsten in de zin van richtlijn 90/314/EEG van de Raad van 13 juni 1990 betreffende pakketreizen, met inbegrip van vakantiepakketten en rondreispakketten”. Richtlijn 90/314/EEG

13

Richtlijn 90/314/EEG van de Raad van 13 juni 1990 betreffende pakketreizen, met inbegrip van vakantiepakketten en rondreispakketten (PB L 158, blz. 59), omschrijft het begrip „pakket” in artikel 2, punt 1, als volgt: „In deze richtlijn wordt verstaan onder: 1.

‚pakket’: de van tevoren georganiseerde combinatie van niet minder dan twee van de volgende diensten, welke voor een gezamenlijke prijs wordt verkocht of ten verkoop aangeboden en een periode van meer dan 24 uur beslaat of een overnachting behelst: a)

vervoer,

b)

logies,

c)

andere, niet met vervoer of logies verband houdende toeristische diensten die een significant deel van het pakket uitmaken.

Afzonderlijke facturering van diverse onderdelen van eenzelfde pakket ontslaat de organisator of de doorverkoper niet van de verplichtingen van deze richtlijn”. Hoofdgedingen en prejudiciële vragen


Zaak C-585/08 14

Pammer, die in Oostenrijk woont, heeft een vordering ingesteld tegen Reederei Karl Schlüter, een in Duitsland gevestigde onderneming, met betrekking tot een reis per vrachtschip van Triëste (Italië) naar het Verre Oosten die door deze onderneming is georganiseerd en waarover beide partijen een overeenkomst hebben gesloten (hierna: „reisovereenkomst”).

15

Pammer heeft deze reis geboekt via Internationale Frachtschiffreisen Pfeiffer GmbH, een in Duitsland gevestigde onderneming (hierna: „tussenpersoon”).

16

Deze tussenpersoon, die met name via internet actief is, vermeldde in de reisbeschrijving op haar site dat het schip beschikte over een sportzaal, een buitenzwembad, een zitkamer, video en televisie. Tevens werd melding gemaakt van drie tweepersoonshutten met douche en toilet, een aparte woonruimte met bankstel, schrijftafel, tapijt en koelkast en van de mogelijkheid om aan wal te gaan om steden te bezoeken.

17

Pammer heeft geweigerd om in te schepen en heeft terugbetaling gevorderd van de prijs die hij voor deze reis had betaald omdat deze beschrijving volgens hem niet overeenstemde met wat op het schip werd aangeboden. Aangezien Reederei Karl Schlüter slechts een deel van deze prijs, namelijk ongeveer 3 500 EUR, heeft terugbetaald, heeft Pammer voor een Oostenrijkse rechtbank van eerste aanleg, het Bezirksgericht Krems an der Donau, betaling gevorderd van het saldo, ongeveer 5 000 EUR, vermeerderd met rente.

18

Reederei Karl Schlüter heeft gesteld dat zij geen commerciële of beroepsactiviteiten in Oostenrijk ontplooit en een exceptie van onbevoegdheid van deze rechtbank opgeworpen.

19

Het Bezirksgericht Krems an der Donau heeft deze exceptie in eerste aanleg verworpen bij vonnis van 3 januari 2008. Het achtte zich bevoegd, omdat de reisovereenkomst een consumentenovereenkomst, namelijk een pakketreisovereenkomst, was en omdat de tussenpersoon via internet in Oostenrijk reclame had gemaakt voor Reederei Karl Schlüter.

20

De rechter in hoger beroep, het Landesgericht Krems an der Donau, heeft daarentegen in een arrest van 13 juni 2008 verklaard dat de Oostenrijkse gerechten onbevoegd waren omdat de reisovereenkomst diende te worden opgevat als een vervoerovereenkomst die niet valt onder afdeling 4 van hoofdstuk II van verordening nr. 44/2001. Het feit dat tijdens de voorgestelde reis, namelijk een lange overtocht van Europa naar het Verre Oosten, een zeker comfort werd geboden, maakt van de reisovereenkomst nog geen consumentenovereenkomst.

21

Pammer heeft tegen dit arrest een beroep tot „Revision” ingesteld.

22

Het Oberste Gerichtshof heeft twijfels over de criteria waaraan moet zijn voldaan om van een „pakketreis” te kunnen spreken, en merkt op dat in casu de vraag rijst of de voorgestelde prestaties vergelijkbaar zijn met die van een cruise, zodat van een „pakket” en dus van een onder afdeling 4 vallende vervoerovereenkomst zou kunnen worden gesproken.

23

Indien sprake zou zijn van een dergelijke overeenkomst, zou artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001 van toepassing kunnen zijn en zou het dus nuttig zijn te weten aan welke criteria een internetsite moet voldoen opdat de activiteiten van de ondernemer kunnen worden geacht te zijn „gericht op” de lidstaat van de consument in de zin van deze bepaling. De verwijzende rechter merkt evenwel op dat de rechtbank in eerste aanleg en de rechter in hoger beroep in casu geen precieze vaststellingen hebben verricht over de wijze waarop de reisovereenkomst is gesloten en over de rol van de internetsite en, ten slotte, over de betrekkingen tussen Reederei Karl Schlüter en de tussenpersoon.

24

In deze omstandigheden heeft het Oberste Gerichtshof de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld: „1) 2)

Is een ‚reis per vrachtschip’ een pakketreis in de zin van artikel 15, lid 3, van verordening nr. 44/2001? Zo ja: is er reeds sprake van het ‚richten’ van een activiteit op een lidstaat in de zin van artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001, wanneer een website van een tussenpersoon via internet kan worden geraadpleegd?”

Zaak C-144/09


25

Hotel Alpenhof, de onderneming die het gelijknamige hotel in Oostenrijk exploiteert, heeft een vordering ingesteld tegen een consument, Heller, die in Duitsland woont.

26

Nadat Heller dit hotel via de internetsite ervan had leren kennen, heeft hij meerdere kamers geboekt voor één week, rond 1 januari 2008. Zijn boeking en de bevestiging ervan geschiedden via e-mail. De internetsite van het hotel vermeldt daarvoor een adres.

27

Heller heeft zijn beklag gedaan over de door het hotel verleende diensten en het hotel verlaten zonder zijn rekening te betalen, ondanks de door Hotel Alpenhof aangeboden korting. Daarop heeft Hotel Alpenhof bij een Oostenrijkse rechtbank, het Bezirksgericht Sankt Johann im Pongau, een vordering ingesteld tot betaling van een bedrag van ongeveer 5 000 EUR.

28

Heller heeft een exceptie van onbevoegdheid van deze rechtbank opgeworpen. Hij is van mening dat hij overeenkomstig artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001 als consument slechts kan worden gedagvaard voor de gerechten van de lidstaat waar hij woonplaats heeft, namelijk de Duitse gerechten.

29

Het Bezirksgericht Sankt Johann im Pongau en het Landesgericht Salzburg, dat in hoger beroep heeft geoordeeld, hebben beide, respectievelijk bij vonnis van 14 juli 2008 en bij arrest van 27 november 2008, het bij hen ingestelde beroep verworpen op grond dat de Oostenrijkse gerechten onbevoegd zijn om daarvan kennis te nemen. Zij zijn van oordeel dat het begrip activiteit die „gericht is op” de lidstaat waar de consument woonplaats heeft, zowel de exploitatie van een interactieve internetsite omvat die de mogelijkheid biedt om online, dat wil zeggen langs elektronische weg op de ondernemingssite zelf, een overeenkomst met deze consument te sluiten, als een internetsite die deze mogelijkheid niet biedt en enkel reclame bevat. Volgens deze gerechten is de activiteit immers zelfs in dit laatste geval gericht op de consument in andere lidstaten, gelet op het feit dat internetreclame grensoverschrijdend is. Deze „buitenlandse gerichtheid” kan slechts worden uitgesloten door middel van een uitdrukkelijke verklaring betreffende de commerciële betrekkingen tussen de ondernemer en de in een of meer bepaalde andere lidstaten woonachtige consumenten. De activiteit is eveneens op de lidstaat van de consument gericht wanneer deze via een internetsite kennismaakt met de diensten van de ondernemer en de daaropvolgende boeking geschiedt via het op deze site vermelde e-mailadres, geografische adres of telefoonnummer.

30

Hotel Alpenhof heeft bij de verwijzende rechter een beroep tot „Revision” ingesteld.

31

Aangezien het Oberste Gerichtshof niet zeker weet of het Hof de tweede vraag in zaak C-585/08 zal beantwoorden, omdat dit afhangt van het antwoord op de eerste vraag in die zaak, heeft het de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende vraag gesteld: „Is er reeds sprake van het ‚richten’ van een activiteit op een lidstaat in de zin van artikel 15, lid 1, sub c, van [verordening nr. 44/2001], wanneer de website van de wederpartij van de consument op internet kan worden geraadpleegd?”

32

Aangezien de tweede vraag in zaak C-585/08 overeenstemt met de enige vraag in zaak C-144/09, dienen de twee zaken overeenkomstig artikel 43 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof voor dit arrest te worden gevoegd. Beantwoording van de prejudiciële vragen

33

Vooraf zij opgemerkt dat het Hof krachtens artikel 68 EG bevoegd is om uitspraak te doen over de uitlegging van verordening nr. 44/2001, gelet op de datum van de prejudiciële verwijzingen en op het feit dat de vragen zijn gesteld door het Oberste Gerichtshof, een nationale rechterlijke instantie waarvan de beslissingen volgens het nationale recht niet vatbaar zijn voor hoger beroep. Eerste vraag in zaak C-585/08

34

Met zijn eerste vraag in zaak C-585/08 wenst de verwijzende rechter te vernemen of een overeenkomst betreffende een reis per vrachtschip, zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, een vervoerovereenkomst in de zin van artikel 15, lid 3, van verordening nr. 44/2001 is.

35

Volgens artikel 15, lid 3, zijn de bevoegdheidsregels van afdeling 4 van hoofdstuk II van deze verordening enkel van toepassing op vervoerovereenkomsten waarbij voor één enkele prijs zowel vervoer als verblijf wordt aangeboden.


36

Dergelijke vervoerovereenkomsten leunen dicht aan bij die welke beantwoorden aan het begrip „pakketreis” in de zin van richtlijn 90/314, waarnaar de verwijzende rechter overigens in zijn verwijzingsbeslissing uitdrukkelijk verwijst.

37

Zoals het Hof reeds heeft geoordeeld, kan een prestatie namelijk reeds als een „pakket” in de zin van artikel 2, punt 1, van richtlijn 90/134 worden aangemerkt, indien de combinatie van toeristische diensten die tegen een vaste prijs worden verkocht twee van de drie in deze bepaling genoemde diensten omvat, namelijk vervoer, logies en niet met vervoer of logies verband houdende toeristische diensten die een significant deel van het pakket uitmaken, en, in de tweede plaats, deze prestatie een periode van meer dan 24 uur beslaat of een overnachting omvat (zie arrest van 30 april 2002, Club-Tour, C-400/00, Jurispr. blz. I-4051, punt 13).

38

Bijgevolg dient ter beantwoording van de gestelde vraag te worden vastgesteld of het begrip „pakketreis”, waarnaar de verwijzende rechter verwijst en dat in artikel 1 van richtlijn 90/314 wordt genoemd, relevant is voor de uitlegging van artikel 15, lid 3.

39

Dit begrip is niet opgenomen in artikel 15, lid 3, van verordening nr. 44/2001, hoewel deze richtlijn van recentere datum is dan richtlijn 90/314. Zoals de advocaat-generaal in punt 47 van haar conclusie heeft opgemerkt, heeft de wetgever van de Unie in verordening nr. 44/2001 bijna dezelfde formulering gebruikt als in het Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst, dat op 19 juni 1980 te Rome ter ondertekening is opengesteld (PB L 266, blz. 1). In 2008 is dit verdrag vervangen door verordening nr. 593/2008, die in artikel 6, lid 4, sub b, uitdrukkelijk verwijst naar het begrip „pakketreis” in de zin van richtlijn 90/314.

40

Artikel 6 van verordening nr. 593/2008 heeft betrekking op de wet die van toepassing is op consumentenovereenkomsten, en volgens lid 4, sub b, ervan zijn vervoerovereenkomsten, met uitzondering van die welke beantwoorden aan het begrip pakketreis in de zin van richtlijn 90/314, geen consumentenovereenkomsten.

41

Uit de vergelijking tussen de in artikel 15, lid 3, van verordening nr. 44/2001 genoemde vervoerovereenkomsten en de in artikel 6, lid 4, sub b, van verordening nr. 593/2008 bedoelde vervoerovereenkomsten blijkt dat de wetgever van de Unie dezelfde soort overeenkomsten heeft willen regelen, namelijk die welke kunnen vallen onder de in deze twee verordeningen genoemde regels ter bescherming van de consument.

42

Dit doel blijkt eveneens uit punt 7 van de considerans van verordening nr. 593/2008, volgens hetwelk het materiële toepassingsgebied en de bepalingen van deze verordening moeten stroken met verordening nr. 44/2001.

43

Bijgevolg moet bij de uitlegging van artikel 15, lid 3, rekening worden gehouden met de overeenkomstige bepaling in verordening nr. 593/2008 en worden uitgegaan van het begrip pakketreis waarnaar deze verordening verwijst. Dit begrip is immers om te beginnen opgenomen in een richtlijn die specifiek gericht is op de bescherming van de consument, met name op het gebied van pakketreizen. Voorts wordt in de meest recente verordening, namelijk verordening nr. 593/2008, uitdrukkelijk naar dit begrip verwezen. Ten slotte heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen in de toelichting bij het voorstel voor een verordening (EG) van de Raad betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken [COM(1999) 348 def.], ter verduidelijking van haar ontwerp van artikel 15, lid 3, waarvan de formulering in de definitieve versie van verordening nr. 44/2001 ongewijzigd is gebleven, de term „pakketreis” gebruikt en uitdrukkelijk naar richtlijn 90/314 verwezen.

44

Bijgevolg dient te worden nagegaan of een reis per vrachtschip zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, beantwoordt aan het begrip „pakket” zoals dit in richtlijn 90/314 is omschreven.

45

Dienaangaande wordt niet betwist dat deze reis per vrachtschip voor één enkele prijs zowel vervoer als verblijf omvatte en dat deze reis langer dan 24 uur duurde. Bijgevolg voldoet deze prestatie aan de voorwaarden om een „pakket” in de zin van artikel 2, punt 1, van richtlijn 90/314 te kunnen vormen en valt zij onder de definitie van een vervoerovereenkomst tegen een vaste prijs zoals bedoeld in artikel 15, lid 3, van verordening nr. 44/2001, gelezen tegen de achtergrond van dit artikel 2, punt 1.

46

Bijgevolg dient op de eerste vraag in zaak C-585/08 te worden geantwoord dat een overeenkomst betreffende een reis per vrachtschip zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, een vervoerovereenkomst is waarbij voor één enkele prijs zowel vervoer als verblijf wordt aangeboden in de zin van artikel 15, lid 3, van verordening nr. 44/2001. Tweede vraag in zaak C-585/08 en enige vraag in zaak C-144/09


47

Met zijn tweede vraag in zaak C-585/08 en zijn enige vraag in zaak C-144/09 wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen volgens welke criteria een ondernemer wiens activiteit op zijn internetsite of op die van een tussenpersoon wordt voorgesteld, kan worden geacht zijn activiteit te „richten” op de lidstaat waar de consument woonplaats heeft in de zin van artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001, en of het hiervoor volstaat dat deze sites via internet kunnen worden geraadpleegd.

48

Zoals blijkt uit de verwijzingsbeslissingen, is deze vraag in twee verschillende gedingen gesteld.

49

In zaak C-585/08 betreft het geding een onderneming, Reederei Karl Schlüter, die een overeenkomst heeft gesloten met een consument, Pammer, die woont in een andere lidstaat dan die waar deze onderneming is gevestigd. Het wordt kennelijk niet betwist dat deze onderneming deze overeenkomst in het kader van haar commerciële activiteiten heeft gesloten.

50

Volgens de opmerkingen die Pammer bij het Hof heeft ingediend, heeft deze via de internetsite van de tussenpersoon, waarop verschillende reizen werden aangeboden, kennisgenomen van de betrokken reis. Hij heeft eerst deze tussenpersoon per e-mail om aanvullende inlichtingen verzocht en vervolgens de reis per post geboekt.

51

In zaak C-144/09 heeft het geding betrekking op een onderneming, Hotel Alpenhof, die in het kader van haar commerciële activiteiten een overeenkomst heeft gesloten met een consument, Heller, die woont in een andere lidstaat dan die waar het betrokken hotel gelegen is. Het wordt niet betwist dat Heller dit hotel op afstand, via internet, heeft ontdekt en zijn boeking langs dezelfde weg heeft verricht en bevestigd.

52

In deze twee zaken tracht het Oberste Gerichtshof te beoordelen of de ondernemer zijn activiteit heeft gericht op de lidstaat waar de consument woonplaats heeft in de zin van artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001, teneinde te bepalen welke rechter bevoegd is om de hoofdgedingen te beslechten.

53

Artikel 15, lid 1, sub c, wijkt af van zowel de algemene bevoegdheidsregel van artikel 2, lid 1, van verordening nr. 44/2001, waarbij bevoegdheid wordt verleend aan de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de verweerder woonplaats heeft, als de in artikel 5, punt 1, van deze verordening geformuleerde bijzondere bevoegdheidsregel inzake overeenkomsten, volgens welke de bevoegdheid toekomt aan het gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd (zie in die zin arrest van 20 januari 2005, Gruber, C-464/01, Jurispr. blz. I-439, punt 34).

54

Indien de activiteit van de ondernemer werd geacht te zijn „gericht op” de lidstaat waar de consument woonplaats heeft in de zin van artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001, zou dit in zaak C-585/08 tussen Pammer en Reederei Karl Schlüter tot gevolg hebben dat de Oostenrijke gerechten overeenkomstig artikel 16, lid 1, van deze verordening bevoegd zouden zijn, indien de consument ervoor zou opteren het geding aanhangig te maken bij deze gerechten en niet bij de gerechten van de lidstaat waar de verwerende partij, Reederei Karl Schlüter, is gevestigd, namelijk de Duitse gerechten. In zaak C-144/09 heeft de consument, Heller, woonplaats in Duitsland, zodat overeenkomstig artikel 16, lid 2, van deze verordening de gerechten van deze lidstaat bevoegd zouden zijn en niet die van de lidstaat waar Hotel Alpenhof gelegen is, namelijk in Oostenrijk.

55

Verordening nr. 44/2001 geeft geen omschrijving van het in artikel 15, lid 1, sub c, van deze verordening genoemde begrip activiteit die „gericht is op” de lidstaat waar de consument woonplaats heeft. Dit begrip moet evenals de begrippen van artikel 13 van het Executieverdrag, dat door dit artikel 15 wordt vervangen, autonoom worden uitgelegd, met name rekening houdend met het systeem en de doelstellingen van deze verordening, teneinde de volle werking daarvan te verzekeren (zie arrest van 11 juli 2002, Gabriel, C-96/00, Jurispr. blz. I-6367, punt 37).

56

In dit verband moet overeenkomstig punt 19 van de considerans van verordening nr. 44/2001 rekening worden gehouden met de uitlegging die het Hof aan dit artikel 13 heeft gegeven, waarbij tevens aandacht moet worden geschonken aan de wijzigingen die bij deze verordening aan dit artikel zijn aangebracht.

57

Dienaangaande heeft het Hof reeds geoordeeld dat uit punt 13 van de considerans van verordening nr. 44/2001 blijkt dat in het systeem van deze verordening artikel 15, lid 1, sub c, dezelfde plaats inneemt en dezelfde functie van bescherming van de zwakste partij vervult als artikel 13, eerste alinea, punt 3, van het Executieverdrag (arrest van 14 mei 2009, Ilsinger, C-180/06, Jurispr. blz. I-3961, punt 41).

58

Wat deze laatste bepaling betreft, heeft het Hof namelijk herhaaldelijk geoordeeld dat de in het Executieverdrag vervatte bijzondere bevoegdheidsregeling inzake consumentenovereenkomsten tot doel heeft een passende


bescherming te bieden aan de consument, die economisch zwakker en juridisch minder ervaren wordt geacht dan zijn professionele contractspartij (zie met name arresten Gruber, reeds aangehaald, punt 34, en 20 januari 2005, Engler, C-27/02, Jurispr. blz. I-481, punt 39). 59

Het Hof heeft evenwel in punt 48 van het reeds aangehaalde arrest Ilsinger eveneens vastgesteld dat artikel 15, lid 1, van verordening nr. 44/2001 niet op alle punten op dezelfde manier is geformuleerd als artikel 13, eerste alinea, van het Executieverdrag. Het heeft met name in punt 50 van dat arrest vastgesteld dat de toepassingsvoorwaarden waaraan consumentenovereenkomsten moeten voldoen, thans algemener zijn geformuleerd dan voordien, teneinde de consument, gelet op de nieuwe communicatiemiddelen en de ontwikkeling van de elektronische handel, een betere bescherming te bieden.

60

De wetgever van de Unie heeft aldus de voorwaarde dat de ondernemer een bijzonder voorstel heeft gedaan of reclame heeft gemaakt in de staat waar de consument woonplaats heeft, en de voorwaarde dat de consument in die staat de voor de sluiting van die overeenkomst noodzakelijke handelingen heeft verricht, vervangen door voorwaarden die enkel van toepassing zijn op de ondernemer. Deze laatste moet zijn commerciële activiteiten ontplooien in de lidstaat waar de consument woonplaats heeft, of dergelijke activiteiten met ongeacht welke middelen richten op die lidstaat, of op meerdere lidstaten met inbegrip van die lidstaat, en de overeenkomst moet onder die activiteiten vallen.

61

De tekst van artikel 15, lid 1, sub c, moet worden geacht de vroegere begrippen „bijzonder” voorstel en „reclame” te omvatten en te vervangen en, zoals de uitdrukking „met ongeacht welke middelen” aangeeft, een ruimere waaier aan activiteiten te bestrijken.

62

Deze wijziging, die de bescherming van de consument versterkt, is doorgevoerd omdat steeds meer via internet wordt gecommuniceerd, wat het moeilijker maakt om de plaats te bepalen waar de voor de sluiting van de overeenkomst noodzakelijke handelingen worden verricht, en tegelijkertijd de kwetsbaarheid van de consument ten opzichte van aanbiedingen van ondernemers vergroot.

63

Uit artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001 valt evenwel niet op te maken of de uitdrukking „dergelijke activiteiten richt op” verwijst naar de wil van de ondernemer om zich op één of meerdere andere lidstaten te richten, dan wel louter ziet op een activiteit die de facto daarop gericht is, ongeacht of deze wil aanwezig is.

64

Aldus rijst de vraag of de wil van de ondernemer om zich op één of meerdere lidstaten te richten vereist is en, zo ja, in welke vorm deze wil tot uitdrukking dient te komen.

65

Deze wil komt impliciet tot uitdrukking in bepaalde vormen van reclame.

66

De begrippen „reclame” en „bijzonder voorstel” in de zin van artikel 13 van het Executieverdrag hebben volgens het Hof betrekking op alle vormen van reclame in de verdragsluitende staat waar de consument woonplaats heeft, ongeacht of zij algemeen wordt verspreid via pers, radio, televisie, bioscoop of op enige andere wijze, dan wel rechtstreeks wordt verstuurd, bijvoorbeeld door middel van specifiek op die staat afgestemde catalogi, alsook op transacties die de consument persoonlijk, met name via een agent of colporteur, worden voorgesteld (arrest Gabriel, reeds aangehaald, punt 44).

67

De in het vorige punt uitdrukkelijk genoemde klassieke vormen van reclame impliceren dat de ondernemer – soms grote – uitgaven maakt om in andere lidstaten bekendheid te verwerven en leveren daardoor alleen al het bewijs van de wil van de ondernemer om zijn activiteiten op deze lidstaten te richten.

68

Deze wil is daarentegen niet steeds aanwezig wanneer via internet reclame wordt gemaakt. Aangezien deze vorm van communicatie naar zijn aard een mondiaal bereik heeft, is reclame die een ondernemer op een internetsite maakt in beginsel in alle lidstaten en bijgevolg in de gehele Europese Unie toegankelijk, zonder dat extra uitgaven hoeven te worden gemaakt en ongeacht de wil van de ondernemer om zich al dan niet te richten op consumenten buiten het grondgebied van de lidstaat waar hij is gevestigd.

69

Dat betekent evenwel niet dat de uitdrukking „dergelijke activiteiten richt op” aldus moet worden uitgelegd dat zij ziet op de loutere toegankelijkheid van een internetsite in andere lidstaten dan die waar de betrokken ondernemer gevestigd is.

70

Het lijdt immers weliswaar geen twijfel dat de artikelen 15, lid 1, sub c, en 16 van verordening nr. 44/2001 gericht zijn op de bescherming van de consument, maar dit betekent niet dat deze bescherming absoluut is [zie naar


analogie met betrekking tot richtlijn 85/577/EEG van de Raad van 20 december 1985 betreffende de bescherming van de consument bij buiten verkoopruimten gesloten overeenkomsten (PB L 372, blz. 31) arrest van 15 april 2010, E. Friz, C-215/08, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 44]. 71

Zoals de advocaat-generaal in punt 64 van haar conclusie heeft opgemerkt, zou de wetgever van de Unie niet het „richten van activiteiten op een lidstaat”, maar het loutere bestaan van een internetsite als voorwaarde voor de toepassing van de regels inzake consumentenovereenkomsten hebben gesteld, indien hij dat had gewenst.

72

De wetgever van de Unie wenst weliswaar de consument beter te beschermen, maar is niet zo ver gegaan te bepalen dat het loutere gebruik van een internetsite, dat een gebruikelijk middel is geworden om handel te drijven, ongeacht het geviseerde grondgebied, een activiteit is die „gericht is op” andere lidstaten en de toepassing meebrengt van de beschermende bevoegdheidsregel van artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001.

73

Zo blijkt uit het in punt 43 van het onderhavige arrest genoemde voorstel voor een verordening dat de wetgever van de Unie het voorstel van de Commissie heeft afgewezen om in de considerans van verordening nr. 44/2001 een punt op te nemen volgens hetwelk de verkoop van goederen of diensten via een elektronisch medium dat toegankelijk is in een lidstaat, een activiteit is die „gericht is op” deze staat.

74

Deze uitlegging vindt eveneens steun in de gezamenlijke verklaring van de Raad en de Commissie bij de vaststelling van verordening nr. 44/2001, die is overgenomen in punt 24 van de considerans van verordening nr. 593/2008, volgens welke het feit dat een internetsite toegankelijk is op zich niet volstaat om artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001 toe te passen.

75

Bijgevolg moet worden geoordeeld dat het voor de toepassing van artikel 15, lid 1, sub c, vereist is dat de ondernemer zijn wil tot uitdrukking heeft gebracht om commerciële betrekkingen aan te knopen met consumenten in één of meerdere andere lidstaten, waaronder die waar de consument woonplaats heeft.

76

Bijgevolg dient bij de beoordeling van een overeenkomst tussen een ondernemer en een bepaalde consument te worden onderzocht of er vóór de sluiting van de overeenkomst met deze consument aanwijzingen waren dat de ondernemer van plan was om handel te drijven met consumenten die woonplaats hebben in andere lidstaten, waaronder die waar deze consument woonplaats heeft, in die zin dat hij bereid was om met deze consumenten een overeenkomst te sluiten.

77

De vermelding op een internetsite van het e-mailadres of het geografische adres van de ondernemer en de opgave van zijn telefoonnummer zonder internationaal kengetal vormen geen aanwijzingen in die zin. De vermelding van dergelijke gegevens wijst er immers niet op dat de ondernemer zijn activiteit richt op één of meerdere andere lidstaten, aangezien een consument die woonplaats heeft op het grondgebied van de lidstaat waar deze ondernemer gevestigd is, dit soort gegevens hoe dan ook nodig heeft om betrekkingen met deze ondernemer aan te knopen.

78

Bovendien is de verstrekking van bepaalde van deze gegevens bij het online aanbieden van diensten verplicht geworden. Zoals het Hof heeft geoordeeld, is de dienstverlener krachtens artikel 5, lid 1, sub c, van richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt („richtlijn inzake elektronische handel”) (PB L 178, blz. 1) verplicht, nog vóór de sluiting van een overeenkomst met de afnemers van de dienst de betrokkenen naast zijn e-mailadres andere informatie te verstrekken op basis waarvan snel contact kan worden opgenomen en rechtstreekse en effectieve communicatie mogelijk is (arrest van 16 oktober 2008, Bundesverband der Verbraucherzentralen und Verbraucherverbände, C-298/07, Jurispr. blz. I-7841, punt 40). Deze verplichting geldt, ongeacht de lidstaat waarop de ondernemer zijn activiteit richt en zelfs indien deze enkel gericht is op het grondgebied van de lidstaat waar deze ondernemer gevestigd is.

79

Hieruit volgt dat het onderscheid dat bepaalde van de regeringen en bepaalde van de deelnemers aan de procedure die opmerkingen bij het Hof hebben ingediend, hebben gemaakt tussen internetsites die de mogelijkheid bieden de ondernemer langs elektronische weg te contacteren of zelfs de overeenkomst online te sluiten via een „interactieve” site, en internetsites die deze mogelijkheid niet bieden, dat hierin zou bestaan dat enkel eerstgenoemde sites behoren tot de categorie van sites die de mogelijkheid bieden een activiteit uit te oefenen die „gericht is op” andere lidstaten, niet relevant is. Zodra een geografisch adres of andere contactgegevens van de ondernemer worden vermeld, heeft de consument immers de mogelijkheid om hem te contacteren om een overeenkomst te sluiten. Deze mogelijkheid om contact op te nemen bestaat, ongeacht of de ondernemer al dan niet van plan was om handel te drijven met consumenten die woonplaats hebben in andere lidstaten dan die waar hij gevestigd is.


80

Tot de aanwijzingen op basis waarvan kan worden vastgesteld of een activiteit „gericht is op” de lidstaat waar de consument woonplaats heeft, behoort elke duidelijke uitdrukking van de wil om de consumenten in deze lidstaat als klanten te winnen.

81

Een duidelijke uitdrukking van deze wil van de ondernemer is de vermelding dat hij zijn diensten of goederen aanbiedt in één of meerdere bij name genoemde lidstaten. Het bestaan van deze wil blijkt eveneens uit het feit dat de ondernemer betaalt voor een door een exploitant van een zoekmachine aangeboden zoekmachineadvertentiedienst, teneinde de consumenten die in verschillende lidstaten woonplaats hebben, gemakkelijker toegang te verlenen tot zijn site.

82

De kwalificatie van een activiteit als zijnde „gericht op” andere lidstaten hangt evenwel niet uitsluitend af van het bestaan van dermate duidelijke aanwijzingen. Dienaangaande zij vastgesteld dat het Europees Parlement in zijn wetgevingsresolutie over het in punt 43 van het onderhavige arrest genoemde voorstel voor een verordening (PB 2001, C 146, blz. 101) de formulering heeft afgewezen volgens welke de ondernemer „zijn activiteit doelbewust in hoofdzaak [moet hebben gericht]” op andere lidstaten of op meerdere landen, met inbegrip van de lidstaat waar de consument woonplaats heeft. Een dergelijke formulering zou immers hebben geleid tot een verzwakking van de bescherming van de consument, doordat het bewijs zou moeten worden geleverd dat de ondernemer de wil heeft om een activiteit van een zekere omvang te ontplooien die verband houdt met deze andere lidstaten.

83

Andere aanwijzingen, eventueel in hun onderling verband beschouwd, kunnen het bewijs leveren van het bestaan van een activiteit die „gericht is op” de lidstaat waar de consument woonplaats heeft. In zaken als die van het hoofdgeding zouden de volgende voor het Hof aangevoerde kenmerken, waarvan de lijst niet uitputtend is, onder voorbehoud van verificatie ervan door de nationale rechter, aanwijzingen vormen dat een activiteit „gericht is op” één of meerdere lidstaten in de zin van artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001: het internationale karakter van de betrokken activiteit, zoals bepaalde toeristische activiteiten, de vermelding van een telefoonnummer met internationaal kengetal, het gebruik van een andere topleveldomeinnaam dan die van de lidstaat waar de ondernemer gevestigd is, bijvoorbeeld „.de”, of het gebruik van een neutrale topleveldomeinnaam, zoals „.com” of „.eu”, routebeschrijvingen vanuit één of meerdere andere lidstaten naar de plaats waar de dienst wordt verricht, en de verwijzing naar een internationaal clientèle dat is samengesteld uit klanten die in verschillende lidstaten woonplaats hebben, met name door de weergave van getuigenissen van deze klanten.

84

De gebruikte taal of munteenheid is volgens de in punt 11 van het onderhavige arrest genoemde gezamenlijke verklaring van de Raad en de Commissie, die is overgenomen in punt 24 van de considerans van verordening nr. 593/2008, niet relevant voor de beoordeling van de vraag of een activiteit op één of meerdere andere lidstaten gericht is. Deze elementen zijn inderdaad niet relevant indien de betrokken taal overeenstemt met de taal die gewoonlijk wordt gebruikt in de lidstaat vanwaar de ondernemer zijn activiteit ontplooit en indien de betrokken munteenheid overeenstemt met de munteenheid van deze lidstaat. Indien de internetsite de consumenten daarentegen de mogelijkheid biedt om een andere taal of een andere munteenheid te gebruiken, kunnen de taal en/of de munteenheid in aanmerking worden genomen en een aanwijzing vormen dat de activiteit van de ondernemer op andere lidstaten gericht is.

85

In een zaak als die tussen Hotel Alpenhof en Heller lijken verschillende van de in de punten 83 en 84 van het onderhavige arrest genoemde aanwijzingen voorhanden te zijn dat de ondernemer zijn activiteit op één of meerdere andere lidstaten dan de Republiek Oostenrijk heeft gericht. Het staat evenwel aan de nationale rechter om na te gaan of dit het geval is.

86

Hotel Alpenhof stelt evenwel dat de consumentenovereenkomst ter plaatse en niet op afstand wordt gesloten, aangezien de kamersleutels ter plaatse worden afgegeven en de betaling ter plaatse wordt verricht, en dat artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001 dus niet van toepassing kan zijn.

87

De omstandigheid dat de sleutels aan de consument worden overhandigd in de lidstaat waar de ondernemer is gevestigd en dat de consument daar betaalt, staat evenwel niet aan de toepassing van deze bepaling in de weg indien de boeking en de bevestiging ervan op afstand hebben plaatsgevonden en de consument zich dus op afstand contractueel heeft verbonden.

88

In zaak C-585/08, tussen Pammer en Reederei Karl Schlüter, heeft de verwijzende rechter slechts weinig informatie over de activiteit van deze onderneming, de site van de tussenpersoon en de relatie tussen deze laatste en Reederei Karl Schlüter verstrekt.


89

Het feit dat de betrokken internetsite die van de tussenpersoon en niet die van de ondernemer is, staat er niet aan in de weg dat deze laatste wordt geacht zijn activiteit te richten op andere lidstaten, waaronder die waar de consument woonplaats heeft, aangezien deze tussenpersoon handelde in naam en voor rekening van deze ondernemer. Het staat aan de nationale rechter om na te gaan of deze laatste zich bewust was of moest zijn van het internationale karakter van de activiteit van de tussenpersoon en welke band er tussen deze laatste en deze ondernemer bestond.

90

Het internationale karakter van de betrokken activiteit, namelijk de organisatie van reizen per vrachtschip van Europa naar het Verre Oosten, vormt een relevante aanwijzing, maar kan op zich niet de conclusie wettigen dat de ondernemer zijn activiteit heeft gericht op andere lidstaten, waaronder die waar de consument woonplaats heeft. De activiteit van de ondernemer zou immers dit kenmerk ook vertonen indien deze, alleen of via een tussenpersoon, zijn activiteit slechts in Duitsland uitoefende en deze niet op andere lidstaten richtte. Bijgevolg moet de vaststelling dat de ondernemer van plan was om handel te drijven met klanten die woonplaats hebben in de Unie, in welke lidstaat dan ook, noodzakelijkerwijs gebaseerd zijn op andere aanwijzingen, waaronder met name die welke worden genoemd in de punten 83 en 84 van het onderhavige arrest, zoals de vermelding van een telefoonnummer met internationaal kengetal, het gebruik van een andere taal dan het Duits of de verwijzing naar een internationaal clientèle dat is samengesteld uit klanten die in verschillende lidstaten woonplaats hebben.

91

De vermelding van het e-mailadres of het geografische adres van de tussenpersoon of de ondernemer vormt daarentegen geen relevante aanwijzing, zoals blijkt uit punt 77 van het onderhavige arrest. Hetzelfde geldt voor het gebruik van de Duitse taal en voor de mogelijkheid om in die taal een reis te boeken, wanneer dit de taal van de ondernemer is.

92

Gelet op het voorgaande dient aan de verwijzende rechter te worden geantwoord dat, om vast te stellen of een ondernemer wiens activiteit op zijn internetsite of die van een tussenpersoon wordt voorgesteld, kan worden geacht zijn activiteit te „richten” op de lidstaat waar de consument woonplaats heeft in de zin van artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001, dient te worden nagegaan of vóór de eventuele sluiting van een overeenkomst met de consument uit deze internetsites en de algemene activiteit van de ondernemer blijkt dat deze van plan was om handel te drijven met consumenten die woonplaats hebben in één of meerdere lidstaten, waaronder die waar deze consument woonplaats heeft, in die zin dat hij bereid was om met deze consumenten een overeenkomst te sluiten.

93

De volgende factoren, waarvan de lijst niet uitputtend is, kunnen aanwijzingen vormen dat de activiteit van de ondernemer is gericht op de lidstaat waar de consument woonplaats heeft: het internationale karakter van de activiteit, routebeschrijvingen vanuit andere lidstaten naar de plaats waar de ondernemer is gevestigd, het gebruik van een andere taal of munteenheid dan die welke gewoonlijk worden gebruikt in de lidstaat waar de ondernemer gevestigd is en de mogelijkheid om in die andere taal de boeking te verrichten en te bevestigen, de vermelding van een telefoonnummer met internationaal kengetal, uitgaven voor een zoekmachineadvertentiedienst die worden gemaakt om consumenten die in andere lidstaten woonplaats hebben gemakkelijker toegang te verlenen tot de site van de ondernemer of diens tussenpersoon, het gebruik van een andere topleveldomeinnaam dan die van de lidstaat waar de ondernemer gevestigd is, en de verwijzing naar een internationaal clientèle dat is samengesteld uit klanten die woonplaats hebben in verschillende lidstaten. Het staat aan de nationale rechter om na te gaan of deze aanwijzingen voorhanden zijn.

94

De loutere toegankelijkheid van de internetsite van de ondernemer of de tussenpersoon in de lidstaat waar de consument woonplaats heeft is daarentegen onvoldoende. Hetzelfde geldt voor de vermelding van een e-mailadres en andere contactgegevens of voor het gebruik van een taal of een munteenheid wanneer deze taal en/of munteenheid gewoonlijk worden gebruikt in de lidstaat waar de ondernemer gevestigd is. Kosten

95

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking. Het Hof (Grote kamer) verklaart voor recht: 1)

Een overeenkomst betreffende een reis per vrachtschip zoals die welke in zaak C-585/08 aan de orde is, is een vervoerovereenkomst waarbij voor één enkele prijs zowel vervoer als verblijf wordt aangeboden in de zin van artikel 15, lid 3, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000


betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken. 2)

Om vast te stellen of een ondernemer wiens activiteit op zijn internetsite of die van een tussenpersoon wordt voorgesteld, kan worden geacht zijn activiteit te „richten” op de lidstaat waar de consument woonplaats heeft in de zin van artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001, dient te worden nagegaan of vóór de eventuele sluiting van een overeenkomst met de consument uit deze internetsites en de algemene activiteit van de ondernemer blijkt dat deze van plan was om handel te drijven met consumenten die woonplaats hebben in één of meerdere lidstaten, waaronder die waar deze consument woonplaats heeft, in die zin dat hij bereid was om met deze consumenten een overeenkomst te sluiten. De volgende factoren, waarvan de lijst niet uitputtend is, kunnen aanwijzingen vormen dat de activiteit van de ondernemer is gericht op de lidstaat waar de consument woonplaats heeft: het internationale karakter van de activiteit, routebeschrijvingen vanuit andere lidstaten naar de plaats waar de ondernemer is gevestigd, het gebruik van een andere taal of munteenheid dan die welke gewoonlijk worden gebruikt in de lidstaat waar de ondernemer gevestigd is en de mogelijkheid om in die andere taal de boeking te verrichten en te bevestigen, de vermelding van een telefoonnummer met internationaal kengetal, uitgaven voor een zoekmachineadvertentiedienst die worden gemaakt om consumenten die in andere lidstaten woonplaats hebben gemakkelijker toegang te verlenen tot de site van de ondernemer of diens tussenpersoon, het gebruik van een andere topleveldomeinnaam dan die van de lidstaat waar de ondernemer gevestigd is, en de verwijzing naar een internationaal clientèle dat is samengesteld uit klanten die woonplaats hebben in verschillende lidstaten. Het staat aan de nationale rechter om na te gaan of deze aanwijzingen voorhanden zijn. De loutere toegankelijkheid van de internetsite van de ondernemer of de tussenpersoon in de lidstaat waar de consument woonplaats heeft is daarentegen onvoldoende. Hetzelfde geldt voor de vermelding van een e-mailadres en andere contactgegevens of voor het gebruik van een taal of een munteenheid wanneer deze taal en/of munteenheid gewoonlijk worden gebruikt in de lidstaat waar de ondernemer gevestigd is.

ondertekeningen

* Procestaal: Duits.


Jurisprudentie Onder redactie van M. van der Linden – Smith 1.HvJ EU 7 december 2010 (Peter Pammer en Hotel Alpenhof), gevoegde zaken C-585/08 en C-144/09

E-commerce, gerichtheid van een site Om vast te stellen of een ondernemer wiens activiteit op zijn internetsite of die van een tussenpersoon wordt voorgesteld, kan worden geacht zijn activiteit te „richten’ op de lidstaat waar de consument woonplaats heeft in de zin van art. 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001, dient te worden nagegaan of vóór de eventuele sluiting van een overeenkomst met de consument uit deze internetsites en de algemene activiteit van de ondernemer blijkt dat deze van plan was om handel te drijven met consumenten die woonplaats hebben in één of meerdere lidstaten, waaronder die waar deze consument woonplaats heeft, in die zin dat hij bereid was om met deze consumenten een overeenkomst te sluiten. De volgende factoren, waarvan de lijst niet uitputtend is, kunnen aanwijzingen vormen dat de activiteit van de ondernemer is gericht op de lidstaat waar de consument woonplaats heeft: het internationale karakter van de activiteit, routebeschrijvingen vanuit andere lidstaten naar de plaats waar de ondernemer is gevestigd, het gebruik van een andere taal of munteenheid dan die welke gewoonlijk worden gebruikt in de lidstaat waar de ondernemer gevestigd is en de mogelijkheid om in die andere taal de boeking te verrichten en te bevestigen, de vermelding van een telefoonnummer met internationaal kengetal, uitgaven voor een zoekmachineadvertentiedienst die worden gemaakt om consumenten die in andere lidstaten woonplaats hebben gemakkelijker toegang te verlenen tot de site van de ondernemer of diens tussenpersoon, het gebruik van een andere topleveldomeinnaam dan die van de lidstaat waar de ondernemer gevestigd is, en de verwijzing naar een internationaal clientèle dat is samengesteld uit klanten die woonplaats hebben in verschillende lidstaten. Het staat aan de nationale rechter om na te gaan of deze aanwijzingen voorhanden zijn. De loutere toegankelijkheid van de internetsite van de ondernemer of de tussenpersoon in de lidstaat waar de consument woonplaats heeft is daarentegen onvoldoende. Hetzelfde geldt voor de vermelding van een e-mailadres en andere contactgegevens of voor het gebruik van een taal of een munteenheid wanneer deze taal en/of een munteenheid gewoonlijk worden gebruikt in de lidstaat waar de ondernemer gevestigd is.

Noot

Dr. C. Jeloschek1 In dit arrest verduidelijkt het Hof onder meer2 de bevoegdheidsregels voor via internet aan consumenten aangeboden diensten of goederen onder de Brussel I Verordening (hierna: Verordening).3 Op grond van deze Europese bevoegdheidsregels genieten consumenten ‘procedurele’ consumentenbescherming: enerzijds dient een procedure tegen een consument altijd te worden ingesteld voor de gerechten van de (lidstaat van Nr. 1 februari 2011

IR2011_01.indb 19

de) woonplaats van de consument, anderzijds kan de consument, indien hij zelf een procedure instelt, er voor kiezen om dat in zijn eigen lidstaat te doen.4 Op grond van lid 1 van art. 15 van de Verordening is deze regel van toepassing op (i) consumentenkoop op afbetaling, (ii) overeenkomsten ter financiering van een consumentenkoop, en (iii) ‘alle andere gevallen [waar] de overeenkomst is gesloten met een persoon die commerciële of beroepsactiviteiten ontplooit in de lidstaat waar de consument woonplaats heeft, of dergelijke activiteitenmet ongeacht welke middelenricht op die lidstaat, of op meerdere staten met inbegrip van die lidstaat, en de overeenkomst onder die activiteiten valt’.5 Het Hof heeft nu in twee gevoegde zaken duidelijkheid gegeven over de omstandigheden waaronder een ondernemer die zijn diensten via internet aanbiedt geacht wordt zijn activiteiten te hebben gericht op de lidstaat van een consument. In de eerste zaak had de Oostenrijker Peter Pammer voor de Oostenrijkse rechter tegen Schlüter, een Duitse rederij, een vordering ingesteld tot terugbetaling van de prijs die hij voor een reis had betaald die niet naar wens was verlopen.6 De tweede zaak betrof het Oostenrijks hotel Alpenhof dat in Oostenrijk een vordering instelde tegen de Duitse Oliver Heller omdat deze de rekening voor zijn verblijf niet had betaald.7 De vraag van het Oberster Gerichtshof in Oostenrijk was of de ondernemers (de Duitse rederij en het Oostenrijkse hotel) hun activiteiten gericht hadden op een andere lidstaat (respectievelijk Oostenrijk en Duitsland) door hun diensten via internet aan te bieden. Als dat zo was, zouden Pammer en Heller de procedurele bescherming onder de Verordening genieten op grond waarvan consumenten slechts voor hun ‘eigen’ rechter, dat wil zeggen de gerechten van hun lidstaat, kunnen worden gedaagd.

1. Werkzaam bij Kennedy Van der Laan te Amsterdam. 2. In C-585/08 (Pammer/Reederei Karl Schlüter) speelde ook de vraag of een reis op een vrachtschip aan te merken valt als een transportcontract in de zin van art. 15 lid 3 van de Brussel I Verordening. Het Hof heeft geoordeeld dat dit echter als een ‘pakketreis’ moet worden gekwalificeerd en daardoor onder de Verordening valt. 3. Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2001, L 12, p. 1). 4. Art. 16 van de Verordening. Dit is een uitzondering op zowel het algemene beginsel dat de gerechten van de lidstaat bevoegd zijn waar de verweerder zijn woonplaats heeft, als ook van de speciale regels voor contracten op grond waarvaan de gerechten van de lidstaat bevoegd zijn waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd (respectievelijk art. 2 lid 1 en art. 5 lid 1 van de Verordening). 5. Art. 15 lid 1, onder c, van de Verordening [nadruk auteur]. 6. C-585/08 (Pammer/Reederei Karl Schlüter). 7. C-144/09 (Hotel Alpenhof/Heller).

Tijdschrift voor Internetrecht

19

18-3-2011 13:49:27


Jurisprudentie

Nu de Verordening ‘gericht is op’ niet nader definieert, gaat het Hof over tot een autonome uitleg van dit begrip. Uitgangspunt is daarbij, naast het beginsel van consumentenbescherming, het feit dat consumenten met betrekking tot nieuwe communicatiemiddelen en e-commerce meer bescherming genieten dan onder het Executieverdrag8 als de voorganger van de Verordening.9 Volgens het Hof staat de vraag centraal of het loutere defacto gebruik van een internetsite door een ondernemer om handel te drijven op zichzelf al als activiteit aan te merken valt die ‘gericht is op’ andere lidstaten, of hiervoor een bepaalde wil is vereist. Een dergelijke wil komt zonder meer tot uitdrukking in bepaalde (klassieke) vormen van reclame, bijvoorbeeld via pers, radio, televisie, bioscoop of catalogi. Voor reclame via internet geldt dit echter niet altijd. Omdat een website per definitie wereldwijd bereikbaar is, kan daaruit niet worden afgeleid dat een ondernemer zijn activiteit ook op andere lidstaten heeft gericht. De loutere toegankelijkheid van een website is dan ook niet voldoende. In plaats daarvan is vereist dat de ondernemer zijn wil tot uitdrukking heeft gebracht om commerciële betrekkingen aan te knopen met consumenten in andere lidstaten. Men dient dan ook na te gaan of de ondernemer voor contractsluiting bereid was om overeenkomsten met deze consumenten aan te willen gaan. Daartoe overweegt het Hof het volgende. De enkele vermelding op een internetsite van het e-mailadres of het geografische adres van de ondernemer en de opgave van zijn telefoonnummer zonder internationaal kengetal is niet voldoende aanwijzing dat de ondernemer zijn activiteit richt op een of meer lidstaten, aangezien een consument die woonplaats heeft in dezelfde lidstaat als waar deze ondernemer gevestigd is, dit soort gegevens hoe dan ook nodig heeft om betrekkingen met deze ondernemer aan te knopen. Daar komt nog bij dat de ondernemer op grond van de e-commerce richtlijn verplicht is om deze informatie op zijn website te vermelden. De wil van de ondernemer komt echter duidelijk tot uitdrukking wanneer hij zijn diensten of goederen aanbiedt in één of meerdere bij naam genoemde lidstaten, of wanneer de ondernemer betaalt voor een door een exploitant van een zoekmachine aangeboden zoekmachineadvertentiedienst (internet reference service), teneinde de consumenten die in verschillende lidstaten woonplaats hebben, gemakkelijker toegang te verlenen tot zijn website. Minder evidente aanwijzingen, al dan niet in combinatie met elkaar, zijn onder andere de betrokken internationale activiteit (zoals toeristische activiteiten), de vermelding van een telefoonnummer met internationaal kengetal, het gebruik van een andere topleveldomeinnaam dan die van de lidstaat waar de ondernemer gevestigd is (zoals .com of .eu), routebeschrijvingen vanuit één of meerdere andere lidstaten naar de plaats waar de dienst wordt verricht of de verwijzing naar een internationale clientèle samengesteld uit klanten die in verschillende lidstaten woonplaats hebben (met name wat betreft de weergave van ervaringen van deze klanten). Wat betreft taal of valuta, zijn deze in beginsel geen relevante aanwijzingen voor de ‘gerichtheid’ van een website indien deze gewoonlijk worden gebruikt in de lidstaat waar de ondernemer is gevestigd. Dit kan echter anders zijn als een website de consument in de gelegenheid stelt om voor een andere taal of valuta te kiezen. 20

IR2011_01.indb 20

Volgens het Hof is deze opsomming van aanwijzingen niet limitatief. Wat betreft de twee zaken, laat het Hof het vervolgens aan de Oostenrijkse rechter over om te verifiëren of er aanwijzingen in die zin zijn om vast te stellen dat de activiteiten van de ondernemers gericht waren op één of meer andere lidstaten dan Oostenrijk. Dit laat onverlet dat het Hof zelf aangeeft dat er sprake lijkt te zijn van verschillende indicaties dat het hotel Alpenhof haar activiteiten op andere lidstaten dan Oostenrijk heeft gericht. Op grond van dit arrest bestaat nu meer duidelijkheid over de vraag wanneer een ondernemer geacht kan worden zijn activiteit te hebben gericht op de lidstaat waar de consument woonplaats heeft, met als gevolg dat de bevoegdheid inzake consumenten op de rechter van deze lidstaat overgaat. Zo moet uit de website dan wel de algemene activiteit van de ondernemer blijken of deze bereid was om handel te drijven met consumenten die woonplaats hebben in één of meerdere andere landen dan het land waar de ondernemer zijn activiteit ontplooit. Deze bereidheid betekent echter niet dat de ondernemer een (subjectief) voorbehoud zou kunnen maken, nu dit objectief uit de feiten zou moeten blijken.1 0 Opvallend is dat de overeenkomst met de consument niet via internet moet zijn gesloten. Dit volgt duidelijk uit de feiten van de eerste zaak voor het Hof.11 Pammer heeft de diensten van rederij Schlüter via de website van een tussenpersoon gevonden die daarop verschillende reizen heeft aangeboden. Na eerst deze tussenpersoon per e-mail te hebben gecontacteerd, heeft Pammer uiteindelijk de reis per post en dus gewoon ‘offline’ - geboekt. Hier zal de Oostenrijkse rechter dus m.i. nog na moeten gaan of er voldoende aanwijzingen zijn dat rederij Schlüter (via de website van haar tussenpersoon?) de wil had om haar reizen ook buiten Duitsland aan te bieden. Relevant is derhalve de manier waarop een ondernemer zich naar buiten presenteert, en niet op de overeenkomst ook via internet tot stand komt.1 2 Deze presentatie van een ondernemer hoeft niet per se via een website te gebeuren, ook al zal dit tegenwoordig het meest gebruikelijke medium zijn om diensten of goederen grensoverschrijdend aan te bieden. De (niet-limitatieve) aanwijzingen van het Hof zullen in de meeste gevallen uitsluitsel geven over de vraag van de ‘gerichtheid’ van een website. Daarbij zijn de volgende kanttekeningen te plaatsen. Dat het de-facto bestaan van een website nog niet voldoende is, lijkt overtuigend. Een website is immers vaak een uithangboord voor ondernemers zonder dat de ondernemer

8. Het Verdrag van 27 september 1968 te Brussel betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken. 9. De tekst van art. 15, lid 1, sub c (‘met ongeacht welke middelen’) moet worden geacht de vroegere begrippen ‘bijzonder’ voorstel en ‘reclame’ te omvatten en te vervangen. 10. In deze zin heeft het Hof het ook over ‘aanwijzingen(…) dat de ondernemer van plan was om handel te drijven met consumenten die woonplaats hebben in andere lidstaten’[nadruk auteur]. 11. In de tweede zaak heeft de reservering en contractsluiting via internet plaatsgevonden. 12. Het Hof verwerpt uitdrukkelijk het onderscheid tussen ‘interactieve’ websites waar een overeenkomst ook elektronisch kan worden gesloten, en websites die deze mogelijkheid niet bieden.

Tijdschrift voor Internetrecht

Nr. 1 februari 2011

18-3-2011 13:49:27


Jurisprudentie

daarmee al aangeeft dat hij ook buiten zijn vestigingsplaats dan wel -land zaken wil doen. Dat het aanbieden van diensten of goederen in specifiek benoemde lidstaten als activiteit ‘gericht op’ deze landen kwalificeert, behoeft geen uitleg. Minder logisch lijkt mij het inschakelen van een zoekmachineadvertentiedienst door de ondernemer om zijn website gemakkelijker toegankelijk te maken voor consumenten in andere lidstaten. Dit is namelijk een intern ‘gegeven’, waarvan de consument niets ziet en wat hij ook niet zelf kan verifiëren. Daar komt nog bij dat de (zoek)optimalisatie van een website (met name) op grond van taal gebeurd, hetgeen breder is dan een afbakening per lidstaat. In de onderhavige zaken is het dus denkbaar dat de websites voor de Duitse taal zijn geoptimaliseerd, en dat vervolgens zowel Oostenrijkse als ook Duitse consumenten dezelfde zoekresultaten verkrijgen (dus zonder dat de optimalisatie een onderscheiden criterium is). Concluderend is dit arrest voor consumenten zonder meer een goede ontwikkeling. Zij moeten immers niet onverwacht voor een rechter in een andere lidstaat verschijnen ten aanzien van conflicten uit hoofde van overeenkomsten die zij via internet - en dus per definitie op (soms lange) afstand hebben gesloten. Dit risico en de daarmee verbonden kosten kunnen beter door de ondernemer worden gedragen die zijn activiteiten ook buiten de grenzen van zijn lidstaat ontplooit. Relevant is in dit verband dat een ondernemer die - ongeacht de aanwijzingen van het Hof - geen zaken buiten zijn lidstaat wil doen, dit uiteraard altijd op zijn website of bij het sluiten van de overeenkomst met de consument aan kan geven en dus kan voorkomen. Een ondernemer zal ook niet snel onverhoopt verrast zijn dat hij met een buitenlandse consument heeft gecontracteerd, zeker als hij bij het afsluiten van de overeenkomst (zoals gebruikelijk) vragen over het woonadres had gesteld. Ten slotte wordt met dit arrest één obstakel voor internettransacties uit de weg geruimd. Het blijft te hopen dat ook de andere belemmeringen van een efficiënte grensoverschrijdende elektronisch handelsverkeer worden verholpen.13 2. Voorzieningenrechter Groningen 21 mei 2010 (Pannenkoekenkasteel Nienoord), LJN BM6682

Handelsnaamrecht, domeinnaam, handelsnaam, Twitter, twitteraccount, art. 5 Hnw Eiser heeft restaurant genaamd ‘Kasteel Nienoord’. Gedaagde heeft ‘Pannenkoekenkasteel Nienoord’. De voorzieningenrechter is van oordeel dat gedaagden inbreuk maken op het recht van eiseres ten aanzien van de handelsnaam en dat zij deze inbreuk dienen te staken. Hieronder dient mede te worden verstaan het gebruik van de domeinnaam. Ook was gevorderd gedaagden te gebieden het gebruik van het twitteraccount ‘Kasteel Nienoord’ te staken. Gedaagden betwisten dat zij zelf een twitteraccount hebben opgezet; zij hebben op het gebruik ervan ook geen invloed. Nu naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende is komen vast te staan dat gedaagden de twitteraccount hebben opgezet dan wel hier invloed op kunnen uitoefenen, is de vordering van eiseres om deze account te staken, niet toewijsbaar. 3. Rechtbank Amsterdam 8 september 2010 (Sapph), LJN BP0978 Nr. 1 februari 2011

IR2011_01.indb 21

Auteursrecht, website, domeinnamen, zelfstandige openbaarmaking, eenmalig hergebruik, doorlinken, hyperlink, link, schadevergoeding, schade bij hergebruik van foto’s Voor zover voor internetrecht van belang: Voor wat betreft het gestelde gebruik van de werken van fotograaf A op internetsites overweegt de rechtbank als volgt. Sapph stelt dat zij slechts één website heeft en heeft gehad. Deze website is via verschillende domeinnamen bereikbaar: sapphlingerie.com, sapph.be, sapph.eu, sapphbeach.be, sapphbeach. eu en sapphbeach.nl, maar er is slechts sprake van één server waarop alle bestanden staan, hetgeen ook blijkt uit het feit dat alle domeinnamen zijn gekoppeld aan één IP-adres. Deze stelling heeft Sapph met een verklaring van haar ‘webhost’ onderbouwd. A heeft deze stelling van Sapph niet betwist. Het gebruik van de werken van A op een website is een zelfstandige openbaarmaking. Het doorlinken, via andere domeinnamen, naar die site niet. De werken zijn immers slechts éénmaal op de server van Sapph geplaatst. Dat betekent dat met de plaatsing van de werken op een site sprake is van eenmalig hergebruik. A heeft immers gesteld dat geen enkel werk door hem voor gebruik op internet is uitgeleverd, hetgeen door Sapph niet is betwist. De rechtbank acht de door A bij de berekening van haar schade gehanteerde uitgangspunten in het onderhavige geval niet juist, dan wel niet redelijk. Ten aanzien van het hergebruik valt zonder nadere toelichting niet in te zien, dat en waarom de schade die A heeft geleden als gevolg van het zonder zijn toestemming hergebruiken van zijn werk hoger is dan het bedrag dat Sapph zou hebben betaald in geval toestemming voor hergebruik was verleend. 4. Hof ‘s-Hertogenbosch 22 oktober 2010 (bedreiging Joustra), LJN BO1537

Strafrecht, bedreiging, GeenStijl, schuilnaam, voorwaardelijk opzet, reacties, art. 285 Sr Uit de bewoordingen van de door de verdachte geplaatste tekst kan worden afgeleid dat deze naar zijn inhoud gericht is op de beëindiging van het leven van Joustra. Het hof wijst er voorts op dat aan de tekst, die de verdachte op de website plaatste en die door Joustra als bedreigend werd ervaren, een groot aantal andere reacties vooraf ging, die door Joustra eveneens als bedreigend werden ervaren. Het samenstel van deze uitingen is in de visie van het hof van dien aard dat de gewraakte tekst in de context hiervan bezien, bij Joustra de vrees kon opwekken dat hij het leven zou kunnen verliezen. De stelling dat Joustra had moeten en kunnen begrijpen, ook gelet op zijn functie, dat de bewoordingen niet werkelijk gemeend waren, wordt dan ook door het hof verworpen. Verdachte heeft aangegeven dat hij nooit de bedoeling heeft gehad Joustra met de dood te bedreigen en dat veeleer sprake is van een smakeloze grap. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte aangegeven dat hij niet alle reacties op de site had gelezen. Dit neemt echter niet weg dat verdachte,

13. Zie de bevindingen van de laatste Eurobarameter 2010, Attitudes towards crossborder sales and consumer protection, p.5 ev.

Tijdschrift voor Internetrecht

21

18-3-2011 13:49:27


Jurisprudentie

gelet op het tijdstip waarop hij zijn reactie plaatste en gelet op het aantal berichten dat al op de site stond, op de hoogte was van de strekking en teneur van die reacties. Door de ten laste gelegde tekst vervolgens ongenuanceerd en onder een schuilnaam toe te voegen aan de hierboven weergegeven uitlatingen, heeft verdachte naar het oordeel van het hof minst genomen de aanmerkelijke kans aanvaard dat bij Joustra de vrees zou ontstaan dat de bedreiging ten uitvoer gelegd zou kunnen worden. Volgt veroordeling tot 40 uur werkstraf en 1 maand voorwaardelijke gevangenisstraf. 5. Hoge Raad 26 oktober 2010 (bewijs opzet kinderporno), LJN BO1713

Strafrecht, kinderporno, opzet, bewijs Uit de gebezigde bewijsmiddelen (te weten: verklaring van de verdachte dat hij veel porno heeft gedownload, dat hij geen bijzondere voorkeur heeft voor jonge kinderen, en dat op zijn computer één filmfile aanwezig was die voldeed aan de criteria van strafbaarstelling in art. 240b Sr.) kan niet worden afgeleid dat het opzet van de verdachte - al dan niet in voorwaardelijke vorm - was gericht op het in het bezit hebben van de in de bewezenverklaring bedoelde afbeelding. De bestreden uitspraak is in dat opzicht dus niet naar de eis der wet met redenen omkleed. 6. Rechtbank Arnhem 2 november 2010 (ludieke actie), LJN BO27465

Strafrecht, filmpjes op internet, foto’s op internet, identiteitsfraude, feitelijke aanranding van de eerbaarheid, afdreiging, at. 246 Sr, art. 318 Sr Poging tot feitelijke aanranding van de eerbaarheid en poging tot afdreiging. Verdachte heeft aangeefster opgebeld en zich voorgedaan als radiomedewerker en heeft aangeefster gevraagd of zij, in ruil voor geld, mee wilde doen aan een ludieke actie. Aangeefster stemde hiermee in. Nadat aangeefster in ruil voor € 20,- wild had geplast, kreeg zij van verdachte € 50,. Aangeefster heeft verdachte toen meegenomen naar haar kamer en daar zijn ze samen overeengekomen dat zij in ruil voor meer geld voor verdachte zou poseren, eerst schaars gekleed en later naakt. Daarna heeft verdachte aangeefster gezegd dat hij haar poses had opgenomen en heeft haar gezegd dat, wilde zij voorkomen dat hij dit op internet zou plaatsen, zij zichzelf moest bevredigen. Toen aangeefster dit weigerde, heeft verdachte haar gedwongen de € 50,- aan hem af te geven door te zeggen dat hij anders het filmpje op internet zou plaatsen. Door het maken en uitvoeren van de door verdachte genoemde mondelinge afspraak, hoe men daar ook over moge denken, heeft verdachte op zichzelf geen strafbaar feit begaan, nu deze afspraak op geheel vrijwillige basis is geschied. Door aangeefster echter te bedreigen met het op internet plaatsen van beelden die de goede naam en reputatie van aangeefster ernstig zouden schaden, is verdachte ver buiten de mondelinge afspraak tussen partijen getreden. Over een dergelijk dreigement dient niet licht te worden gedacht. Wanneer dergelijke beelden immers op internet geplaatst zouden zijn, zou het risico zijn ontstaan dat die beelden daarop waren blijven circuleren en dat aangeefster 22

IR2011_01.indb 22

daarmee ook in de verre toekomst nog geconfronteerd had kunnen worden. Verdachte heeft hiermee op een bijzonder kwalijke wijze misbruik gemaakt van de situatie. Dat aangeefster deze situatie had kunnen voorkomen door zich niet in te laten met verdachte, ontneemt aan de handelingen van verdachte niet het strafbare karakter. Volgt veroordeling tot 100 uren werkstraf. 7. Voorzieningenrechter Rotterdam 4 november 2010 (bemiddelen via internet), LJN BO2894

Bestuursrecht, bemiddelen, inhoudelijke betrokkenheid, art. 1.1 Wft Verzoekster is een internetmarketingbedrijf en biedt op haar website aan consumenten de mogelijkheid om rentes te vergelijken en offertes aan te vragen bij (intermediairs van) hypotheek- en consumptief kredietverstrekkers (hierna: aanbieders). Met verwijzing naar uitspraken van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 12 februari 2010 (LJN BL3956) en 2 september 2010 (LJN BN5939) is de voorzieningenrechter van oordeel dat, gelet op de wetsgeschiedenis met betrekking tot het begrip bemiddelen en de ruime definitie daarvan zoals weergegeven in art. 1:1 van de Wft, in het geval van verzoekster sprake is van werkzaamheden in de uitoefening van een beroep of bedrijf die gericht zijn op het als tussenpersoon tot stand brengen van een overeenkomst tussen consument en aanbieder en er derhalve sprake van bemiddelen is. Hiertoe acht de voorzieningenrechter in de eerste plaats van belang dat de consumenten, anders dan in de zaak die heeft geleid tot de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 7 april 2008 (LJN BC8951), niet zelf rechtstreeks contact opnemen met de aanbieders. Immers, nadat de consument zijn gegevens heeft achtergelaten op de website van verzoekster, worden via die website automatisch ‘leads’ verzonden aan de aanbieder. Het is vervolgens aan de aanbieder om contact op te nemen met de consument van zijn voorkeur. Dat de consument ervoor zorgt dat deze ‘lead’ automatisch wordt verstuurd door na het invullen van zijn gegevens op de knop ‘verzenden’ te drukken, betekent niet dat het de consument is die contact legt met de aanbieder(s). 8. Voorzieningenrechter ‘s-Hertogenbosch 5 november 2010 (Latijnse liturgie), LJN BO3655

Onrechtmatige uiting, onrechtmatig verkregen informatie, e-mail, mailbox Conflict tussen eiser, de Vereniging voor Latijnse liturgie en de heer A, en gedaagde, die vrijwilliger is, webmaster, en mede-vennoot van een onderneming die zich bezighoudt met internetdiensten (zoals webdesigns, hosting en domeinregistraties) en het exploiteren van commerciële websites, met betrekking tot openbaarmaking van (on)rechtmatig verkregen informatie. De voorzieningenrechter merkt op dat er allereerst een onderscheid dient te worden gemaakt tussen enerzijds de informatie die onrechtmatig is verkregen en afkomstig is van de aan de website van de Vereniging gekoppelde e-mailboxen en anderzijds de informatie die door gedaagden in hun hoe-

Tijdschrift voor Internetrecht

Nr. 1 februari 2011

18-3-2011 13:49:27


Jurisprudentie

danigheid van (bestuurs)lid van de Vereniging is ontvangen, eventueel via een e-mailbox/-adres als hiervoor bedoeld. Genoegzaam staat vast dat gedaagde de informatie die afkomstig is van de tweede e-mailbox van de heer A en van eventuele andere aan de website van de Vereniging gekoppelde e-mailboxen op onrechtmatige wijze heeft verkregen. Het gebruik maken en openbaar maken van deze informatie zonder toestemming van de betrokkene(n) is in beginsel ontoelaatbaar. Ten slotte is er de informatie die aan gedaagden in hun hoedanigheid van lid van de Vereniging is gericht en verzonden. Onweersproken staat vast dat zij deze informatie op rechtmatige wijze hebben verkregen. Niet valt in te zien waarom gedaagden deze informatie niet openbaar mogen maken om de door hen gestelde misstand(en) binnen de Vereniging respectievelijk de rooms-katholieke kerk aan de kaak te stellen. Bij dit oordeel speelt een rol dat A c.s. de eventuele belastende inhoud van deze informatie niet hebben geconcretiseerd, laat staan dat zij feiten en/of omstandigheden hebben gesteld die openbaarmaking van die informatie ongeoorloofd maken. 9. Rechtbank Breda 9 november 2010 (schoolshoot Breda), LJN BO3363

Strafrecht, bedreiging, schoolhoot, rechtsmacht, locus delicti, leer van het constitutieve gevolg, leer van de lichamelijke gedraging, voorwaardelijk opzet, art. 285 Sr Op grond van de leer van de lichamelijke gedraging en de leer van het constitutieve gevolg is Nederland locus delicti, zodat Nederland rechtmacht heeft en de Officier ontvankelijk is. Op site www.4chan.org werd tekst geplaatst waarin schoolshoot aangekondigd werd. Hoewel de site de volgende waarschuwing bevat ‘The stories and information posted here are artistic Works of fiction and falsehood. Only a fool would take anything posted here as fact’ kan de medewerker van de site geen enkele garantie bieden dat er geen serieuze berichten op zijn site worden geplaatst. Eerdere schoolshootings zijn immers ook op voorhand via internet aangekondigd en dit gebeurt meestal anoniem en via sites waarbij de maker van het bericht moeilijk te achterhalen is. De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat verdachte de intentie had om een dag later daadwerkelijk in een school in Breda te gaan schieten. Dat het opzet van verdachte was gericht op de bedreiging hiermee, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen, tenminste in de vorm van voorwaardelijk opzet. De vraag die in dat verband beantwoord dient te worden is of gezegd kan worden dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat mensen zich bedreigd zouden voelen door zijn bericht. Daarvoor is niet alleen vereist dat verdachte zich op het tijdstip van het plaatsen van zijn bericht op internet zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat mensen zich bedreigd zouden kunnen voelen, maar ook dat hij die kans daarop op dat betreffende tijdstip bewust heeft aanvaard. Volgt veroordeling tot 120 uur werkstraf en twee maanden voorwaardelijke gevangenisstraf. 10. Rechtbank Utrecht 9 november 2010 (vervaardigen virtuele kinderporno), LJN BO3818 Nr. 1 februari 2011

IR2011_01.indb 23

Strafrecht, temporary internet files, lost files, unallocated clusters, recovered files, virtuele kinderporno, schijnbaar betrokken In de jurisprudentie is uitgemaakt dat bestanden met kinderporno aangetroffen in lost files, temporary internet files, unallucated clusters en recovered folders onvoldoende zijn voor het aannemen van bezit in de zin van art. 240b van het Wetboek van Strafrecht. Dit is slechts anders indien er sprake is van bijkomende omstandigheden waaruit bijvoorbeeld blijkt dat de bestanden beschikbaar voor opening zijn geweest gedurende een zekere vast te stellen periode. Bij de laatste wetswijziging is de term ‘schijnbaar betrokken’ geïntroduceerd in art. 240b Sr. De afgebeelde persoon moet net echt lijken. Het moet gaan om realistische, niet van echt te onderscheiden afbeeldingen. Voor het vervaardigen van de virtuele kinderpornografische afbeeldingen zijn door verdachte drie hoofden van meisjes gebruikt die kennelijk de leeftijd van 18 jaren nog niet hadden bereikt. Op een aantal mannelijke afbeeldingen is het hoofd van verdachte geplakt zodat de indruk wordt gewekt dat hij ontuchtige handelingen en/of gemeenschap (penetratie) heeft met de meisjes die schijnbaar zijn betrokken. De verbalisanten hebben opgemerkt dat een groot aantal van de afbeeldingen zodanig van kwaliteit zijn dat nauwelijks is te zien dat deze zijn gemanipuleerd. 11. Hof ’s-Gravenhage 15 november 2010 (ACI vs. Thuiskopie), LJN BO3982

Auteursrecht, downloaden, downloaden uit illegale bron, thuiskopievergoeding, heffing, blanco dragers, technische voorzieningen, DRM, fair compensation, gederfde licentievergoeding, billijke vergoeding, time shifting, porting, commerciële beschikbaarheid, drie-stappen-toets, Richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, art. 5 Auteursrechtrichtlijn, art. 16c Aw Hoger beroep van rechtbank ‘s-Gravenhage 25 juni 2008 (ACI vs. Thuiskopie), LJN BD5690. Geschil over de randvoorwaarden en criteria die gelden voor het vaststellen van de hoogte van de thuiskopievergoeding ex art. 16e Aw. Het begrip ‘billijke vegoeding’ van art. 16c Aw moet zo worden uitgelegd dat ‘nadeel’ het enige criterium is voor de vaststelling van de hoogte daarvan. In het kader van art. 5 lid 2 sub b ARI moet onder nadeel worden verstaan: de gederfde licentievergoeding voor de desbetreffende kopieerhandeling. Art. 16c Aw moet zo worden uitgelegd dat ook bij kopieerhandelingen waarbij het nadeel minimaal is (maar niet nihil, zoals bij ‘time shifting’ en ‘porting’), thuiskopievergoeding verschuldigd is. Bij de bepaling van de hoogte van de thuiskopievegoeding hoeft alleen rekening te worden gehouden met technische voorzieningen indien deze beschikbaar zijn in commerciële zin (d.w.z. commercieel haalbaar, door consumenten daadwerkelijk geaccepteerd en door aanbieders geaccepteerd en toegepast). Met het gebruik dat thans ´mondjesmaat´ van

Tijdschrift voor Internetrecht

23

18-3-2011 13:49:28


Jurisprudentie

technische voorzieningen wordt gemaakt, wordt al rekening gehouden bij de vaststelling van de hoogte van de vergoeding. Kopiëren (waaronder downloaden) uit illegale bron valt onder de werkingssfeer van art. 16c lid 1 Aw. Met deze handeling moet daarom rekening worden gehouden bij de vaststelling van de thuiskopievergoeding. Met kopieerhandelingen waarvoor toestemming is gegeven, mag geen rekening worden gehouden bij de vaststelling van de hoogte van de thuiskopievergoeding. Bij de bepaling van de hoogte van de thuiskopievergoeding dient wel rekening gehouden te worden met de hoogte van de kopieervergoeding in andere EUlidstaten. 12. Hof ‘s-Gravenhage 15 november 2010 (FTD vs. Eyeworks), LJN BO3980

Auteursrecht, Usenet, spots, NZB-bestand, downloaden, openbaar maken, onrechtmatige daad, Auteursrechtrichtlijn, ARl, thuiskopie, illegale bron, drie-stappen-toets, art. 26d Aw, art. 3 ARl FTD biedt een faciliteit aan waarmee internetgebruikers informatie over de vindplaats van films, waaronder ‘Komt een vrouw bij de dokter’, waarop Eyeworks de rechten heeft, en andere entertainmentbestanden op Usenet kunnen uitwisselen. Daarna kunnen deze films/entertainmentbestanden gedownload worden. Vast staat dat het downloaden van op Usenet geposte films ook zonder de FTD-applicatie mogelijk is. Door de introductie van het ´spot´-systeem, waardoor Usenet-gebruikers elkaar kunnen attenderen op de aanwezigheid van entertainmentbestanden op Usenet, en de door haar in verband daarmee genomen maatregelen ter bevordering van de gebruikersgemak en de kwaliteit van de spots maakt FTD het downloaden wel (aanzienlijk) gemakkelijker. Hof: er is geen sprake van openbaarmaking door FTD. Downloaden uit illegale bron is toegestaan. Het als tussenpersoon verschaffen van diensten die door derden voor downloaden worden gebruikt, alsook het enkele structureel faciliteren en stimuleren daarvan, is niet verboden en niet onrechtmatig. FTD houdt structureel/stelselmatig en doelbewust een applicatie in bedrijf waardoor een activiteit (te weten illegaal uploaden) wordt gestimuleerd die, naar zij weet of moet weten, inbreuk op het auteursrecht van Eyeworks oplevert en (ernstig) nadeel voor Eyeworks teweegbrengt, terwijl zij, FTD, zelf van die activiteit profijt trekt. Dit handelen komt niet in strijd met art. 26d Aw - want het gaat om louter stimuleren en profiteren van auteursrechtinbreuk, voor het plegen is gebruik van de FTD-applicatie niet vereist. FTD heeft wel gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die zij jegens Eyeworks in acht heeft te nemen. 13. Hof ‘s-Gravenhage 16 november 2010 (smaadschrift Balkenende), LJN BO4035

Strafrecht, foto’s op internet, bewerkte foto’s, smaadschrift, eer en goede naam, art. 261 Sr, art. 267 Sr De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan smaadschrift jegens (voormalig) minister-president Balkenende door bewerkte foto’s op internet te plaatsen, waarop de minister24

IR2011_01.indb 24

president onder meer met hitlersnorren en hakenkruizen werd afgebeeld. Tevens heeft de verdachte een bijbehorende tekst op internet geplaatst, waarin de minister-president met Adolf Hitler werd vergeleken. Met deze handelwijze heeft de verdachte de eer en goede naam aangetast van minister-president Balkenende. Individuele gezagsdragers kunnen niet worden aangemerkt als het openbaar gezag, een openbaar lichaam of een openbare instelling zoals bedoeld in art. 267, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De in de tenlastelegging genoemde hoedanigheid van minister-president dient naar het oordeel van het hof te worden aangemerkt als ambtenaar in de zin van art. 84 van het Wetboek van Strafrecht. Strafvermindering wegens overschrijding redelijke termijn, veroordeling tot 50 uur werkstraf en 1 week gevangenisstraf. 14. Hoge Raad 16 november 2010 (internetgokkast), LJN BM3633

Strafrecht, internetzuil, internetgokkast, speelautomaat, kansspelautomaat, art. 1 Wok, art. 30 Wok Het Hof had in het bestreden arrest geoordeeld dat neutrale internetzuilen ‘telkens zolang dat duurde een middel werden om een of meer kansspelen te spelen’, met andere woorden kansspelautomaten in de zin van art. 30 Wok vormden. Echter, in titel Va van de Wet op de kansspelen is een afzonderlijk wettelijk regime in het leven geroepen voor speelautomaten - waaronder ingevolge art. 30 Wok ook kansspelautomaten zijn begrepen - en zijn speelautomaten met het oog daarop uitgezonderd van het algemene verbod van art. 1, aanhef en onder a, Wok. Gelet daarop getuigt de verwerping door het Hof van het verweer dat de regeling van de Wok inzake de speelautomaten geen lex specialis vormt ten opzichte van art. 1 Wok, waarop de tenlastelegging is toegesneden, van een onjuiste rechtsopvatting. 15. Voorzieningenrechter Dordrecht 17 november 2010 (PompenGids), LJNBO4259

Onrechtmatige daad, website-beheerder, beheerder van een website, notice-and-take-down, onmiskenbaar onrechtmatig, tussenpersoon, platformbeheerder Gedaagde exploiteert website PompenGids.net, die bedrijven de mogelijkheid biedt om zich gratis te registreren en daarbij aan te vinken welk merk pomp zij verhandelen c.q. aan welk merk pomp zij (reparatie/service)werkzaamheden verrichten. Rechtsvraag: wat mag van gedaagde verwacht worden ter zake het bestrijden van onjuiste informatie die door derden op zijn website wordt geplaatst. Dat gedaagde instaat voor de juistheid van de informatie in het register op zijn website www.PompenGids.net blijkt voorshands niet. Vast staat dat de geregistreerde bedrijven zelf de informatie op de website aanleveren en dat gedaagde deze niet op juistheid controleert. Van onrechtmatig handelen door gedaagde is pas sprake als hij daadwerkelijk weet of redelijkerwijs moet weten dat de informatie in het register onwettig is en hij dan niet prompt handelt om de informatie te verwijderen of de toegang daartoe onmogelijk te maken.

Tijdschrift voor Internetrecht

Nr. 1 februari 2011

18-3-2011 13:49:28


Jurisprudentie

De enkele kennisgeving over de aanwezigheid van onrechtmatige informatie is niet voldoende voor de conclusie dat gedaagde wist of redelijkerwijs behoorde te weten dat de informatie een onrechtmatig karakter heeft. Gedaagde hoefde dan ook niet direct na de kennisgeving over te gaan tot het verwijderen van de betreffende informatie of het blokkeren van de toegang daartoe. De vereiste zorgvuldigheid gebood gedaagde wel om na de kennisgeving passende wijze handelend op te treden. Vast staat dat gedaagde handelend heeft opgetreden met zijn oproep op de website om onjuistheden kenbaar te maken en dat misbruik niet is toegestaan. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit optreden, in de gegeven omstandigheden, onvoldoende was. De kennisgeving had betrekking op 23 beheerders. Gelet op dit relatief kleine aantal en de relatief beperkte doelgroep waarop zijn website betrekking heeft, lag het op de weg van beheerders om nadere informatie te vragen. Dat is inmiddels via email gebeurd. 16. Voorzieningenrechter ’s-Gravenhage 17 november 2010 (stalking jeugdpsychiater), LJN BO4560

Onrechtmatige daad, stalking, e-mail, Hyves, openbaarmaken persoonsgegevens, onrechtmatige uiting, inbreuk op persoonlijke levenssfeer Stalking door gedaagde, ex-patiënte van eiser, kinder- en jeugdpsychiater, telefonisch, via e-mails en via Hyves. Daarnaast heeft gedaagde haar verwijten aan het adres van eiser openbaar gemaakt op diverse websites. Die websites bevatten ook persoonlijke informatie over eiser, zoals zijn woonadres, een foto van eiser en een foto van de vrouw en kinderen van eiser. Bij deze laatste foto heeft gedaagde een foto van zichzelf ‘geplakt’. Op grond van deze feiten moet worden geoordeeld dat gedaagde zich gedurende de afgelopen twee-en-een-half jaar meerdere malen onrechtmatig heeft gedragen jegens eiser. Door het contact blijven zoeken met eiser en de wijze waarop zij dat veelal deed, maakte zij een ernstige, voortdurende, inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van (het gezin van) eiser. Verder tast(te) zij door middel van haar publicaties op het internet stelselmatig de eer en goede naam van eiser aan. Gedaagde wordt veroordeeld om zich gedurende twee jaar te onthouden van het direct of indirect benaderen van eiser, waar en op welke wijze dan ook, gebiedsverbod, en gebod om alle verwijzingen naar, afbeeldingen en gegevens van of enige andere uiting betrekking hebbend op eiser en/of diens familie- en gezinsleden te doen verwijderen en verwijderd te houden van het internet, in zoverre dat deze verwijzingen, afbeeldingen, gegevens en uitingen op geen enkele wijze meer via welk zoekopdracht dan ook op het internet (incl. cachegeheugen van zoekmachines) zijn terug te vinden. Uitvoerbaar bij lijfsdwang, omdat moet worden aangenomen dat toepassing van een ander dwangmiddel onvoldoende uitkomst biedt. 17. Hof Leeuwarden 19 november 2010 (kievitseiseren), LJN BO4527

Strafrecht, zoeken en rapen van kievietseieren, kievietseieren, inspanningsverplichting

dachte niet wist dat hij kievitseieren aan het zoeken was in een ganzenfoerageergebied, omdat zich bij de toegang tot dat ganzenfoerageergebied geen borden met de aanduiding ganzenfoerageergebied hebben bevonden. En: dat de strafbaarheid van het feit afhankelijk wordt gesteld van publicatie van de ganzenfoerageergebieden op het internet, hetgeen niet strookt met een zorgvuldige/adequate publicatie van een voorschrift waarvan overtreding een strafbaar feit oplevert. Hof: Op de persoonsgebonden eierzoekkaart/nazorgpas, waarover ook verdachte beschikt, is als bepaling 5 vermeld: ‘De houder van deze kaart/pas zoekt en raapt geen eieren in ganzenfoerageergebieden voor 16.30 uur en na zonsondergang. De ganzenfoerageergebieden staan aangegeven op www.fryslan.nl (kaarten en cijfers).’ Uit voormeld voorschrift en voormelde bepaling leidt het hof af dat van iedere eierzoeker die in het bezit is van een eierzoekkaart/nazorgpas een inspanningsverplichting wordt verlangd om zelf na te gaan waar zich de ganzenfoerageergebieden bevinden. Daartoe wordt gewezen op de kaarten (en cijfers) op de website www.fryslan.nl. Een dergelijke inspanningsverplichting acht het hof aanvaardbaar. In dit verband overweegt het hof dat het hier gaat om een - in beginsel verboden - activiteit die slechts op basis van een ontheffing mag worden verricht door een beperkte kring van personen. 18. Hof Amsterdam 23 november 2010 (City Spa), Boek9 9241

Domeinnaam, handelsnaam, handelsnaamrecht, generieke term, gebruik van een domeinnaam De term ‘city spa’ is nog niet zodanig ingeburgerd in de Nederlandse taal dat deze reeds thans als een generieke term kan worden beschouwd als die (alleen maar) de aard van een onderneming weergeeft, zoals bijvoorbeeld het woord sauna dat doet. Door het anders dan als handelsnaam gebruiken van een domeinnaam die gelijk is aan of slechts in geringe mate afwijkt van de oudere handelsnaam van een ander, wordt in beginsel geen inbreuk op die handelsnaam gemaakt op de wijze als bedoeld in art. 5 Hnw. Die verbodsbepaling is alleen toepasselijk indien de domeinnaam tevens als handelsnaam wordt gebruikt. Dat neemt niet weg dat indien een domeinnaam identiek is aan een handelsnaam, en – zoals tegenwoordig niet ongebruikelijk is – het gebruik daarvan vrijwel gelijk opgaat met het gebruik van de handelsnaam, het gebruik van een domeinnaam die gelijk is aan een in verband met verwarringsgevaar verboden handelsnaam in strijd is met de maatschappelijke zorgvuldigheid, aangezien ook door dat gebruik van de domeinnaam verwarring kan optreden. 19. Rechtbank Amsterdam 24 november 2010 (Kim Holland vs. 123Video), boek9 9248

Verdachte is in eerste instantie veroordeeld tot een geldboete wegens het vernielen van een kievitsei. Verweer: dat verNr. 1 februari 2011

IR2011_01.indb 25

Tijdschrift voor Internetrecht

25

18-3-2011 13:49:28


Jurisprudentie

Onrechtmatige daad, video website, user-generated content, positie tussenpersoon, platformbeheerder, hosting provider, auteursrecht, faciliteren, openbaar maken, inbreuk op auteursrecht, art. 6:196c lid 4 BW

ter zake gedane verzoek van de verdediging te voldoen. De rechtbank wijst dit verzoek af. Nu de gegevensdrager is gebruikt voor het begaan van het feit, onttrekt de rechtbank de in beslag genomen gegevensdrager aan het verkeer.

Videoplatform 123Video biedt gebruikers de mogelijkheid om films te uploaden. Een onbekende gebruiker heeft zonder toestemming films geupload waar Kim Holland het auteursrecht over heeft. Heeft 123Video auteursrechtelijke werken geopenbaard? Ja. 123Video controleer de categorie-indeling en verplaatst films zonodig, zij converteert films die door gebruikers worden geupload naar Flashvideoformaat, houdt een teller bij, plaatst de meest bekeken films apart, biedt gelegenheid voor commentaar en maakt van iedere film een still. Van louter faciliteren door 123Video is geen sprake, en 123Video heeft als openbaarmaker van de op haar website geplaatste fragmenten van Kim Holland films te gelden. 123Video laat zich wel degelijk in met de van gebruikers afkomstige informatie, en heeft controle over die informatie, en de gebruikers van de website van 123Video handelen in zekere zin onder toezicht van 123Video. Het beroep van 123Video op art. 6:196c lid 4 BW slaagt daarom niet.

22. Rechtbank ’s-Gravenhage 26 november 2010 (opzet kinderporno), LJN BO5184

20. Centrale Raad van Beroep 25 november 2010 (driesterabonnement), LJNBO7642

Ambtenarenrecht, kenbaarheid, kenbaar De Raad ziet geen grond voor de stelling van appellante, dat het nieuwe systeem van tegemoetkomingen onvoldoende kenbaar zou zijn geweest. Uit de gedingstukken blijkt immers dat via de internetsite Peoplepoint van het ministerie van Defensie informatie over het nieuwe beleid ter uitvoering van de wijziging van art. 11 van de VKR beschikbaar was. Iedere medewerker die een NS-abonnement ging bestellen, werd via het verplicht doorlopen van de zogenaamde aanspraakdialoog op internet automatisch geïnformeerd over de reikwijdte van zijn of haar nieuwe aanspraak. 21. Rechtbank ’s-Gravenhage 26 november 2010 (privé-foto’s op harde schijf), LJN BO5163

Strafrecht, kinderporno, downloaden, onttrekking aan het verkeer, harde schijf, onredelijk bezwarend, teruggave van in beslag genomen computer, art. 36b Sr, art. 36c Sr Verdachte wordt veroordeeld voor het in bezit hebben van kinderpornografische afbeeldingen en films. De verdediging verzoekt teruggave van de in beslag genomen computer na verwijdering van de kinderpornografische bestanden, dan wel teruggave van de zich tevens op die computer bevindende privé-foto’s die met name de echtgenote van verdachte zeer dierbaar zijn. Om de harde schijf vrij van kinderporno terug te geven, dan wel de voor verdachte cq. diens echtgenote dierbare bestanden terug te vinden, is een arbeidsintensieve bewerking van die schijf nodig. Gelet op de beperkte opsporingscapaciteit van de politie, afgewogen tegen het feit dat verdachte zelf de bestanden op dezelfde gegevensdrager bij elkaar heeft gezet, acht de rechtbank het onredelijk bezwarend om aan het 26

IR2011_01.indb 26

Strafrecht, kinderporno, downloaden, bekijken in webbrowser, bezit, beschikkingsmacht, opzet, wetenschap van bestaan, wetenschap van beschikking, wetenschap van kinderpornografische aard van afbeelding Toetsingskader: In zijn conclusie bij het arrest van de Hoge Raad van 26 oktober 2010 (LJN BO1713) heeft de advocaat generaal de criteria voor het aannemen van bezit van kinderporno als volgt opgesomd. Als essentieel kenmerk van bezit dient beschikkingsmacht te worden aangemerkt. Het in bezit hebben van een elektronisch bestand dat een afbeelding van kinderpornografische aard inhoudt, veronderstelt de mogelijkheid om te bepalen waar het bestand zich bevindt en daarmee de mogelijkheid om zich van dat bestand te ontdoen. Indien het bestand is vastgelegd op een gegevensdrager, ligt in de beschikkingsmacht over die gegevensdrager de beschikkingsmacht over de daarop vastgelegde gegevens, besloten. Bezit veronderstelt bovendien opzet, hetgeen in dit geval wil zeggen: (1) wetenschap van het bestaan van de gegevensdrager en het bestand, (2) wetenschap van de beschikking die men daarover heeft en (3) wetenschap van de kinderpornografische aard van de betreffende afbeelding. Voorwaardelijk opzet is daarbij – telkens – voldoende. Het downloaden van bestanden die afbeeldingen bevatten waarvan de naamgeving over het karakter van die afbeeldingen weinig twijfel laat bestaan, is een bewuste blootstelling aan de aanmerkelijke kans dat men aldus kinderpornografisch materiaal binnenhaalt. In casu: In de laptop zijn de bestanden van kinderpornografische aard aangetroffen in de map met tijdelijke internet bestanden. Deze bestanden konden nog benaderd worden. Van opzet op bezit is echter niet gebleken. Immers blijkt niet uit het dossier dat verdachte ook wist dat die bestanden op zijn computer stonden dan wel zich bewust is geweest dat die bestanden nog benaderbaar waren. Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat verdachte een specifiek op het in bezit verkrijgen van een bestand van kinderpornografische aard gerichte handeling heeft uitgevoerd. Het louter bekijken van dergelijke bestanden in de webbrowser, is in beginsel onvoldoende voor het aannemen van bezit zolang niet blijkt van een handeling welke erop is gericht om, onafhankelijk van de bron, over het bestand te kunnen beschikken, bijvoorbeeld door deze op een andere gegevensdrager, off- dan wel online, op te slaan. Dit is slechts anders indien blijkt dat verdachte zich bewust was van de opslag in de map met tijdelijke internetbestanden en zo getracht heeft zich de beschikkingsmacht over het bestand van kinderpornografische aard te verschaffen. Van het een noch het ander is gebleken. Volgt vrijspraak.

Tijdschrift voor Internetrecht

Nr. 1 februari 2011

18-3-2011 13:49:28


Jurisprudentie

23. Gerecht in eerste aanleg van Curaçao 29 november 2010 (Holister), LJN BO6760

Merkenrecht, website, bestaan van website, wereldwijde gerichtheid Geschil over merken HOLLISTER en HOLISTER. Verweerder Rewachand bestrijdt de algemene bekendheid van het HOLLISTER CO. ten tijde van het depot van HOLISTER. Het gerecht volgt Rewachand in dit verweer. Uit het door eiser JMH aangedragen materiaal volgt niet de algemene bekendheid van HOLLISTER CO. ten tijde van het depot van HOLISTER in 2007. De gerechtelijke beoordeling in Korea betreft niet de situatie in de Nederlandse Antillen, nog daargelaten dat het gerecht en niet een Koreaanse rechter moet beoordelen of er sprake is van een algemeen bekend merk in de zin van de hier geldende wetgeving. Het door JMH overgelegde jaarverslag ziet op 2008 en geeft geen cijfers over (internet)verkopen van JMH in de voormalige Nederlandse Antillen. Van de website www.hollister.com is niet duidelijk of deze reeds op 14 mei 2007 bestond. Daarbij leidt een website nog niet noodzakelijk tot het oordeel dat de daarop geadverteerde merken, algemeen bekende merken zijn. Daarvoor dient namelijk gesteld en bij betwisting te worden bewezen dat de overgrote meerderheid van het daarvoor in aanmerking komende publiek met het merk bekend is. 24. Rechtbank Roermond 30 november 2010 (herkenning via Hyves), LJN BO6030

Strafrecht, Hyves, herkenning via Hyves Overval op woning, voor zover voor internetrecht van belang: De rechtbank is van oordeel dat de herkenning van verdachte door slachtoffer naar aanleiding van de foto’s van de internetsite ‘Hyves.nl’ betrouwbaar is en derhalve tot het bewijs kan worden gebezigd. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat deze herkenning vlak na de overval heeft plaatsgevonden, slachtoffer een zeer duidelijke en emotionele reactie heeft gegeven bij het zien van de foto van verdachte. 25. Centrale Raad van Beroep 30 november 2010 (bijstand muziekdocent), LJN BO5968

Bijstand, internetpagina’s, werkzaamheden, inlichtingenverplichting De Raad volgt de rechtbank niet in haar oordeel dat appellant kan worden geacht op geld waardeerbare activiteiten te hebben verricht in een bepaalde periode. Weliswaar bevinden zich in de gedingstukken diverse afdrukken van internetpagina’s waarin appellant wordt genoemd als muziekdocent, maar hieruit kan op zichzelf volgens de Raad niet worden afgeleid dat appellant gedurende deze maanden daadwerkelijk muziekles heeft gegeven. 26. Voorzieningenrechter ´s-Hertogenbosch 2 december 2010 (CWS vs. Boco), B9 9254

Executiegeschil, Google, handelsnaam, website, domeinnaam, cache, buitenlandse vennootschappen, LinkedIn, art. 5 Hnw

Nr. 1 februari 2011

IR2011_01.indb 27

Executiegeschil. Doel en strekking van het eerdere vonnis was het uitsluiten van de mogelijkheid van verwarring bij het publiek die zou kunnen ontstaan door het gebruik door CWS van de handelnaam CWS-boco en/of enige handelsnaam waarin het woord ‘boco’ voorkomt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan het enkele feit dat men via in google ingevoerde zoektermen met het woord ‘boco’ resultaten krijgt die (indirect) in verband zijn te brengen met CWS, niet worden gekwalificeerd als handelsnaamgebruik waardoor verwarring te vrezen valt in de zin van art. 5 Hnw. CWS heeft erop gewezen dat een groot aantal van de door de deurwaarder gevonden pagina’s afkomstig zijn uit het cachegeheugen van Google, deze pagina’s zijn in werkelijkheid al aangepast. Echter, CWS is niet veroordeeld tot het wissen van haar geschiedenis. Met betrekking tot buitenlandse vennootschappen: Het is CWS als enige vennootschap in een internationale groep verboden de naam ‘boco’ in haar handelsnaam te voeren, maar dit verbod geldt niet voor de buitenlandse vennootschappen. Met betrekking tot wat werknemers op LinkedIn zetten: Van CWS kan gelet op de veroordeling wellicht verwacht worden dat zij haar werknemers erop wijst dat deze zich bewust dienen te zijn van de (handels)naamwijziging die CWS opgelegd heeft gekregen en dat zij, indien zij namens CWS handelen, met deze nieuwe naam naar buiten moeten trden, maar het noemen van de voormalige naam van CWS op een site als LinkedIn is niet te beschouwen als een handeling door deze werknemers namens CWS en kan daarom niet gezien worden als het voeren van een handelsnaam door CWS. Met betrekking tot speciale evenement-website: Het feit dat de website niet beheerd werd door CWS zelf en tot stand kwam voor de uitspraak van de rechtbank leidt tot de conclusie dat dit geen gebruik van de handelsnaam door CWS oplevert in strijd met het vonnis. 27. HvJ EU 2 december 2010 (Ker-Optika), zaak C-108/09

E-commerce, contactlenzen via internet, Richtlijn 200/31/EG, e-commerce richtlijn, informatiemaatschappij, Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, art. 34 VWEU, art. 36 VWEU Nationale regels inzake de verkoop van contactlenzen vallen binnen de werkingssfeer van richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt („richtlijn inzake elektronische handel’), voor zover zij de overeenkomst voor de verkoop van deze lenzen via internet betreffen. Nationale voorschriften betreffende de levering van deze lenzen vallen daarentegen buiten de werkingssfeer van deze richtlijn. De art. 34 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en 36 VWEU alsook richtlijn 2000/31 moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling volgens welke contactlenzen uitsluitend in speciaalzaken voor medische hulpmiddelen mogen worden verkocht.

Tijdschrift voor Internetrecht

27

18-3-2011 13:49:28


Jurisprudentie

28. Hoge Raad 7 december 2010 (gewoonte kinderporno), LJN BN8215

Kinderporno, een gewoonte maken, art. 240b Sr Het Hof heeft kennelijk en niet onbegrijpelijk uit de gebezigde bewijsmiddelen afgeleid dat de verdachte gedurende de bewezenverklaarde periode van bijna drie jaren telkens afbeeldingen en films heeft gedownload, opgeslagen en bewaard in vele mappen, op twee harde schijven en op honderden dvd’s en dat hij aldus zijn bezit van die afbeeldingen en gegevensdragers in de loop van die periode heeft uitgebreid en aangevuld tot een verzameling die ongeveer 41.213 kinderpornografische multimediafiles bevat. Daarvan uitgaande heeft het Hof kunnen oordelen dat de verdachte van in bezit hebben van die afbeeldingen en gegevensdragers als bedoeld in art. 240b Sr ‘een gewoonte heeft gemaakt’ in de zin van het tweede lid van die bepaling. 29. Voorzieningenrechter ’s-Gravenhage 8 december 2010 (Playseats B.V.) IT 179

Merkenrecht, gerichtheid van website op Nederland, eBay, buitenlandse website, taal, Nederlandse taal, Google vertaalmodule, machinevertaling Geschil over merkinbreuk komt neer op de vraag of website zich richt op Nederlandse markt. De betreffende webshop van Y en Playseat GmbH is opgezet in het Duits voor Duitsland en door de uitbater van eBay gekoppeld, zodat deze Duitse websinkel met zekere Nederlandse standaardteksten opduikt op eBay.nl. Het enkele gegeven dat eBay zijn buitenlandse databases met elkaar in verbinding heeft gebracht en aldus via eBay.nl ook het aanbod van buitenlandse aanbieders op buitenlandse (bijvoorbeeld, zoals in het onderhavige geval: Duitse) versies van eBay weergeeft, levert naar voorlopig oordeel geen voldoende gerichtheid op Nederland op in de zin van de vaste rechtspraak terzake. Dit is naar voorlopig oordeel namelijk op een lijn te stellen met de omstandigheid dat buitenlandse websites vanuit Nederland ook bereikbaar zijn, maar daarmee is naar vaste rechtspraak nog geen sprake van gerichtheid op Nederland in de thans aan de orde zijnde zin. De ‘Nederlandse taal’ component uit de op Duitsland gerichte website betreft een standaard Google vertaalmodule in de heading van deze website, die aangeklikt kan worden en vervolgens zorgt voor een (rudimentaire) zogenoemde machinevertaling in (onder meer) het Nederlands. Ook dat is naar voorlopig oordeel niet genoegzaam om van gerichtheid op Nederland te kunnen spreken. 30. Rechtbank Utrecht 8 december 2010 (OV-chipkaart), LJN BO6723

Strafrecht, computervredebreuk, OV-chipkaart, art. 138a Sr, art. 232 Sr, art. 234 Sr Verdachte bekent dat hij bezig is geweest met het hacken van de OV-chipkaart en dat hij bewust met dat doel de benodigde apparatuur heeft aangeschaft. Verdachte verklaart dat hij een kaartlezer heeft aangeschaft voor € 30,-, dat hij de benodigde software van internet heeft gedownload en dat hij een zogenaamde tool heeft gebruikt om de beveiliging van 28

IR2011_01.indb 28

de kaart te ontsleutelen. Verdachte verklaart voorts dat hij met een door hem geschreven programma telkens het image van de onvervalste kaart heeft gelezen en een bedrag van € 115,- aan reissaldo op de OV-kaarten heeft gestort. De anonieme, lege, OV-chipkaarten verkocht verdachte. Verdachte is OV-chipkaarten binnengedrongen die eigendom zijn van een bedrijf en heeft daarbij, door onder meer speciaal daarvoor aangeschafte computerapparatuur, de beveiliging doorbroken. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan computervredebreuk, het opzettelijk vervalsen van OV-chipkaarten en het voorhanden hebben van computerapparatuur en software om de OV-chipkaarten te vervalsen. Verdachte heeft bewust dergelijke strafbare feiten begaan. Dat verdachte hiermee de tekortkomingen van de OV-chipkaart wilde aantonen waarbij hij niet uit was op het verkrijgen van eigen voordeel, doet aan de strafbaarheid niet af. Volgt veroordeling tot 60 uur werkstraf en een maand voorwaardelijke gevangenisstraf. 31. Sector kanton rechtbank Utrecht 8 december 2010 (Gay Group), IT 189

Onrechtmatige daad, spam, overeenkomst, algemene voorwaarden, wanprestatie, boetebeding Gay Group exploiteert website Gay.nl. Gedaagde had commerciële berichten verstuurd in strijd met de algemene voorwaarden. De kantonrechter oordeelt dat er tussen partijen een overeenkomst tot het gebruik van de website Gay.nl tot stand is gekomen. Gay Group heeft gesteld dat het niet mogelijk is van haar website gebruik te maken zonder dat ter gelegenheid van de registratie wordt aangevinkt dat wordt ingestemd met haar algemene voorwaarden. Met Gay Group is de kantonrechter van oordeel van het aantal berichten dat in korte tijd werd verzonden erop wijst dat de website werd gebruikt voor een ander doel dan het leggen van privé contacten met andere homoseksuelen. Dat het hier een commercieel gebruik betrof, volgt tevens uit het fiet dat de gebruikers van Gay.nl werden bewogen te bellen met de door gedaagde zakelijk geëxploiteerde 0906-telefoonlijn. Met betrekking tot boetebeding: Zoals uit art. 6:91 BW volgt kan een dergelijk beding strekken zowel tot vergoeding van schade als (enkel) tot aansporing tot nakoming. De kantonrechter begrijpt Gay Group aldus dat het haar om de preventieve werking van het boetebeding te doen is. Dat de boete wordt bepaald op 500 euro per gebeurtenis is hiermee niet onverenigbaar. 32. Rechtbank ’s-Hertogenbosch 9 december 2010 (verkeersbesluit Boxtel), LJNBO6784

Bestuursrecht, ter inzage leggen via internet, art. 3:11 Awb De rechtbank is van oordeel dat de besluitvorming in strijd met art. 3:11, eerste lid, van de Awb heeft plaatsgevonden. In dit artikellid is – kort gezegd – bepaald dat de stukken die betrekking hebben op het te nemen besluit, en die redelijkerwijs nodig zijn voor de beoordeling van het ontwerp, ter inzage moeten worden gelegd.

Tijdschrift voor Internetrecht

Nr. 1 februari 2011

18-3-2011 13:49:29


Jurisprudentie

Voor zover verweerder stelt dat (de informatie vermeld in) het verkeersplan als bekend mag worden verondersteld omdat het op internet is te raadplegen, had het op de weg van verweerder gelegen hiervan bij de terinzagelegging mededeling te doen. 33. Hof Amsterdam 14 december 2010 (Kim Holland vs. 123Video), Boek9 9289

Doorgeven NAW-gegevens, user-generated content, positie tussenpersoon, internet service provider, ISP, auteursrechtinbreuk, algemene voorwaarden, vrijwaring, contractuele vrijwaringsplicht, belangenafweging, 4-stappentoets Lycos/Pessers, subsidiariteit Hoger beroep van Voorzieningenrechter Amsterdam 29 oktober 2009 (123Video), Boek9 8312. Een gebruiker van 123Video, een user-generated video website, heeft porno-video van en met Kim Holland geupload. Daardoor heeft de uploader de tussen hem en 123Video geldende algemene voorwaarden geschonden. 123Video wil van ISP Ziggo de NAW-gegevens van deze uploader. Het belang van 123Video bij het in vrijwaring kunnen oproepen van de gebruiker van het emailadres is op zichzelf genomen een reëel en in beginsel ook zwaarwegend belang. Anders dan Ziggo aanvoert, is daarbij niet beslissend of de gestelde auteursrechtinbreuk van X ook jegens 123 Video onrechtmatig is. Het gaat erom of voldoende aannemelijk is dat 123Video als gevolg van de handelwijze van X schade heeft geleden en dat X daarvoor jegens 123Video aansprakelijk is. Dat is hier het geval. In dit kort geding is voldoende aannemelijk geworden dat X bij zijn inschrijving als deelnemer deze algemene voorwaarden heeft aanvaard. Voorshands dient dan ook van het bestaan van een contractuele vrijwaringsplicht te worden uitgegaan. De belangen van Ziggo bij het niet verstrekken van de NAWgegevens dienen in dit geval te prevaleren. 123Video heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er in het onderhavige geval geen minder ingrijpende mogelijkheden bestonden de door haar benodigde gegevens van X te achterhalen. Het hof wijst er in dit verband in de eerste plaats op dat 123Video ervoor heeft gekozen het door haar geëxploiteerde internetplatform (een ‘user generated video website’) zo op te zetten dat deelnemers zich uitsluitend met een e-mailadres behoeven te identificeren, alsmede met een niet zonder meer op de deelnemer te herleiden gebruikersnaam en met een geboortedatum. 34. Rechtbank Utrecht 15 december 2010 (stopkinderpornonu), LJN BO7295

Onrechtmatige daad, pedojagen, stopkinderpornonu, persoonlijke levenssfeer, vrijheid van meningsuiting, eigenrichting De voorzieningenrechter is van oordeel dat gedaagde door het verspreiden van de flyers, waarin wordt vermeld dat eiser een veroordeelde pedoseksueel is en zijn naam en adres wordt genoemd, en zijn publicatie van 21 december 2009, waarbij eveneens tot eiser herleidbare persoonsgegevens worden vermeld en hij een pedoseksueel wordt genoemd, heeft gehandeld in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt en daarbij inNr. 1 februari 2011

IR2011_01.indb 29

breuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van eiser. Gelet op de emoties die bij het publiek ten aanzien van pedoseksuelen leven, hadden de flyers, de protestmars en de publicatie van 21 december 2009 als voorzienbaar en te verwachten neveneffect dat eiser door derden op onrechtmatige wijze met zijn verleden zou worden geconfronteerd. Dit is feitelijk ook gebeurd. Eiser heeft gesteld dat hij naar aanleiding van de acties van gedaagde het afgelopen jaar door buurtbewoners zodanig is getreiterd en geïntimideerd dat in samenspraak met politie, justitie en de burgemeester is besloten dat verhuizing naar een andere gemeente noodzakelijk is. Dit is door gedaagde niet betwist. Het recht op vrijheid van meningsuiting waar gedaagde zich op beroept, weegt in de gegeven omstandigheden niet dusdanig zwaar dat het onrechtmatige karakter aan het verspreiden van de flyers, het organiseren van de protestmars en de publicatie van 21 december 2009 komt te ontvallen. De voorzieningenrechter acht de - voor gedaagde voorzienbare - persoonlijke gevolgen van deze acties voor eiser onnodig groot. Het maatschappelijke belang van bescherming van kinderen en hun ouders voor pedoseksuelen, waarvoor gedaagde zich sterk zegt te maken, dient naar het oordeel van de voorzieningenrechter op een andere wijze te worden behartigd. De handelwijze van gedaagde werkt eigenrichting in de hand. Hiervoor kan in rechte geen steun worden gevonden. Het is de taak van de overheid om ervoor te zorgen dat de veiligheid van het publiek op afdoende wijze wordt gegarandeerd door het inzetten van geëigende instrumenten. 35. Sector kanton rechtbank ’s-Hertogenbosch 16 december 2010 (cursus binnenhuisarchitectuur), LJN BO7891

E-commerce, algemene voorwaarden, email, annulering, art. 7:46i BW, art. 7:46d BW, beëindiging, ontbinding, bedenktijd, afkoelingsperiode Op 25 september 2009 heeft eiseres met gedaagde via internet een overeenkomst gesloten met betrekking tot de cursus Binnenhuisarchitectuur. Op de overeenkomst zijn de algemene voorwaarden van toepassing: ‘bij annulering korter dan één maand voor aanvang van de cursus is de consument 50% van de overeengekomen prijs verschuldigd(...) ‘ Bij e-mail van 30 september 2009 heeft gedaagde aan eiseres de volgende tekst gezonden: ‘Hierbij verander ik de aanvraag Binnenhuisarchitectuur maandag overdag. Deze cursus wil ik graag maandagavond start 02-10-2009 in Eindhoven volgen. Gaarne ontvang ik een bevestiging.’ Gedaagde heeft de cursus per e-mail op 9 oktober 2009 geannuleerd. Kantonrechter: Gedaagde heeft met haar e-mail van 9 oktober 2009 niet tijdig de overeenkomst van 25 september 2009 beëindigd, nu op 9 oktober 2009 meer dan zeven werkdagen (als bedoeld in art. 7: 4i lid 1 jo. 46 d lid 1 Burgerlijk Wetboek) sinds de inschrijving verstreken waren. 36. Rechtbank ‘s-Gravenhage 20 december 2010 (Tempur vs. The Energy+ Company), boek9 9300

Tijdschrift voor Internetrecht

29

18-3-2011 13:49:29


Jurisprudentie

Adwords, vergelijkende reclame, ongerechtvaardigd voordeel, art. 6:194a BW, art. 9 GMVo Naar voorlopig oordeel heeft Energy+ op zich terecht aangevoerd dat de advertenties die verschijnen na invoering van de adwords moeten worden aangemerkt als vergelijkende reclame in de zin van art. 6:194a lid 1 BW. De advertenties van Energy+ zijn immers een vorm van reclame waarin het Gemeenschapsmerk TEMPuR, en daarmee Tempur en de TEMPUR-producten, in ieder geval impliciet worden genoemd. De advertenties verschijnen na invoering van de adwords als zoekterm en worden weergegeven op een scherm waarop die adwords ook nog te zien zijn. Gelet daarop moet worden aangenomen dat de gemiddelde consument een verband zal leggen tussen de advertenties en de adwords. Dat er sprake is van vergelijkende reclame brengt mee dat Tempur zich niet op grond van haar merkrechten kan verzetten tegen die reclame voor zover de reclame voldoet aan de in art. 6:194a lid 2 BW genoemde voorwaarden. Voorshands moet worden aangenomen dat het einkele feit dat na invoering van de adwords een advertentie van Energy+ verschijnt, geen oneerlijk voordeel in de zin van art. 6:194a lid 2 sub g oplevert en daarmee ook geen ongerechtvaardigd voordeel in de zin van art. 9 lid 1 sub c GMVo. Naar voorlopig oordeel is het gebruik van merken als adwords noodzakelijk voor een doeltreffende reclame op internet. Vergelijkende reclame kan namelijk alleen doeltreffend zijn als de reclame het publiek bereikt dat primair geïnteresseerd is in de producten van een concurrent. Juist dat kan worden bewerkstelligd door een merk van een concurrent als adwords te gebruiken. Echter de advertenties van Energy+ maken geen, althans geen duidelijk onderscheid tussen de producten van Tempur en energy+, daarom voldoen zij niet aan de voorwaarden voor een rechtmatige vergelijkende reclame en merkgebruik. 37. Hof ’s-Gravenhage 22 december 2010 (Strafzaak e-Donkey indexeringsites), LJN BO8239

Strafrecht, auteursrecht, eDonkey, eDonkey2000, beginsel van behoorlijke procesorde, peer-to-peer, Aanwijzing intellectuele eigendomsfraude, redelijk vermoeden van schuld, strafrechtelijke handhaving, civielrechtelijke handhaving, art. 27 Sr Hoger beroep van Rechtbank Rotterdam 24 juli 2007, LJN BB0268; strafzaak tegen aanbieders van e-Donkey indexeringsites Releases4U. Naar het oordeel van het hof is noch uit het dossier, noch uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat - op het moment dat door de officier van justitie werd besloten tot het entameren van strafrechtelijke vervolging tegen de verdachte - sprake was van een redelijk vermoeden van schuld dat de verdachte zich, al dan niet samen met de medeverdachten, bezig hield met het op grote schaal inbreuk maken op auteursrechten. In het dossier zijn evenmin gronden te vinden waarop, op het moment van de beslissing van de officier van justitie om strafrechtelijke dwangmiddelen toe te passen in de zaak tegen de verdachte, een redelijk vermoeden van schuld ten aanzien van de verdachte in verband met de overige in de

30

IR2011_01.indb 30

Aanwijzing genoemde criteria voor strafrechtelijke handhaving zou kunnen worden gebaseerd. Voorts heeft de getuige verklaard dat het gebruikelijk was dat de FIOD na ontvangst van door Stichting Brein opgestelde dossiers nader onderzoek verrichtte voordat werd overgegaan tot strafrechtelijke handhaving. Het hof stelt echter vast dat uit het dossier niet blijkt dat dergelijk onderzoek in de onderhavige zaak heeft plaatsgevonden, zodat het ervoor moet worden gehouden dat slechts de door Stichting Brein aangeleverde dossiers als grondslag hebben gediend voor de beslissing van het openbaar ministerie om ten aanzien van de verdachte over te gaan tot strafrechtelijke handhaving. Alles overwegende is het hof van oordeel dat het Openbaar Ministerie – gelet op de in de Aanwijzing vermelde criteria voor strafrechtelijke handhaving – niet in redelijkheid tot zijn vervolgingsbeslissing heeft kunnen komen en dat het openbaar ministerie met zijn beslissing om in de zaak tegen de verdachte over te gaan tot strafrechtelijke handhaving de beginselen van behoorlijke procesorde heeft geschonden. Naar het oordeel van het hof dient het Openbaar Ministerie dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vervolging van de verdachte. 38. Voorzieningenrechter Amsterdam 24 december 2010 (ex parte bevel ABN Amro), Boek9 9329

Merkenrecht, hyperlinks, merkinbreuk, afschermen NAW-gegevens, registratie domeinnamen, WIPO complaint, art. 1019i Rv Gerequestreerden dienen het gebruik van de tekens ABN, ABN Amro, Tradebox en Trade Globe en van de domeinnamen abnamromarkets.info, tradebox.info en tradeglobe. info te staken en gestaakt te houden. De domeinnamen linkten door naar pornografische websites en sites met kritiek op ABN Amro. ABN Amro had geconstateerd dat de betreffende domeinnamen waren geregistreerd door een bedrijf uit de VS, die het voor haar klanten mogelijk maakt NAW-gegevens af te schermen bij de registratie van domeinnamen. Naar aanleiding van door ABN Amro ingediend WIPO complaint heeft het bedrijf de gegevens van de werkelijke eigenaar van de domeinnamen vrijgegeven. 39. Hof Amsterdam 28 december 2010 (Travelcard), LJN BP1382

Merkenrecht, Adwords, verwarringsgevaar, Benelux Verdrag inzake de intellectuele eigendom, art. 2.20 lid 1 sub b BVIE, art. 2.23 lid 1 sub b BVIE Aangenomen moet worden dat de aanduiding ‘travelcard’ een rechtsgeldig merk is, zij het met een zwak onderscheidend vermogen en een navenant beperkte beschermingsomvang. Het gebruik van het (aaneengeschreven) adword ‘travelcard’ door MTC teneinde internetgebruikers op de door haar aangeboden diensten te attenderen doet, gelet op de evidente verwijzing naar het teken waaronder TC haar diensten op de markt brengt, verwarringsgevaar ontstaan met betrekking tot de herkomst van de aangeboden diensten en vormt naar het voorlopig oordeel van het hof inbreuk op het merkrecht van TC waartegen deze zich (in ieder geval) op grond van art. 2.20 lid 1 sub b Benelux Verdrag inzake

Tijdschrift voor Internetrecht

Nr. 1 februari 2011

18-3-2011 13:49:29


Jurisprudentie

de intellectuele eigendom (BVIE) kan verzetten. In verband met het beschrijvende karakter van de bestanddelen van dat merk geldt dit echter niet voor het gebruik als zoekterm van de afzonderlijke woorden ‘travel’ en ‘card’ noch voor de combinatie daarvan als de woorden los worden geschreven. Mede gelet op het bepaalde in art. 2.23 lid 1 sub b BVIE brengt het feit dat het om een betaalkaart (card) gaat die bestemd is om brandstof te betrekken voor het vervoer/reizen (travel) per auto mee dat het gebruik van de hierbedoelde zoektermen concurrenten in beginsel vrij moet staan. 40. Sector kanton rechtbank Alkmaar 3 januari 2011 (schuldhulpverlening), LJN BP1004

Verbintenissenrecht, dienstverlening via internet, schuldhulpverlening via internet, nietige overeenkomst, Wet op het consumentenkrediet, art. 48 WCK, art. 3:40 lid 1 BW Eiser, niet erkend als een schuldhulpverlenende instantie, biedt via internet zijn diensten aan als schuldbemiddelaar. Omdat hij geen kredietinstelling is als bedoeld in art. 48 lid 1 van de WCK is sprake van een nietige overeenkomst met gedaagde. Vordering van eiser wordt afgewezen, en de uit kracht van de nietige overeenkomst aan eiser verrichte betalingen zijn onverschuldigd gedaan en komen dus voor ongedaanmaking in aanmerking. 41. Rechtbank Rotterdam 6 januari 2011 (aftapverplichting KPN), LJN BP0012

Bestuursrecht, aftapverplichting, emailtaps, inkomende email, uitgaande email, IP-tapbevel, gerechtvaardigd vertrouwen Naar het oordeel van de rechtbank heeft KPN aangetoond noch aannemelijk gemaakt dat zij op basis van afspraken het gerechtvaardigd vertrouwen kon hebben dat, ondanks de inhoud van de afgegeven bijzondere lasten, geen uitgaande e-mail hoefde te worden getapt, dan wel dat om een IPtap gevraagd zou worden op het moment dat het bevoegd gezag uitgaande e-mail zou willen laten aftappen. Uit de diverse door KPN overgelegde documenten en gespreksverslagen blijkt niet dat er duidelijke en concrete afspraken zijn gemaakt waaruit een dergelijk vertrouwen kon worden afgeleid. Gelet op het vorenstaande staat vast dat KPN art. 13.2, tweede en derde lid, alsmede art. 13.2a, eerste en tweede lid, van de Tw heeft overtreden. Het is voor KPN, na enige investeringen, technisch mogelijk om te voldoen aan een bijzondere last tot het (afzonderlijk) aftappen van uitgaande e-mail. KPN heeft het dus in haar macht om aan de last feitelijk uitvoering te geven. Gelet hierop heeft verweerder, alle belangen afwegend, in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik kunnen maken. 42. HR 11 januari 2011 (All Cops Are Bastards), LJN BP0291

Strafrecht, zoekmachine, internetsites, A.C.A.B., feit van algemene bekendheid Het Hof heeft geoordeeld dat A.C.A.B. een afkorting is van All Cops Are Bastards en dat de betekenis van deze afkorNr. 1 februari 2011

IR2011_01.indb 31

ting als een feit van algemene bekendheid heeft te gelden. Het was voor het Hof niet zonder meer duidelijk dat dit een feit van algemene bekendheid was. Het Hof heeft zich omtrent dat gegeven buiten het onderzoek op de terechtzitting om doen voorlichten. Geen rechtsregel dwingt de rechter ertoe een algemeen bekend gegeven bij het onderzoek op de terechtzitting ter sprake te brengen. Indien echter niet zonder meer duidelijk is of het gaat om een algemeen bekend gegeven, behoort de rechter dat gegeven aan de orde te stellen bij de behandeling van de zaak op de terechtzitting. De processen-verbaal van de terechtzittingen houden dienaangaande niets in. Opmerking verdient nog dat het in dit verband moet gaan om een feit dat in Nederland van algemene bekendheid is. Daartoe is het aantal treffers bij het zoeken in alle, ook anderstalige, internetsites niet zonder meer redengevend. Hetzelfde geldt voor het aantal treffers van de gebezigde zoekmachine waarop het Hof zich heeft beroepen, zonder evenwel te verduidelijken op welke of wat voor soort internetsites die treffers betrekking hebben. Volgt vernietiging van de bestreden uitspraak en terugverwijzing naar het Hof ‘s-Gravenhage. 43. Rechtbank Zutphen 12 januari 2011 (zip-bestanden), LJN BP0616

Kinderporno, bewijs, opzet Verdachte heeft al in het begin van het onderzoek aangeven dat de laptop waarop het kinderpornografische materiaal is aangetroffen niet uitsluitend door hem werd gebruikt. Op dit punt is geen nader onderzoek verricht. Zo is er geen informatie of er naast het (gebruikers)account van verdachte ook nog een of meer andere (gebruikers)accounts aanwezig waren, of deze al dan niet door een wachtwoord was/waren afgeschermd en of het/deze wachtwoord(en) bij de andere gebruiker(s) bekend was/waren. Uit een aanvullend proces-verbaal blijkt dat niet vastgesteld kan worden of de gebruiker van de betreffende laptop de ZIP-bestanden zelf heeft voorzien van een wachtwoord of dat deze ZIP-bestanden reeds van een wachtwoord waren voorzien en zo door de gebruiker van de laptop is ontvangen. Het onderzoek geeft verder geen uitsluitsel over de vraag of de opgeslagen ZIP-bestanden op enig moment zijn geopend. Dit zou een aanwijzing kunnen opleveren dat één van de gebruikers van de laptop inderdaad beschikte over een wachtwoord. Het verweer van verdachte dat mogelijk anderen onder zijn (gebruikers)account naar pornografische bestanden hebben gezocht, deze hebben gedownload en vervolgens hebben opgeslagen of dat de afbeeldingen versluierd en versleuteld zijn meegekomen met ander pornografische materiaal kan gelet op bovenstaande overwegingen onvoldoende worden weerlegd. Het valt derhalve niet uit te sluiten dat verdachte niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de tenlastegelegde kinderpornografische afbeeldingen op de laptop. Ook valt uit de bewijsmiddelen niet met voldoende zekerheid af te leiden dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans kinderpornografisch materiaal in zijn bezit te hebben. Daarom zal verdachte worden vrijgesproken.

Tijdschrift voor Internetrecht

31

18-3-2011 13:49:29


Jurisprudentie

44. Voorzieningenrechter Breda 17 januari 2011 (oordopjesmoord), LJN BP1094

Auteursrecht, foto’s op internet, toestemming, openbaar maken Voor zover voor internetrecht van belang: De voorzieningenrechter stelt voorop dat het maken van een foto van een foto waarop auteursrecht rust, eveneens tot inbreuk van het auteursrecht leidt. Auteursrecht is een absoluut recht en de rechthebbende heeft dan ook de keuze om een derde die die foto gebruikt wel of niet hierop aan te spreken. In ieder geval is toestemming van de rechthebbende voor gebruik van de foto noodzakelijk, welke toestemming hier ontbreekt. De omstandigheid dat er een aantal foto’s op het internet vrij toegankelijk is, impliceert nog niet dat het daarom eenieder vrij staat om de foto’s nog verder, zonder toestemming, openbaar te maken. Er is daarom sprake van inbreuk op het auteursrecht, zodat eiseres in beginsel recht heeft op vergoeding van de door haar geleden materiële schade. 45. Rechtbank Rotterdam 17 januari 2011 (Koebanzaak), LJN BP0954

Strafrecht, reacties op internet-fora, media-aandacht, unus testis, art. 342 Sv De lokale en landelijke media hebben voorafgaand en tijdens de zittingsdagen uitvoerig over de zaak bericht. In diverse artikelen is ingegaan op hetgeen in de Koebanzaak gebeurd zou zijn. De artikelen schetsen de verdachten als een groep jongens die met respectloos seksueel grensoverschrijdend gedrag langdurig op grove wijze misbruik heeft gemaakt van aangeefster. Ook de reacties op deze berichtgeving, ingezonden op de diverse internetfora van deze media, zijn talrijk en veelal vol negatieve emotie richting de verdachten. De aanleiding voor dit beeld en deze reacties vindt haar basis hoogstwaarschijnlijk in belangrijke mate in de circa 200 pagina’s tellende aangifte. In die aangifte doet aangeefster verslag van afschuwelijke gebeurtenissen. De rechtbank heeft, gelet op die aangifte en de rol die de media in onze samenleving hebben, begrip voor de wijze waarop over de zaak is bericht. Ook ziet de rechtbank in dat eenieder het recht heeft om, ook op basis van beperkte informatie, zijn mening te vormen en publiekelijk te uiten. De rechtbank hecht er aan om op te merken dat de vraag die zij in dit vonnis moet beantwoorden, niet dezelfde vraag is als die waarop in de media en op de fora een antwoord lijkt te worden gegeven. De rechtbank staat in de kern namelijk slechts voor de vraag of de concrete feiten zoals deze aan de verdachte ten laste zijn gelegd kunnen worden bewezen. Anders gezegd of de verdachte een strafrechtelijk relevant verwijt kan worden gemaakt. Dat het instrumentarium en het toetsingskader bij de beantwoording van die vraag andere zijn dan die de media en de burger ter beschikking staan, behoeft geen betoog. Bij de ten laste gelegde feiten is de facto slechts één bewijsmiddel voorhanden zodat het wettig bewijs voor deze feiten ontbreekt. 46. Rechtbank Zutphen 18 januari 2011 (mensenhandel), LJNBP1202

32

IR2011_01.indb 32

Strafrecht, Hyves, MSN, mensenhandel, identiteitsfraude, bedreiging, generale preventie Verdachte heeft via internet meisjes en jonge vrouwen in de tienerleeftijd benaderd om ze de prostitutie in de krijgen. Verdachte benaderde ook meisjes die hij kende, van school, van het werk of van ontmoetingen in een pretpark of anderszins. Op listige en schaamteloze wijze heeft verdachte zijn slachtoffers gestrikt of geprobeerd in zijn macht te krijgen. Hij benaderde ze via Hyves of MSN, onder zijn eigen naam maar ook onder valse identiteiten en zelfs als meisje. Met verzonnen en misleidende verhalen en dreigementen joeg hij de meisjes zorg en angst aan om vervolgens onder een andere naam de rol van reddende engel te spelen, waarbij de ‘redding’ dan bestond uit prostitutiewerk om aan de uitvoering van de bedreigingen te ontkomen. Het gaat steeds om jonge vrouwen en meisjes, waarvan de jongste 14 jaar oud was. Tieners dus, die zich in een kwetsbare levensfase bevinden en die zich veilig wanen als ze thuis op Hyves of MSN gaan. Verdachte is er in geslaagd om geruime tijd een drietal jonge vrouwen uit te buiten, door hen er toe aan te zetten om als prostituee te (gaan en te blijven) werken. Hij heeft zich vervolgens bevoordeeld uit de opbrengst van hun werkzaamheden als prostituee. Verdachte heeft via internet hun aandacht getrokken en hen via misleidende argumenten voorgehouden dat er geld nodig was. Hij heeft hen niet alleen misleid, maar heeft hen ook herhaaldelijk en op verschillende wijzen (indirect) bedreigd en gedwongen hun werkzaamheden voort te zetten. Verdachte heeft door zijn handelen schade toegebracht aan de lichamelijke en geestelijke integriteit van de slachtoffers. Daarbij stond persoonlijk gewin voorop. Situaties als deze leiden naar de ervaring leert tot langdurige psychische schade voor de slachtoffers, zoals dit ook naar voren is gekomen uit de ter terechtzitting voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaringen. Naast deze drie jonge vrouwen, heeft hij dit tevens geprobeerd bij (ten minste) zeven andere jonge vrouwen, waaronder ook minderjarigen. Via internet heeft hij hen en hun familie bedreigd, waardoor hij bij hen gevoelens van angst en onveiligheid heeft veroorzaakt. Deze tieners hebben ondanks de schrik, schaamte en angst van wat hen via Hyves of MSN overkwam, direct of binnen korte tijd hun ouders geïnformeerd. Daardoor kon snel ingegrepen worden en is het in die gevallen bij een poging gebleven. De rechtbank is van oordeel dat deze praktijken alleen al uit het oogpunt van generale preventie fors bestraft moet worden. Volgt veroordeling tot 4 jaar onvoorwaardelijke gevangenisstraf. 47. Voorzieningenrechter Haarlem 18 januari 2011 (Het Kootertje), LJN BP1787

Onrechtmatige uiting, Google maps, recensie, vrijheid van meningsuiting, eer en goede naam, belangenafweging, imagoschade Ouder van kind klaagt over kinderdagverblijf middels recensie op Google maps. Echter, beschuldigingen worden niet aannemelijk gemaakt, en zijn daarom in beginsel als onrechtmatig tegenover Burchtpoort te beschouwen.

Tijdschrift voor Internetrecht

Nr. 1 februari 2011

18-3-2011 13:49:29


Jurisprudentie

De ter zitting door gedaagde ingenomen stelling dat de gevolgen van de recensies uiterst klein zullen zijn, omdat deze niet door een groot publiek zullen worden geraadpleegd, doet aan die conclusie geen afbreuk. De ‘Google Maps-internetpagina’s’ betreffen immers geen afgeschermde domeinen, waaruit volgt dat een ieder de mogelijkheid heeft van die recensies kennis te nemen. Daarbij komt dat Burchtpoort in deze recensies verwijten worden gemaakt die haar in de kern van haar zorgtaak raken. Het grote vertrouwen dat ouders (als potentiële klanten) in hun kinderdagopvangorganisatie (wensen te) hebben, kan door deze ongefundeerde recensies zonder meer ernstig worden aangetast. Zeker nu ondernemingen waar met kinderen wordt gewerkt in deze tijd onder een vergrootglas liggen, kan verwacht worden dat deze uitingen daarom ook buiten het internet gauw een eigen leven gaan leiden. Dit kan een negatieve beeldvorming met zich meebrengen, die funest kan zijn voor een onderneming als Burchtpoort. In het voorkomen van deze (imago) schade is tevens de spoedeisendheid van de vordering van Burchtpoort gelegen. Ook het door gedaagde ter zitting gehouden betoog, dat Burchtpoort de recensies zelf had kunnen verwijderen, doet aan voormelde conclusie niet af. Het door de griffier ter zitting uitgevoerde onderzoek aan de genoemde ‘Google Mappagina’s’ heeft namelijk uitgewezen dat de daar geplaatste recensies niet direct en/of op eigen kracht te verwijderen zijn.

werk zou sturen en dat hij de filmpjes op internet zou zetten. Aangeefster kon dit enkel voorkomen als zij gedurende drie maanden lang seks met verdachte zou hebben op tijdstippen en wijzen waarop hij dit wilde. Omdat aangeefster niet wilde dat de filmpjes openbaar werden gemaakt, stemde zij hiermee noodgedwongen in. Na drie maanden wilde verdachte echter dat de seks door bleef gaan, waardoor aangeefster inzag dat het niet zou stoppen en zij uiteindelijk naar de politie is gestapt om aangifte van verkrachting te doen. Verdachte wist gedurende de gehele periode dat aangeefster geen seks meer met hem wilde, maar dat zij seks met hem had omdat hij anders de filmpjes op internet zou zetten. Door te dreigen met het openbaar maken van de filmpjes heeft hij aangeefster gedwongen seks met hem te hebben, welke dreiging hij ook telkenmale heeft herhaald zodra aangeefster zei dat ze niet meer wilde. Iedere keer opnieuw moest zij tegen haar wil met verdachte seks hebben. Dit is een heel ernstig feit en is voor aangeefster heel erg vernederend geweest. Volgt veroordeling tot 24 maanden gevangenisstraf waarvan 12 maanden voorwaardelijk.

48. Rechtbank Amsterdam 19 januari 2011 (zich ouder voordoend gewillig slachtoffer), LJN BP1418

Strafrecht, ontucht met minderjarige, contact via internet, identiteitsfraude Verdachte is via internet in contact gekomen met het slachtoffer, dat zich voordeed als 23-jarige vrouw. Toen zij elkaar (voor het eerst) ontmoetten zag verdachte echter dat zij beduidend jonger was. Verdachte had toen af moeten zien van verdere seksuele handelingen. Dit geldt ook als, zoals in dit geval, het slachtoffer mogelijk de indruk heeft gewekt seks met verdachte te willen hebben en vrijwillig heeft meegewerkt aan seksuele handelingen. Verdachte heeft, terwijl hij 34 jaren oud was, ontuchtige handelingen verricht met het slachtoffer, dat toen pas 13 jaren oud was. Hij heeft hierdoor inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van een heel jong meisje. Het is aannemelijk dat zij daarvan nadelige gevolgen zal ondervinden in haar geestelijke ontwikkeling, ook al is van geweld of dwang geen sprake geweest. Volgt veroordeling tot 2 maanden voorwaardelijke gevangenisstraf. 49. Rechtbank Arnhem 20 januari 2011 (chantage exvriendin), LJNBP1461

Strafrecht, filmpjes op internet, verkrachting, bedreiging, chantage, art. 242 Sr Verdachte heeft zich gedurende een periode van 5 à 6 maanden structureel schuldig gemaakt aan verkrachting van zijn ex-vriendin. Verdachte was boos op aangeefster omdat hij erachter kwam dat zij tijdens hun relatie vreemd was gegaan. Hij zei dat hij in het verleden gemaakte sextapes van hen beiden onder meer naar aangeefsters moeder en haar Nr. 1 februari 2011

IR2011_01.indb 33

Tijdschrift voor Internetrecht

33

18-3-2011 13:49:30


L 177/6

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

4.7.2008

VERORDENING (EG) Nr. 593/2008 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

(6)

De goede werking van de interne markt vereist, om de voorspelbaarheid van de uitslag van rechtsgedingen, de rechtszekerheid en de wederzijdse erkenning van beslissingen te bevorderen, dat de in de lidstaten geldende collisieregels hetzelfde nationale recht aanwijzen, ongeacht bij welke rechter het geding aanhangig is gemaakt.

(7)

Het materiële toepassingsgebied en de bepalingen van deze verordening moeten stroken met Verordening (EG) nr. 44/ 2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (5) („Brussel I”) en Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op nietcontractuele verbintenissen („Rome II”) (6).

(8)

Familierechtelijke betrekkingen omvatten afstamming, huwelijk en aanverwantschap en verwantschap in de zijlijn. De verwijzing in lid 2 van artikel 1 naar relatievormen die met het huwelijk en andere familierechtelijke betrekkingen vergelijkbare gevolgen hebben, dient te worden uitgelegd overeenkomstig het recht van de lidstaat waar de zaak aanhangig wordt gemaakt.

(9)

Verbintenissen uit wisselbrieven, cheques, orderbriefjes alsmede andere verhandelbare waardepapieren omvatten ook cognossementen, voor zover de verbintenissen uit cognossementen het gevolg zijn van hun verhandelbaarheid.

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 61, onder c), en artikel 67, lid 5, tweede streepje, Gezien het voorstel van de Commissie, Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1), Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2), Overwegende hetgeen volgt: (1)

De Gemeenschap heeft zich ten doel gesteld een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid te handhaven en te ontwikkelen. Met het oog op de geleidelijke invoering van zo’n ruimte moet de Gemeenschap met name maatregelen nemen op het gebied van de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken met grensoverschrijdende gevolgen, voor zover dit nodig is voor de goede werking van de interne markt.

(2)

Overeenkomstig artikel 65, onder b), van het Verdrag moeten deze maatregelen ook regels behelzen ter bevordering van de verenigbaarheid van de in de lidstaten geldende regels voor collisie en jurisdictiegeschillen.

(3)

Op zijn bijeenkomst in Tampere op 15 en 16 oktober 1999 heeft de Europese Raad de stelling onderschreven dat het beginsel van wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen de hoeksteen vormt van de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken en de Raad en de Commissie verzocht een programma van maatregelen aan te nemen ter uitvoering van dat beginsel.

(10) Verbintenissen die voortvloeien uit onderhandelingen

voorafgaand aan het sluiten van een overeenkomst vallen onder artikel 12 van Verordening (EG) nr. 864/2007. Daarom dienen deze verbintenissen buiten de werkingssfeer van deze verordening te vallen. (11) De vrijheid van de partijen om het toepasselijke recht te

(4)

(5)

(1)

Op 30 november 2000 heeft de Raad een gezamenlijk programma van maatregelen voor de uitvoering van het beginsel van wederzijdse erkenning van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (3) aangenomen. In het programma wordt vastgesteld dat maatregelen voor de harmonisatie van collisieregels de wederzijdse erkenning van judiciële beslissingen vergemakkelijken. In het Haags programma (4), dat op 5 november 2004 door de Europese Raad werd aangenomen, wordt erop aangedrongen voortvarend te werken aan de collisieregels op het vlak van het verbintenissen uit overeenkomst („Rome I”).

PB C 318 van 23.12.2006, blz. 56. Advies van het Europees Parlement van 29 november 2007 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 5 juni 2008. (3) PB C 12 van 15.1.2001, blz. 1. (4) PB C 53 van 3.3.2005, blz. 1. (2)

kiezen, moet de hoeksteen van het systeem van collisieregels op het gebied van verbintenissen uit overeenkomst zijn. (12) Een overeenkomst tussen partijen om exclusieve jurisdictie

te verlenen aan één of meer gerechten of tribunalen van een lidstaat om kennis te nemen van geschillen in het kader van de overeenkomst dient een van de factoren te zijn waarmee rekening moet worden gehouden om vast te stellen of een duidelijke rechtskeuze is gemaakt. (13) Deze verordening laat onverlet dat partijen in hun

overeenkomst een niet-statelijk recht of een internationale overeenkomst kunnen opnemen, door verwijzing ernaar. (5) PB L 12 van 16.1.2001, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1791/2006 (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 1). (6) PB L 199 van 31.7.2007, blz. 40.


4.7.2008

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 177/7

(14) In een besluit waarbij de Gemeenschap regels van materieel

(20) Indien de overeenkomst een kennelijk nauwere band heeft

verbintenissenrecht, waaronder standaardvoorwaarden, vaststelt, kan worden bepaald dat de partijen ervoor mogen kiezen deze regels toe te passen.

met een ander land dan bedoeld in artikel 4, leden 1 en 2, bepaalt een ontsnappingsclausule bevat in deze bepalingen dat het recht van dat andere land moet worden toegepast. Om het betrokken land te kunnen aanwijzen, moet onder meer acht worden geslagen op de vraag of de desbetreffende overeenkomst zeer nauw verbonden is met een andere overeenkomst of overeenkomsten.

(15) Indien een rechtskeuze is gemaakt en alle andere aankno-

pingspunten zich in een ander land bevinden dan dat waarvan het recht is gekozen, laat de rechtskeuze de toepassing van de rechtsregels van dat andere land waarvan niet bij overeenkomst kan worden afgeweken, onverlet. Deze regel dient van toepassing te zijn ongeacht of de rechtskeuze al dan niet gepaard ging met de keuze van een gerecht. Aangezien geen inhoudelijke wijziging wordt beoogd ten opzichte van artikel 3, lid 3, van het Verdrag uit 1980 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (1) („Verdrag van Rome”), dient de formulering van deze verordening zoveel mogelijk te worden aangepast aan artikel 14 van Verordening (EG) nr. 864/2007. (16) Teneinde bij te dragen aan de algemene doelstelling van

deze verordening, namelijk zorgen voor rechtszekerheid in de Europese rechtsruimte, moeten de collisieregels in hoge mate voorspelbaar zijn. De rechter moet echter over een beoordelingsmarge beschikken om vast te stellen welk recht het nauwst verbonden is met het betrokken geval. (17) Wat het toepasselijke recht bij ontstentenis van een

rechtskeuze betreft, dient het concept „verrichten van diensten” en „verkoop van goederen” op dezelfde wijze te worden geïnterpreteerd als bij de toepassing van artikel 5 van Verordening (EG) nr. 44/2001, voor zover de verkoop van goederen en de verrichting van diensten onder die verordening vallen. Hoewel franchise- en distributieovereenkomsten overeenkomsten inzake het verrichten van diensten zijn, zijn deze aan specifieke regels onderworpen.

(21) Bij gebreke van een rechtskeuze dient, indien het toepasse-

lijke recht niet is vast te stellen op grond van het feit dat de overeenkomst bij een van de omschreven types overeenkomsten kan worden ingedeeld, noch als het recht van het land waar de betrokken partij die de kenmerkende prestatie van de overeenkomst moet leveren zijn gewoonlijke verblijfplaats heeft, de overeenkomst beheerst te worden door het recht van het land waarmee zij het nauwst verbonden is. Om vast te stellen welk land dit is, moet onder meer acht worden geslagen op de vraag of de desbetreffende overeenkomst zeer nauw verbonden is met een of meer andere overeenkomsten. (22) Ten aanzien van de uitlegging van overeenkomsten voor het

vervoer van goederen worden geen inhoudelijke wijzigingen overwogen met betrekking tot artikel 4, lid 4, derde zin, van het Verdrag van Rome. Bijgevolg moeten bevrachting voor een enkele reis en iedere andere overeenkomst, die hoofdzakelijk het vervoer van goederen betreft, als overeenkomsten voor het vervoer van goederen worden behandeld. Voor de toepassing van deze verordening wordt onder de term „afzender” iedere persoon verstaan die een vervoersovereenkomst met de vervoerder aangaat en de term „vervoerder” verwijst naar de partij in de overeenkomst die belast is met het vervoer van de goederen, ongeacht of hij het vervoer al dan niet zelf op zich neemt. (23) Wat overeenkomsten met als zwakker beschouwde partijen

(18) Voor de vaststelling van het toepasselijke recht bij gebreke

aan een rechtskeuze dienen de multilaterale systemen die systemen te zijn waarbinnen de handel plaatsvindt, zoals gereglementeerde markten en multilaterale handelsfaciliteiten in de zin van artikel 4 van Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten (2), ongeacht of zij al dan niet berusten op een centrale tegenpartij. (19) Bij ontstentenis van een rechtskeuze moet het toepasselijke

recht worden vastgesteld in overeenstemming met de regel die is gespecificeerd voor het bijzondere type overeenkomst. Indien de overeenkomst niet kan worden ingedeeld bij een van de gespecificeerde types of indien de elementen ervan onder meer dan één van de gespecificeerde types vallen, wordt de overeenkomst beheerst door het recht van het land waar de partij die de kenmerkende prestatie van de overeenkomst moet verrichten, haar gewoonlijke verblijfplaats heeft. Indien een overeenkomst bestaat uit een verzameling rechten en plichten die kunnen worden ingedeeld bij meer dan één van de gespecificeerde types overeenkomsten, wordt de kenmerkende prestatie van de overeenkomst vastgesteld op basis van het zwaartepunt van de overeenkomst. (1) PB C 334 van 30.12.2005, blz. 1. (2) PB L 145 van 30.4.2004, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2008/10/EG (PB L 76 van 19.3.2008, blz. 33).

betreft, moeten deze partijen worden beschermd door collisieregels die gunstiger zijn voor hun belangen dan de algemene regels. (24) Wat met name consumentenovereenkomsten betreft, moet

de collisieregel het mogelijk maken de kosten te drukken voor de beslechting van consumentengeschillen, waarbij het vaak gaat om geringe vorderingen, en rekening te houden met de evolutie van de technieken voor verkoop op afstand. Om consistent te zijn met Verordening (EG) nr. 44/2001 moet worden verwezen naar het criterium van „activiteiten gericht op” als voorwaarde voor toepassing van de regel inzake consumentenbescherming, en moet dit criterium in Verordening (EG) nr. 44/2001 en deze verordening op samenhangende wijze worden uitgelegd; daarbij moet worden gepreciseerd dat de Raad en de Commissie in een gezamenlijke verklaring over artikel 15 van Verordening (EG) nr. 44/2001 hebben gesteld dat het voor de toepasselijkheid van artikel 15, lid 1, onder c), „niet volstaat dat een onderneming haar activiteiten richt op een lidstaat waar de consument zijn woonplaats heeft, of op meerdere lidstaten, met inbegrip van die lidstaat; daartoe dient in het kader van die activiteiten daadwerkelijk een overeenkomst gesloten te zijn”. In deze verklaring wordt er ook aan herinnerd dat „het feit dat een internetsite toegankelijk is, op zich niet voldoende is om artikel 15 toe te passen; noodzakelijk is dat de consument op die site gevraagd wordt overeenkomsten op afstand te sluiten en dat er inderdaad een dergelijke overeenkomst gesloten is, onge-


L 177/8

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

acht de middelen die daartoe zijn gebruikt. De taal en de munteenheid die op de internetsite worden gebruikt, doen in dat opzicht niet ter zake”. (25) De consumenten dienen te worden beschermd door die

rechtsregels van het land van hun gewone woonplaats waarvan niet bij overeenkomst mag worden afgeweken, mits de consumentenovereenkomst is gesloten als gevolg van het feit dat de verkoper zijn commerciële of beroepsactiviteiten in dat land ontplooit. Dezelfde bescherming dient te worden gewaarborgd als de verkoper zijn commerciële of beroepsactiviteiten weliswaar niet ontplooit in het land waar de consument zijn gewone woonplaats heeft, maar zijn activiteiten met ongeacht welke middelen richt op dat land of op meerdere landen, met inbegrip van dat land, en de overeenkomst als gevolg van die activiteiten wordt gesloten. (26) Voor de toepassing van deze verordening dienen financiële

diensten, zoals beleggingsdiensten en -activiteiten en nevendiensten, die door een professional aan een consument worden verleend, zoals bedoeld in de afdelingen A en B van bijlage I bij Richtlijn 2004/39/EG en overeenkomsten voor de verkoop van aandelen in instellingen voor collectieve belegging, ongeacht of deze onder Richtlijn 85/ 611/EEG van de Raad van 20 december 1985 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) (1) vallen, beheerst te worden door artikel 6 van deze verordening. Wanneer verwezen wordt naar de voorwaarden voor de emissie of de openbare aanbieding van verhandelbare effecten, of naar de inschrijving voor of terugkoop van aandelen in instellingen voor collectieve belegging, dient die verwijzing daarom alle aspecten te omvatten waardoor de emittent of de aanbieder verplichtingen aangaat jegens de consument, maar niet de aspecten betreffende de verlening van dergelijke financiële diensten. (27) Voor consumentenovereenkomsten moeten verschillende

uitzonderingen op de algemene collisieregel worden voorzien. Een uitzondering is bijvoorbeeld de algemene regel niet toe te passen op overeenkomsten betreffende zakelijke rechten op en huur en verhuur van onroerend goed, tenzij het een overeenkomst betreft die het recht van deeltijds gebruik van onroerend goed in de zin van Richtlijn 94/47/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 1994 betreffende de bescherming van de verkrijger, voor wat bepaalde aspecten betreft van overeenkomsten inzake de verkrijging van een recht van deeltijds gebruik van onroerende goederen (2), tot onderwerp heeft. (28) Er moet voor gezorgd worden dat rechten en verplichtingen

die een financieel instrument vormen niet onder de algemene regel voor consumentenovereenkomsten vallen, aangezien zulks ertoe kan leiden dat op een enkel uitgegeven instrument verschillende wetgevingen van toepassing zijn, hetgeen de aard ervan wijzigt en handel en aanbod minder vervangbaar maakt. Evenzo dient bij de uitgifte of het aanbod van dergelijke instrumenten de contractuele verbintenis tussen de uitgevende instelling of (1) PB L 375 van 31.12.1985, blz. 3. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2008/18/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 76 van 19.3.2008, blz. 42). (2) PB L 280 van 29.10.1994, blz. 83.

4.7.2008

de aanbieder en de consument niet noodzakelijkerwijze dwingend te worden onderworpen aan het recht van het land van de gewoonlijke verblijfplaats van de consument, omdat de uniformiteit van de voorwaarden voor de uitgifte of het aanbod moet worden gewaarborgd. Dezelfde beginselen dienen te gelden met betrekking tot de multilaterale systemen die vallen onder artikel 4, lid 1, onder h), met betrekking waartoe ervoor gezorgd moet worden dat het recht van het land van de gewoonlijke verblijfplaats van de consument niet botst met de regels die van toepassing zijn op de overeenkomsten die in het kader van deze systemen of met de exploitant daarvan gesloten zijn. (29) Wanneer in deze verordening de rechten en verplichtingen

waardoor de voorwaarden voor de emissie, de openbare aanbieding of een overnamebod met betrekking tot verhandelbare effecten worden vastgelegd, of de inschrijving voor of terugkoop van aandelen in instellingen voor collectieve belegging worden vermeld, moeten daarin ook de voorwaarden voor de toewijzing van effecten of van aandelen, voor de rechten in geval van overtekening, intrekking en soortgelijke gevallen in verband met het aanbod, alsmede de onderwerpen van de artikelen 10, 11, 12 en 13 worden vermeld, zodat gewaarborgd wordt dat alle relevante contractuele aspecten van een aanbod waardoor de emittent of de aanbieder verplichtingen aangaat jegens de consument, onder een enkel recht vallen. (30) Voor de toepassing van deze richtlijn zijn financiële

instrumenten en verhandelbare effecten de instrumenten in de zin van artikel 4 van Richtlijn 2004/39/EG. (31) Niets in deze verordening mag afbreuk doen aan het

functioneren van een formele afspraak die wordt aangemerkt als systeem in de zin van artikel 2, onder a), van Richtlijn 98/26/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 1998 betreffende het definitieve karakter van de afwikkeling van betalingen en effectentransacties in betalings- en afwikkelingssystemen (3). (32) Wegens het bijzondere karakter van vervoers- en verzeke-

ringsovereenkomsten dienen specifieke bepalingen een adequaat beschermingsniveau voor de passagiers en polishouders te waarborgen. Derhalve dient artikel 6 niet te gelden in verband met deze bijzondere overeenkomsten. (33) Wanneer een verzekeringsovereenkomst die geen groot

risico dekt, meer dan één risico dekt waarvan er tenminste één in een lidstaat is gelegen en tenminste één in een derde land, zijn de bijzondere bepalingen in deze verordening inzake verzekeringsovereenkomsten alleen van toepassing op het risico of de risico’s die in de betrokken lidstaat of lidstaten gelegen is/zijn. (34) De bepaling inzake individuele arbeidsovereenkomsten mag

geen afbreuk doen aan de toepassing van de bepalingen van bijzonder dwingend recht van het land van terbeschikkingstelling overeenkomstig Richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten (4). (3) PB L 166 van 11.6.1998, blz. 45. (4) PB L 18 van 21.1.1997, blz. 1.


4.7.2008

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

(35) De werknemer mag de bescherming die hem wordt

geboden door bepalingen waarvan niet, of slechts in zijn voordeel, bij overeenkomst kan worden afgeweken, niet worden ontnomen. (36) Met betrekking tot individuele arbeidsovereenkomsten

dient het verrichten van arbeid in een ander land als tijdelijk aangemerkt te worden wanneer van de werknemer wordt verwacht dat hij na de voltooiing van zijn taak in het buitenland opnieuw arbeid in het land van herkomst verricht. Het sluiten van een nieuwe arbeidsovereenkomst met de oorspronkelijke werkgever of met een werkgever die tot dezelfde groep van bedrijven behoort als de oorspronkelijke werkgever, mag niet beletten dat de werknemer geacht wordt zijn arbeid tijdelijk in een ander land te verrichten. (37) Overwegingen van algemeen belang rechtvaardigen dat de

rechters van de lidstaten zich in uitzonderlijke omstandigheden kunnen beroepen op rechtsfiguren zoals de exceptie van openbare orde en op bepalingen van bijzonder dwingend recht. Het begrip „bepalingen van bijzonder dwingend recht” moet worden onderscheiden van de uitdrukking „bepalingen waarvan niet bij overeenkomst kan worden afgeweken”, en dient met meer terughouding te worden gebezigd.

L 177/9

is aangewezen, mag niet in de weg staan van het vrije verkeer van goederen en diensten neergelegd in Gemeenschapsbesluiten zoals Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt (richtlijn inzake elektronische handel) (1). (41) De eerbiediging van de door de lidstaten aangegane

internationale verplichtingen vereist dat deze verordening de internationale verdragen waarbij een of meer lidstaten partij zijn, op het moment dat deze verordening wordt vastgesteld, onverlet laat. Om de regels toegankelijker te maken zou de Commissie aan de hand van de gegevens die de lidstaten haar doorgeven, de lijst van de betrokken verdragen moeten bekendmaken in het Publicatieblad van de Europese Unie. (42) De Commissie zal het Europees Parlement en de Raad een

voorstel voorleggen over de procedures en voorwaarden volgens welke de lidstaten het recht hebben om in afzonderlijke en uitzonderlijke gevallen en met betrekking tot sectorale aangelegenheden zelf met derde landen over overeenkomsten te onderhandelen en overeenkomsten houdende bepalingen betreffende het recht dat van toepassing is op contractuele verbintenissen te sluiten.

(38) Ten aanzien van de cessie van schuldvorderingen dient door

het gebruik van de term „betrekkingen” te worden verduidelijkt dat artikel 14, lid 1, ook van toepassing is op de goederenrechtelijke aspecten van een cessie tussen de cedent en de cessionaris in de rechtsordes waarin deze aspecten los van de aspecten van het verbintenissenrecht worden behandeld. De term „betrekkingen” dient echter niet te worden opgevat betrekking hebbend op elke eventueel bestaande betrekking tussen een cedent en een cessionaris. De term wordt met name niet geacht betrekking te hebben op aangelegenheden die aan een cessie van vorderingen of contractuele subrogatie voorafgaan. De betekenis van de term dient strikt beperkt te blijven tot de aspecten die rechtstreeks de betrokken cessie van vorderingen of contractuele subrogatie betreffen. (39) De rechtszekerheid vereist een duidelijke definitie van het

begrip „gewone verblijfplaats”, met name voor vennootschappen, verenigingen en rechtspersonen. Anders dan artikel 60, lid 1, van Verordening (EG) nr. 44/2001, dat in dit verband drie criteria bevat, moet de collisieregel beperkt zijn tot een enkel criterium; anders zouden de partijen onmogelijk kunnen voorspellen welk recht op hun geval van toepassing is. (40) Voorkomen dient te worden dat collisieregels over

verschillende besluiten worden verspreid en dat deze regels onderling afwijken. Deze verordening belet echter niet dat in bepalingen van Gemeenschapsrecht op bepaalde gebieden collisieregels betreffende verbintenissen uit overeenkomst worden opgenomen. Deze verordening laat de toepassing onverlet van andere besluiten waarin voorschriften ten behoeve van de goede werking van de interne markt zijn vervat, voor zover deze voorschriften niet in combinatie met het door de regels van deze verordening aangewezen recht kunnen worden toegepast. De toepassing van bepalingen van het recht dat door de voorschriften van deze verordening als toepasselijk

(43) Aangezien de doelstelling van deze verordening niet

voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve vanwege de omvang en de gevolgen van deze verordening beter door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om de doelstelling ervan te verwezenlijken. (44) Overeenkomstig artikel 3 van het Protocol betreffende de

positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap is gehecht, heeft Ierland laten weten dat het wenst deel te nemen aan de aanneming en de toepassing van deze verordening. (45) Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het Protocol

betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap is gehecht, en onverminderd artikel 4 van dat protocol, neemt het Verenigd Koninkrijk niet deel aan de aanneming van deze verordening, die derhalve niet verbindend is voor, noch van toepassing op het Verenigd Koninkrijk. (46) Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het Protocol

betreffende de positie van Denemarken, dat is gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, neemt Denemarken niet deel aan de aanneming van deze verordening, die derhalve niet verbindend is voor, noch van toepassing op Denemarken, (1) PB L 178 van 17.7.2000, blz. 1.


L 177/10

Publicatieblad van de Europese Unie

NL

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I WERKINGSSFEER

Artikel 1 Materiële werkingssfeer

j)

4.7.2008

verzekeringsovereenkomsten die voortvloeien uit de verrichtingen van andere instellingen dan de in artikel 2 van Richtlijn 2002/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 november 2002 betreffende levensverzekering (1) bedoelde ondernemingen die ten doel hebben aan al dan niet in loondienst werkzame personen, die in het kader van een onderneming of van een groep van ondernemingen of van een beroep of meerdere beroepen omvattende sector zijn gegroepeerd, uitkeringen te verstrekken bij overlijden, bij leven, bij beëindiging of vermindering van de werkzaamheid of bij met het werk verband houdende ziekte of ongevallen op het werk.

1. Deze verordening is, in gevallen waarin uit het recht van verschillende landen moet worden gekozen, van toepassing op verbintenissen uit overeenkomst in burgerlijke en handelszaken.

3. Deze verordening is niet van toepassing op het bewijs en de rechtspleging, behoudens artikel 18.

Zij is in het bijzonder niet van toepassing op fiscale zaken, douanezaken en administratiefrechtelijke zaken.

4. In deze verordening wordt onder „lidstaat” verstaan: de lidstaten waarop deze verordening van toepassing is. In artikel 3, lid 4, en artikel 7 worden er echter alle lidstaten onder verstaan.

2. Deze verordening is niet van toepassing op: Artikel 2 a)

de staat en bevoegdheid van natuurlijke personen, behoudens artikel 13;

b)

verbintenissen die voortvloeien uit familierechtelijke betrekkingen en uit betrekkingen die overeenkomstig het op die betrekkingen toepasselijke recht geacht worden vergelijkbare gevolgen te hebben, met inbegrip van onderhoudsverplichtingen;

Universele toepassing Het door deze verordening aangewezen recht is toepasselijk, ongeacht de vraag of het het recht van een lidstaat is.

HOOFDSTUK II EENVORMIGE REGELS

c)

verbintenissen die voortvloeien uit het huwelijksvermogensrecht, uit vermogensrechtelijke regelingen voor betrekkingen die volgens het op die betrekkingen toepasselijke recht met het huwelijk vergelijkbare gevolgen hebben, en uit testamenten en erfenissen;

d)

verbintenissen uit wissels, cheques, orderbriefjes, alsmede andere verhandelbare waardepapieren, voor zover de verbintenissen uit deze andere papieren het gevolg zijn van hun verhandelbaarheid;

e)

overeenkomsten tot arbitrage en tot aanwijzing van een bevoegde rechter;

Artikel 3 Rechtskeuze door partijen 1. Een overeenkomst wordt beheerst door het recht dat de partijen hebben gekozen. De rechtskeuze wordt uitdrukkelijk gedaan of blijkt duidelijk uit de bepalingen van de overeenkomst of de omstandigheden van het geval. Bij hun keuze kunnen de partijen het toepasselijke recht aanwijzen voor de overeenkomst in haar geheel of voor slechts een onderdeel daarvan. 2. De partijen kunnen te allen tijde overeenkomen de overeenkomst aan een ander recht te onderwerpen dan het recht dat deze voorheen, hetzij op grond van een vroegere rechtskeuze overeenkomstig dit artikel, hetzij op grond van een andere bepaling van deze verordening, beheerste. Een wijziging in de rechtskeuze door de partijen na de sluiting van de overeenkomst is niet van invloed op de formele geldigheid van de overeenkomst in de zin van artikel 11 en doet geen afbreuk aan rechten van derden.

f)

kwesties behorende tot het recht inzake vennootschappen, verenigingen en rechtspersonen, zoals hun oprichting door registratie of anderszins, hun rechts- en handelingsbevoegdheid, hun inwendig bestel en hun ontbinding, alsook de persoonlijke aansprakelijkheid van de vennoten en de organen voor de verbintenissen van de vennootschap, vereniging of rechtspersoon;

g)

de vraag of een vertegenwoordiger zijn principaal dan wel of een orgaan van een vennootschap, vereniging of rechtspersoon deze vennootschap, vereniging of rechtspersoon jegens een derde kan binden;

h)

de oprichting van „trusts”, alsmede de daardoor ontstane rechtsbetrekkingen tussen oprichters, „trustees” en begunstigden;

4. Indien alle overige op het tijdstip van de keuze bestaande aanknopingspunten zich in een of meer lidstaten bevinden, laat

verbintenissen die voortvloeien uit onderhandelingen voorafgaand aan de sluiting van een overeenkomst;

(1) PB L 345 van 19.12.2002, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2008/19/EG (PB L 76 van 19.3.2008, blz. 44).

i)

3. Indien alle overige op het tijdstip van de keuze bestaande aanknopingspunten zich bevinden in een ander land dan het land waarvan het recht is gekozen, laat de door de partijen gemaakte keuze de toepassing van de rechtsregels van dat andere land waarvan niet bij overeenkomst mag worden afgeweken, onverlet.


4.7.2008

Publicatieblad van de Europese Unie

NL

de keuze door de partijen van het recht van een niet-lidstaat de toepassing van de bepalingen van het Gemeenschapsrecht waarvan niet bij overeenkomst kan worden afgeweken, in voorkomend geval zoals deze in de lidstaat van de rechter zijn geïmplementeerd, onverlet. 5. De kwestie of er overeenstemming tussen de partijen tot stand is gekomen over de keuze van het toepasselijke recht en of deze overeenstemming geldig is, wordt beheerst door de artikelen 10, 11 en 13.

Artikel 4

punten a) tot en met h) van lid 1 vallen, wordt de overeenkomst beheerst door het recht van het land waar de partij die de kenmerkende prestatie van de overeenkomst moet verrichten, haar gewone verblijfplaats heeft. 3. Indien uit alle omstandigheden blijkt dat de overeenkomst een kennelijk nauwere band heeft met een ander land dan het in lid 1 of lid 2 bedoelde land, is het recht van dat andere land van toepassing. 4. Indien het toepasselijke recht niet overeenkomstig lid 1 of lid 2 kan worden vastgesteld, wordt de overeenkomst beheerst door het recht van het land waarmee zij het nauwst verbonden is.

Het recht, dat bij gebreke van een rechtskeuze door de partijen toepasselijk is 1. Bij gebreke van een rechtskeuze overeenkomstig artikel 3 en onverminderd de artikelen 5 tot en met 8, wordt het op de overeenkomst toepasselijke recht als volgt vastgesteld: a)

de overeenkomst voor de verkoop van roerende zaken wordt beheerst door het recht van het land waar de verkoper zijn gewone verblijfplaats heeft;

b)

de overeenkomst inzake dienstverlening wordt beheerst door het recht van het land waar de dienstverlener zijn gewone verblijfplaats heeft;

c)

de overeenkomst die een zakelijk recht op een onroerend goed of de huur van een onroerend goed tot onderwerp heeft, wordt beheerst door het recht van het land waar het onroerend goed is gelegen;

d)

niettegenstaande punt c), wordt de huurovereenkomst van een onroerend goed voor tijdelijk particulier gebruik met een duur van ten hoogste zes opeenvolgende maanden beheerst door het recht van het land waar de verhuurder zijn gewone verblijfplaats heeft, mits de huurder een natuurlijke persoon is en zijn gewone verblijfplaats heeft in hetzelfde land;

e)

f)

g)

h)

L 177/11

Artikel 5 Vervoerovereenkomsten 1. Indien de partijen voor de overeenkomst voor het vervoer van goederen geen rechtskeuze overeenkomstig artikel 3 hebben gemaakt, wordt de overeenkomst beheerst door het recht van het land waar de vervoerder zijn gewone verblijfplaats heeft, mits de plaats van ontvangst of de plaats van aflevering of de gewone verblijfplaats van de verzender ook in dat land is gelegen. Indien niet aan deze voorwaarden is voldaan, wordt de overeenkomst beheerst door het recht van het land waar de plaats van aflevering, als door de partijen overeengekomen, is gelegen. 2. Indien de partijen voor de overeenkomst voor het vervoer van passagiers geen rechtskeuze overeenkomstig alinea 2 hebben gemaakt, wordt de overeenkomst beheerst door het recht van het land waar de passagier zijn gewone verblijfplaats heeft, mits de plaats van vertrek of de plaats van bestemming in dat land is gelegen. Indien niet aan deze voorwaarden is voldaan, is het recht van de plaats waar de vervoerder zijn gewone verblijfplaats heeft van toepassing. De partijen kunnen als het recht dat overeenkomstig artikel 3 van toepassing is op een overeenkomst voor het vervoer van passagiers, alleen het recht kiezen van het land waar:

de franchiseovereenkomst wordt beheerst door het recht van het land waar de franchisenemer zijn gewone verblijfplaats heeft;

a)

de passagier zijn gewone verblijfplaats heeft, of

b)

de vervoerder zijn gewone verblijfplaats heeft, of

de distributieovereenkomst wordt beheerst door het recht van het land waar de distributeur zijn gewone verblijfplaats heeft;

c)

de vervoerder zijn hoofdvestiging heeft, of

d)

het vertrek plaatsvindt, of

een overeenkomst met betrekking tot de veiling van goederen wordt beheerst door het recht van het land waar de veiling plaatsvindt, indien die plaats kan worden bepaald;

e)

de aankomst plaatsvindt.

een overeenkomst die overeenkomstig niet-discretionaire regels is gesloten in het kader van een multilateraal systeem dat meerdere koop- en verkoopintenties van derden met betrekking tot financiële instrumenten in de zin van artikel 4, lid 1, punt 17, van Richtlijn 2004/39/EG samenbrengt of het samenbrengen daarvan vergemakkelijkt, en die wordt beheerst door één recht, wordt beheerst door dat recht.

2. Indien de overeenkomst niet onder lid 1 valt of de bestanddelen van de overeenkomst onder meer dan een van de

3. Indien uit het geheel der omstandigheden blijkt dat de overeenkomst, bij gebreke van een rechtskeuze, een kennelijk nauwere band heeft met een ander dan het in lid 1 of lid 2 bedoelde land, is het recht van dat andere land van toepassing.

Artikel 6 Consumentenovereenkomsten 1. Onverminderd de artikelen 5 en 7 wordt de overeenkomst gesloten door een natuurlijke persoon voor een gebruik dat als niet bedrijfs- of beroepsmatig kan worden beschouwd („de


L 177/12

NL

Publicatieblad van de Europese Unie Artikel 7

consument”) met een andere persoon die handelt in de uitoefening van zijn bedrijf of beroep („de verkoper”) beheerst door het recht van het land waar de consument zijn gewone verblijfplaats heeft, op voorwaarde dat: a)

de verkoper zijn commerciële of beroepsactiviteiten ontplooit in het land waar de consument woonplaats heeft, of

b)

dergelijke activiteiten met ongeacht welke middelen richt op dat land of op verscheidene landen, met inbegrip van dat land,

en de overeenkomst onder die activiteiten valt. 2. Niettegenstaande lid 1 kunnen de partijen overeenkomstig artikel 3 het recht kiezen dat van toepassing is op een overeenkomst die voldoet aan de voorwaarden van lid 1. Deze keuze mag er evenwel niet toe leiden dat de consument de bescherming verliest welke hij geniet op grond van bepalingen waarvan niet bij overeenkomst kan worden afgeweken volgens het recht dat overeenkomstig lid 1 toepasselijk zou zijn geweest bij gebreke van rechtskeuze. 3. Indien niet is voldaan aan de in lid 1, onder a) of b) gestelde eisen, wordt het recht dat van toepassing is op een overeenkomst gesloten tussen een consument en een verkoper vastgesteld op basis van de artikelen 3 en 4. 4. Leden 1 en 2 zijn niet van toepassing op: a)

b)

c)

d)

e)

overeenkomsten tot verstrekking van diensten, wanneer de diensten aan de consument uitsluitend moeten worden verstrekt in een ander land dan dat waar hij zijn gewone verblijfplaats heeft; vervoerovereenkomsten, met uitzondering van pakketreisovereenkomsten in de zin van Richtlijn 90/314/EEG van de Raad van 13 juni 1990 betreffende pakketreizen, met inbegrip van vakantiepakketten en rondreispakketten (1); overeenkomsten die een zakelijk recht op een onroerend goed of de huur van een onroerend goed tot onderwerp hebben, met uitzondering van de overeenkomsten die een recht van deeltijds gebruik in de zin van Richtlijn 94/47/EG tot onderwerp hebben; rechten en verplichtingen die een financieel instrument vormen en rechten en verplichtingen waardoor de voorwaarden voor de emissie, de openbare aanbieding of een overnamebod met betrekking tot verhandelbare effecten en de inschrijving en terugkoop van rechten van deelneming in instellingen voor collectieve beleggingen worden vastgelegd, voor zover deze geen verrichting van een financiële dienst vormen; overeenkomsten die zijn gesloten binnen het type systeem dat onder de werkingssfeer van artikel 4, lid 1, onder h), valt.

(1) PB L 158 van 23.6.1990, blz. 59.

4.7.2008

Verzekeringsovereenkomsten 1. Dit artikel is van toepassing op overeenkomsten als bedoeld in lid 2, ongeacht of het gedekte risico al dan niet is gelegen in een lidstaat, en voor alle andere verzekeringsovereenkomsten ter dekking van risico’s die zijn gelegen op het grondgebied van de lidstaten. Dit artikel is niet van toepassing op herverzekeringsovereenkomsten. 2. Een verzekeringsovereenkomst ter dekking van een groot risico als omschreven in artikel 5, letter d), van Eerste Richtlijn 73/239/EEG van de Raad van 24 juli 1973 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche (2) wordt beheerst door het in overeenstemming met artikel 3 van deze verordening door de partijen gekozen recht. Voor zover het toepasselijke recht niet door de partijen is gekozen, wordt de verzekeringsovereenkomst beheerst door het recht van het land waar de verzekeraar zijn gewone verblijfplaats heeft. Indien uit alle omstandigheden van het geval blijkt dat de overeenkomst kennelijk nauwer verbonden is met een ander land, is het recht van dat andere land van toepassing. 3. In geval van een verzekeringsovereenkomst anders dan een overeenkomst die valt onder lid 2 kan overeenkomstig artikel 3 alleen het volgende recht door de partijen worden gekozen: a)

het recht van het land waar het risico gelegen is op het tijdstip waarop de overeenkomst wordt gesloten;

b)

het recht van het land waar de polishouder zijn gewone verblijfplaats heeft;

c)

in geval van een levensverzekering, het recht van de lidstaat waarvan de polishouder onderdaan is;

d)

voor verzekeringsovereenkomsten ter dekking van risico’s die beperkt zijn tot gebeurtenissen in een lidstaat, anders dan de lidstaat waar het risico is gelegen, het recht van die lidstaat;

e)

indien de polishouder van een overeenkomst die onder dit lid valt een commerciële of industriële activiteit of een vrij beroep uitoefent en de verzekeringsovereenkomst twee of meer risico’s dekt die met deze activiteiten verband houden en in verschillende lidstaten zijn gelegen, het recht van een van de betrokken lidstaten of het recht van het land waar de gewone verblijfplaats van de polishouder is gelegen.

Voor zover de lidstaten in de gevallen onder a), b) of e) een grotere vrijheid verlenen voor de keuze van het toepasselijke recht op de verzekeringsovereenkomst, kunnen de partijen van die vrijheid gebruikmaken. (2) PB L 228 van 16.8.1973, blz. 3. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2005/68/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 323 van 9.12.2005, blz. 1).


4.7.2008

Publicatieblad van de Europese Unie

NL

Voor zover het toepasselijke recht overeenkomstig dit lid niet door de partijen is gekozen, wordt deze overeenkomst beheerst door het recht van de lidstaat waar het risico op het moment van sluiting van de overeenkomst is gelegen. 4. De volgende aanvullende voorschriften zijn van toepassing op verzekeringsovereenkomsten voor de dekking van risico’s waarvoor een lidstaat een verplichting oplegt om een verzekering af te sluiten: a)

b)

de verzekeringsovereenkomst voldoet niet aan de verplichting een verzekering af te sluiten, tenzij zij voldoet aan de specifieke bepalingen in verband met die verzekering die zijn vastgesteld door de lidstaat die de verplichting oplegt. Indien het recht van de lidstaat waar het risico is gelegen en het recht van de lidstaat die de verplichting oplegt om een verzekering af te sluiten, met elkaar in tegenspraak zijn, prevaleert laatstgenoemd recht; in afwijking van de leden 2 en 3 kan een lidstaat bepalen dat de verzekeringsovereenkomst wordt beheerst door het recht van de lidstaat die de verplichting oplegt om een verzekering af te sluiten.

5. Voor de toepassing van lid 3, derde alinea, en lid 4, indien de overeenkomst in meer dan één lidstaat gelegen risico’s dekt, wordt de overeenkomst beschouwd als bestaande uit verscheidene overeenkomsten die elk apart betrekking hebben op slechts één lidstaat. 6. Voor de doeleinden van dit artikel wordt het land waar het risico is gelegen vastgesteld in overeenstemming met artikel 2, onder d), van de Tweede Richtlijn 88/357/EEG van de Raad van 22 juni 1988 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, en tot vaststelling van de bepalingen ter vergemakkelijking van de daadwerkelijke uitoefening van het vrij verrichten van diensten (1) en, in geval van de levensverzekeringsbranche, is het land waar het risico is gelegen het land van de verbintenis in de zin van artikel 1, lid 1, onder g), van Richtlijn 2002/83/EG.

Artikel 8 Individuele arbeidsovereenkomsten 1. Een individuele arbeidsovereenkomst wordt beheerst door het recht dat de partijen overeenkomstig artikel 3 hebben gekozen. Deze keuze mag er evenwel niet toe leiden dat de werknemer de bescherming verliest welke hij geniet op grond van bepalingen waarvan niet bij overeenkomst kan worden afgeweken op grond van het recht dat overeenkomstig de leden 2, 3 en 4 van dit artikel toepasselijk zou zijn geweest bij gebreke van een rechtskeuze. 2. Voor zover het op een individuele arbeidsovereenkomst toepasselijke recht niet door de partijen is gekozen, wordt de overeenkomst beheerst door het recht van het land waar of, bij gebreke daarvan, van waaruit de werknemer ter uitvoering van de overeenkomst gewoonlijk zijn arbeid verricht. Het land waar de arbeid gewoonlijk wordt verricht wordt niet geacht te zijn

L 177/13

gewijzigd wanneer de werknemer zijn arbeid tijdelijk in een ander land verricht. 3. Indien het toepasselijke recht niet overeenkomstig lid 2 kan worden vastgesteld, wordt de overeenkomst beheerst door het recht van het land waar zich de vestiging bevindt die de werknemer in dienst heeft genomen. 4. Indien uit het geheel der omstandigheden blijkt dat de overeenkomst een kennelijk nauwere band heeft met een ander dan het in lid 2 of lid 3 bedoelde land, is het recht van dat andere land van toepassing.

Artikel 9 Bepalingen van bijzonder dwingend recht 1. Bepalingen van bijzonder dwingend recht zijn bepalingen aan de inachtneming waarvan een land zoveel belang hecht voor de handhaving van zijn openbare belangen zoals zijn politieke, sociale of economische organisatie, dat zij moet worden toegepast op elk geval dat onder de werkingssfeer ervan valt, ongeacht welk recht overeenkomstig deze verordening overigens van toepassing is op de overeenkomst. 2. Niets in deze verordening beperkt de toepassing van de bepalingen van bijzonder dwingend recht van de rechter bij wie de zaak aanhangig is. 3. De rechter kan ook gevolg toekennen aan de bepalingen van bijzonder dwingend recht van het land waar de verbintenissen krachtens de overeenkomst moeten worden nagekomen of zijn nagekomen, voor zover die bepalingen van bijzonder dwingend recht de tenuitvoerlegging van de overeenkomst onwettig maken. Bij de beslissing of aan deze bepalingen gevolg moet worden toegekend, wordt rekening gehouden met hun aard en doel alsmede met de gevolgen die de toepassing of niet-toepassing van deze bepalingen zou kunnen hebben.

Artikel 10 Bestaan en materiële geldigheid 1. Het bestaan en de geldigheid van de overeenkomst of van een bepaling daarvan worden beheerst door het recht dat ingevolge deze verordening toepasselijk zou zijn, indien de overeenkomst of de bepaling geldig zou zijn. 2. Niettemin kan een partij zich, voor het bewijs dat zij haar toestemming niet heeft verleend, beroepen op het recht van het land waar zij haar gewone verblijfplaats heeft, indien uit de omstandigheden blijkt dat het niet redelijk zou zijn de gevolgen van haar gedrag te bepalen overeenkomstig het in het lid 1 bedoelde recht.

Artikel 11 Formele geldigheid van overeenkomsten

1

( ) PB L 172 van 4.7.1988, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2005/14/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 149 van 11.6.2005, blz. 14).

1. Een overeenkomst tussen personen die of personen wier vertegenwoordigers zich bij het sluiten van de overeenkomst in


L 177/14

Publicatieblad van de Europese Unie

NL

hetzelfde land bevinden, is naar de vorm geldig indien zij voldoet aan de vormvereisten van het recht dat ingevolge deze verordening de overeenkomst zelve beheerst, of van het recht van het land waar de overeenkomst wordt gesloten. 2. Een overeenkomst tussen personen die of personen wier vertegenwoordigers zich bij het sluiten van de overeenkomst in verschillende landen bevinden, is naar de vorm geldig indien zij voldoet aan de vormvereisten van het recht dat ingevolge deze verordening de overeenkomst zelve beheerst, of van het recht van het land waar een van de partijen of haar vertegenwoordiger zich op het moment van de sluiting bevindt, of van het recht van het land waar een van de partijen op dat moment haar gewone verblijfplaats heeft. 3. Een eenzijdige rechtshandeling die betrekking heeft op een reeds gesloten of nog te sluiten overeenkomst, is wat de vorm betreft geldig indien zij voldoet aan de vormvereisten van het recht dat de overeenkomst zelve ingevolge deze verordening beheerst of zou beheersen, of van het recht van het land waar die rechtshandeling is verricht, of van het recht van het land waar de persoon die ze heeft verricht op dat ogenblik zijn gewone verblijfplaats had.

e)

4.7.2008

de gevolgen van de nietigheid van de overeenkomst.

2. Ten aanzien van de wijze van nakoming en de door de schuldeiser in geval van tekortkoming te nemen maatregelen, wordt rekening gehouden met het recht van het land waar de overeenkomst wordt nagekomen.

Artikel 13 Handelingsonbekwaamheid en handelingsonbevoegdheid Bij een overeenkomst die is gesloten tussen personen die zich in eenzelfde land bevinden, kan een natuurlijke persoon die volgens het recht van dat land handelingsbekwaam en handelingsbevoegd is, zich slechts beroepen op het feit dat hij volgens het recht van een ander land handelingsonbekwaam en handelingsonbevoegd is, indien de wederpartij ten tijde van de sluiting van de overeenkomst deze onbekwaamheid of onbevoegdheid kende of door nalatigheid niet kende.

Artikel 14 Cessie van vorderingen en contractuele subrogatie

4. De leden 1, 2 en 3 van dit artikel zijn niet van toepassing op overeenkomsten waarop artikel 6 van toepassing is. Deze overeenkomsten worden wat de vorm betreft beheerst door het recht van het land waar de consument zijn gewone verblijfplaats heeft. 5. In afwijking van de leden 1 tot en met 4 wordt de overeenkomst die een zakelijk recht op, of de huur van, een onroerend goed tot voorwerp heeft, beheerst door de vormvoorschriften van het recht van het land waar het onroerend goed is gelegen, voor zover: a)

b)

deze voorschriften gelden ongeacht het land waar de overeenkomst wordt gesloten en ongeacht het recht dat de overeenkomst beheerst, en van deze voorschriften niet bij overeenkomst kan worden afgeweken.

1. De betrekkingen tussen cedent en cessionaris of tussen subrogant en gesubrogeerde uit hoofde van een contractuele subrogatie van een vordering op een andere persoon („de schuldenaar”) worden beheerst door het recht dat ingevolge deze verordening op de tussen hen bestaande overeenkomst van toepassing is. 2. Het recht dat de gecedeerde of gesubrogeerde vordering beheerst, bepaalt de vraag of de vordering voor cessie of subrogatie vatbaar is alsmede de betrekkingen tussen cessionaris of subrogant en schuldenaar, de voorwaarden waaronder de cessie of subrogatie aan de schuldenaar kan worden tegengeworpen en of de schuldenaar door betaling is bevrijd. 3. Het concept cessie in dit artikel omvat daadwerkelijke overdrachten van vorderingen, overdrachten van vorderingen tot zekerheid alsmede verpandingen en andere zekerheidsrechten op vorderingen.

Artikel 12

Artikel 15

De onderwerpen die het toepasselijke recht beheerst

Wettelijke subrogatie

1. Het recht dat ingevolge deze verordening op de overeenkomst van toepassing is, beheerst met name:

Indien een persoon („de schuldeiser”) een vordering uit overeenkomst heeft jegens een andere persoon („de schuldenaar”) en een derde verplicht is de schuldeiser te voldoen, dan wel deze reeds door de derde op grond van deze verplichting is voldaan, bepaalt het recht dat op de verplichting van de derde van toepassing is, of en in welke mate de derde jegens de schuldenaar de rechten kan uitoefenen die de schuldeiser jegens de schuldenaar had overeenkomstig het recht dat hun betrekkingen beheerst.

a)

de uitlegging ervan;

b)

de nakoming ervan;

c)

de gevolgen van gehele of gedeeltelijke tekortkoming, daaronder begrepen de vaststelling van de schade voor zover hiervoor rechtsregels gelden, een en ander binnen de grenzen welke het procesrecht van de rechter aan diens bevoegdheden stelt;

d)

de verschillende wijzen waarop verbintenissen tenietgaan, alsmede de verjaring en het verval van rechten als gevolg van het verstrijken van een termijn;

Artikel 16 Hoofdelijke schuldenaars Indien een schuldeiser een vordering heeft op verscheidene, voor dezelfde schuldvordering aansprakelijke schuldenaren, van wie er één de vordering reeds geheel of ten dele heeft voldaan, dan beheerst het recht dat op de verbintenis van deze schuldenaar


4.7.2008

Publicatieblad van de Europese Unie

NL

jegens de schuldeiser van toepassing is, het recht van regres van deze schuldenaar op de andere schuldenaren. De andere schuldenaren kunnen zich beroepen op de weren die zij tegen de schuldeiser zouden kunnen aanvoeren op grond van het recht dat hun verbintenissen jegens de schuldeiser beheerst. Artikel 17 Verrekening Indien de bevoegdheid tot verrekening niet op een overeenkomst tussen de partijen berust, wordt de verrekening beheerst door het recht dat toepasselijk is op de vordering ten aanzien waarvan men zich op verrekening beroept.

L 177/15

in dat land gelden met uitsluiting van het internationaal privaatrecht, tenzij in deze verordening anders wordt bepaald.

Artikel 21 Openbare orde van het forum De toepassing van een bepaling van het door deze verordening aangewezen recht kan slechts terzijde worden gesteld indien deze toepassing kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde van het land van de rechter.

Artikel 22 Artikel 18

Staten met meer dan een rechtssysteem

Bewijs

1. In het geval van een staat die meerdere territoriale eenheden telt welke ieder hun eigen rechtsregels inzake verbintenissen uit overeenkomst bezitten, wordt voor het bepalen van het overeenkomstig deze verordening toe te passen recht elke territoriale eenheid als een land beschouwd.

1. Het recht dat ingevolge deze verordening de verbintenis uit overeenkomst beheerst, is van toepassing voor zover het ter zake van verbintenissen uit overeenkomst wettelijke vermoedens vestigt of de bewijslast regelt. 2. Rechtshandelingen kunnen worden bewezen door elk middel dat is toegelaten door het recht van de rechter of door een van de in artikel 11 bedoelde rechtsstelsels volgens hetwelk de rechtshandeling wat haar vorm betreft geldig is, voor zover het bewijs op deze wijze kan worden geleverd voor de rechter bij wie de zaak aanhangig is.

2. Een lidstaat die verschillende territoriale eenheden met eigen rechtsregels inzake verbintenissen uit overeenkomst telt, is niet verplicht deze verordening toe te passen op gevallen waarin uitsluitend rechtsregels van deze territoriale eenheden voor toepassing in aanmerking komen.

Artikel 23 HOOFDSTUK III

Verhouding tot andere bepalingen van Gemeenschapsrecht

OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 19

Met uitzondering van artikel 7 laat deze verordening onverlet de toepassing van de in de bepalingen van het Gemeenschapsrecht vervatte en op bepaalde gebieden geldende regels inzake het toepasselijk recht op verbintenissen uit overeenkomst.

De gewone verblijfplaats 1. Voor de toepassing van deze verordening is de gewone verblijfplaats van vennootschappen, verenigingen of rechtspersonen de plaats van hun hoofdbestuur. In deze verordening wordt onder de gewone verblijfplaats van een natuurlijk persoon bij de uitoefening van zijn bedrijfsactiviteit verstaan, de hoofdvestiging. 2. Indien de overeenkomst is gesloten in het kader van de uitoefening van de activiteiten van een filiaal, agentschap of andere vestiging of indien het filiaal, het agentschap of de vestiging volgens de overeenkomst verantwoordelijk is voor de uitvoering, wordt de plaats waar het filiaal, het agentschap of een vestiging zich bevindt, als de gewone verblijfplaats beschouwd. 3. Het tijdstip van sluiting van de overeenkomst is bepalend voor de vaststelling van de gewone verblijfplaats.

Artikel 24 Verhouding tot het Verdrag van Rome 1. Deze verordening vervangt het Verdrag van Rome in de lidstaten, uitgezonderd ten aanzien van de grondgebieden van de lidstaten die onder de territoriale werkingssfeer van dat verdrag vallen en waarop deze verordening niet van toepassing is overeenkomstig artikel 299 van het Verdrag. 2. Voor zover deze verordening in de plaats komt van het Verdrag van Rome, geldt elke verwijzing naar dat verdrag als een verwijzing naar deze verordening.

Artikel 25 Verhouding tot bestaande internationale verdragen

Artikel 20 Uitsluiting van herverwijzing Wanneer deze verordening de toepassing van het recht van een land voorschrijft, worden daaronder verstaan de rechtsregels die

1. Deze verordening laat onverlet de toepassing van internationale overeenkomsten waarbij een of meer lidstaten op het tijdstip van de vaststelling van de verordening partij zijn en die regels bevatten inzake het toepasselijk recht op verbintenissen uit overeenkomst.


L 177/16

Publicatieblad van de Europese Unie

NL

2. Deze verordening heeft echter tussen de lidstaten voorrang op uitsluitend tussen lidstaten gesloten overeenkomsten, voor zover deze betrekking hebben op aangelegenheden waarop deze verordening van toepassing is.

Artikel 26 Lijst van overeenkomsten 1. De lijst van de in artikel 25, lid 1, bedoelde overeenkomsten wordt door de lidstaten uiterlijk op 17 juni 2009 aan de Commissie bezorgd. De lidstaten delen aan de Commissie elke na die datum gedane opzegging van een overeenkomst mee. 2. Binnen zes maanden na ontvangst van de in lid 1 bedoelde lijst van overeenkomsten en opzeggingen geeft de Commissie in het Publicatieblad van de Europese Unie kennis van: a)

een lijst van de in lid 1 bedoelde overeenkomsten;

b)

de in lid 1 bedoelde opzeggingen.

b)

4.7.2008

een evaluatie van de toepassing van artikel 6, met name wat betreft de samenhang van het Gemeenschapsrecht op het gebied van de consumentenbescherming.

2. Uiterlijk op 17 juni 2010 brengt de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité verslag uit over het vraagstuk van de werking van een cessie of subrogatie van een vordering jegens derden en de voorrang van de gecedeerde of gesubrogeerde vordering boven een recht van een ander persoon. Het verslag gaat zo nodig vergezeld van een voorstel tot wijziging van deze verordening en een beoordeling van de gevolgen van de in te voeren bepalingen. Artikel 28 Toepassing in de tijd Deze verordening is van toepassing op overeenkomsten die na 17 december 2009 zijn gesloten.

HOOFDSTUK IV SLOTBEPALINGEN

Artikel 27 Herzieningsclausule

Artikel 29

1. Uiterlijk op 17 juni 2013 brengt de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité verslag uit over de toepassing van deze verordening. Het verslag gaat zo nodig vergezeld van voorstellen tot wijziging van deze verordening. Het verslag omvat:

Inwerkingtreding en toepassing

a)

een studie over het recht dat van toepassing is op verzekeringsovereenkomsten en een beoordeling van de gevolgen van de eventueel in te voeren bepalingen, en

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie. Zij is van toepassing met ingang van 17 december 2009 met uitzondering van artikel 26 dat vanaf 17 juni 2009 van toepassing is.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat overeenkomstig het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap. Gedaan te Straatsburg, 17 juni 2008. Voor het Europees Parlement

Voor de Raad

De voorzitter

De voorzitter

H.-G. PÖTTERING

J. LENARČIČ


Tweede Kamer der Staten-Generaal

2

Vergaderjaar 2012–2013

33 520

Wijziging van de Boeken 6 en 7 van het Burgerlijke Wetboek, de Wet handhaving consumentenbescherming en enige andere wetten in verband met de implementatie van Richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de raad van 25 oktober 2011 betreffende consumentenrechten, tot wijziging van Richtlijn 93/13/EEG van de Raad en van Richtlijn 199/44/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 85/577/EEG en van Richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad (PbEU L 304/64) (Implementatiewet richtlijn consumentenrechten)

Nr. 2

VOORSTEL VAN WET Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat de Richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende consumentenrechten, tot wijziging van Richtlijn 93/13/EEG van de Raad en van Richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 85/577/EEG en van Richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad moet worden omgezet in bepalingen van nationaal recht en dat daartoe de Boeken 6 en 7 van het Burgerlijk Wetboek, de Wet handhaving consumentenbescherming en enige andere wetten moeten worden gewijzigd; Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek wordt als volgt gewijzigd: A In artikel 193f komt onderdeel b als volgt te luiden: b. artikelen 230m lid 1, onderdelen a, b en c, e tot en met h, o en p en 230v, leden 1 tot en met 3, 5, alsmede lid 6, eerste zin, en lid 7, van Boek 6;

kst-33520-2 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2013

Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, 33 520, nr. 2

1


B In artikel 193i vervalt in onderdeel f de zinsnede «, tenzij het product een vervangingsgoed is als bedoeld in artikel 46f lid 3 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek». C Aan artikel 193j wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. Een overeenkomst die als gevolg van een oneerlijke handelspraktijk tot stand is gekomen, is vernietigbaar. D In titel 5 wordt na afdeling 2A een nieuwe afdeling ingevoegd, luidende: AFDELING 2B BEPALINGEN VOOR OVEREENKOMSTEN TUSSEN HANDELAREN EN CONSUMENTEN Paragraaf 1 – Algemene bepalingen Artikel 230g 1. In deze afdeling wordt verstaan onder: a. consument: iedere natuurlijke persoon die handelt voor doeleinden die buiten zijn bedrijfs- of beroepsactiviteit vallen; b. handelaar: iedere natuurlijke of rechtspersoon die handelt in het kader van zijn handels-, bedrijfs-, ambachts- of beroepsactiviteit, al dan niet mede via een andere persoon die namens hem of voor zijn rekening optreedt; c. consumentenkoop: de overeenkomst bedoeld in artikel 5 lid 1 van Boek 7; d. overeenkomst tot het verrichten van diensten: iedere andere overeenkomst dan een consumentenkoop, waarbij de handelaar zich jegens de consument verbindt een dienst te verrichten en de consument zich verbindt een prijs te betalen; e. overeenkomst op afstand: de overeenkomst die tussen de handelaar en de consument wordt gesloten in het kader van een georganiseerd systeem voor verkoop of dienstverlening op afstand zonder gelijktijdige persoonlijke aanwezigheid van handelaar en consument en waarbij, tot en met het moment van het sluiten van de overeenkomst, uitsluitend gebruik wordt gemaakt van een of meer middelen voor communicatie op afstand; f. overeenkomst buiten de verkoopruimte: iedere overeenkomst tussen de handelaar en de consument, die: 1°. wordt gesloten in gelijktijdige persoonlijke aanwezigheid van de handelaar en de consument op een andere plaats dan de verkoopruimte van de handelaar of waarvoor door de consument een aanbod is gedaan onder dezelfde omstandigheden; 2°. wordt gesloten in de verkoopruimte van de handelaar of met behulp van een middel voor communicatie op afstand, onmiddellijk nadat de consument persoonlijk en individueel is aangesproken op een plaats die niet de verkoopruimte van de handelaar is, in gelijktijdige persoonlijke aanwezigheid van de handelaar en de consument; of 3°. wordt gesloten tijdens een excursie die door de handelaar is georganiseerd met als doel of effect de promotie en de verkoop van zaken of diensten aan de consument; g. verkoopruimte: 1°. iedere onverplaatsbare ruimte voor detailhandel waar de handelaar op permanente basis zijn activiteiten uitoefent, of

Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, 33 520, nr. 2

2


2°. iedere verplaatsbare ruimte voor detailhandel waar de handelaar gewoonlijk zijn activiteiten uitoefent; h. duurzame gegevensdrager: ieder hulpmiddel dat de consument of de handelaar in staat stelt om persoonlijk aan hem gerichte informatie op te slaan op een wijze die deze informatie toegankelijk maakt voor toekomstig gebruik gedurende een periode die is aangepast aan het doel waarvoor de informatie is bestemd, en die een ongewijzigde weergave van de opgeslagen informatie mogelijk maakt; i. digitale inhoud: gegevens die in digitale vorm geproduceerd en geleverd worden; j. openbare veiling: een verkoopmethode waarbij zaken of diensten door middel van een transparante competitieve biedprocedure onder leiding van een veilingmeester door de handelaar worden aangeboden aan consumenten, die persoonlijk aanwezig zijn op de veiling of daartoe de mogelijkheid hebben, en waarbij de winnende bieder zich verbindt de zaken of diensten af te nemen; k. commerciële garantie: iedere verbintenis van de handelaar of een producent om, naast de wettelijke verplichting om een zaak te leveren die voldoet aan de overeenkomst, de consument de betaalde prijs terug te betalen of de zaken op enigerlei wijze te vervangen, herstellen of onderhouden, wanneer die niet voldoen aan specificaties of aan enige andere vereisten die geen verband houden met de hiervoor genoemde wettelijke verplichting, die vermeld zijn in de garantieverklaring of in de desbetreffende reclameboodschappen op het moment van of vóór het sluiten van de overeenkomst; l. aanvullende overeenkomst: een overeenkomst waarbij een consument zaken of diensten verwerft in verband met een overeenkomst op afstand of een overeenkomst buiten de verkoopruimte, en deze zaken of diensten door de handelaar worden geleverd of door een derde partij op basis van een afspraak tussen die derde partij en de handelaar; m. recht van ontbinding: het recht om de overeenkomst overeenkomstig artikel 230o te ontbinden; n. ontbindingstermijn: de termijn waarbinnen het recht van ontbinding overeenkomstig artikel 230o kan worden uitgeoefend; o. financieel product, financiële dienst, financiële onderneming, krediet, levensverzekering, natura-uitvaartverzekeraar en verzekering: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht en de daarop berustende bepalingen; p. richtlijn: Richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende consumentenrechten, tot wijziging van Richtlijn 93/13/EEG van de Raad en van Richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 85/577/EEG en van Richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad (Pb EU L 304/64); q. richtlijn nr. 2002/65/EG: richtlijn nr. 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 september 2002 betreffende de verkoop op afstand van financiële diensten aan consumenten (PbEG L 271/16). 2. Voor de toepassing van deze afdeling gelden voor een overeenkomst die zowel de levering van roerende zaken als het verrichten van diensten betreft, met uitzondering van artikel 230s lid 4, slechts de bepalingen die van toepassing zijn op consumentenkoop. Artikel 230h 1. Deze afdeling is van toepassing op overeenkomsten gesloten tussen een handelaar en een consument. 2. Deze afdeling is niet van toepassing op een overeenkomst: a. buiten de verkoopruimte waarbij de verbintenis van de consument tot betaling ten hoogste 50 euro bedraagt;

Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, 33 520, nr. 2

3


b. betreffende financiële producten, financiële diensten en fondsvorming als bedoeld in artikel 230w lid 1, onderdeel c,, met uitzondering van de paragrafen 1 en 6 van deze afdeling; c. betreffende sociale dienstverlening, met inbegrip van sociale huisvesting, kinderzorg en ondersteuning van gezinnen of personen in permanente of tijdelijke nood, waaronder langdurige zorg; d. betreffende gezondheidszorg zoals omschreven in artikel 3 onderdeel a van Richtlijn 2011/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2011 betreffende de toepassing van de rechten van patiënten bij grensoverschrijdende gezondheidszorg (Pb L 88/45), ongeacht of deze diensten al dan niet via gezondheidszorgfaciliteiten worden verleend; e. betreffende gokactiviteiten waarbij bij kansspelen een inzet met een waarde in geld wordt gedaan, met inbegrip van loterijen, casinospelen en weddenschappen; f. over het doen ontstaan, het verkrijgen of het overdragen van onroerende zaken of rechten op onroerende zaken; g. betreffende de constructie van nieuwe gebouwen, de ingrijpende verbouwing van bestaande gebouwen en de verhuur van woonruimte; h. betreffende reizen, als bedoeld in artikel 500 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek; i. betreffende gebruik in deeltijd, een vakantieproduct van lange duur, en betreffende bijstand bij verhandelen en uitwisseling, als bedoeld in artikel 50a van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek; j. waarbij de wet voor de totstandkoming van de overeenkomst de tussenkomst van een notaris voorschrijft; k. betreffende de levering van zaken die bestemd zijn voor dagelijkse huishoudelijke consumptie en die fysiek door een handelaar op basis van frequente en regelmatige rondes bij de woon- of verblijfplaats dan wel de arbeidsplaats van de consument worden afgeleverd; l. die wordt gesloten door middel van verkoopautomaten of geautomatiseerde handelsruimten; m. die wordt gesloten met telecommunicatie-exploitanten door middel van openbare betaaltelefoons met het oog op het gebruik ervan of die worden gesloten met het oog op het gebruik van één enkele internet-, telefoon- of faxverbinding gemaakt door de consument. 3. Bij de toepassing van lid 2, onderdeel a, worden overeenkomsten buiten de verkoopruimte die gelijktijdig worden gesloten en aanverwante zaken of diensten betreffen in aanmerking genomen voor het aldaar genoemde drempelbedrag. 4. Deze afdeling is niet van toepassing op zaken die executoriaal worden verkocht. 5. Op de overeenkomst van personenvervoer zijn slechts de artikelen 230i lid 1, 230j, 230k lid 1 en 230v leden 2 en 3 van toepassing. Artikel 230i 1. Van het bepaalde bij of krachtens deze afdeling kan niet ten nadele van de consument worden afgeweken. 2. Op de termijnen genoemd in deze afdeling is Verordening (EEG, Euratom) nr. 1182/71 (PbEG L 124) van de Raad van 3 juni 1971 houdende vaststelling van de regels die van toepassing zijn op termijnen, data en aanvangs- en vervaltijden van overeenkomstige toepassing. 3. De in deze afdeling opgenomen bepalingen gelden niet voor zover deze op grond van artikel 3 lid 2 van de richtlijn van het toepassingsgebied van de richtlijn zijn uitgezonderd. 4. De uit deze afdeling voortvloeiende informatieverplichtingen gelden onverminderd de informatieverplichtingen op grond van de artikelen 15d tot en met 15f van Boek 3, de artikelen 227b en 227c alsmede afdeling 2A van titel 5 van Boek 6. In geval van strijd naar inhoud en wijze waarop de

Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, 33 520, nr. 2

4


informatie wordt verstrekt, zijn de bepalingen van deze afdeling van toepassing. Artikel 230j De consument is niet zonder zijn uitdrukkelijke instemming gebonden aan een verbintenis tot een aanvullende betaling van een geldsom ter verkrijging van een prestatie die niet de kern van de prestatie is. Uit het gebruik van standaardopties die de consument moet afwijzen, kan geen uitdrukkelijke instemming worden afgeleid. Artikel 230k 1. De vergoeding die de handelaar aan de consument vraagt voor het gebruik van een bepaald betaalmiddel bedraagt ten hoogste de kosten van het gebruik daarvan voor de handelaar. 2. De vergoeding die de handelaar bij de consument in rekening brengt voor telefonisch contact over de tussen hem en de consument gesloten overeenkomst bedraagt ten hoogste het basistarief. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels over de samenstelling en hoogte van het basistarief worden vastgesteld. Paragraaf 2 – Bepalingen voor overeenkomsten anders dan op afstand of buiten de verkoopruimte Artikel 230l Voordat de consument door enige andere overeenkomst dan een overeenkomst op afstand of buiten de verkoopruimte, dan wel een daartoe strekkend aanbod, is gebonden, verstrekt de handelaar de consument op duidelijke en begrijpelijke wijze de volgende informatie, voor zover deze niet reeds duidelijk uit de context blijkt: a. de voornaamste kenmerken van de zaken of de diensten, in de mate waarin dit gezien de gebruikte drager en de zaken of diensten passend is; b. de identiteit van de handelaar, zoals zijn handelsnaam, het geografische adres waar hij gevestigd is en zijn telefoonnummer; c. de totale prijs van de zaken of diensten, met inbegrip van alle belastingen, of, als door de aard van de zaak of de dienst de prijs redelijkerwijs niet vooraf kan worden berekend, de manier waarop de prijs moet worden berekend, en, voor zover van toepassing, alle extra vracht-, leverings- of portokosten of, indien deze kosten redelijkerwijs niet vooraf kunnen worden berekend, in ieder geval het feit dat er eventueel dergelijke extra kosten verschuldigd kunnen zijn; d. voor zover van toepassing, de wijze van betaling, levering, nakoming, de termijn waarbinnen de handelaar zich verbindt de zaak te leveren of de dienst te verlenen, en het beleid van de handelaar inzake klachtenbehandeling; e. naast een herinnering aan het bestaan van de wettelijke regeling om een zaak te leveren die beantwoordt aan de overeenkomst, het bestaan en de voorwaarden van diensten na verkoop en van commerciële garanties, voor zover van toepassing; f. voor zover van toepassing, de duur van de overeenkomst, of, wanneer de overeenkomst van onbepaalde duur is of automatisch verlengd wordt, de voorwaarden voor het opzeggen van de overeenkomst; g. voor zover van toepassing, de functionaliteit van digitale inhoud, met inbegrip van toepasselijke technische beveiligingsvoorzieningen; h. voor zover van toepassing, de relevante interoperabiliteit van digitale inhoud met hardware en software waarvan de handelaar op de hoogte is of redelijkerwijs kan worden verondersteld op de hoogte te zijn.

Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, 33 520, nr. 2

5


Paragraaf 3 – Bepalingen voor overeenkomsten op afstand en overeenkomsten buiten de verkoopruimte Artikel 230m 1. Voordat de consument gebonden is aan een overeenkomst op afstand of een overeenkomst buiten de verkoopruimte, dan wel aan een daartoe strekkend aanbod, verstrekt de handelaar de consument op duidelijke en begrijpelijke wijze de volgende informatie: a. de voornaamste kenmerken van de zaken of de diensten, in de mate waarin dit gezien de gebruikte drager en de zaken of diensten passend is; b. de identiteit van de handelaar, zoals zijn handelsnaam; c. het geografisch adres waar de handelaar gevestigd is en het telefoonnummer, fax en e-mailadres van de handelaar, indien beschikbaar, alsmede, indien van toepassing, het geografische adres en de identiteit van de handelaar voor wiens rekening hij optreedt; d. wanneer dat verschilt van het overeenkomstig onderdeel c verstrekte adres, het geografische adres van de bedrijfsvestiging van de handelaar, en indien van toepassing dat van de handelaar voor wiens rekening hij optreedt, waaraan de consument eventuele klachten kan richten; e. de totale prijs van de zaken of diensten, met inbegrip van alle belastingen, of, als door de aard van de zaak of de dienst de prijs redelijkerwijs niet vooraf kan worden berekend, de manier waarop de prijs moet worden berekend, en, in voorkomend geval, alle extra vracht-, leverings- of portokosten en eventuele andere kosten of, indien deze kosten redelijkerwijs niet vooraf kunnen worden berekend, het feit dat er eventueel dergelijke extra kosten verschuldigd kunnen zijn. In het geval van een overeenkomst voor onbepaalde duur of een overeenkomst die een abonnement inhoudt, omvat de totale prijs de totale kosten per factureringsperiode. Indien voor een dergelijke overeenkomst een vast tarief van toepassing is, omvat de totale prijs ook de totale maandelijkse kosten. Indien de totale kosten niet redelijkerwijze vooraf kunnen worden berekend, wordt de manier waarop de prijs moet worden berekend, medegedeeld; f. de kosten voor het gebruik van middelen voor communicatie op afstand voor het sluiten van de overeenkomst wanneer deze kosten op een andere grondslag dan het basistarief worden berekend; g. de wijze van betaling, levering, uitvoering, de termijn waarbinnen de handelaar zich verbindt de zaak te leveren of de diensten te verlenen en, voor zover van toepassing, het klachtafhandelingsbeleid van de handelaar; h. wanneer een recht van ontbinding van de overeenkomst bestaat, de voorwaarden, de termijn en de modaliteiten voor de uitoefening van dat recht overeenkomstig artikel 230o, alsmede het modelformulier voor ontbinding opgenomen in bijlage I, deel B, van de richtlijn; i. voor zover van toepassing, het feit dat de consument de kosten van het terugzenden van de zaken zal moeten dragen in geval van uitoefening van het recht van ontbinding en, voor een overeenkomst op afstand, indien de zaken door hun aard niet per gewone post kunnen worden teruggezonden, de kosten van het terugzenden van de zaken; j. ingeval de consument zijn recht van ontbinding uitoefent nadat hij een verzoek overeenkomstig artikel 230t lid 3 of artikel 230v lid 8 heeft gedaan, dat de consument de handelaar diens redelijke kosten vergoedt overeenkomstig 230s lid 4; k. indien er niet voorzien is in het recht van ontbinding van de overeenkomst, de informatie dat de consument geen recht van ontbinding heeft of, voor zover van toepassing, de omstandigheden waarin de consument afstand doet van zijn recht van ontbinding; l. een herinnering aan het bestaan van de wettelijke waarborg dat de afgeleverde zaak aan de overeenkomst moet beantwoorden;

Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, 33 520, nr. 2

6


m. voor zover van toepassing, het bestaan en de voorwaarden van bijstand aan de consument na verkoop, van diensten na verkoop en van commerciële garanties; n. voor zover van toepassing, het bestaan van relevante gedragscodes, bedoeld in artikel 193a lid 1, onderdeel i, en hoe een afschrift daarvan kan worden verkregen; o. de duur van de overeenkomst, voor zover van toepassing, of, wanneer de overeenkomst voor onbepaalde duur is of stilzwijgend vernieuwd wordt, de voorwaarden voor het opzeggen van de overeenkomst; p. voor zover van toepassing, de minimumduur van de uit de overeenkomst voortvloeiende verplichtingen voor de consument; q. voor zover van toepassing, het bestaan en de voorwaarden van waarborgsommen of andere financiële garanties die de consument op verzoek van de handelaar moet betalen of bieden; r. voor zover van toepassing, de functionaliteit van digitale inhoud met inbegrip van toepasselijke technische beveiligingsvoorzieningen; s. voor zover van toepassing, de relevante interoperabiliteit van digitale inhoud met hardware en software waarvan de handelaar op de hoogte is of redelijkerwijs kan worden verondersteld op de hoogte te zijn; t. voor zover van toepassing, de mogelijkheid van toegang tot buitengerechtelijke klachten- en geschilbeslechtingsprocedures waarbij de handelaar zich heeft aangesloten, en de wijze waarop daar toegang toe is. 2. Bij een openbare veiling kan aan de in lid 1 in onderdelen b, c en d, bedoelde informatieverplichting worden voldaan door de overeenkomstige gegevens van de veilingmeester te verstrekken. Artikel 230n 1. Aan de in artikel 230m lid 1, onderdelen h, i en j, bedoelde verplichtingen kan worden voldaan door verstrekking van door de handelaar ingevulde modelinstructies voor ontbinding als bedoeld in bijlage I deel A van de richtlijn. 2. De in artikel 230m lid 1 bedoelde informatie vormt een integraal onderdeel van de overeenkomst op afstand of van de overeenkomst buiten de verkoopruimte en wordt niet gewijzigd, tenzij de partijen in de overeenkomst uitdrukkelijk anders overeenkomen. 3. Niet opgegeven bijkomende kosten als bedoeld in artikel 230m lid 1, onderdelen e en i, zijn niet verschuldigd. 4. Op de handelaar rust de bewijslast voor de juiste en tijdige verstrekking van de in deze paragraaf genoemde informatie. Artikel 230o 1. De consument kan een overeenkomst op afstand of een overeenkomst buiten de verkoopruimte zonder opgave van redenen ontbinden tot een termijn van veertien dagen is verstreken, vanaf: a. bij een overeenkomst tot het verrichten van diensten: de dag waarop de overeenkomst wordt gesloten; b. bij een consumentenkoop: 1°. de dag waarop de consument of een door de consument aangewezen derde, die niet de vervoerder is, de zaak heeft ontvangen; 2°. de dag waarop de consument of een door de consument aangewezen derde, die niet de vervoerder is, de laatste zaak heeft ontvangen, indien de consument in eenzelfde bestelling meerdere zaken heeft besteld die afzonderlijk worden geleverd; 3°. de dag waarop de consument of een door de consument aangewezen derde, die niet de vervoerder is, de laatste zending of het laatste onderdeel heeft ontvangen indien de levering van een zaak bestaat uit verschillende zendingen of onderdelen; of

Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, 33 520, nr. 2

7


4°. de dag waarop de consument of een door de consument aangewezen derde, die niet de vervoerder is, de eerste zaak heeft ontvangen voor een overeenkomst die strekt tot de regelmatige levering van zaken gedurende een bepaalde periode; c. bij een overeenkomst tot levering van water, gas of elektriciteit, die niet gereed voor verkoop zijn gemaakt in een beperkt volume of in een bepaalde hoeveelheid, van stadsverwarming of van digitale inhoud, anders dan op een materiële drager: de dag waarop de overeenkomst wordt gesloten. 2. Indien niet aan de in artikel 230m lid 1, onderdeel h, gestelde eisen is voldaan wordt de in het vorige lid bedoelde termijn verlengd met de tijd die is verstreken vanaf het tijdstip, bedoeld in het vorige lid, tot het moment waarop alle ontbrekende gegevens alsnog op de voorgeschreven wijze aan de consument zijn verstrekt, doch met ten hoogste twaalf maanden. 3. De consument oefent het in lid 1 bedoelde recht uit door binnen de in dat lid gestelde termijn het ingevulde modelformulier voor ontbinding, bedoeld in bijlage I deel B van de richtlijn, te zenden of een andere daartoe strekkende ondubbelzinnige verklaring te doen aan de handelaar. 4. Brengt de consument op elektronische wijze via de website van de handelaar een verklaring tot ontbinding uit, dan bevestigt de handelaar onverwijld op een duurzame gegevensdrager de ontvangst van deze verklaring. 5. Op de consument rust de bewijslast voor de juiste en tijdige uitoefening van het in lid 1 bedoelde recht. Artikel 230p De consument heeft geen recht van ontbinding bij: a. een overeenkomst waarbij de prijs van de zaken of diensten gebonden is aan schommelingen op de financiële markten waarop de handelaar geen invloed heeft en die zich binnen de ontbindingstermijn kunnen voordoen; b. een overeenkomst waarbij de consument de handelaar specifiek verzocht heeft hem te bezoeken om daar dringende herstellingen of onderhoud te verrichten, met uitzondering van: 1°. aanvullende dienstverlening waar de consument niet uitdrukkelijk om heeft verzocht; 2°. de levering van andere zaken dan die noodzakelijk zijn om het onderhoud of de herstellingen uit te voeren; c. een overeenkomst die is gesloten tijdens een openbare veiling; d. een overeenkomst tot het verrichten van diensten, na nakoming van de overeenkomst, indien: 1°. de nakoming is begonnen met uitdrukkelijke voorafgaande instemming van de consument; en 2°. de consument heeft verklaard afstand te doen van zijn recht van ontbinding zodra de handelaar de overeenkomst is nagekomen; e. een overeenkomst tot het verrichten van diensten die strekt tot de terbeschikkingstelling van accommodatie anders dan voor woondoeleinden, van goederenvervoer, van autoverhuurdiensten, van catering en van diensten met betrekking tot vrijetijdsbesteding, indien in de overeenkomst een bepaald tijdstip of een bepaalde periode van nakoming is voorzien; f. een consumentenkoop betreffende: 1°. de levering van volgens specificaties van de consument vervaardigde zaken, die niet geprefabriceerd zijn en die worden vervaardigd op basis van een individuele keuze of beslissing van de consument, of die duidelijk voor een specifieke persoon bestemd zijn; 2°. de levering van zaken die snel bederven of die een beperkte houdbaarheid hebben;

Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, 33 520, nr. 2

8


3°. de levering van zaken die niet geschikt zijn om te worden teruggezonden om redenen van gezondheidsbescherming of hygiëne en waarvan de verzegeling na de levering is verbroken; 4°. de levering van zaken die na levering door hun aard onherroepelijk vermengd zijn met andere zaken; 5°. de levering van alcoholische dranken waarvan de prijs is overeengekomen bij het sluiten van een consumentenkoop, maar waarvan de levering slechts kan plaatsvinden na dertig dagen, en waarvan de werkelijke waarde afhankelijk is van schommelingen van de markt waarop de handelaar geen invloed heeft; 6°. de levering van audio- en video-opnamen en computerprogrammatuur waarvan de verzegeling na levering is verbroken; 7°. de levering van kranten, tijdschriften of magazines, met uitzondering van een overeenkomst voor de geregelde levering van dergelijke publicaties; g. de levering van digitale inhoud die niet op een materiële drager is geleverd, voor zover de nakoming is begonnen met uitdrukkelijke voorafgaande toestemming van de consument en de consument heeft verklaard dat hij daarmee afstand doet van zijn recht van ontbinding. Artikel 230q 1. In afwijking van artikel 219 kan een aanbod van de consument tot het aangaan van een overeenkomst aan de handelaar op de in artikel 230o bepaalde wijze worden herroepen. 2. Door een ontbinding overeenkomstig artikel 230o worden van rechtswege alle aanvullende overeenkomsten ontbonden. Artikel 230r 1. De handelaar vergoedt na ontbinding van de overeenkomst overeenkomstig artikel 230o onverwijld doch uiterlijk binnen veertien dagen na de dag van ontvangst van de verklaring tot ontbinding alle van de consument ontvangen betalingen, met inbegrip van de leveringskosten. 2. handelaar komt de in lid 1 bedoelde verbintenis na, met gebruikmaking van hetzelfde betaalmiddel als door de consument is gebruikt ter voldoening van de voor de ontbinding op de consument rustende verbintenissen, tenzij de consument uitdrukkelijk met een ander betaalmiddel heeft ingestemd en met dien verstande dat de consument hierdoor geen kosten mag hebben. 3. Onverminderd het bepaalde in lid 1 is de handelaar niet verplicht de bijkomende kosten terug te betalen, indien de consument uitdrukkelijk voor een andere wijze dan de door de handelaar aangeboden minst kostbare wijze van standaardlevering heeft gekozen. 4. Tenzij de handelaar heeft aangeboden de op basis van de ontbonden overeenkomst geleverde zaken zelf af te halen, kan de consument eerst nakoming vorderen van de in lid 1 bedoelde verbintenis nadat de handelaar de zaken heeft ontvangen of de consument heeft aangetoond dat hij de zaken heeft teruggezonden, naar gelang welk tijdstip het eerst valt. Artikel 230s 1. Tenzij de handelaar heeft aangeboden de op basis van de ontbonden overeenkomst geleverde zaken zelf af te halen, zendt de consument onverwijld en in ieder geval binnen veertien dagen na het uitbrengen van de in artikel 230o lid 3 bedoelde verklaring de door hem ontvangen zaken terug of overhandigt deze aan de handelaar of aan een persoon die door de handelaar is gemachtigd om de zaken in ontvangst te nemen.

Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, 33 520, nr. 2

9


2. De consument draagt de rechtstreekse kosten van het terugzenden van de zaak, tenzij de handelaar heeft nagelaten de consument mee te delen dat hij deze kosten moet dragen. 3. De consument is slechts aansprakelijk voor de waardevermindering van de zaak als een behandeling van de zaak verder is gegaan dan noodzakelijk om de aard, de kenmerken en de werking daarvan vast te stellen. De consument is niet aansprakelijk voor waardevermindering van de zaak wanneer de handelaar heeft nagelaten om overeenkomstig 230m lid 1, onderdeel h, informatie over het recht van ontbinding te verstrekken. 4. Bij uitoefening van het recht van ontbinding na een verzoek overeenkomstig artikel 230t lid 3 of artikel 230v lid 8 is de consument de handelaar een bedrag verschuldigd dat evenredig is aan dat gedeelte van de verbintenis dat door de handelaar is nagekomen op het moment van uitoefening van het hiervoor bedoelde recht, vergeleken met de volledige nakoming van de verbintenis. Het evenredige bedrag dat de consument aan de handelaar moet betalen, wordt berekend op grond van de totale prijs zoals vastgelegd in de overeenkomst. Als de totale prijs excessief is, wordt het evenredige bedrag berekend op basis van de marktwaarde van het gedeelte van de overeenkomst dat is uitgevoerd. 5. De consument draagt geen kosten voor: a. de uitvoering van diensten, of de levering van water, gas of elektriciteit, wanneer deze niet in beperkte volumes of in een bepaalde hoeveelheid gereed voor verkoop zijn gemaakt, of van stadsverwarming, die geheel of gedeeltelijk tijdens de ontbindingstermijn zijn verleend, indien: 1°. de handelaar heeft nagelaten de informatie overeenkomstig artikel 230m lid 1, onderdeel h of j, te verstrekken; of 2°. de consument er niet overeenkomstig artikel 230t lid 3 of artikel 230v lid 8 uitdrukkelijk om heeft verzocht met de uitvoering van de dienst tijdens de ontbindingstermijn te beginnen; b. de volledige of gedeeltelijke levering van digitale inhoud die niet op een materiële drager is geleverd, indien: 1°. de consument er van te voren niet uitdrukkelijk mee heeft ingestemd dat de uitvoering kan beginnen voor het einde van de ontbindingstermijn; 2°. de verklaring van de consument als bedoeld in artikel 230p onderdeel g waarmee hij afstand doet van zijn recht van ontbinding ontbreekt; of 3°. de handelaar heeft verzuimd om de consument overeenkomstig artikel 230t lid 2 respectievelijk artikel 230v lid 7 een afschrift van de bevestiging te verstrekken. 6. De consument is niet aansprakelijk noch enige kosten verschuldigd door de uitoefening van zijn recht van ontbinding, onverminderd het bepaalde in lid 3, alsmede artikel 230r lid 3. Paragraaf 4 – Aanvullende bepalingen voor overeenkomsten buiten de verkoopruimte Artikel 230t 1. Bij de overeenkomst buiten de verkoopruimte verstrekt de handelaar de in artikel 230m lid 1 genoemde informatie in duidelijke en begrijpelijke taal en in leesbare vorm aan de consument op papier of, indien de consument hiermee instemt, op een andere duurzame gegevensdrager. 2. De handelaar verstrekt aan de consument op papier, of, indien de consument hiermee instemt, op een andere duurzame gegevensdrager, een afschrift van de ondertekende overeenkomst of de bevestiging van de overeenkomst, met inbegrip van de bevestiging van de uitdrukkelijke voorafgaande toestemming en de verklaring van de consument waarmee hij afstand doet van zijn recht van ontbinding overeenkomstig artikel 230p onderdeel g, voor zover van toepassing.

Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, 33 520, nr. 2

10


3. Nakoming van een overeenkomst tot het verrichten van diensten of voor de levering van water, gas of elektriciteit, die niet voor verkoop gereed zijn gemaakt in een beperkt volume of in een bepaalde hoeveelheid, of van stadsverwarming, geschiedt tijdens de ontbindingstermijn slechts op uitdrukkelijk verzoek van de consument, door middel van een daartoe strekkende schriftelijke verklaring op een duurzame gegevensdrager. 4. Bij ontbinding overeenkomstig artikel 230o haalt de handelaar op zijn kosten de aan de consument geleverde zaak af wanneer deze: a. bij het sluiten van de overeenkomst bij de consument thuis is geleverd; en b. de zaak naar zijn aard niet met de gewone post kan worden teruggezonden. 5. Behalve in het in artikel 230s lid 4 bedoelde geval, kan pas na het verstrijken van de ontbindingstermijn nakoming worden gevorderd van de uit de overeenkomst voortvloeiende verbintenis van de consument tot betaling. Artikel 230u Het is een handelaar verboden een aanbod tot het sluiten van een overeenkomst buiten de verkoopruimte te doen indien hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat de verplichtingen die daaruit voor de consument kunnen voortvloeien, niet in overeenstemming zijn met diens draagkracht. Paragraaf 5 – Aanvullende bepalingen voor overeenkomsten op afstand Artikel 230v 1. Bij een overeenkomst op afstand verstrekt de handelaar de in artikel 230m lid 1 genoemde informatie aan de consument op een wijze die passend is voor de gebruikte middelen voor communicatie op afstand en in een duidelijke en begrijpelijke taal. Verstrekt de handelaar deze informatie op een duurzame gegevensdrager, dan is zij in leesbare vorm opgesteld. 2. Voordat op elektronische wijze een overeenkomst op afstand wordt gesloten waaruit een betalingsverplichting voor de consument voortvloeit, wijst de handelaar de consument op een duidelijke en in het oog springende manier en onmiddellijk voordat de consument zijn bestelling plaatst, op de in artikel 230m lid 1, onderdelen a, e, o en p, genoemde informatie 3. De handelaar richt zijn elektronische bestelproces op zodanige wijze in dat de consument een aanbod niet kan aanvaarden dan nadat hem op niet voor misverstand vatbare wijze duidelijk is gemaakt dat de bestelling een betalingsverplichting inhoudt. Indien de aanvaarding geschiedt door gebruik van een knop of soortgelijke functie, is aan de vorige zin voldaan indien bij het plaatsen van de bestelling in niet voor misverstand vatbare termen en op goed leesbare wijze blijkt dat de aanvaarding een betalingsverplichting jegens de handelaar inhoudt. Een knop of soortgelijke functie wordt daartoe op een goed leesbare wijze aangemerkt met een ondubbelzinnige formulering waaruit blijkt dat het plaatsen van de bestelling een betalingsverplichting jegens de handelaar inhoudt. De enkele zinsnede «bestelling met betalingsverplichting» wordt aangemerkt als een dergelijke ondubbelzinnige verklaring. Een overeenkomst die in strijd met dit lid tot stand komt, is vernietigbaar. 4. Op websites waarop zaken of diensten door de handelaar worden aangeboden wordt uiterlijk aan het begin van het bestelproces duidelijk en leesbaar aangegeven of er beperkingen gelden voor de levering en welke betaalmiddelen worden aanvaard.

Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, 33 520, nr. 2

11


5. Voordat een overeenkomst op afstand wordt gesloten met behulp van een middel voor communicatie op afstand dat beperkte ruimte of tijd biedt voor het tonen van de informatie, verstrekt de handelaar, via dat specifieke middel, ten minste de precontractuele informatie over de voornaamste kenmerken van de zaken of diensten, de identiteit van de handelaar, de totale prijs, het recht van ontbinding, de duur van de overeenkomst en, bij een overeenkomst voor onbepaalde tijd, de voorwaarden om de overeenkomst op te zeggen, bedoeld in artikel 230m lid 1 onderdelen a, b, e, h en o. De overige in artikel 230m lid 1 bedoelde informatie wordt door de handelaar op passende wijze aan de consument verstrekt, overeenkomstig lid 1. 6. De handelaar deelt bij het gebruik van de telefoon met als doel het sluiten van een overeenkomst op afstand met een consument aan het begin van het gesprek de identiteit en, voor zover van toepassing, de identiteit van de persoon namens wie hij opbelt, alsmede het commerciële doel van het gesprek mede. Een overeenkomst op afstand tot het geregeld verrichten van diensten of tot het geregeld leveren van gas, elektriciteit, water of van stadsverwarming, die het gevolg is van dit gesprek, wordt schriftelijk aangegaan. 7. De handelaar verstrekt de consument op een duurzame gegevensdrager binnen een redelijke termijn na het sluiten van de overeenkomst op afstand doch in ieder geval bij de levering van de zaken of voordat de dienst wordt uitgevoerd een bevestiging van de overeenkomst. Deze bevestiging omvat: a. alle in artikel 230m lid 1 bedoelde informatie, voor zover de handelaar deze niet voor het sluiten van de overeenkomst op een duurzame gegevensdrager heeft verstrekt; en b. voor zover van toepassing, de bevestiging van de uitdrukkelijke voorafgaande toestemming en de verklaring van de consument overeenkomstig artikel 230p onderdeel g. 8. Nakoming van een overeenkomst op afstand tot het verrichten van een dienst of tot levering van water, gas of elektriciteit, die niet gereed voor verkoop zijn gemaakt in een beperkt volume of in een bepaalde hoeveelheid, of tot levering van stadsverwarming, geschiedt tijdens de ontbindingstermijn slechts op uitdrukkelijk verzoek van de consument. Paragraaf 6 – Specifieke bepalingen voor overeenkomsten op afstand en buiten de verkoopruimte inzake financiële producten en financiële diensten Artikel 230w 1. Deze paragraaf is slechts van toepassing op overeenkomsten inzake: a. een financieel product; b. een financiële dienst; of c. fondsvorming ter voldoening van de verzorging van de uitvaart van een natuurlijke persoon die wordt aangegaan tussen een natura-uitvaartverzekeraar en een consument, die voor de natura-uitvaartverzekeraar geen beleggingsrisico met zich brengt. 2. Artikel 230i leden 2 tot en met 4, alsmede de artikelen 230j en 230k zijn niet van toepassing op de overeenkomsten bedoeld in het eerste lid. 3. Een beding in een overeenkomst op afstand dat de consument belast met het bewijs ter zake van de naleving van de verplichtingen die krachtens richtlijn nr. 2002/65/EG op de dienstverlener rusten, is vernietigbaar. 4. De toepasselijkheid op de overeenkomst van een recht dat de door de richtlijn nr. 2002/65/EG voorziene bescherming niet of slechts ten dele biedt, kan er niet toe leiden dat de consument dan wel de wederpartij de bescherming verliest die hem krachtens richtlijn nr. 2002/65/EG wordt geboden door de dwingende bepalingen van het recht van de lidstaat van

Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, 33 520, nr. 2

12


de Europese Unie of de andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, waar hij zijn gewone verblijfplaats heeft. Artikel 230x 1. Een consument kan een overeenkomst op afstand of een overeenkomst buiten de verkoopruimte zonder een boete verschuldigd te zijn en zonder opgave van redenen ontbinden gedurende veertien kalenderdagen vanaf de dag waarop die overeenkomst is aangegaan dan wel, indien dit later is, gedurende veertien kalenderdagen vanaf de dag waarop de informatie die de financiële onderneming hem op grond van artikel 4:20 lid 1 van de Wet op het financieel toezicht, dient te verstrekken, door hem is ontvangen. 2. In afwijking van lid 1 kan een consument een overeenkomst op afstand of een overeenkomst buiten de verkoopruimte inzake een levensverzekering zonder een boete verschuldigd te zijn en zonder opgave van redenen ontbinden gedurende dertig kalenderdagen vanaf de dag waarop hij van het tot stand komen van de overeenkomst in kennis is gesteld dan wel, indien dit later is, gedurende dertig kalenderdagen vanaf de dag waarop de informatie die de financiële onderneming hem op grond van artikel 4:20 lid 1 van de Wet op het financieel toezicht, dient te verstrekken, door hem is ontvangen. 3. Indien een consument gebruik wenst te maken van het in lid 1 of lid 2 bedoelde recht, geeft hij daarvan voor het verstrijken van de in dat lid bedoelde termijn kennis aan de financiële onderneming volgens de instructies die hem hierover overeenkomstig artikel 4:20 lid 1 van de Wet op het financieel toezicht zijn verstrekt. De kennisgeving wordt als tijdig aangemerkt indien zij schriftelijk of op een voor de financiële onderneming beschikbare en toegankelijke duurzame gegevensdrager is verzonden voor het verstrijken van de termijn. 4. De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing op: a. overeenkomsten inzake financiële producten waarvan de waarde gedurende de termijn, bedoeld in het desbetreffende lid, afhankelijk is van ontwikkelingen op de financiële markten of andere markten; b. overeenkomsten inzake verzekeringen met een looptijd van minder dan een maand; c. overeenkomsten die op uitdrukkelijk verzoek van de consument volledig zijn uitgevoerd voordat de consument gebruik maakt van het in het lid 1 of lid 2 bedoelde recht; d. overeenkomsten inzake krediet die zijn ontbonden overeenkomstig artikel 230q lid 2 van Boek 6 of de artikelen 50e lid 2, onderdeel c, 66 lid 1 of 67 lid 1 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek; e. overeenkomsten inzake krediet waarbij hypothecaire zekerheid wordt verleend; en f. bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen andere overeenkomsten inzake financiële producten. 5. Indien aan een overeenkomst op afstand of een overeenkomst buiten de verkoopruimte een andere overeenkomst verbonden is met betrekking tot een zaak of dienst die door de financiële onderneming wordt geleverd of door een derde op grond van een overeenkomst tussen de financiële onderneming en deze derde, brengt de ontbinding van de overeenkomst op afstand of buiten de verkoopruimte overeenkomstig lid 1 of lid 2 van rechtswege en zonder dat de consument een boete verschuldigd is, de ontbinding met zich van die verbonden overeenkomst. 6. Artikel 230v lid 6, eerste zin, is van overeenkomstige toepassing.

Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, 33 520, nr. 2

13


Artikel 230y 1. Met de uitvoering van een overeenkomst op afstand of een overeenkomst buiten de verkoopruimte wordt pas na toestemming van de consument een begin gemaakt. 2. Indien de consument gebruik maakt van zijn in artikel 230x lid 1 of lid 2 bedoelde recht, kan de financiële onderneming uitsluitend een vergoeding vragen voor het financieel product dat ter uitvoering van de overeenkomst op afstand of buiten de verkoopruimte is geleverd. Deze vergoeding is: a. niet hoger dan een bedrag dat evenredig is aan de verhouding tussen het reeds geleverde product en de volledige uitvoering van de overeenkomst op afstand of buiten de verkoopruimte; en b. in geen geval zo hoog dat deze als een boete kan worden opgevat. 3. De financiële onderneming kan slechts betaling van de in lid 2 bedoelde vergoeding verlangen indien zij: a. kan aantonen dat de consument overeenkomstig artikel 4:20 lid 1 van de Wet op het financieel toezicht, is geïnformeerd over de in lid 2 bedoelde vergoeding; en b. op uitdrukkelijk verzoek van de consument met de uitvoering van de overeenkomst is begonnen voor het verstrijken van de in artikel 230x lid 1 of lid 2 genoemde termijn. 4. Indien de consument gebruikt maakt van het in artikel 230x lid 1 of lid 2 bedoelde recht, betaalt de financiële onderneming de consument zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen dertig kalenderdagen nadat zij de kennisgeving van de ontbinding heeft ontvangen, al hetgeen zij op grond van de overeenkomst van de consument ontvangen heeft terug, verminderd met het in lid 2 bedoelde bedrag. 5. Indien de consument gebruik maakt van het in artikel 230x lid 1 of lid 2 bedoelde recht geeft hij de financiële onderneming zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen dertig kalenderdagen nadat hij de kennisgeving van de ontbinding heeft verzonden, alle geldbedragen en goederen terug die hij van de financiële onderneming op grond van de overeenkomst heeft ontvangen. Artikel 230z 1. Het is een kredietgever of een kredietbemiddelaar verboden om door persoonlijk bezoek dan wel door of in samenhang met de aanprijzing van een geldkrediet als bedoeld in onderdeel a van de definitie van krediet in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht of van een zaak of een dienst in een groep van ter plaatse van de aanprijzing aanwezige personen te trachten een ander te bewegen tot het als kredietnemer deelnemen aan een geldkrediet, dan wel een ander die handelingen te doen verrichten. 2. Voor de toepassing van het vorige lid wordt als persoonlijk bezoek niet aangemerkt het persoonlijk bezoek, dat in overwegende mate voortvloeit uit een initiatief van degene, die wordt bezocht, tenzij de bezoeker degene, die hij bezoekt, tracht te bewegen tot het sluiten van een overeenkomst betreffende een ander goed of een andere dienst dan het goed of de dienst, in verband waarmee om het bezoek is verzocht en degene, die wordt bezocht, toen hij het initiatief tot dat bezoek nam niet wist en redelijkerwijs niet kon weten, dat het sluiten van overeenkomsten betreffende dat andere goed of die andere dienst tot de bedrijfs- of beroepsuitoefening van de bezoeker behoorde. 3. Voor de toepassing van lid 1 wordt als een groep van personen niet aangemerkt een groep, die kennelijk niet met of mede met het oog op de aanprijzing van een goed of een dienst in die groep is bijeengebracht.

Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, 33 520, nr. 2

14


4. Een overeenkomst die in strijd met lid 1 is tot stand gekomen, is vernietigbaar. Een beroep op vernietigbaarheid kan slechts door de consument worden gedaan. De rechter kan na de vernietiging van de overeenkomst vaststellen in welke termijnen de consument aan zijn verplichting tot terugbetaling aan de kredietgever zal hebben te voldoen. 5. De rechtsvordering tot vernietiging verjaart door verloop van een jaar na de aanvang van de dag waarop de kredietgever de consument schriftelijk heeft gewezen op de mogelijkheid een beroep te doen op de vernietigbaarheid. Artikel 52 lid 2 van Boek 3 is van overeenkomstige toepassing. 6. Elk beding dat de consument verplicht enige prestatie te verrichten dan wel het recht ontneemt om bij vernietiging van de overeenkomst reeds betaalde bedragen terug te vorderen, is nietig. 7. Artikel 230u is van overeenkomstige toepassing op de overeenkomst buiten de verkoopruimte inzake een financieel product of een financiële dienst.

ARTIKEL II Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek wordt als volgt gewijzigd: A Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd: 1. Het eerste lid komt als volgt te luiden: 1. In deze titel wordt verstaan onder consumentenkoop: de koop met betrekking tot een roerende zaak die wordt gesloten door een verkoper die handelt in het kader van zijn handels-, bedrijfs-, ambachts- of beroepsactiviteit, al dan niet mede via een andere persoon die namens hem of voor zijn rekening optreedt, en een koper, natuurlijk persoon, die handelt voor doeleinden buiten zijn bedrijfs- of beroepsactiviteit. 2. Na het vierde lid worden twee nieuwe leden ingevoegd, luidende: 5. Met uitzondering van de artikelen 9, 11 en 19a, zijn de bepalingen over consumentenkoop van overeenkomstige toepassing op de levering van elektriciteit en gas, voor zover deze niet voor verkoop gereed zijn gemaakt in een beperkt volume of in een bepaalde hoeveelheid, alsmede op de levering van stadsverwarming en de levering van digitale inhoud die niet op een materiële drager is geleverd, aan een natuurlijk persoon, die handelt voor doeleinden buiten zijn handels-, bedrijfs-, ambachts- of beroepsactiviteit. 6. Voor de toepassing van de artikelen 9, 11 en 19a wordt een overeenkomst tussen enig persoon die handelt in het kader van zijn handels-, bedrijfs-, ambachts- of beroepsactiviteit, al dan niet mede via een andere persoon die namens hem of voor zijn rekening optreedt, en de natuurlijk persoon, die handelt voor doeleinden buiten zijn bedrijfs- of beroepsactiviteit, die zowel de levering van roerende zaken als het verrichten van diensten betreft, uitsluitend aangemerkt als consumentenkoop. B In artikel 6, tweede lid, wordt «de artikelen 11, 12, 13, 26 en 35» vervangen door: de artikelen 12, 13, eerste en tweede zin, 26 en 35.

Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, 33 520, nr. 2

15


C Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd: 1. Het tweede lid komt te luiden: 2. Geen verplichting tot betaling ontstaat voor een natuurlijke persoon, die handelt voor doeleinden buiten zijn bedrijfs- of beroepsactiviteit, bij de ongevraagde levering van zaken, financiële producten, water, gas, elektriciteit, stadsverwarming of digitale inhoud, dan wel de ongevraagde verrichting van diensten, als bedoeld in artikel 193i onderdeel f van Boek 6. Het uitblijven van een reactie van een natuurlijk persoon, die handelt voor doeleinden buiten zijn bedrijfs- of beroepsactiviteit, op de ongevraagde levering of verstrekking wordt niet als aanvaarding aangemerkt. Wordt desalniettemin een zaak toegezonden als bedoeld in de eerste zin, dan is het in lid 1 bepaalde omtrent de bevoegdheid, de zaak om niet te behouden, van overeenkomstige toepassing. 2. Het vierde lid vervalt. D Aan artikel 9 wordt een lid toegevoegd, luidende: 4. Bij een consumentenkoop levert de verkoper de zaken onverwijld en in ieder geval binnen dertig dagen na het sluiten van de overeenkomst af. De partijen kunnen een andere termijn overeenkomen. Op de termijn van dertig dagen is Verordening (EEG, Euratom) nr. 1182/71 (PbEG L 124) van de Raad van 3 juni 1971 houdende vaststelling van de regels die van toepassing zijn op termijnen, data en aanvangs- en vervaltijden van overeenkomstige toepassing. E Artikel 11 komt als volgt te luiden: Artikel 11 1. Bij een consumentenkoop waarbij de zaak bij de koper wordt bezorgd, is de zaak voor het risico van de koper vanaf het moment dat de koper of een door hem aangewezen derde, die niet de vervoerder is, de zaak heeft ontvangen. 2. In geval de koper een vervoerder aanwijst en de keuze voor deze vervoerder niet door de verkoper wordt aangeboden, gaat het risico over op de koper op het moment van ontvangst van de zaak door de vervoerder. F In artikel 13 wordt «de overeenkomst» vervangen door: een overeenkomst anders dan op afstand of buiten de verkoopruimte, bedoeld in artikel 230g lid 1, onderdelen e en f, van Boek 6 en wordt aan het einde van het artikel een zin toegevoegd, luidende: Voor een consumentenkoop die tevens voldoet aan de omschrijving van een overeenkomst op afstand of een overeenkomst buiten de verkoopruimte zijn, overeenkomstig de artikelen 230m lid 1, onderdeel e, en 230n lid 3 van Boek 6, evenmin bijkomende kosten verschuldigd voor zover deze niet zijn opgegeven. G In afdeling 3 wordt voor artikel 20 een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, 33 520, nr. 2

16


Artikel 19a 1. Komt bij de verkoper bij een consumentenkoop de in artikel 9 lid 4 gestelde of overeengekomen termijn niet na, dan is hij in verzuim wanneer hij door de koper in gebreke wordt gesteld bij een aanmaning waarbij hem een redelijke termijn voor de aflevering wordt gesteld, en nakoming binnen deze termijn uitblijft. 2. Het verzuim van de verkoper treedt zonder ingebrekestelling in wanneer: a. de verkoper heeft geweigerd de zaken te leveren; b. aflevering binnen de overeengekomen levertermijn essentieel is, alle omstandigheden rond de sluiting van de overeenkomst in aanmerking genomen; of c. de koper aan de verkoper voor het sluiten van de overeenkomst heeft medegedeeld dat aflevering voor of op een bepaalde datum essentieel is. 3. Bij de ontbinding van een consumentenkoop wegens een tekortkoming in de nakoming van de in artikel 9 lid 4 bedoelde verbintenis vergoedt de verkoper onverwijld alle van de koper ontvangen betalingen. H Afdeling 9A van titel 1 vervalt. I In artikel 67 wordt «een dienst heeft ontbonden overeenkomstig artikel 46d lid 1 of 50d lid 1, artikel 4:28 lid 1 van de Wet op het financieel toezicht dan wel artikel 25 van de Colportagewet» vervangen door: een dienst heeft ontbonden overeenkomstig artikel 230o of artikel 230x van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek dan wel overeenkomstig artikel 50d lid 1 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.

ARTIKEL III In Boek 7A van het Burgerlijk Wetboek wordt in het vierde lid van artikel 1576m na «artikel 10» ingevoegd:, alsmede artikel 11.

ARTIKEL IV De Wet handhaving consumentenbescherming wordt als volgt gewijzigd: A Na artikel 8.2 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende: Artikel 8.2a Een handelaar als bedoeld in artikel 230g, eerste lid, onderdeel b, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek, die een overeenkomst aangaat als bedoeld in artikel 230g, eerste lid, onderdeel c, dan wel onderdeel d, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek, neemt de bepalingen van Afdeling 2B van Titel 5 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek in acht. B Na artikel 8.4 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, 33 520, nr. 2

17


Artikel 8.4a Bij een consumentenkoop als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, neemt de verkoper de artikelen 9, vierde lid, 11 en 19a van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek in acht. C Artikel 8.5 komt te luiden: Artikel 8.5 De toezending van een niet bestelde zaak, of de ongevraagde levering van water, gas, elektriciteit, stadsverwarming of digitale inhoud, of het verrichten van een niet opgedragen dienst, met het verzoek tot betaling van een prijs, bedoeld in artikel 7, tweede lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, is niet toegestaan. D De vierde rij van onderdeel a van de bijlage bij de wet vervalt. E Onderdeel b van de bijlage bij de wet wordt als volgt gewijzigd: 1. De eerste rij vervalt. 2. Na de tweede rij (nieuw) wordt een nieuwe derde rij ingevoegd, luidende: Richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende consumentenrechten, tot wijziging van Richtlijn 93/13/EEG van de Raad en van Richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 85/577/EEG en van Richtlijn 97/7/EG (PbEU L 304/64) (Richtlijn consumentenrechten).

De artikelen 8.2a, 8.4a en 8.5 van deze wet, voor zover niet betrekking hebbend op een financiële dienst of activiteit.

3. De zesde rij vervalt. F Onderdeel c, Sub c.2, van de bijlage bij de wet wordt als volgt gewijzigd: 1. De vierde rij komt te luiden: Richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende consumentenrechten, tot wijziging van Richtlijn 93/13/EEG van de Raad en van Richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 85/577/EEG en van Richtlijn 97/7/EG (PbEU L 304/64) (Richtlijn consumentenrechten).

De artikelen 8.2a en 8.5 van deze wet, voor zover betrekking hebbend op een financiële dienst of activiteit.

Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, 33 520, nr. 2

18


2. Na de vierde rij wordt een nieuwe vijfde rij ingevoegd, luidende: Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (PB L 201) (richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie).

Artikel 11.7 van de Telecommunicatiewet, voor zover betrekking hebbend op een financiële dienst of activiteit.

G De eerste rij van onderdeel d van de bijlage bij de wet vervalt.

ARTIKEL V De Wet op het financieel toezicht wordt als volgt gewijzigd: A In artikel 1:1 vervalt de definitie van overeenkomst op afstand. B In artikel 4:2c wordt de zinsnede « de afdelingen 4.2.4 en 4.2.5» vervangen door: afdeling 4.2.4. C In artikel 4:20, eerste lid, wordt de zinsnede «de uitoefening van de in artikel 4:28, eerste en tweede lid, bedoelde rechten» vervangen door: de uitoefening door de consument of cliënt van de in artikel 230x, eerste en tweede lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde rechten. D Afdeling 4.2.5. vervalt. E In artikel 4:37, eerste lid, wordt de zinsnede «afdeling 4.2.1, afdeling 4.2.2, afdeling 4.2.3, afdeling 4.2.5, artikel 4:32, artikel 4:33» vervangen door: de afdelingen 4.2.1, 4.2.2, en 4.2.3, de artikelen 4:32 en 4:33. F In de opsomming van artikelen uit het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen in de bijlagen bij de artikelen 1:79 en 1:80 vervalt telkens «artikel 4:29, vierde lid».

ARTIKEL VI De Colportagewet wordt ingetrokken.

ARTIKEL VII De Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek wordt als volgt gewijzigd:

Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, 33 520, nr. 2

19


A Er wordt na artikel 190 een nieuw artikel 190a ingevoegd, luidende: Artikel 190a Afdeling 2B van titel 5 van Boek 6 en de daarmee samenhangende wijzigingen of invoegingen van de artikelen 5, 6, 7, 9, 11, 13, 19a en 67 van Boek 7 door de Implementatiewet richtlijn consumentenrechten (Stb...) zijn niet van toepassing op overeenkomsten die voor het tijdstip van het in werking treden van deze wet zijn gesloten. Op deze overeenkomsten blijft de tevoren geldende afdeling 9A van titel 1 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing. B Artikel 199 wordt als volgt gewijzigd: 1. In het eerste lid wordt na «afdeling 9A van titel 1 van Boek 7» ingevoegd: zoals die golden tot de inwerkingtreding van de Implementatiewet richtlijn consumentenrechten (Stb...). 2. In het tweede lid wordt na «Boek 7» ingevoegd: zoals die golden tot de inwerkingtreding van de Implementatiewet richtlijn consumentenrechten (Stb...). ARTIKEL VIII De Wet handhaving consumentenbescherming zoals die luidde tot de inwerkingtreding van deze wet blijft van toepassing op overeenkomsten die voor de inwerkingtreding van deze wet zijn gesloten

ARTIKEL IX A Indien het op 15 september 2003 ingediende voorstel van wet van de leden Ten Hoopen en Samsom tot het stellen van regels omtrent de levering van warmte aan verbruikers (Warmtewet) (Kamerstukken 29 048) tot wet is of wordt verheven en artikel 36 van die wet eerder in werking is getreden of treedt dan deze wet, wordt artikel II, onderdeel A, van deze wet als volgt gewijzigd: In onderdeel 2, wordt in het nieuwe vijfde lid na «elektriciteit» ingevoegd: , warmte en koude. B Indien het op 15 september 2003 ingediende voorstel van wet van de leden Ten Hoopen en Samsom tot het stellen van regels omtrent de levering van warmte aan verbruikers (Warmtewet) (Kamerstukken 29 048) tot wet is of wordt verheven en artikel 36 van die wet later in werking treedt dan deze wet, wordt artikel 36 van die wet als volgt gewijzigd: In het derde lid wordt «artikel 5, eerste lid,» vervangen door: artikel 5, vijfde lid,.

Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, 33 520, nr. 2

20


ARTIKEL X Deze wet treedt in werking op 13 juni 2014. Wordt het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst later uitgegeven dan 12 juni 2014, dan treedt zij in werking op de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

ARTIKEL XI Deze wet wordt aangehaald als: Implementatiewet richtlijn consumentenrechten

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven

De Minister van Veiligheid en Justitie,

De Minister van Economische Zaken,

De Minister van FinanciĂŤn,

Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, 33 520, nr. 2

21


Het nieuwe regime voor overeenkomsten op afstand Van radicaal vernieuwen naar behoudend moderniseren? C. Jeloschek en V. van Druenen* 1. Inleiding

Op 10 oktober 2011 heeft de Europese Raad, na bijna drie jaar onderhandelingen, een nieuwe richtlijn aangenomen betreffende consumentenrechten1 die uiterlijk op 13 december 2013 moet zijn geïmplementeerd (hierna: de Richtlijn). In tegenstelling tot het eerder voorstel uit 2008 betekent deze Europese wetgeving echter geen radicale vernieuwing van het Europese consumentenrecht, maar slechts een (voornamelijk) behoudende modernisering van al 26 respectievelijk 14 jaren bestaande richtlijnen. Zoals de volledige titel al aangeeft, vervangt de Richtlijn namelijk de richtlijn colportage en de richtlijn koop op afstand.2 Wat betreft de laatste, wordt het bestaand regime voor overeenkomsten die op afstand worden gesloten aan de nieuwe - met name technologische - ontwikkelingen aangepast en worden er onduidelijkheden gladgestreken. Daarbij borduurt de Richtlijn voort op de twee centrale onderwerpen van het bestaande regime, te weten de informatieplichten ten aanzien van de consumentenovereenkomst en het herroepingsrecht van de consument. Nieuw is daarbij dat de Richtlijn noopt tot een maximaal geharmoniseerd regime, dus één uniform niveau van consumentenbescherming. Daarnaast voert de Richtlijn nieuwe consumentenrechten in die (ook) gelden voor ‘normale’ overeenkomsten, dus overeenkomsten die niet op afstand of buiten verkoopruimten zijn gesloten. Dit beperkt zich echter tot de invoering van bepaalde informatieverplichtingen en de vastlegging van enkele (Europese) regels betreffende levering, risico-overgang en kosten voor betaling en communicatie.3 Ten slotte wijzigt de Richtlijn - op één klein formeel punt4 - de richtlijn oneerlijke handelsbedingen en de richtlijn consumentenkoop.5 Met het oog op de doelgroep van dit tijdschrift zullen we ons beperken tot een bespreking van het nieuwe regime voor overeenkomsten op afstand en daarbij ook, waar nodig, ingaan op de andere nieuwe rechten van consumenten die zowel off- als online gelden. Na een bespreking van de Europese achtergrond (onder II) zullen we de bepalingen van de Richtlijn in detail bespreken (onder III). Daartoe zullen we het nieuwe regime met de regels onder de oude richtlijn koop op afstand contrasteren, waarbij we achtereenvolgens ingaan op de relevante definities en concepten, het toepassingsgebied, de informatieplichten, het herroepingsrecht en de overige consumentenrechten. Vervolgens zullen we kort aangeven tot welke wijzigingen van het Nederlandse recht de Richtlijn leidt (onder IV). We sluiten deze bijdrage met enkele conclusies af (onder V).

4

IR2012_01.indb 1

2. Europese achtergrond van de richtlijn 2.1 Herziening van het Europese consumentenrecht

Deze Richtlijn is het eerste concrete resultaat van de pogingen van de Commissie om het Europese consumentenrecht te herzien.6 Zo heeft de Commissie al in 2006 - mede naar aanleiding van academisch onderzoek in het kader van (onder meer) de Study Group on a European Civil Code - in 2006 een hervormingsprogramma van het bestaande acquis communautaire gestart.7 De redenen voor deze zoektocht naar een nieuwe benadering van Europees consumentenrecht zijn, onder meer, (i) de noodzaak om de bestaande regels te vereenvoudigen en te moderniseren, (ii) de tegenstrijdigheid van Europese richtlijnen onderling, (iii) de onvolledigheid en leemtes als gevolg van de Europese piece-meal wetgeving en (iv) het feit dat de Europese wetgeving door de verschillende omzetting in de

* 1.

2.

3. 4. 5.

6. 7.

De auteurs zijn als advocaten werkzaam bij Kennedy Van der Laan in Amsterdam. Richtlijn 2011/83/EU van 25 oktober 2011betreffende consumentenrechten, tot wijziging van Richtlijn 93/13/EEG en van Richtlijn 1999/44/EG en tot intrekking van Richtlijn 85/577/EEG en van Richtlijn 97/7/EG, Publicatieblad L 304 van 22 november 2011, p. 64. Alle verwijzingen naar artikelen en overweging verwijzen naar deze richtlijn tenzij anders vermeld. Richtlijn 85/577/EEG van 20 december 1985 betreffende de bescherming van de consument bij buiten verkoopruimten gesloten overeenkomsten, respectievelijk Richtlijn 97/7/EG van 20 mei 1997 betreffende de bescherming van de consument bij op afstand gesloten overeenkomsten. Zie hoofdstuk II en IV van de Richtlijn. Opgemerkt zij dat hoofdstuk II slechts voor offline overeenkomsten geldt. Namelijk wat betreft de zogenaamde verslagleggingverplichtingen van lidstaten omtrent verdergaande maatregelen ter bescherming van consumenten. Richtlijn 93/13/EEG van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten, respectievelijk Richtlijn 1999/44/EG van 25 mei 1999 betreffende bepaalde aspecten van de verkoop van en de garanties voor consumptiegoederen. Voor een beschrijving van dit programma, zie http:// ec.europa.eu/consumers/rights/cons_acquis_en.htm (bezocht op 30 december 2011). Green Paper on the Review of the Consumer Acquis (COM(2006) 744 final).

Tijdschrift voor Internetrecht

Nr. 1 maart 2012

2-4-2012 17:10:12


Het nieuwe regime voor overeenkomsten op afstand

lidstaten met vaak verdergaande bescherming op nationaal niveau (weer) sterk gefragmenteerd was.

2.2 Nieuwe aanpak: maximumharmonisatie

In het licht van de laatste van deze beweegredenen8 heeft de Commissie voor een andere aanpak gekozen, namelijk maximumharmonisatie in tegenstelling tot de tot nu toe gebruikelijke minimumharmonisatie.9 Dit houdt, kort gezegd, in dat het de lidstaten in beginsel niet (meer) vrij staat om meer of minder strikte bepalingen te implementeren die tot een ander niveau van consumentenbescherming leiden (art. 4). Daarmee zal dan ook het doel van de Richtlijn, een ‘echte interne markt voor de consument [onderstreping auteurs]’ bereikt moeten worden.10 De achterliggende gedachte is dat ook fragmentatie van rechtsregels - als gevolg van de in beginsel tot nu toe heersende vrijheid van de lidstaten om een hoger nationaal niveau van consumentenbescherming te hanteren - grensoverschrijdende transacties kan belemmeren.11 Immers, zowel consumenten als ondernemers hebben op dit moment minder rechtszekerheid wat betreft de toepasselijke (nationale) regels in een andere lidstaat. Dit zou leiden tot minder vertrouwen bij consumenten en tot hogere compliance kosten bij ondernemers. Dat deze constatering ongetwijfeld waar is, blijkt uit de dagelijkse (rechts)praktijk omtrent koop op afstand. Zo moet bijvoorbeeld een ondernemer die vanuit Nederland in de EU producten via zijn website wil verkopen, tot nu toe altijd rekening houden met de verschillende manieren waarop lidstaten de richtlijn koop op afstand (en andere consumentenrichtlijnen) hebben omgezet. Deze nationale regels zijn als consumentenrecht immers doorgaans dwingendrechtelijk van aard en kunnen door een rechtskeuze niet opzij worden gezet.12 Een goed voorbeeld is de termijn voor het herroepingsrecht van de consument. Deze bedraagt in Nederland nog 7 werkdagen, in Duitsland echter 14 kalenderdagen. Bij een inbreuk op deze Duitse regel loopt de Nederlandse ondernemer ook concreet gevaar, nu het niet naleven ervan een overtreding naar Duits recht oplevert. Of een totale harmonisatie zoals in de Richtlijn vervat, ook zal leiden tot het volledig benutten van het ‘grensoverschrijdend potentieel van verkoop op afstand’,13 valt nog te bezien. Immers, het is maar de vraag of deze ‘tekortkoming’ met name te wijten valt aan de verschillende omzetting van Europese richtlijnen en de daaruit resulterende fragmentatie. Naar onze mening zijn er zeker ook andere factoren die er een grote invloed op deze trend hebben, zoals de nabijheid van een verkoper wat betreft levering en after-sales service, de taal en daarmee toegankelijkheid van een website en de bekendheid met buitenlandse websites.

3. Het nieuwe regime omtrent overeenkomsten op afstand en impact voor Nederland

Alvorens we de vernieuwde regels omtrent overeenkomsten op afstand bespreken, komen eerst enkele belangrijke definities en concepten aan de orde (onder 3.1). Tegen deze achtergrond lopen we vervolgens langs het toepassingsgebied van de Richtlijn (onder 3.2), waaronder de uitzonderingen en de mogelijke ‘uitstraling’ van dit regime op overeenkomsten die niet onder de Richtlijn vallen. Daarna gaan we in detail in op de hoekstenen van de Richtlijn, te weNr. 1 maart 2012

IR2012_01.indb 2

ten de uitbreiding van de informatieplichten (onder 3.3), het vernieuwde herroepingsrecht (onder 3.4) en de overige consumentenrechten waar deze van belang zijn voor overeenkomsten op afstand (onder 3.5).

3.1 Nieuwe definities en concepten

Centraal staat het begrip overeenkomst op afstand, te weten: iedere overeenkomst die tussen de handelaar en de consument wordt gesloten in het kader van een georganiseerd systeem voor verkoop of dienstverlening op afstand zonder gelijktijdige fysieke aanwezigheid van handelaar en consument en waarbij, tot op en met inbegrip van het moment waarop de overeenkomst wordt gesloten, uitsluitend gebruik wordt gemaakt van een of meer middelen voor communicatie op afstand. Dit begrip sluit naadloos14 aan bij de bestaande definitie, waarbij echter pas overweging 20 uitsluitsel geeft over belangrijke uitlegvragen. Om te beginnen, omvat het begrip ‘georganiseerd systeem voor verkoop of dienstverlening op afstand’ ook systemen die door derden worden aangeboden, maar door de handelaar worden gebruikt. Dit geldt bijvoorbeeld voor een online-platform, maar niet voor websites die louter informatie over de handelaar, de goederen en/of diensten en contactgegevens bevatten. Daarnaast wordt in de overwegingen duidelijk gemaakt wanneer er (nog) sprake is van ‘op afstand’, en dus hoe het samenspel van off- en online contacten moeten worden geduid. Indien de consument de verkoopruimte eerst bezoekt om informatie over de goederen of dienst te vergaren, terwijl vervolgens de onderhandelingen over, en de sluiting van de overeenkomst, op afstand plaatsvinden, is er wél sprake van een overeenkomst op afstand. Dit is echter niet het geval: (1) indien er eerst in de verkoopruimte over een overeenkomst wordt onderhandeld die uiteindelijk met behulp van een middel van communicatie op afstand wordt gesloten; (2) indien een overeenkomst met behulp van een middel van communicatie op afstand wordt geïnitieerd, maar uiteindelijk wordt gesloten in de verkoopruim-

8. Zie uitdrukkelijk overweging 2. 9. Dit geldt, met uitzondering van de richtlijn productenaansprakelijkheid (Richtlijn 85/374), voor alle richtlijnen op het gebied van consumentenrecht. 10. Aldus overweging 4. 11. Zie overwegingen 6 e.v. Deze gedachte wordt nog scherper in het ‘optioneel instrument’, dus het voorstel voor een verordening voor een Common European Sales Law (zie COM(2011) 635 final) geformuleerd. 12. Zie art. 6 lid 2 van de ROME I Verordening (VO 593/2008). 13. Overweging 5. Zie in dit verband de reguliere studies (eurobarometer) die al sinds jaren constateren dat het potentieel van grensoverschrijdende internet(aan)kopen ver achter de groei van dergelijke binnenlandse transacties blijft. 14. Hoewel de (separate) definitie van middelen voor communicatie op afstand met de indicatieve lijst is komen te vervallen, komt de relevante maatstaf, te weten de nietgelijktijdige fysieke aanwezigheid van de contractsluitende partijen, nu in de (hoofd)definitie zelf terug.

Tijdschrift voor Internetrecht

5

2-4-2012 17:10:12


Het nieuwe regime voor overeenkomsten op afstand

te; en (3) indien het gaat om een met behulp van een middel voor communicatie op afstand gemaakte reservering van een dienst bij een beroepsbeoefenaar, zoals een telefonische afspraak bij de kapper. Wat betreft de hoedanigheid van partijen is nu duidelijk dat zowel publieke als ook private rechtspersonen handelaren kunnen zijn en dat personen bij gemengde overeenkomsten - dus voor doeleinden die deels binnen en deels buiten de handelsactiviteit van deze persoon liggen - als consumenten worden aangemerkt zodra het handelsoogmerk zo beperkt is dat het binnen deze transactie niet overheerst.1 5 Het begrip overeenkomst wordt in het nieuwe regime duidelijk(er)16 uitgesplitst, namelijk in verkoop- en dienstenovereenkomsten. Daarbij wordt koop - voor het eerst1 7 - gedefinieerd als, kort gezegd, een overeenkomst tot overdracht van eigendom van roerende zaken in ruil voor de koopprijs, waaronder inbegrepen gemengde overeenkomsten met een koop- en dienstenelement. Dienstenovereenkomsten zijn daarentegen alle overeenkomsten anders dan koop waarbij de handelaar in ruil voor de prijs een dienst aan de consument levert. Daarnaast introduceert de Richtlijn het nieuwe begrip digitale inhoud als primeur in het Europese consumentenrecht. Dit is een doorbraak in een lange discussie nu de Commissie al jaren geleden heeft aangegeven ook de ‘verkoop’ van dit soort goederen te willen regelen,1 8 die immers niet onder het Europese consumentenkooprecht - noch offline, noch online - vielen. De korte definitie als ‘gegevens die in digitale vorm geproduceerd en geleverd worden’ wordt echter pas door overweging 19 leven ingeblazen, waarin duidelijk wordt dat het hierbij gaat om: computerprogramma’s, toepassingen [applicaties], spellen, muziek, video’s en teksten, ongeacht of de toegang tot deze gegevens wordt verkregen via downloaden of streaming, vanaf een materiële drager of langs een andere weg. [toevoegingen en nadruk auteurs] Indien het gaat om levering van digitale inhoud op een materiële drager, zoals een CD of DVD, wordt dit aangemerkt als de levering van roerende zaken en dus een koopovereenkomst. Alle andere leveringen - dus door middel van downloaden, streaming of langs een andere weg - worden noch als koop, noch als dienstenovereenkomst gekwalificeerd. Desalniettemin geldt het herroepingsrecht van de Richtlijn (met aanpassingen) ook voor dat soort overeenkomsten en worden er bepaalde informatieplichten in het leven geroepen.

3.2 Toepassingsgebied van de Richtlijn

In beginsel is de Richtlijn op alle consumentenovereenkomsten (dus alle B2C transacties) van toepassing (art. 3 lid 1). Dit geldt ook voor de levering van water, gas, elektriciteit of stadsverwarming, waaronder inbegrepen door openbare leveranciers, voor zover deze op contractuele basis worden geleverd. Dit maakt duidelijk dat dergelijke overeenkomsten, die overigens noch als koop, noch als dienstenovereenkomst gekwalificeerd worden,1 9 ook onder het regime van overeenkomsten op afstand (kunnen) vallen. De Richtlijn bevat echter een breed scala aan uitzonderingen op het toepassingsgebied. Zo worden de bestaande uitzonderingen20 op twee punten verruimd, namelijk wat betreft 6

IR2012_01.indb 3

verhuur van woonruimte2 1 en overeenkomsten met telecommunicatie-exploitanten voor het gebruik van één enkele internet-, telefoon- of faxverbinding.2 2 Daarnaast zijn er nu ook overeenkomsten op het gebied van (onder meer)2 3 sociale dienstverlening2 4 , gezondheidszorg en gokactiviteiten van de Richtlijn uitgezonderd. De enige uitbreiding van de Richtlijn ten opzichte van het bestaand regime ziet op het verrichten van diensten voor logies, vervoer, het restaurantbedrijf en vrijetijdsbesteding die op een bepaalde datum of tijdens een nader genoemde periode moeten worden verricht. Deze bestaande uitzondering2 5 komt namelijk te vervallen en wordt door een beperkte uitzondering voor (slechts) passagiersvervoersdiensten vervangen.2 6 De bestaande uitzondering voor openbare veilingen

15. Overweging 17. 16. Onder de oude richtlijn koop op afstand werd dit onderscheid slechts impliciet gemaakt, namelijk wat betreft het voorwerp van het contract (‘overeenkomst (…) inzake goederen of diensten’). 17. Een dergelijke definitie ontbreekt namelijk in richtlijn 99/44 betreffende consumentenkoop. 18. Dit bleek tijdens een informeel overleg tussen een van de auteurs in zijn hoedanigheid als onderzoeker met de Commissie ten aanzien van de resultaten van de (toen) Study Group on a European Civil Code met betrekking tot kooprecht. 19. Water, gas en elektriciteit worden slechts als goederen - en dus als koop - aangemerkt als het gaat om verkoop in een beperkt volume of in een bepaalde hoeveelheid (zie art. 2 lid 3 jo. 2 lid 5). Zie in dit verband ook de analoge oplossing voor digitale inhoud. 20. Zie art. 3 lid 1 van de richtlijn koop op afstand betreffende (i) financiële diensten, overeenkomsten gesloten (ii) door middel van distributieautomaten of geautomatiseerde handelsruimten, (iii) met telecommunicatie-exploitanten door het gebruik van publieke telefoon, (iv) voor de bouw en de verkoop van onroerende zaken (en andere rechten op onroerende goederen, met uitzondering van verhuur) en (v) bij een verkoop bij opbod en, op grond van lid 2, (vi) levering van levensmiddelen of dranken of van andere goederen voor courant huishoudelijk gebruik door frequent en op gezette tijden langskomende bezorgers. 21. Art. 3 lid 3 onder f. Opvallend is dat op grond van overweging 26 dienstenovereenkomst betreffende het oprichten van aanbouwen (bijvoorbeeld een garage of een veranda) en betreffende andere herstel- en renovatiewerkzaamheden aan gebouwen dan grondige verbouwing onder de Richtlijn dienen te vallen. 22. Art. 3 lid 3 onder m. 23. Enigszins (voor de Nederlandse jurist?) onbegrijpelijk oogt de uitzondering voor overeenkomsten opgesteld door een onafhankelijke en onpartijdige openbare ambtenaar die door het verstrekken van juridische informatie dient te verzekeren dat de consument de overeenkomst slechts na zorgvuldig beraad sluit (art. 3 lid 3 onder i). Vermoedelijk gaat het hier om de diensten van een notaris of vergelijkbare persoon. 24. Zoals diensten voor kinderen en jongeren, voor hulp aan gezinnen, alleenstaande ouders en ouderen. 25. Art. 3 lid 2 van de richtlijn koop op afstand. 26. Art. 3 lid 3 onder k. Deze vallen immers al onder andere EU wet- en regelgeving, aldus overweging 27.

Tijdschrift voor Internetrecht

Nr. 1 maart 2012

2-4-2012 17:10:12


Het nieuwe regime voor overeenkomsten op afstand

komt helemaal te vervallen. In dit verband maakt de Richtlijn duidelijk dat online-platforms voor een veiling die ter beschikking staan van consumenten en handelaren (zoals eBay) niet onder dit begrip vallen.2 7 Naar onze mening komen deze uitzonderingen niet zozeer neer op een beperking van de reikwijdte van de Richtlijn, maar getuigt dit van het feit dat (met name de nieuwe) uitzonderingen zien op diensten die inmiddels ook op afstand (kunnen) worden aangeboden. Het gelijkschakelen is echter niet altijd (politiek) wenselijk en kan ook andere EU wet- en regelgeving doorkruisen (zoals gokactiviteiten die niet onder de e-commerce richtlijn vallen en derhalve aan nationale banden kunnen worden gelegd en sociale diensten). Om deze reden - en om het de consistentie met andere EU richtlijnen te waarborgen - is nu ook uitdrukkelijk bepaald dat de Richtlijn niet van toepassing is op overeenkomsten die onder de richtlijn time-sharing en de richtlijn pakketreizen vallen. Tevens prevaleert sectorspecifieke wet- en regelgeving boven de Richtlijn (art. 3 lid 2).2 8 Ten slotte voorziet de Richtlijn zelf in twee mogelijke uitbreidingen van haar toepassingsgebied. Zo mogen ondernemers consumenten wél meer rechten, dus betere bescherming, bieden (art. 3 lid 6). Bovendien mogen de lidstaten de bepalingen van de Richtlijn op andere niet daaronder vallende transacties toepassen, hetgeen dus geen afbreuk doet aan de gedachte van maximumharmonisatie. Te denken valt daarbij aan de analoge toepassing op overeenkomsten die van de Richtlijn zijn uitgezonderd, op ‘kleine’ partijen die geen consumenten zijn (zoals MKB, NGO’s en start-ups) en overeenkomsten die niet in het kader van een georganiseerd systeem voor verkoop of dienstverlening op afstand zijn gesloten.2 9

3.3 Informatieplichten

De informatieplichten van de handelaar zijn in de Richtlijn aanzienlijk verruimd. Daarnaast verandert er het één en ander voor wat betreft de vorm en het tijdstip van het verstrekken van de informatie en de privaatrechtelijke sancties die staan op het niet naleven van de informatieplichten. Informatieplichten vóór het sluiten van de overeenkomst op afstand Art. 6 lid 1 geeft een opsomming van de informatie die de handelaar moet verstrekken vóórdat de consument gebonden is aan de overeenkomst. Deze bepaling bevat een flink aantal nieuwe informatieplichten vergeleken met de soortgelijke bepaling in het huidige regime.3 0 Om te beginnen, is de informatie ten aanzien van het herroepingsrecht verruimd. Zo dient de handelaar onder het nieuwe regime informatie te verstrekken over de vereisten, de tijdslimiet en de procedure voor de uitoefening van dat recht. Hij dient bovendien een modelformulier voor gebruikmaking van het herroepingsrecht, zoals is opgenomen in Bijlage I(B) bij de Richtlijn, aan de consument te verstrekken (art. 6 lid 1 sub h). De handelaar moet - in voorkomende gevallen - verder vermelden dat de consument de kosten voor het terugsturen van de goederen dient te betalen en, indien de goederen door hun aard niet per gewone post kunnen worden teruggezonden, wat de kosten voor die terugzending zijn.3 1 Daarnaast bevat de Richtlijn twee informatieplichten die zien op situaties waarin het herroepingsrecht beperkt dan wel uitgesloten kan worden. Zo houdt de Richtlijn rekening met de nieuwe regeling voor het herroepingsrecht bij Nr. 1 maart 2012

IR2012_01.indb 4

overeenkomsten waarvan al met de nakoming wordt begonnen binnen de termijn voor herroeping. Daartoe wordt bepaald dat de handelaar melding dient te maken van het feit dat de consument in dat geval een redelijke vergoeding voor de reeds geleverde diensten dient te betalen (art. 6 lid 1 onder j). Indien géén herroepingsrecht van toepassing is, dient daarvan eveneens melding te worden gemaakt en moeten, indien er omstandigheden bestaan waarin de consument zijn herroepingsrecht verliest, deze worden genoemd (art. 6 lid 1 onder k).3 2 Ook buiten de context van het herroepingsrecht zijn de informatieplichten van de handelaar uitgebreid. Zo stelt de Richtlijn zwaardere eisen aan de vermelding van de contactgegevens van de handelaar (art. 6 lid 1 onder c en d). Ook indien de handelaar geen vooruitbetaling eist dient hij thans, anders dan onder het oude regime,3 3 vóór het sluiten van de overeenkomst uitgebreide informatie te verstrekken over zijn contactgegevens, zoals onder meer zijn geografische adres, telefoonnummer, faxnummer en e-mailadres (indien beschikbaar) en de eventuele contactgegevens van de handelaar voor wie hij optreedt.3 4

27. Overweging 24. 28. Overweging 11 noemt geneesmiddelen voor menselijk gebruik, medische hulpmiddelen, privacy en elektronische communicatie, rechten van patiënten bij grensoverschrijdende gezondheidszorg, etikettering van levensmiddelen en de interne markt voor elektriciteit en aardgas. 29. Overweging 13. 30. Art. 4 lid 1 Richtlijn koop op afstand. De informatieplichten uit deze bepaling zijn in Nederland bijna letterlijk overgenomen in art. 7:46c BW. 31. Aangenomen moet worden dat aan de verplichting tot het vermelden van de kosten voor terugzending bij zulke producten voldaan is als de handelaar één vervoerder en één prijs voor het terugzenden van de producten geeft. Soms zal het redelijkerwijs niet mogelijk zijn om vooraf de kosten te berekenen (bijv. als de handelaar geen eigen terugzendregeling aanbiedt). In een dergelijk geval moet de handelaar een verklaring verstrekken die aangeeft dat zulke kosten verschuldigd zullen zijn en dat deze kosten hoog kunnen zijn, samen met een redelijke raming van de maximale kosten, die gebaseerd zou kunnen worden op de kosten van levering aan de consument (Overweging 36). 32. Daarvan kan bijvoorbeeld sprake zijn indien de handelaar de overeenkomst volledig nakomt voordat de consument de overeenkomst heeft herroepen of indien de overeenkomst betrekking heeft op de levering van digitale inhoud welke niet geleverd wordt op een drager en met de levering begonnen wordt binnen de herroepingstermijn. 33. Zie art. 4 lid 1 sub a richtlijn koop op afstand. 34. Overigens dient een online handelaar wiens diensten worden gekwalificeerd als een ‘dienst van de informatiemaatschappij’ (zoals een webwinkel), op grond van art. 3:15d BW al uitgebreide informatie te verstrekken over zijn vestigingsadres en overige contactgegevens. Uit art. 6 lid 3 Richtlijn blijkt uitdrukkelijk dat de in de Richtlijn vastgelegde informatieplichten bovenop de informatievoorschriften uit Richtlijn 2000/31/EG (inzake elektronische handel) komen. De handelaar dient in de toekomst dus zówel aan vereisten van art. 3:15d BW, als aan de nieuwe informatieplichten voor overeenkomsten op afstand te voldoen.

Tijdschrift voor Internetrecht

7

2-4-2012 17:10:13


Het nieuwe regime voor overeenkomsten op afstand

Verder moet de handelaar onder de Richtlijn voldoen aan een aantal nieuwe informatieverplichtingen (onder meer)3 5 wat betreft het bestaan van de wettelijke conformiteitsregeling (art. 6 lid 1 onder l), het bestaan van eventuele relevante gedragscodes en het verkrijgen van een kopie ervan (art. 6 lid 1 onder n), de duur van de overeenkomst en - bij overeenkomsten voor onbepaalde duur of welke automatisch verlengd worden - hoe de consument deze kan beëindigen (art. 6 lid 1 onder o). Een belangrijke toevoeging is bovendien dat de handelaar het bestaan en de voorwaarden van waarborgsommen of andere financiële garanties die de consument op verzoek van de handelaar moet betalen of bieden, dient te vermelden (art. 6 lid 1 onder q). Daaronder valt ook het blokkeren van een bedrag op de creditcard of debetkaart van de consument.3 6 Ook met betrekking tot digitale inhoud zijn een aantal nieuwe informatieplichten opgenomen wat betreft de functionaliteit daarvan (art. 6 lid 1 onder r), inclusief de van toepassing zijnde technische beschermingsmaatregelen zoals Digital Rights Management en regiocodering,3 7 en de interoperabiliteit38 van digitale inhoud met hardware en software (art. 6 lid 1 onder s). Ten slotte maakt de Richtlijn duidelijk dat de te verstrekken informatie integraal onderdeel van de overeenkomst vormt. De informatie mag na de totstandkoming dan ook niet meer worden gewijzigd, tenzij partijen uitdrukkelijk anders overeenkomen (art. 6 lid 5). Dit is nieuw, maar niet erg helder. De toevoeging lijkt namelijk te suggereren dat de handelaar de informatie niet ‘onder voorbehoud’ mag verstrekken zodat hij daarop later (na totstandkoming van de overeenkomst) éénzijdig terug zou kunnen komen. De Richtlijn zelf geeft in dit verband als voorbeeld de mogelijkheid van partijen om uitdrukkelijk overeen te komen de wijze van leveringmogelijkheid later te (kunnen) wijzigen.3 9 Modaliteiten van verstrekking informatie (formele vereisten) De Richtlijn bevat enkele formele vereisten voor het verstrekken van de informatie, die nauw aansluiten bij het bestaande regime. Zo dient ook onder de Richtlijn de informatie vóórdat40 de overeenkomst tot stand komt beschikbaar te worden gesteld op een wijze die passend is voor de gebruikte communicatiemiddelen en in een duidelijke en begrijpelijke taal (art. 8 lid 1).4 1 Bovendien dient deze informatie uiterlijk bij de levering van de goederen (of het begin van het verrichten van de diensten) nogmaals op een duurzame gegevensdrager42 te worden verstrekt, tenzij dit al vóór de totstandkoming van de overeenkomst is geschiedt (art. 8 lid 7). In dit verband valt op dat onder de Richtlijn de relevante informatie voornamelijk vóór de totstandkoming moet worden verstrekt. Wat betreft de vorm van de verstrekking, is niet langer vereist dat de informatie over het herroepingsrecht altijd schriftelijk moet worden verstrekt.4 3 Nieuw is verder dat de informatie moet worden verstrekt in de vorm van een bevestiging van de overeenkomst, en dat - naast de informatie uit art. 6 lid 1 - daarin ook eventuele toestemming van de consument als bedoeld in art. 16 onder m dient te worden bevestigd.4 4 De Richtlijn stelt verder een aantal opvallende nieuwe eisen voor overeenkomsten die op elektronische4 5 wijze tot stand komen. Indien op de consument een betalingsverplichting rust, dient de handelaar ‘op duidelijke en in het oog springende manier’ en onmiddellijk voordat de bestelling door de 8

IR2012_01.indb 5

consument wordt geplaatst, de informatie uit art. 6 lid 1 onder a, e, o en p te vermelden. Bovendien moet de handelaar er zorg voor dragen dat de consument, op het moment dat hij zijn order plaatst, expliciet erkent dat de bestelling een betalingsverplichting inhoudt. Indien de bestelling wordt geplaatst door het klikken op een knop, dan dient die knop daartoe op goed leesbare wijze te worden aangemerkt met (alleen) de woorden ‘bestelling met betalingsverplichting’ of een overeenkomstige ondubbelzinnige formulering (art. 8 lid 2).4 6 Verder dient op ‘websites waarop handel wordt gedreven’ uiterlijk aan het begin van het bestelproces duidelijk te worden aangeven of er leveringsbeperkingen gelden en welke betaalmiddelen worden aanvaard (art. 8 lid 3). Sancties op het niet verstrekken van de vereiste informatie Op het niet verstrekken van de vereiste informatie staan ook onder het nieuwe regime diverse sancties. Opvallend daarbij is dat, anders dan onder het oude regime, de sanctie tot verlenging van de herroepingstermijn niet langer geldt voor alle informatieplichten. De Richtlijn bepaalt namelijk dat deze sanctie slechts wordt gesteld op het niet naleven van de informatieplicht van art. 6 lid 1 onder h (informatie over het herroepingsrecht). Wel is de sanctie verzwaard; in plaats van een verlenging van de termijn naar 3 maanden vanaf het initiële begin van de herroepingstermijn, geldt nu een verlen-

35. Zie ook art. 6 lid 1onder e (uitgebreide informatie over de prijs en overige kosten), onder m (het bestaan en de voorwaarden van bijstand aan de consument na verkoop, diensten na verkoop en commerciële garanties) en onder t (waar van toepassing, de mogelijkheid van toegang tot buitengerechtelijke klachten- en geschilprocedures waaraan de handelaar is onderworpen en de wijze waarop daartoe toegang is). 36. Overweging 33. 37. Zie voor de genoemde voorbeelden overweging 19. 38. Daarbij moet gedacht worden aan informatie die beschrijft met welke standaard hardware en software de digitale inhoud compatibel is, zoals bijvoorbeeld het besturingssysteem, de vereiste versie en bepaalde hardware kenmerken (overweging 19). 39. Overweging 35. 40. Op grond van overweging 39 moet de informatie geplaatst worden ‘in de nabijheid van de plaats waar om bevestiging van de bestelling wordt gevraagd’. 41. Vgl. art. 4 lid 2 Richtlijn Koop op afstand. Wel is de bewoording aangepast. 42. Voor de definitie, zie art. 2 onder 10. Op grond van overweging 23 vallen hier ook e-mails onder. 43. Vergelijk art. 5 lid 1 Richtlijn Koop op afstand en art. 7:46c lid 2 BW. 44. Het gaat daarbij om de uitdrukkelijke toestemming van de consument om bij levering van digitale inhoud (die niet op een materiële drager is geleverd) met de uitvoering van de overeenkomst te beginnen binnen de herroepingstermijn en zijn erkenning dat hij daarmee het herroepingsrecht verliest. 45. Ook voor overeenkomsten die telefonisch tot stand komen gelden enkele bijzondere eisen (vgl. art. 8 lid 5 en 6). 46. Uit overweging 39 blijkt dat deze verplichting er vooral toe dient dat de consument het tijdstip kan vaststellen waarop hij de verplichting op zich neemt de handelaar te betalen.

Tijdschrift voor Internetrecht

Nr. 1 maart 2012

2-4-2012 17:10:13


Het nieuwe regime voor overeenkomsten op afstand

ging van 12 maanden na het eindigen van de oorspronkelijke termijn van 14 dagen (art. 10 lid 1).4 7 Daar komt bij dat de consument bij het niet verstrekken van de informatie over het herroepingsrecht in geen geval aansprakelijk is voor de waardevermindering van de goederen (art. 14 lid 2). Ook voor de specifieke informatieplichten ten aanzien van kosten voor de consument zijn sancties opgenomen. Indien de handelaar nalaat om informatie te verstrekken over eventuele extra lasten en andere kosten,4 8 dan hoeft de consument deze kosten niet te dragen (art. 6 lid 6). Een soortgelijke regeling geldt voor wat betreft de kosten voor de terugzending van producten bij gebruikmaking van het herroepingsrecht (art. 14 lid 2) en de kosten in het kader van overeenkomsten tot levering van diensten die geheel of gedeeltelijk worden uitgevoerd gedurende de herroepingstermijn en bij levering van digitale goederen (art. 14 lid 4). Laat de handelaar tenslotte na om bij overeenkomsten die op elektronische wijze tot stand komen aan te geven dat deze een betalingsverplichting inhouden, dan is de consument aan die overeenkomst niet gebonden (art. 8 lid 2). Gezien deze strenge sancties is het voor handelaren van belang om aan de informatieplichten onder de Richtlijn te voldoen. De bewijslast voor de naleving hiervan rust bovendien op de handelaar (art. 6 lid 9). Daarbij wordt hij echter geholpen door de modelinstructies die in Bijlage I(A) bij de Richtlijn worden verstrekt. Deze kan de handelaar gebruiken om de in art. 6 lid 1 onder h, i en j bedoelde informatie te verstrekken. Heeft de handelaar het model correct ingevuld, dan heeft hij daarmee voldaan aan de genoemde informatieplichten (art. 6 lid 4).

Zo heeft de consument geen herroepingsrecht indien de nakoming van een dergelijke overeenkomst met expliciete toestemming van de consument is begonnen én hij erkend heeft dat dit het verlies van het herroepingsrecht tot gevolg heeft (art. 16 onder m). De Richtlijn heeft echter ook een belangrijke uitzondering op het herroepingsrecht teruggedraaid. Zo is het herroepingsrecht niet langer uitgesloten voor overeenkomsten waarvan de nakoming door de handelaar op verzoek van de consument is begonnen binnen de herroepingstermijn.5 1 Hier staat - bij het leveren van diensten of van water, gas, of elektriciteit (welke niet gereed zijn gemaakt voor verkoop in een beperkt volume) - tegenover dat de consument in een dergelijk geval) verplicht is een bedrag te betalen dat evenredig is aan hetgeen al geleverd is op het moment dat hij de handelaar ervan in kennis stelt dat hij de overeenkomst wil herroepen, in vergelijking met de volledige uitvoering van de overeenkomst (art. 14 lid 3). Vereist is daarbij wel dat de consument de handelaar uitdrukkelijk heeft verzocht heeft om binnen de herroepingstermijn met de levering te beginnen. Deze verandering laat overigens onverlet dat de consument nog steeds geen beroep op het herroepingsrecht kan doen bij diensten welke volledig zijn nagekomen binnen de herroepingstermijn (art. 16 onder a). De Richtlijn vereist voor dit rechtsgevolg wél dat de nakoming is begonnen met de expliciete toestemming van de consument en dat de consument heeft erkent dat hij zijn herroepingsrecht zal verliezen op het moment dat de overeenkomst volledig is nagekomen.

3.4 Herroepingsrecht

Ook met betrekking tot het tweede kernonderwerp bij het sluiten van overeenkomsten op afstand, te weten het herroepingsrecht, is er het nodige veranderd. Verreweg de meeste in het oog springende verandering is de verlenging van de herroepingstermijn van een (minimum)termijn van 7 werkdagen naar een termijn van 14 kalenderdagen (art. 9 lid 1). Er hebben echter ook diverse andere aanpassingen plaatsgevonden, namelijk op het gebied van de uitzonderingen op het herroepingsrecht, de modaliteiten van de uitvoering ervan en de sancties op het niet nakomen van de informatieplichten met betrekking tot het herroepingsrecht, die we achtereenvolgend zullen bespreken. De uitzonderingen op het herroepingsrecht Naast een verduidelijking van bestaande uitzonderingen4 9 bevat de Richtlijn een aantal nieuwe uitzonderingen op het herroepingsrecht, onder meer5 0 wat betreft producten die uit hygiënische of gezondheidsbeschermende overwegingen niet geschikt zijn om terug te zenden, indien zij verzegeld zijn en de verzegeling daarvan verbroken is (art. 16 onder e; in de praktijk nu vaak een twistpunt) en het geval waarin de consument specifiek verzoekt om een bezoek van de handelaar voor de uitvoering van urgente reparaties of onderhoud (art. 16 onder a). Verder is er een nieuwe uitzondering opgenomen voor overeenkomsten die zijn gesloten tijdens openbare veilingen. Zoals al vermeld, vallen hieronder echter niet online platforms voor een veiling die ter beschikking staan van consumenten en handelaren (zoals eBay). Daarmee zal het belang van deze uitzondering beperkt zijn. Met betrekking tot digitale inhoud die niet geleverd wordt op een tastbare drager, zoals downloads, applicaties en streams, is eveneens een (nieuwe) uitzondering opgenomen. Nr. 1 maart 2012

IR2012_01.indb 6

47. Ook onder de Richtlijn geldt dat op het moment dat de informatie alsnog wordt verstrekt, de ‘normale’ herroepingstermijn weer begint te lopen (art. 10 lid 2). Verder zijn in de Richtlijn meer gedetailleerde bepalingen opgenomen over wanneer de herroepingstermijn begint te lopen, in het bijzonder bij de aankoop van meerdere goederen in één bestelling (art. 9 lid 2). 48. Zoals bedoeld in art. 6 lid 1 onder e. 49. Bijvoorbeeld producten die na levering door hun aard onherroepelijk vermengd worden met andere producten (onder f) en goederen die duidelijk voor een specifiek persoon bestemd zijn (onder c). Deze twee uitzonderingen lijken voort te boorduren op al bestaande (en in de nieuwe Richtlijn vervallen) uitzonderingen voor goederen die naar hun aard niet retourneerbaar zijn en goederen die duidelijk persoonlijk van aard zijn. Ook andere bepalingen zijn aangepast ter verduidelijking van al bestaand recht. Zie bijvoorbeeld de expliciete vermelding van autoverhuurdiensten in sub l, welke blijkens HvJ EG 10 maart 2005, C-336/03 (EasyCar) ook onder e Richtlijn Koop op afstand onder de desbetreffende uitzondering op het herroepingsrecht vielen, maar daarin niet expliciet werden genoemd. 50. Zie verder de levering van alcoholische dranken waarbij de prijs is overeengekomen bij de sluiting van de overeenkomst, maar waarvan de levering slechts kan plaatsvinden na 30 dagen, en waarvan de werkelijke waarde afhankelijk is van schommelingen van de markt waarop de handelaar geen invloed heeft (art. 16 onder g). 51. Onder het huidige recht geldt voor dergelijke overeenkomsten geen herroepingsrecht, zo volgt uit art. 6 lid 3 Richtlijn koop op afstand en de implementatie in art. 7:46i lid 5 sub a BW.

Tijdschrift voor Internetrecht

9

2-4-2012 17:10:13


Het nieuwe regime voor overeenkomsten op afstand

Modaliteiten uitoefening herroepingsrecht De Richtlijn schept meer duidelijkheid over de wijze waarop de consument van zijn herroepingsrecht gebruik kan maken. Zo dient de consument, voor het verstrijken van de herroepingstermijn, de handelaar op de hoogte te stellen van zijn beslissing de overeenkomst te herroepen (art. 11 lid 1). Hij kan daartoe gebruikmaken van het modelformulier voor herroeping (zoals opgenomen in Bijlage I(B) bij de Richtlijn)5 2 of een andere ondubbelzinnige verklaring afgeven waarin hij verklaart de overeenkomst te herroepen.5 3 Het is daarbij voldoende dat hij zijn mededeling tot herroeping verstuurt voordat de herroepingstermijn is verstreken.5 4 De handelaar kan de consument verder de mogelijkheid bieden het modelformulier of een andere ondubbelzinnige verklaring op de website van de handelaar elektronisch in te vullen en toe te zenden (art. 11 lid 3). Wel dient de handelaar in dat geval de consument onverwijld op een duurzame gegevensdrager de bevestiging van de ontvangst van de herroeping mede te delen. Dit is van belang, omdat de bewijslast voor de uitoefening van het herroepingsrecht bij de consument ligt (art. 11 lid 4). Gevolgen herroeping De Richtlijn schept ook meer duidelijkheid over de verplichtingen aan beide kanten die uit de herroeping voortvloeien. Uiteraard dient de handelaar ook onder de nieuwe Richtlijn in beginsel alle reeds betaalde bedragen aan de consument te vergoeden (art. 13 lid 1). Daarbij is nu expliciet opgenomen dat ook de leveringskosten dienen te worden terugbetaald.55 Indien de consument echter uitdrukkelijk heeft gekozen voor een andere wijze van levering dan de door de handelaar aangeboden goedkoopste standaardlevering, dan hoeft de handelaar daarvoor niet de bijkomende kosten te betalen (art. 13 lid 2). De termijn waarbinnen de handelaar deze bedragen dient terug te betalen, is verkort van 30 naar 14 dagen na het moment dat hij wordt geïnformeerd dat de consument de overeenkomst wil ontbinden (art. 13 lid 1). Belangrijke aantekening daarbij is dat de handelaar, tenzij hij heeft aangeboden de goederen zelf op te halen, mag wachten met terugbetalen tot hij alle goederen heeft teruggekregen of de consument heeft aangetoond dat hij de goederen heeft teruggezonden (art. 13 lid 3). Verder is nader gespecificeerd dat hij voor terugbetaling hetzelfde betaalmiddel dient te gebruiken als de consument tijdens de oorspronkelijke transactie heeft gebruikt, tenzij de consument uitdrukkelijk met een ander betaalmiddel heeft ingestemd en hij daarvoor geen extra kosten hoeft te betalen (art. 13 lid 1). Ook de verplichtingen van de consument na herroeping zijn expliciet uitgewerkt. Zo is vastgelegd dat de consument binnen 14 dagen na de dag dat hij aan de handelaar heeft medegedeeld dat hij de overeenkomst wil herroepen, de goederen dient te retourneren.5 6 Bovendien geeft de Richtlijn meer informatie over de vraag of en in hoeverre de consument aansprakelijk is voor waardevermindering van de goederen tijdens de herroepingstermijn. De consument is alleen aansprakelijk voor zulke waardevermindering indien die verder gaat dan nodig is om de aard, de kenmerken en de werking van de goederen vast te stellen.5 7 Hij is echter, zoals hierboven al bleek, niet aansprakelijk voor enige waardevermindering indien de handelaar heeft nagelaten de informatie over het herroepingsrecht te verstrekken (art. 14 lid 2).

10

IR2012_01.indb 7

3.5 Overige (nieuwe) consumentenrechten

Naast de specifieke regels voor buiten verkoopruimten en op afstand tot stand gekomen overeenkomsten, bevat de Richtlijn in hoofdstuk IV een aantal meer algemene bepalingen die voor alle consumentenovereenkomsten gelden. Deze consumentenrechten vormen het ‘sluitstuk’ (dus de uiteindelijke nakoming) van een op afstand gesloten overeenkomst. Een tweetal bepalingen geldt daarbij slechts voor koopovereenkomsten,5 8 de resterende drie bevatten randvoorwaarden voor alle soorten overeenkomsten (dus ook de levering van diensten en van digitale inhoud). Levering bij koopovereenkomsten (art. 18) Op grond van deze nieuwe bepaling dient de handelaar, tenzij partijen een ander tijdstip voor levering zijn overeengekomen, het fysieke bezit van of de controle over de goederen onverwijld en in ieder geval binnen 30 dagen na de sluiting van de overeenkomst over te dragen aan de consu-

52. Volgens overweging 44 veroorzaken verschillen tussen de manieren waarop het herroepingsrecht worden uitgeoefend kosten voor handelaren die grensoverschrijdend verkopen. Het modelformulier moet ervoor zorgen dat het herroepingsproces vereenvoudigd wordt en er meer rechtszekerheid ontstaat. Om deze reden mogen de lidstaten ook geen verdere vormvereisten stellen aan het formulier, zoals bijvoorbeeld vereisten aan de lettergrootte (zie art. 11 lid 1 laatste zin en overweging 44). 53. Dit kan bijvoorbeeld zijn een brief, telefoontje of het terugzenden van de goederen met een duidelijke verklaring (overweging 44). 54. Dit is overigens niet verassend, met uitzondering van de Richtlijn Koop op afstand (waarin hierover niets is opgenomen), bepaalden de richtlijnen op het gebied van consumentenrecht dit ook al. Zie: M.B.M. Loos, ‘Herziening van het consumentenrecht: een teleurstellend richtlijnvoorstel’, TvC 2008, nr. 5, p. 175. 55. Hoewel dit in de Richtlijn Koop op afstand niet uitdrukkelijk werd genoemd, werd dit in de rechtspraak al wel aanvaard. Zie HvJ EG 15 april 2010, C-511/08 (Heinrich Heine). 56. In de Richtlijn Koop op afstand is dit niet nader gespecificeerd en ook in het BW is daar geen vaste termijn voor opgenomen. De consument heeft onder Nederlands recht weliswaar een ongedaanmakingsverbintenis (art. 6:271 BW), maar aan het voldoen daarvan is geen vaste termijn verbonden. 57. Hoewel dit niet expliciet volgt uit de Richtlijn Koop op afstand, geldt een soortgelijke regeling ook onder het huidige regime. Uit HvJ EG 3 september 2009, C-489/07 (Messner), blijkt namelijk dat de consument niet in zijn algemeenheid verplicht mag worden een vergoeding te betalen voor het gebruiken van een goed gedurende de herroepingstermijn. Een compenserende vergoeding mag echter wel in rekening worden gebracht indien de consument het goed heeft gebruikt op een wijze die onverenigbaar is met de beginselen van burgerlijk recht, zoals die van de goede trouw of van de ongerechtvaardigde verrijking. 58. Deze bepalingen zijn niet van toepassing zijn op de levering van water, gas en elektriciteit, voor zover deze niet gereed voor verkoop zijn gemaakt in een beperkt volume of een bepaalde hoeveelheid of stadsverwarming en de levering van digitale inhoud die niet op een materiële drager is geleverd (art. 17 lid 1).

Tijdschrift voor Internetrecht

Nr. 1 maart 2012

2-4-2012 17:10:13


Het nieuwe regime voor overeenkomsten op afstand

ment. Hoewel deze verplichting gelijkenis vertoond met de richtlijn koop op afstand,5 9 is deze onder de Richtlijn niet meer slechts van toepassing op koop op afstand, maar ook op consumentenkoop in het algemeen. Daardoor wordt ook de Richtlijn consumentenkoop aangevuld, die immers zelf geen definitie van c.q. verplichting tot levering bevat. Nieuw is bovendien dat de Richtlijn vastlegt onder welke voorwaarden de consument vervolgens bij te late levering de overeenkomst kan ontbinden (art. 18 lid 2). Indien de handelaar niet voldoet aan het met de consument overeengekomen levertijdstip of de hierboven genoemde termijnen, dient de consument hem te verzoeken de levering te verrichten binnen een aanvullende termijn die gezien de omstandigheden passend is. Levert de handelaar niet binnen die aanvullende termijn, dan heeft de consument het recht de overeenkomst te beëindigen. Dit geldt niet als de handelaar heeft geweigerd de goederen te leveren, waarbij de levering binnen de overeengekomen levertermijn essentieel is, alle omstandigheden rond de sluiting van de overeenkomst in aanmerking genomen,6 0 of waarbij de consument de handelaar vóór de sluiting van de overeenkomst heeft laten weten dat de levering uiterlijk op of voor een bepaalde datum essentieel is. Wordt de overeenkomst beëindigd omdat de leveringtermijn (inclusief de aanvullende termijn) niet wordt gehaald, dan dient de handelaar onverwijld alle betaalde bedragen terug te betalen.6 1 Risico-overgang bij koopovereenkomsten (art. 20) Naast de verplichting tot levering van de verkoper bevat de Richtlijn ook een regeling omtrent de risico-overgang bij levering van goederen. Daaruit blijkt dat het risico voor de goederen overgaat op de consument zodra hij, of een door hem aangewezen derde partij, die niet de vervoerder is, de goederen fysiek in bezit heeft gekregen. Dit is echter anders indien de consument aan de verkoper de opdracht heeft gekregen de goederen te vervoeren, terwijl deze keuze niet door de handelaar werd geboden. Het risico gaat dan op het moment van levering aan de vervoerder over op de consument. Hoewel deze bepaling geldt voor consumentenkoop in het algemeen, is deze alleen van toepassing indien producten door de handelaar naar de consument worden opgestuurd. Toch bevat de bepaling een belangrijke toevoeging, nu dit onderwerp noch in de richtlijn koop op afstand, noch in de richtlijn consumentenkoop aan de orde kwam. Vergoeding voor het gebruik van betaalmiddelen (art. 19) Handelaren mogen aan consumenten slechts nog kosten voor een bepaald betaalmiddel in rekening brengen, indien deze kosten niet hoger zijn dan de werkelijke kosten voor de handelaar. Daarmee kan het ontmoedigen van het gebruik van een bepaalde betaalmogelijkheid door het verhogen van de kosten voor de consument voorkomen worden. Communicatie per telefoon (art. 21) De Richtlijn bevat verder een interessante nieuwe bepaling met betrekking tot het gebruik van nummers met een tarief hoger dan het basistarief (zoals de meeste 0900-nummers in Nederland). Zo mogen handelaren vanaf 2013, indien zij een telefoonnummer openstellen voor consumenten zodat deze contact op kunnen nemen over de door hen gesloten overeenkomsten, niet meer in rekening brengen dan het basisNr. 1 maart 2012

IR2012_01.indb 8

tarief. Dit ziet derhalve op de service desk voor bestaande klanten en dus - strikt genomen - niet op het eerste contact. Extra betalingen (art. 22) Last but not least legt de Richtlijn extra betalingen die bovenop de contractuele vergoeding voor de hoofdverbintenis komen, aan banden. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan verzekeringen die kunnen worden afgesloten bij de aankoop van bepaalde producten of diensten. De consument is slechts aan deze aanvullende betaling gebonden indien hij vooraf uitdrukkelijke toestemming voor deze betaling heeft verleend. Als dat niet is gebeurd, heeft de consument recht op terugbetaling van de extra bedragen. Belangrijk detail daarbij is dat de uitdrukkelijk is bepaald dat de toestemming niet mag worden verkregen met ‘standaardopties die de consument moet afwijzen om extra betaling te vermijden’.6 2 Daarbij kan gedacht worden aan de, in de praktijk vaak voorkomende, vooraangevinkte hokjes in bestelprocessen van webwinkels.

4. Impact Nederlands recht

Gezien de maximale harmonisatie van de Richtlijn is de vrijheid van de Nederlandse wetgever ten aanzien van de implementatie beperkt. Daarbij ligt het voor de hand dat de Richtlijn weer in Afdeling 9A van Titel 1 van Boek 7 BW wordt omgezet. Dit is immers de plek waar de regels omtrent overeenkomsten op afstand bij elkaar worden ‘geschaard’. Omdat de Richtlijn in beginsel geen uitzonderingen toelaat, is het naar onze mening raadzaam om de hele afdeling 9A te herschrijven. Daarbij zal de wetgever onder meer een keuze moeten maken over het al dan niet overnemen van de bepalingen uit de overwegingen bij de Richtlijn, waarin veel gedetailleerde aanwijzingen worden gegeven. Daarnaast rijst zijdelings de vraag of de bepalingen van de Richtlijn koop op afstand die niet meer in de Richtlijn terugkomen (zoals fraude met een betaalautomaat)6 3 , dienen te vervallen. Moeilijker ligt het voor die bepalingen uit de Richtlijn die voor consumentenovereenkomsten in het algemeen gelden (denk met name aan de bepalingen uit hoofdstuk II en IV van de Richtlijn). Deze bepalingen passen immers niet binnen één van de in Boek 7 gedefinieerde bijzondere overeenkomsten, nu zij een ruimer toepassingsbereik hebben dan alleen koop (immers ook diensten) en overeenkomsten op afstand. De vraag is daarom of zij niet beter in Boek 6 van het BW geïmplementeerd kunnen worden. Denkbaar is ook dat een nieuwe titel voor consumentenovereenkomsten in het leven wordt geroepen.

59. Art. 7 van de Richtlijn koop op afstand en de implementatie daarvan in art. 7:46f BW. 60. Overweging 52 noemt als voorbeeld een trouwjurk die voor de bruiloft moet worden geleverd. 61. Onder de Richtlijn koop op afstand dienen betaalde bedragen zo spoedig mogelijk en in elk geval binnen 30 dagen te worden terugbetaald (zie ook art. 7:46f lid 2 BW). De nieuwe bepaling lijkt hier inhoudelijk niet veel van af te wijken, nu ‘onverwijld’ redelijk zal overeenkomen met ‘zo spoedig mogelijk’. Bovendien zal ‘onverwijld’ behoudens zeer bijzondere omstandigheden, binnen de termijn van 30 dagen blijven. 62. Zie uitdrukkelijk art. 22 laatste zin. 63. Art. 8 van de Richtlijn koop op afstand en art. 7:46g BW.

Tijdschrift voor Internetrecht

11

2-4-2012 17:10:14


Het nieuwe regime voor overeenkomsten op afstand

Een soortgelijk vraag speelt bij bepalingen ten aanzien van overeenkomsten op afstand waarbij wordt afgeweken van het algemeen verbintenissenrecht. Op dit moment worden de regelingen omtrent overeenkomsten op afstand immers gecomplementeerd door Boek 6 van het BW. Een concreet voorbeeld van een mogelijk conflict vloeit voort uit de voorwaarden die de Richtlijn stelt aan ontbinding bij te late levering (art. 18 lid 2). Deze bepaling is voor de consument immers niet alleen nadeliger dan het huidige art. 7:46f BW (op grond waarvan verzuim in beginsel automatisch na uiterlijk 30 dagen intreedt), maar wijkt ook af van de algemene wettelijke verzuimregeling in art. 6:83 BW. Volgens die regeling treedt, indien er een voor de voldoening bepaalde termijn verstrijkt zonder dat de verbintenis is nagekomen, het verzuim in zonder dat daartoe een ingebrekestelling vereist is, tenzij blijkt dat de termijn een andere strekking heeft. Dit opent (in theorie) al veel eerder de mogelijkheid voor de consument om de overeenkomst bij te late levering te ontbinden, nu verzuim van rechtswege intreedt indien de levertermijn bij consumentenovereenkomst als een fatale termijn kwalificeert. De Richtlijn daarentegen regelt dit precies andersom; er is slechts sprake van een fatale termijn als bijzondere omstandigheden daarop wijzen. Voor wat betreft digitale inhoud rijst de vraag of daarop ook andere bepalingen van consumentenrechtelijke aard, zoals bijvoorbeeld de wettelijke conformiteitsregeling, van toepassing moeten worden verklaard.6 4

Of de Richtlijn ook het grensoverschrijdende potentieel van e-commerce waar kan maken, zoals door de Commissie beoogd en als een mantra herhaalt, zal er ook van andere omstandigheden afhangen, zoals de nabijheid van verkopers, taal en de bekendheid van buitenlandse websites. Wat daar ook van zij; de Richtlijn stoomt de interne markt alvast klaar voor de storm van consumenten die massaal het internet op gaan op zoek naar goede deals in de hele EU.

5. Conclusies

De Richtlijn is er naar onze mening in geslaagd om het regime voor op afstand gesloten overeenkomsten in lijn te brengen met de technische ontwikkelingen op dit vlak. Zo sluit dit instrument beter aan bij de realiteit anno 2012 dan het oorspronkelijke regime uit 1997, dus een tijdperk waarin ecommerce nog in de kinderschoenen stond en waarschijnlijk niet eens als algemeen erkend begrip bestond. Dat daarbij geen radicale stappen zijn gezet, maakt dit niet anders. Zo heeft de Commissie bij het opstellen van de Richtlijn rekening gehouden met zowel de relevante rechtspraak van het Hof van Justitie als aandachtspunten vanuit de dagelijkse praktijk in de lidstaten. Bovendien is aan deze Richtlijn een uitvoerig proces van (onder meer rechtsvergelijkend) onderzoek in de EU voorafgegaan om eerdere valkuilen - zoals tegenstrijdigheid met andere richtlijnen, onvolledigheid en leemtes - te voorkomen. Of dit uiteindelijk tot minder fragmentatie leidt, valt nog te bezien. Dit zal ook uit de herziening van andere, naburige richtlijnen moeten blijken. In ieder geval heeft de Commissie met haar voorstel voor een ‘optioneel instrument’, te weten de verordening voor een Common European Sales Law, een mogelijke aanzet tot een echt uniform (consumenten)kooprecht gegeven. Deze meer behoudende koers krijgt vervolgens door het novum van maximumharmonisatie een interessante wending. In de toekomst zal het regime voor overeenkomsten op afstand immers - op enkele kleine punten na - in alle lidstaten hetzelfde zijn. In feite wordt daardoor één recht voor alle online consumentenovereenkomsten in het leven geroepen, ook al zal het strikt genomen nog om 27 verschillende nationale rechtsstelsels gaan. Voor de grensoverschrijdende praktijk van e-commerce is dit goed nieuws. Het internet als ruimte zonder grenzen is immers een medium dat zich bij voorbaat leent voor grensoverschrijdende transacties.

12

IR2012_01.indb 9

64. In die zin M.B.M. Loos, ‘Overeenkomsten tot levering van digitale inhoud’, in: NTBR 2011/81.

Tijdschrift voor Internetrecht

Nr. 1 maart 2012

2-4-2012 17:10:14


Consumentenrecht

(Uit)eindelijk een optioneel instrument voor Europees contractenrecht De conceptverordening voor een gemeenschappelijk Europees kooprecht

Dr. C. Jeloschek*

186

Met haar voorstel voor een verordening voor een gemeenschappelijk Europees kooprecht presenteert de Commissie een autonoom regime van contracten(koop)recht. Dit is een volledig geharmoniseerde set aan regels die bij grensoverschrijdende transacties in plaats van nationale (contracten)rechten kan worden gekozen. Deze bijdrage schetst de reikwijdte van dit voorstel en onderzoekt de toegevoegde waarde ervan. Hoewel deze verordening als een mijlpaal in de ontwikkeling van het Europese consumentenrecht kan worden gezien, is niet zonder meer duidelijk dat de consument hier ook echt beter van wordt. Zo plaatst de auteur enkele kritische kanttekening wat betreft de toepassing en de effecten van dit instrument in de (rechts)praktijk. Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende een gemeenschappelijk Europees kooprecht, COM (2011) 635 definitief - 2011/0284 (COD).

Inleiding Na jaren van een louter wetenschappelijk en politiek discours krijgt de toekomst van het Europees contractenrecht eindelijk gestalte. Dit gebeurde eind 2011 door middel van twee wetgevingsinitiatieven op het gebied van het consumentenrecht. Op 11 oktober 2011 heeft de Commissie haar voorstel voor een verordening voor een gemeenschappelijk Europees kooprecht gepubliceerd (hierna: Conceptverordening). Hoewel dit noch uit de titel, noch (expliciet) uit de toelichting duidelijk wordt, gaat het daarbij om het befaamde ‘optioneel instrument’ als een van de beleidsopties van de Commissie op het gebied van het Euro*

Dr. C. Jeloschek is werkzaam als advocaat bij Kennedy Van der Laan in Amsterdam.

NtEr juni 2012 | nr. 5

pees privaatrecht. In feite wordt daardoor een autonoom regime van contracten(koop)recht in het leven geroepen dat naast de reeds bestaande nationale contractenrechten bestaat. Partijen kunnen vervolgens een (rechts)keuze voor dit gemeenschappelijk Europees kooprecht maken. Deze optie werd in de eerdere consultatieronde daaromtrent door velen – hoewel als schemerig en niet erg concreet – als minder ingrijpend dan een Europees Burgerlijk Wetboek ervaren (de meest verregaande optie), maar concreter dan een ‘tool box’ voor de EU-wetgever (de minst ingrijpende optie).1 Vervolgens werd op 25 oktober 2011 een nieuwe richtlijn betreffende consumentenrechten gepubliceerd die uiterlijk op 13 december 2013 door de lidstaten moet worden geïmplementeerd (Richtlijn consumentenrechten).2 Dit instrument vervangt de bestaande richtlijnen3 colportage en koop op afstand en moderniseert de desbetreffende regimes door deze aan nieuwe (vooral technologische) ontwikkelingen aan te passen en onduidelijkheden glad te strijken.4 Daarnaast worden er ook nieuwe consumentenrechten geïntroduceerd die voor alle overeenkomsten gelden, dus ook indien deze buiten

1.

2.

3.

4.

Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende een gemeenschappelijk Europees kooprecht, COM (2011) 635 definitief - 2011/0284 (COD). Richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende consumentenrechten, tot wijziging van Richtlijn 93/13/EEG van de Raad en van Richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 85/577/EEG en van Richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad, Pb. EU 2011, L 304/64. Richtlijn 85/577/EEG van de Raad van 20 december 1985 betreffende de bescherming van de consument bij buiten verkoopruimten gesloten overeenkomsten, Pb. EG 1985, L 372/31, respectievelijk Richtlijn 97/7/ EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 1997 betreffende de bescherming van de consument bij op afstand gesloten overeenkomsten, Pb. EG 1997, L 144/19. Voor een uitvoerige uiteenzetting van het nieuwe regime voor overeenkomsten op afstand, zie C. Jeloschek en V. van Druenen, ‘Het nieuwe regime voor overeenkomsten op afstand – van radicaal vernieuwen naar behoudend moderniseren?’, TvIR 2012/1, p. 4-12.


verkoopruimten of niet op afstand zijn gesloten.5 Opvallend is daarbij dat de Richtlijn consumentenrechten uitgaat van een nieuwe aanpak, namelijk maximumharmonisatie van de desbetreffende regels in tegenstelling tot de tot nu toe gebruikelijke minimumharmonisatie van richtlijnen op het gebied van het consumentenrecht. Dit komt in principe neer op één uniform niveau van consumentenbescherming in de EU nu het de lidstaten in beginsel niet meer vrij staat om striktere bepalingen in hun nationale recht op te nemen dan wel te blijven hanteren. In het licht van deze twee wetgevingsinitiatieven rijzen verschillende vragen. Wat is de verhouding tussen deze twee instrumenten die immers beide voortvloeien uit de discussie omtrent de toekomst van het Europese privaatrecht? Waarom adresseert de Conceptverordening aspecten van het kooprecht die al in de Richtlijn consumentenrechten zijn geregeld? Wat houdt de (rechts)keuze voor het gemeenschappelijk Europees kooprecht onder de Conceptverordening eigenlijk in? Meer in het algemeen: hoe verhoudt de Conceptverordening zich tot de andere pogingen van de Commissie om het bestaande acquis communautaire te hervormen?6 Of, om deze laatste vraag krachtiger te formuleren, wat is de toegevoegde waarde van de Conceptverordening ten opzichte van de bestaande consumentenbescherming op Europees niveau en worden consumenten hier ook echt beter van? In deze bijdrage zal ik proberen antwoorden op deze vragen te geven en zodoende meer duidelijkheid te scheppen ten aanzien van de praktische betekenis en het nut van de Conceptverordening. Daartoe zal ik eerst stilstaan bij de pogingen tot hervorming van het Europees contractenrecht gedurende het afgelopen decennium. Vervolgens zal ik de Conceptverordening bespreken en daarbij achtereenvolgens ingaan op de reikwijdte, het toepassingsgebied en de hoofdlijnen van de materieelrechtelijke regels. Dan zal ik enkele kritische kanttekeningen plaatsen om daarna met enkele conclusies af te sluiten.

ment en de wetenschap.7 Mede in het licht van de eerste politieke signalen is de Study Group on a European Civil Code in 1999 begonnen met onderzoek naar de haalbaarheid van een Europees BW.8 Daarnaast hield de Acquis Group zich bezig met onderzoek naar het bestaande Europees privaatrecht, zoals neergelegd in verordeningen, richtlijnen en de Europese rechtspraak. In vervolg op haar actieplan voor een meer coherent Europees contractenrecht van 2003 heeft de Commissie (onder meer) deze twee groepen belast met het opstellen van een referentiekader bestaande uit grondbeginselen, definities en modelregels op het gebied van het Europees contractenrecht.9 In 2009 is de definitieve versie van deze Draft Common Frame of Reference (DCFR) gepubliceerd.10 Dit was echter nog steeds – letterlijk en figuurlijk – een ‘academic exercise’, nu daarmee op het Europees (politiek) toneel verder weinig gebeurde. Pas op 1 juli 2010 publiceerde de Commissie een groenboek voor de ontwikkeling van een Europees contractenrecht voor consumenten en handelaren met daarin een zevental beleidsopties voor de toekomst (hierna: Groenboek).11 Naast deze m.i. meer abstracte initiatieven heeft de Commissie in 2006, mede naar aanleiding van het hierboven genoemde academisch onderzoek, een concreet hervormingsprogramma van het bestaande acquis communautaire gestart.12 Aanleiding voor deze zoektocht naar een nieuwe benadering van het Europees consumentenrecht waren (onder meer): (1) de noodzaak om de (soms al verouderde) bestaande regels te moderniseren en te vereenvoudigen, (2) de tegenstrijdigheid van Europese richtlijnen onderling, (3) de onvolledigheid en leemtes als gevolg van de Europese piece-meal wetgeving en (4) het feit dat de Europese wetgeving door de verschillende omzetting in de lidstaten met vaak verdergaande bescherming op nationaal niveau (weer) sterk gefragmenteerd was. Uiteindelijk valt de Richtlijn consumentenrechten als het eerste concrete resultaat te beschouwen van deze pogingen om het Europese consumentenrecht te herzien.

Hervorming van het Europees contractenrecht in vogelvlucht

De wording van een optioneel instrument In mei 2010 heeft de Commissie een Expert Group in het leven geroepen om de haalbaarheid van een concept instrument voor het Europees contractenrecht te onder-

Van een academisch project naar een instrumentarium voor de EU-wetgever

De aanzet tot een principiëlere hervorming van het Europees contractenrecht – namelijk een harmonisatie die verder gaat dan de publicatie en omzetting van Europese richtlijnen op specifieke terreinen van consumentenbescherming – kwam vanuit het Europees Parle-

7. 8.

9.

10. 5.

6.

Dit beperkt zich echter tot de invoering van bepaalde (algemene) informatieverplichtingen en enkele regels betreffende levering, risico-overgang en kosten voor betaling en communicatie. Voor een beschrijving van dit programma, zie <http://ec.europa.eu/ consumers/rights/cons_acquis_en.htm> (bezocht op 30 december 2011).

11.

12.

Zie de resoluties van het Europees Parlement van (o.m.) 26 mei 1989, 6 mei 1994, 15 mei 2001 en 2 september 2003. De auteur was tot medio 2005 als onderzoeker aan deze groep verbonden. Zie V. Heutger, E. Hondius, C. Jeloschek, H. Sivesand en A. Wiewierowksa (red.), Principles of European Law – Sales (PELS), München: Sellier 2008. Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad - Een coherenter Europees verbintenissenrecht - Een actieplan, COM (2003) 68 definitief, Pb. EU 2003, C 63/1. C. Von Bar, E. Clive en H. Schulte Nölke (red.), Principles, Definitions and Model Rules of European Private Law. Draft Common Frame of Reference (DCFR), München: Sellier 2009. Groenboek van de Commissie over beleidsopties voor de ontwikkeling van een Europees contractenrecht voor consumenten en ondernemingen, COM (2010) 348 definitief. Zie de resoluties van het Europees Parlement van (o.m.) 26 mei 1989, 6 mei 1994, 15 mei 2001 en 2 september 2003.

NtEr juni 2012 | nr. 5

187


zoeken.13 Daarbij vroeg de Commissie om rekening te houden met verschillende scenario’s wat betreft de aard van dit instrument, nu ze nog geen positie had ingenomen wat betreft de beleidsopties van het Groenboek. Deze haalbaarheidsstudie is op 3 mei 2011 door de Expert Group gepubliceerd.14 Dit werd gedaan door middel van een complete set van regels op het gebied van contractenrecht die alle relevante onderwerpen voor transacties op de interne markt afdekken. De Expert Group maakte echter duidelijk dat nu de Commissie aan zet was om te besluiten of en hoe haar studie dan wel tekst als uitgangspunt voor toekomstige initiatieven kan dienen.

188

De kogel is door de kerk… Op 8 juni 2011 heeft het Europees Parlement zich uitgesproken voor een optioneel instrument met de mogelijkheid om dit met een ‘toolbox’ te complementeren. Vervolgens heeft de Commissie met de publicatie van de Conceptverordening op 11 oktober 2011 duidelijk gemaakt dat een dergelijk optioneel instrument het gebied van het Europees (contracten)kooprecht bestrijkt. De reden voor deze keuze ligt voor de hand. De Commissie wil – en kan (onder meer in het licht van het subsidiariteitsbeginsel) – uiteindelijk slechts actief worden om de interne markt (en dus grensoverschrijdende transacties tussen lidstaten) te bevorderen.15 De Conceptverordening gaat ervan uit dat nationale verschillen in het consumenten(koop)recht grensoverschrijdende transacties belemmeren.16 Zo worden handelaren door de hoge transactiekosten (voor het uitzoeken van vreemde rechtsregels en compliance) tegengehouden van zaken doen in andere landen. Ook consumenten zien af van aankopen in het buitenland nu ze geen (rechts)zekerheid hebben wat hun rechten betreft.

Overzicht van de conceptverordening Reikwijdte en toepasselijkheid (opt-in) De Conceptverordening bevat een uniforme set van contractenrechtelijke regels voor grensoverschrijdende transacties voor de koop van zaken, de levering van digitale content en de levering van daaraan verwante diensten (art. 1 lid 1 en Annex I, hierna: ‘de Regels’). Deze Regels gelden echter slechts indien partijen met de toe13.

14. 15.

16.

Besluit (2010/233) van de Commissie van 26 april 2010 tot oprichting van de deskundigengroep voor het gemeenschappelijke referentiekader op het gebied van het Europees contractenrecht, Pb. EU 2010, L 105/109). <http://ec.europa.eu/justice/contract/files/feasibility_study_final.pdf>. Dit blijkt duidelijk uit de Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's van 11 oktober 2011 betreffende een gemeenschappelijk Europees kooprecht om grensoverschrijdende transacties in de eengemaakte markt te vergemakkelijken, COM (2011) 636 definitief. Zie overwegingen 1 t/m 7.

NtEr juni 2012 | nr. 5

passelijkheid ervan hebben ingestemd (art. 3), om welke reden er dan ook sprake is van een optioneel instrument. Deze toestemming dient aan bepaalde voorwaarden te voldoen. Bij consumententransacties is hiervoor een uitdrukkelijke toestemming vereist die onafhankelijk – en dus los – van de wilsverklaring moet gebeuren waarmee partijen de eigenlijke overeenkomst sluiten (art. 8 lid 2). Bovendien is het niet mogelijk om de Regels slechts gedeeltelijk van toepassing te verklaren bij consumententransacties (art. 8 lid 3). Voor transacties tussen handelaren waarvan ten minste één een MKB’er is, geldt deze uitdrukkelijke ‘opt-in’ overigens niet. Voorts moet een handelaar de consument vóór het sluiten van de overeenkomst wijzen op de beoogde toepasselijkheid van de Regels (art. 9). Dit dient door middel van het formulier in Annex II te gebeuren. Waar de overeenkomst via telefoon of anderszins op een wijze is gesloten waardoor dit formulier niet kan worden verstrekt – of indien de handelaar dit nalaat – is de consument pas aan de overeenkomst gebonden als hij deze informatie alsnog ontvangt en uitdrukkelijk instemt met de toepasselijkheid van Regels. Indien partijen op de hierboven geschetste wijze geldig de toepasselijkheid van de Regels zijn overeengekomen, wordt de relatie tussen partijen voor wat betreft de in de Conceptverordening geregelde onderwerpen uitsluitend door de Regels beheerst (art. 11). Nu er in feite een volledig geharmoniseerd (tweede) rechtsstelsel voor contractenrecht binnen de lidstaten wordt gecreëerd, is er geen ruimte meer voor de toepassing van afwijkende nationale regels op het gebied van consumentenrecht.17 Toepassingsgebied

Wat betreft het geografische toepassingsgebied zijn de Regels in beginsel slechts op grensoverschrijdende transacties van toepassing (art. 4). Hiervoor is vereist dat de partijen niet in hetzelfde land hun woonplaats hebben. Bij consumententransacties is dit het geval als het door de consument opgegeven adres, het leveringsadres of het factuuradres zich in een ander land dan de vestigingsplaats van de handelaar bevinden. In alle gevallen dient een van de partijen haar domicilie in een EU-lidstaat te hebben. Het relevante toetsingsmoment voor het vaststellen van een grensoverschrijdende transactie is het tijdstip van de expliciete (rechts)keuze voor de Regels. Materieelrechtelijk gezien bevat de Conceptverordening Regels omtrent drie verschillende soorten contracten (art. 5): (1) koop van zaken, (2) levering van digitale content18 en (3) levering van aanverwante diensten. Vernieuwend is daarbij dat ook levering van digitale content en van aanverwante diensten samen met koop worden geregeld. Opvallend is verder dat voor deze twee contracttypes niet is vereist dat er sprake is van een (separate) tegenprestatie, dus een prijs. De Regels zijn niet van 17. 18.

Zoals voorzien in art. 6 lid 2 van de Rome I-Verordening omtrent het toepasselijke recht (zie overweging 12). Dat wil zeggen digitale content – ongeacht of deze op een materiële drager is vastgelegd – die opgeslagen, verwerkt of toegankelijk gemaakt wordt en door de gebruiker hergebruikt kan worden.


toepassing op gemengde overeenkomsten die nog andere dan de drie genoemde elementen bevatten en op overeenkomsten waarbij de handelaar de consument krediet verleent door uitgestelde betaling,19 een krediet of andere financiële tegemoetkomingen (art. 6). De laatste uitzondering geldt echter niet voor periodieke leveringen van zaken, digitale content of diensten die in termijnen worden betaald. Het persoonlijke toepassingsgebied van de Regels beperkt zich in beginsel tot consumententransacties waar de verkoper c.q. leverancier een handelaar is (art. 7). Indien beide partijen handelaren zijn, kunnen de Regels worden toegepast indien een van de partijen een MKB’er is. Dit is het geval als een bedrijf minder dan 250 werknemers heeft én een jaarlijkse omzet van minder dan 50 miljoen euro of een jaarrekening van minder dan 43 miljoen euro. Ten slotte hebben lidstaten de optie om de Conceptverordening ook op twee andere situaties toe te passen, namelijk zuiver nationale transacties en op B-2-B transacties waar geen MKB’er partij bij is. Hoofdlijnen van de geregelde onderwerpen Zoals reeds aangestipt, bevat de Conceptverordening een complete set aan bepalingen op het gebied van koop(contracten)recht. Daardoor wordt het hele terrein van (koop)contractenrecht bestreken en komen dus alle relevante contractenrechtelijke vraagstukken aan de orde. Het gaat daarbij (naar Nederlandse terminologie) om de volgende onderwerpen: (1) precontractuele informatieverplichtingen, (2) totstandkoming, (3) herroepingsrecht, (4) dwaling en andere wilsgebreken, (5) uitleg en inhoud van contracten, (6) onredelijk bezwarende bedingen (c.q. algemene voorwaarden), (7) verplichtingen van de verkoper en rechten van de koper, (8) verplichtingen van de koper en rechten van de verkoper, (9) overgang van risico, (10) verplichtingen en rechten van partijen omtrent gerelateerde dienstenovereenkomsten, (11) schadevergoeding, (12) ongedaanmakingsverplichtingen (bij wilsgebreken en bij ontbinding) en (13) verjaring. Gezien het grote aantal Regels – in totaal 186 (!) artikelen – kunnen hier slechts enkele hoogtepunten worden weergegeven. Alvorens ik in zal gaan op (met name) de bepalingen die afwijken van Nederlands recht of anderszins in het oog springen, zijn twee algemene opmerkingen op zijn plaats. Ten eerste moge duidelijk zijn dat de Conceptverordening met deze uitputtende Regels een gigantische stap voorwaarts maakt nu er voor het eerst een coherent regime bestaat dat alle relevante aspecten van koop- en aanverwante transacties bestrijkt. Daarmee is hoe dan ook de reeds aangestipte weg van een piecemeal benadering verlaten en heeft de Commissie voor een allesomvattende benadering gekozen. Ten tweede zijn de Regels op de relevante Europese richtlijnen op het gebied van consumenten(contracten)recht gebaseerd. Dit betekent dat met onderwerpen zoals de infor19.

Deze uitzondering lijkt in de Nederlandse context moeilijk te begrijpen. Zo is het namelijk bij internethandelaren gebruikelijk om betaling uit te (kunnen) stellen, hetzij door een later tijdstip voor betaling, hetzij door het betalen in termijnen met een opslag.

matieverplichtingen en het herroepingsrecht onder de Richtlijn consumentenrecht, oneerlijke handelsbedingen en bestaande regels op het gebied van consumentenkoop rekening is gehouden. Hier en daar wordt deze bescherming echter uitgebreid, zoals het ‘gelijkschakelen’ van de levering van digitale content met het kooprecht van roerende zaken. Bij de inleidende (algemene) bepalingen valt op dat de Regels ‘autonoom en in overeenstemming met de doelstellingen en beginselen die eraan ten grondslag liggen worden uitgelegd’ (art. 4). Dit is op zich zelf niet anders dan bij richtlijnen, die uiteindelijk door het Hof van Justitie worden uitgelegd. Echter, in het licht van de grote hoeveelheid van bepalingen zal het even duren voordat eventuele onduidelijkheden voor het Hof van Justitie komen. In dit verband valt te betreuren dat de Conceptverordening slechts Regels bevat en geen toelichtingen en/of commentaar.20 Wat betreft de precontractuele informatieverplichtingen sluiten de Regels naadloos aan bij het vernieuwde regime als gevolg van de Richtlijn consumentenrechten (hfdst. 2). Dit komt in feite neer op een forse uitbreiding van de informatieverplichtingen voor zowel colportage en overeenkomsten op afstand, als ook voor ‘gewone’ koopovereenkomsten. Deze gedachte van disclosure wordt ook doorgetrokken naar zuivere handelsrelaties. Zo moeten ook handelaren onderling bepaalde informatie met elkaar uitwisselen die ze, kort gezegd, van elkaar mochten verwachten (art. 23). Nieuw is verder – althans in de context van koop(contracten)recht21 – dat de verstrekte informatie correct en niet misleidend moet zijn (art. 28). Wat betreft conflicterende algemene voorwaarden, dus de battle of forms, hanteren de Regels een pragmatische oplossing. In dit geval wordt namelijk wel een overeenkomst gesloten voor zover de conflicterende algemene voorwaarden in wezen overeenstemmen (art. 39). Dit is slechts anders als de andere partij (1) vóór het sluiten van de overeenkomst uitdrukkelijk (en niet door middel van algemene voorwaarden) heeft aangegeven niet op grond van deze regel gebonden te willen zijn, of (2) dit zonder onnodige vertraging alsnog aan de wederpartij mededeelt. Ook wat betreft het herroepingsrecht sluiten de Regels naadloos aan bij het vernieuwde regime als gevolg van de Richtlijn consumentenrechten (hfdst. 4). Dit komt neer op een verlenging van de herroepingstermijn van zeven naar veertien dagen (voor overeenkomsten op

20.

21.

De Expert Group heeft bij het opstellen van de Regels voortgeborduurd op eerdere (reeds genoemde) academische projecten (zoals de Principles of European Contract Law en de Principles of European Law Sales). Deze regels bevatten echter naast de zogenoemde black-letter rules ook nog toelichtingen en commentaar. Zie Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van Richtlijn 84/450/EEG van de Raad, Richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad, Pb. EU 2005, L 149/22.

NtEr juni 2012 | nr. 5

189


190

afstand) en een verduidelijking van de rechten en plichten van beide partijen bij uitoefening van dit recht. Bij de bepalingen omtrent uitleg van de overeenkomst valt op dat de Regels veel aandacht besteden aan verschillende aspecten die niet expliciet in het Nederlandse recht terug te vinden zijn. Zo prevaleert bij divergerende taalversies zonder een duidelijke rangordebepaling de versie waarin de overeenkomst is opgesteld (art. 61), hebben individueel uitonderhandelde voorwaarden voorrang boven algemene voorwaarden (art. 62) en worden bepalingen ten faveure van consumenten uitgelegd (art. 64). Wat betreft de inhoud van overeenkomsten kunnen onder bepaalde voorwaarden ook impliciete, aanvullende voorwaarden gelden (art. 68), hetgeen overeen lijkt te stemmen met de aanvullende werking van redelijkheid en billijkheid naar Nederlands recht. Voor de totstandkoming van een overeenkomst door gebruik van algemene voorwaarden geldt een minder strikt regime dan naar Nederlands recht, nu geen fysieke terhandstelling is vereist. In plaats hiervan moeten de algemene voorwaarden slechts ‘onder de aandacht’ van de wederpartij worden gebracht vóór of bij het sluiten van de overeenkomst (art. 70). Bij consumenten is een enkele verwijzing naar algemene voorwaarden niet voldoende, zonder dat dit lijkt te betekenen dat de consument ook een kopie moet ontvangen. Wat betreft de vraag of bedingen oneerlijk bezwarend zijn, sluiten de Regels nauw aan bij het bestaande regime onder de desbetreffende richtlijn (hfdst. 8). Uitgangspunt is daarbij een algemene redelijkheidtoets voor consumententransacties die door middel van een zwarte en een grijze lijst nader in wordt gevuld (zie art. 83 t/m 85). Nieuw is dat een soortgelijke redelijkheidtoets ook voor handelaren onderling geldt waarvan contractueel niet kan worden afgeweken (art. 81). De lat lijkt echter hoger te liggen dan de redelijkheidstoets onder Nederlands recht, nu het moet gaan om een gebruik hetgeen ‘grovelijk afwijkt van de gangbare handelspraktijken en indruist tegen de goede trouw en de redelijkheid en billijkheid.’ (art. 86). Bij de regels omtrent de rechten en plichten van partijen springen drie punten het meest in het oog. Ten eerste worden nu ook de levering van digitale content en van aanverwante diensten samen met koop geregeld. Dit houdt rekening met het feit dat consumententransacties in het huidige digitale tijdperk vaak niet meer op de levering van zaken zien. Deze gedachte is al in de Richtlijn consumentenrechten uitgewerkt en zal in het kader van de omzetting van deze richtlijn ingang (moeten) vinden in het Nederlands recht. Opvallend is dat de Regels nog een stap verder gaan nu de levering van digitale content over (bijna) dezelfde kam wordt geschoren als de levering van zaken. Dit blijkt onder meer uit de bepalingen omtrent de verplichtingen van de verkoper, waaronder de regels met betrekking tot non-conformiteit (art. 99 t/m 105). Sommige bepalingen lijken nog wat ‘wennen’ voor de praktijk van levering van bijvoorbeeld software, zoals verkeerde installatie als gevolg van een gebrekkige installatiehandleiding (art. 101) en de NtEr juni 2012 | nr. 5

omkering van bewijslast gedurende de eerste zes maanden na levering (art. 105 lid 2).22 Ten tweede is voor ontbinding buiten consumententransacties een wezenlijke tekortkoming vereist (art. 114 jo. art. 87 lid 2). Dit concept is strikter dan het criterium onder Nederlands recht, dus de vraag of een tekortkoming de ontbinding rechtvaardigt. In het geval van ontbinding (en bij andere rechten van een handelaar-koper) heeft de verkoper het recht om eerst het verzuim te herstellen (art. 109). Hoewel dit qua terminologie niet rijmt met de notie van verzuim onder Nederlands recht, komt deze rechtsfiguur (in het Engels beter aangeduid als ‘right to cure’) qua effect overeen met het vereiste van ingebrekestelling. Ten derde geldt het recht van de verkoper op herstel van verzuim voor consumenten niet (art. 106 lid 3). Dit neemt echter niet weg dat een consument pas kan ontbinden nadat hij de verkoper een aanvullende termijn voor nakoming heeft gegeven (art. 115). Voorts zijn consumenten, in tegenstelling tot Nederlands kooprecht, niet verplicht eventuele gebreken aan de verkoper mede te delen (art. 106 lid 3). Onderzoeks- en klachtplichten gelden namelijk slechts tussen handelaren onderling (art. 121 ev.).

Enkele kritische kanttekeningen Verhouding tot andere (recente) wetgeving in het Europees consumentenrecht

Zoals al in de inleiding aangestipt, is op het eerste gezicht niet duidelijk hoe de Conceptverordening zich verhoudt tot andere recente ontwikkelingen in het Europese consumentenrecht. Dit geldt voor het reeds genoemde hervormingsprogramma van de Commissie in het algemeen en de Richtlijn consumentenrechten in het bijzonder. Uitgangspunt bij deze vergelijking moet de ratio achter beide instrumenten zijn. Zo vertonen de beweegredenen achter de Richtlijn consumentenrechten en de Conceptverordening grote gelijkenissen; het gaat in beide gevallen, kort gezegd, om het realiseren van het volledige potentieel van de interne markt. Voorts komen de nieuwe regels op het gebied van kooprecht onder de Richtlijn consumentenrechten – dus de herziene regimes voor e-commerce respectievelijk colportage en de algemene rechten van consumenten bij koop – in de Conceptverordening terug. Vervolgens gaat de Conceptverordening echter, zoals hierboven geschetst, veel verder dan de Richtlijn consumentenrechten en andere richtlijnen op het gebied van Europees consumentenrecht. Hoewel dit zonder twijfel kan worden gezien als toegevoegde waarde voor consumentenbescherming in Europa, zit het verschil in de aard van de instrumenten. Immers, de Conceptverordening bevat uniforme regels die pas gelden als partijen dit expliciet zijn overeengeko22.

Zo gaan End-User Licence Agreements doorgaans uit van beperkte garanties voor software wat betreft functionaliteiten, gebreken en het foutloos functioneren buiten een initiële termijn van meestal 90 dagen.


men. Doen ze dat niet, dan geldt weer het toepasselijke nationale recht met het niveau van bescherming dat Europese richtlijnen op het desbetreffende gebied vereisen. In dat opzicht is de Richtlijn consumentenrecht m.i. als een grotere stap naar voren te beschouwen dan de Conceptverordening. Immers, door dit instrument wordt het level playing field in de EU gelijk getrokken zonder dat hiervoor eerst toestemming over de toepasselijkheid van de Regels moet worden bereikt. Uiteindelijk zullen namelijk handelaren moeten afwegen of ze liever voor één uniform regime voor alle landen in ruil voor meer bescherming van consumenten kiezen, of de bestaande nationale regels blijven hanteren. De consument komt dus pas in het genot van verdergaande Regels als de handelaar dit voordelig acht. Met andere woorden: de verdergaande bescherming van consumenten onder de Conceptverordening staat en valt met de acceptatie van de Regels door handelaren, en niet in de eerste plaats door consumenten. Vanuit het oogpunt van consumentenbescherming is dit zeker te betreuren. Bovendien rijst de vraag hoe de Regels zich verhouden tot mogelijke hervormingen van het consumenten(contracten)recht op andere terreinen, zoals een eventuele herziening van de Richtlijn consumentenkoop en de Richtlijn oneerlijke handelsbedingen. Hoewel deze hervormingen in het kader van de Richtlijn consumentenrechten niet zijn gelukt, is immers niet uit te sluiten dat de Commissie op den duur ook deze richtlijnen gaat herzien. Zoals reeds uiteengezet, is dit in het licht van consumentenbescherming ook noodzakelijk omdat anders de mate van bescherming aan de handelaren wordt overgelaten. Vormen de desbetreffende Regels dan een plafond voor dergelijke nieuwe wetgevingsactiviteiten? De Conceptverordening gaat immers ervan uit dat de consument bij een keuze voor de Regels in de Conceptverordening kiest voor een uniform Europees (consumenten)kooprecht met uitsluiting van het nationale kooprecht dat anders de transactie zou beheersen. In die zin verdringt de Conceptverordening – indirect – ook de Richtlijn consumentenrechten en andere richtlijnen voor zover deze betrekking hebben op kooprecht. Wat de boer niet kent… Onder de Conceptverordening moeten partijen voor de toepasselijkheid van de Regels hebben gekozen. Dit vereist in eerste instantie dat de handelaar de consument deze optie eerst moet hebben geboden. In het licht van de mogelijke nadelen van de Regels – kort samengevat, het feit dat de consument verder wordt beschermd dan onder bestaande richtlijnen – is dit niet vanzelfsprekend. Dat handelaren niet massaal voor de Regels zullen kiezen, valt m.i. ook uit de ervaringen met een vergelijkbaar uniform kooprecht af te leiden.23 Zo bestaat er al drie decennia lang één (handels)kooprecht voor grensoverschrijdende transacties, te weten het Weens Koop23.

Dat het daarbij gaat om handelskooprecht – en dus niet om consumententransacties – maakt dit niet anders. Immers, handelaren streven in beiden gevallen (dus B2B- en B2C-transacties) naar rechtszekerheid en uniforme regels.

verdrag uit 1980. Dit instrument speelt echter – zeker in de Nederlandse rechtspraktijk – een zeer beperkte rol nu partijen de toepasselijkheid ervan in principe altijd contractueel uitsluiten. Als dat al het geval is bij een instrument dat geldt tenzij het wordt uitgesloten (dus een opt-out), is het aannemelijk dat de hobbel door de opt-in van de Conceptverordening nog groter is. Bovendien kan het Weens Koopverdrag nog een les leren. Een praktische reden voor het niet toepassen van dit instrument is domweg gebrek aan kennis én vertrouwen bij zowel partijen als hun advocaten of andere adviseurs. Opmerkelijk is daarbij dat partijen het Weens Koopverdrag in de praktijk zelden tot nooit als ‘neutraal’ alternatief zien, en dus bij vastgelopen onderhandelingen over de rechtskeuze ook niet daarnaar uitwijken. Vervolgens moet de consument zijn uitdrukkelijke toestemming geven. Om te beginnen is deze opt-in regeling ingewikkeld en formeel – welke consument begrijpt een separate toestemming vóór het sluiten van een overeenkomst? – en daarom al in potentie afschrikwekkend. Bovendien is het maar de vraag of de consument voor een recht zal kiezen dat hij waarschijnlijk helemaal niet kent. Hoewel cynici zullen zeggen dat dit ook voor het eigen nationaal recht geldt,24 is het aannemelijk dat men sceptisch tegenover een Europees kooprecht staat. De consument die dan maar toch liever voor zijn eigen recht kiest, heeft daarmee ook nog gelijk. Zijn (nationale) consumentenrechten kunnen hem op grond van Rome I namelijk niet ontnomen worden.25 Voor de Conceptverordening geldt dit niet. Nu deze ‘een geheel van volledig geharmoniseerde dwingende bepalingen inzake consumentenbescherming bevat, zullen er, wanneer partijen voor toepassing van het gemeenschappelijk Europees kooprecht hebben gekozen, op dit gebied geen ongelijkheden meer zijn tussen de rechtsstelsels van de lidstaten. Bijgevolg kan artikel 6, lid 2, van Verordening (EG) nr. 593/2008, dat uitgaat van het bestaan van verschillende niveaus van consumentenbescherming in de lidstaten, geen praktisch belang meer hebben voor onder het gemeenschappelijk Europees kooprecht vallende kwesties’ (overweging 12). In het licht van de bovengenoemde redenen zullen m.i. kennis en vertrouwen een grote rol spelen bij de toepasselijkheid van de Regels. Dit geldt zowel voor de handelaren die voor de Regels moeten kiezen – en deze dus als een ‘voordeel’ moeten ervaren – als ook voor consumenten die nauwelijks hun eigen (nationaal) recht kennen. Of dit gebrek aan wetenschap van het recht van zowel handelaren als ook consumenten mede door de oprichting van een databank van rechtspraak kan worden ver24.

25.

Zie in dit verband ook uitdrukkelijk de pragmatische regel voor algemene voorwaarden in art. 6:232 BW, op grond waarvan algemene voorwaarden ook gelden als de consument de inhoud ervan niet kent. Deze nationale regels zijn als consumentenrecht immers doorgaans dwingendrechtelijk van aard en kunnen door een rechtskeuze niet opzij worden gezet.

NtEr juni 2012 | nr. 5

191


holpen (zoals art. 14 en overweging 34 suggereren), is in het licht van vergelijkbare projecten twijfelachtig.26 Recht als oorzaak voor tegenvallende grensoverschrijdende transacties?

192

Zoals al aangestipt, gaat de Conceptverordening ervan uit dat nationale verschillen in het consumenten(koop)recht grensoverschrijdende transacties belemmeren. Dit blijkt uit vele studies en enquêtes die zijn verricht op dit vlak, zowel onder bedrijven als onder consumenten. Wat opvallend is, is dat dit (mede) in de sleutel van transactiekosten wordt gezien.27 Immers, handelaren moeten onderhandelen over het toepasselijke recht, informatie vergaren over vreemd recht en advies inwinnen om de implicaties van andere rechtsregels te begrijpen en hun contracten daaraan aan te passen. Daardoor worden grensoverschrijdende transacties duurder dan transacties in één land. De mogelijkheid van het kunnen hanteren van één uniform contractenrecht voor alle grensoverschrijdende transacties en het kunnen hanteren van één website zou hier soelaas kunnen bieden. Maar klopt deze veronderstelling wat betreft transactiekosten eigenlijk in deze mate?28 Met andere woorden: zal een handelaar in alle gevallen het (consumenten)recht van andere landen tot de bodem uit (laten) zoeken? Handelaren die grensoverschrijdend actief zijn, zullen zonder twijfel nadenken over vreemd recht en mogelijke problemen bij grensoverschrijdende transacties. De aanname van de internetondernemer die eerst alle jurisdicties in de EU laat checken, lijkt echter overdreven. In mijn ervaring maakt een (internet)handelaar in de praktijk eerder een inschatting van risico’s, bijvoorbeeld door slechts bepaalde landen te laten checken of ervoor te kiezen om bij mogelijke conflicten met buitenlandse consumenten een minnelijke oplossing te zoeken. Daar komt nog bij dat bij vele nieuwe diensten via internet, zoals het leveren van apps, het toepasselijke recht (of zelfs het recht in het algemeen) in het licht van de geringe waarde van een dergelijke individuele aankoop of om andere praktische redenen een te verwaarlozen rol lijkt te spelen. Ten slotte spelen m.i. ook bij consumenten andere factoren dan het toepasselijke recht een rol bij de terughoudendheid ten opzichte van grensoverschrijdende transacties, zoals de taal, de bereikbaarheid van buitenlandse handelaren voor vragen, de mogelijkheid van after-sales services en de toegang tot het recht.29 Wat betreft het laatste, is het aannemelijk dat de laagdrempelige toegang tot het recht door middel van geschillencommissies in Nederland zeker een argument is om thuis te (blijven) shoppen.

26. 27. 28. 29.

Zo heeft de databank voor oneerlijke handelsbedingen (CLAB) in de rechtspraktijk een tamelijk geringe rol gespeeld. Zie inleidende opmerkingen bij de Conceptverordening. Zo vraagt ook het Europees Parlement in de resolutie van 8 juni 2011 om meer onderzoek wat betreft transactiekosten (zie overweging K). Zie ook overweging G in de resolutie van 8 juni 2011 van het Europees Parlement.

NtEr juni 2012 | nr. 5

Conclusies Met de publicatie van de Conceptverordening is in ieder geval een belangrijke stap gezet nu de Commissie daarmee uiteindelijk positie heeft ingenomen wat betreft de mogelijke toekomst van het Europees contracten- dan wel privaatrecht. Daarmee lijkt zich de impact van de DCFR vooralsnog te beperken tot het in het leven roepen van een optioneel Europees (consumenten)kooprecht voor grensoverschrijdende transacties. Dit zou niet verbazen nu het kooprecht bij uitstek meer bij zou kunnen dragen aan het realiseren van een echte interne markt. Met deze stap is bovendien duidelijk(er) wat een optioneel instrument eigenlijk inhoudt. Of deze aanpak – mede in het licht van de vereiste specifieke opt-in – erg praktisch en gelukt is, zal uit de discussie naar aanleiding van de Concept Verordening moeten blijken. Nu is immers weer de politiek aan zet, meer in het bijzonder het Europees Parlement en de EU-lidstaten die dit initiatief nog moeten omarmen. Daarbij helpt het feit dat er slechts sprake is van een optioneel instrument, waardoor het nationaal contractenrecht (en daarmee de soevereiniteit) in principe niet aangetast wordt. Een belangrijke rol zal de verhouding met de Richtlijn consumentenrechten spelen, waarmee een belangrijk onderdeel van het Europese consumentenkooprecht reeds is hervormd door een (nagenoeg) uniform recht voor e-commerce transacties te creëren. Nu dit juist de markt is waarvan men (ook in het kader van de Conceptverordening) veel verwacht, lijkt de noodzaak van de Conceptverordening minder urgent. Ten slotte dringt zich in deze context nog de vraag op wat dan eigenlijk de toegevoegde waarde is van een uniform Europees (consumenten)kooprecht. De belofte van het kunnen vertrouwen op één set aan regels voor alle grensoverschrijdende transacties klinkt voor handelaren zeker aantrekkelijk. Of daardoor onnodige transactiekosten worden gereduceerd en rechtszekerheid wordt geschapen (zoals art. 1 lid 2 suggereert), moet zich in de rechtspraktijk nog wijzen. Dit geldt zeker ook voor het vertrouwen van consumenten, dat niet door een alternatieve rechtskeuze alleen toe zal nemen. Naar mijn mening overschat een dergelijke aanname de waarde die consumenten aan het recht toekennen en negeert deze andere belangrijkere factoren voor het realiseren van het grensoverschrijdende potentieel van consumententransacties. De Conceptverordening laat in ieder geval zien hoe consumenten verder kunnen worden beschermd. Immers, het moge duidelijk zijn dat de Regels een ‘completere’ aanpak van het koop(contracten)recht voor consumenten bevatten waarin alle aspecten (en dus de onderlinge samenhang tussen verschillende contractenrechtelijke aspecten) aan de orde komen en consistent worden geadresseerd. De prijs voor deze verdergaande bescherming lijkt in de aard van dit instrument te liggen, namelijk het feit dat de Regels slechts optioneel zijn en dus de consument niet automatisch beschermen. Uiteindelijk


zal de toekomst moeten wijzen of deze nieuwe benadering het doel van verdergaande consumentenbescherming kan verwezenlijken en daardoor de moeilijkheden in het kader van onderhandelingen over nieuwe richtlijnen kan omzeilen.

193

NtEr juni 2012 | nr. 5


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.