AvdR Webinars

Page 1

AVDR Webinar

Actualiteiten en Jurisprudentie Strafrecht College VI Sprekers Mr. S.L.J. Janssen, advocaat Cleerdin & Hamer Mr. W.J. Morra, advocaat Coumans & Van Gaalen Strafrechtadvocaten 3 december 2012 15:00-17:15 uur

Tel.: 030 - 2201070

AVDRWEBINARS.NL Webinar 0087


No Fear. No Limits. No equal. Ayrton Senna

Overzicht AvdR Webinar Abonnement 2013 Indrukwekkende lijst van sprekers 216 webinars Live en On demand Één DUIDELIJKE Klik hier voor de digitale brochure LAGE prijs W W W . A V D R W E B I N A R S . N L


Inhoudsopgave Sprekers Mr. S.L.J. Janssen Mr. W.J. Morra

Deel I mr. S.L.J Janssen Aanranding          

Hoge Raad, 22 maart 2011, LJN BP1379 Hoge Raad, 14 februari 2012, NJ 2012, 504 Hoge Raad, 8 mei 2012, NJ 2012, 505 Hoge Raad, 4 september 2012, NJ 2012, 573 Rechtbank Den Bosch, 2 juli 2010, LJN BM9713 Hof Den Bosch, 26 mei 2011, LJN BQ6181 Rechtbank Haarlem, 24 juli 2008, LJN BD8449 Rechtbank Haarlem, 16 maart 2010, NJFS 2010, 168 Gerechtshof Arnhem, 9 juli 2010, NJFS 2010, 263 Rechtbank Amsterdam, 7 april 2011, LJN BQ3268

p. p. p. p. p. p. p. p. p. p.

5 12 15 19 22 110 137 154 162 168

Belediging       

Hoge Hoge Hoge Hoge Hoge Hoge Hoge

Raad, Raad, Raad, Raad, Raad, Raad, Raad,

22 september 2009, LJN BI5623 22 december 2009, LJN BK3366 22 december 2009, LJN BJ9796 29 juni 2010, LJN BL9180 11 januari 2011, LJN BP0291 22 november 2011, NJ 2012, 44 8 mei 2012, NJ 2012, 462

p. p. p. p. p. p. p.

178 181 184 187 190 194 198

Raad, Raad, Raad, Raad, Raad, Raad, Raad, Raad, Raad,

21 25 25 15 14 20 20 22 22

september 2010, LJN BM9768 januari 2011, NJ 2011, 224 januari 2011, NJ 2011, 226 maart 2011, NJ 2011, 227 juni 2011, LJN BQ3717 september 2011, LJN BR0444 december 2011, NJ 2012, 148 mei 2012, NJ 2012, 501 mei 2012, NJ 2012, 502

p. p. p. p. p. p. p. p. p.

201 202 206 210 213 216 220 224 227

Raad, Raad, Raad, Raad,

26 23 18 29

oktober 2010, LJN BM4440 november 2010, LJN BN0578 januari 2011, LJN BO4657 maart 2011, LJN BO2628

p. p. p. p.

231 238 248 250

Bedreiging         

Hoge Hoge Hoge Hoge Hoge Hoge Hoge Hoge Hoge

Witwassen    

Hoge Hoge Hoge Hoge

3


  

Hoge Raad, 5 april 2011, LJN BP0294 Hoge Raad, 7 februari 2012, NJ 2012, 116 Hoge Raad, 13 maart 2012, NJ 2012, 189

p. 260 p. 263 p. 267

Deel II mr. W.J. Morra TBS bij weigerende observandus       

Hoge Raad, 20 januari 2009, LJN BF3162 Hof Arnhem, 18 mei 2011, NJ 2011, 442 Hoge Raad, 22 januari 2008, LJN BC1311 Rechtbank Middelburg, 20 februari 2012, LJN BV6247 Hof Amsterdam, 12 juni 2012, LJN BW8075 Hof Arnhem, 28 juni 2012, LJN BW9677 Rechtbank Rotterdam, 19 januari 2012, LJN BV1370

p. p. p. p. p. p. p.

273 275 295 306 328 359 365

p. p. p. p. p.

380 382 385 388 391

Medeplegen bij hennepkwekerijen     

Hoge Hoge Hoge Hoge Hoge

Raad, Raad, Raad, Raad, Raad,

7 februari 2012, LJN BU6905 7 februari 2012, LJN 6906 7 februari 2012, LJN BU6922 31 oktober 2011, LJN BR2892 24 mei 2011, LJN BP6581

Gebruik tot bewijs verklaring reclasseringswerker  

Hoge Raad, 25 september 2012, LJN BX4269 Hoge Raad, 18 september 2007, LJN BA3610

p. 395 p. 399

Voorhanden hebben WWM   

Hoge Raad, 14 juni 2011, LJN BQ3804 Hoge Raad, 11 september 2012, LJN BX4507 Hoge Raad, 11 september 2012, LJN BX4475

p. 402 p. 405 p. 408

Terugtred en deelneming  

Hoge Raad, 3 juli 2012, LJN BW9976 Hoge Raad, 19 december 2006, LJN AZ2169

4

p. 411 p. 416


LJN: BP1379, Hoge Raad , 10/03194 Print uitspraak Datum uitspraak: 22-03-2011 Datum publicatie: 22-03-2011 Rechtsgebied: Straf Soort procedure: Cassatie Inhoudsindicatie: Dwingen tot het dulden van ontuchtige handelingen als bedoeld in art. 246 Sr. Vooropgesteld moet worden dat van het dwingen tot het plegen of dulden van ontuchtige handelingen als bedoeld in art. 246 Sr ook sprake kan zijn ingeval geen lichamelijke aanraking tussen de dader en het slachtoffer heeft plaatsgevonden. Of in een zodanig geval de gedraging of gedragingen van de dader - al dan niet in hun onderlinge samenhang bezien - het dwingen tot het plegen of dulden van ontuchtige handelingen opleveren, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt in het bijzonder betekenis toe aan het antwoord op de vraag of en zo ja, in hoeverre tussen de dader en het slachtoffer enige voor het plegen of dulden van ontucht relevante interactie heeft plaatsgevonden (vgl. wat betreft de art. 247 en 249 Sr HR LJN AQ0950). Gelet op hetgeen is vooropgesteld, alsmede in aanmerking genomen hetgeen de bewijsmiddelen inhouden omtrent de interactie tussen verdachte en het slachtoffer, is het oordeel van het Hof dat te dezen sprake is van het dwingen tot het dulden van ontuchtige handelingen in de zin van art. 246 Sr, onjuist noch onbegrijpelijk. Vindplaats(en): NJ 2011, 146 NJB 2011, 820 Rechtspraak.nl RvdW 2011, 437

Uitspraak 22 maart 2011 Strafkamer nr. 10/03194 Hoge Raad der Nederlanden Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 3 februari 2010, nummer 23/002404-08, in de strafzaak tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967, wonende te [woonplaats]. 1. Geding in cassatie Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. 2. Beoordeling van het middel 2.1. Het middel komt op tegen het oordeel van het Hof dat te dezen sprake was van het dwingen tot het dulden van ontuchtige handelingen als bedoeld in art. 246 Sr.

5


2.2.1. Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat: "hij op 05 juni 2007 te Amsterdam door feitelijkheden [het slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit het meermalen tonen van zijn, verdachtes, (stijve) geslachtsdeel aan die [slachtoffer] en meermalen, zichtbaar voor en in het bijzijn van die [slachtoffer], aftrekken en betasten van zijn, verdachtes, geslachtsdeel en meermalen zichzelf bevredigen, zichtbaar voor en in het bijzijn van die [slachtoffer] en het (onverhoeds) geven van een kus op een wang van die [slachtoffer] en bestaande die feitelijkheden uit (onverhoeds) binnenlopen en zich de toegang verschaffen tot de woning van die [slachtoffer], terwijl hij, verdachte, ontkleed was (op een handdoek om zijn middel na) en (vervolgens) sluiten van de toegangsdeur van die woning en gaan zitten op een stoel aan een tafel voor, althans zeer nabij, de (naar binnen draaiende) toegangsdeur van die woning, terwijl de toegangsdeur van die woning voor die [slachtoffer] niet bereikbaar was zonder verdachte te moeten passeren, en (aldus) het voor die [slachtoffer] niet mogelijk maken haar woning te verlaten en een of meermalen in ontklede staat (al dan niet op een handdoek om zijn middel na) gaan staan terwijl hij, verdachte, zich voor, althans in de nabijheid van, voornoemde (naar binnen draaiende) toegangsdeur bevond en meermalen geen gevolg geven aan door die [slachtoffer] geuite verzoeken haar woning te verlaten en meermalen geen gevolg geven aan directe of indirecte (doordat die [slachtoffer] haar hoofd wegdraaide) verzoeken van die [slachtoffer] te stoppen en/of niet door te gaan met ontuchtige handelingen en plaatsen van een flesje met olie en twee condooms op de tafel en insmeren van zijn geslachtsdeel met de inhoud van voornoemd flesje en vastpakken van een hand van die [slachtoffer] en meermalen uiten van sexueel getinte en intieme opmerkingen tegen die [slachtoffer], te weten: "mag ik je een massage geven" en "ik wil jouw borsten en string zien" en "mag ik je stringetje zien" en "mag ik je borsten zien" en "wil je je shirt voor mij uittrekken" en "wil je me pijpen" en "ik wil je likken" en "ik heb heel veel zin in je" en "ik wil heel graag in je" en "wil je mijn penis vasthouden" en aldus voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan; en hij op 5 juni 2007 te Amsterdam in de woning van [het slachtoffer] aan die [slachtoffer] zijn (stijve) penis heeft getoond en zich heeft afgetrokken waarbij die [slachtoffer] haars ondanks tegenwoordig was." 2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen: a. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [het slachtoffer]: "Ik wil aangifte doen van hetgeen op 5 juni 2007 tussen 02.00 en 04.30 uur in mijn woning aan de [a-straat 1] te Amsterdam is gebeurd. Ik woon in een studenten-woonunit op de derde verdieping, van ongeveer 12 meter lang en 2.5 meter breed. De algemene toegangsdeur op de begane grond is een schuifdeur die met een sleutel geopend wordt. Deze deur blijft na opening zo lang openstaan, dat je er rustig met twee fietsen doorheen kunt lopen. Om mijn woning te bereiken moet je drie trappen op. Als je de toegangsdeur van mijn woning opent (de deur opent naar binnen), loop je direct tegen de eettafel aan die daar staat met de vier stoelen aan beide zijden. Op de avond van 4 juni ben ik uitgeweest. Ik had wel wat gedronken, maar ik was zeker niet aangeschoten of dronken. Ik ben door de schuifdeur met mijn fiets naar binnen gegaan en daarna de trappen opgelopen naar mijn woning. Ik heb met mijn sleutel de deur geopend en ben naar binnen gestapt. Ik heb mijn post op tafel gelegd en draaide me om om de deur te sluiten. De afstand tussen de tafel en de toegangsdeur van de woning is misschien een meter, dus als je de woning betreedt dan ben je ook direct binnen. Ik heb geen gang of portaal. Ik schrok me vervolgens rot, want op datzelfde moment stond er een man achter mij in mijn woning. Ik zag dat de man geheel ontkleed was en alleen een blauwe grote handdoek om zijn middel had geslagen. De man droeg ook geen schoenen. De man sloot de toegangsdeur. Ik schrok heel erg, maar was op hetzelfde moment heel erg verbaasd dat ik de man in het geheel niet gezien had toen ik naar mijn woning liep. Ook buiten heb ik hem niet gezien of opgemerkt. Ik had de man

6


nog nooit eerder gezien. Ik schrok, was heel bang. Ik kon gelukkig opbrengen om kalm en rustig te blijven, dit om de man maar niet boos te maken. Ik snap zelf niet goed hoe ik het kon opbrengen om zo rustig te blijven. Ik zag dat de man bleef staan in de ruimte tussen mijn tafel en de toegangsdeur. Ik ging achter de tafel staan met mijn rug naar het balkon. Ik wilde afstand van de man houden. Ik zei meteen met harde stem tegen hem dat hij weg moest gaan. De man moet dit hebben begrepen. Ik vroeg hem wat hij in mijn woning deed. Hij vertelde me dat hij zich had buitengesloten in een woning. Hij had iets in de auto gelegd en daarna kon hij de woning niet meer in, zo zei hij. De man vroeg onder andere: 'mag ik je masseren. Ik heb lekkere massage-olie bij me'. Hij had een plastic flesje bij zich met daarin een vloeistof en twee condooms. Hij legde dit flesje en de twee condooms op tafel. De man ging op een stoel aan de tafel zitten en begon seksueel getinte dingen tegen me te zeggen, zoals of ik wel eens vreemd ging en dat hij me wel een stout typje vond en zoals: 'mag ik je borsten zien, mag ik je stringetje zien, wil je je shirt uittrekken?'. Hij vroeg me: 'wil je me pijpen?'. Hij zei: 'ik wil je likken. Ik heb heel veel zin in je. Ik wil heel graag in je'. Ik probeerde kalm te blijven, maar ik was bang. Hij vroeg me om iets te drinken. Ik had niets in huis, daarom ben ik toen thee gaan zetten. Ik wilde hem rustig houden en ik was gericht op het feit dat hij maar bleef zitten, zodat hij niet aan me zou komen. Hij bleef maar raar tegen me praten. Hij ging staan en begon zich af te trekken. Hij deed dit zowel staand als zittend. Ik zag dat hij zijn geslachtsdeel insmeerde met de inhoud van het flesje. Hij zei weer: 'ik wil je likken, wil je me pijpen? 'Ik hoorde dat hij me vroeg of ik hem aan wilde raken. Met 'hem' bedoelde de man zijn penis. Ik zag dat de man voor mij stond met een stijve penis tijdens het stellen van die vraag. Ik draaide mijn hoofd af en maakte hem in woorden duidelijk dat ik niet wilde zien, dat hij ermee op moest houden. Ik weet zeker dat de man uit mijn gedrag kon opmaken dat ik van zijn handelen walgde. De man zat bij de deur (op de stoel waar de toegangsdeur tegen aan komt als je bij mij binnenkomt) en ik durfde daar niet langs om de woning te verlaten. Ik voelde me bedreigd, maar ik durfde niet langs hem heen te lopen, ook gezien de geringe afmeting van mijn woning. Ik wilde hier niet bij zijn en ik wilde ook niet dat hij zich in mijn huis aan het aftrekken was. Ik kon op dat moment nergens anders heen. Als ik de kans had gehad was ik zeker mijn woning uitgegaan. Intussen bleef ik hem vragen stellen en op hem inpraten, ik probeerde hem rustig te houden. Ook vroeg ik hem steeds om weg te gaan, ik zei dan dat ik moe was. We praatten over zijn persoonlijke omstandigheden en zijn werk. Hij vertelde mij dat hij [verdachte] heette, getrouwd was en drie kinderen had. Eerder had hij over zijn leeftijd en het feit dat hij getrouwd was gelogen. Hij zei daarover dat hij op die manier, met die leugens, beter op mij over wilde komen. Hij vertelde mij dat hij me aan had zien komen fietsen. Ik heb hem in het geheel niet gezien, totdat hij achter me in mijn woning stond. Op een gegeven moment ging hij weer staan en begon me dwingender de vraag te stellen of ik zijn penis vast wilde houden. Ook hoorde ik dat de man steeds harder begon te hijgen. Verder herhaalde hij de eerder genoemde seksueel getinte vragen en opmerkingen. Ik bleef antwoorden dat ik niet wilde wat hij van me vroeg. Hij zei me wel dat hij me niet wilde aanranden. Nadat hij voor de tweede maal (op de handdoek) was klaargekomen, sloeg hij de handdoek weer om zijn middel, gaf me een kus op de wang en verliet de woning. Naast deze kus is mijn hand het enige dat hij van me heeft aangeraakt. Ik weet niet wanneer hij mijn hand heeft gepakt, maar wel dat ik hem zo snel mogelijk heb teruggetrokken. De man is zeker twee en een half uur in mijn woning gebleven, daarbij heeft hij me van mijn vrijheid beroofd gehouden. Ik was beperkt in mijn doen en laten door de aanwezigheid en door de dreigende houding van deze man. Ik wil nog toevoegen dat ik gedurende het incident een telefoontje kreeg van een vriend. Ik durfde deze vriend niet te vertellen dat er een vreemde naakte man in mijn huis was. Ik was heel erg bang dat de man dit zou horen en dat hij daardoor agressief zou worden." b. een proces-verbaal van de Rechter-Commissaris, voor zover inhoudende als de op 9 juli 2007 afgelegde verklaring van [het slachtoffer]:

7


"Om mijn woonunit te bereiken moet ik eerst door een glazen schuifdeur gaan, mijn fiets stallen en dan moet ik via stalen trappen naar boven. Op 5 juni 2007 kwam ik tegen twee uur 's nachts thuis. Ik zag de man pas op het moment dat hij achter mij in mijn woning stond, eerder niet. Ik heb hem zeker niet uitgenodigd binnen te komen. Ik heb na binnenkomst in de woning het licht aangedaan. Ik heb hem uitdrukkelijk gevraagd om weg te gaan. Daar reageerde hij niet op. Hij bleef tussen de deur en de stoel van mijn eettafel. Op de foto's kunt u zien hoe de stoel stond op de momenten dat hij daar zat. U ziet dat er nauwelijks gelegenheid is om op zo'n moment de buitendeur te bereiken. Gedurende het incident werd ik steeds banger, omdat hij steeds intiemere vragen ging stellen. Hij bleef achter de tafel staan, maar het leek of hij steeds dichter bij kwam. De hele situatie was beangstigend, er heerste zeker geen prettige sfeer." c. een negental afgedrukte foto's met betrekking tot de woning van de aangeefster. d. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte: "Op 5 juni 2007 was ik een beetje door Amsterdam aan het rijden. Ik was op zoek naar vertier. Ik zag een meisje fietsen, later bleek dit [slachtoffer] te zijn. Ik dacht direct dat zij zou wonen in de containerwoningen. Ik ben kort achter haar aangereden en heb haar ingehaald. Ik heb toen mijn auto geparkeerd op de [a-straat] (het hof begrijpt: ter hoogte van nummer [1]) te Amsterdam. Nadat ik mijn auto had geparkeerd heb ik mezelf naast de auto uitgekleed. Ik heb een handdoek omgedaan. Toen [het slachtoffer] het portiek inliep, ging de deur automatisch dicht. Ik kon nog net naar binnen glippen. Ik zag haar bij de brievenbus staan. Ik zag ook dat ze van alles op de grond gooide, volgens mij reclameblaadjes. Ik zag wel dat ze chaotisch was, maar niet dat ze dronken was, ze liep normaal. Ik heb mijn handdoek afgegooid. Ze zag mij en schrok. Ik zei sorry. Zij liep de trap op en ik volgde haar. In haar woning ben ik gaan zitten bij de deur. We hebben gepraat. Ik raakte opgewonden en kreeg een stijve. Ik deed de handdoek van me af. Ik zag dat [het slachtoffer] eerst keek en daarna haar gezicht wegdraaide. Ik trok mezelf af, toen ik klaarkwam ben ik gaan staan. Ik ben twee keer klaargekomen. Ik heb haar gevraagd of ik haar kutje mocht zien, of ik haar mocht likken en of zij mijn stijve wilde vastpakken. Zij wilde geen seks met mij. Ik ben twee en een half uur in haar woning geweest. Toen ik wegging was het tien over half vijf. Ik nam mijn flesje en de condooms weer mee, gaf haar een kus op de wang en ben weggegaan." 2.2.3. Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring nog het volgende overwogen: "De verdachte heeft op 5 juni 2007 rond 02.00 uur de studentenwoning van de aangeefster betreden. Hij was op dat moment geheel ontkleed, zijn onderlichaam was slechts bedekt met een handdoek. Hij is gaan zitten aan de tafel op een stoel voor de toegangsdeur. Er heeft een gesprek plaatsgevonden, de aangeefster heeft thee gezet en haar computer geopend, waarbij muziek heeft geklonken. De verdachte heeft het slachtoffer onder meer gevraagd of zij zich voor hem wilde uitkleden, of hij haar een massage mocht geven, of zij hem wilde aanraken en of zij seks met hem wilde. Hiertoe had hij een flesje massage olie en twee condooms meegebracht die hij op tafel heeft gelegd. De verdachte heeft tijdens het gesprek al dan niet onder de handdoek zijn geslacht beroerd. Hij is enkele keren opgestaan, en heeft zich twee maal afgetrokken waarbij hij sperma op zijn op de tafel liggende handdoek heeft geloosd. Hij heeft de hand van de aangeefster gepakt. In het gesprek heeft de verdachte onder meer gesproken over de aard van zijn werk en de locatie waarop hij in die periode aan het werk was. Hij heeft gelogen over zijn huwelijkse staat en zijn leeftijd, hetgeen tegen het einde van het gesprek aan het licht kwam. Rond 05.00 uur is hij opgestaan, heeft hij zich naar buiten begeven en heeft de aangeefster in het voorbij gaan een zoen op haar wang gegeven. Door de aangeefster is gesteld dat de verdachte, toen zij vanaf de galerij haar woning was binnengegaan en nog even naar haar post keek, opeens achter haar stond, waarvan zij schrok. Zij heeft ook verklaard dat zij de verdachte daarna herhaaldelijk heeft gevraagd haar woning te verlaten, dat zij erg bang is geweest en de seksuele

8


handelingen van de verdachte wansmakelijk heeft gevonden en telkens haar hoofd heeft afgewend. Het doel van haar optreden was om de verdachte uit het slaapgedeelte van haar woning te houden om escalatie in zijn gedragingen te voorkomen. Een expliciete grens had ze getrokken bij de ejaculaties, die ze niet op de grond wilde hebben. De strekking van haar verklaring is dat zij grote angst en afkeer heeft gevoeld bij de aanwezigheid en de gedragingen van de verdachte en op geen enkel moment daarmee had ingestemd. In afwijking van de lezing van de aangeefster heeft de verdachte verklaard dat de aangeefster hem reeds beneden in het trapportaal, hoewel zij zichtbaar schrok toen hij zijn handdoek liet vallen en naakt voor haar stond, welwillend behandelde en hem uitdrukkelijk uitnodigde om met haar naar haar woning te gaan. Hij zou zich vrijelijk in de woning hebben bewogen. Het gesprek zou in een ongedwongen sfeer zijn verlopen en van enige angst of weerzin zou geen sprake zijn geweest. In zijn lezing zou de aangeefster pas toen zij moe werd hebben aangegeven dat hij nu maar weer moest vertrekken. Toen zij daarom vroeg, was hij vertrokken. Zij had hem haar wang vrijwillig voor een zoen aangeboden. De verdediging stelt zich op het standpunt dat in deze zaak weliswaar kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan schennis van de eerbaarheid, maar voor aanranding en wederrechtelijke vrijheidsberoving het wettig en overtuigend bewijs ontbreekt. Zij heeft daartoe - kort en zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. De lezing van de verdachte is, dat hij zich met een smoes heeft binnengepraat. Dit is geloofwaardig vanwege de constructie van de trap (als de verdachte vlak achter de aangeefster naar boven is gelopen had zij hem moeten zien en horen) en het feit dat hij niet buiten adem was toen hij de woning inkwam (als de verdachte op geruime afstand achter de aangeefster is aangelopen moet hij gerend hebben om achter haar aan de woning in te kunnen gaan). Eenmaal binnen is hij ook achterin de woning geweest. De verdachte heeft geen dwang uitgeoefend, hij heeft de aangeefster niet aangeraakt, bedreigd, of gedwongen mee te doen met handelingen die hij verrichtte bij zichzelf. De aangeefster kon de woning verlaten toen de verdachte achterin de woning was. Verder had zij ook op ander manieren alarm kunnen slaan. De verdachte heeft duidelijk gezegd dat hij haar niet zou aanranden, hij heeft geen psychische druk op haar uitgeoefend (zodanig dat zij zich op geen enkele wijze kon verzetten tegen de seksuele handelingen) en de situatie (muziekje, gesprekken, kopje thee) was niet bedreigend. Voor de verdachte was geheel niet duidelijk dat de aangeefster bang voor hem was. Op grond van de lezing van de verdachte ziet de situatie er totaal niet dreigend uit, in tegenstelling tot de opgesomde feiten in de gewijzigde tenlastelegging, waaruit een enorme dreiging spreekt, waardoor het voor de aangeefster zo moeilijk werd zich aan de handelingen te onttrekken, dat sprake was van dwang. De dwang blijkt onvoldoende uit de bewijsmiddelen; er is niet bewezen dat de verdachte door feitelijkheden opzettelijk heeft veroorzaakt dat de aangeefster de handelingen tegen haar wil heeft ondergaan. Er dient dus vrijspraak te volgen voor de aanranding. Met betrekking tot de wederrechtelijke vrijheidsberoving is de rechtbank voor het slachtoffer gaan denken; doordat zij verstijfd was van angst kon zij de woning niet verlaten (toen hij eventueel achterin de woning was). Het feit dat de aangeefster ontkent dat de verdachte achterin de woning was, maakt haar verklaring onbetrouwbaar. De verdachte heeft geen opzet gehad op de vrijheidsberoving, maar op zijn gerief. Hij heeft niet de deur op slot gedraaid en het feit dat hij pal voor de deur zat, werd veroorzaakt door de omvang van de woning. De aangeefster heeft niet gevraagd of zij de woning mocht verlaten en zij heeft dit evenmin geprobeerd. Ook voor de wederrechtelijke vrijheidsberoving dient vrijspraak te volgen. Het hof acht de verklaringen van de verdachte over de gang van zaken bij de politie (p. 45 e.v.), bij de rechter-commissaris op 11 juni 2007, ter terechtzittingen in eerste aanleg en 20 november 2007 en 15 april 2008 en in hoger beroep op 20 januari 2009 volstrekt ongeloofwaardig. Dat de aangeefster, een jonge studente, bij nachtelijke thuiskomst een volstrekt onbekende, aanzienlijk oudere en op een handdoek na naakte man, die zich beneden in het portiek onverhoeds aan haar presenteert door zijn handdoek te laten vallen, waarop zij volgens de eigen verklaring van de verdachte schrok, zou uitnodigen

9


met haar mee naar boven te gaan en bij haar in de woning iets te drinken is op geen enkele manier aannemelijk geworden. Dat de aangeefster vervolgens gedurende enkele uren welwillend en genietend van zijn acties zou hebben kennis genomen evenmin. Daartegenover staat de verklaring van de aangeefster bij de politie (p. 6 e.v.), bij de rechter-commissaris op 9 juli 2007 en ter terechtzitting in eerste aanleg op 12 februari 2008. Zij verklaart consistent en geloofwaardig. Zij is duidelijk over het feit dat zij de verdachte in het portiek niet heeft gezien en dat zij niet heeft opgemerkt dat de verdachte achter haar aan de trap opkwam. Daarbij zal een rol hebben gespeeld dat de verdachte blootsvoets was. Zij was onbevangen en niet op onraad bedacht. Ongetwijfeld zal zij vermoeid zijn geweest op dat nachtelijke uur. Zij was verbaasd en geschrokken toen de verdachte plotseling in haar woning stond, de toegangsdeur dichtdeed, aan de tafel ging zitten op een stoel vlakbij de toegangsdeur en twee condooms en een flesje massageolie op de tafel deponeerde. Zij heeft geen alarm geslagen omdat zij bang was voor de verdachte en hem rustig wilde houden. Daarom heeft zij hem na verloop van tijd thee en een ijsje gegeven en heeft zij niet om hulp geroepen toen zij gebeld werd door een vriend. Volgens haar is de verdachte steeds bij de deur gebleven en niet achterin de woning geweest. Dat zij bang was voor de verdachte en van hem walgde moet voor de verdachte kenbaar zijn geweest, omdat zij hem meerdere malen verzocht heeft weg te gaan, telkens haar hoofd heeft weggedraaid en geweigerd heeft op zijn vragen in te gaan. De emoties van de aangeefster worden beschreven in het proces-verbaal van bevindingen (p. 22 e.v.). Haar verklaring wordt daardoor ondersteund. Voor de geloofwaardigheid van die verklaring pleit voorts dat volgens de aangeefster de verdachte heeft gezegd haar niet te zullen aanranden. Zij is er dus kennelijk niet op uit de verdachte onnodig te belasten. Dat de verdachte enkele details beschrijft van de situatie achterin de woning, waar hij volgens de aangeefster niet is geweest, doet daaraan niet af. Gelet op de zeer kleine omvang van de woning acht het hof het zeer wel mogelijk dat de verdachte zicht daarop heeft gekregen door een geringe verplaatsing op een moment dat de aangeefster gedurende het uren durende verblijf van de verdachte even niet oplettend was. Het hof acht de verklaringen van de aangeefster geloofwaardig. Het samenstel van factoren - zijn ongenood binnenkomen midden in de nacht, het sluiten van de deur, het naakt zijn, het gaan staan, de condooms, het ondanks daartoe strekkend verzoek van de aangeefster niet weggaan en niet stoppen met de seksuele handelingen, het stellen van steeds intiemere vragen, het maken van seksueel getinte opmerkingen, zijn nabijheid in een zeer kleine woning- vormt de feitelijkheden waarmee de verdachte opzettelijk heeft veroorzaakt dat de aangeefster tegen haar wil de ontuchtige handelingen heeft moeten dulden, hetgeen voor de verdachte duidelijk moet zijn geweest, en waardoor de aangeefster van haar vrijheid was beroofd. Het hof is van oordeel dat de opvatting van de verdachte over het verloop der gebeurtenissen en de gevoelens van de aangeefster zich niet verdraagt met hetgeen de aangeefster daarover heeft verklaard, maar ook niet te rijmen is met wat naar gangbare maatstaven aan reacties en gevoelens van jonge vrouwen te verwachten is, als een man van 39 jaar zich zozeer in strijd met aanvaarde sociaal-ethische normen gedraagt. Daarentegen geven de verklaringen van de aangeefster, die op dat moment 23 jaar was en psychologie studeerde, naar het oordeel van het hof een invoelbaar beeld van de gebeurtenissen en van haar gevoelens daarbij. Het hof is op grond daarvan van oordeel dat de lezing die de aangeefster van de gebeurtenissen en haar beleving daarvan heeft gegeven als een juiste weergave kan worden beschouwd. Het standpunt van de verdachte dat hem geen verwijt treft nu zijn optreden de instemming had van de aangeefster, wordt dus verworpen. Het hiermee samenhangende standpunt dat hij geen dwang heeft uitgeoefend jegens de aangeefster treft hetzelfde lot. De door aangeefster beschreven omstandigheden, waarin een grote man van middelbare leeftijd tegen haar uitdrukkelijk verklaarde wil een voor haar pijnlijke, maar vooral dreigende situatie schept en gedurende drie uur in de nachtelijke uren laat voortduren, aan welke situatie zij niet kan ontsnappen, kan naar het oordeel van het hof niet anders dan als een gedwongen inbreuk op de persoonlijke levenssfeer en als een wederrechtelijke beroving van de vrijheid worden gezien. Het hof kan niet inzien welke

10


andere betekenis de aangeefster, die de verdachte en zijn beweegredenen niet kende, had moeten hechten aan het binnendringen in haar woning, de door de verdachte gesproken teksten, de condooms en de olie op tafel, de uitgesproken en zichtbare seksuele lading van zijn handelingen en zijn onwil om te vertrekken, dan de betekenis van voorbereidingen op een verkrachting of erger. Aldus staan tegenover de ongeloofwaardige verklaringen van de verdachte de geloofwaardige en door het proces-verbaal van bevindingen ondersteunde verklaringen van de aangeefster. Het verweer van de verdachte wordt derhalve verworpen." 2.2.4. Het Hof heeft het bewezenverklaarde gekwalificeerd als 'eendaadse samenloop van feitelijke aanranding van de eerbaarheid en schennis van de eerbaarheid op een niet openbare plaats, terwijl een ander daar zijns ondanks aanwezig is'. 2.3. Art. 246 Sr luidt: "Hij die door geweld of een andere feitelijkheid of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid iemand dwingt tot het plegen of dulden van ontuchtige handelingen, wordt, als schuldig aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of geldboete van de vijfde categorie." 2.4. Vooropgesteld moet worden dat van het dwingen tot het plegen of dulden van ontuchtige handelingen als bedoeld in art. 246 Sr ook sprake kan zijn ingeval geen lichamelijke aanraking tussen de dader en het slachtoffer heeft plaatsgevonden. Of in een zodanig geval de gedraging of gedragingen van de dader - al dan niet in hun onderlinge samenhang bezien - het dwingen tot het plegen of dulden van ontuchtige handelingen opleveren, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt in het bijzonder betekenis toe aan het antwoord op de vraag of en zo ja, in hoeverre tussen de dader en het slachtoffer enige voor het plegen of dulden van ontucht relevante interactie heeft plaatsgevonden (vgl. wat betreft de art. 247 en 249 Sr HR 30 november 2004, LJN AQ0950, NJ 2005/184). 2.5. Gelet op hetgeen hiervoor onder 2.4 is vooropgesteld, alsmede in aanmerking genomen hetgeen de bewijsmiddelen inhouden omtrent de interactie tussen de verdachte en het slachtoffer, geeft het oordeel van het Hof dat te dezen sprake is van het dwingen tot het dulden van ontuchtige handelingen in de zin van art. 246 Sr, geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is het toereikend gemotiveerd. 2.6. Het middel faalt. 3. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep. Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, J. de Hullu, C.H.W.M. Sterk en M.A. Loth, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 22 maart 2011.

11


LJN: BU5254, Hoge Raad , 10/04569 Print uitspraak Datum uitspraak: 14-02-2012 Datum publicatie: 14-02-2012 Rechtsgebied: Straf Soort procedure: Cassatie Inhoudsindicatie: Is het (heimelijk) fotograferen en/of filmen van een persoon in een omkleedhokje van een zwembad het dulden van ontuchtige handelingen a.b.i. art. 246 Sr? Het Hof heeft niets vastgesteld omtrent enige voor het plegen of dulden van ontucht relevante interactie tussen verdachte en aangeefster. De HR wijst op het meest subsidiair tlg. art .139f Sr. Een gedraging als daar omschreven is op zichzelf niet - tevens - een ontuchtige handeling i.d.z.v. art. 246 Sr, ook niet als de persoon in kwestie naakt is en/of de afbeelding is vervaardigd ter bevrediging van lustgevoelens. Vindplaats(en): NJ 2012, 504 m. nt. B.F. Keulen NS 2012, 131 Rechtspraak.nl RvdW 2012, 328

Uitspraak 14 februari 2012 Strafkamer nr. S 10/04569 Hoge Raad der Nederlanden Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 9 juli 2010, nummer 21/000220-10, in de strafzaak tegen: [Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979, wonende te [woonplaats]. 1. Geding in cassatie Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.P.K. Ruperti, advocaat te Amersfoort, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Advocaat-Generaal Jรถrg heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. 2. Beoordeling van het middel 2.1. Het middel komt op tegen het oordeel van het Hof dat te dezen sprake is van het dwingen tot het dulden van ontuchtige handelingen als bedoeld in art. 246 Sr. 2.2.1. Overeenkomstig de tenlastelegging is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat: "hij op 24 augustus 2008 te Utrecht, door feitelijkheden [betrokkene 1] heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen, bestaande uit het fotograferen en/of het filmen van die (naakte) [betrokkene 1] en bestaande die feitelijkheden uit het onverhoeds en heimelijk steken van zijn, verdachtes, hand met daarin een camera onder het afgesloten omkleedhokje en vervolgens het filmen met die camera van onder meer naakte lichaamsdelen van die [betrokkene 1]."

12


2.2.2. Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring het volgende overwogen: "Het hof acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte in zwembad [A] een camera van onderaf in het kleedhokje waarin aangeefster zich bevond, heeft gebracht, ten einde aangeefster te filmen terwijl zij (gedeeltelijk) naakt was. De vraag die thans voorligt, is of door de feitelijkheden die verdachte heeft verricht, sprake is geweest van ontuchtige handelingen in de zin van het primair tenlastegelegde. Naar algemene ervaringsregels zullen beelden, die van het onderlichaam van niets vermoedende jonge vrouwen worden vervaardigd op een heimelijke en onverhoedse manier - zoals verdachte heeft gedaan - op een later tijdstip gebruikt worden ter bevrediging van de lustgevoelens van de maker van die beelden of van derden. Het met die kennelijke intentie en onder voornoemde omstandigheden heimelijk steken van een camera onder de scheidingswand van een afgesloten kleedhokje, teneinde een persoon die zich omkleedt in dat kleedhokje te filmen en/of fotograferen, is naar het oordeel van het hof aan te merken als het verrichten van ontuchtige handelingen als bedoeld in artikel 246 Wetboek van Strafrecht. Voor wat betreft de uitgeoefende dwang overweegt het hof als volgt. Naar het oordeel van het hof omvat het begrip dwang als bedoeld in artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht niet alleen het geval waarin een ontuchtige handeling wordt verricht tegen de wil van het slachtoffer, maar ook die situaties waarin de dader door onverhoeds handelen weet te voorkomen dat slachtoffer zich daartegen verzet. Door het kleedhokje af te sluiten, maakte aangeefster duidelijk zich in afzondering en buiten het gezichtsveld van derden te willen aan- en uitkleden. Aangeefster kon zich in het afgesloten kleedhokje niet tegen de handelingen van verdachte verzetten, gelet op het onverhoedse en heimelijke karakter van die handelingen. Aldus is aangeefster gedwongen de ontuchtige handelingen van verdachte te ondergaan." 2.3. Art. 246 Sr luidt: "Hij die door geweld of een andere feitelijkheid of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid iemand dwingt tot het plegen of dulden van ontuchtige handelingen, wordt, als schuldig aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of geldboete van de vijfde categorie." 2.4. In art. 139f, eerste lid, Sr, waarop de meest subsidiaire tenlastelegging in de onderhavige zaak is toegesneden, is strafbaar gesteld het met gebruikmaking van een technisch hulpmiddel waarvan de aanwezigheid niet op duidelijke wijze kenbaar is gemaakt, opzettelijk en wederrechtelijk van een persoon, aanwezig in een woning of op een andere niet voor het publiek toegankelijke plaats, een afbeelding vervaardigen. Een dergelijke gedraging is op zichzelf niet - tevens - een ontuchtige handeling in de zin van art. 246 Sr. Dat is niet anders indien bedoelde persoon naakt is en/of indien de afbeelding is vervaardigd om deze later te (laten) gebruiken ter bevrediging van lustgevoelens. Gelet hierop en mede in aanmerking genomen dat het Hof niets heeft vastgesteld omtrent enige voor het plegen of dulden van ontucht relevante interactie tussen de verdachte en de aangeefster, geeft 's Hofs oordeel dat de aangeefster ontuchtige handelingen heeft moeten dulden, blijk van een te ruime en dus onjuiste uitleg van dat in de tenlastelegging en bewezenverklaring voorkomende, aan art. 246 Sr ontleende begrip. Voor zover het middel daarover klaagt, is het terecht voorgesteld. 3. Slotsom Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist. 4. Beslissing De Hoge Raad:

13


vernietigt de bestreden uitspraak; verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan. Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, J. de Hullu, Y. Buruma, en J. Wortel, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 14 februari 2012.

14


LJN: BW5000, Hoge Raad , 10/04529 Print uitspraak Datum uitspraak: 08-05-2012 Datum publicatie: 08-05-2012 Rechtsgebied: Straf Soort procedure: Cassatie Inhoudsindicatie: OM-cassatie. Fotograferen en filmen van een persoon in een doucheruimte. Ontuchtige handelingen a.b.i art. 246 Sr of het niet op duidelijke wijze kenbaar maken van het vervaardigen van een afbeelding van een persoon d.m.v. een technisch hulpmiddel a.b.i. art. 139f.1 Sr? Vgl. HR LJN BU5254. ’s Hofs oordeel dat i.c. geen sprake is van ontuchtige handelingen geeft niet blijk van een onjuiste uitleg van art. 246 Sr en zijn oordeel is toereikend gemotiveerd. Conclusie AG: anders. Vindplaats(en): NJ 2012, 505 m. nt. B.F. Keulen NJB 2012, 1230 NS 2012, 240 Rechtspraak.nl RvdW 2012, 729

Uitspraak 8 mei 2012 Strafkamer nr. S 10/04529 Hoge Raad der Nederlanden Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 30 september 2010, nummer 23/001336-10, in de strafzaak tegen: [Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979, wonende te [woonplaats]. 1. Geding in cassatie 1.1. Het beroep is ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De raadsvrouwe van de verdachte, mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, heeft het beroep tegengesproken. De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan. 1.2. De raadsvrouwe van de verdachte heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd. 2. Beoordeling van het middel 2.1. Het middel komt met rechts- en motiveringsklachten op tegen het oordeel van het Hof dat het heimelijk fotograferen en filmen van personen die in een afgesloten doucheruimte aan het douchen zijn niet kan worden aangemerkt als het verrichten van ontuchtige handelingen als bedoeld in art. 246 Sr.

15


2.2.1. Aan de verdachte is tenlastegelegd dat: "1. hij op of omstreeks 22 augustus 2009 te De Koog, gemeente Texel, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [betrokkene] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), hebbende verdachte (in een doucheruimte in een sanitairgebouw op camping "Koogerstrand") * zich in een douchecabine begeven en/of * een moment gekozen dat [betrokkene] in een douchecabine, naast die van verdachte, zich aan het douchen was en/of * zijn, verdachtes, mobiele telefoon (met ingebouwde camera en/of met een door verdachte afgeplakte flitser) ter hand genomen en/of * zijn, verdachtes, mobiele telefoon (over de scheidingswand tussen de beide douchecabines en/of heimelijk voor [betrokkene]) boven de zich douchende [betrokkene] geheven en/of * (alzo) een foto genomen van die op dat moment naakt zijnde [betrokkene]; 2. hij op of één of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 21 tot en met 22 augustus 2009 te De Koog, gemeente Texel, (telkens) door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) één of meer (onbekend gebleven) anderen (telkens) heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), hebbende verdachte (telkens) (in een doucheruimte in een sanitairgebouw op camping "Koogerstrand") * zich in een douchecabine begeven en/of * (een) moment(en) gekozen dat die (onbekend gebleven) anderen in een douchecabine, naast die van verdachte, zich aan het douchen was/waren en/of * zijn, verdachtes, mobiele telefoon (met ingebouwde camera en/of met een door verdachte afgeplakte flitser) ter hand genomen en/of * zijn, verdachtes, mobiele telefoon (over de scheidingswand tussen de beide douchecabines en/of heimelijk voor die [onbekend gebleven] ander of anderen) boven de zich douchende (onbekend gebleven) ander of anderen geheven en/of * (alzo) een foto('s) en/of (een) film('s) genomen/gemaakt van die (op dat moment naakt zijnde) (onbekend gebleven) ander of anderen." 2.2.2. Het door het Hof bevestigde vonnis van de Rechtbank houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel relevant, in: "A. De rechtbank stelt de volgende feiten vast. Op 22 augustus 2009 stond aangever, [betrokkene], naakt te douchen in een doucheruimte in een sanitairgebouw op camping "Koogerstrand" op Texel. Verdachte stond in een douchehokje naast dat van aangever en heeft zijn mobiele telefoon met ingebouwd fototoestel over de scheidingswand tussen de beide douchehokjes gehouden. Hij heeft van bovenaf een foto gemaakt van aangever. Aangever zag een telefoon boven zijn hoofd en is direct op het bankje in het douchehokje geklommen en zag verdachte in het douchehokje naast hem met een telefoon in zijn hand. Aangever heeft daarbij duidelijk laten blijken dat hij het gedrag van verdachte uiterst ongewenst vond en dat hij het een schending vond van zijn privacy. Verdachte heeft het maken van deze foto in zijn verhoor bij de politie en ter terechtzitting bekend. Naar later bleek uit de verklaring van de verdachte bij de politie en uit onderzoek aan zijn mobiele telefoon, heeft verdachte op 22 augustus 2009 en een dag eerder in hetzelfde sanitairgebouw op deze camping een aantal andere onbekend gebleven, naakte mannen op dezelfde wijze gefotografeerd en tevens gefilmd. (...) D. Beoordeling van de tenlastelegging Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Voor strafbaarheid op grond van artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht is vereist dat sprake is van ontuchtige handelingen. Het gaat volgens de wetsgeschiedenis bij

16


ontuchtige handelingen om handelingen van seksuele aard die in strijd zijn met de sociaal-ethische norm. De rechtbank is van oordeel dat het heimelijk fotograferen en filmen niet als zodanig gekwalificeerd kan worden, nu fotograferen en filmen niet als handelingen van seksuele aard aangemerkt kunnen worden. De vaststelling dat iemand - die naakt onder de douche staat en daarbij wordt gefotografeerd of gefilmd - in zijn privacy is geschonden, kan niet leiden tot de gevolgtrekking dat het derhalve ontuchtige handelingen van seksuele aard betreft. Naar het oordeel van de rechtbank is de strafbepaling van artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht niet voor een dergelijke schending van de privacy geschreven, nu het vereiste seksuele aspect aan de handeling ontbreekt. Anders dan de officier van justitie heeft gesteld, is naar het oordeel van de rechtbank niet bepalend of het slachtoffer door de handelingen in zijn seksueel schaamtegevoel is gekwetst en of dit ook in de maatschappij in het algemeen zo wordt gevoeld. Deze kwetsing maakt de handelingen (het fotograferen en filmen) geen handelingen van seksuele aard. Derhalve kan er geen bewezenverklaring volgen van beide feiten en zal verdachte van het ten laste gelegde worden vrijgesproken." 2.2.3. Het bestreden arrest houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel relevant, in: "Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen met dien verstande dat het hof in aanvulling op hetgeen de rechtbank (...) heeft overwogen en anders dan hetgeen de advocaat-generaal onder verwijzing naar een arrest van het gerechtshof Arnhem van 9 juli 2010 (LJN: BN3357) ter terechtzitting in hoger beroep van 16 september 2010 naar voren heeft gebracht - het volgende overweegt. Het heimelijk fotograferen en filmen van personen die in een afgesloten doucheruimte aan het douchen zijn, kan - ook in geval de persoon die filmt of fotografeert, de intentie had om die foto's of filmpjes nadien te gebruiken ter bevrediging van zijn eigen lustgevoelens of die van derden -, naar het oordeel van het hof niet worden aangemerkt als handelingen van seksuele aard en dientengevolge ook niet opleveren het verrichten van ontuchtige handelingen als bedoeld in artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht." 2.3. In art. 139f, eerste lid, Sr is strafbaar gesteld het met gebruikmaking van een technisch hulpmiddel waarvan de aanwezigheid niet op duidelijke wijze kenbaar is gemaakt, opzettelijk en wederrechtelijk van een persoon, aanwezig in een woning of op een andere niet voor het publiek toegankelijke plaats, een afbeelding vervaardigen. Een dergelijke gedraging is op zichzelf niet - tevens - een ontuchtige handeling in de zin van art. 246 Sr. Dat is niet anders indien bedoelde persoon naakt is en/of indien de afbeelding is vervaardigd om deze later te (laten) gebruiken ter bevrediging van lustgevoelens (vgl. HR 14 februari 2012, LJN BU5254). Weliswaar kan van belang zijn of er enige voor het plegen of dulden van ontucht relevante interactie tussen de verdachte en die persoon heeft plaatsgevonden, omdat in uitzonderlijke gevallen ook zonder lichamelijke aanraking sprake kan zijn van het dwingen tot het plegen of dulden van ontuchtige handelingen (vgl. HR 22 maart 2011, LJN BP1379, NJ 2011/146), maar ook zonder lichamelijke aanraking moet het dan wel gaan om een handeling waarvan het plegen of dulden als ontuchtig is aan te merken. Gelet hierop geeft het oordeel van het Hof niet blijk van een onjuiste uitleg van art. 246 Sr en is zijn oordeel toereikend gemotiveerd. 2.4. Het middel faalt. 3. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep. Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de

17


raadsheren J. de Hullu en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 8 mei 2012.

18


LJN: BX4288, Hoge Raad , 11/03027 J Print uitspraak Datum uitspraak: 04-09-2012 Datum publicatie: 04-09-2012 Rechtsgebied: Straf Soort procedure: Cassatie Inhoudsindicatie: Jeugdzaak. “Ontuchtige handelingen” a.b.i. art. 246 Sr. Het oordeel van het Hof dat verdachte, X door het aanraken van haar billen heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, en dat het mogelijk ontbreken van “seksuele intentie” bij de verdachte daaraan niet afdoet, geeft - gelet op hetgeen de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen inhouden omtrent hetgeen feitelijk is geschied - blijk van een te ruime, dus onjuiste, uitleg van de in art. 246 Sr voorkomende uitdrukking “ontuchtige handelingen”. Vindplaats(en): NJ 2012, 573 m. nt. T.M. Schalken NJB 2012, 1962 NS 2012, 316 Rechtspraak.nl RvdW 2012, 1083

Uitspraak 4 september 2012 Strafkamer nr. S 11/03027 J Hoge Raad der Nederlanden Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 24 mei 2011, nummer 22/005766-10, in de strafzaak tegen: [Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996, wonende te [woonplaats]. 1. Geding in cassatie Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. E.R. Weening, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen. 2. Beoordeling van het eerste en het tweede middel 2.1. De middelen klagen dat het Hof ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, heeft geoordeeld dat te dezen sprake is van "ontuchtige handelingen" zoals is bewezenverklaard. 2.2.1. Overeenkomstig de tenlastelegging is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat: "hij op 04 januari 2010 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander, door andere feitelijkheden [betrokkene 1], heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen, namelijk het aanraken van de billen van [betrokkene 1], de

19


andere feitelijkheden hebben bestaan uit het onverhoeds aanraken van de billen van [betrokkene 1]." 2.2.2. Deze bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen: "1. De verklaring van de verdachte. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 10 mei 2011 verklaard zakelijk weergegeven -; Op 4 januari 2010 bevond ik mij met een andere jongen in de Schepenstraat te Rotterdam. Toen een onbekende vrouw ons passeerde, ben ik naar haar toe gerend en heb ik haar met de vlakke hand een klap op haar kont gegeven. De andere jongen waar ik mee was deed dit ook. Wij sloegen haar op de billen. 2. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 5 januari 2010 van de politie Rotterdam Rijnmond, nr. 2010003753-1, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven: als de op dinsdag 5 januari 2010 tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van [betrokkene 1]: Maandag 5 januari 2010 (het hof begrijpt: 4 januari 2010) liep ik te Rotterdam naar het zwembad. Bij het speeltuintje in de Schepenstraat zag ik twee jongens staan. Toen ik voor de zoveelste keer wilde omdraaien om weg te lopen, voelde ik opeens een hand op mijn billen. Ik vond dit heel vervelend en wilde dit niet. Ik was bang. Ik heb tot drie keer toe geprobeerd om weg te lopen. Telkens als ik wegliep, voelde ik dat er weer aan mijn billen werd gezeten. 3. Het proces-verbaal van verhoor d.d. 5 januari 2010 van de politie Rotterdam Rijnmond, nr. 2010003753-7, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven: als de op 5 januari 2010 tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van medeverdachte [medeverdachte]: Op 4 januari 2010 was ik met [verdachte] in de Schepenstraat te Rotterdam. Daar kwam een mevrouw aanlopen. We zijn haar richting uitgelopen en toen heeft [verdachte] aan haar reet gezeten. 4. Het proces-verbaal van verhoor d.d. 6 januari 2010 van de politie Rotterdam Rijnmond, nr. 2010003753-16, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven: als de op 6 januari 2010 tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van medeverdachte [medeverdachte]: Het klopt dat ik aan de billen van de mevrouw heb gezeten. Ik heb de billen van die mevrouw twee keer geraakt. De eerste keer heb ik zelf tegen de kont van die mevrouw geslagen. De tweede keer werd ik geduwd door [verdachte] waardoor ik haar billen aanraakte met mijn handen." 2.2.3. Het Hof heeft omtrent de bewezenverklaring voorts nog het volgende overwogen: "De raadsman van de verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Hij heeft hiertoe het volgende aangevoerd. De verdachte erkent ĂŠĂŠn keer op de billen van [betrokkene 1] te hebben geslagen. Dit tikje werd gegeven nadat er met sneeuwballen was gegooid, binnen een speelse althans kwajongensachtige context. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan op geen enkele manier worden afgeleid dat er een seksuele bedoeling zat achter het handelen van de verdachte. Billen zijn bovendien geen geslachtsorganen. Er is derhalve geen sprake van een seksueel beladen incident. Wegens het ontbreken van enige seksuele intentie dient de verdachte in de lijn met de uitspraken van de rechtbanken Den Bosch (LJN: BH7579) en Haarlem (LJN: BM9120) - te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Het hof overweegt hieromtrent het volgende. De verdachte heeft op straat opzettelijk de billen aangeraakt van een onbekende passerende vrouw. Deze vrouw was ten tijde van

20


het feit 24 jaar oud en dus geen leeftijdsgenoot van de verdachte. Het was voor de verdachte duidelijk dat de vrouw hier niet van was gediend. Uit de verklaring van de medeverdachte kan worden afgeleid dat het aanraken van de billen van de aangeefster een welbewuste, gerichte en gezamenlijke actie was van de verdachte en de medeverdachte. Hoewel de billen niet worden aangemerkt als geslachtsorganen, heeft het aanraken van de billen - in onderhavige omstandigheden - naar uiterlijke verschijningsvorm wel degelijk het karakter van een ontuchtige handeling. Dit is ook zo ervaren door de aangeefster. Dat de seksuele intentie wellicht ontbrak bij de verdachte, doet hieraan niet af. Het hof verwerpt het verweer." 2.3. De tenlastelegging is toegesneden op art. 246 Sr. Daarom moet de in de tenlastelegging en bewezenverklaring voorkomende uitdrukking "ontuchtige handelingen" geacht worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in dat artikel. 2.4. 's Hofs oordeel dat de verdachte [betrokkene 1] door het aanraken van haar billen heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, en dat het mogelijk ontbreken van "de seksuele intentie" bij de verdachte daaraan niet afdoet, geeft - gelet op hetgeen de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen inhouden omtrent hetgeen feitelijk is geschied - blijk van een te ruime, dus onjuiste, uitleg van de in art. 246 Sr voorkomende uitdrukking "ontuchtige handelingen". De middelen klagen daarover terecht. 3. Slotsom Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het derde middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist. 4. Beslissing De Hoge Raad: vernietigt de bestreden uitspraak; wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan. Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 4 september 2012.

21


LJN: BM9713, Rechtbank 's-Hertogenbosch , 01/849453-09 Print uitspraak Datum uitspraak: 02-07-2010 Datum publicatie: 02-07-2010 Rechtsgebied: Straf Soort procedure: Eerste aanleg - meervoudig Inhoudsindicatie: Aan een zwemschoolhouder zijn 45 feiten ten laste gelegd, w.o. verkrachting (tongzoen), poging seksueel binnendringen, aanranding (art. 246 Sr), ontucht (art. 247) en bezit kinderporno. De slachtoffers zijn meisjes waaraan hij zwemles gaf en vrijwilligsters van zijn zwemschool. De meeste meisjes zijn van zeer jonge leeftijd en hebben verstandelijke/fysieke beperkingen of gedragsproblemen. Eis: 10 jaar en TBS met dwangverpleging. De rechtbank spreekt verdachte vrij van (pogingen) seksueel binnendringen. In 3 gevallen bewezenverklaring van de aanranding. In 26 gevallen vrijspraak voor de aanranding, ontucht wel bewezen. In totaal 37 gevallen van ontucht bewezen verklaard. Alle vorderingen benadeelde partij zijn niet-ontvankelijk (niet eenvoudig van aard). Beslag: foto’s en films onttrokken aan het verkeer, maar verdachte krijgt eerst gelegenheid strikt privé beeldmateriaal van zijn familie- en gezinsleven te selecteren. Schriftelijke slachtofferverklaring geen bewijsmiddel, mede gezien de beleidsregels van het OM. Ook de toelichtingen benadeelde partij geen bewijsmiddel. Psychiater en psychologe achten TBS niet geïndiceerd. Rechtbank legt 7 jaar gevangenisstraf op, geen TBS. Overweging rechtbank: behandeling al tijdens detentie gewenst. De aan de V.I. te stellen voorwaarden bieden, mede gezien de lange V.I.-periode, een extra waarborg dat het recidiverisico aanvaardbaar laag blijft. Vindplaats(en): NJFS 2010, 242 Rechtspraak.nl

Uitspraak vonnis RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH Sector Strafrecht Parketnummer: 01/849453-09 Datum uitspraak: 02 juli 2010 Verkort vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen: Verdachte, geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1950, thans gedetineerd te: PI Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzittingen van 18 september 2009, 3 december 2009, 11 februari 2010, 1 april 2010, 28 april 2010, 31 mei 2010, 1 juni 2010, 4 juni 2010, 7 juni 2010, 9 juni 2010, 11 juni 2010 en 21 juni 2010. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

22


1. De tenlastelegging. 1. De tenlastelegging. De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 11 augustus 2009. De tenlastelegging is op de terechtzittingen van 1 april 2010, 4 juni 2010 en 9 juni 2010 telkens gewijzigd (KopieĂŤn van de vorderingen wijziging tenlastelegging zijn als bijlagen bij dit vonnis gevoegd). Nadat de tenlastelegging op voormelde terechtzittingen telkens is gewijzigd, is aan verdachte ten laste gelegd dat: 1. Ten aanzien van slachtoffer: [Slachtoffer 1] delictproces-verbaal 03.001: filmopname 004.AVI hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2006 tot en met 5 mei 2009 te 's-Hertogenbosch, in elk geval in het arrondissement 's-Hertogenbosch, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [Slachtoffer1], geboren [geboortedatum] 1993), te dwingen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit en/of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1], heeft gehandeld als volgt: verdachte heeft: (terwijl) die [slachtoffer 1] zich in het water van het zwembad bevond en/of niet/nauwelijks tot zwemmen in staat was en/of zwemles kreeg, en/of verdachte een fysiek en/of geestelijk overwicht op haar had (als zwemleraar en/of als volwassene ten op zichte van een minderjarige met het syndroom van Down): - zijn penis en/of een of meer vinger(s) in/tegen de schaamstreek en/of tegen de vagina en/of de schaamlippen van die [slachtoffer 1] geduwd en/of gebracht en/of gehouden en/of - (meermalen) het bikinibroekje van die [slachtoffer 1], naar beneden getrokken en/of - die [slachtoffer 1] (stevig) vastgepakt en/of naar zich toe en/of tegen zich aan getrokken, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid; [artikel 242 en 45 Wetboek van Strafrecht] Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2006 tot en met 5 mei 2009 te 's-Hertogenbosch, in elk geval in het arrondissement 's-Hertogenbosch, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 1], geboren [geboortedatum] 1993) heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit: - het brengen van zijn penis en/of een of meer vinger(s) in/tegen de schaamstreek en/of tegen de vagina en/of de schaamlippen van die [slachtoffer 1] en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit: de omstandigheid dat die [slachtoffer 1] zich in het water van het zwembad bevond en/of niet/nauwelijks tot zwemmen in staat was en/of zwemles kreeg, en/of verdachte een fysiek en/of geestelijk overwicht op haar had (als zwemleraar en/of als volwassene ten op zichte van een minderjarige met het syndroom van Down) en/of - het (meermalen) naar beneden trekken van het bikinibroekje van die [slachtoffer 1]

23


en/of het (stevig) vastpakken en/of naar zich toe trekken en/of tegen zich aan trekken van die [slachtoffer 1]; [artikel 246 Wetboek van Strafrecht] meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2006 tot en met 5 mei 2009 te 's-Hertogenbosch, in elk geval in het arrondissement 's-Hertogenbosch, met [slachtoffer 1], geboren [geboortedatum] 1993) van wie hij, verdachte, wist dat die [slachtoffer 1], in staat van verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, dan wel aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling leed dat die [slachtoffer 1], niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden (een minderjarige met het syndroom van Down), een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit: - het duwen en/of brengen en/of houden van zijn penis en/of een of meer vinger(s) in/tegen de schaamstreek en/of tegen de vagina en/of de schaamlippen van die [slachtoffer 1]; [artikel 247 Wetboek van Strafrecht]

2. Ten aanzien van slachtoffer: Slachtoffer 1 delictproces-verbaal 03.001: filmopname MVI_0767.AVI hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2006 tot en met 5 mei 2009 te 's-Hertogenbosch, in elk geval in het arrondissement 's-Hertogenbosch, met [slachtoffer 1], geboren [geboortedatum] 1993), van wie hij, verdachte, wist dat die [slachtoffer 1] in staat van verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, dan wel aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling leed dat die [slachtoffer 1] niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden (een minderjarige met het syndroom van Down), een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit: - het meermalen, althans eenmaal, duwen en/of houden van zijn penis tegen de schaamstreek van die [slachtoffer 1] en/of - het duwen van zijn penis in (de voorzijde van) het bikinibroekje van die [slachtoffer 1] en/of (daarbij) het naar voren brengen van zijn, verdachtes, heupen en/of (vervolgens) het tegen zich aan drukken van die [slachtoffer 1] - het betasten van de (ontblote) borsten van die [slachtoffer 1] en/of - het wrijven/betasten (over/van) de (ontblote) bil(len) van die [slachtoffer 1]; [artikel 247 Wetboek van Strafrecht] 3. Ten aanzien van slachtoffer [slachtoffer 2]: delictproces-verbaal 03.004: filmopname 100_0221.AVI hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2005 tot en met 7 juni 2009 te 's-Hertogenbosch, in elk geval in het arrondissement 's-Hertogenbosch, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met [slachtoffer 2] , geboren [geboortedatum] 1998), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) te plegen, die bestond(en) uit of

24


mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2], heeft gehandeld als volgt: verdachte heeft: - de zwemkleding van die [slachtoffer 2] verschoven en/of naar beneden getrokken en/of - (meermalen) die [slachtoffer 2] (stevig) vastgepakt en/of vastgehouden en/of naar zich toe en/of tegen zich aan getrokken en/of - meermalen, althans eenmaal, zijn, verdachtes, penis tussen en/of tegen de billen en/of anus en/of vagina van die [slachtoffer 2] gebracht en/of geduwd en/of gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; [artikel 244 en 45 Wetboek van Strafrecht]

Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2005 tot en met 7 juni 2009 te 's-Hertogenbosch, in elk geval in het arrondissement 's-Hertogenbosch, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 2], geboren [geboortedatum] 1998) heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit: - het verschuiven en/of naar beneden trekken van de zwemkleding van die [slachtoffer 2] en/of - het meermalen, althans eenmaal, zijn, verdachtes, penis tussen en/of tegen de (ontblote) billen en/of anus en/of vagina van die [slachtoffer 2] brengen en/of duwen en/of houden, en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit: de omstandigheid dat die [slachtoffer 2] zich in het water van het zwembad bevond en/of niet/nauwelijks tot zwemmen in staat was en/of zwemles kreeg, en/of verdachte een fysiek en/of geestelijk overwicht op haar had (als zwemleraar en/of als volwassene ten op zichte van een minderjarige) en/of - het verschuiven en/of naar beneden trekken van de zwemkleding van die [slachtoffer 2] en/of - het (meermalen)(stevig) vastpakken en/of vasthouden en/of naar zich toe en/of tegen zich aan trekken van die [slachtoffer 2]; [artikel 246 Wetboek van Strafrecht] meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2005 tot en met 7 juni 2009 te 's-Hertogenbosch, in elk geval in het arrondissement 's-Hertogenbosch, met [slachtoffer 2]([slachtoffer 2], geboren [geboortedatum] 1998), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit: - het meermalen, althans eenmaal, brengen en/of duwen en/of houden van zijn penis tussen en/of tegen de (ontblote) billen en/of de anus en/of de vagina van die [slachtoffer 2];

25


[artikel 247 Wetboek van Strafrecht] 4. Ten aanzien van slachtoffer [slachtoffer 3] delictproces-verbaal 03.005: filmopname 100_0468.AVI hij in of omstreeks de periode van 1 september 2007 tot en met 7 juni 2009 te 's-Hertogenbosch, in elk geval in het arrondissement 's-Hertogenbosch, met [slachtoffer 3], geboren op [geboortedatum] 1998), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit: - het (meermalen) spreiden en/of gespreid houden van de benen van die [slachtoffer 3] (terwijl zij op een drijfmat in het zwembad ligt) en/of - het (vervolgens/daarbij) (telkens) vastpakken en/of vasthouden van de badkleding van die [slachtoffer 3] ter hoogte van haar schaamstreek en/of - het (vervolgens/daarbij) ontbloten van de vagina en/of de schaamstreek van die [slachtoffer 3] en/of (vervolgens) - het op en/of tussen de benen van die [slachtoffer 3] gaan liggen en/of - het (stevig) vastpakken en/of vasthouden en/of naar zich toe en/of tegen zich aan trekken van die [slachtoffer 3]; [artikel 247 Wetboek van Strafrecht] 5. Ten aanzien van slachtoffer [slachtoffer 4] delictproces-verbaal 03-009: filmopname 100_0234.AVI hij in of omstreeks in de periode van 1 april 2007 tot en met 7 juni 2009 te 's-Hertogenbosch, in elk geval in het arrondissement 's-Hertogenbosch, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 4], geboren [geboortedatum] 2001) heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit: het brengen en/of duwen van zijn penis in/tegen de schaamstreek en/of tegen de vagina en/of de schaamlippen van die [slachtoffer 4] en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit: de omstandigheid dat die [slachtoffer 4] zich in het water van het zwembad bevond en/of niet/nauwelijks tot zwemmen in staat was en/of zwemles kreeg, en/of verdachte een fysiek en/of geestelijk overwicht op haar had (als zwemleraar en/of als volwassene ten op zichte van een minderjarige met een visuele handicap en gehoor- en/of spraakproblemen) en/of - het stevig vastpakken en/of vasthouden en/of naar zich toe en/of tegen zich aan trekken van die [slachtoffer 4]; [artikel 246 Wetboek van Strafrecht] Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij in of omstreeks de periode van 1 april 2007 tot en met 7 juni 2009 te 's-Hertogenbosch, in elk geval in het arrondissment 's-Hertogenbosch met [slachtoffer 4], geboren [geboortedatum] 2001), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit: - het brengen en/of duwen van zijn penis in/tegen de schaamstreek en/of tegen

26


de vagina en/of de schaamlippen van die [slachtoffer 4]; [artikel 247 Wetboek van Strafrecht] 6. Ten aanzien van slachtoffer [slachtoffer 5]: delictproces-verbaal 03.011: filmopname MVI_0831.AVI hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2007 tot en met 7 juni 2009 te 's-Hertogenbosch, in elk geval in het arrondissement 's-Hertogenbosch, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 5], geboren [geboortedatum] 1999) heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit: - het brengen van zijn penis tegen de billen van die [slachtoffer 5] en/of - het wrijven de buik van die [slachtoffer 5] en/of - het bij de schaamstreek vast pakken/betasten van die [slachtoffer 5] en/of - het verschuiven van de badkleding van die [slachtoffer 5] (waardoor haar schaamstreek/vagina ontbloot werd) en/of - het vastpakken en/of aanraken van de borst(en) van die [slachtoffer 5] en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit: de omstandigheid dat die [slachtoffer 5] zich in het water van het zwembad bevond en/of niet/nauwelijks tot zwemmen in staat was en/of zwemles kreeg en/of verdachte een fysiek en/of geestelijk overwicht op haar had (als zwemleraar en/of als volwassene ten op zichte van een minderjarige met spraak- en/of taalbeperkingen) en/of - het vastpakken en/of vasthouden van die [slachtoffer 5] en/of - het naar zich toe en/of tegen zich aan trekken van die [slachtoffer 5] en/of - het beletten van die [slachtoffer 5] om weg te komen; [artikel 246 Wetboek van Strafrecht] Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2007 tot en met 7 juni 2009 te 's-Hertogenbosch, in elk geval in het arrondissement 's-Hertogenbosch, met [slachtoffer 5], geboren [geboortedatum] 1999), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit: - het brengen van zijn penis tegen de billen van die [slachtoffer 5] en/of - het wrijven over de buik van die [slachtoffer 5] en/of - het bij de schaamstreek vast pakken/betasten van die [slachtoffer 5] en/of - het verschuiven van de badkleding van die [slachtoffer 5] (waardoor haar schaamstreek/vagina ontbloot werd) en/of - het vastpakken en/of aanraken van de borst(en) van die [slachtoffer 5]; [artikel 247 Wetboek van Strafrecht] 7. Ten aanzien van slachtoffer [slachtoffer 5]): delictproces-verbaal 03.011: filmopname MVI_0201.AVI hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2007 tot en met 7 juni 2009 te 's-Hertogenbosch, in elk geval in het arrondissement 's-Hertogenbosch, met [slachtoffer 5], geboren [geboortedatum] 1999), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige

27


handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit: - het spreiden van de benen van die [slachtoffer 5] en/of - het met zijn, verdachtes, tong maken van een of meer likkende bewegingen ter hoogte van de schaamstreek van die [slachtoffer 5] en/of - het aanraken/betasten van de borst(en) van die [slachtoffer 5] en/of - het verschuiven van de badkleding van die [slachtoffer 5] (waardoor haar vagina ontbloot werd) en/of - het brengen en/of duwen en/of houden van zijn, verdachtes, penis tegen de (al dan niet) ontblote schaamstreek en/of vagina van die [slachtoffer 5]; [artikel 247 Wetboek van Strafrecht] 8. Ten aanzien van slachtoffer: [slachtoffer 6] delictproces-verbaal 03.012: filmopname MVI_0610.AVI hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot en met 7 juni 2009 te Sint-Michielsgestel, in elk geval in het arrondissement 's-Hertogenbosch, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 6], geboren [geboortedatum] 1997) heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit: terwijl verdachte en/of die [slachtoffer 6] (beiden) bloot en/of met hun borstzijden naar elkaar toe gericht, onder de douche stonden: - het vastpakken van die [slachtoffer 6] onder de oksels en/of (vervolgens) - het optillen van die [slachtoffer 6] en/of (vervolgens) - het naar zich toe en/of tegen zich aan trekken en/of naar zich toe halen van die [slachtoffer 6] en/of (vervolgens) - het weer (langzaam) naar beneden brengen van die [slachtoffer 6] (waarbij hun (blote) lichamen elkaar raakten en/of tegen elkaar schuurden en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit: de omstandigheid dat verdachte een fysiek en/of geestelijk overwicht op haar had (als volwassene ten op zichte van een minderjarige (van 12 jaren) en/of als zwemschoolhouder/zwemleraar ten op zichte van een vrijwilligster die bij zwemlessen werd ingezet of als leerling) en/of terwijl zij van het vervoer door hem, verdachte, afhankelijk was en/of - het (min of meer) onverhoeds, in elk geval op een zodanige wijze dat zij daaraan geen weerstand kon bieden en/of zich daaraan kon onttrekken, (stevig) vastpakken en/of optillen en/of tegen zich aan trekken van die [slachtoffer 6]; [artikel 246 Wetboek van Strafrecht] Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot en met 7 juni 2009 te Sint-Michielsgestel, in elk geval in het arrondissement 's-Hertogenbosch, met [slachtoffer 6], geboren [geboortedatum] 1997), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit: terwijl verdachte en/of die [slachtoffer 6], beiden bloot en/of met hun borstzijden naar elkaar toe gericht, onder de douche stonden - het vastpakken van die [slachtoffer 6] onder de oksels en/of (vervolgens) - het optillen van die [slachtoffer 6] en/of (vervolgens) - het tegen zich aantrekken/ naar zich toe halen van die [slachtoffer 6] en/of (vervolgens) - het weer (langzaam) naar beneden brengen van die [slachtoffer 6] (waarbij die

28


(blote) lichamen elkaar raakten en/of tegen elkaar schuurden; [artikel 247 Wetboek van Strafrecht] 9. Ten aanzien van slachtoffer: [slachtoffer 7] delictproces-verbaal 03.024: filmopname MVI_0800.AVI hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2008 tot en met 7 juni 2009 te Sint-Michielsgestel, in elk geval in het arrondissement 's-Hertogenbosch, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 7], geboren op [geboortedatum] 2003) heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit: - het betasten van de ontblote billen en/of de vagina en/of schaamstreek van die [slachtoffer 7] en/of - het brengen van zijn penis tegen de - al dan niet - ontblote schaamstreek en/of vagina en/of de billen van die [slachtoffer 7] en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit: de omstandigheid dat die [slachtoffer 7] zich in het water van het zwembad bevond en/of niet/nauwelijks tot zwemmen in staat was en/of zwemles kreeg, en/of verdachte een fysiek en/of geestelijk overwicht op haar had (als zwemleraar en/of als volwassene ten op zichte van een minderjarige (van 5 of 6 jaar)) en/of het stevig vastpakken en/of vasthouden en/of naar zich toe en/of tegen zich aan trekken van die [slachtoffer 7]; [artikel 246 Wetboek van Strafrecht] Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2008 tot en met 7 juni 2009 te Sint-Michielsgestel, in elk geval in het arrondissement 's-Hertogenbosch, met [slachtoffer 7], geboren [geboortedatum] 2003), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit: - het betasten van de ontblote billen en/of de vagina en/of schaamstreek van die [slachtoffer 7] en/of - het brengen van zijn penis tegen de - al dan niet - ontblote schaamstreek en/of vagina en/of de billen van die [slachtoffer 7]; [artikel 247 Wetboek van Strafrecht] 10. Ten aanzien van slachtoffer: [slachtoffer 8] delictproces-verbaal 03.030; filmopname 100_0355.AVI hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2007 tot en met 30 september 2008 te 's-Hertogenbosch, in elk geval in het arrondissement 's-Hertogenbosch, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 8], geboren [geboortedatum] 1998) te dwingen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 8], heeft gehandeld als volgt: verdachte heeft: terwijl die [slachtoffer 8] zich in het water van het zwembad bevond en/of

29


niet/nauwelijks tot zwemmen in staat was en/of zwemles kreeg, en/of verdachte een fysiek en/of geestelijk overwicht op haar had (als zwemleraar en/of als volwassene ten op zichte van een minderjarige met het syndroom van Down) die [slachtoffer 8] stevig vastgepakt en/of vastgehouden en/of naar zich toe en/of tegen zich aan getrokken en/of haar (meermalen) haar tong laten uitsteken en/of haar mond laten openen (door die [slachtoffer 8] het woord "lang" te laten zeggen) en/of (vervolgens) heeft verdachte zijn tong in de richting van de mond van die [slachtoffer 8] gebracht en/of met zijn mond en/of tong het gezicht en/of de tong en/of de mond van die [slachtoffer 8] aangeraakt, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid; [artikel 242 en 45 Wetboek van Strafrecht] Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2007 tot en met 30 september 2008 te 's-Hertogenbosch, in elk geval in het arrondissement 's-Hertogenbosch, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 8], geboren [geboortedatum] 1998) heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 8], hebbende verdachte zijn tong geduwd/gebracht in de mond van die [slachtoffer 8] en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) telkens hierin dat verdachte, terwijl die [slachtoffer 8] zich in het water van het zwembad bevond en/of niet /nauwelijks tot zwemmen in staat was en/of zwemles kreeg en/of verdachte een fysiek en/of geestelijk overwicht op haar had (als zwemleraar en /of als volwassene ten opzichte van een minderjarige met het Syndroom van Down ) die [slachtoffer 8] stevig vastgepakt en/of vastgehouden en/of naar zich toe en/of tegen zich aangetrokken; [artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht] Meer subsidiair althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2007 tot en met 30 september 2008 te 's-Hertogenbosch, in elk geval in het arrondissement 's-Hertogenbosch, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 8], geboren [geboortedatum] 1998) heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit: - het (meermalen) die [slachtoffer 8] haar tong laten uitsteken en/of haar mond laten openen en/of (vervolgens) - het brengen van zijn, verdachtes, tong in de richting van de mond van die [slachtoffer 8] en/of - het aanraken van het gezicht en/of de tong en/of de mond van die [slachtoffer 8] met zijn mond en/of tong en/of - het tonen van de ontblote schaamstreek en/of vagina van die [slachtoffer 8] voor de camera, althans het ontbloten van de schaamstreek en/of vagina en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit: de omstandigheid dat die [slachtoffer 8] zich in het water van het zwembad bevond en/of niet/nauwelijks tot zwemmen in staat was en/of zwemles kreeg, en/of verdachte een fysiek en/of geestelijk overwicht op haar had (als zwemleraar en/of als

30


volwassene ten op zichte van een minderjarige met het syndroom van Down) en/of - het stevig vastpakken en/of vasthouden en/of naar zich toe en/of tegen zich aan trekken van die [slachtoffer 8]; [artikel 246 Wetboek van Strafrecht] Meest subsidiair althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2007 tot en met 30 september 2008 te 's-Hertogenbosch, in elk geval in het arrondissement 's-Hertogenbosch, met [slachtoffer 8], geboren [geboortedatum] 1998), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit: - het (meermalen) die [slachtoffer 8] haar tong laten uitsteken en/of haar mond laten openen en/of (vervolgens) - het brengen van zijn, verdachtes, tong in de richting van de mond van die [slachtoffer 8] en/of - het met zijn mond en/of tong aanraken van het gezicht en/of de tong en/of de mond van die [slachtoffer 8] en/of - het tonen van de ontblote schaamstreek en/of vagina van die [slachtoffer 8] voor de camera, althans het ontbloten van de vagina en/of de schaamstreek van die [slachtoffer 8]; [artikel 247 Wetboek van Strafrecht]

11. Ten aanzien van slachtoffer [slachtoffer 9] delictproces-verbaal 03.037: fotobestand 742_4208 hij in of omstreeks de periode van 22 augustus 2005 tot en met 7 juni 2009 te Sint Michielsgestel, in elk geval in het arrondissement 's-Hertogenbosch, met [slachtoffer 9], geboren [geboortedatum] 2000), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit: - het brengen en/of duwen van zijn penis tussen en/of tegen de ontblote billen en/of de anus van die [slachtoffer 9]; [artikel 247 Wetboek van Strafrecht] 12. Ten aanzien van slachtoffer: [slachtoffer 10] delictproces-verbaal 03.040: filmopname MVI_0833.AVI hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2008 tot en met februari 2009 te 's-Hertogenbosch, in elk geval in het arrondissement 's-Hertogenbosch, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 10], geboren [geboortedatum] 1999) heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit: - het brengen van zijn penis tegen de (geheel of gedeeltelijk) ontblote billen van die [slachtoffer 10] en/of - het tegen zich aantrekken van die [slachtoffer 10], terwijl hij zijn penis uit zijn zwembroek had gehaald en/of de vagina van [slachtoffer 10] (geheel of gedeeltelijk) was

31


ontbloot, en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit: de omstandigheid dat die [slachtoffer 10] zich in het water van het zwembad bevond en/of niet/nauwelijks tot zwemmen in staat was en/of zwemles kreeg, en/of verdachte een fysiek en/of geestelijk overwicht op haar had (als zwemleraar en/of als volwassene ten opzichte van een minderjarige (met taal- en/of spraakproblemen) en/of - het stevig vastpakken en/of vasthouden en/of naar zich toe en/of tegen zich aan trekken van die [slachtoffer 10] en/of - het (wild) op en neer en/of heen en weer bewegen en/of gooien van die [slachtoffer 10] in het water; [artikel 246 Wetboek van Strafrecht] Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2008 tot en met februari 2009 te 's-Hertogenbosch, in elk geval in het arrondissement 's-Hertogenbosch, met [slachtoffer 10], geboren [geboortedatum] 1999), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit: - het brengen van zijn penis tegen de (geheel of gedeeltelijk) ontblote billen van die [slachtoffer 10] en/of - het tegen zich aantrekken van die [slachtoffer 10], terwijl hij zijn penis uit zijn zwembroek had gehaald en/of de vagina van [slachtoffer 10] (geheel of gedeeltelijk) was ontbloot, [artikel 247 Wetboek van Strafrecht] 13. Ten aanzien van slachtoffer: [slachtoffer 11] delictproces-verbaal 03.041: filmopname MVI_0813.AVI hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2005 tot en met 7 juni 2009 te 's-Hertogenbosch, in elk geval in het arrondissement 's-Hertogenbosch, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 11], geboren [geboortedatum] 1995) heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit: terwijl verdachte en/of die [slachtoffer 11] (beiden) bloot onder de douche stonden, - het brengen van die [slachtoffer 11] in een zogenaamde kop/handstand en/of haar daarbij vast te houden en/of haar benen te spreiden en/of (vervolgens) - het brengen van zijn penis tegen de vagina en/of de schaamstreek van die [slachtoffer 11] te brengen en/of (vervolgens) - het bij elkaar brengen van de benen van die [slachtoffer 11] en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit: de omstandigheid dat die [slachtoffer 11] zich (onder een douche) in het zwembad bevond en/of verdachte een fysiek en/of geestelijk overwicht op haar had (als zwemleraar en/of als volwassene ten op zichte van een minderjarige (met een gedrags- en/of taalprobleem) en/of het stevig vastpakken en/of vasthouden en/of naar zich toe en/of tegen zich aan trekken van die [slachtoffer 11] en/of het spreiden en/of gespreid houden van de benen van die [slachtoffer 11];

32


[artikel 246 Wetboek van Strafrecht] Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2005 tot en met 7 juni 2009 te 's-Hertogenbosch, in elk geval in het arrondissement 's-Hertogenbosch, met [slachtoffer 11] ([slachtoffer 11], geboren [geboortedatum] 1995), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit: terwijl verdachte en/of die [slachtoffer 11] (beiden) bloot onder de douche stonden, - het brengen van die [slachtoffer 11] in een zogenaamde kop/handstand en/of haar daarbij vast te houden en/of haar benen te spreiden en/of (vervolgens) - het brengen van zijn penis tegen de vagina en/of de schaamstreek van die [slachtoffer 11] te brengen en/of (vervolgens) - het bij elkaar brengen van de benen van die [slachtoffer 11]; [artikel 247 Wetboek van Strafrecht] 14. Ten aanzien van slachtoffer: [slachtoffer 12] delictproces-verbaal 03.042:filmopname MVI_0831.AVI hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2007 tot en met 7 juni 2009 te 's-Hertogenbosch, in elk geval in het arrondissement 's-Hertogenbosch, (telkens) door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 12], geboren [geboortedatum] 1998) heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit: - het brengen en/of duwen van zijn penis in de (geheel of gedeeltelijk) ontblote schaamstreek en/of tegen de (geheel of gedeeltelijk) ontblote vagina en/of de schaamlippen van die [slachtoffer 12] en/of - het brengen van zijn penis in de zwembroek/bikinibroek van die [slachtoffer 12] en/of (vervolgens) het (daarbij) maken van op en neer gaande bewegingen en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit: de omstandigheid dat die [slachtoffer 12] zich in het water van het zwembad bevond en/of niet/nauwelijks tot zwemmen in staat was en/of zwemles kreeg en/of verdachte een fysiek en/of geestelijk overwicht op haar had (als zwemleraar en/of als volwassene ten op zichte van een minderjarige met het syndroom van Down) en/of - het vastpakken en/of vasthouden van die [slachtoffer 12] en/of - het naar zich toe en/of tegen zich aan trekken van die [slachtoffer 12] en/of - het beletten van die [slachtoffer 12] om weg te komen; [artikel 246 Wetboek van Strafrecht] Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2007 tot en met 7 juni 2009 te 's-Hertogenbosch, in elk geval in het arrondissement 's-Hertogenbosch, (telkens) met [slachtoffer 12], geboren [geboortedatum] 1998), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit: - het brengen en/of duwen van zijn penis in de (geheel of gedeeltelijk) ontblote schaamstreek en/of tegen de (geheel of gedeeltelijk) ontblote vagina

33


en/of de schaamlippen van die [slachtoffer 12] en/of - het brengen van zijn penis in de zwembroek/bikinibroek van die [slachtoffer 12] en/of (vervolgens) het (daarbij) maken van op en neer gaande bewegingen [artikel 247 Wetboek van Strafrecht]

15. Ten aanzien van slachtoffer [slachtoffer 13] delictproces-verbaal 03-043: filmopname MVI_0758.AVI hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2005 tot en met 7 juni 2009 te 's-Hertogenbosch, in elk geval in het arrondissement 's-Hertogenbosch, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 13], geboren [geboortedatum] 1996) heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit: - het brengen en/of duwen van zijn (ontblote) penis in/tegen de schaamstreek en/of (het kruis) van het bikinibroekje van die [slachtoffer 13] en/of (vervolgens) het maken van op en neer gaande bewegingen en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit: de omstandigheid dat die [slachtoffer 13] zich in het water van het zwembad bevond en/of niet/nauwelijks tot zwemmen in staat was en/of zwemles kreeg en/of verdachte een fysiek en/of geestelijk overwicht op haar had (als zwemleraar en/of als volwassene ten op zichte van een minderjarige met het syndroom van Down) en/of _ het vastpakken en/of vasthouden van die [slachtoffer 13] en/of - het naar zich toe en/of tegen zich aan trekken van die [slachtoffer 13] en/of - het beletten van die [slachtoffer 13] om weg te komen; [artikel 246 Wetboek van Strafrecht] Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2005 tot en met 7 juni 2009 te 's-Hertogenbosch in elk geval in het arrondissement 's-Hertogenbosch, met [slachtoffer 13], geboren [geboortedatum] 1996), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit: - het brengen en/of duwen van zijn (ontblote) penis tegen (de schaamstreek en/of het kruis) van het bikinibroekje van die [slachtoffer 13] en/of (vervolgens) het maken van op en neer gaande bewegingen; [artikel 247 Wetboek van Strafrecht] 16. Ten aanzien van slachtoffer [slachtoffer 14] delictproces-verbaal 03.044, filmopname MVI_0821.AVI hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2004, althans eind 2004 tot en met 7 juni 2009 te 's-Hertogenbosch en/of Vught, in elk geval in het arrondissement 's-Hertogenbosch, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 14], geboren [geboortedatum] 1996) te dwingen tot het ondergaan van (een) handeling(en)

34


die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 14], heeft gehandeld als volgt: verdachte heeft: (terwijl) die [slachtoffer 14] zich in het water van het zwembad bevond en/of niet/nauwelijks tot zwemmen in staat was en/of zwemles kreeg, en/of verdachte een fysiek en/of geestelijk overwicht op haar had (als zwemleraar en/of als volwassene ten op zichte van een minderjarige met het syndroom van Down): - (meermalen) het bikinibroekje van die [slachtoffer 14], naar beneden gebracht en/of gerold en/of het bikinihesje van die [slachtoffer 14] omhoog geschoven en/of gebracht en/of - die [slachtoffer 14] (meermalen) (stevig) vastgepakt en/of naar zich toe en/of tegen zich aan getrokken en/of - die [slachtoffer 14] betast en/of vastgehouden bij haar (ontblote) vagina en/of schaamstreek en/of billen en/of - die [slachtoffer 14] bij haar borst(en) betast en/of vastgepakt en/of vastgehouden - de benen van die [slachtoffer 14] gespreid en/of gespreid gehouden en/of - zijn penis in/tegen de schaamstreek en/of tegen de vagina en/of de schaamlippen en/of tussen de billen van die [slachtoffer 14] geduwd en/of gebracht en/of gehouden, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid; [artikel 242 en 45 Wetboek van Strafrecht] Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2004, althans eind 2004 tot en met 7 juni 2009 te 's-Hertogenbosch en/of Vught, in elk geval het arrondissement 's-Hertogenbosch, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 14], geboren [geboortedatum] 1996) heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit: - het brengen en/of duwen van zijn penis in/tegen de schaamstreek en/of tegen de vagina en/of de schaamlippen en/of tussen de billen van die [slachtoffer 14] en/of - het vasthouden en/of betasten van de (ontblote) vagina en/of schaamstreek en/of de billen van die [slachtoffer 14] en/of - het spreiden en/of gespreid houden van de benen van die [slachtoffer 14] en/of - het betasten en/of vastpakken en/of vasthouden van de borst(en) van die [slachtoffer 14] en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit: de omstandigheid dat die [slachtoffer 14] zich in het water van het zwembad bevond en/of niet/nauwelijks tot zwemmen in staat was en/of zwemles kreeg, en/of verdachte een fysiek en/of geestelijk overwicht op haar had (als zwemleraar en/of als volwassene ten op zichte van een minderjarige met het syndroom van Down) en/of - het (meermalen) naar beneden brengen en/of rollen van het bikinibroekje van die [slachtoffer 14] en/of - het omhoog brengen en/of schuiven van het bikinihesje van die [slachtoffer 14] en/of - het (stevig) vastpakken en/of vasthouden en/of naar zich toe trekken en/of tegen zich aan trekken van die [slachtoffer 14]; [artikel 246 Wetboek van Strafrecht] meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2004, althans eind 2004 tot en met 7 juni 2009 te 's-Hertogenbosch en/of Vught, in elk geval in het

35


arrondissement 's-Hertogenbosch, met ([slachtoffer 14], geboren [geboortedatum] 1996), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit: - het brengen en/of duwen van zijn penis in de schaamstreek en/of tegen de vagina en/of de schaamlippen en/of tussen de billen van die [slachtoffer 14] en/of - het vasthouden en/of betasten van de (ontblote) vagina en/of schaamstreek en/of de billen van die [slachtoffer 14] en/of - het spreiden en/of gespreid houden van de benen van die [slachtoffer 14] en/of - het betasten en/of vastpakken en/of vasthouden van de borst(en) van die [slachtoffer 14]; [artikel 247 Wetboek van Strafrecht] 17. Ten aanzien van slachtoffer [slachtoffer 15] delictproces-verbaal 03.045; filmopname MVI_0690.avi hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2008 tot en met 7 juni 2009, in elk geval in of omstreeks de periode van eind 2008 tot en met 7 juni 2009, te Sint Michielsgestel, in elk geval in het arrondissement 's-Hertogenbosch, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 15], geboren [geboortedatum] 2001) heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit: - het ontbloten van de billen van die [slachtoffer 15] en/of - het (meermalen) brengen en/of duwen en/of houden van zijn, verdachtes, penis tegen de (ontblote) billen en/of de bilspleet van die [slachtoffer 15] en/of - het vastpakken van die [slachtoffer 15] bij de (ontblote) billen en/of het (vervolgens) wrijven met die (ontblote) billen over zijn, verdachtes, penis en/of - het duwen en/of brengen van de (al dan niet ontblote) schaamstreek van die [slachtoffer 15] op zijn, verdachtes, penis en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit: de omstandigheid dat die [slachtoffer 15] zich in het water van het zwembad bevond en/of zij niet/nauwelijks tot zwemmen in staat was en/of zwemles kreeg en/of verdachte een fysiek en/of geestelijk overwicht op haar had (als zwemleraar en/of als volwassene ten op zichte van een minderjarige met een spraakprobleem) en/of - het (meermalen) (stevig) vastpakken en/of vasthouden en/of naar zich toe trekken en/of tegen zich aan trekken van die [slachtoffer 15] en/of het beletten en/of te verhinderen van die [slachtoffer 15] om weg te komen; [artikel 246 Wetboek van Strafrecht] Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2008 tot en met 7 juni 2009, in elk geval in of omstreeks de periode van eind 2008 tot en met 7 juni 2009, te Sint Michielsgestel, in elk geval in het arrondissement 's-Hertogenbosch, met [slachtoffer 15], geboren [geboortedatum] 2001), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit: - het ontbloten van de billen van die [slachtoffer 15] en/of - het meermalen, brengen en/of duwen en/of houden van zijn, verdachtes, penis

36


tegen de (ontblote) billen en/of de bilspleet van die [slachtoffer 15] en/of - het vastpakken van die [slachtoffer 15] bij de (ontblote) billen en/of het (vervolgens) wrijven met die (ontblote) billen over zijn, verdachtes, penis en/of - het duwen en/of brengen van de (al dan niet ontblote) schaamstreek van die [slachtoffer 15] op zijn, verdachtes, penis; [artikel 247 Wetboek van Strafrecht] 18. Ten aanzien van slachtoffer [slachtoffer 15] en/of ten aanzien van slachtoffer [slachtoffer 16] delictproces-verbaal 03.045; filmopname MVI_0724.AVI hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2008 tot en met 7 juni 2009, in elk geval de periode van eind 2008 tot en met 7 juni 2009 te Sint-Michielsgestel, in elk geval in het arrondissement 's-Hertogenbosch, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met [slachtoffer 15], geboren [geboortedatum] 2001) en/of [slachtoffer 16], geboren [geboortedatum] 2000), in elk geval een meisje, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) te plegen, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 15] en/of [slachtoffer 16], in elk geval een meisje, heeft gehandeld als volgt: verdachte heeft: - (meermalen) het zwembroekje van die [slachtoffer 15] en/of [slachtoffer 16], in elk geval een meisje naar beneden gerold en/of geschoven, in elk geval de vagina en/of schaamstreek van die [slachtoffer 15] en/of [slachtoffer 16], in elk geval een meisje ontbloot en/of - zijn penis ontbloot en/of - (meermalen) die [slachtoffer 15] en/of [slachtoffer 16], in elk geval een meisje (stevig) vastgepakt en/of vastgehouden en/of naar zich toe getrokken en/of tegen zich aan getrokken en/of - (daarbij/vervolgens) die [slachtoffer 15] en/of [slachtoffer 16], in elk geval een meisje zodanig gemanoeuvreerd dat die [slachtoffer 15] met haar gezicht richting verdachte was gedraaid en/of - (vervolgens) (meermalen) die [slachtoffer 15] en/of [slachtoffer 16], in elk geval een meisje (al dan niet bij het hoofd) vastgepakt en haar (op deze wijze) (onder water) richting zijn penis getrokken en/of gebracht en/of bewogen en/of - (daarbij) zijn heupen naar voren gebracht/geduwd en/of achterover gaan hangen en/of - meermalen, althans eenmaal, met zijn penis het gezicht en/of de mond van die [slachtoffer 15] en/of [slachtoffer 16], in elk geval een meisje geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; [artikel 244 en 45 Wetboek van Strafrecht] Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2008 tot en met 7 juni 2009, in elk geval de periode van eind 2008 tot en met 7 juni 2009 te Sint-Michielsgestel, in elk geval in het arrondissement 's-Hertogenbosch, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 15], geboren [geboortedatum] 2001) en/of [slachtoffer 16], geboren [geboortedatum] 2000), in elk geval een meisje, heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit: - het (meermalen) (al dan niet bij het hoofd) vastpakken van die [slachtoffer 15] en/of

37


[slachtoffer 16], in elk geval een meisje en haar op deze wijze (onder water) richting zijn penis trekken en/of brengen en/of bewegen en/of - het (daarbij) naar voren brengen/duwen van zijn, verdachtes, heupen en/of het (daarbij) achter over gaan hangen met zijn, verdachtes, lichaam en/of - het (vervolgens/daarbij) meermalen, althans eenmaal, (aan)raken van het gezicht en/of de mond van die [slachtoffer 15] en/of [slachtoffer 16], in elk geval een meisje met zijn, verdachtes, penis en/of - het brengen en/of duwen van zijn, verdachtes, penis tegen de ontblote billen van die [slachtoffer 15] en/of [slachtoffer 16], in elk geval een meisje en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit: de omstandigheid dat die [slachtoffer 15] en/of [slachtoffer 16], in elk geval een meisje zich in het water van het zwembad bevond en/of niet/nauwelijks tot zwemmen in staat was en/of zwemles kreeg en/of verdachte een fysiek en/of geestelijk overwicht op haar had (als zwemleraar en/of als volwassene ten op zichte van een minderjarige met een spraakprobleem) en/of - het (meermalen) naar beneden rollen en/of schuiven van het zwembroekje van die [slachtoffer 15] en/of [slachtoffer 16], in elk geval een meisje, in elk geval het ontbloten van de vagina en/of schaamstreek en/of de billen van die [slachtoffer 15] en/of [slachtoffer 16], in elk geval een meisje en/of - het (meermalen) (stevig) vastpakken en/of vasthouden en/of naar zich toe trekken en/of tegen zich aan trekken van die [slachtoffer 15] en/of [slachtoffer 16], in elk geval een meisje en/of - het (daarbij/vervolgens) zodanig manoeuvreren van die [slachtoffer 15] en/of [slachtoffer 16], in elk geval een meisje dat zij met haar gezicht richting verdachte is gedraaid en/of - het (vervolgens) (meermalen) (al dan niet bij het hoofd) vastpakken van die [slachtoffer 15] en/of [slachtoffer 16], in elk geval een meisje en haar op deze wijze (onder water) richting zijn penis trekken en/of brengen en/of bewegen en/of - het (daarbij) naar voren brengen/duwen van zijn, verdachtes, heupen en/of het (daarbij) achter over gaan hangen met zijn ,verdachtes, lichaam en/of - het meermalen, althans eenmaal, (aan)raken van het gezicht en/of de mond van die [slachtoffer 15] en/of [slachtoffer 16], in elk geval een meisje met zijn, verdachtes, penis; [artikel 246 Wetboek van Strafrecht] meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2008 tot en met 7 juni 2009, in elk geval de periode van eind 2008 tot en met 7 juni 2009 te Sint-Michielsgestel, in elk geval in het arrondissement 's-Hertogenbosch, met [slachtoffer 15], geboren [geboortedatum] 2001) en/of [slachtoffer 16], geboren [geboortedatum] 2000), in elk geval een meisje, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit: - het (meermalen) (al dan niet bij het hoofd) vastpakken van die [slachtoffer 15] en/of [slachtoffer 16], in elk geval een meisje en haar op deze wijze (onder water) richting zijn penis trekken en/of brengen en/of bewegen en/of - het (daarbij) naar voren brengen/duwen van zijn, verdachtes, heupen en/of het (daarbij) achter over gaan hangen met zijn, verdachtes, lichaam en/of - het (vervolgens/daarbij) meermalen, althans eenmaal, (aan)raken van het gezicht en/of de mond van die [slachtoffer 15] en/of [slachtoffer 16], in elk geval een meisje met zijn, verdachtes, penis en/of - het brengen van zijn, verdachtes, penis tegen de ontblote billen van die

38


[slachtoffer 15] en/of [slachtoffer 16], in elk geval een meisje; [artikel 247 Wetboek van Strafrecht] 19. Ten aanzien van slachtoffer [slachtoffer 17] Delictproces-verbaal 03.046; filmopname MVI_1282.AVI hij in of omstreeks de periode van 1 november 2007 tot en met 7 juni 2009 te 's-Hertogenbosch, in elk geval in het arrondissement 's-Hertogenbosch, met [slachtoffer 17], geboren [geboortedatum] 1998), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit: - het voor de camera manoeuvreren van de (geheel of gedeeltelijke) ontblote vagina en/of schaamstreek van die [slachtoffer 17] en/of - het aanraken met en/of brengen en/of bewegen van zijn, verdachtes, penis in de nabijheid en/of in de richting van en/of tegen de (al dan niet) ontblote vagina en/of de schaamstreek van die [slachtoffer 17]; [artikel 247 Wetboek van Strafrecht] 20. Ten aanzien van slachtoffer [slachtoffer 18] Delictproces-verbaal 03.047; filmopname MVI_00565.AVI hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2007 tot en met 7 juni 2009 te 's-Hertogenbosch, in elk geval in het arrondissement 's-Hertogenbosch, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 18], geboren [geboortedatum] 1998) heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit: terwijl verdachte en/of die [slachtoffer 18] (beiden) bloot onder de douche stonden - het brengen van zijn, verdachtes, penis ter hoogte van de schaamstreek en/of billen van die [slachtoffer 18] en/of - het (daarbij) met zijn penis aanraken van de schaamstreek en/of de billen van die [slachtoffer 18] en/of - het brengen en/of duwen van zijn penis tussen de benen van die [slachtoffer 18] ter hoogte van de schaamstreek en/of - het vastpakken en/of naar zich toe trekken en/of tegen zich aan trekken van die [slachtoffer 18] en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit: de omstandigheid dat verdachte een fysiek en/of geestelijk overwicht op die [slachtoffer 18] had (als zwemleraar en/of als volwassene ten op zichte van een minderjarige) en/of - het (min of meer) onverhoeds, in elk geval op een zodanige wijze dat zij daaraan geen weerstand kon bieden en/of zich daaraan kon onttrekken, (stevig) vastpakken en/of tegen zich aan trekken van die [slachtoffer 18] ; [artikel 246 Wetboek van Strafrecht] Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2007 tot en met 7 juni 2009 te 's-Hertogenbosch, in elk geval in het arrondissement 's-Hertogenbosch, met [slachtoffer 18], geboren [geboortedatum] 1998), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige

39


handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit: terwijl verdachte en/of die [slachtoffer 18], beiden bloot onder de douche stonden - het brengen van zijn, verdachtes, penis ter hoogte van de schaamstreek en/of de billen van die [slachtoffer 18] en/of - het (daarbij) met zijn penis aanraken van de schaamstreek en/of de billen van die [slachtoffer 18] en/of - het brengen en/of duwen van zijn penis tussen de benen van die [slachtoffer 18] ter hoogte van de schaamstreek en/of - het vastpakken en/of naar zich toe trekken en/of tegen zich aan trekken van die [slachtoffer 18]; [artikel 247 Wetboek van Strafrecht] 21. Ten aanzien van slachtoffer [slachtoffer 19] Delictproces-verbaal 03.048; filmopname Rovl.mpg hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2005 tot en met 7 juni 2009 te Vlijmen, gemeente Heusden, in elk geval in het arrondissement 's-Hertogenbosch, met [slachtoffer 19], geboren [geboortedatum] 1997), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit: terwijl verdachte en/of die [slachtoffer 19] (beiden) bloot onder de douche bevonden en/of verdachte (daarbij) op een krukje zat - het laten steunen en/of leunen van die [slachtoffer 19] tegen/tussen zijn gespreide benen en/of - het (daarbij/vervolgens) naar voren schuiven in de richting van die [slachtoffer 19] en/of - het (daarbij/vervolgens) met zijn, verdachtes, penis aanraken van het (boven)been, in elk geval het lichaam, van die [slachtoffer 19] en/of - het wrijven over de heup van die [slachtoffer 19]; [artikel 247 Wetboek van Strafrecht] 22. Ten aanzien van slachtoffer [slachtoffer 20] delictproces-verbaal 03.049; filmopname MVI_0580.AVI hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2008 tot en met 7 juni 2009 te Vlijmen, gemeente Heusden, in elk geval in het arrondissement 's-Hertogenbosch, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 20], geboren [geboortedatum] 2001) heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit: - het (meermalen) verschuiven en/of wegtrekken van het badpakje van die [slachtoffer 20] ter hoogte van haar billen en/of schaamstreek en/of - het (daarmee/daardoor) (meermalen) ontbloten van de billen en/of anus en/of de vagina en/of de schaamstreek van die [slachtoffer 20] en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit: de omstandigheid dat die [slachtoffer 20] zich in het water van het zwembad bevond en/of niet/nauwelijks tot zwemmen in staat was en/of zwemles kreeg, en/of verdachte een fysiek en/of geestelijk overwicht op haar had (als zwemleraar en/of als volwassene ten op zichte van een minderjarige die autistisch en/of licht verstandelijk beperkt en/of angstig is) en/of

40


- het (meermalen) verschuiven en/of wegtrekken van het badpakje van die [slachtoffer 20] ter hoogte van haar billen en/of schaamstreek; [artikel 246 Wetboek van Strafrecht] Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2008 tot en met 7 juni 2009 te Vlijmen, gemeente Heusden, in elk geval in het arrondissement 's-Hertogenbosch, met [slachtoffer 20], geboren [geboortedatum] 2001), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit: - het (meermalen) verschuiven en/of wegtrekken van het badpakje van die [slachtoffer 20] ter hoogte van haar billen en/of schaamstreek en/of - het (daarmee/daardoor) (meermalen) ontbloten van de billen en/of anus en/of de vagina en/of de schaamstreek van die [slachtoffer 20]; [artikel 247 Wetboek van Strafrecht]

23. Ten aanzien van slachtoffer [slachtoffer 16] en/of ten aanzien van [slachtoffer 15] Delictproces-verbaal 03.050; filmopname MVI_0724.AVI hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2008, althans eind 2008 tot en met 7 juni 2009 te Sint Michielsgestel, in elk geval in het arrondissement 's-Hertogenbosch, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 16] ([slachtoffer 16], geboren [geboortedatum] 2000) en/of [slachtoffer 15], geboren [geboortedatum] 2001), in elk geval een meisje heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit: - het (meermalen) plaatsen en/of neerzetten van die [slachtoffer 16] en/of [slachtoffer 15], in elk geval een meisje op zijn, verdachtes, schoot en/of ontblote penis en/of terwijl die [slachtoffer 16] en/of [slachtoffer 15], in elk geval een meisje met haar gezicht naar verdachte gericht was en/of zij haar benen gespreid had en/of - het (vervolgens) (meermalen) optillen van die [slachtoffer 16] en/of [slachtoffer 15], in elk geval een meisje en/of (vervolgens) weer laten zakken van die [slachtoffer 16] en/of [slachtoffer 15], in elk geval een meisje en/of (waarbij) zij met haar schaamstreek de ontblote penis van verdachte raakte en/of - het (meermalen) over de billen, in elk geval over het zwembroekje, van die [slachtoffer 16] en/of [slachtoffer 15], in elk geval een meisje wrijven en/of - het vastpakken en/of betasten van de billen van die [slachtoffer 16] en/of [slachtoffer 15], in elk geval een meisje en/of - het (meermalen) met zijn, verdachtes, ontblote penis aanraken van (het zwembroekje van) die [slachtoffer 16] en/of [slachtoffer 15], in elk geval een meisje (ter hoogte van haar billen) en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit: de omstandigheid dat die [slachtoffer 16] en/of [slachtoffer 15], in elk geval een meisje zich in het water van het zwembad bevond en/of niet/nauwelijks tot zwemmen in staat was en/of zij zwemles kreeg en/of verdachte een fysiek en/of geestelijk overwicht op haar had (als zwemleraar en/of als volwassene ten opzichte van een minderjarige met een geestelijke

41


achterstand) en/of het (meermalen) stevig vastpakken en/of vasthouden en/of naar zich toe trekken en/of tegen zich aan trekken van die [slachtoffer 16] en/of [slachtoffer 15], in elk geval een meisje en/of het met zijn, verdachtes, be(e)n(en) omklemmen van die/een be(e)n(en) van die [slachtoffer 16] en/of [slachtoffer 15], in elk geval een meisje; [artikel 246 Wetboek van Strafrecht] Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2008 tot en met 7 juni 2009, in elk geval in de periode van eind 2008 tot en met 7 juni 2009 te Sint Michielsgestel,in elk geval in het arrondissement 's-Hertogenbosch, met [slachtoffer 16] ([slachtoffer 16], geboren [geboortedatum] 2000) en/of [slachtoffer 15], geboren [geboortedatum] 2001), in elk geval een meisje, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit: - het (meermalen) plaatsen en/of neerzetten van die [slachtoffer 16] en/of [slachtoffer 15], in elk geval een meisje op zijn, verdachtes, schoot en/of ontblote penis en/of terwijl die [slachtoffer 16] en/of [slachtoffer 15], in elk geval een meisje met haar gezicht naar verdachte gericht was en/of zij haar benen gespreid had en/of - het (vervolgens) (meermalen) optillen van die [slachtoffer 16] en/of [slachtoffer 15], in elk geval een meisje en/of (vervolgens) weer laten zakken van die [slachtoffer 16] en/of [slachtoffer 15], in elk geval een meisje (waarbij) zij met haar schaamstreek de ontblote penis van verdachte raakte en/of - het (meermalen) over de billen, in elk geval over het zwembroekje, van die [slachtoffer 16] en/of [slachtoffer 15], in elk geval een meisje wrijven en/of - het vastpakken en/of betasten van de billen van die [slachtoffer 16] en/of [slachtoffer 15], in elk geval een meisje en/of - het (meermalen) met zijn, verdachtes, ontblote penis aanraken van (het zwembroekje van) die [slachtoffer 16] en/of [slachtoffer 15], in elk geval een meisje (ter hoogte van haar billen); [artikel 247 Wetboek van Strafrecht] 24. Ten aanzien van slachtoffer [slachtoffer 21] delictproces-verbaal 03.053; filmopname video 3.mpg hij in of omstreeks de periode van 1 januari 1999 tot en met 7 juni 2009 te Sint Michielsgestel, in elk geval in het arrondissement 's-Hertogenbosch, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en), [slachtoffer 21] ([slachtoffer 21] geboren [geboortedatum] 1994) heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit: terwijl verdachte en/of die [slachtoffer 21] (beiden )bloot onder de douche stonden - het inzepen van het lichaam van die [slachtoffer 21] ter hoogte van haar borsten en/of haar rug en/of - het bewegen van zijn borstkas tegen het bovenlichaam van die [slachtoffer 21] en/of het wrijven over de rug en/of schouders van die [slachtoffer 21] en/of - het brengen van zijn, verdachtes penis, in de richting van de billen van die [slachtoffer 21] (door zijn knieĂŤn te buigen en/of zijn bekken te kantelen) en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit: de omstandigheid dat die [slachtoffer 21] zich (onder een douche) in het zwembad bevond

42


en/of verdachte een fysiek en/of geestelijk overwicht op haar had (als zwemleraar en/of als volwassene ten op zichte van een minderjarige (met taal-en spraakproblemen en/of een storing in het autistisch spectrum) en/of het beperken van die [slachtoffer 21] (meermalen) in haar bewegingsruimte en/of - het op (zeer) korte afstand van die [slachtoffer 21] (blijven) bevinden en/of het (meermalen) aanraken en/of vastpakken en/of vasthouden en/of naar zich toe en/of tegen zich aan trekken van die [slachtoffer 21]; [artikel 246 Wetboek van Strafrecht] Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij in of omstreeks de periode van 1 januari 1999 tot en met 7 juni 2009 te Sint-Michielsgestel, in elk geval in Nederland, met [slachtoffer 21], geboren [geboortedatum] 1994), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit: terwijl verdachte en/of die [slachtoffer 21] (beiden) bloot onder de douche stonden - het inzepen van het lichaam van die [slachtoffer 21] ter hoogte van haar borsten en/of haar rug en/of - het bewegen van zijn borstkast tegen het bovenlichaam van die [slachtoffer 21] en/of - het wrijven over de rug en/of schouders van die [slachtoffer 21] en/of - het brengen van zijn, verdachtes penis, in de richting van de billen van die [slachtoffer 21] (door zijn knieĂŤn te buigen en zijn bekken te kantelen); [artikel 247 Wetboek van Strafrecht] 25. ten aanzien van slachtoffer [slachtoffer 22] delictproces-verbaal 03.054; fotobestand 745_4567 hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2006 tot en met 7 september 2008 te 's-Hertogenbosch en/of Zaltbommel, in elk geval in Nederland, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 22], geboren [geboortedatum] 1990), heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit: - het brengen en/of leggen van zijn, verdachtes, penis in de heupspleet/heupstreek van die [slachtoffer 22] en/of - het (daarbij) met zijn, verdachtes, eikel (aan)raken (van het schaamhaar) van de vagina en/of de schaamstreek van die [slachtoffer 22] en/of het (daarbij/tevens) met zijn, verdachtes, scrotum (aan)raken (op heuphoogte) van het (boven)been van die [slachtoffer 22] en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit: de omstandigheid dat die [slachtoffer 22] zich in het water van het zwembad bevond en/of niet/nauwelijks tot zwemmen in staat was en/of zwemles kreeg en/of verdachte een fysiek en/of geestelijk overwicht op haar had (als zwemleraar en/of als volwassene ten op zichte van een minderjarige die functioneerde op het niveau van een kind van drie jaar, althans een laag niveau en/of die rolstoelafhankelijk was) en/of van wie hij, verdachte, wist dat die [slachtoffer 22] in staat van verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, dan wel aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling leed dat die [slachtoffer 22] niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden; [artikel 246 Wetboek van Strafrecht]

43


Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2006 tot en met 7 september 2008 te 's-Hertogenbosch, in elk geval in het arrondissement 's-Hertogenbosch, met [slachtoffer 22], geboren [geboortedatum] 1990), van wie hij, verdachte, wist dat die [slachtoffer 22] in staat van verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, dan wel aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling leed dat die [slachtoffer 22] niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit: - het brengen en/of leggen van zijn, verdachtes, penis in de heupspleet/heupstreek van die [slachtoffer 22] en/of - het (daarbij) met zijn, verdachtes, eikel (aan)raken (van het schaamhaar) van de vagina en/of de schaamstreek van die [slachtoffer 22] en/of - het (daarbij/tevens) met zijn, verdachtes, scrotum (aan)raken (op heuphoogte) van het (boven)been van die [slachtoffer 22]; [artikel 247 Wetboek van Strafrecht] 26. ten aanzien van slachtoffer [slachtoffer 23] delictproces-verbaal 03.056; fotobestand 100_0007 hij in of omstreeks de periode van 8 april 2008 tot en met 7 juni 2009 te Sint-Michielsgestel en/of Vught, in elk geval in het arrondissement 's-Hertogenbosch, met [slachtoffer 23], geboren [geboortedatum] 2002), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit: - het drukken en/of duwen van zijn ontblote penis tegen de ontblote vagina en/of in/tegen de schaamstreek van die [slachtoffer 23]; [artikel 247 Wetboek van Strafrecht] 27. Ten aanzien van slachtoffer [slachtoffer 24] delictproces-verbaal 03-059: filmopname VIDEO 2.MPG hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2009 tot en met 7 juni 2009 te 's-Hertogenbosch, in elk geval in het arrondissement 's-Hertogenbosch, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 24], geboren [geboortedatum] 2002) te dwingen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), heeft gehandeld als volgt: - verdachte heeft - in het kader van het maken van een zogenaamde instructiefilm (ten behoeve van de zwemschool van verdachte) - drie meisjes bloot, althans geheel of gedeeltelijk ontkleed gefilmd in de doucheruimte, terwijl verdachte daarbij ook bloot was; - (vervolgens) heeft verdachte een van de meisjes ([slachtoffer 13] en zijnde de zus van [slachtoffer 24]) toegevoegd dat die [slachtoffer 13] goed haar best heeft gedaan en/of (vervolgens) die [slachtoffer 13] opgetild en/of toegevoegd dat ze een grote meid is en/of vervolgens die [slachtoffer 13] (tweemaal) langs zijn lichaam naar beneden laten glijden (waarbij het lichaam van die [slachtoffer 13] de penis van verdachte raakte) en/of (vervolgens) - is verdachte die [slachtoffer 24] genaderd en/of vervolgens aan die [slachtoffer 24] toegevoegd

44


dat zij ook haar best heeft gedaan en/of een grote meid is en/of haar vervolgens onder haar oksels beetgepakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; [artikel 246 en 45 Wetboek van Strafrecht] Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2009 tot en met 7 juni 2009 te 's-Hertogenbosch, in elk geval in het arrondissement 's-Hertogenbosch, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met [slachtoffer 24], geboren [geboortedatum] 2002) die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) te plegen, heeft gehandeld als volgt: - verdachte heeft - in het kader van het maken van een zogenaamde instructiefilm (ten behoeve van de zwemschool van verdachte) - drie meisjes bloot, althans geheel of gedeeltelijk ontkleed gefilmd in de doucheruimte, terwijl verdachte daarbij ook bloot was; - (vervolgens) heeft verdachte een van de meisjes ([slachtoffer 13]en zijnde de zus van [slachtoffer 24]) toegevoegd dat die [slachtoffer 13] goed haar best heeft gedaan en/of (vervolgens) die [slachtoffer 13] opgetild en/of toegevoegd dat ze een grote meid is en/of vervolgens die [slachtoffer 13] (tweemaal) langs zijn lichaam naar beneden laten glijden (waarbij het lichaam van die [slachtoffer 13] de penis van verdachte raakte) en/of (vervolgens) - is verdachte die [slachtoffer 24] genaderd en/of vervolgens aan die [slachtoffer 24] toegevoegd dat zij ook haar best heeft gedaan en/of een grote meid is en/of haar vervolgens onder haar oksels beetgepakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; [artikel 247 en 45 Wetboek van Strafrecht] 28. ten aanzien van slachtoffer [slachtoffer 25] delictproces-verbaal 03.064; filmopname MVI_0768.AVI hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2008 tot en met 7 juni 2009 te 's-Hertogenbosch, in elk geval in het arrondissement 's-Hertogenbosch, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 25], geboren [geboortedatum] 1994) heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit: - het brengen en/of duwen van zijn penis tegen de (al dan niet (gedeeltelijk) ontblote) billen en/of vagina en/of de schaamstreek van die [slachtoffer 25] en/of - het (daarbij) naar voren brengen/duwen van zijn, verdachtes, heupen en/of - het betasten van de (al dan niet (gedeeltelijk) ontblote) billen van die [slachtoffer 25] - het (onder water) kussen van/op het gezicht van die [slachtoffer 25]; en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit: de omstandigheid dat die [slachtoffer 25] zich in het water van het zwembad bevond en/of niet/nauwelijks tot zwemmen in staat was en/of zwemles kreeg en/of verdachte een fysiek en/of geestelijk overwicht op haar had (als zwemleraar en/of als volwassene ten op zichte van een minderjarige met het syndroom van Down) en/of - het (stevig) vastpakken en/of vasthouden van die [slachtoffer 25] en/of - het naar zich toe en/of tegen zich aan trekken van die [slachtoffer 25] en/of - het optillen van die [slachtoffer 25] en/of het spreiden van de benen van die [slachtoffer 25] en/of

45


- het beletten van die [slachtoffer 25] om weg te komen; [artikel 246 Wetboek van Strafrecht] Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2008 tot en met 07 juni 2009 te 's-Hertogenbosch, in elk geval in het arrondissement 's-Hertogenbosch, met [slachtoffer 25], geboren [geboortedatum] 1994), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit: - het brengen en/of duwen van zijn penis tegen de (al dan niet (gedeeltelijk) ontblote) billen en/of vagina en/of de schaamstreek van die [slachtoffer 25] en/of - het (daarbij) naar voren brengen/duwen van zijn, verdachtes, heupen en/of het betasten van de (al dan niet (gedeeltelijk) ontblote) billen van die [slachtoffer 25] en/of - het (onder water) kussen van/op het gezicht van die [slachtoffer 25]; [artikel 247 Wetboek van Strafrecht] 29. Ten aanzien van slachtoffer: [slachtoffer 26] delictproces-verbaal 03.065: filmopname MVI_0835.AVI hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2008 tot en met [geboortedatum] 2009 te 's-Hertogenbosch, in elk geval in het arrondissement 's-Hertogenbosch, met [slachtoffer 26], geboren [geboortedatum] 1999), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit: - het gezamenlijk zwemmen met die [slachtoffer 26] en/of (vervolgens) - het (daarbij) ontbloten van de vagina en/of de schaamstreek van die [slachtoffer 26] en/of - het (stevig) vastpakken en/of vasthouden en/of naar zich toe en/of tegen zich aan trekken van die [slachtoffer 26] - het stoten met zijn (ontblote) penis tegen de billen van die [slachtoffer 26], althans het brengen van zijn ontblote penis in de buurt van de billen/lichaam van die [slachtoffer 26] en/of (vervolgens) te springen (waardoor die penis tegen de billen van [slachtoffer 26] stoot); [artikel 247 Wetboek van Strafrecht]

30. Ten aanzien van slachtoffer [slachtoffer 27] delictproces-verbaal 03.068; fotobestand 100_0008 hij in of omstreeks in de periode van 1 augustus 2007 tot en met 7 juni 2009 te 's-Hertogenbosch, in elk geval in het arrondissement 's-Hertogenbosch, met [slachtoffer 27], geboren [geboortedatum] 2000), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit: - het duwen en/of drukken van zijn, verdachtes, penis tegen de ontblote vagina en/of schaamstreek van die [slachtoffer 27]; [artikel 247 Wetboek van Strafrecht] 31.

46


ten aanzien van slachtoffer [slachtoffer 28] delictproces-verbaal 03.069; fotobestand 100_0053 hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2007 tot en met 7 juni 2009 te 's-Hertogenbosch, in elk geval in het arrondissement 's-Hertogenbosch, met [slachtoffer 28], geboren [geboortedatum] 2000), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit: - het brengen en/of duwen en/of houden van zijn, verdachtes, penis in het (zwem)broekje van die [slachtoffer 28]; [artikel 247 Wetboek van Strafrecht] 32. Ten aanzien van slachtoffer [slachtoffer 29] delictproces-verbaal 03-070; bestandsnaam 104_1015 hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2007 tot en met 30 juni 2007 te 's-Hertogenbosch,in elk geval in het arrondissement 's-Hertogenbosch, met [slachtoffer 29], geboren [geboortedatum] 2000), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit: terwijl verdachte en/of die [slachtoffer 29] zich onder water bevonden: - het vastpakken en/of op zijn, verdachtes, schoot vasthouden van die [slachtoffer 29] (waarbij die [slachtoffer 29] haar benen gespreid had) en/of - het wegtrekken en/of verschuiven van het bikinibroekje van die [slachtoffer 29], in elk geval het ontbloten van de vagina en/of de schaamstreek van die [slachtoffer 29] en/of het klemmen van het kruis van het bikinibroekje van die [slachtoffer 29] tussen het bovenbeen van die [slachtoffer 29] en/of zijn, verdachtes, vingers en/of - het trekken/ verplaatsen van het bikinibroekje van die [slachtoffer 29] (waardoor de vagina en/of schaamstreek van die [slachtoffer 29] wordt ontbloot) [artikel 247 Wetboek van Strafrecht] 33. Ten aanzien van slachtoffer [slachtoffer 30] delictproces-verbaal 03-079: filmopname MVI_0685.AVI hij in of omstreeks 1 november 2008 tot en met 1 juni 2009 te Sint-Michielsgestel, in elk geval in het arrondissement 's-Hertogenbosch, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 30], geboren [geboortedatum] 2003) heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit: terwijl verdachte en die [slachtoffer 30] zich in/onder water bevonden: - het vastpakken en/of op zijn, verdachtes, schoot, althans in de buurt van lichaam vasthouden van die [slachtoffer 30] en/of - het wegtrekken en/of verschuiven van het zwempakje van die [slachtoffer 30], in elk geval het ontbloten van de vagina en/of de schaamstreek van die [slachtoffer 30] en/of het klemmen van (het kruis van) het zwempakje geklemd tussen zijn, verdachtes, vinger(s) en/of - het trekken aan het zwempakje van die [slachtoffer 30] en/of zodanig manoeuvreren van

47


dat zwempakje dat de vagina en/of schaamstreek wordt ontbloot en/of - het vastpakken bij de billen van die [slachtoffer 30] en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit: de omstandigheid dat die [slachtoffer 30] zich in het water van het zwembad bevond en/of niet/nauwelijks tot zwemmen in staat was en/of zwemles kreeg, en/of verdachte een fysiek en/of geestelijk overwicht op haar had (als zwemleraar en/of als volwassene ten op zichte van een minderjarige en/of - het stevig vastpakken en/of vasthouden en/of naar zich toe en/of tegen zich aan trekken van die [slachtoffer 30]; [artikel 246 Wetboek van Strafrecht] Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij in of omstreeks de periode van 1 november 2008 tot en met 1 juni 2009 te Sint-Michielsgestel, in elk geval in het arrondissement 's-Hertogenbosch, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) met [slachtoffer 30], geboren [geboortedatum] 2003) die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit: terwijl verdachte en die [slachtoffer 30] zich in/onder water bevonden) - het vastpakken en/of op zijn, verdachtes, schoot, althans in de buurt van zijn lichaam, vasthouden van die [slachtoffer 30] en/of - het wegtrekken en/of verschuiven van het zwempakje van die [slachtoffer 30], in elk geval het ontbloten van de vagina en/of de schaamstreek van die [slachtoffer 30] en/of het klemmen van (het kruis van) het zwempakje geklemd tussen zijn, verdachtes, vinger(s) en/of - het trekken aan het zwempakje van die [slachtoffer 30] en/of zodanig manoeuvreren van dat zwempakje dat de vagina en/of schaamstreek wordt ontbloot en/of - het vastpakken bij de billen van die [slachtoffer 30]; [artikel 247 Wetboek van Strafrecht] 34. Ten aanzien van slachtoffer [slachtoffer 31] delictproces-verbaal 03.080; filmopname MVI_0719.AVI hij in of omstreeks de periode van 1 december 2008 tot en met 7 juni 2009 te Sint-Michielsgestel, in elk geval in het arrondissement 's-Hertogenbosch, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 31], geboren [geboortedatum] 2002) heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit: - het (meermalen) verschuiven en/of wegtrekken van de badkleding van die [slachtoffer 31] ter hoogte van haar schaamstreek, in elk geval het ontbloten van de schaamstreek en/of de vagina en/of de billen van die [slachtoffer 31] en/of - het (meermalen) ontbloten van zijn, verdachtes, penis en/of - het (vervolgens) brengen en/of duwen en/of houden van de al dan niet ontblote vagina en/of schaamstreek en/of de billen van die [slachtoffer 31] tegen en/of op en/of naar zijn, verdachtes, ontblote penis en/of - het (daarbij/vervolgens) maken van op en neergaande bewegingen en/of het (daarbij) betasten van de billen van die [slachtoffer 31] en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging

48


met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit: de omstandigheid dat die [slachtoffer 31] zich in het water van het zwembad bevond en/of niet/nauwelijks tot zwemmen in staat was en/of zwemles kreeg en/of verdachte een fysiek en/of geestelijk overwicht op haar had (als zwemleraar en/of als volwassene ten op zichte van een minderjarige met watervrees) en/of - het vastpakken en/of vasthouden van die [slachtoffer 31] en/of - het naar zich toe trekken en/of tegen zich aan trekken van die [slachtoffer 31] en/of - het beletten van die [slachtoffer 31] om weg te komen en/of - het spreiden van de benen van die [slachtoffer 31]; [artikel 246 Wetboek van Strafrecht] Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij in of omstreeks de periode van 1 december 2008 tot en met 07 juni 2009 te Sint-Michielsgestel, in elk geval in het arrondissement 's-Hertogenbosch, met [slachtoffer 31], geboren [geboortedatum] 2002), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit: - het (meermalen) verschuiven en/of wegtrekken van de badkleding van die [slachtoffer 31] ter hoogte van haar schaamstreek, in elk geval het ontbloten van de schaamstreek en/of de vagina en/of de billen van die [slachtoffer 31] en/of - het (meermalen) ontbloten van zijn, verdachtes, penis en/of - het (vervolgens) brengen en/of duwen en/of houden van de al dan niet ontblote vagina en/of schaamstreek en/of de billen van die [slachtoffer 31] tegen en/of op en/of naar zijn, verdachtes, ontblote penis en/of - het (daarbij/vervolgens) maken van op en neergaande bewegingen en/of het (daarbij) betasten van de billen van die [slachtoffer 31]; [artikel 247 Wetboek van Strafrecht] 35. Ten aanzien van slachtoffer [slachtoffer 32] delictproces-verbaal 03.083; filmopname MVI_0719.AVI (vanaf 6 min 7 sec) hij in of omstreeks de periode van 1 februari 2009 tot en met 31 maart 2009 te Sint-Michielsgestel, in elk geval in het arrondissement 's-Hertogenbosch, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 32], geboren [geboortedatum] 2003) heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit: - het (meermalen) verschuiven en/of wegtrekken van de badkleding van die [slachtoffer 32] ter hoogte van haar schaamstreek, in elk geval het ontbloten van de schaamstreek en/of de vagina en/of de billen van die [slachtoffer 32] en/of - het ontbloten van zijn, verdachtes, penis en/of - het (vervolgens) brengen en/of duwen en/of houden van zijn, verdachtes, ontblote penis tegen en/of naar de al dan niet ontblote vagina en/of schaamstreek en/of de billen van die [slachtoffer 32] en/of - het (daarbij/vervolgens) maken van op en neergaande bewegingen en/of het (daarbij) betasten van de billen van die [slachtoffer 32] en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit: de omstandigheid dat die [slachtoffer 32] zich in het water van het zwembad bevond en/of niet/nauwelijks tot zwemmen in staat was en/of zwemles kreeg en/of verdachte

49


een fysiek en/of geestelijk overwicht op haar had (als zwemleraar en/of als volwassene ten op zichte van een minderjarige) en/of - het vastpakken en/of vasthouden van die [slachtoffer 32] en/of het naar zich toe trekken en/of tegen zich aan trekken van die [slachtoffer 32]; [artikel 246 Wetboek van Strafrecht] Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij in of omstreeks de periode van 01 februari 2009 tot en met 31 maart 2009 te Sint-Michielsgestel, in elk geval in het arrondissement 's-Hertogenbosch, met [slachtoffer 32], geboren [geboortedatum] 2003), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit: - het (meermalen) verschuiven en/of wegtrekken van de badkleding van die [slachtoffer 32] ter hoogte van haar schaamstreek, in elk geval het ontbloten van de schaamstreek en/of de vagina en/of de billen van die [slachtoffer 32] en/of - het ontbloten van zijn, verdachtes, penis en/of - het (vervolgens) brengen en/of duwen en/of houden van zijn, verdachtes, ontblote penis tegen en/of naar de al dan niet ontblote vagina en/of schaamstreek en/of de billen van die [slachtoffer 32] en/of - het (daarbij/vervolgens) maken van op en neergaande bewegingen en/of - het (daarbij) betasten van de billen van die [slachtoffer 32]; [artikel 247 Wetboek van Strafrecht] 36. ten aanzien van slachtoffer [slachtoffer 33] delictproces-verbaal 03.087; filmopname L002.AVI hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2005 tot en met 31 oktober 2006 te 's-Hertogenbosch, in elk geval in het arrondissement 's-Hertogenbosch, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 33], geboren [geboortedatum] 1998) heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit: - het (uit het water) optillen van die [slachtoffer 33] en/of (daarbij/vervolgens) - het zodanig verschuiven en/of wegtrekken van (het kruis van) het badpak van die [slachtoffer 33] dat haar vagina en/of schaamstreek ontbloot werd) en/of - het geven van een kus, in elk geval het aanraken met de mond en/of lippen, op/van de (ontblote) borst en/of de tepel van die [slachtoffer 33] en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit: de omstandigheid dat die [slachtoffer 33] zich in het water van het zwembad bevond en/of niet/nauwelijks tot zwemmen in staat was en/of zwemles kreeg en/of verdachte een fysiek en/of geestelijk overwicht op haar had (als zwemleraar en/of als volwassene ten op zichte van een minderjarige) en/of - het (stevig) vastpakken en/of vasthouden en/of naar zich toe en/of tegen zich aan trekken van die [slachtoffer 33]; [artikel 246 Wetboek van Strafrecht] Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

50


hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2005 tot en met 31 oktober 2006 te 's-Hertogenbosch, in elk geval in het arrondissement 's-Hertogenbosch, met [slachtoffer 33], geboren [geboortedatum] 1998) , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit: - het (uit het water) optillen van die [slachtoffer 33] en/of (daarbij/vervolgens) - het zodanig verschuiven en/of wegtrekken van (het kruis van) het badpak van die [slachtoffer 33] dat haar vagina en/of schaamstreek ontbloot werd) en/of - het geven van een kus, in elk geval het aanraken met de mond en/of lippen, op/van de (ontblote) borst en/of de tepel van die [slachtoffer 33]; [artikel 247 Wetboek van Strafrecht] 37. ten aanzien van slachtoffer [slachtoffer 34] delictdossier 04.002; filmopname test 2.mpg hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 tot en met 7 juni 2009 te 's-Hertogenbosch, in elk geval het arrondissement 's-Hertogenbosch, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 34], geboren [geboortedatum] 1994) heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit: terwijl verdachte en/of die [slachtoffer 34] (beiden) bloot onder de douche stonden - het (met een washand) wrijven en/of wassen van die [slachtoffer 34] boven/bij de borsten en/of boven/bij de vagina en/of - het naar zich toe en/of tegen zich aan trekken van die [slachtoffer 34] en/of - het brengen en/of duwen van zijn, verdachtes, penis tegen, in elk geval ter hoogte van, de schaamstreek van die [slachtoffer 34] en/of - het aanzetten/bewegen van die [slachtoffer 34] tot het doen van een handstand en/of - het (vervolgens/daarbij) trachten de benen van die [slachtoffer 34] te spreiden en/of (daarbij) vastpakken van die [slachtoffer 34] en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit: de omstandighe(i)d(en) dat verdachte fysiek en/of geestelijk overwicht op haar heeft (als zwemleraar en/of zwemschoolhouder en/of volwassene ten op zichte van een minderjarige/vrijwilligster) en/of - het (min of meer) onverhoeds, in elk geval op een zodanige wijze dat zij daaraan geen weerstand kon bieden en/of zich daaraan kon onttrekken, aanraken en/of (stevig) vastpakken en/of naar zich toe- en/of tegen zich aantrekken van die [slachtoffer 34]; [artikel 246 Wetboek van Strafrecht] Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 tot en met 07 juni 2009 te 's-Hertogenbosch, in elk geval in het arrondissement 's-Hertogenbosch, met [slachtoffer 34], geboren [geboortedatum] 1994), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit: terwijl verdachte en/of die [slachtoffer 34] (beiden) bloot onder de douche stonden - het (met een washand) wrijven en/of wassen van die [slachtoffer 34] boven/bij de borsten en/of boven/bij de vagina en/of - het naar zich toe en/of tegen zich aan trekken van die [slachtoffer 34] en/of - het brengen en/of duwen van zijn, verdachtes, penis tegen, in elk geval ter hoogte van, de schaamstreek van die [slachtoffer 34] en/of

51


- het aanzetten/bewegen van die [slachtoffer 34] tot het doen van een handstand en/of - het (vervolgens/daarbij) trachten de benen van die [slachtoffer 34] te spreiden en/of (daarbij) vastpakken van die [slachtoffer 34]; [artikel 247 Wetboek van Strafrecht] 38. ten aanzien van slachtoffer [slachtoffer 35] delictproces-verbaal 04.003; filmopname test 2.mpg hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 tot en met 7 juni 2009 te 's-Hertogenbosch, in elk geval het arrondissement 's-Hertogenbosch, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 35], geboren [geboortedatum] 1993) heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit: terwijl verdachte en/of die [slachtoffer 35], (beiden) bloot onder de douche stonden - het brengen van zijn, verdachtes, penis ter hoogte van de billen en/of de vagina van die [slachtoffer 35] en/of - het brengen van die [slachtoffer 35] in een zogenaamde handstand en/of het (daarbij) vast houden en/of naar zich toetrekken en/of tegen zich aan trekken van die [slachtoffer 35] en/of het (daarbij/vervolgens) spreiden van de benen van die [slachtoffer 35] (waardoor de vagina en/of de anus van die [slachtoffer 35] ontbloot werd(en)) en/of - het duwen en/of brengen van de billen van die [slachtoffer 35], tegen zijn, verdachtes, penis en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit: de omstandighe(i)d(en) dat verdachte een fysiek en/of geestelijk overwicht op haar had (als volwassene ten op zichte van een minderjarige en/of als zwemschoolhouder/zwemleraar ten op zichte van een vrijwilligster die bij zwemlessen werd ingezet en/of als leerling) en/of - het op zeer korte afstand van die [slachtoffer 35] gaan staan en/of - het (min of meer) onverhoeds, in elk geval op een zodanige wijze dat zij daaraan geen weerstand kon bieden en/of zich daaraan kon onttrekken, vastpakken en/of vasthouden en/of het naar zich toe en/of tegen zich aan trekken van die [slachtoffer 35]; [artikel 246 Wetboek van Strafrecht] Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 tot en met 7 juni 2009 te 's-Hertogenbosch, in elk geval in het arrondissement 's-Hertogenbosch, met [slachtoffer 35], geboren [geboortedatum] 1993), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit: terwijl verdachte en/of die [slachtoffer 35], (beiden) bloot onder de douche stonden - het brengen van zijn, verdachtes, penis ter hoogte van de billen en/of de vagina van die [slachtoffer 35] en/of - het brengen van die [slachtoffer 35] in een zogenaamde handstand en/of - het (daarbij) vast houden en/of naar zich toetrekken en/of tegen zich aan trekken van die [slachtoffer 35] en/of het (daarbij/vervolgens) spreiden van de benen van die [slachtoffer 35] (waardoor de vagina en/of de anus van die [slachtoffer 35] ontbloot werd(en)) en/of - het duwen en/of brengen van de billen van die [slachtoffer 35], tegen zijn,

52


verdachtes, penis; [artikel 247 Wetboek van Strafrecht] 39. ten aanzien van slachtoffer [slachtoffer 36] delictproces-verbaal 04.005; filmopname 100_0396.avi hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 7 juni 2009 te Sint-Michielsgestel, in elk geval in het arrondissement 's-Hertogenbosch, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 36], geboren [geboortedatum] 1996) heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit: terwijl verdachte en/of die [slachtoffer 36], (beiden) bloot onder de douche stonden - het brengen van zijn, verdachtes, penis ter hoogte van de billen van die [slachtoffer 36] en/of - het (daarbij/vervolgens) in haar/de zij prikken en/of kietelen en/of aanraken van die [slachtoffer 36] en/of - het (daarbij/vervolgens) naar zich toe en/of tegen zich aan trekken van die [slachtoffer 36] en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit: de omstandighe(i)d(en) dat verdachte een fysiek en/of geestelijk overwicht op haar had (als volwassene ten op zichte van een minderjarige en/of als zwemschoolhouder/zwemleraar ten op zichte van een vrijwilligster die bij zwemlessen werd ingezet en/of als leerling) en/of - het op zeer korte afstand van die [slachtoffer 36] gaan staan en/of - het vastpakken en/of vasthouden van die [slachtoffer 36] en/of - het naar zich toe en/of tegen zich aan trekken van die [slachtoffer 36]; [artikel 246 Wetboek van Strafrecht] Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 7 juni 2009 te Sint-Michielsgestel, in elk geval in het arrondissement 's-Hertogenbosch, met [slachtoffer 36], geboren [geboortedatum] 1996), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit: terwijl verdachte en/of die [slachtoffer 36] (beiden) bloot onder de douche stonden - het brengen van zijn, verdachtes, penis ter hoogte van de billen van die [slachtoffer 36] en/of - het (daarbij/vervolgens) )in haar/de zij prikken en/of kietelen en/of aanraken van die [slachtoffer 36] en/of - het (daarbij/vervolgens) naar zich toe en/of tegen zich aan trekken van die [slachtoffer 36]; [artikel 247 Wetboek van Strafrecht] 40. ten aanzien van slachtoffer [slachtoffer 37] delictproces-verbaal 04.006; filmopname video 2.avi hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2005 tot en met 7 juni 2009 te

53


's-Hertogenbosch, in elk geval in het arrondissement 's-Hertogenbosch, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 37], geboren [geboortedatum] 1995) heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit: terwijl verdachte en/of die [slachtoffer 37] (beiden) bloot en/of met hun borstzijden naar elkaar toe gericht onder de douche stonden - het vastpakken van die [slachtoffer 37] onder de oksels en/of (vervolgens) - het optillen van die [slachtoffer 37] en/of (waarbij) de borsten en/of de vagina van die [slachtoffer 37] ter hoogte van zijn, verdachtes, hoofd kwamen/waren en/of waarbij de lichamen van die [slachtoffer 37] en verdachte elkaar raakten en/of langs elkaar schuurden en/of - het vastpakken van die [slachtoffer 37] ter hoogte van haar borst en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit: de omstandighe(i)d(en) dat verdachte fysiek en/of geestelijk overwicht op haar heeft (als volwassene ten op zichte van een minderjarige en/of als zwemschoolhouder/zwemleraar ten opzichte van een vrijwilligster die bij zwemlessen werd ingezet en/of als leerling) en/of terwijl zij van het vervoer door hem, verdachte, afhankelijk was en/of - het (min of meer) onverhoeds, in elk geval op een zodanige wijze dat zij daaraan geen weerstand kon bieden en/of zich daaraan kon onttrekken (stevig) vastpakken en/of optillen en/of tegen zich aantrekken van die [slachtoffer 37]; [artikel 246 Wetboek van Strafrecht] Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2005 tot en met 7 juni 2009 te 's-Hertogenbosch, in elk geval in het arrondissement 's-Hertogenbosch, met [slachtoffer 37], geboren [geboortedatum] 1995), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit: terwijl verdachte en/of die [slachtoffer 37] (beiden) bloot en/of met hun borstzijden naar elkaar toe gericht onder de douche stonden - het vastpakken van die [slachtoffer 37] onder de oksels en/of (vervolgens) - het optillen van die [slachtoffer 37] en/of (waarbij) de borsten en/of de vagina van die [slachtoffer 37] ter hoogte van zijn, verdachtes, hoofd kwamen/waren en/of waarbij de lichamen van die [slachtoffer 37] en verdachte elkaar raakten en/of langs elkaar schuurden en/of - het vastpakken van die [slachtoffer 37] ter hoogte van haar borst; [artikel 247 Wetboek van Strafrecht] 41. ten aanzien van slachtoffer [slachtoffer 38] delictdossier 04-007; filmopname MVI.0506.AVI hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2008 tot en met 7 juni 2009 te Sint-Michielsgestel, in elk geval in het arrondissement 's-Hertogenbosch, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 38], geboren [geboortedatum] 1995) heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit:

54


terwijl verdachte en/of die [slachtoffer 38] (beiden) bloot en/of met hun borstzijden naar elkaar toe gericht onder de douche stonden - het vastpakken van die [slachtoffer 38] onder de oksels en/of (vervolgens) - het optillen van die [slachtoffer 38] en/of het langs elkaar laten schuren en/of glijden van de lichamen van die [slachtoffer 38] en verdachte en/of - het aanraken van de borst van die [slachtoffer 38] en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit: de omstandighe(i)d(en) dat verdachte fysiek en/of geestelijk overwicht op haar heeft (als volwassene ten op zichte van een minderjarige en/of als zwemschoolhouder/zwemleraar ten opzichte van een vrijwilligster die bij zwemlessen werd ingezet en/of als leerling) en/of - het (min of meer) onverhoeds, in elk geval op een zodanige wijze dat zij daaraan geen weerstand kon bieden en/of zich daaraan kon onttrekken (stevig) vast te pakken en/of op te tillen en/of tegen zich aan te trekken van die [slachtoffer 38]; [artikel 246 Wetboek van Strafrecht] Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2008 tot en met 7 juni 2009 te Sint-Michielsgestel, in elk geval in het arrondissement 's-Hertogenbosch, met [slachtoffer 38], geboren [geboortedatum] 1995), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit: terwijl verdachte en/of die [slachtoffer 38] (beiden) bloot en/of met hun borstzijden naar elkaar toe gericht onder de douche stonden - het vastpakken van die [slachtoffer 38] onder de oksels en/of (vervolgens) - het optillen van die [slachtoffer 38] en/of het langs elkaar laten schuren en/of glijden van de lichamen van die [slachtoffer 38] en verdachte en/of - het aanraken van de borst van die [slachtoffer 38]; [artikel 247 Wetboek van Strafrecht]

42. Ten aanzien van slachtoffer [slachtoffer 39] delictdossier 04.004: fotobestand opgenomen beeld 20 hij (op een of meer tijdstippen) in of omstreeks de periode van 1 oktober 2002 tot en met 8 juni 2009 te 's-Hertogenbosch en/of Vught, in elk geval in Nederland, één of meermalen een afbeelding en/of een gegevensdrager (een of meer harddisk(s) van (een) computer(s)) en/of (computer)bestanden en/of (een) diskette(s) en/of dvd('s) en/of cd-rom(s) en/of videoband(en)), bevattende één of meerdere afbeelding(en) van (een) seksuele gedraging(en), bij welke vorenbedoelde afbeelding(en) (telkens) een of meer perso(o)n(en) die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had(den) bereikt, was/waren betrokken en/of schijnbaar was/waren betrokken, (telkens) heeft verspreid en/of vervaardigd en/of openlijk tentoongesteld en/of ingevoerd en/of doorgevoerd en/of uitgevoerd en/of in bezit heeft gehad, te weten (digitale) afbeeldingen/foto's/films van een of meer (naakte en/of deels naakte) perso(o)n(en) die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet hadden bereikt en die (een) seksuele gedraging(en) met zichzelf en/of een of

55


meer andere perso(o)n(en) verrichten en/of laten verrichten, en/of die op zodanige wijze poseren en/of zijn afgebeeld, dat hun (ontblote) geslachtsdelen nadrukkelijk en/of uitdagend in beeld zijn gebracht, en/of die op zodanige wijze poseren en/of zijn afgebeeld, dat dit kennelijk (mede) is bedoeld om seksuele prikkeling op te wekken, en/of bestaande die seksuele gedraging(en) (zakelijk weergegeven) uit: - een afbeelding waarop een meisje, te weten [slachtoffer 39] en/of die toen ogenschijnlijk een leeftijd beneden de 18 jaar had, (gedeeltelijk) te zien is. Het bovenlichaam van die [slachtoffer 39] is ontbloot en/of ze is zich aan het afdrogen. Haar ontblote borsten zijn duidelijk zichtbaar (bestand; opgenomen beeld 20) terwijl hij, verdachte, van vorenstaand(e) misdrijf/misdrijven een beroep en/of gewoonte heeft gemaakt. [art. 240b van het Wetboek van Strafrecht]. Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2002 tot en met 8 juni 2009 te 's-Hertogenbosch en/of Vught, in elk geval in Nederland, gebruik makende van een technisch hulpmiddel, te weten een film en/of fotocamera, waarvan de aanwezigheid niet op duidelijke wijze kenbaar was gemaakt, opzettelijk en wederrechtelijk van een persoon, te weten [slachtoffer 39], geboren [geboortedatum] 1989), aanwezig in een woning of op een andere niet voor het publiek toegankelijke plaats, in (een kleedkamer van) een zwembad, een afbeelding heeft vervaardigd; [artikel 139f Wetboek van Strafrecht] 43. Ten aanzien van slachtoffer [slachtoffer 40] delictproces-verbaal 04.009; filmopname MVI_0809.AVI hij (op een of meer tijdstip(pen)) in of omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot en met 8 juni 2009 te 's-Hertogenbosch en/of Sint Michielsgestel, in elk geval in Nederland, één of meermalen een afbeelding en/of een gegevensdrager (een of meer harddisk(s) van (een) computer(s)) en/of (computer)bestanden en/of (een) diskette(s) en/of dvd('s) en/of cd-rom(s) en/of videoband(en)), bevattende één of meerdere afbeelding(en) van (een) seksuele gedraging(en), bij welke vorenbedoelde afbeelding(en) (telkens) een of meer perso(o)n(en) die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had(den) bereikt, was/waren betrokken en/of schijnbaar was/waren betrokken, (telkens) heeft verspreid en/of vervaardigd en/of openlijk tentoongesteld en/of ingevoerd en/of doorgevoerd en/of uitgevoerd en/of in bezit heeft gehad, te weten (digitale) afbeeldingen/foto's/films van een of meer (naakte en/of deels naakte) perso(o)n(en) die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet hadden bereikt en die (een) seksuele gedraging(en) met zichzelf en/of een of meer andere perso(o)n(en) verrichten en/of laten verrichten, en/of die op zodanige wijze poseren en/of zijn afgebeeld, dat hun (ontblote) geslachtsdelen nadrukkelijk en/of uitdagend in beeld zijn gebracht, en/of die op zodanige wijze poseren en/of zijn afgebeeld, dat dit kennelijk (mede) is bedoeld om seksuele prikkeling op te wekken,

56


en/of bestaande die seksuele gedraging(en) (zakelijk weergegeven) uit: - een filmopname waarop twee meisjes, te weten [slachtoffer 40], geboren [geboortedatum] 1997) en/of een ander meisje en/of verdachte te zien zijn. Zij zijn allen geheel bloot en/of bezig zich af te drogen en/of aan te kleden en/of (waarbij) van die [slachtoffer 40] en/of dat andere meisje en/of verdachte de schaamstreek (dicht bij elkaar) in beeld zijn gebracht. terwijl hij, verdachte, van vorenstaand(e) misdrijf/misdrijven een beroep en/of gewoonte heeft gemaakt. [art. 240b van het Wetboek van Strafrecht]. Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot en met 8 juni 2009 te Sint Michielsgestel, in elk geval in het arrondissement 's-Hertogenbosch, gebruik makende van een technisch hulpmiddel, te weten een (film)camera, waarvan de aanwezigheid niet op duidelijke wijze kenbaar was gemaakt, opzettelijk en wederrechtelijk van een persoon, te weten [slachtoffer 40] ([slachtoffer 40], geboren [geboortedatum] 1997), aanwezig in een woning of op een andere niet voor het publiek toegankelijke plaats, in (een kleedkamer van) een zwembad, een afbeelding en/of filmopname heeft vervaardigd; [artikel 139f Wetboek van Strafrecht] 44. Ten aanzien van slachtoffer [slachtoffer 41] delictproces-verbaal 03.018; filmopname 100_0343.AVI hij (op een of meer tijdstip(pen)) in of omstreeks de periode van 1 april 2008 tot en met 8 juni 2009 te 's-Hertogenbosch en/of Vlijmen, in elk geval in Nederland, één of meermalen een afbeelding en/of een gegevensdrager (een of meer harddisk(s) van (een) computer(s)) en/of (computer)bestanden en/of (een) diskette(s) en/of dvd('s) en/of cd-rom(s) en/of videoband(en)), bevattende één of meerdere afbeelding(en) van (een) seksuele gedraging(en), bij welke vorenbedoelde afbeelding(en) (telkens) een of meer perso(o)n(en) die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had(den) bereikt, was/waren betrokken en/of schijnbaar was/waren betrokken, (telkens) heeft verspreid en/of vervaardigd en/of openlijk tentoongesteld en/of ingevoerd en/of doorgevoerd en/of uitgevoerd en/of in bezit heeft gehad, te weten (digitale) afbeeldingen/foto's/films van een of meer (naakte en/of deels naakte) perso(o)n(en) die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet hadden bereikt en die (een) seksuele gedraging(en) met zichzelf en/of een of meer andere perso(o)n(en) verrichten en/of laten verrichten, en/of die op zodanige wijze poseren en/of zijn afgebeeld, dat hun (ontblote) geslachtsdelen nadrukkelijk en/of uitdagend in beeld zijn gebracht, en/of die op zodanige wijze poseren en/of zijn afgebeeld, dat dit kennelijk (mede) is bedoeld om seksuele prikkeling op te wekken, en/of bestaande die seksuele gedraging(en) (zakelijk weergegeven) uit: - een filmopname waarop een meisje, te weten [slachtoffer 41], geboren [geboortedatum] 1998) en/of een of meer andere meisjes te zien zijn in een kleedkamer.

57


Die [slachtoffer 41] en/of de andere meisjes zijn (allen) bloot en/of bezig zich af te drogen en/of aan te kleden en/of waarbij de vagina en/of schaamstreek, in elk geval het blote lichaam van die [slachtoffer 41], zichtbaar is/zijn; terwijl hij, verdachte, van vorenstaand(e) misdrijf/misdrijven een beroep en/of gewoonte heeft gemaakt. [art. 240b van het Wetboek van Strafrecht]. Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij in of omstreeks de periode van 1 april 2008 tot en met 8 juni 2009 te Vlijmen, in elk geval in het arrondissement 's-Hertogenbosch, gebruik makende van een technisch hulpmiddel, te weten (film)camera, waarvan de aanwezigheid niet op duidelijke wijze kenbaar was gemaakt, opzettelijk en wederrechtelijk van een persoon, te weten [slachtoffer 41], geboren [geboortedatum] 1998), aanwezig in een woning of op een andere niet voor het publiek toegankelijke plaats, in (de kleedkamer van) een zwembad, een afbeelding en/of een filmopname heeft vervaardigd; [artikel 139f Wetboek van Strafrecht] 45. Ten aanzien van de slachtoffers: - [slachtoffer 42];

delictproces-verbaal 03-017

- [slachtoffer 43];

delictproces-verbaal 03.019

- [slachtoffer 44];

delictproces-verbaal 03.033

- [slachtoffer 45];

delictproces-verbaal 03.051

- [slachtoffer 46];

delictproces-verbaal 03.052

- [slachtoffer 47]; - [slachtoffer 48]; - [slachtoffer 49]; - [slachtoffer 50];

delictproces-verbaal 03.055 delictproces-verbaal 03.060 delictproces-verbaal 03.067 delictproces-verbaal 03.071

- [slachtoffer 51];

delictproces-verbaal 03.073

- [slachtoffer 52];

delictproces-verbaal 03.074

- [slachtoffer 53];

delictproces-verbaal 03.075

- [slachtoffer 54];

delictproces-verbaal 03.076

- [slachtoffer 55];

delictproces-verbaal 03.081

- [slachtoffer 56];

delictproces-verbaal 03.082

- [slachtoffer 57];

delictproces-verbaal 03.088

58


- [slachtoffer 58];

delictproces-verbaal 04.010

hij (op een of meer tijdstip(pen)) in of omstreeks de periode van 1 oktober 2002 tot en met 8 juni 2009 te 's-Hertogenbosch en/of Sint Michielsgestel en/of Vlijmen en/of Vught, in elk geval in Nederland, één of meermalen een afbeelding en/of een gegevensdrager (een of meer harddisk(s) van (een) computer(s)) en/of (computer)bestanden en/of (een) diskette(s) en/of dvd('s) en/of cd-rom(s) en/of videoband(en)), bevattende één of meerdere afbeelding(en) van (een) seksuele gedraging(en), bij welke vorenbedoelde afbeelding(en) (telkens) een of meer perso(o)n(en) die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had(den) bereikt, was/waren betrokken en/of schijnbaar was/waren betrokken, (telkens) heeft verspreid en/of vervaardigd en/of openlijk tentoongesteld en/of ingevoerd en/of doorgevoerd en/of uitgevoerd en/of in bezit heeft gehad, te weten (digitale) afbeeldingen/foto's/films van een of meer (naakte en/of deels naakte) perso(o)n(en) die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet hadden bereikt en die (een) seksuele gedraging(en) met zichzelf en/of een of meer andere perso(o)n(en) verrichten en/of laten verrichten, en/of die op zodanige wijze poseren en/of zijn afgebeeld, dat hun (ontblote) geslachtsdelen nadrukkelijk en/of uitdagend in beeld zijn gebracht, en/of die op zodanige wijze poseren en/of zijn afgebeeld, dat dit kennelijk (mede) is bedoeld om seksuele prikkeling op te wekken, en/of bestaande die seksuele gedraging(en) onder (zakelijk weergegeven) uit: - een afbeelding waarop een meisje, te weten [slachtoffer 42], geboren [geboortedatum] 2001) te zien is, die op een drijfplank in het zwembad ligt met haar benen gespreid en/of met een verschoven bikinibroekje en/of (waardoor) haar (geheel of gedeeltelijk) ontblote vagina en/of schaamstreek duidelijk zichtbaar is/zijn (bestand 102_098) en/of - een afbeelding waarop (een gedeelte van) een meisje, te weten [slachtoffer 43], geboren [geboortedatum] 2000) te zien is. [slachtoffer 43] ligt op haar rug in het water en heeft haar benen gespreid. Het badpak is bij het kruis zodanig verschoven dat de (geheel of gedeeltelijk) ontblote vagina en/of schaamstreek van die [slachtoffer 43] duidelijk zichtbaar is/zijn (bestand img.0020) en/of - een afbeelding waarop een meisje, te weten [slachtoffer 44] , geboren [geboortedatum] 2001) en/of verdachte onder water in een zwembad te zien zijn. Die [slachtoffer 44] houdt haar armen en benen gespreid. Verdachte omarmt die [slachtoffer 44] met zijn (linker)arm en/of met zijn (rechter)hand trekt hij, verdachte,het kruis van het badpak van die [slachtoffer 44] zodanig weg dat de (geheel of gedeeltelijk) ontblote vagina en/of schaamstreek van die [slachtoffer 44] duidelijk zichtbaar is/zijn (bestand img_0008) en/of - een afbeelding waarop een meisje, te weten [slachtoffer 45] ([slachtoffer 45], geboren op [geboortedatum] 2000) te zien is in het water waarbij zij wordt ondersteund door een man. Het bikinibroekje van die [slachtoffer 45] is zodanig verdraaid dat de (geheel of gedeeltelijk) ontblote vagina en/of schaamstreek van die [slachtoffer 45] duidelijk zichtbaar is/zijn (bestand 100_002) en/of - een afbeelding waarop een meisje, te weten [slachtoffer 46] ([slachtoffer 46], geboren op [geboortedatum] 1999) te zien is die op haar rug in het water van een zwembad ligt en/of waarbij het bikinibroekje zodanig verdraaid is dat de (geheel of gedeeltelijk)

59


ontblote vagina en/of schaamstreek van die [slachtoffer 46] duidelijk zichtbaar is/zijn (bestand 100_0011) en/of - een afbeelding waarop een meisje, te weten [slachtoffer 47] ([slachtoffer 47], geboren [geboortedatum] 1993) en/of verdachte te zien zijn. [slachtoffer 47] ligt op haar rug en met gespreide benen in het water van een zwembad en/of verdachte houdt haar vast. Het badpak van die [slachtoffer 47] is ter hoogte van haar vagina zodanig verschoven dat haar (geheel of gedeeltelijk) ontblote vagina en/of schaamstreek duidelijk zichtbaar is/zijn (bestand 741_4189) en/of - een filmopname waarop een meisje, te weten [slachtoffer 48] ([slachtoffer 48], geboren [geboortedatum] 1998) en/of een of meer andere meisjes te zien zijn in een kleedkamer. Die [slachtoffer 48] en/of de andere meisjes zijn (allen) bloot en/of bezig zich af te drogen en/of aan te kleden. Daarbij zijn vagina en/of schaamstreek en/of de borststreek van de meisjes duidelijk zichtbaar. (filmbestand 100_0343) en/of - een filmopname waarop een meisje, te weten [slachtoffer 49] ([slachtoffer 49], geboren [geboortedatum] 1998) in een kleedkamer te zien is. Die [slachtoffer 49] is geheel bloot en/of bezig zich af te drogen en/of aan te kleden en/of waarbij haar vagina en/of schaamstreek en/of billen (meermalen) zichtbaar is/zijn en/of waarbij ze haar been dusdanig optilt dat haar vagina en/of schaamstreek duidelijk zichtbaar is/zijn (filmbestand MVI_0513.AVI vanaf 1 min 10 sec) en/of - een afbeelding waarop een meisje, te weten [slachtoffer 50] ([slachtoffer 50], geboren [geboortedatum] 2002) onder water en/of in een zwembad te zien is. Die [slachtoffer 50] heeft haar benen gespreid en/of het kruis van het broekje is zodanig verdraaid zodat haar (geheel of gedeeltelijk) onblote vagina en/of schaamstreek duidelijk zichtbaar is/zijn (bestand 100_0024) en/of - een afbeelding waarop drie meisje waaronder [slachtoffer 51] ([slachtoffer 51], geboren [geboortedatum] 1995) en/of [slachtoffer 52] ([slachtoffer 52], geboren [geboortedatum] 1997) te zien zijn. De meisjes staan bloot onder de douche en/of waarbij [slachtoffer 52] en/of [slachtoffer 51] een poserende houding heeft/hebben aangenomen en/of waarbij (de voorzijde) van hun blote lichamen duidelijk zichtbaar zijn (bestand: opgenomen beeld 33) en/of - een afbeelding waarop een meisje, te weten [slachtoffer 53] ([slachtoffer 53], geboren [geboortedatum] 2000) en/of een man te zien zijn. [slachtoffer 53] ligt op haar rug en/of met gespreide benen in het water van een zwembad en/of wordt door de man vastgehouden. Het badpak van die [slachtoffer 53] is ter hoogte van haar vagina zodanig verschoven dat haar (geheel of gedeeltelijk) ontblote vagina en/of schaamstreek duidelijk zichtbaar is/zijn (bestand 742_4250) en/of - een afbeelding waarop (ondermeer) twee meisjes, te weten [slachtoffer 54] ([slachtoffer 54], geboren [geboortedatum] 2000) en/of [slachtoffer 53] ([slachtoffer 53], geboren [geboortedatum] 2000) te zien zijn. [slachtoffer 54] en/of [slachtoffer 53] staan beiden onder een douche en/of (de voorzijde van) hun blote lichamen zijn duidelijk zichtbaar (bestand: opgenomen beeld 6) en/of - een afbeelding waarop het bovenlichaam en/of (een deel van) de benen van een meisje te weten [slachtoffer 55] ([slachtoffer 55], geboren [geboortedatum] 2002) te zien zijn. Het kruis van haar zwembroekje is gedraaid, in elk geval is er ruimte tussen

60


haar lichaam en het zwembroekje, zodat haar (geheel of gedeeltelijk) ontblote vagina en/of schaamstreek duidelijk zichtbaar is/zijn (bestand 100_0037) en/of - een afbeelding waarop (een gedeelte van) een meisje, te weten [slachtoffer 56] ([slachtoffer 56], geboren [geboortedatum] 2001) en/of een man in het zwembad en/of onder water te zien zijn. De man houdt die [slachtoffer 56] vast bij de heup waarbij zijn duim op haar bovenbeen rust en/of zijn vingers op/bij de billen. Het bikinibroekje van die [slachtoffer 56] is bij het kruis zodanig verdraaid dat haar (geheel of gedeeltelijk) ontblote vagina en/of de schaamstreek duidelijk zichtbaar is/zijn (bestand 104_1143) en/of - een afbeelding waarop een meisje, te weten [slachtoffer 57] ([slachtoffer 57] geboren [geboortedatum] 2000) te zien is. Zij ligt op haar rug in het water en/of het kruis van het broekje van het meisje is zodanig gedraaid en/of verschoven dat haar (geheel of gedeeltelijk) ontblote vagina en/of schaamstreek duidelijk zichtbaar is/zijn (bestand 100_0030) en/of - een filmopname waarop een meisje, te weten [slachtoffer 58] ([slachtoffer 58], geboren [geboortedatum] 1992) in een kleedruimte te zien is. Zij is geheel bloot en/of is bezig zich af te drogen en/of aan te kleden en/of waarbij haar vagina en/of schaamstreek en/of billen en/of borsten (meermalen) duidelijk zichtbaar is/zijn (bestand IVD.mpg) terwijl hij, verdachte, van vorenstaand(e) misdrijf/misdrijven een beroep en/of gewoonte heeft gemaakt. Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad. 2. De formele voorvragen. 2.1. De geldigheid van de dagvaarding De raadsman heeft betoogd dat de dagvaarding ten aanzien van feit 27 partieel nietig dient te worden verklaard, omdat niet duidelijk zou zijn welke ontuchtige handelingen aan verdachte verweten worden. Dit verweer wordt door de rechtbank verworpen. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet de tekst van feit 27 aan de eisen die artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) stelt aan de tenlastelegging. Primair wordt verdachte de poging tot aanranding van en subsidiair de poging tot ontucht met [slachtoffer 24] verweten hetgeen te zien zou zijn op filmopname VIDEO 2.MPG – door die [slachtoffer 24] te naderen, haar bij haar oksels beet te pakken en daarbij aanstalten te maken om bij haar datgene te doen (optillen en haar langs zijn lichaam laten glijden) wat hij even tevoren bij haar zus had gedaan. Hieruit volgt dat naar het oordeel van de rechtbank de tenlastelegging voldoende duidelijk was en verdachte weet waartegen hij zich te verdedigen heeft. Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding ook overigens geldig is. 2.2. De bevoegdheid van de rechtbank De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen. 2.3. De ontvankelijkheid van de officier van justitie

61


De raadsman van verdachte heeft bij pleidooi aangevoerd dat de officier van justitie nietontvankelijk moet worden verklaard. Daartoe heeft hij onverkort de verweren gehandhaafd die hij ook al had gevoerd als preliminair verweer en ter zitting van 7 juni 2010. Volgens de raadsman heeft het Openbaar Ministerie zich niet magistratelijk opgesteld, maar de positie gekozen van aanklager namens de ouders. De officier van justitie is gaan zitten op de lijn van het publiek voor wie verdachte al is veroordeeld en heeft de presumptie van onschuld buiten werking gesteld. De rechtbank kan niet meer tot een vonnis komen dat (aanmerkelijk) afwijkt van de eis van de officier van justitie en toch draagkracht heeft in de samenleving. Voorts heeft de raadsman gewezen op de stellingname van de officier van justitie ten aanzien van het door verdachte en raadsman kunnen bekijken van de filmpjes en foto’s, genoemd in de tenlastelegging. Er is dan ook geen sprake van een eerlijk proces en de equality of arms. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de handelwijze en stellingname van het Openbaar Ministerie er niet toe geleid dat er geen sprake is van een eerlijk proces en de equality of arms. De rechtbank heeft al bij de eerste pro forma zitting aangegeven dat zij zich niet bevooroordeeld acht jegens verdachte en dat zij niet de presumptie van onschuld heeft verlaten. De rechtbank heeft ook zowel bij die eerste zitting als ter zitting van 7 juni 2010 benadrukt dat zij eerlijk en behoedzaam zal rechtspreken. Er is dan ook naar het oordeel van de rechtbank van meet af aan sprake geweest van een eerlijk proces. De behandeling van de strafzaak ter zitting heeft daar geen verandering in gebracht. Ook aan het beginsel van de equality of arms is naar het oordeel van de rechtbank voldaan. Met name wijst de rechtbank op haar eerdere beslissing dat de in de tenlastelegging genoemde films en foto’s worden aangemerkt als processtukken, dat het Openbaar Ministerie raadsman én verdachte ruimhartig de gelegenheid diende te geven deze beelden op het politiebureau te bekijken en ter plekke over die beelden te kunnen overleggen buiten aanwezigheid van een derde persoon. Op 7 juni 2010 heeft de rechtbank in die lijn ook nog beslist over het bekijken van het filmpje inzake feit 24. Mede gelet op deze beslissingen van de rechtbank is er steeds sprake geweest van een eerlijk proces en is voldaan aan het beginsel van de equality of arms. Ook overigens zijn er naar het oordeel van de rechtbank geen gronden gebleken voor niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie. De officier van justitie kan derhalve in zijn vervolging worden ontvangen. 2.4. De schorsing der vervolging Er zijn geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

3. Vrijspraakoverwegingen. 3.1. Ten aanzien van feit 27 De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte wordt verweten onder feit 27 primair en subsidiair, nu uit het dossier blijkt dat als opnamedatum van het betreffende filmpje 9 juni 2008 wordt genoemd. Deze datum ligt vóór de ten laste gelegde periode. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij ervan uit gaat dat hij destijds de data op zijn camera’s correct heeft ingesteld. Het is dan niet mogelijk dat de opname van latere datum is dan 9 juni 2008, omdat bij het bewerken en eventueel opnieuw opslaan van een bestand een nieuwe datum zal worden toegekend die ná de oorspronkelijke opnamedatum zal liggen en niet vóór die datum. Derhalve kan voor feit 27 primair en subsidiair reeds om die reden niet tot een bewezenverklaring gekomen worden.

62


3.2. Ten aanzien van (de pogingen tot) seksueel binnendringen 3.2.1. Poging seksueel binnendringen met de penis in de vagina/anus Onder feit 1 primair ([slachtoffer 1]), feit 3 primair ([slachtoffer 2]) en feit 16 primair ([slachtoffer 14]) is verdachte ten laste gelegd de poging tot seksueel binnendringen in de vagina en bij feit 3 ook in de anus. Ten laste gelegd is kort gezegd dat verdachte het voornemen had binnen te dringen en dat hij de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet heeft voltooid. Bewezen dient dus te worden dat verdachte dat voornemen had. Van een voornemen is sprake als zijn opzet was gericht op het binnendringen. Op z’n minst moet dan verdachte bewust de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat hij seksueel binnendrong in de vagina of anus. Dat hij die kans aanvaardde kan blijken uit wat hij daarover zelf heeft verklaard of uit zijn gedragingen. Het bewijs voor het opzet op het binnendringen kan in dit geval niet worden ontleend aan verklaringen van verdachte zelf. Hij heeft van meet af aan stellig ontkend dat zijn handelingen waren bedoeld om binnen te dringen of dat hij bewust de kans daarop aanvaardde. Verdachte maakte in het zwembad filmbeelden waarbij hij penetratie wilde suggereren. Later kon hij dan thuis die beelden bekijken en op zijn computer alsnog een penis in erectie monteren in de beelden. De verklaring van verdachte dat zijn opzet niet was gericht op het seksueel binnendringen, vindt steun in wat bij verdachte thuis is aangetroffen aan filmpjes en foto’s die door hem in zijn zwemschool zijn gemaakt: een enorme hoeveelheid beeldmateriaal waarbij in ieder geval ten aanzien van de ten laste gelegde feiten op geen enkele afbeelding of film een penis in erectie is te zien. Verdachte heeft daarbij gewezen op zijn erectiestoornis. Volgens het Openbaar Ministerie is op 65 foto’s die bij verdachte op zijn computer zijn aangetroffen alsnog een penis in erectie gemonteerd. Ook als verdachte zelf verklaart dat hij niet wilde binnendringen, dan nog kan die intentie blijken uit zijn feitelijke gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm. Volgens de officier van justitie blijkt hieruit de poging tot binnendringen. De rechtbank deelt dat standpunt niet. Verdachte heeft in de drie ten laste gelegde gevallen de penis tegen de schaamstreek/vulva of tegen/tussen de billen geplaatst/geduwd, maar die handelingen zijn niet strijdig met wat verdachte zelf heeft verklaard over de bedoeling die hij daarmee had: de suggestie wekken van penetratie. Bovendien was in alle drie de gevallen de penis slap. Een slappe penis houden of duwen tegen de vagina/schaamstreek of de billen is naar zijn uiterlijke verschijningsvorm geen gedrag dat gericht is op penetratie. Evenmin is komen vast te staan dat er sprake is van de voor het voorwaardelijk opzet vereiste aanmerkelijke kans op binnendringen. Ook op grond van het gedrag van verdachte naar zijn uiterlijke verschijningsvorm kan dus niet worden bewezen dat het (voorwaardelijk) opzet van verdachte was gericht op het seksueel binnendringen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de handelingen van verdachte niet zijn aan te merken als een begin van uitvoering, gericht op het voltooien van het delict, dus gericht op het seksueel binnendringen met zijn penis. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de onder feit 1 primair, 3 primair en 16 primair ten laste gelegde poging tot seksueel binnendringen met penis in de vagina en/of anus. 3.2.2. Poging seksueel binnendringen met de vingers Ook de onder feit 1 primair ([slachtoffer 1]) ten laste gelegde poging tot binnendringen met de vingers acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank verwijst hiertoe naar bovenstaande algemene overwegingen over voornemen, opzet en voorwaardelijk opzet. Ook ten aanzien van het binnendringen met de vingers geldt dat de handelingen van verdachte die op het filmpje te zien zijn, naar het oordeel van de rechtbank niet kunnen worden aangemerkt als naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op binnendringen, dat van een poging daartoe gesproken moet worden.

63


Verdachte heeft weliswaar zijn vingers in het bikinibroekje van [slachtoffer 1] gebracht, maar dit handelen biedt onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat dit gebeurde met de bedoeling uiteindelijk met zijn vingers in haar vagina binnen te dringen. Uit de beelden is dit opzet niet af te leiden, ook niet in voorwaardelijke vorm. Verdachte ontkent en op de beelden is niet zichtbaar hetgeen hem hier wordt verweten. In het proces-verbaal van de beschrijving van de beelden staat alleen dat verdachte “met zijn rechterhand de schaamstreek van het meisje aanraakt” (p. 1135). De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot seksueel binnendringen met de vingers in de vagina. 3.2.3. (Poging) seksueel binnendringen met tong in mond Ten aanzien van de onder 10 primair ([slachtoffer 8]) ten laste gelegde poging tot seksueel binnendringen met de tong in de mond overweegt de rechtbank als volgt, onder verwijzing naar wat hierboven ten aanzien van het binnendringen met de penis in de vagina/anus reeds in algemene zin is overwogen over voornemen, opzet en voorwaardelijk opzet. In het proces-verbaal van het filmpje waarop feit 10 betrekking heeft (p. 1869 e.v.), staat de volgende beschrijving van het filmpje. Verdachte laat [slachtoffer 8] het woord ‘lang’ zeggen. Hij gaat met zijn mond naar het gezicht van het meisje, waarna de monden elkaar raken. Verdachte houdt vervolgens zijn mond tegen de rechterzijde van het hoofd van het meisje. Even later houdt verdachte zijn geopende mond vlakbij en tegen het gezicht van het meisje en raakt hij tweemaal met zijn tong het gezicht van het meisje aan. Daarna geeft hij haar een kus op haar rechterwang en een kus op haar mond. Hij raakt met zijn tong de mond van het meisje aan, terwijl zij weer het woord ‘lang’ zegt. Bij het uitspreken van het woord ‘lang’ steekt ze haar tong uit. Als vervolgens ook verdachte het woord ‘lang’ zegt, komt hij met het puntje van zijn tong in de geopende mond van het meisje. Het meisje lacht en wendt haar gezicht van verdachte af. Verdachte zegt weer ‘lang’, waarna hij weer met zijn tong tegen de mond van het meisje komt. Even later houdt hij zijn geopende mond tegen het gezicht van [slachtoffer 8]. Hij steekt vervolgens meermalen zijn tong uit. Ze heeft haar mond open en steekt haar tong ver uit, waarna de tongen elkaar raken. Uit bovenstaande beschrijving van verdachtes handelingen blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet dat verdachte het opzet had met zijn tong bij [slachtoffer 8] binnen te dringen. Hij heeft weliswaar meermalen zijn tong in de richting van haar mond gebracht, maar bovenstaande beschrijving biedt onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat dit gebeurde met de bedoeling uiteindelijk zijn tong in haar mond te brengen. Naar zijn uiterlijke verschijningsvorm waren de gedragingen van verdachte erop gericht dat de tongen elkaar raakten en zijn tong en mond het gezicht van [slachtoffer 8] raakten. Dit wordt ook bevestigd door de verklaring van verdachte dat “het de bedoeling was dat we met de tongen tegen elkaar komen, de suggestie dat we elkaar zoenen” (p. 1885). Dat zijn opzet niet op seksueel binnendringen was gericht, kan mede worden opgemaakt uit het feit dat verdachte gemakkelijk zijn tong (verder) in de geopende mond van [slachtoffer 8] had kunnen steken, maar dit heeft nagelaten. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de onder feit 10 primair ten laste gelegde poging tot seksueel binnendringen met de tong in de mond. Ten aanzien van het onder feit 10 subsidiair ten laste gelegde seksueel binnendringen met de tong in de mond overweegt de rechtbank het volgende. Nu de rechtbank niet bewezen heeft verklaard dat er een begin van uitvoering, gericht op het binnendringen, heeft plaatsgevonden kan reeds daarom het voltooide delict niet bewezen worden. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder feit 10 subsidiair ten laste gelegde seksueel binnendringen met de tong in de mond. 3.2.4. Poging seksueel binnendringen met penis in mond

64


Ook de onder feit 18 primair ([slachtoffer 16]) ten laste gelegde poging tot binnendringen met de penis in de mond acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen. Zij overweegt daarbij het volgende, onder verwijzing naar haar algemene overwegingen over voornemen, opzet en voorwaardelijk opzet ten aanzien van het binnendringen met de penis in de vagina/anus. Blijkens het proces-verbaal van de beschrijving van filmpje MVI 0724.AVI is op dat filmpje onder meer het volgende te zien. Verdachte zit met ontblote penis op de bodem van het (ondiepe) zwembad, pakt het hoofd van [slachtoffer 16] - die op haar buik in het water ligt - met beide handen vast en duwt meermalen haar hoofd naar beneden, waarbij hij het gezicht van het meisje naar zijn penis toe beweegt. Op de film is te zien dat de slappe penis van verdachte de kin en de geopende mond van het kind raakt. Verdachte heeft steeds ontkend dat zijn opzet gericht was op binnendringen. Ook op basis van zijn gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm is voor de rechtbank niet komen vast te staan dat zijn (voorwaardelijk) opzet daarop was gericht. Verdachte duwde het hoofd van het meisje naar zijn penis en raakte met zijn penis haar kin en mond. Deze handelingen zijn niet strijdig met wat verdachte zelf heeft verklaard over de bedoeling die hij daarmee had: de suggestie wekken van penetratie. Blijkens het procesverbaal van het filmpje is alleen te zien dat de penis de mond raakte. Gelet hierop acht de rechtbank niet bewezen dat er sprake was van een begin van uitvoering, gericht op het voltooien van het delict, dus gericht op het binnendringen. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder feit 18 primair ten laste gelegde. Op grond van de voorgaande overwegingen zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het ten laste gelegde onder feit 1 primair ([slachtoffer 1]), 3 primair ([slachtoffer 2]), feit 10 primair en subsidiair ([slachtoffer 8]), feit 16 primair ([slachtoffer 14]) en feit 18 primair ([slachtoffer 16]). 4. Overwegingen ten aanzien van de dwang. 4.1. Wettelijk kader In titel XIV van boek II van Wetboek van Strafrecht (Sr) zijn de misdrijven tegen de zeden geregeld. De klassieke zedendelicten worden doorgaans in drie categorieÍn ingedeeld: 1. delicten gericht tegen de verdraagzaamheid (schennis van de eerbaarheid en pornografie); 2. delicten tegen het gestelde vertrouwen (strafbaarstelling van seksuele contacten met jeugdigen en afhankelijken) en 3. delicten tegen de persoonlijke vrijheid (zoals verkrachting en aanranding). Bij de wetsartikelen die tot de tweede categorie behoren gaat het om seksuele handelingen met een bewusteloze, onmachtige of gestoorde (artikelen 243 en 247 Sr), met een kind onder een bepaalde leeftijd (artikelen 244, 245, en ook weer 247 Sr) of een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige (artikel 249 Sr). In al deze gevallen is de wil van de te beschermen persoon niet relevant. Met andere woorden, niet van belang is of de te beschermen persoon besef had dat er seksuele (ontuchtige) handelingen met hem of haar werden gepleegd, en ook niet of hij of zij die handelingen wilde of niet. De wetgever heeft beoogd die persoon in de wetsbepaling te beschermen – soms tegen zichzelf – vanuit de gedachte dat zij bescherming behoeven en om die reden zijn alle seksuele handelingen met die personen strafbaar gesteld. Bij de wetsartikelen uit de derde categorie, waartoe art. 242 Sr (verkrachting) en art. 246 Sr (aanranding) behoren, is dat niet het geval. In deze categorie delicten is de gelijkwaardigheid en de wilsvrijheid uitgangspunt, maar worden deze door (bedreiging

65


met) geweld of (bedreiging met) andere feitelijkheden met voeten getreden. Met andere woorden, de wil wordt door de uitgeoefende dwang gebroken, de gedwongene capituleert voor de dwang en duldt of pleegt dan tegen zijn of haar wil de seksuele handelingen. Het Openbaar Ministerie heeft in haar tenlastelegging ervoor gekozen om bij 29 van de 45 feiten die verdachte worden ten laste gelegd aanranding (art. 246 Sr) en (meer/meest) subsidiair ontucht (art. 247 Sr) ten laste te leggen. In één geval wordt de poging tot aanranding en subsidiair de poging tot het plegen van ontucht ten laste gelegd. Feiten ex artikel 249 Sr zijn niet ten laste gelegd. Artikelen 246 en 247 Sr luiden, voor zover hier van belang, als volgt: Artikel 246 Sr: Hij die door geweld of een andere feitelijkheid of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid iemand dwingt tot het plegen of dulden van ontuchtige handelingen, wordt, als schuldig aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of geldboete van de vijfde categorie. Artikel 247 Sr: Hij die met iemand van wie hij weet dat hij (…) aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens lijdt dat hij niet of onvolkomen in staat is zijn wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken (…) of met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen pleegt of (…) wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vierde categorie. Verdachte heeft – in hoofdlijnen – de ontuchtige handelingen die hem steeds (meer/meest) subsidiair worden ten laste gelegd, bekend en de dwang ontkend. Gelet op de wijze waarop de dagvaarding is ingericht waarbij eerst artikel 246 Sr is ten laste gelegd en dan pas artikel 247 Sr, dient de rechtbank steeds allereerst de vraag te beantwoorden of de in dat wetsartikel 246 Sr bedoelde dwang wettig en overtuigend is bewezen. 4.2. Dwangvereisten De rechtbank zal bij de beoordeling of er sprake is van dwang uitgaan van het navolgend toetsingskader. A. Noodzakelijke voorwaarde voor de dwang in de zin van artikel 246 Sr is de onvrijwilligheid. Daarbij gaat het om de ten tijde van de ontuchtige handelingen door het slachtoffer besefte onvrijwilligheid. Dwang moet als dwang worden ervaren en wel op het moment van handelen zelf. Hieruit volgt dat van onvrijwilligheid geen sprake kan zijn als het meisje de ontuchtige handelingen op dat moment niet heeft gemerkt. Wie niets heeft gemerkt, kan ook niet zijn gedwongen. Ook niet als het slachtoffer, pas achteraf kennis nemend van die ontuchtige handelingen, verklaart deze niet te hebben gewild. Daarnaast is vereist dat de onvrijwilligheid gericht was op de ontuchtige handelingen. Het slachtoffer moet de seksuele handelingen (de ontucht) niet gewild hebben. B. Tweede voorwaarde om van dwang in de zin van artikel 246 Sr te kunnen spreken is de onvermijdelijkheid. Daarvan is sprake als het slachtoffer redelijkerwijs niets anders kon doen dan de handelingen te dulden en zij zich niet of alleen heel moeilijk aan de situatie kon onttrekken. Dwangmiddelen moeten van een voldoende kaliber zijn om van dwang te kunnen spreken. C. Derde voorwaarde voor de dwang is de opzet van verdachte op de dwang. Van dwingen kan slechts sprake zijn als verdachte opzettelijk heeft veroorzaakt dat het slachtoffer de ontuchtige handelingen tegen haar wil heeft ondergaan. Ook bij voorwaardelijk opzet, waarbij verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard

66


dat het slachtoffer de handelingen tegen haar wil ondergaat, is er sprake van opzet op de dwang. 4.3. Dwangmiddelen Artikel 246 Sr noemt als dwangmiddelen niet alleen geweld en bedreiging met geweld, maar ook (bedreiging met) ‘andere feitelijkheden’. Een voorbeeld van zo’n feitelijkheid is psychisch of fysiek overwicht. Volgens vaste jurisprudentie kan het bestaan van dwang echter niet enkel worden afgeleid uit het bestaan van een afhankelijkheidsrelatie en daarmee verband houdend psychisch overwicht. Zo’n afhankelijkheidsrelatie en psychisch overwicht zegt iets over de beïnvloedbaarheid, maar zegt op zichzelf niets over de mate waarin het slachtoffer onvrijwillig handelt. Wil men daarover meer duidelijkheid krijgen dan moet worden gekeken naar factoren die binnen die afhankelijkheidsrelatie eenduidig wijzen op onvrijwilligheid. Uit de gebezigde bewijsmiddelen zal duidelijk moeten blijken dat deze door het slachtoffer op het moment van handelen van de verdachte als dwingend zijn ervaren. 4.4. Te beantwoorden vragen Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank bij de beoordeling van de ten laste gelegde dwang ten aanzien van elk slachtoffer de volgende vragen moet beantwoorden: 1. is voldaan aan het vereiste dat het meisje op dat moment heeft beseft dat bij haar ontuchtige handelingen werden verricht ? Zo ja, 2. is voldaan aan het vereiste dat het meisje deze ontuchtige handelingen van verdachte op dat moment niet gewild heeft? Met andere woorden, was er op dat moment sprake van door het meisje besefte onvrijwilligheid? Zo ja, 3. is voldaan aan het vereiste dat het onvermijdelijk was dat zij de ontuchtige handelingen toeliet? 4.5. De beoordeling van de ten laste gelegde aanrandingen Dat iets tegen de wil was kan onder meer blijken uit de verklaring van verdachte, de verklaring van het slachtoffer of uit de door verdachte gemaakte foto- en filmbeelden. Verdachte heeft steeds stellig ontkend dat hij de meisjes heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen. Wat deze strafzaak zo complex en zo bijzonder maakt is, dat de meeste slachtoffers tijdens het opsporingsonderzoek niet zijn gehoord door de politie. Dat hield bij een aantal slachtoffers verband met hun jonge leeftijd en hun ontwikkelingsniveau, al dan niet in combinatie met een verstandelijke beperking. Ook zijn sommige slachtoffers niet gehoord door de politie omdat de ouders dat niet wilden. In haar requisitoir heeft de officier van justitie bij een aantal feiten (feit 7, 8, 9, 21, 35, 38, 40 en 41) verwezen naar passages uit de slachtofferverklaringen en de toelichting bij vorderingen van benadeelde partijen en deze passages als bewijsmiddel gebruikt ten aanzien van onder meer de dwang. Uit deze verklaringen zou de destijds ervaren dwang blijken, aldus de officier van justitie. De raadsman heeft het gebruik van de slachtofferverklaringen en vorderingen benadeelde partij als bewijsmiddel betwist. De rechtbank overweegt hierover als volgt. De schriftelijke slachtofferverklaring is bedoeld om aan te geven welke gevolgen het delict voor het slachtoffer heeft gehad en is niet bedoeld om als getuigenverklaring en daarmee als bewijsmiddel in te brengen in het strafproces. Door deze verklaringen toch voor het bewijs te bezigen, worden zij naar het oordeel van de rechtbank oneigenlijk gebruikt. Om die reden zal de rechtbank deze schriftelijke slachtofferverklaringen van het bewijs uitsluiten.

67


De rechtbank vindt steun voor dat oordeel in de Aanwijzing spreekrecht en schriftelijke slachtofferverklaring van het Openbaar Ministerie (Stcrt. 23-12-2004, nr. 248, laatstelijk verlengd tot en met 31-12-2010), waarin hierover het volgende is opgemerkt. “In de wet is een eigenstandige positie voor het slachtoffer neergelegd. Dat betekent dat het slachtoffer niet als getuige wordt beëdigd en uitsluitend als slachtoffer wordt gehoord over de gevolgen van het strafbaar feit. Deze verklaring kan niet als bewijsmiddel worden gebezigd, maar kan een rol spelen bij de beslissing over de strafoplegging. Wanneer het slachtoffer wel als getuige zou optreden en zou worden beëdigd, kan hij worden blootgesteld aan het ondervragingsrecht van het openbaar ministerie en de verdediging, hetgeen mogelijk nadelige consequenties voor het slachtoffer zou hebben. (…) Het Openbaar Ministerie hanteert bij het aanbieden van een schriftelijke slachtofferverklaring dezelfde criteria als die gelden voor het spreekrecht (art. 302 Sv). (…) De medewerker van Slachtofferhulp Nederland draagt er zorg voor dat de verklaring niet verder reikt dan de gevolgen van het delict.” Het Openbaar Ministerie handelt derhalve in strijd met zijn eigen beleidsregels door de schriftelijke slachtofferverklaring als bewijsmiddel te bezigen. De rechtbank zal in de lijn van deze beleidsregels voormelde verklaringen niet als bewijsmiddel gebruiken. Hetzelfde geldt voor de toelichting bij de civiele vordering van de benadeelde partij, zoals deze is verwoord op het voegingsformulier of in de mondelinge toelichting ter zitting. Deze toelichting is bedoeld om de geleden schade als gevolg van het delict te onderbouwen. De benadeelde of diens gemachtigde spreekt nadrukkelijk niet als getuige in de strafzaak, maar als benadeelde in het kader van de civiele vordering. Om die reden past het bezigen van de toelichting bij die civiele vordering als bewijsmiddel in een strafzaak niet in de systematiek van het strafrechtelijk bewijsstelsel. De rechtbank zal ook deze toelichting niet als bewijsmiddel gebruiken. De rechtbank komt derhalve niet toe aan het door de raadsman voorwaardelijk gedane verzoek tot het horen van de slachtoffers die een schriftelijke slachtofferverklaring dan wel een vordering benadeelde partij hebben ingediend. Wel bevinden zich onder de processtukken, in vrijwel alle zaken, verklaringen van de ouders (of één van de ouders) die ten overstaan van de politie zijn afgelegd. Zij hebben in die verklaringen verteld over onder meer het functioneren van hun dochter, of er al dan niet sprake was van beperkingen, hoe de zwemlessen verliepen, wat hun ervaringen waren met verdachte, hoe hun dochter reageerde op het nieuws dat verdachte was opgepakt en wat hun dochter over handelingen van verdachte met haarzelf heeft verklaard. Uit deze verklaringen van de ouders ten overstaan van de politie valt met betrekking tot de vermeende dwang ten aanzien van de specifiek ten laste gelegde feiten niets af te leiden. Een aantal meisjes heeft wel tegenover ouders verklaard dat ze het in het algemeen gesproken bijvoorbeeld vervelend vonden dat ze naakt met verdachte onder de douche stonden en dat hij hen aanraakte, maar uit het eindproces-verbaal kan niet worden opgemaakt dat zij in het specifieke geval van het ten laste gelegde feit waren gedwongen de ten laste gelegde ontuchtige handeling(en) te dulden. Daarnaast is er een groep slachtoffers die ten overstaan van de politie wel zelf verklaard heeft over hun ervaringen met verdachte. Het zijn voornamelijk meisjes die als vrijwilligster bij verdachte werkzaam waren om hem bij de zwemlessen te assisteren. Ook uit deze verklaringen kan niet worden opgemaakt dat deze meisjes gedwongen waren de ten laste gelegde ontuchtige handeling(en) te ondergaan, dus ook aan deze verklaringen van de meisjes zelf kan geen direct bewijs voor de aanranding worden ontleend. De vraag of verdachte dwang heeft gebruikt bij het plegen van de ontuchtige handelingen, kan mogelijkerwijs uit de (beschrijving van) de filmbeelden volgen. Immers, ervaren dwang kan ook uit woord of gebaar worden afgeleid.

68


4.5.1. Filmbeelden zonder reactie Ten aanzien van een aantal ten laste gelegde feiten is op de filmbeelden, blijkens de beschrijvingen daarvan in de betreffende processen-verbaal, niet te zien dat het meisje een reactie geeft op het ontuchtige handelen van verdachte. In deze gevallen, te weten bij de feiten 3, 8, 10, 13, 15, 22, 23, 25, 35, 36, 38, 39 en 40 kan niet worden gesproken van dwang, omdat uit de filmbeelden niet blijkt dat het betreffende meisje beseft heeft dat bij haar ontuchtige handelingen werden verricht, dan wel omdat de filmbeelden geen aanwijzingen geven van door het meisje besefte onvrijwilligheid. Ten aanzien van deze feiten zal de rechtbank verdachte vrijspreken van de ten laste gelegde aanranding, omdat het wettig en overtuigend bewijs ten aanzien van de dwang ontbreekt. De (meer/meest) subsidiair ten laste gelegde ontucht (artikel 247 Sr) acht de rechtbank wel bewezen, zoals hierna wordt overwogen. Met deze meisjes is door verdachte wel ontucht gepleegd, maar zij zijn niet aangerand. 4.5.2. Filmbeelden met reactie Dan zijn er beschrijvingen van filmbeelden waarop mogelijk wel een reactie van het meisje te zien is. 4.5.2 a. in het water De rechtbank zal allereerst de beelden bespreken waarop is te zien dat verdachte in het water bij een meisje ontuchtige handelingen pleegt en waarop volgens de beschrijvingen van de filmbeelden een reactie van het meisje is te zien, die erop zou kunnen duiden dat zij de ontucht merkt en niet wil. Het gaat hier bijvoorbeeld om het vastpakken of optrekken van een zwembroekje, het vastpakken van de hand verdachte, het zwemmen of reiken naar de badrand, het slaken van een kreet(je), het maken van zwembewegingen van de verdachte weg of het maken van trappelende bewegingen. Kan uit deze handelingen met redelijke zekerheid worden afgeleid dat het slachtoffer heeft beseft dat aan haar ontuchtige handelingen werden opgedrongen (de eerste vraag)? Naar het oordeel van de rechtbank bevatten de beschrijvingen van de beelden daarvoor onvoldoende aanknopingspunten. Op de beelden zien we meisjes in het zwembad tijdens zwemles, een situatie waarbij lichamelijk contact met verdachte als zwemleraar niet ongewoon was, zeker nu het ging om kinderen met verstandelijke en motorische beperkingen die vaak niet of nauwelijks konden zwemmen en ook om die reden steun kunnen zoeken bij een badrand of een persoon. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de waargenomen reacties van de meisjes in de context van de zwemles voor meerdere uitleg vatbaar en te weinig eenduidig om daaruit de besefte onvrijwilligheid ten aanzien van de gepleegde ontuchtige handelingen af te kunnen leiden. Dit geldt voor de feiten 1, 5, 6, 9, 12, 14, 16, 17, 18, 28, 33, 34. Ook ten aanzien van deze feiten zal de rechtbank verdachte vrijspreken van de ten laste gelegde aanranding, omdat het wettig en overtuigend bewijs ten aanzien van de dwang ontbreekt. De (meer) subsidiair ten laste gelegde ontucht (artikel 247 Sr) acht de rechtbank wel bewezen, zoals hierna wordt overwogen. Ook met deze meisjes is door verdachte wel ontucht gepleegd, maar zij zijn niet aangerand. 4.5.2.b. in de douche/kleedruimte Tot slot de ontuchtige handelingen die in de douche/kleedruimte van het zwembad plaatsvonden. Het gaat hier veelal om wat oudere vrijwilligsters, die na de zwemlessen de douche of kleedruimte met verdachte deelden. Deze kinderen wisten niet beter dan dat het samen met verdachte naakt douchen erbij hoorde. Grootste gemene deler in de beschrijvingen van de door verdachte heimelijk gemaakte filmbeelden is, dat hij met de meisjes naakt onder de douche stond, dat hij ze ‘hielp’ bij het wassen van hun haren, dat hij ‘spelenderwijs’ meisjes tegen zich aantrok om hun lichaamslengte ten opzichte van zijn lengte ‘te meten’ of dat hij hen optilde om hun gewicht ‘te meten’. Ook kwam het voor dat hij de meisjes een handstand liet doen. Zoals hiervoor al is overwogen en aangeduid (ten aanzien van de feiten 36, 38, 39 en

69


40) is uit de beschrijving van een aantal van die heimelijk gemaakte filmbeelden in de douche of kleedruimte niet op te maken dat het betreffende meisje een reactie geeft. Soms merkten de meisjes de ontuchtige handelingen niet, bijvoorbeeld omdat verdachte achter hen stond of omdat ze op zijn verzoek hun ogen hadden dichtgedaan bij bijvoorbeeld het wassen of uitspoelen van de haren. Soms ook valt uit de beschrijvingen van de beelden niet op te maken dat ze zichtbaar niet waren gediend van zijn handelingen. In die gevallen kan de dwang, bij gebrek aan andere aanknopingspunten, niet worden bewezen. Bij feit 41 ([slachtoffer 38]) maakt de rechtbank uit de beschrijving van de filmbeelden op dat het betreffende meisje wel een reactie (in lichaamstaal) geeft die er op zou kunnen duiden dat zij de ontucht merkt en niet wil. Volgens de beschrijving van het filmpje tilt verdachte haar op en houdt hij haar lichaam tegen zijn lichaam. Ze houdt daarbij haar rug gekromd en haar armen naar achteren. Zelf raakt ze verdachte niet aan met haar handen. De vraag is of hiermee is voldaan aan het vereiste van besefte onvrijwilligheid. Blijkens de aangifte van haar moeder heeft ze tegen haar moeder verteld dat hij nooit iets met haar heeft gedaan. Tegen de politie heeft [slachtoffer 38] verklaard dat ze niet “echt iets kon bedenken over wanneer er iets gebeurd zou moeten/kunnen zijn”. Gelet hierop is de rechtbank onvoldoende gebleken dat is voldaan aan het vereiste van besefte onvrijwilligheid. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de primair ten laste gelegde aanranding. De subsidiair ten laste gelegde ontucht acht de rechtbank wel bewezen, zoals hierna wordt overwogen. Een en ander ligt anders bij de feiten 20, 24 en 37. Feit 20 ([slachtoffer 18]) Uit de beschrijving van de filmbeelden van feit 20 volgt dat het meisje en verdachte in één doucheruimte zijn. Verdachte spoort haar aan om haar zwemkleding uit te trekken en goed uit te spoelen. Het meisje doet dit en even later ‘helpt’ verdachte het meisje met het uittrekken van haar bikini-hesje waarbij hij met zijn penis heel dicht in de buurt van haar linkerheup komt. Het meisje kijkt naar beneden in de richting van zijn penis en stapt vervolgens opzij. Weer later is te zien dat verdachte bij het uitspoelen van haar haren door zijn knieën zakt waardoor zijn slappe penis ter hoogte van haar schaamstreek komt. Een moment later komt zijn penis tegen haar linkerbovenbeen aan waarna het meisje meteen daarop een stapje achteruit doet. Ook is te zien dat later verdachtes penis de billen van het meisje raakt waarna zij haar rug extreem holt. Tot slot is te zien dat het meisje, op het moment dat verdachte haar tegen zich aandrukt om haar lengte ten opzichte van zijn lichaam te ‘meten’, haar armen en handen intrekt. Naar het oordeel van de rechtbank komt uit bovenbeschreven lichaamstaal voldoende tot uitdrukking, dat het meisje op dat moment beseft heeft dat bij haar ontuchtige handelingen werden verricht en ook dat zij deze ontuchtige handelingen van verdachte op dat moment niet gewild heeft. De vraag of het onvermijdelijk was dat zij de ontuchtige handelingen toeliet, beantwoordt de rechtbank eveneens bevestigend. Van dit jonge meisje kon niet anders worden verwacht dan de handelingen van verdachte te dulden, omdat verdachte in zijn hoedanigheid van zwemleraar en als volwassene een fysiek en psychisch overwicht had over haar en haar in de doucheruimte vastpakte en tegen zich aandrukte. Tot slot heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank (op zijn minst voorwaardelijk) opzet gehad op de dwang. Verdachte wist of kon weten dat hij de ontuchtige handelingen pleegde tegen de wil van [slachtoffer 18]. Niet voor niets heeft hij naar eigen zeggen steeds zo proberen te handelen dat het betrokken meisje die handelingen niet zou merken. Bovendien had hij als zwemleraar en volwassene een fysiek en psychisch overwicht over [slachtoffer 18] en kon zij zich moeilijk kon onttrekken aan de door hem verrichte handelingen. Gelet hierop acht de rechtbank het opzet bewezen in voorwaardelijke zin:

70


verdachte heeft bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij het meisje dwong de ontuchtige handelingen te dulden. Feit 24 ([slachtoffer 21) Een zelfde redenering volgt de rechtbank bij feit 24. Het meisje is niet door de politie gehoord. Het gaat hier om een meisje van destijds 12 jaar (als de datum bij dit filmbeeld als uitgangspunt wordt genomen) met een forse verstandelijke beperking en daarnaast een stoornis in het autistisch spectrum, dat van verdachte privé-zwemles had gekregen en hem soms als vrijwilligster had meegeholpen. Uit de beschrijving van de ten laste gelegde film blijkt dat op het moment dat verdachte het meisje met zijn handen begint in te zepen ter hoogte van haar borsten en het meisje tegen zich probeert aan te trekken, het meisje verdachte wegduwt tegen zijn borst en “Nooouuu” zegt. Verdachte houdt haar dan nog even vast, beweegt zijn borstkas heen en weer tegen haar naakte bovenlichaam, lacht, laat haar los, maar blijft dicht in haar buurt staan. Vervolgens gaat hij achter haar staan en begint de rug van het meisje in te zepen. Te zien is dat het meisje met haar lichaam afwerend reageert en te horen is dat ze: “Nouhouuuu!” roept. Het meisje zegt vervolgens: “Jij bent echt erg”. Als verdachte vraagt: “Ik erg? Hoezo?”, antwoordt het meisje: “Gewoon. Daar heb ik geen zin in”. Verdachte reageert daar niet op en blijft over haar schouders wrijven. Het meisje zegt: “Nou!!” en draait weg van verdachte. Uit de filmbeelden volgt expliciet, in woord en gebaar, dat het meisje de ontuchtige handelingen heeft beseft en niet heeft gewild, waarna verdachte toch door ging. Ook de derde vraag (die van de onvermijdelijkheid) evenals de vraag of bij verdachte opzet op de dwang bestond, wordt wederom, zoals bij feit 20 is overwogen, positief beantwoord. Verdachte wist of kon weten dat hij de ontuchtige handelingen pleegde tegen de wil van [slachtoffer 21]. Niet voor niets heeft hij naar eigen zeggen steeds zo proberen te handelen dat het betrokken meisje die handelingen niet zou merken. Bovendien had hij als zwemleraar en volwassene een fysiek en psychisch overwicht op [slachtoffer 21]en kon zij zich moeilijk onttrekken aan de door hem verrichte handelingen. Gelet hierop acht de rechtbank het opzet bewezen in voorwaardelijke zin: verdachte heeft bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij het meisje dwong de ontuchtige handelingen te dulden. Feit 37 [slachtoffer 34]. In het proces-verbaal van het betreffende filmpje is te lezen dat verdachte en twee meisjes (de meisjes van feit 37 en 38, [slachtoffer 34] en [slachtoffer 35]) naakt onder de douche staan. Verdachte wast bij [slachtoffer 34] de schouders en de bovenzijde van haar borstjes. Vervolgens omarmt hij [slachtoffer 34] met beide armen ter hoogte van haar schouders en hoofd en trekt hij haar bovenlichaam tegen zijn naakte lijf aan. [slachtoffer 34] houdt haar rechterarm met gebalde vuist langs haar benen en houdt haar onderlichaam van het lichaam van verdachte af. Daarna gaat verdachte haar schouders en rug wassen. Enkele minuten later begint verdachte boven de vagina van [slachtoffer 34] een stukje huid te wassen. Weer enkele minuten later staat verdachte recht voor [slachtoffer 34]. Verdachte zakt door zijn knieën en brengt zijn penis ter hoogte van de vagina van [slachtoffer 34]. Hij kantelt zijn bekken en brengt zijn slappe penis heel even tegen de schaamstreek van [slachtoffer 34]. Zij stapt achteruit van verdachte weg en gaat achter [slachtoffer 35]staan. Nadat [slachtoffer 35] een handstand heeft gedaan, vraagt verdachte [slachtoffer 34] of haar dat ook lukt. Bij een tweede poging daartoe, waarbij de billen, anus en vagina goed in beeld zijn, vangt hij haar benen op. Hij doet een poging de benen van [slachtoffer 34] te spreiden, maar ze laat haar benen direct terug vallen op de grond, aldus de verbalisant.

71


Uit bovenstaande beschrijving van de filmbeelden blijkt naar het oordeel van de rechtbank onomstotelijk dat [slachtoffer 34] merkt dat verdachte haar bovenlichaam tegen zijn naakte lijf trok en blijkt afdoende dat zij heeft gemerkt dat verdachte zijn penis tegen haar schaamstreek heeft gebracht. Dat een en ander tegen haar wil was, blijkt ten aanzien van het eerstgenoemde uit het feit dat zij haar gebalde vuist langs haar benen houdt en haar onderlichaam van verdachte afhoudt, wanneer hij haar tegen zijn lijf trekt en ten aanzien van het tweede genoemde uit het feit dat zij achteruit van verdachte vandaan stapt wanneer hij zijn penis tegen haar schaamstreek heeft gebracht. Verdachte handelde daarbij zo onverwachts, dat zij geen gelegenheid had zich aan zijn handelen te onttrekken. De opzet op de dwang acht de rechtbank bewezen op dezelfde gronden als hierboven reeds zijn aangevoerd bij feit 20 en 24. Ten aanzien van de overige ten laste gelegde handelingen (wassen en de handstand laten doen) wordt naar het oordeel van de rechtbank niet voldaan aan het vereiste van de besefte onvrijwilligheid. Bij het wassen en de handstand blijkt uit de beschrijving van het filmpje niet dat [slachtoffer 34] op dat moment dat niet wilde. De rechtbank acht dan ook alleen de dwang bewezen ten aanzien van het tegen zich aantrekken van die [slachtoffer 34] en het brengen van verdachtes penis tegen de schaamstreek van [slachtoffer 34]. Op grond van de voorgaande overwegingen zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het ten laste gelegde onder feit 1 subsidiair ([slachtoffer 1]), feit 3 subsidiair ([slachtoffer 2]), feit 5 primair ([slachtoffer 4]), feit 6 primair ([slachtoffer 5]), feit 8 primair ([slachtoffer 6]), feit 9 primair ([slachtoffer 7]), feit 10 meer subsidiair ([slachtoffer 8]), feit 12 primair ([slachtoffer 10]), feit 13 primair ([slachtoffer 11]), feit 14 primair ([slachtoffer 12]), feit 15 primair ([slachtoffer 13]), feit 16 subsidiair ([slachtoffer 14]), feit 17 primair ([slachtoffer 15]), feit 18 subsidiair ([slachtoffer 16]), feit 22 primair ([slachtoffer 20]), feit 23 primair ([slachtoffer 15]), feit 25 primair ([slachtoffer 22]), feit 28 primair ([slachtoffer 25]), feit 33 primair ([slachtoffer 30]), feit 34 primair ([slachtoffer 31].), feit 35 primair ([slachtoffer 32]), feit 36 primair ([slachtoffer 33]), feit 38 primair ([slachtoffer 35]), feit 39 primair ([slachtoffer 36]), feit 40 primair ([slachtoffer 37]) en feit 41 primair ([slachtoffer 38]). Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank hetgeen onder 20 primair ([slachtoffer 18]), 24 primair ([slachtoffer 21]) en 37 primair ([slachtoffer 34]) is ten laste gelegd wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank wil benadrukken dat uit het feit dat verdachte in een aantal gevallen is vrijgesproken van aanranding, op geen enkele manier kan worden afgeleid dat de betreffende kinderen op enigerlei wijze een aandeel hebben gehad in en verantwoordelijkheid dragen voor hetgeen gebeurd is. Het tegendeel is het geval, zoals ook verdachte zelf ter terechtzitting heeft aangegeven. 5. Overwegingen inzake de bewezen verklaarde ontuchtige handelingen. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen, zoals hem wordt verweten onder feit 1 meer subsidiair ([slachtoffer 1]), feit 2 ([slachtoffer 1]), feit 3 meer subsidiair ([slachtoffer 2]) , feit 4 ([slachtoffer 3]), feit 5 subsidiair ([slachtoffer 4]), feit 6 subsidiair ([slachtoffer 5]), feit 7 ([slachtoffer 5]), feit 8 subsidiair ([slachtoffer 6]), feit 9 subsidiair ([slachtoffer 7]), feit 10 meest subsidiair ([slachtoffer 8]), feit 11 ([slachtoffer 9]), feit 12 subsidiair ([slachtoffer 10]), feit 13 subsidiair ([slachtoffer 11]), feit 14 subsidiair ([slachtoffer 12]), feit 15 subsidiair ([slachtoffer 13]), feit 16 meer subsidiair ([slachtoffer 14]), feit 17 subsidiair ([slachtoffer 15]), feit 18 meer subsidiair ([slachtoffer 16]), feit 19 ([slachtoffer 17]), feit 21 ([slachtoffer 19]), feit 22 subsidiair ([slachtoffer 20]), feit 23 subsidiair ([slachtoffer 15]), feit 25 subsidiair ([slachtoffer 22]), feit 26 ([slachtoffer 23]), feit 28 subsidiair ([slachtoffer 25]), feit 29 ([slachtoffer

72


26]), feit 30 ([slachtoffer 27]), feit 31 ([slachtoffer 28]), feit 32 ([slachtoffer 29]), feit 33 subsidiair ([slachtoffer 30]), feit 34 subsidiair ([slachtoffer 31]), feit 35 subsidiair ([slachtoffer 32]), feit 36 subsidiair ([slachtoffer 33]), feit 38 subsidiair ([slachtoffer 35]), feit 39 subsidiair ([slachtoffer 36]), feit 40 subsidiair ([slachtoffer 37]), feit 41 subsidiair ([slachtoffer 38]). Zij overweegt daartoe als volgt. Bij verdachte is een groot aantal foto’s en filmopnames aangetroffen. Verdachte heeft bekend dat al deze opnames door hemzelf gemaakt zijn en dat hij degene is die daarop te zien is met verschillende kinderen. Elk feit op de dagvaarding heeft betrekking op een specifieke filmopname of foto. Hetgeen op deze foto’s of filmopnames te zien is, is beschreven in processen-verbaal welke zijn opgemaakt door gecertificeerde zedenrechercheurs. De rechtbank baseert zich voor haar bewezenverklaring van bovengenoemde feiten in alle gevallen allereerst op de processen-verbaal waarin de betreffende beelden worden beschreven, waarop de feitelijke handelingen van verdachte zijn te zien. De rechtbank merkt daarbij op dat de raadsman de beschrijvingen van de feitelijke handelingen in de processen-verbaal niet heeft betwist. In voorkomende gevallen baseert de rechtbank zich voorts op de bekennende verklaring van verdachte. In de zaken waarin verdachte heeft ontkend of heeft aangegeven dat hij het zich niet meer kan herinneren, baseert de rechtbank de bewezenverklaring mede op de algemene verklaring van verdachte dat het klopt dat hij dergelijke feiten heeft gepleegd. Voorts baseert de rechtbank zich in alle gevallen waarin zij tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde ontucht komt telkens ten aanzien van het onder dat betreffende feit in de tenlastelegging genoemde kind, pleegplaats en pleegperiode tenminste op - de positieve herkenning van hun kind door de ouder(s) of een andere persoon; - hetgeen de ouder(s) verklaren over de plaats waar hun kind zwemles had; - hetgeen de ouder(s) verklaren over de periode waarin hun kind daar zwemles had. Ten aanzien van de leeftijd van het betreffende kind baseert de rechtbank zich, naast de verklaring van de ouder(s) dienaangaande, op de geboorte-aktes van de meisjes die bij elk delict dossier gevoegd zijn. Ten aanzien van eventuele beperkingen van het kind baseert de rechtbank zich op de verklaring van de ouder(s) dienaangaande, alsmede in voorkomende gevallen op de schriftelijke bescheiden die door de ouder(s) dienaangaande zijn overgelegd en die zijn opgenomen in het dossier. Ten aanzien van de plaats van de opname baseert zij zich op de beschrijving in het proces-verbaal, gecombineerd met de verklaring van de ouder(s) betreffende de plaats waar hun kind zwemles had. De raadsman heeft ten aanzien van feit 11, 26, 29, 30 en 31 betwist dat het bewijsminimum wordt gehaald. Voor deze feiten dient volgens hem vrijspraak te volgen voor de ten laste gelegde ontuchtige handelingen. Zoals uit het voorgaande volgt is naar het oordeel van de rechtbank in alle gevallen waarin zij tot een bewezenverklaring komt van de ontucht het bewijsminimum gehaald. 6. Overwegingen ten aanzien van de kinderporno en het heimelijk filmen (feit 42 tot en met 45)

73


De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of de in feiten 42 tot en met 45 genoemde bij verdachte aangetroffen en door hem vervaardigde afbeeldingen, zijn te kwalificeren als kinderpornografisch, dan wel of bij feiten 42, 43 en 44 mogelijk sprake is van heimelijk filmen, zoals subsidiair is ten laste gelegd. Het gaat in de feiten 42 tot en met 44 om door verdachte opgenomen beelden in de kleedruimte en doucheruimte van zwembaden. Bij feit 45 gaat het in 5 gevallen ook om dit soort beelden, voor het overige betreft het beelden, waarop meisjes te zien zijn die zich in het water bevinden en waarbij het kruis van het badpak of het bikinibroekje zodanig verdraaid of verschoven is dat de ontblote schaamstreek zichtbaar is. Onder feiten 42 tot en met 45 is ten laste gelegd dat op de betreffende foto’s en filmpjes seksuele gedragingen zijn afgebeeld. De vraag is dan wat onder seksuele afbeeldingen in de zin van artikel 240b Sr dient te worden verstaan. De wetgever heeft bij de parlementaire behandeling van dit wetsartikel daaraan onder meer de volgende uitleg gegeven. “(…..) Bij de toepassing van artikel 240b dient uitgangspunt te zijn dat het gaat om een gedraging, die, als ze wordt vastgelegd, schadelijk is voor de jeugdige, of omdat het tot die gedraging brengen al schadelijk is, of vanwege publicatie ervan. Dat de afbeelding primair wordt vervaardigd en in omloop gebracht met het oogmerk om anderen seksueel te prikkelen is bijzaak. Het gaat om bescherming van de jeugdige tegen seksuele exploitatie. (…) Een (…) categorie seksuele gedragingen betreft het aannemen van een “uitdagende houding”. (…) Er is hier sprake van een grensterrein. (…) Het aannemen van een houding kan, gelet op de strekking van artikel 240b, onder omstandigheden vallen onder het begrip seksuele gedraging. Er zijn houdingen uit de afbeelding waarvan kan worden afgeleid dat het brengen van een kind in die houding schadelijk moet worden geacht. Er zijn ook houdingen waaraan een zeker uitdagend karakter niet kan worden ontzegd, maar die niettemin, mede gelet op de wijze waarop ze zijn afgebeeld, een onschuldig karakter dragen. (….) In het algemeen is de afbeelding van een jeugdige in geheel of gedeeltelijke naakte staat, een afbeelding van een niet-seksuele gedraging, niettegenstaande de omstandigheid dat deze afbeelding op sommige liefhebbers van dit soort afbeeldingen een seksueel prikkelende uitwerking heeft. Er kunnen evenwel zodanige bijkomende – onnatuurlijke – ingrediënten zijn vastgelegd, dat het brengen van de jeugdige in die onnatuurlijke - ambiance een seksuele connotatie krijgt die als schadelijk voor het kind moet worden aangemerkt.” Wat betekent dit nu voor de ten laste gelegde feiten? Bij feit 42 komt de rechtbank niet toe aan de vraag of de afbeelding naar de vorm als kinderpornografisch kan worden gekwalificeerd. De rechtbank is van oordeel, evenals de officier van justitie, dat in casu niet is voldaan aan het vereiste dat sprake moet zijn van een persoon die kennelijk nog niet de leeftijd van 18 jaar had bereikt. Van feit 42 primair zal verdachte reeds om die reden worden vrijgesproken. De rechtbank acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig gemaakt heeft aan het heimelijk filmen van [slachtoffer 39], zoals onder feit 42 subsidiair is ten laste gelegd. Zij baseert dit oordeel op het feit dat verdachte heeft verklaard dat hij alle bij hem aangetroffen beelden zelf heeft gemaakt, in combinatie met de aangifte van [slachtoffer 39], waaruit blijkt dat zij niet wist dat er opnames van haar gemaakt waren en dat zij dit ook niet wilde. In de gevallen waarin sprake is van gefotografeerde of gefilmde meisjes onder de douche (feiten 43, 44 en een vijftal incidenten onder feit 45), overweegt de rechtbank het

74


volgende. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de door verdachte heimelijk opgenomen gedragingen van meisjes in douche- of kleedruimtes niet worden aangemerkt als seksuele gedragingen in de zin van artikel 240b Sr. Deze beelden zijn opgenomen in een voor de betreffende personen natuurlijke omgeving, waarin zij zich op een natuurlijke wijze gedragen. De rechtbank merkt nog op dat ten aanzien van feit 44 ook de officier van justitie vrijspraak heeft gevorderd. Hieruit volgt dat de rechtbank verdachte zal vrijspreken van hetgeen is ten laste gelegd onder feit 43 primair en feit 44 primair en ten aanzien van de onder feit 45 genoemde filmopname van [slachtoffer 48], de filmopname van [slachtoffer 39], de afbeelding van [slachtoffer 51] en [slachtoffer 52], de afbeelding van [slachtoffer 53] en [slachtoffer 54] en de filmopname van [slachtoffer 58]. De rechtbank acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het heimelijk filmen van [slachtoffer 40], zoals onder feit 43 subsidiair is ten laste gelegd. De rechtbank baseert dit oordeel op het feit dat verdachte heeft verklaard dat hij alle bij hem aangetroffen beelden zelf heeft gemaakt, in combinatie met de aangifte van [slachtoffer 40]’s moeder, waaruit blijkt dat zij niet wist dat er opnames van haar dochter gemaakt waren en dat zij daar ook geen toestemming voor heeft gegeven. De rechtbank acht eveneens wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig gemaakt heeft aan het heimelijk filmen van [slachtoffer 41], zoals onder feit 44 subsidiair is ten laste gelegd. Zij baseert dit oordeel op het feit dat verdachte heeft verklaard dat hij alle bij hem aangetroffen beelden zelf heeft gemaakt, in combinatie met de aangifte van de moeder van [slachtoffer 41], waaruit blijkt dat zij niet wist dat er opnames van haar dochter gemaakt waren en dat zij dit ook niet wilde. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de in feit 45 genoemde beelden, voor zover daarop opzij geschoven broekjes waardoor de ontblote schaamstreek te zien is, aan te merken als kinderpornografisch. Naar haar oordeel is op deze afbeeldingen sprake van ontuchtige handelingen. Bij afbeeldingen van ontuchtige handelingen is per definitie sprake is van afbeeldingen van seksuele gedragingen. Ook gezien in de context van alle overige bij verdachte aangetroffen afbeeldingen zijn deze afbeeldingen naar het oordeel van de rechtbank zonder meer aan te merken als kinderpornografisch. Nu verdachte ten aanzien van alle bij hem aangetroffen beelden heeft verklaard dat hij deze zelf heeft gemaakt, acht de rechtbank het vervaardigen en in bezit hebben van kinderpornografische afbeeldingen onder feit 45 ten aanzien van de afbeeldingen betreffende [slachtoffer 42], [slachtoffer 43], [slachtoffer 44], [slachtoffer 45], [slachtoffer 46], [slachtoffer 47], [slachtoffer 50], [slachtoffer 53](ten aanzien van bestand 742_4250), [slachtoffer 55], [slachtoffer 56] en [slachtoffer 57] wettig en overtuigend bewezen.

7. De bewezenverklaring. De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte 1. Meer subsidiair: in de periode van 1 juni 2006 tot en met 5 mei 2009 te 's-Hertogenbosch met [slachtoffer 1] ([slachtoffer 1], geboren [geboortedatum 1993) van wie hij, verdachte,

75


wist dat die [slachtoffer 1], aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling leed dat die [slachtoffer 1], niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden (een minderjarige met het syndroom van Down), ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit: - het duwen en houden van zijn penis en een of meer vinger(s) tegen de schaamstreek van die [slachtoffer 1]; 2. in de periode van 1 juni 2006 tot en met 5 mei 2009 te 's-Hertogenbosch, met [slachtoffer 1]([slachtoffer 1], geboren [geboortedatum] 1993), van wie hij, verdachte, wist dat die [slachtoffer 1] aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling leed dat die [slachtoffer 1] niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden (een minderjarige met het syndroom van Down), ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit: - het houden van zijn penis tegen de schaamstreek van die [slachtoffer 1] en - het duwen van zijn penis in de voorzijde van het bikinibroekje van die [slachtoffer 1] en daarbij het naar voren brengen van zijn, verdachtes, heupen en vervolgens het tegen zich aan drukken van die [slachtoffer 1] - het betasten van de ontblote borsten van die [slachtoffer 1] en - het wrijven/betasten over/van de billen van die [slachtoffer 1]; 3. Meer subsidiair: in de periode van 1 januari 2005 tot en met 7 juni 2009 te 's-Hertogenbosch met [slachtoffer 2]([slachtoffer 2], geboren [geboortedatum 1998), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een ontuchtige handeling heeft gepleegd, bestaande uit: - het houden van zijn penis tussen de ontblote billen van die [slachtoffer 2]; 4. in de periode van 1 september 2007 tot en met 7 juni 2009 te 's-Hertogenbosch met [slachtoffer 3]([slachtoffer 3], geboren op [geboortedatum] 1998), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit: - het meermalen spreiden en gespreid houden van de benen van die [slachtoffer 3] terwijl zij op een drijfmat in het zwembad ligt en - het vastpakken en vasthouden van de badkleding van die [slachtoffer 3] ter hoogte van haar schaamstreek en - het ontbloten van de vagina en/of de schaamstreek van die [slachtoffer 3] en - het op die [slachtoffer 3] gaan liggen en - het vastpakken en vasthouden van die [slachtoffer 3]; 5. Subsidiair: in de periode van 1 april 2007 tot en met 7 juni 2009 te ’s-Hertogenbosch met [slachtoffer 4] ([slachtoffer 4], geboren [geboortedatum] 2001), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit: - het brengen en duwen van zijn penis tegen de schaamstreek van die [slachtoffer 4]; 6. Subsidiair: in de periode van 1 augustus 2007 tot en met 7 juni 2009 te 's-Hertogenbosch met

76


[slachtoffer 5] ([slachtoffer 5], geboren [geboortedatum] 1999), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit: - het brengen van zijn penis tegen de billen van die [slachtoffer 5] en - het wrijven over de buik van die [slachtoffer 5] en - het bij de schaamstreek vast pakken van die [slachtoffer 5] en - het verschuiven van de badkleding van die [slachtoffer 5] waardoor haar schaamstreek ontbloot werd en - het vastpakken van de borst van die [slachtoffer 5] ; 7. in de periode van 1 augustus 2007 tot en met 7 juni 2009 te 's-Hertogenbosch met [slachtoffer 5] ([slachtoffer 5] , geboren [geboortedatum] 1999), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit: - het met zijn, verdachtes, tong maken van een likkende beweging ter hoogte van de schaamstreek van die [slachtoffer 5] en - het brengen en duwen en houden van zijn, verdachtes, penis tegen de ontblote schaamstreek van die [slachtoffer 5] ; 8. Subsidiair: in de periode van 1 januari 2009 tot en met 7 juni 2009 te Sint-Michielsgestel met [slachtoffer 6] ([slachtoffer 6] , geboren [geboortedatum] 1997), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit: terwijl verdachte en die [slachtoffer 6] , beiden bloot en met hun borstzijden naar elkaar toe gericht, stonden - het vastpakken van die [slachtoffer 6] onder de oksels en vervolgens - het optillen van die [slachtoffer 6] en - het tegen zich aantrekken/ naar zich toe halen van die [slachtoffer 6] en - het weer langzaam naar beneden brengen van die [slachtoffer 6] waarbij die blote lichamen elkaar raakten 9. Subsidiair: in de periode van 1 mei 2008 tot en met 7 juni 2009 te Sint-Michielsgestel met [slachtoffer 7] ([slachtoffer 7] , geboren [geboortedatum] 2003), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit: - het betasten van de ontblote billen en schaamstreek van die [slachtoffer 7] en - het brengen van zijn penis tegen de ontblote schaamstreek en de billen van die [slachtoffer 7] ; 10. Meest subsidiair: in de periode van 1 juni 2007 tot en met 30 september 2008 te 's-Hertogenbosch met [slachtoffer 8] ([slachtoffer 8] , geboren [geboortedatum] 1998), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit: - het meermalen die [slachtoffer 8] haar tong laten uitsteken en haar mond laten openen en - het brengen van zijn, verdachtes, tong in de richting van de mond van die [slachtoffer 8] en - het met zijn mond en tong aanraken van het gezicht en de tong en de mond van die [slachtoffer 8] en

77


- het tonen van de ontblote schaamstreek van die [slachtoffer 8] voor de camera; 11. in de periode van 22 augustus 2005 tot en met 7 juni 2009 te Sint-Michielsgestel met [slachtoffer 9] ([slachtoffer 9] , geboren [geboortedatum] 2000), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een ontuchtige handeling heeft gepleegd, bestaande uit: - het brengen van zijn penis tegen de ontblote billen van die [slachtoffer 9] ; 12. Subsidiair: in de periode van 1 maart 2008 tot en met februari 2009 te 's-Hertogenbosch met [slachtoffer 10] ([slachtoffer 10] , geboren [geboortedatum] 1999), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit: - het brengen van zijn penis tegen de billen van die [slachtoffer 10] en - het tegen zich aantrekken van die [slachtoffer 10] , terwijl hij zijn penis uit zijn zwembroek had gehaald en de vagina van [slachtoffer 10] was ontbloot; 13. Subsidiair: in de periode van 1 oktober 2005 tot en met 7 juni 2009 te 's-Hertogenbosch met [slachtoffer 11] ([slachtoffer 11] , geboren [geboortedatum] 1995), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit: terwijl verdachte en die [slachtoffer 11] beiden bloot onder de douche stonden, - het brengen van die [slachtoffer 11] in een zogenaamde kop/handstand en haar daarbij vast te houden en haar benen te spreiden en vervolgens - het brengen van zijn penis tegen de schaamstreek van die [slachtoffer 11] ; 14. Subsidiair: in de periode van 1 januari 2007 tot en met 7 juni 2009 te 's-Hertogenbosch met [slachtoffer 12] ([slachtoffer 12] , geboren [geboortedatum] 1998), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit: - het brengen van zijn penis in de buurt van de schaamstreek van die [slachtoffer 12] en - het brengen van zijn penis in de zwembroek/bikinibroek van die [slachtoffer 12] en het daarbij maken van op en neer gaande bewegingen; 15. Subsidiair: in de periode van 1 januari 2005 tot en met 7 juni 2009 te ’s-Hertogenbosch met [slachtoffer 13] ([slachtoffer 13] , geboren [geboortedatum] 1996), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit: - het brengen van zijn ontblote penis tegen het kruis van het bikinibroekje van die [slachtoffer 13] en vervolgens het maken van op en neer gaande bewegingen; 16. Meer subsidiair: in de periode van 1 augustus 2004 tot en met 7 juni 2009 te 's-Hertogenbosch met [slachtoffer 14] ([slachtoffer 14] , geboren [geboortedatum] 1996), die toen de leeftijd

78


van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit: - het duwen van zijn penis in de schaamstreek en tegen de billen van die [slachtoffer 14] en - het vasthouden van de schaamstreek en de billen van die [slachtoffer 14] en - het spreiden en gespreid houden van de benen van die [slachtoffer 14] en - het vastpakken en vasthouden van de borst van die [slachtoffer 14] ; 17. Subsidiair: in de periode van 1 augustus 2008 tot en met 7 juni 2009 te Sint-Michielsgestel met [slachtoffer 15] ([slachtoffer 15] , geboren [geboortedatum] 2001), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit: - het ontbloten van de billen van die [slachtoffer 15] en - het meermalen, brengen en duwen en houden van zijn, verdachtes, penis tegen de ontblote billen en de bilspleet van die [slachtoffer 15] en [slachtoffer 15] wrijven met die ontblote billen over zijn, verdachtes, penis en - het brengen van de schaamstreek van die [slachtoffer 15] op zijn, verdachtes, penis; 18. Meer subsidiair: in de periode van 1 augustus 2008 tot en met 7 juni 2009 te Sint-Michielsgestel met [slachtoffer 16] ([slachtoffer 16] , geboren [geboortedatum] 2000), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit: - het meermalen bij het hoofd vastpakken van die [slachtoffer 16] en haar op deze wijze onder water richting zijn penis bewegen en - het naar voren duwen van zijn, verdachtes, heupen en het daarbij achterover gaan hangen met zijn, verdachtes, lichaam en - het daarbij aanraken van het gezicht en de mond van die [slachtoffer 16] met zijn, verdachtes, penis en - het brengen van zijn, verdachtes, penis tegen de ontblote billen van die [slachtoffer 16] ; 19. in de periode van 1 november 2007 tot en met 7 juni 2009 te 's-Hertogenbosch met [slachtoffer 17] ([slachtoffer 17] , geboren [geboortedatum] 1998), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit: - het voor de camera manoeuvreren van de ontblote schaamstreek van die [slachtoffer 17] en - het aanraken met en brengen en bewegen van zijn, verdachtes, penis in de nabijheid en in de richting van en tegen de schaamstreek van die [slachtoffer 17] ; 20. Primair: in de periode van 1 augustus 2007 tot en met 7 juni 2009 te ’s-Hertogenbosch door feitelijkheden [slachtoffer 18] ([slachtoffer 18] , geboren [geboortedatum] 1998) heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit: terwijl verdachte en die [slachtoffer 18] (beiden) bloot onder de douche stonden - het brengen van zijn, verdachtes, penis ter hoogte van de schaamstreek en de billen van die Isabel en - het met zijn penis aanraken van de billen van die [slachtoffer 18] en - het vastpakken en naar zich toe trekken en tegen zich aan trekken van die [slachtoffer

79


18] en bestaande die feitelijkheid uit: de omstandigheid dat verdachte een fysiek en/of geestelijk overwicht op die [slachtoffer 18] had (als zwemleraar en/of als volwassene ten op zichte van een minderjarige) en/of - het op een zodanige wijze vastpakken dat zij zich daaraan niet kon onttrekken, en tegen zich aan trekken van die [slachtoffer 18] ; 21. in de periode van 1 januari 2005 tot en met 7 juni 2009 te Vlijmen, gemeente Heusden met [slachtoffer 19] ([slachtoffer 19] , geboren [geboortedatum] 1997), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit: terwijl verdachte en die [slachtoffer 19] zich beiden bloot onder de douche bevonden en verdachte daarbij op een krukje zat - het laten leunen van die [slachtoffer 19] tegen zijn been en - het vervolgens naar voren schuiven in de richting van die [slachtoffer 19] en - het vervolgens met zijn, verdachtes, penis aanraken van het bovenbeen van die [slachtoffer 19] en - het wrijven over de heup van die [slachtoffer 19] ; 22. Subsidiair: in de periode van 1 oktober 2008 tot en met 7 juni 2009 te Vlijmen, gemeente Heusden, met [slachtoffer 20] ([slachtoffer 20] , geboren [geboortedatum] 2001), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit: - het meermalen verschuiven en wegtrekken van het badpakje van die [slachtoffer 20] ter hoogte van haar billen en schaamstreek en - het daarmee/daardoor meermalen ontbloten van de billen en de anus en de schaamstreek van die [slachtoffer 20] ; 23. Subsidiair: in de periode van 1 augustus 2008 tot en met 7 juni 2009 te Sint-Michielsgestel met [slachtoffer 15] ([slachtoffer 15] , geboren [geboortedatum] 2001), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit: - het plaatsen en neerzetten van die [slachtoffer 15] op zijn, verdachtes, schoot en ontblote penis en terwijl die [slachtoffer 15] met haar gezicht naar verdachte gericht was en zij haar benen gespreid had en - het meermalen optillen van die [slachtoffer 15] en vervolgens weer laten zakken van die [slachtoffer 15] waarbij zij met haar schaamstreek de ontblote penis van verdachte raakte en - het meermalen over het zwembroekje van die [slachtoffer 15] wrijven en - het vastpakken van de billen van die [slachtoffer 15] en - het meermalen met zijn, verdachtes, ontblote penis aanraken van het zwembroekje van die [slachtoffer 15] ter hoogte van haar billen; 24. Primair: in de periode van 1 januari 1999 tot en met 7 juni 2009 te Sint Michielsgestel, door feitelijkheden [slachtoffer 21] ([slachtoffer 21] , geboren [geboortedatum] 1994) heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit: terwijl verdachte en die [slachtoffer 21] (beiden )bloot onder de douche stonden

80


- het inzepen van het lichaam van die [slachtoffer 21] ter hoogte van haar borsten en haar rug en - het bewegen van zijn borstkas tegen het bovenlichaam van die [slachtoffer 21] en het wrijven over de rug en schouders van die [slachtoffer 21] , en bestaande die feitelijkheden uit: de omstandigheid dat die [slachtoffer 21] zich (onder een douche) in het zwembad bevond en verdachte een fysiek en geestelijk overwicht op haar had (als zwemleraar en als volwassene ten opzichte van een minderjarige (met taal- en spraakproblemen en een storing in het autistisch spectrum) en het beperken van die [slachtoffer 21] (meermalen) in haar bewegingsruimte en - het zich op (zeer) korte afstand van die [slachtoffer 21] (blijven) bevinden en het (meermalen) aanraken en vastpakken en naar zich toe trekken van die [slachtoffer 21] ; 25. Subsidiair: in de periode van 1 augustus 2006 tot en met 7 september 2008 te 's-Hertogenbosch met [slachtoffer 22] ([slachtoffer 22] , geboren [geboortedatum] 1990), van wie hij, verdachte, wist dat die [slachtoffer 22] aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling leed dat die [slachtoffer 22] niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, een ontuchtige handeling heeft gepleegd, bestaande uit: - het leggen van zijn, verdachtes, penis in de heupstreek van die [slachtoffer 22] en - het daarbij met zijn, verdachtes, eikel aanraken van de schaamstreek van die [slachtoffer 22] en - het tevens met zijn, verdachtes, scrotum raken op heuphoogte van het bovenbeen van die [slachtoffer 22] ; 26. in de periode van 8 april 2008 tot en met 7 juni 2009 te Sint-Michielsgestel met [slachtoffer 23] ([slachtoffer 23] , geboren [geboortedatum] 2002), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een ontuchtige handeling heeft gepleegd, bestaande uit: - het drukken van zijn ontblote penis tegen de schaamstreek van die [slachtoffer 23] ; 28. Subsidiair: in de periode van 1 maart 2008 tot en met 07 juni 2009 te 's-Hertogenbosch met [slachtoffer 25] ([slachtoffer 25] , geboren [geboortedatum] 1994), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit: - het brengen van zijn penis tegen de billen en de schaamstreek van die [slachtoffer 25] en - het naar voren brengen van zijn, verdachtes, heupen en - het onder water kussen van/op het gezicht van die [slachtoffer 25] ; 29. in de periode van 1 augustus 2008 tot en met 1 juni 2009 te 's-Hertogenbosch met [slachtoffer 26] ([slachtoffer 26] , geboren [geboortedatum] 1999), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit:

81


- het vastpakken en vasthouden van die [slachtoffer 26] en - het stoten met zijn ontblote penis tegen de billen van die [slachtoffer 26] ; 30. in de periode van 1 augustus 2007 tot en met 7 juni 2009 te 's-Hertogenbosch met [slachtoffer 27] ([slachtoffer 27] , geboren [geboortedatum] 2000), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een ontuchtige handeling heeft gepleegd, bestaande uit: - het drukken van zijn, verdachtes, penis tegen de ontblote schaamstreek van die [slachtoffer 27] ;

31. in de periode van 1 januari 2007 tot en met 7 juni 2009 te ’s-Hertogenbosch met [slachtoffer 28] ([slachtoffer 28] , geboren [geboortedatum] 2000), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een ontuchtige handeling heeft gepleegd, bestaande uit: - het houden van zijn, verdachtes, penis in het zwembroekje van die [slachtoffer 28] ; 32. in de periode van 1 mei 2007 tot en met 30 juni 2007 te 's-Hertogenbosch met [slachtoffer 29] ([slachtoffer 29] , geboren [geboortedatum] 2000), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit: terwijl verdachte en die [slachtoffer 29] zich onder water bevonden: - het op zijn, verdachtes, schoot vasthouden van die [slachtoffer 29] waarbij die [slachtoffer 29] haar benen gespreid had en - het ontbloten van de schaamstreek van die [slachtoffer 29] en - het klemmen van het kruis van het bikinibroekje van die [slachtoffer 29] tussen het bovenbeen van die [slachtoffer 29] en zijn, verdachtes, vingers; 33. Subsidiair: in de periode van 1 november 2008 tot en met 1 juni 2009 te Sint-Michielsgestel met [slachtoffer 30] ([slachtoffer 30] , geboren [geboortedatum] 2003) die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit: terwijl verdachte en die [slachtoffer 30] zich in/onder water bevonden - het vastpakken en op zijn, verdachtes, schoot vasthouden van die [slachtoffer 30] en - het trekken aan het zwempakje van die [slachtoffer 30] en zodanig manoeuvreren van dat zwempakje dat de vagina wordt ontbloot en - het vastpakken bij de billen van die [slachtoffer 30] ; 34. Subsidiair: in de periode van 1 december 2008 tot en met 07 juni 2009 te Sint-Michielsgestel met [slachtoffer 31] ([slachtoffer 31] , geboren [geboortedatum] 2002), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit: - het meermalen verschuiven en/of wegtrekken van de badkleding van die [slachtoffer 31] ter hoogte van haar schaamstreek en

82


- het meermalen ontbloten van zijn, verdachtes, penis en - het brengen en houden van de schaamstreek en de billen van die [slachtoffer 31] tegen en/of op en/of naar zijn, verdachtes, ontblote penis en - het maken van op en neergaande bewegingen en het betasten van de billen van die [slachtoffer 31] ; 35. Subsidiair: in de periode van 01 februari 2009 tot en met 31 maart 2009 te Sint-Michielsgestel met [slachtoffer 32] ([slachtoffer 32] , geboren [geboortedatum] 2003), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit: - het meermalen verschuiven en wegtrekken van de badkleding van die [slachtoffer 32] ter hoogte van haar schaamstreek en - het ontbloten van zijn, verdachtes, penis en - het brengen en houden van zijn, verdachtes, ontblote penis tegen de billen van die [slachtoffer 32] en - het maken van op en neergaande bewegingen; 36. Subsidiair: in de periode van 1 januari 2005 tot en met 31 oktober 2006 te ’s-Hertogenbosch met [slachtoffer 33] ([slachtoffer 33] , geboren [geboortedatum] 1998), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit: - het uit het water optillen van die [slachtoffer 33] en - het zodanig verschuiven en/of wegtrekken van het kruis van het badpak van die [slachtoffer 33] dat haar schaamstreek ontbloot werd en - het aanraken met de mond van de ontblote tepel van die [slachtoffer 33] ; 37. Primair: in de periode van 1 januari 2004 tot en met 7 juni 2009 te 's-Hertogenbosch, door feitelijkheden [slachtoffer 34] ([slachtoffer 34] , geboren [geboortedatum] 1994) heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling, bestaande uit: terwijl verdachte en die [slachtoffer 34] beiden bloot onder de douche stonden - het tegen zich aantrekken van die [slachtoffer 34] en - het brengen van zijn, verdachtes, penis tegen de schaamstreek van die [slachtoffer 34] en bestaande die feitelijkheden uit: de omstandigheid dat verdachte fysiek en geestelijk overwicht op haar heeft als zwemleraar en zwemschoolhouder en volwassene ten opzichte van een minderjarige/vrijwilligster) en - het op een zodanige wijze dat zij zich daaraan niet kon onttrekken, aanraken van die [slachtoffer 34] ; 38. Subsidiair: in de periode van 1 januari 2004 tot en met 7 juni 2009 te 's-Hertogenbosch met [slachtoffer 35] ([slachtoffer 35] , geboren [geboortedatum] 1993), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit: terwijl verdachte en die [slachtoffer 35] beiden bloot onder de douche stonden - het brengen van zijn, verdachtes, penis ter hoogte van de billen en de

83


vagina van die [slachtoffer 35] en - het brengen van die [slachtoffer 35] in een zogenaamde handstand en - het daarbij vasthouden en naar zich toetrekken van die [slachtoffer 35] en het spreiden van de benen van die [slachtoffer 35] waardoor de vagina van die [slachtoffer 35] ontbloot werd en - het duwen van de billen van die [slachtoffer 35] , tegen zijn, verdachtes, penis; 39. Subsidiair: in de periode van 1 januari 2006 tot en met 7 juni 2009 te Sint-Michielsgestel met [slachtoffer 36] ([slachtoffer 36] , geboren [geboortedatum] 1996), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit: terwijl verdachte en die [slachtoffer 36] beiden bloot stonden - het brengen van zijn, verdachtes, penis ter hoogte van de billen van die [slachtoffer 36] en - het vervolgens in haar zij prikken en kietelen van die [slachtoffer 36] en - het vervolgens tegen zich aan trekken van die [slachtoffer 36] ; 40. Subsidiair: in de periode van 1 januari 2005 tot en met 7 juni 2009 te 's-Hertogenbosch met [slachtoffer 37] ([slachtoffer 37] , geboren [geboortedatum] 1995), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit: terwijl verdachte en die [slachtoffer 37] beiden bloot en met hun borstzijden naar elkaar toe gericht onder de douche stonden - het vastpakken van die [slachtoffer 37] onder de oksels en vervolgens - het optillen van die [slachtoffer 37] waarbij de borsten en de vagina van die [slachtoffer 37] ter hoogte van zijn, verdachtes, hoofd kwamen/waren en waarbij de lichamen van die [slachtoffer 37] en verdachte elkaar raakten en - het vastpakken van die [slachtoffer 37] ter hoogte van haar borst; 41. Subsidiair: in de periode van 1 juni 2008 tot en met 7 juni 2009 te Sint-Michielsgestel met [slachtoffer 38] ([slachtoffer 38] , geboren [geboortedatum] 1995), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit: terwijl verdachte en die [slachtoffer 38] beiden bloot en met hun borstzijden naar elkaar toe gericht stonden - het vastpakken van die [slachtoffer 38] onder de oksels en vervolgens - het optillen van die [slachtoffer 38] en langs elkaar laten glijden van de lichamen van die [slachtoffer 38] en verdachte en - het aanraken van de borst van die [slachtoffer 38]; 42. Subsidiair: in de periode van 1 oktober 2002 tot en met 8 juni 2009 te ’s-Hertogenbosch gebruik makende van een technisch hulpmiddel, te weten een film en/of fotocamera, waarvan de aanwezigheid niet op duidelijke wijze kenbaar was gemaakt, opzettelijk en wederrechtelijk van een persoon, te weten [slachtoffer 39] ([slachtoffer 39] ,

84


geboren [geboortedatum] 1989), aanwezig op een niet voor het publiek toegankelijke plaats, in een kleedkamer van een zwembad, een afbeelding heeft vervaardigd; 43. Subsidiair: in de periode van 1 januari 2009 tot en met 8 juni 2009 te Sint-Michielsgestel, gebruik makende van een technisch hulpmiddel, te weten een filmcamera, waarvan de aanwezigheid niet op duidelijke wijze kenbaar was gemaakt, opzettelijk en wederrechtelijk van een persoon, te weten [slachtoffer 40] s ([slachtoffer 40] , geboren [geboortedatum] 1997), aanwezig in een niet voor het publiek toegankelijke plaats, in een kleedkamer van een zwembad,een filmopname heeft vervaardigd; 44. Subsidiair: in de periode van 1 april 2008 tot en met 8 juni 2009 te Vlijmen, gebruik makende van een technisch hulpmiddel, te weten filmcamera, waarvan de aanwezigheid niet op duidelijke wijze kenbaar was gemaakt, opzettelijk en wederrechtelijk van een persoon, te weten [slachtoffer 41] ([slachtoffer 41] , geboren [geboortedatum] 1998), aanwezig in een niet voor het publiek toegankelijke plaats, in de kleedkamer van een zwembad, een filmopname heeft vervaardigd; 45. op tijdstippen in de periode van 1 oktober 2002 tot en met 8 juni 2009 te 'sHertogenbosch en/of Sint Michielsgestel en/of Vlijmen en/of Vught, een afbeelding of een gegevensdrager, bevattende ĂŠĂŠn of meerdere afbeelding(en) van (een) seksuele gedraging(en), bij welke vorenbedoelde afbeelding(en) telkens een of meer perso(o)n(en) die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had(den) bereikt, was/waren betrokken, telkens heeft vervaardigd en in bezit heeft gehad, te weten digitale afbeeldingen/foto's/films van een of meer (naakte en/of deels naakte) perso(o)n(en) die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet hadden bereikt en die op zodanige wijze zijn afgebeeld, dat hun (ontblote) geslachtsdelen nadrukkelijk in beeld zijn gebracht en die op zodanige wijze zijn afgebeeld, dat dit kennelijk is bedoeld om seksuele prikkeling op te wekken, en bestaande die seksuele gedraging(en) onder meer (zakelijk weergegeven) uit: - een afbeelding waarop een meisje, te weten [slachtoffer 42] ([slachtoffer 42] , geboren [geboortedatum] 2001) te zien is, die op een drijfplank in het zwembad ligt met haar benen gespreid en met een verschoven bikinibroekje waardoor haar ontblote vagina duidelijk zichtbaar is, en - een afbeelding waarop een meisje, te weten [slachtoffer 43] ([slachtoffer 43] , geboren [geboortedatum] 2000) te zien is. [slachtoffer 43] ligt op haar rug in het water en heeft haar benen gespreid. Het badpak is bij het kruis zodanig verschoven dat de ontblote schaamstreek van die [slachtoffer 43] duidelijk zichtbaar is, en - een afbeelding waarop een meisje, te weten [slachtoffer 44] ([slachtoffer 44] , geboren [geboortedatum] 2001) en verdachte onder water in een zwembad te zien zijn. Die [slachtoffer 44] houdt haar armen en benen gespreid. Verdachte omarmt die [slachtoffer 44] met zijn (linker)arm en met zijn (rechter)hand trekt hij, verdachte, het kruis van het badpak van die [slachtoffer 44] zodanig weg dat de ontblote vagina van die [slachtoffer 44] duidelijk zichtbaar is, en - een afbeelding waarop een meisje, te weten [slachtoffer 45] ([slachtoffer 45] , geboren

85


op [geboortedatum] 2000) te zien is in het water waarbij zij wordt ondersteund door een man. Het bikinibroekje van die [slachtoffer 45] is zodanig verdraaid dat de ontblote schaamstreek van die [slachtoffer 45] duidelijk zichtbaar is, en - een afbeelding waarop een meisje, te weten [slachtoffer 46] ([slachtoffer 46] , geboren op [geboortedatum] 1999) te zien is die op haar rug in het water van een zwembad ligt en waarbij het bikinibroekje zodanig verdraaid is dat de ontblote schaamstreek van die [slachtoffer 46] duidelijk zichtbaar is, en - een afbeelding waarop een meisje, te weten [slachtoffer 47] ([slachtoffer 47] , geboren [geboortedatum]1993) en verdachte te zien zijn. [slachtoffer 47] ligt op haar rug en met gespreide benen in het water van een zwembad en verdachte houdt haar vast. Het badpak van die [slachtoffer 47] is ter hoogte van haar vagina zodanig verschoven dat haar (geheel of gedeeltelijk) ontblote vagina duidelijk zichtbaar is, en - een afbeelding waarop een meisje, te weten [slachtoffer 50] ([slachtoffer 50] , geboren [geboortedatum] 2002) onder water en in een zwembad te zien is. Die [slachtoffer 50] heeft haar benen gespreid en het kruis van het broekje is zodanig verdraaid zodat haar onblote schaamstreek duidelijk zichtbaar is, en - een afbeelding waarop een meisje, te weten [slachtoffer 53] ([slachtoffer 53] , geboren [geboortedatum] 2000) en een man te zien zijn. [slachtoffer 53] ligt op haar rug en met gespreide benen in het water van een zwembad en wordt door de man vastgehouden. Het badpak van die [slachtoffer 53] is ter hoogte van haar vagina zodanig verschoven dat haar (gedeeltelijk) ontblote vagina duidelijk zichtbaar is, en - een afbeelding waarop het bovenlichaam en (een deel van) de benen van een meisje te weten [slachtoffer 55] ([slachtoffer 55] , geboren [geboortedatum] 2002) te zien zijn. Het kruis van haar zwembroekje is gedraaid, in elk geval is er ruimte tussen haar lichaam en het zwembroekje, zodat haar (gedeeltelijk) ontblote schaamstreek duidelijk zichtbaar is, en - een afbeelding waarop (een gedeelte van) een meisje, te weten [slachtoffer 56] ([slachtoffer 56] , geboren [geboortedatum] 2001) en een man in het zwembad en onder water te zien zijn. De man houdt die [slachtoffer 56] vast bij de heup waarbij zijn duim op haar bovenbeen rust en zijn vingers op/bij de billen. Het bikinibroekje van die [slachtoffer 56] is bij het kruis zodanig verdraaid dat haar ontblote schaamstreek duidelijk zichtbaar is, en - een afbeelding waarop een meisje, te weten [slachtoffer 57] ([slachtoffer 57] , geboren [geboortedatum] 2000) te zien is. Zij ligt op haar rug in het water en het kruis van het broekje van het meisje is zodanig gedraaid dat haar ontblote schaamstreek duidelijk zichtbaar is, terwijl hij, verdachte, van vorenstaande misdrijven een gewoonte heeft gemaakt. De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben. Hetgeen onder 1 meer subsidiair, 2, 3 meer subsidiair, 4, 5 subsidiair, 6 subsidiair, 7, 8 subsidiair, 9 subsidiair, 10 meest subsidiair, 11, 12 subsidiair, 13 subsidiair, 14 subsidiair, 15 subsidiair, 16 meer subsidiair, 17 subsidiair, 18 meer subsidiair, 19 , 20 primair, 21, 22 subsidiair, 23 subsidiair, 24 primair, 25 subsidiair, 26, 28 subsidiair, 29, 30, 31, 32, 33 subsidiair, 34 subsidiair, 35 subsidiair, 36 subsidiair, 37 primair, 38 subsidiair, 39 subsidiair, 40 subsidiair, 41 subsidiair, 42 subsidiair, 43 subsidiair, 44 subsidiair en 45 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden

86


vrijgesproken. Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. 8. De strafbaarheid van de feiten en verdachte. In het kader van het gerechtelijk vooronderzoek is er een zogeheten triple rapportage uitgebracht. Daarbij ging het om de volgende rapportages: - een psychiatrische rapportage d.d. 8 april 2010 van psychiater drs. E.M.M. Mol; - een psychologische rapportage d.d. 13 april 2010 van GZ-psychologe drs. M. van Heteren; - een milieurapportage d.d. 13 april 2010 van mw. M.J.D. Verhoeven. Ter zitting van 7 juni 2010 zijn deze drie deskundigen gehoord over hun bevindingen. Tevens is op deze zitting gehoord mw. R.H.M. Liekens-Willems. Mevrouw Verhoeven en mevrouw Liekens-Willems zijn beiden werkzaam als reclasseringsmedewerker. Psychiater Mol heeft vier gesprekken met verdachte gevoerd en op het politiebureau te ’s-Hertogenbosch een aantal in de tenlastelegging genoemde videobeelden en foto’s bekeken. Daarnaast heeft hij enkele meetinstrumenten toegepast: de SS-R (over het (dis)simuleren van psychiatrische symptomen), de MINI-plus (een gestructureerd diagnostisch interview ter vaststelling van psychopathologie) een vragenlijst voor het meten van seksuele interesse en activiteit en de PCL-R (ter vaststelling van psychopathie). Op basis van dit onderzoek komt psychiater Mol tot de volgende diagnose in termen van de DSM-IV classificatie (As I en II): - pedofilie, seksueel aangetrokken tot vrouwen, niet exclusieve type; - voyeurisme; - aanpassingsstoornis met gemengd angstige en depressieve stemming, in remissie; - alcoholmisbruik, in gedwongen remissie; - lichte claustrofobie; - aandachttekortstoornis met hyperactiviteit (voorlopige diagnose); - pathologisch gokken; - persoonlijkheidsstoornis N.A.O. met vooral narcistische en obsessief-compulsieve kenmerken. Psychologe Van Heteren heeft eveneens vier gesprekken met verdachte gevoerd en videobeelden en foto’s bekeken. Daarnaast heeft zij een aantal psychologische testen afgenomen en persoonlijkheidsvragenlijsten laten invullen: de SIMS (over het voorwenden of overdrijven van psychische klachten), de NVM en MMPI-II (over de persoonlijkheid), een ADHD-zelfrapportage, de SCIDD II (over persoonlijkheidsstoornissen), een projectieve test en twee delictgerelateerde vragenlijsten (over onder meer slachtofferempathie). Op basis van haar onderzoek komt zij tot de volgende diagnose in termen van de DSM-IV classificatie (As I en II): - pedofilie, overwegend jonge meisjes, niet exclusieve type; - voyeurisme; - een aanpassingsstoornis met gemengd angstige en depressieve stemming; - aandachttekortstoornis met hyperactiviteit, gecombineerde type, al dan niet in remissie; - een obsessief-compulsieve persoonlijkheidsstoornis; - borderline trekken, passief agressieve en narcistische persoonlijkheidstrekken. In grote lijnen komen de diagnose van psychiater en psycholoog overeen. Deze diagnoses zijn ook niet betwist door de officier van justitie en de verdediging. De rechtbank ziet geen aanleiding de juistheid van de gestelde diagnoses in twijfel te trekken en neemt deze over.

87


Psychiater en psychologe verschillen wel van mening over de mate van toerekeningsvatbaarheid. In zijn rapportage heeft de psychiater het volgende verklaard over de mate van toerekeningsvatbaarheid. “Men kan spreken van een causaal verband tussen de ten laste gelegde feiten – voor zover bewezen geacht – en de pedofilie/ het voyeurisme en zijn persoonlijkheidspathologie. Zijn gedragskeuzes tijdens de delicten zijn hierdoor bepaald, echter hij was zich veelal bewust van zijn keuzes, van het onrechtmatige van zijn handelen tijdens de delicten en van alternatieve manieren om aan zijn seksuele behoeften tegemoet te komen. Als de kust niet veilig was, kon hij het delictgedrag ook laten of uitstellen. Hij koos als het ware voor de weg van de minste weerstand, creëerde gunstige omstandigheden om zijn delicten te kunnen plegen. (…) Bij de beoordeling van de mate van toerekeningsvatbaarheid is meegewogen, dat enerzijds de seksuele en de persoonlijkheidpathologie doorwerken in het delictgedrag, maar onderzochte anderzijds in zijn delictgedrag zeer planmatig, opportunistisch handelt en zich bewust is van de ongeoorloofdheid van zijn delictgedrag, dat hij ook blijkt te kunnen uitstellen als er gevaar van ontmaskering dreigt. Hij is juist door zijn strenge geweten in staat zichzelf een grens te stellen, hij weet tot waar hij kan gaan en hoe hij zichzelf kan behoeden voor ontmaskering. Op grond van bovenstaande overwegingen komt ondergetekende tot het advies om onderzochte ten aanzien van alle ten laste gelegde feiten, voor zover bewezen geacht, als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen” (p. 27). Ter zitting heeft de psychiater over de mate van toerekeningsvatbaarheid nog opgemerkt: “Ik ben van mening dat hij in belangrijke mate verantwoordelijk kan worden gehouden voor hetgeen hij heeft gedaan.” De psychologe heeft over de mate van toerekeningsvatbaarheid in haar rapportage het volgende opgemerkt: “Hoewel betrokkene in enige mate vermogen heeft zijn (pathologische) seksuele driften te beteugelen, hetgeen bij de collega rapporteur heeft geleid tot het advies van een licht verminderde toerekeningsvatbaarheid, is er naar het oordeel van onderzoekster meer sprake van het vermogen tot uitstel van directe behoeftebevrediging dan van afstel c.q. onthouding. (…) Onderzoekster adviseert betrokkenen verminderd toerekeningsvatbaar te achten op grond van net iets meer toegekende invloed van de persoonlijkheidspathologie die ingrijpt op de parafilieën” (p. 23 en 25). Ter zitting heeft zij hierover nog het volgende opgemerkt. “De drive die hij heeft kan hij niet cognitief controleren. Hij kan niet goed omgaan met de cognitieve controle, de emoties en het gedrag. Dat komt door die obsessief compulsieve kant en de ADHD kant. Normaal kunnen gedrag en emoties cognitief worden gecontroleerd, maar betrokkene kan dat onvoldoende controleren. Dat is ook de reden waarom ik betrokkene verminderd en niet licht verminderd toerekeningsvatbaar acht”. De rechtbank onderschrijft de overwegingen en de conclusie van de psychiater en acht verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar ten aanzien van alle bewezen verklaarde feiten. Daartoe overweegt de rechtbank dat de mate van toerekeningsvatbaarheid wordt bepaald door de mate waarin verdachte nog vrij was zijn wil te bepalen en op basis daarvan gedragskeuzes te maken. Hij handelde planmatig en opportunistisch, berekende zijn kans op ontdekking (en verzamelde daarom bewust beelden van jonge kinderen met een verstandelijke beperking) en realiseerde zich dat hij op het verkeerde pad was (en zocht daarom ook hulp bij bijvoorbeeld Novadic). De rechtbank schat zijn wilsvrijheid en daarmee het te maken schuldverwijt groter in dan door de psychologe is gesteld. Met de psychiater is de rechtbank van oordeel dat verdachte in belangrijke mate verantwoordelijk kan worden gehouden voor zijn daden. Op grond van de voorgaande overwegingen acht de rechtbank verdachte strafbaar voor de bewezen verklaarde feiten.

88


Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard. 9. De eis van de officier van justitie. De officier van justitie verzoekt verdachte voor de onder 13 primair, 15 primair, 25 primair, 36 primair, 42 primair en 44 primair ten laste gelegde feiten vrij te spreken. De officier van justitie eist voor de feiten 1 primair, 2, 3 primair, 4, 5 primair, 6 primair, 7, 8 primair, 9 primair, 10 primair, 11, 12 primair, 13 subsidiair, 14 primair, 15 subsidiair, 16 primair, 17 primair, 18 primair, 19, 20 primair, 21, 22 primair, 23 primair, 24 primair, 25 subsidiair, 26, 27 primair, 28 primair, 29, 30, 31, 32, 33 primair, 34 primair, 35 primair, 36 subsidiair, 37 primair, 38 primair, 39 primair, 41 primair, 42 subsidiair, 43 primair, 44 subsidiair en 45: een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren, met aftrek van voorarrest. Daarnaast eist de officier van justitie dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld met bevel tot dwangverpleging. Verder eist de officier van justitie de verbeurdverklaring van de goederen vermeld op de lijst van in beslag genomen voorwerpen onder de nummers 2, 4, 5, 7, 9, 13, 14, 17, 22, 24, 25, 26, 51, 52, 54, 57, 59, 62, 67, 78, 79, 135 en 136. De officier van justitie eist de onttrekking aan het verkeer van de goederen vermeld op de lijst van in beslag genomen voorwerpen onder de nummers 3, 6, 11, 12, 15, 16, 18, 20, 21, 23, 27, 28, 29, 30, 31, 32, 33, 34, 35, 36, 37, 38, 39, 40, 41, 42, 43, 44, 45, 46, 47, 48, 49, 50, 53, 55, 56, 58, 60, 61, 63, 64, 65, 66, 68, 69, 70, 71, 72, 73, 75, 77, 85, 86, 97, 126, 127, 128, 129, 130, 131, 132, 133, 134 en 139. Voorts eist de officier van justitie de gehele toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] (feiten 1 en 2), [slachtoffer 2] (feit 3), [slachtoffer 4] (feit 5), [slachtoffer 9] (feit 11), [slachtoffer 10] (feit 12), [slachtoffer 11] (feit 13), [slachtoffer 12] (feit 14), [slachtoffer 27] (feit 30), [slachtoffer 28] (feit 31), [slachtoffer 30] (feit 33), [slachtoffer 31] (feit 34), [slachtoffer 34] (feit 37), [slachtoffer 35] (feit 38), [slachtoffer 36] (feit 39), [slachtoffer 37] (feit 40), [slachtoffer 39] (feit 42), [slachtoffer 40] (feit 43), [slachtoffer 41] (feit 44), [slachtoffer 42] (feit 45), [slachtoffer 43] (feit 45), [slachtoffer 44] (feit 45), [slachtoffer 45] (feit 45), [slachtoffer 46] (feit 45), [slachtoffer 49] (feit 45), [slachtoffer 57] (feit 45), met telkens toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. Gehele toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 5] (feiten 6 en 7), [slachtoffer 6] (feit 8), [slachtoffer 7] (feit 9), [slachtoffer 8] (feit 10), [slachtoffer 16] (feit 18), [slachtoffer 17] (feit 19), [slachtoffer 20] (feit 20), [slachtoffer 19] (feit 21), [slachtoffer 20] (feit 22), [slachtoffer 21] (feit 24), [slachtoffer 22] (feit 25), [slachtoffer 23] (feit 26), [slachtoffer 25] (feit 28), [slachtoffer 32] (feit 35), telkens vermeerderd met de wettelijke rente en telkens met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. Toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] (feit 4) tot een bedrag van â‚Ź 3.000,- en toewijzing van de advocaatkosten, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.

89


Toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 51] (feit 45), [slachtoffer 52] (feit 45), [slachtoffer 53] (feit 45) en [slachtoffer 54] (feit 45) tot een bedrag van € 1.250,-, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. 10. Motivering van de op te leggen straf. 10.1. Beslissing over de gevorderde terbeschikkingstelling met dwangverpleging Psychiater Mol heeft in zijn rapportage, op basis van het klinisch beeld van verdachte en op basis van de risicotaxatie-instrumenten HKT-30 en SVR-20, het volgende opgemerkt over de recidivekans en de gewenste behandeling van verdachte. “De kans dat onderzochte opnieuw tot vergelijkbare delicten komt is aanwezig, maar acht onderzoeker op grond van het klinisch onderzoek niet hoog. Bovendien is de aard van zijn delictgedrag zodanig, dat er sprake lijkt van recidiverisico als onderzochte, zonder toezicht en onbehandeld, langere tijd (maanden/jaren) vrij in de maatschappij zou rondlopen. Het recidivegevaar zal bovendien met het vorderen der jaren afnemen en de huidige ervaringen met justitie (en het langdurig gedetineerd zijn) zullen bij deze voor straf gevoelige man ook een gunstig effect op het recidivegevaar hebben. Toezicht en behandeling na detentie kan het recidivegevaar in gunstige zin beïnvloeden en onderzochte toont bij herhaling motivatie voor behandeling. Behandeling moet bestaan uit individuele en groepsbehandeling, terwijl zeker ook van medicamenteuze beïnvloeding van zijn hoge libido en zijn dwangmatigheid een verder gunstig effect op het recidiverisico kan worden verwacht. Jarenlang toezicht en controle door de reclassering biedt de mogelijkheid om te voorkomen dat onderzochte zich opnieuw in situaties begeeft, waarin de kans op recidive stijgt. (…) Een ambulante dagbehandeling (…) zal de kans op recidive duidelijk kunnen verminderen. De beschreven seksuele en persoonlijkheidspathologie is niet behandelbaar in de zin van geneesbaar. Zoals gebruikelijk bij de behandeling van pedoseksuelen zal behandeling en resocialisatie sterk gericht dienen te zijn op controle en toezicht en zich moeten uitstrekken over vele jaren. De aard van de seksuele en persoonlijkheidsproblematiek bij onderzochte, gezien de ernst van de door hem ten laste gelegde feiten, leent zich naar inschatting van ondergetekende voor ambulante behandeling op een forensisch-psychiatrische polikliniek. Voor klinische behandeling ziet ondergetekende geen indicatie.” (p. 27 en 29) Ter zitting heeft de psychiater nog de volgende toelichting gegeven op het bovenstaande. “Ik heb de afgelopen zomer een literatuursearch bij de Universiteit van Leiden laten doen. Daar zat ook een recent, interessant overzicht in van onderzoeken die de afgelopen 10 jaar zijn gedaan onder zedendelinquenten, waarbij werd gekeken naar het recidivegevaar bij zedendelinquenten, en dan met name gezien de leeftijd waarop iemand het delict pleegt en de leeftijd waarop iemand de detentie verlaat. In zijn algemeenheid denkt iedereen dat zedendelinquenten altijd recidiveren, terwijl dat zeker niet zo is. Bij mensen die als pedoseksueel te boek staan is gekeken naar het recidiverisico en dan blijkt dat er bij mensen die tussen de 30 en 45-50 jaar oud zijn, los van al dan niet ingezette behandeling, die percentages schommelen tussen de 15 en 25%. Na het 60e, 65e jaar, met name dan ook als iemand vrijkomt, zie je een duidelijke afname van het recidiverisico. Dat is dan 0 tot 10% recidive. (…) Het is niet een recidiverisico dat inhoudt dat alle alarmbellen zouden moeten gaan rinkelen als hij straks buiten komt. Met een goed behandel- en controle systeem is het recidiverisico heel goed in te perken en is het acceptabel dat hij na detentie weer in de maatschappij verkeert. (…) Op grond van de literatuur, als je kijkt naar vergelijkbare groepen patiënten, die vergelijkbare delicten hebben gepleegd, met deze leeftijd, dan moet je voor de kans op herhaling in elk geval denken aan een percentage onder de 20%, maar waarschijnlijk aan een percentage dat nog lager is dan 10%. (…) Hij valt in een middencategorie voor

90


wat betreft de kans op recidive in vergelijking met andere zedendelinquenten. Een klinische opname is niet geïndiceerd. (…) Over de aard van de delicten kan ik nog het volgende opmerken. De handelingen die hij pleegt met die kinderen hebben heel erg ten doel gehad om het beeldmateriaal te verzamelen en zijn collectie als voyeur uit te breiden. (…) Ik heb niet gezien dat er sprake was van seksuele opwinding, voor zover dit fysiek zichtbaar was. Dat is een groot verschil met andere pedoseksuelen die juist van dit soort handelingen seksueel opgewonden raken. (…) Het is een vorm van zedendelicten, samenhangend met de aard van de pedoseksualiteit, die nauwelijks voor zal komen onder mensen die ter beschikking zijn gesteld in Nederland. Ik heb het ook geverifieerd toen ik mijn rapport af had. Ik heb een net gepensioneerd directeur van een TBS-kliniek geraadpleegd en (…) hij was ook van mening dat betrokkene niet iemand is die een klinische behandeling in een TBS-kliniek nodig had, maar dat het heel goed ambulant kan. De kwaliteit van de ambulante behandeling voor zedendelinquenten, die met name bij De Waag in Utrecht is opgestart, is enorm hoog. Je kunt zelfs zeggen, op een enkele uitzondering na, dat de ambulante behandelmogelijkheden van hogere kwaliteit zijn dan de behandelingen in TBS-klinieken zelf. Dat heeft ermee te maken dat de ter beschikking gestelden willekeurig in klinieken worden geplaatst verspreid. (…) Een van de kernpunten van de behandeling is het aanpakken van de vervormingen, het aanpakken van gedachten als: “het kind wil het zelf, het kind heeft er niks van gemerkt”. Het lukt vaak goed met behandeling duidelijk te maken dat dit foute gedachten zijn. Daar moet je het jarenlang bij herhaling met iemand over hebben. Met name zo’n groepsbehandeling is daar uitermate effectief voor. (…) Pedofilie kun je niet genezen in de zin van zorgen dat je het wegmaakt. Je kunt alleen zorgen dat iemand zich bewust wordt van zijn kwetsbaarheden. Dat is een proces dat jaren duurt. Dat soort behandelingen hebben geen zin om jarenlang in een kliniek plaats te laten vinden, omdat je juist buiten de kliniek met de verleidingen van het leven moet leren omgaan. (…) Er zijn heel veel pedoseksuelen die ambulant worden behandeld. (…) Het behandelverloop is heel vaak zo dat er 2 jaar een intensieve behandeling plaatsvindt en dat daarna de contactfrequentie afneemt en dan zie je vaak dat het nog een paar jaar doorloopt. (…) De controle door de reclassering is van belang en ook hoe het dagelijks leven is ingericht, waar woont hij, wat voor werk heeft hij, hoe gaat iemand om met alcohol en drugs, wat voor omgeving heeft iemand. Het is er heel erg op gericht om te kijken of iemand in contact komt met toekomstige mogelijke slachtoffertjes. Het is heel belangrijk dat hij wekelijks iemand van de reclassering ziet en dat die daar ook controle op voert. (…) Maar van de andere kant is hij geen arbeidsintensieve cliënt. (…) Hij kan zijn zaakjes heel goed zelf regelen. Ik denk dat als de reclassering 1 of 1,5 uur per week aan betrokkenen kan besteden dat dat een hele adequate tijdbesteding kan zijn. (…) Het zou mogelijk zijn om ervoor te kiezen om in het laatste deel van zijn gevangenisstraf al met een behandeling te starten. Dat kan ambulant. Daarnaast bestaan er ook mogelijkheden om, wellicht als een tussenfase naar uiteindelijk een ambulante behandeling, een klinische behandeling te ondergaan. Maar voor dit laatste zie ik geen indicatie. Ik adviseer op geen enkele wijze tot TBS. Ik zie met name in de aard van de psychopathologie, in datgene wat is ten laste gelegd en de mogelijkheden die ik zie voor behandeling, geen aanleiding om TBS te adviseren”. Psychologe Van Heteren heeft in haar rapportage de volgende klinische inschatting gemaakt van de kans op recidive. “Samenvattend wordt de recidivekans klinisch als verhoogd ingeschat. De kans dat betrokkene seksueel zich weer op jonge (gehandicapte) kinderen zal richten is niet erg groot. Het was een soort situatieve beschikbare uitweg waarbij betrokkenen ook nog wel enige controle had ten aanzien van de toegepaste dwang en de aard van de handelingen. Betrokkene is situatief gevaarlijker te achten ten aanzien van de preferente leeftijdsgroep (12/13 jaar). Lifetime heeft hij deze leeftijdscategorie steeds opgezocht (…), waarbij hij meer voyeuristische handelingen pleegde. Betrokkene is in staat om weer ontmoetingsplekken te creëren, waar hij dit soort meisjes tegenkomt zonder dat vanwege de persoonlijkheidspathologie en impulsiviteit als ‘gevaar’ te beschouwen.” (p.

91


21) Naast deze klinische inschatting van het recidivegevaar heeft de psychologe ook 2 gestandaardiseerde risicotaxatie-instrumenten ten behoeve van de kans op een zedenrecidive gebruikt. De SVR-20 scoorde een iets verhoogde recidivekans, de Static 99 scoorde een niet verhoogd recidiverisico. De psychologe heeft in haar rapportage het volgende geadviseerd over de gewenste behandeling van verdachte. “Betrokkene heeft wel enig ziektebesef, maar onvoldoende ziekte inzicht, hetgeen gecombineerd wordt met een grote mate van impulsiviteit en obsessiviteit. Gokken, mogelijk drank en ‘nieuwe projecten’ al dan net met een seksuele motivatie vormen een risico. (…) In principe is persoonlijkheidspathologie niet op te lossen, c.q. behandelbaar zeker gezien de leeftijd van betrokkene. Er moet dus cognitieve controle komen op het gedrag en inzicht in de onderliggende persoonlijkheidsproblematiek. (…) Betrokkene zal uiteraard eerst en vooral een cognitief gedragstherapeutisch programma moeten krijgen met betrekking tot de seksuele problematiek. Hij zal de gedachten, gevoelens en situaties die zijn seksueel gedrag mede veroorzaken in kaart moeten brengen en moeten oefenen in diverse situaties zijn (seksuele) impulsen te beheersen. Situatieve controle zal gericht moeten zijn op vindplaatsen van potentiële slachtoffertjes. (…) Medicatie ondersteuning ten aanzien van de hyperseksualiteit en obsessiviteit lijkt in de rede te liggen. De gedachten gaan daarbij uit naar de forensische polikliniek de Waag te Utrecht alwaar men jarenlange expertise heeft op het gebied van oudere zedendelinquenten. Qua juridisch kader acht onderzoekster een voorwaardelijk kader voldoende om het recidivegevaar te beheersen, gezien de volgende factoren: een ruim 59 jarige man die geen kernpedofiel genoemd mag worden; een niet sterk verhoogde zeden recidivekans; een blanco justitiële voorgeschiedenis; het feit dat betrokkene tot drie keer toe zelf geprobeerd heeft behandeling te krijgen. Met betrekking tot de mogelijke overweging van een TBS indicatie acht onderzoekster het van belang dat betrokkene zelf initiatieven heeft genomen om behandeld te worden voor zijn problematiek zonder dat dit helaas tot actie heeft geleid. Voorts acht onderzoekster een voorwaardelijke gevangenisstraf of een voorwaardelijke invrijheidsstelling een toereikend kader voor de beheersing van het recidivegevaar. Voor de maatregel van TBS (als ultimum remedium) lijkt vanuit dat perspectief derhalve geen indicatie aanwezig. Verder is het ter overweging dat het een publiciteitsgevoelige zaak betreft die de kans dat betrokkene ooit nog uit de deels politiek gestuurde setting (cie. Visser, 2006) zou kunnen wegkomen, erg klein maakt. Er wordt geadviseerd betrokkene na detentie te behandelen in een forensische polikliniek c.q. een dagbehandelingcentrum, ondersteund door een langdurig reclasseringscontact.” Ter zitting heeft de psychologe nog de volgende toelichting op haar rapportage gegeven. gegeven. “De pedofilie die is gediagnosticeerd is van een niet exclusief type. Betrokkene is getrouwd geweest en heeft een gezin. Dat zijn beschermende factoren. Kernpedofielen zijn in hun kindertijd al opgevallen op het gebied van pedofilie. (…) Er zijn bepaalde grenzen aan wat hij doet. (…) Bij betrokkene ging het er meer om een beeld te verkrijgen en om dat beeld te bewerken, dan dat hij er daadwerkelijk in het zwembad van genoot. Hij heeft een soort weerstand om met zijn handen de vagina’s te raken. (…) Betrokkene heeft tientallen jaren aan voyeurisme geleden. De periode van pedofilie, de periode rondom de ten laste gelegde feiten is korter. In de filmpjes die ik heb bekeken kun je de voyeuristische elementen duidelijk zien. De camera is een soort verlengstuk van zijn eigen ogen. De camera kijkt naar die kinderen. (…) Ik heb een aantal stoornissen bij betrokkene gediagnosticeerd. Die stoornissen maken de kans dat hij seksueel uit de bocht vliegt verhoogd, maar niet sterk verhoogd. Je mag in enige mate van een verhoging spreken. Je mag niet zeggen dat doordat het veel feiten betreft waar verdachte van wordt verdacht, de kans op recidive groter wordt. Bij de risicotaxatie worden zaken als eerdere aangiften en eerdere veroordelingen meegenomen. Ik heb bij de berekening van de risicotaxatie rekening gehouden met alle eerder gemelde feiten, maar die mag ik maar beperkt meetellen. Dat zijn bekend geworden feiten zonder dat daar een aangifte voor is gedaan of een veroordeling is

92


gevolgd. (…) De recidive neemt drastisch af naarmate iemand ouder wordt. (…) Zijn preferentieleeftijd is duidelijk 10 tot 13-jarigen. De voorkeur voor deze leeftijdscategorie blijkt duidelijk uit hetgeen met de oppas is voorgevallen en uit het fotograferen van de vrijwilligsters. (..) Ik denk dat het meer een situatieve factor is geweest dat hij de handelingen bij jongere meisjes pleegde: met die kinderen was gemakkelijker seksueel contact te krijgen dan met de meisjes van zijn preferentievoorkeur. Hij creëert een heleboel situaties en daarmee creëert hij een duidelijk risico. Dat zou ook de ruggengraat van de behandeling moeten zijn. Een aandachtspunt moet zijn hoe je nu situaties vermijdt waarin de recidive gevaarlijk kan worden. (…) Met die situatieve controle moet iemand zelf actief aan het werk worden gezet. (…) Ik acht een ambulante behandeling voldoende. De ambulante forensische poliklinieken hebben de meeste know how op het gebied van zedendelinquenten. In een TBS-kader is dat helaas niet meer zo, omdat er door de aselecte toewijzing in de gemiddelde TBS-kliniek maar een paar zedendelinquenten verblijven. De Waag kent een uitstekende medicamenteuze behandeling. Die behandeling is geavanceerder dan die in een TBS-kliniek. (…) Ik ben ermee bekend dat de reclassering 1 à 2 uur per week heeft voor de begeleiding en het toezicht. De reclassering houdt zich niet bezig met de behandeling of de begeleiding, maar voert de regie. Een forensische polikliniek behandelt en die meldt het terug als iemand niet is verschenen of als de bloedwaarde niet goed is of als iemand zijn medicijnen niet heeft ingenomen. Dan moet de reclassering in actie komen. (…) Het belang van de maatschappij heb ik natuurlijk ook in mijn advies betrokken. Het is niet zo dat ik geen TBS adviseer als ik dat nodig acht. Maar bij betrokkene is geen sprake van een sterk verhoogd recidivegevaar, hij is geen kernpedofiel, is niet iemand die uitvoerig ‘groomt’, hij valt niet op jongens en is getrouwd geweest. Dat zijn allemaal beschermende factoren die maken dat ik geen TBS adviseer. (…) Ik had het als deze zaak een niet-publiciteitsgevoelige zaak was ook niet geadviseerd. Simpelweg omdat er een goed alternatief is, in de zin van een ambulante behandeling. Als verdachte een behandeling van 4 dagdelen per week bij de Waag ondergaat en er 2 uur toezicht op hem wordt gehouden door de reclassering, dan is er geen sprake van schijnveiligheid. Tijdens een behandeling is de kans op recidive heel gering. (…) Over het algemeen duurt een intensief zedenbehandelprogramma 2 jaar. Terugvalpreventie zou aanbevelenswaardig zijn. (…) Mijn voorkeur gaat uit naar de lange proeftijd. Betrokkene moet een behandeling krijgen, maar de periode van ‘care and control’ zou eigenlijk veel langer moeten duren.” Ter zitting hebben de beide reclasseringsmedewerkers, mw. Verhoeven en mw. LiekensWillems, verklaard dat hun voorkeur zou uitgaan naar het reeds opstarten van behandeling tijdens de detentie. Dat is mogelijk binnen een traject Terugdringen Recidive. Binnen dat traject behoort ook een klinische behandeling in een Forensische Psychiatrische Kliniek (FPK) tot de mogelijkheden. “Op het moment dat dat traject wordt gestart lijkt het ons zinvol dat er opnieuw een psychiater naar betrokkene gaat kijken en alsnog bekijkt of het een ambulant of klinisch traject gaat worden”, aldus mevrouw Verhoeven. Beide reclasseringsmedewerkers hebben verklaard voorstander te zijn van een klinische behandeling van verdachte tijdens de detentiefase. Mevrouw Liekens-Willems heeft daartoe aangevoerd dat een klinische behandeling “de meest geleidelijke manier is om terug te keren naar de maatschappij en omdat het ons de gelegenheid geeft om te kijken in hoeverre een cliënt ook echt bereid is om mee te werken aan de voorwaarden die wij opstellen”. Mevrouw Verhoeven heeft ter zitting een notitie overgelegd, waarin zij 17 voorbeelden geeft van voorwaarden die kunnen worden gesteld in het kader van een voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf of een voorwaardelijke invrijheidstelling (V.I.). De reclassering kan toezicht houden op naleving van deze voorwaarden. Beide reclasseringsmedewerkers hebben erop gewezen dat het maximale niveau van begeleiding door de reclassering ligt op niveau 3. Op dat niveau kan de reclassering gedurende de toezichtperiode maximaal 1 tot 2 uur per week toezicht houden op de

93


naleving van de voorwaarden. Mevrouw Liekens-Willems heeft in dat verband ter zitting het volgende verklaard. “De maximaal 2 uur per week gaan op aan onverwacht huisbezoek, gesprekken op kantoor bij de reclassering en controle van de werk- en leefomgeving. Het is een schijnveiligheid die je kan bieden. Aanvankelijk gaat onze voorkeur uit naar een 24-uurs controle. Dat baseer ik op informatie die ik heb vernomen uit de milieurapportage. Het speelt al veel langer. Er heeft nooit eerder echt een behandeling plaatsgevonden. Wij zouden toch kiezen voor een langzame terugkeer naar de maatschappij, waar aanvankelijk veel meer toezicht op zit, een wat intensievere begeleiding. Dat kunnen wij met alleen een ambulante behandeling niet bieden. (…) Een proeftijd van 10 jaar doet niets af aan het feit dat wij nog steeds maar 1 of 2 uur per week voor de begeleiding krijgen.” De officier van justitie heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de rechtbank het advies van de psychiater en psychologe niet dient te volgen en heeft gevorderd dat de rechtbank naast een langdurige gevangenisstraf de maatregel van TBS met dwangverpleging dient op te leggen. Daartoe heeft de officier van justitie het volgende aangevoerd. De officier van justitie betwist de conclusie van de deskundigen dat het recidivegevaar beperkt is. De officier van justitie voert aan dat door de deskundigen zelf is vastgesteld dat verdachte onvoldoende ziekte-inzicht heeft en dat de stoornissen niet te behandelen zijn. Verdachte is heel berekenend en planmatig te werk gegaan en heeft decennia lang delictgedrag vertoond. Hieruit blijkt dat het recidivegevaar juist erg groot is. Op de gevolgde werkwijze van de deskundigen, waarbij de recidivekans is berekend volgens bepaalde modellen, is volgens de officier van justitie heel wat af te dingen. Deze strafzaak is een unieke zaak, die zich niet laat vangen in een model. De gehanteerde taxatie-instrumenten gaan bovendien uit van verdachte als first offender, ondanks het grote aantal feiten waar hij nu voor terecht staat. Uit literatuurstudie mag dan wel blijken dat het recidiverisico afneemt naarmate men ouder wordt, maar bij verdachte is het omgekeerde het geval: bij hem zijn de delicten de laatste jaren juist toegenomen in frequentie en ernst. De psychologe heeft bovendien een interne strijd bij verdachte geconstateerd tussen zijn dwangmatige stoornis en zijn behoefte aan controle, een strijd waarvan volgens de psychologe de uitkomst niet is te voorspellen. Volgens de officier van justitie wijst alles in deze zaak er dan ook op dat het gevaar dat verdachte opnieuw kinderen zal misbruiken erg groot is. Bij de geëiste gevangenisstraf van meer dan 4 jaar behoort een voorwaardelijk strafdeel niet meer tot de mogelijkheden. Alleen in het kader van de V.I. kunnen dan nog voorwaarden worden gesteld. Gezien de maximale duur van de V.I. is een langdurig reclasseringstoezicht niet meer mogelijk, terwijl de deskundigen juist een jarenlang toezicht beogen. De reclassering heeft bovendien ter zitting aangegeven dat zij hooguit 3 uur per week toezicht op verdachte kan houden en daarmee niet meer dan schijnveiligheid kan bieden. Verdachte kan er ook voor kiezen niet mee te werken aan voorwaarden in het kader van de V.I. en in plaats daarvan het resterende deel van zijn gevangenisstraf uit te zitten. In dat geval keert hij onbehandeld na detentie weer in de maatschappij terug. De officier van justitie acht dat onverantwoord. Ten slotte heeft de officier aangevoerd dat de door de deskundigen aangevoerde redenen om TBS met dwangverpleging niet geïndiceerd te achten, oneigenlijk en onjuist zijn. TBS is primair een beveiligingsmaatregel. Dat behandeling elders effectiever is, dat het TBSsysteem op dit moment niet goed zou functioneren of dat TBS in deze publiciteitsgevoelige zaak in feite levenslange vrijheidsbeneming voor verdachte betekent, kunnen dus geen argumenten zijn om te adviseren geen TBS-met dwangverpleging op te leggen. Volgens de officier van justitie stelt het advies van de deskundigen de maatschappij bloot aan onverantwoorde risico’s. Na afloop van de gevangenisstraf zal verdachte een acuut

94


gevaar vormen voor de maatschappij. TBS met dwangverpleging is de enige verantwoorde manier om verdachte terug te geleiden naar de maatschappij, aldus de officier van justitie. De rechtbank overweegt ten aanzien de gevorderde maatregel van TBS met dwangverpleging het volgende. De artikelen 37, lid 2 eerste volzin en 37b, lid 1 Sr luiden, voor zover hier van belang: Artikel 37b, lid 1 Sr: De rechter kan bevelen dat de ter beschikking gestelde van overheidswege wordt verpleegd, indien de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de verpleging eist. Artikel 37, lid 2, eerste volzin Sr: De rechter geeft een last als bedoeld in het eerste lid slechts nadat hij zich een met redenen omkleed, gedagtekend advies heeft doen overleggen van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines – waaronder een psychiater – die de betrokkene hebben onderzocht. De rechtbank stelt allereerst vast dat de psycholoog en psychiater hun inschatting van het recidiverisico hebben gebaseerd op grondig en gedegen onderzoek van verdachte. De recidivekans is vastgesteld aan de hand van het klinische beeld dat men na uitvoerige gesprekken heeft verkregen van verdachte. Daarnaast heeft men gebruik gemaakt van gevalideerde risicotaxatie-instrumenten ter bepaling van de kans op recidive van met name zedendelicten. Beide deskundigen hebben geconcludeerd dat klinische behandeling niet is geïndiceerd. Volgens de deskundigen is het recidiverisico voldoende beheersbaar in een ambulant kader. Er is geen aanleiding de maatregel van TBS (al dan niet met dwangverpleging) op te leggen om de veiligheid van personen te waarborgen. In hun rapportages en ter zitting hebben zij eensluidend, consistent, zeer uitvoerig en onder verwijzing naar wetenschappelijke literatuur gemotiveerd hoe zij tot dit (behandel)advies zijn gekomen. Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat beide deskundigen een grote en langdurige expertise hebben opgebouwd op het terrein van de forensische psychiatrie in het algemeen en de behandeling van zedendelinquenten – waaronder pedoseksuelen – in het bijzonder. De rechtbank is ook niet gebleken van enige partijdigheid of vooringenomenheid van de beide deskundigen. De officier van justitie heeft de conclusies van de deskundigen betwist. Het standpunt van de officier van justitie is echter niet onderbouwd met enige gedragskundige rapportage, literatuurstudie of zelf verricht psychiatrisch en psychologisch (test)onderzoek. De officier van justitie heeft aangevoerd dat het om een unieke strafzaak gaat die zich niet laat vangen in het model van een risicotaxatie-instrument. Daarbij heeft de officier van justitie erop gewezen dat het gaat om een first offender die wordt verdacht van een zeer groot aantal strafbare feiten. Bij de risicotaxatie is, aldus de officier van justitie, ook niet meegewogen dat verdachte 30 jaar geleden ook al een seksuele relatie met jonge meisjes heeft gehad. Ten aanzien van dat laatste punt wijst de rechtbank erop dat de psychologe ter zitting heeft verklaard, dat dit gegeven wel in de checklist van de gestandaardiseerde risicotaxatie is meegenomen. Ten aanzien van het toepassen van risicotaxatie-instrumenten in deze strafzaak overweegt de rechtbank het volgende. Zowel de psychiater als de psychologe hebben naast een klinische inschatting van het recidivegevaar een gestructureerde risicotaxatie verricht met gevalideerde risicotaxatie-instrumenten. De combinatie van een klinisch oordeel en een gestandaardiseerde risicotaxatie maakt hun inschatting van het

95


recidiverisico des te betrouwbaarder. Aan een aldus tot stand gekomen inschatting van het recidiverisico hecht de rechtbank meer waarde dan aan de nauwelijks onderbouwde en niet met onderzoeksgegevens gestaafde stelling van de officier van justitie, dat het recidivegevaar bij verdachte erg groot is. De rechtbank volgt de officier van justitie niet in haar standpunt dat de deskundigen oneigenlijke argumenten hebben gebruikt voor het contra-indiceren van TBS met dwangverpleging. Beide deskundigen hebben inderdaad kritische kanttekeningen geplaatst bij de kwaliteit van de behandeling van zedendelinquenten in TBS-klinieken. De psychologe heeft in haar rapportage ook nog een overweging gewijd aan het in haar ogen disfunctioneren van het TBS-systeem. Deze kanttekeningen en overwegingen zijn echter voor de beide deskundigen niet de reden geweest om geen TBS te adviseren. Kern van hun advies is immers dat ambulante behandeling toereikend is om het recidiverisico beheersbaar te houden en dat om díe reden klinische behandeling - al dan niet binnen het kader van TBS - niet wordt geïndiceerd. Hun argument is dus niet dat TBS eigenlijk noodzakelijk zou zijn, maar gelet op de huidige stand van zaken binnen het TBS-systeem dan maar moet worden uitgeweken naar een ambulante behandeling. Hun argument is dat er voor klinische opname in het geheel geen indicatie is. De reclasseringsmedewerkers hebben ter zitting aangevoerd dat zij voorstander zijn van aanvankelijk een klinische opname met 24 uurs controle en dat zij een reclasseringstoezicht van enkele uren per week onvoldoende achten. De psychiater en de psycholoog hebben echter ter zitting gemotiveerd waarom zij ambulante behandeling van enkele dagdelen per week onder toezicht van enkele uren per week door de reclassering toereikend achten. Van de reclasseringsmedewerkers kan niet worden gezegd dat zij over de specifieke opleiding en jarenlange expertise van de psychiater en psychologe beschikken. Hun werkterrein is ook niet de psychiatrische behandeling van veroordeelden, maar het toezicht houden op het volgens afspraak volgen van die behandeling. De rechtbank hecht dan ook meer waarde aan het (behandel)advies van de psychiater en psychologe dan aan dat van de reclasseringsmedewerkers. De rechtbank merkt overigens op dat de adviezen niet geheel tegenstrijdig zijn. De psychiater heeft immers ter zitting opgemerkt dat hij in de eindfase van een op leggen gevangenisstraf een klinische opname als overgang naar een ambulante behandeling niet uitsluit, zij het dat hij daarvoor thans geen indicatie ziet. Op grond van de voorgaande overwegingen onderschrijft de rechtbank de conclusies van de psychiater en de psychologe en neemt zij deze over. Hieruit volgt dat de rechtbank niet zal overgaan tot het opleggen van de maatregel van TBS, al dan niet met dwangverpleging. Gelet hierop komt de rechtbank niet toe aan het voorwaardelijk verzoek van de raadsman om een aanvullende rapportage op te laten stellen. 10.2. Strafmaatoverwegingen De rechtbank heeft een groot aantal feiten bewezen verklaard. Daaruit ontstaat samenvattend het volgende beeld van de strafbare gedragingen van verdachte. In en rond de zwembaden waar hij les gaf, heeft verdachte jarenlang ontuchtige handelingen met meisjes gepleegd. Het ging daarbij om meisjes van vaak jonge leeftijd en merendeels met verstandelijke, gedragsmatige of motorische beperkingen. Verdachte was obsessief bezig foto’s en filmbeelden te verzamelen waarop de geslachtsorganen van de meisjes waren te zien. Verder zette hij seksuele handelingen in scène, waarbij hij onder meer zijn penis in de buurt van of tegen de schaamstreek of billen van het meisje hield. Ook van die handelingen maakte hij beeldopnames, die hij thuis bekeek en digitaal bewerkte. Zoals ook door de psychiater en de psychologe in hun rapportages is geconstateerd, ging het verdachte daarbij primair om het verzamelen van beelden. Zijn handelingen waren niet gericht op het seksueel binnendringen bij de meisjes en hij

96


heeft hen er ook niet toe aangezet seksuele handelingen bij hem zelf te verrichten. In drie gevallen acht de rechtbank bewezen dat hij het slachtoffer dwong de ontuchtige handelingen te dulden, zij het zonder dat verdachte daarbij geweld gebruikte of dreigde met geweld. In 37 gevallen heeft de rechtbank de ontucht bewezen verklaard. Bij hem thuis maakte verdachte fotobestanden van zijn filmopnames. Ten aanzien van 11 meisjes zijn deze foto’s en filmpjes door de rechtbank aangemerkt als kinderporno. Daarbij ging het om opnames van kinderen bij wie zwemkleding opzij was geschoven, waardoor hun vagina/schaamstreek werd ontbloot. Hij heeft deze foto’s en filmpjes zelf vervaardigd en in bezit gehad en niet verspreid. In drie gevallen is het heimelijk filmen van meisjes in de kleedruimte van het zwembad bewezen verklaard. De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat de volgende factoren meegewogen. Het gaat in deze strafzaak om seksueel misbruik van een groot aantal slachtoffers over een jarenlange periode. Verdachte heeft de persoonlijke en lichamelijke integriteit van de slachtoffers aangetast. Hij is daarbij planmatig en berekenend te werk gegaan. Bewust heeft hij daarbij meisjes met beperkingen en meisjes van zeer jonge leeftijd gekozen als slachtoffer. Verdachte heeft verklaard dat hij ontdekking wilde voorkomen. Hij verwachtte dat deze kinderen het minst snel het misbruik in de gaten zouden hebben. Het om die reden kiezen voor juist deze meisjes als slachtoffer is zeer laakbaar. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan. Voorts weegt de rechtbank mee dat verdachte zijn handelingen heeft verricht in een publieke functie als zwemleraar, gespecialiseerd in het lesgeven aan kinderen met watervrees en/of beperkingen. Ouders vertrouwden hun vaak kwetsbare kinderen aan zijn zorg toe. Dat vertrouwen heeft hij ernstig beschaamd en misbruikt. Verdachte wist of kon weten dat, als bekend werd wat hij al die jaren op zo grote schaal had gedaan, dit zou kunnen leiden tot zorgen, spanningen en verdriet binnen de gezinnen van de slachtoffers. De rechtbank is niet gebleken dat verdachte daar ten tijde van de gepleegde handelingen oog voor heeft gehad. Mogelijke schadelijke gevolgen voor de slachtoffers zelf hebben hem er evenmin van weerhouden de strafbare feiten te plegen. Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank voorts meegewogen dat verdachte ten aanzien van alle bewezen verklaarde feiten licht verminderd toerekeningsvatbaar is. De officier van justitie heeft in haar requisitoir aangegeven dat het Openbaar Ministerie zelf na aanhouding van verdachte de publiciteit heeft gezocht en dat dit gegeven moet leiden tot strafvermindering. De rechtbank onderschrijft dit standpunt. De na zijn aanhouding ontstane publiciteitsgolf rond verdachte hebben hem gemaakt tot een alom bekend en herkend publiek persoon met het stigma van een pedoseksuele zedendelinquent. Deels is dat een voor verdachte te verwachten gevolg geweest van het soort en het aantal delicten dat hij heeft gepleegd. Feit is echter wel dat verdachte hierdoor naast een door de rechtbank op te leggen straf ook een brandmerk heeft gekregen dat hij de komende jaren, zo niet de rest van zijn leven, zal dragen. Hij zal de negatieve sociale gevolgen van die stigmatisering ondervinden, in de omgang met gedetineerden en bij terugkeer in de maatschappij. Ten slotte weegt de rechtbank mee dat verdachte er ter zitting blijk van heeft gegeven de ernst van de feiten en de gevolgen voor de slachtoffers en hun gezin in te zien en dat hij meermalen zijn spijt heeft betuigd. Hij is ook sterk gemotiveerd om een behandeling te volgen voor zijn pedoseksuele problematiek. Dit alles overwegende komt de rechtbank tot de slotsom dat een langdurige gevangenisstraf passend en geboden is. Deze vrijheidsstraf dient verschillende strafdoelen.

97


Allereerst dient het leed dat slachtoffers en hun gezinnen is aangedaan te worden vergolden. Voorts dient aan met name personen in functies waarbij kinderen aan hun zorg worden toevertrouwd, een krachtig signaal te worden gegeven dat soortgelijke delicten zwaar worden gestraft. Ten slotte dient de straf ertoe bij te dragen dat verdachte na zijn straf niet opnieuw soortgelijke delicten gaat plegen. Over dit terugdringen van het recidiverisico overweegt de rechtbank nog het volgende. De psychiater en psychologe geven als behandeladvies een intensieve ambulante behandeling. Het zou daarbij volgens hen moeten gaan om een dagbehandeling gedurende ongeveer 2 jaar, bestaande uit individuele en groepstherapieĂŤn en ook libidineuze medicatie. Daarna neemt de contactfrequentie af, maar zal nog wel jarenlang controle en toezicht nodig zijn. Ambulante dagbehandeling biedt een toereikend kader voor de beheersing van het recidivegevaar, aldus beide deskundigen. Met deze deskundigen hecht de rechtbank er groot belang aan dat verdachte adequaat wordt behandeld voor zijn problematiek, waarmee hij al decennialang worstelt. Met die behandeling kan al een begin worden gemaakt tijdens de detentie. Verdachte heeft meermalen benadrukt zeer gemotiveerd te zijn voor behandeling en verdachte volgt nu al in de gevangenis een prĂŠ-therapie. De detentiefasering, waarin een gedetineerde gefaseerd allengs meer vrijheden krijgt, biedt ook reeds vervolgbehandelmogelijkheden. De ter zitting gehoorde reclasseringsmedewerksters hebben in dat verband gewezen op de mogelijkheid van deelname aan het traject Terugdringen Recidive. Binnen dat traject kan verdachte al tijdens de detentie - ambulant of klinisch - worden behandeld. Een op te leggen gevangenisstraf kan er ook toe bijdragen dat verdachte zich daadwerkelijk zal (blijven) inzetten voor structurele behandeling van zijn problematiek. De wet biedt hiertoe twee kaders waarbinnen dit kan geschieden, afhankelijk van de duur van de opgelegde gevangenisstraf. Bij een straf van maximaal 4 jaar met een voorwaardelijk strafdeel zou als bijzondere voorwaarde kunnen worden gesteld dat verdachte zich moet laten behandelen voor deze problematiek. Ook zou dan een lange proeftijd tot maximaal 10 jaar kunnen worden opgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank doet een gevangenisstraf van 4 jaar of minder echter geen recht aan de ernst van de feiten en met name de hoeveelheid feiten en het leed dat is aangedaan. Bij een gevangenisstraf van meer dan 4 jaar kent de wet niet de mogelijkheid van het daarbij opleggen van een voorwaardelijk strafdeel en het stellen van een bijzondere voorwaarde. Ook een langdurige proeftijd is dan niet mogelijk. Wel kan het Openbaar Ministerie bij de voorwaardelijke invrijheidstelling (V.I.) na twee derde deel van de straf voorwaarden stellen aan de V.I.. Ter zitting heeft een reclasseringsmedewerkster al tal van voorbeelden gegeven van op de verdachte toegesneden voorwaarden, waaronder het verplicht volgen van een behandeling en reclasseringstoezicht. Tijdens de V.I. kan verdachte dus een behandeling voortzetten die hij al in detentie is gestart binnen het traject Terugdringen Recidive, een scenario dat door de rechtbank wordt voorgestaan. Bij de door de rechtbank op te leggen gevangenisstraf is de omvang van het resterende strafdeel na de V.I.-datum van voldoende substantiĂŤle omvang om te waarborgen dat verdachte ook daadwerkelijk die behandeling zal (blijven) volgen die nodig is om het recidiverisico aanvaardbaar laag te houden. Immers, indien verdachte op enig moment weigert te voldoen aan de gestelde voorwaarden, zal hij dit resterende strafdeel dus ook nog moeten uitzitten. Ook als hij gedurende de V.I.-periode niet langer aan de gestelde voorwaarden voldoet, door bijvoorbeeld de behandeling af te breken, zal hij terug moeten naar de gevangenis. Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van de hierna te noemen duur voldoende gewaarborgd, dat verdachte daadwerkelijk de behandeling zal volgen die nodig is om het recidiverisico aanvaarbaar laag te houden.

98


11. Motivering van de beslissing over de vorderingen van de benadeelde partijen. 1. Beslissing over de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 49] , [slachtoffer 51] , [slachtoffer 52] en [slachtoffer 54] . De rechtbank zal de benadeelde partijen [slachtoffer 49] , [slachtoffer 51] , [slachtoffer 52] , en [slachtoffer 54] (allen feit 45) niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen, aangezien verdachte voor deze feiten geen straf of maatregel wordt opgelegd en voor deze feiten ook geen sprake is van toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank zal de kosten van partijen compenseren aldus dat elke partij haar eigen kosten draagt. 2. Beslissing over de vorderingen van de overige benadeelde partijen Artikel 361 lid 2 Wetboek van Strafvordering (Sv) bepaalt dat de benadeelde partij alleen ontvankelijk zal zijn in haar vordering indien: (…) b. aan haar rechtstreekse schade is toegebracht door het bewezen verklaarde feit. Artikel 361 lid 3 Sv bepaalt onder meer dat de benadeelde partij slechts ontvankelijk is in haar vordering, indien en voor zover de vordering van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. Een vordering is eenvoudig van aard wanneer daarover volstrekte duidelijkheid bestaat, zowel wat betreft de grondslag als de hoogte ervan, of waarover de gewenste duidelijkheid op eenvoudige wijze kan worden verkregen. Niet eenvoudig zijn betwiste vorderingen die slechts door een grondig onderzoek met behulp van getuigen en deskundigen kunnen worden beoordeeld. Bij alle niet onder punt 1 vallende vorderingen overweegt de rechtbank dat deze vorderingen niet eenvoudig van aard zijn en op grond daarvan niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard. Er doen zich bij deze – door verdachte betwiste – vorderingen vragen voor met betrekking tot de omvang van de schade, de mogelijk nog op termijn te verwachten schade en het rechtstreeks verband tussen het bewezen verklaarde feit en de gestelde schade. Ten aanzien van dat rechtstreeks verband merkt de rechtbank nog op dat het daarbij gezien artikel 361, lid 2 onder b Sv moet gaan om het rechtstreeks verband tussen de schade en het bewezen verklaarde feit. Het bewezen verklaarde feit betreft in deze strafzaak steeds het handelen van verdachte zoals dat te zien is op het ene filmpje of de ene foto waarop het ten laste gelegde feit betrekking heeft. Deze civielrechtelijke kwesties zijn te complex om in het kader van deze strafrechtelijke procedure thans te kunnen beantwoorden, ook niet in het kader van een gevorderd voorschot (als het ten minste toewijsbare bedrag voor zover dat eenvoudig vast te stellen is) op de schade. De wet heeft de procedure tussen de benadeelde partij en de verdachte immers geregeld als een eenvoudige procedure, die in het kader van het strafproces plaatsvindt en waarin ingevolge art. 334 Sv slechts in beperkte mate plaats is voor bewijslevering. De vorderingen die door de rechtbank niet-ontvankelijk zijn verklaard, kunnen bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

12. Motivering van de beslissing over de in beslag genomen goederen. Onder verdachte is een groot aantal camera’s in beslag genomen. De officier van justitie heeft tot verbeurdverklaring van die camera’s gerequireerd.

99


De raadsman heeft in zijn pleidooi betoogd dat, nu het Openbaar Ministerie niet in staat is nader te specificeren met welke beeldopnameapparatuur de feiten zijn gepleegd, de rechtbank niet anders kan dan beslissen dat alle film- en fotocamera’s aan verdachte dienen te worden teruggegeven. Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank gebleken dat verdachte de bewezenverklaarde feiten heeft gepleegd met behulp van een aantal camera’s. Nu verdachte niet heeft aangegeven met welke camera’s de feiten zijn gepleegd en het Openbaar Ministerie niet in staat is nader te specificeren met welke camera’s de feiten zijn gepleegd, is de rechtbank van oordeel dat alle op de bijgevoegde lijst van in beslag genomen voorwerpen onder de nummers 2, 4, 5, 13, 17, 22, 24, 25, 26, 51, 52, 54, 78 en 79 vermelde fototoestellen en filmcamera’s vatbaar zijn voor verbeurdverklaring, omdat – zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting – de feiten met behulp van meerdere aan verdachte toebehorende fototoestellen en filmcamera’s zijn begaan. Onder verdachte is een groot aantal gegevensdragers in beslag genomen. De officier van justitie heeft tot onttrekking aan het verkeer van die gegevensdragers gerequireerd. De raadsman heeft in zijn pleidooi bepleit om te bepalen dat enkel die goederen aan het verkeer worden onttrokken waarvan is vastgesteld dat zich daarop strafbare afbeeldingen bevinden. Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank gebleken dat verdachte beschikte over een zeer grote hoeveelheid strafbare afbeeldingen. Op een groot aantal onder verdachte aangetroffen gegevensdragers zijn strafbare afbeeldingen aangetroffen. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden uitgesloten dat zich op de overige onder verdachte in beslag genomen gegevensdragers ook strafbare afbeeldingen bevinden. Gelet op de omvang van de onder verdachte aangetroffen en in beslag genomen hardware en de 4,5 terabyte aan gegevens is het volgens het openbaar ministerie niet mogelijk om die gegevensdragers uitputtend te onderzoeken. Omdat de rechtbank niet het risico wil lopen dat beelden met strafbare afbeeldingen in de samenleving terechtkomen, is de rechtbank van oordeel dat de op de bijgevoegde lijst van in beslag genomen voorwerpen onder de nummers 3, 6, 11, 12, 15, 16, 18, 20, 21, 23, 27, 28, 29, 30, 31, 32, 33, 34, 35, 36, 37, 38, 39, 40, 41, 42, 43, 44, 45, 46, 47, 48, 49, 50, 53, 55, 56, 58, 60, 61, 63, 64, 65, 66, 67, 68, 69, 70, 71, 72, 73, 75, 77, 85, 86, 97, 126, 127, 128, 129, 130, 132, 133, 134 en 139 vermelde gegevensdragers vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer. Het ongecontroleerde bezit van strafbare afbeeldingen is immers in strijd met de wet en het algemeen belang. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat zich onder de in beslag genomen zaken afbeeldingen bevinden met een voor hem grote emotionele waarde. Het gaat om beeldmateriaal uit zijn jeugd en van zijn gezin. Juist nu hij in een sociaal isolement is terecht gekomen, is hij zeer gehecht aan dit materiaal, aldus verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank dient binnen redelijke grenzen rekening te worden gehouden met het belang van verdachte bij teruggave van deze strikt persoonlijke en strafvorderlijk niet van belang zijnde afbeeldingen. De rechtbank acht het niet redelijk dat op voorhand en ongezien al het in beslag genomen beeldmateriaal zonder meer wordt vernietigd. De rechtbank zal daarom bepalen dat de in beslag genomen afbeeldingen niet mogen worden onttrokken aan het verkeer, dan nadat verdachte in de gelegenheid is gesteld gedurende 2 dagdelen op een daartoe door het Openbaar Ministerie aangewezen politiebureau onder de beveiligingsmaatregelen die het Openbaar Ministerie geboden acht, afbeeldingen en/of bestanden van strikt privaat karakter betreffende zijn familieen gezinsleven aan te wijzen. Het Openbaar Ministerie dient deze afbeeldingen en/of bestanden aan verdachte ter beschikking te stellen, voordat wordt overgegaan tot onttrekking aan het verkeer van de overige in beslag genomen afbeeldingen. De rechtbank zal de teruggave gelasten aan verdachte van de op de bijgevoegde lijst van in beslag genomen voorwerpen onder de nummers 7 (mobiele telefoon), 9 (mobiele telefoon), 14 (mobiele telefoon), 57 (zwembroek), 59 (zwemkleding), 62 (zwemkleding), 135 (badkleding), 136 (opblaasbare zwembandjes), 137 (een pop) en 138

100


(clownneuzen) vermelde voorwerpen nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de in beslag genomen goederen. Toepasselijke wetsartikelen. De beslissing van de rechtbank is gegrond op de artikelen: 10, 27, 33, 33a, 36b, 36c, 57, 139f, 240b, 246, 247 van het Wetboek van Strafrecht. DE UITSPRAAK De rechtbank: Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 1 primair ([slachtoffer 1]), feit 1 subsidiair ([slachtoffer 1]), feit 3 primair ([slachtoffer 2]), feit 3 subsidiair ([slachtoffer 2]), feit 5 primair ([slachtoffer 4]), feit 6 primair ([slachtoffer 5]), feit 8 primair ([slachtoffer 6]), feit 9 primair ([slachtoffer 7]), feit 10 primair ([slachtoffer 8]), feit 10 subsidiair ([slachtoffer 8]), feit 10 meer subsidiair ([slachtoffer 8]), feit 12 primair ([slachtoffer 10]), feit 13 primair ([slachtoffer 11]), feit 14 primair ([slachtoffer 12]), feit 15 primair ([slachtoffer 13]), feit 16 primair ([slachtoffer 14]), feit 16 subsidiair ([slachtoffer 14]), feit 17 primair ([slachtoffer 15]), feit 18 primair ([slachtoffer 16]), feit 18 subsidiair ([slachtoffer 16]), feit 22 primair ([slachtoffer 20]), feit 23 primair ([slachtoffer 15]), feit 25 primair ([slachtoffer 22]), feit 27 primair ([slachtoffer 24]), feit 27 subsidiair ([slachtoffer 24]), feit 28 primair ([slachtoffer 25]), feit 33 primair ([slachtoffer 30]), feit 34 primair ([slachtoffer 31]), feit 35 primair ([slachtoffer 32]), feit 36 primair ([slachtoffer 33]), feit 38 primair ([slachtoffer 35]), feit 39 primair ([slachtoffer 36]), feit 40 primair ([slachtoffer 37]), feit 41 primair ([slachtoffer 38]), feit 42 primair ([slachtoffer 39]), feit 43 primair ([slachtoffer 40]), feit 44 primair ([slachtoffer 41]) is ten laste gelegd en hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard spreekt hem daarvan vrij. Verklaart het onder feit 1 meer subsidiair ([slachtoffer 1]), feit 2 ([slachtoffer 1]), feit 3 meer subsidiair ([slachtoffer 2]), feit 4 ([slachtoffer 3]), feit 5 subsidiair ([slachtoffer 4]), feit 6 subsidiair ([slachtoffer 5]), feit 7 ([slachtoffer 5]), feit 8 subsidiair ([slachtoffer 6]), feit 9 subsidiair ([slachtoffer 7]), feit 10 meest subsidiair ([slachtoffer 8]), feit 11 ([slachtoffer 9]), feit 12 subsidiair ([slachtoffer 10]), feit 13 subsidiair ([slachtoffer 11]), feit 14 subsidiair ([slachtoffer 12]), feit 15 subsidiair ([slachtoffer 13]), feit 16 meer subsidiair ([slachtoffer 14]), feit 17 subsidiair ([slachtoffer 15]), feit 18 meer subsidiair ([slachtoffer 16]), feit 19 ([slachtoffer 17]), feit 20 primair ([slachtoffer 18]), feit 21 ([slachtoffer 19]), feit 22 subsidiair ([slachtoffer 20]), feit 23 subsidiair ([slachtoffer 15]), feit 24 primair ([slachtoffer 21]), feit 25 subsidiair ([slachtoffer 22]), feit 26 ([slachtoffer 23]), feit 28 subsidiair ([slachtoffer 25]), feit 29 ([slachtoffer 26]), feit 30 ([slachtoffer 27]), feit 31 ([slachtoffer 28]), feit 32 ([slachtoffer 29]), feit 33 subsidiair ([slachtoffer 30]), feit 34 subsidiair ([slachtoffer 31]), feit 35 subsidiair ([slachtoffer 32]), feit 36 subsidiair ([slachtoffer 33]), feit 37 primair ([slachtoffer 34]), feit 38 subsidiair ([slachtoffer 35]), feit 39 subsidiair ([slachtoffer 36]), feit 40 subsidiair ([slachtoffer 37]), feit 41 subsidiair ([slachtoffer 38]), feit 42 subsidiair ([slachtoffer 39]), feit 43 subsidiair ([slachtoffer 40]), feit 44 subsidiair ([slachtoffer 41]) en feit 45 ([slachtoffer 42], [slachtoffer 43], [slachtoffer 44], [slachtoffer 45], [slachtoffer 46], [slachtoffer 47], [slachtoffer 50], [slachtoffer 53], [slachtoffer 55], [slachtoffer 56] en [slachtoffer 57]) ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven. Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven: T.a.v. feit 1 meer subsidiair:

101


met iemand van wie hij weet dat hij aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling lijdt dat hij niet of onvolkomen in staat is zijn wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weestand te bieden ontuchtige handelingen plegen T.a.v. feit 2: met iemand van wie hij weet dat hij aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling lijdt dat hij niet of onvolkomen in staat is zijn wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden ontuchtige handelingen plegen T.a.v. feit 3 meer subsidiair: met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen T.a.v. feit 4: met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen T.a.v. feit 5 subsidiair: met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen T.a.v. feit 6 subsidiair: met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen T.a.v. feit 7: met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen T.a.v. feit 8 subsidiair: met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen T.a.v. feit 9 subsidiair: met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen T.a.v. feit 10 meest subsidiair: met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen T.a.v. feit 11: met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen T.a.v. feit 12 subsidiair: met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen T.a.v. feit 13 subsidiair: met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen T.a.v. feit 14 subsidiair: met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige

102


handelingen plegen T.a.v. feit 15 subsidiair: met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen T.a.v. feit 16 meer subsidiair: met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen T.a.v. feit 17 subsidiair: met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen T.a.v. feit 18 meer subsidiair: met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen T.a.v. feit 19: met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen T.a.v. feit 20 primair: feitelijke aanranding van de eerbaarheid T.a.v. feit 21: met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen T.a.v. feit 22 subsidiair: met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen T.a.v. feit 23 subsidiair: met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen T.a.v. feit 24 primair: feitelijke aanranding van de eerbaarheid T.a.v. feit 25 subsidiair: met iemand van wie hij weet dat hij aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling lijdt dat hij niet of onvolkomen in staat is zijn wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden ontuchtige handelingen plegen T.a.v. feit 26: met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen T.a.v. feit 28 subsidiair: met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen T.a.v. feit 29: met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige

103


handelingen plegen T.a.v. feit 30: met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen T.a.v. feit 31: met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen T.a.v. feit 32: met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen T.a.v. feit 33 subsidiair: met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen T.a.v. feit 34 subsidiair: met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen T.a.v. feit 35 subsidiair: met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen T.a.v. feit 36 subsidiair: met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen T.a.v. feit 37 primair: feitelijke aanranding van de eerbaarheid T.a.v. feit 38 subsidiair: met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen T.a.v. feit 39 subsidiair: met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen T.a.v. feit 40 subsidiair: met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen T.a.v. feit 41 subsidiair: met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen T.a.v. feit 42 subsidiair: gebruik makende van een technisch hulpmiddel waarvan de aanwezigheid niet op duidelijke wijze kenbaar is gemaakt, opzettelijk en wederrechtelijk van een persoon, aanwezig op een niet voor het publiek toegankelijke plaats, een afbeelding vervaardigen T.a.v. feit 43 subsidiair: gebruik makende van een technisch hulpmiddel waarvan de aanwezigheid niet op

104


duidelijke wijze kenbaar is gemaakt, opzettelijk en wederrechtelijk van een persoon, aanwezig op een niet voor het publiek toegankelijke plaats, een afbeelding vervaardigen T.a.v. feit 44 subsidiair: gebruik makende van een technisch hulpmiddel waarvan de aanwezigheid niet op duidelijke wijze kenbaar is gemaakt, opzettelijk en wederrechtelijk van een persoon, aanwezig op een niet voor het publiek toegankelijke plaats, een afbeelding vervaardigen T.a.v. feit 45: een afbeelding of een gegevensdrager, bevattende een afbeelding, van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken, vervaardigen of in bezit hebben, terwijl van het plegen van dit misdrijf een gewoonte wordt gemaakt Verklaart verdachte hiervoor strafbaar. Legt op de volgende straffen en maatregel. T.a.v. feit 1 meer subsidiair ([slachtoffer 1]), feit 2 ([slachtoffer 1]), feit 3 meer subsidiair ([slachtoffer 2]), feit 4 ([slachtoffer 3]), feit 5 subsidiair ([slachtoffer 4]), feit 6 subsidiair ([slachtoffer 5]), feit 7 ([slachtoffer 5]), feit 8 subsidiair ([slachtoffer 6]), feit 9 subsidiair ([slachtoffer 7]), feit 10 meest subsidiair ([slachtoffer 8]), feit 11 ([slachtoffer 9]), feit 12 subsidiair ([slachtoffer 10]), feit 13 subsidiair ([slachtoffer 11]), feit 14 subsidiair ([slachtoffer 12]), feit 15 subsidiair ([slachtoffer 13]), feit 16 meer subsidiair ([slachtoffer 14]), feit 17 subsidiair ([slachtoffer 15]), feit 18 meer subsidiair ([slachtoffer 16]), feit 19 ([slachtoffer 17]), feit 20 primair ([slachtoffer 18]), feit 21 ([slachtoffer 19]), feit 22 subsidiair ([slachtoffer 20]), feit 23 subsidiair ([slachtoffer 15]), feit 24 primair ([slachtoffer 21]), feit 25 subsidiair ([slachtoffer 22]), feit 26 ([slachtoffer 23]), feit 28 subsidiair ([slachtoffer 25]), feit 29 ([slachtoffer 26]), feit 30 ([slachtoffer 27]), feit 31 ([slachtoffer 28]), feit 32 ([slachtoffer 29]), feit 33 subsidiair ([slachtoffer 30]), feit 34 subsidiair ([slachtoffer 31]), feit 35 subsidiair ([slachtoffer 32]), feit 36 subsidiair ([slachtoffer 33]), feit 37 primair ([slachtoffer 34]), feit 38 subsidiair ([slachtoffer 35]), feit 39 subsidiair ([slachtoffer 36]), feit 40 subsidiair ([slachtoffer 37]), feit 41 subsidiair ([slachtoffer 38]), feit 42 subsidiair ([slachtoffer 39]), feit 43 subsidiair ([slachtoffer 40]), feit 44 subsidiair ([slachtoffer 41]) en feit 45 ([slachtoffer 42], [slachtoffer 43], [slachtoffer 44], [slachtoffer 45], [slachtoffer 46], [slachtoffer 47], [slachtoffer 50], [slachtoffer 53], [slachtoffer 55], [slachtoffer 56] en [slachtoffer 57]): Gevangenisstraf voor de duur van 7 jaar (zeven jaar) met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht. Ten aanzien van het beslag: Verbeurdverklaring van de in beslag genomen goederen, te weten de op de bijgevoegde lijst van in beslag genomen voorwerpen onder de nummers 2, 4, 5, 13, 17, 22, 24, 25, 26, 51, 52, 54, 78 en 79 vermelde fototoestellen en filmcamera's. Onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen goederen, te weten de op de bijgevoegde lijst van in beslag genomen voorwerpen onder de nummers 3, 6, 11, 12, 15, 16, 18, 20, 21, 23, 27, 28, 29, 30, 31, 32, 33, 34, 35, 36, 37, 38, 39, 40, 41, 42, 43, 44, 45, 46, 47, 48, 49, 50, 53, 55, 56, 60, 61, 63, 64, 65, 66, 67, 68, 69, 70, 71, 72, 73, 75, 77, 85, 86, 97, 126, 127, 128, 129, 130, 132, 133,

105


134 en 139 vermelde gegevensdragers. Met dien verstande dat dit niet geschiedt alvorens verdachte gedurende maximaal 2 dagdelen in de gelegenheid wordt gesteld familie- en jeugdfoto’s die op een of meerdere van deze gegevensdragers staan veilig te stellen. Teruggave in beslag genomen goederen aan verdachte, te weten de op de bijgevoegde lijst van in beslag genomen voorwerpen onder de nummers 7 (mobiele telefoon), 9 (mobiele telefoon), 14 (mobiele telefoon), 57 (zwembroek), 59 (zwemkleding), 62 (zwemkleding), 135 (badkleding), 136 (opblaasbare zwembandjes), 137 (een pop) en 138 (clownneuzen) vermelde voorwerpen. Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen: T.a.v. feit 1 meer subsidiair, feit 2: Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [slachtoffer 1], in haar vordering. Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt. T.a.v. feit 3 meer subsidiair: Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [slachtoffer 2], in haar vordering. Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt. T.a.v. feit 4: Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [slachtoffer 3], in haar vordering. Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt. T.a.v. feit 5 subsidiair: Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [slachtoffer 4], in haar vordering. Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt. T.a.v. feit 6 subsidiair, feit 7: Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [moeder van slachtoffer 5] (moeder van [slachtoffer 5]), in haar vordering. Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt. T.a.v. feit 8 subsidiair: Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [slachtoffer 6], in haar vordering. Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt. T.a.v. feit 9 subsidiair: Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [slachtoffer 7], in haar vordering. Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt. T.a.v. feit 10 meest subsidiair: Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [slachtoffer 8], in haar vordering. Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt. T.a.v. feit 11: Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [slachtoffer 9], in haar vordering. Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt. T.a.v. feit 12 subsidiair: Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [slachtoffer 10], in haar vordering. Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt.

106


T.a.v. feit 13 subsidiair: Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [slachtoffer 11], in haar vordering. Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt. T.a.v. feit 14 subsidiair: Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [slachtoffer 12], in haar vordering. Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt. T.a.v. feit 18 meer subsidiair: Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [slachtoffer 16], in haar vordering. Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt. T.a.v. feit 19: Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [slachtoffer 17], in haar vordering. Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt. T.a.v. feit 20 primair: Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [slachtoffer 18], in haar vordering. Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt. T.a.v. feit 21: Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [slachtoffer 19], in haar vordering. Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt. T.a.v. feit 22 subsidiair: Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [slachtoffer 20], in haar vordering. Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt. T.a.v. feit 24 primair: Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [slachtoffer 21], in haar vordering. Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt. T.a.v. feit 25 subsidiair: Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [slachtoffer 22], in haar vordering. Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt. T.a.v. feit 26: Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [slachtoffer 23], in haar vordering. Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt. T.a.v. feit 28 subsidiair: Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [slachtoffer 25], in haar vordering. Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt. T.a.v. feit 30: Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [slachtoffer 27], in haar vordering. Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt. T.a.v. feit 31: Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [slachtoffer 28], in haar vordering. Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt. T.a.v. feit 33 subsidiair: Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [slachtoffer 30], in haar vordering. Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt.

107


T.a.v. feit 34 subsidiair: Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [slachtoffer 31], in haar vordering. Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt. T.a.v. feit 35 subsidiair: Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [slachtoffer 32], in haar vordering. Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt. T.a.v. feit 37 primair: Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [slachtoffer 34], in haar vordering. Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt. T.a.v. feit 38 subsidiair: Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [slachtoffer 35], in haar vordering. Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt. T.a.v. feit 39 subsidiair: Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [slachtoffer 36], in haar vordering. Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt. T.a.v. feit 40 subsidiair: Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [slachtoffer 37], in haar vordering. Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt. T.a.v. feit 42 subsidiair: Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [slachtoffer 39], in haar vordering. Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt. T.a.v. feit 43 subsidiair: Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [slachtoffer 40], in haar vordering. Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt. T.a.v. feit 44 subsidiair: Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [slachtoffer 41], in haar vordering. Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt. T.a.v. feit 45: Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [slachtoffer 42], in haar vordering. Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt. T.a.v. feit 45: Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [slachtoffer 43], in haar vordering. Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt. T.a.v. feit 45: Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [slachtoffer 44], in haar vordering. Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt. T.a.v. feit 45: Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [slachtoffer 45], in haar vordering. Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt. T.a.v. feit 45: Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [slachtoffer 46], in haar vordering. Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt.

108


T.a.v. feit 45: Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [slachtoffer 49], in haar vordering. Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt. T.a.v. feit 45: Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [slachtoffer 51], in haar vordering. Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt. T.a.v. feit 45: Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [slachtoffer 52], in haar vordering. Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt. T.a.v. feit 45: Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [slachtoffer 53], in haar vordering. Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt. T.a.v. feit 45: Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [slachtoffer 54], in haar vordering. Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt. T.a.v. feit 45: Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [slachtoffer 57], in haar vordering. Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt. Dit vonnis is gewezen door: mr. P.J.H. Van Dellen, voorzitter, mr. J.H.P.G. Wielders en mr. E.W. van den Heuvel, leden, in tegenwoordigheid van mr. F. van Hulst en G.G. Dirks, griffiers, en is uitgesproken op 2 juli 2010.

109


LJN: BQ6181, Gerechtshof 's-Hertogenbosch , 20-002679-10 Print uitspraak Datum uitspraak: 26-05-2011 Datum publicatie: 26-05-2011 Rechtsgebied: Straf Soort procedure: Hoger beroep Inhoudsindicatie: Bossche zwemschoolhouder. Uitlatingen autoriteiten op persconferentie geen reden tot niet-ontvankelijkheid OM. Pogingen verkrachting niet bewezen, slechts twee gevallen van feitelijke aanranding van de eerbaarheid. Veroordeling voor veel gevallen van ontucht. TBS niet geïndiceerd. Vindplaats(en): NJ 2011, 397 m. nt. T.M. Schalken NJFS 2011, 164 Rechtspraak.nl

Uitspraak Parketnummer : 20-002679-10 Uitspraak : 26 mei 2011 TEGENSPRAAK Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank ’sHertogenbosch van 2 juli 2010 in de strafzaak met parketnummer 01-849453-09 tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [ geboortedatum ] thans verblijvende in [verblijfplaats], waarbij verdachte ter zake van de misdrijven, zoals in het vonnis nader omschreven, werd veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, met beslissingen tot verbeurdverklaring, onttrekking aan het verkeer en teruggave van in beslag genomen goederen, en met niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partijen in hun vorderingen, een en ander zoals in het vonnis nader omschreven. Hoger beroep De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld. Zowel door het openbaar ministerie als door de verdachte is, blijkens de respectieve akten beroep, onbeperkt appel ingesteld. Het beroep van de verdachte richt zich volgens de akte ook tegen alle eventuele tussenbeslissingen. Door de officier van justitie is vervolgens een appelschriftuur, gedateerd 28 juli 2010, ingediend, waarbij het appel is beperkt. Bij brief van 14 oktober 2010, gericht aan het hof, heeft de advocaat-generaal nogmaals de redenen van het beroep uiteengezet. Door de raadsman is in zijn opgave van bezwaren van 16 juli 2010 vermeld, dat het

110


hoger beroep is gericht tegen de bewezenverklaring van de feiten waarbij dwang bewezen is verklaard. Voorts verklaart hij dat het een volgappel is met betrekking tot 2 onderwerpen, te weten het beslag en de strafmaat. Bij brief van 18 oktober 2010, in reactie op de hiervoor genoemde brief van de advocaat-generaal van 14 oktober 2010, heeft de raadsman laten weten dat hij het openbaar ministerie – opnieuw – zou verzoeken het aantal feiten dat aan het hof ter beoordeling wordt voorgelegd te beperken. Het hof overweegt hieromtrent het volgende. Ingevolge artikel 449, eerste lid, in verbinding met artikel 407, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, kan de officier van justitie het hoger beroep bij het instellen ervan beperken, indien in eerste aanleg aan de verdachte cumulatief strafbare feiten zijn ten laste gelegd. Wanneer echter een dergelijke beperking niet bij het instellen van het beroep door de officier van justitie in de akte is aangebracht en later dat appel evenmin gedeeltelijk is ingetrokken, dient de appelrechter in volle omvang te beslissen en is de inhoud van de appelschriftuur niet doorslaggevend. Nu door het OM onbeperkt appel is ingesteld en het appel vervolgens niet gedeeltelijk is ingetrokken, dienen alle tenlastegelegde feiten opnieuw te worden onderzocht. Voorts heeft het hof ter terechtzitting in hoger beroep vastgesteld dat door de officier van justitie en de raadsman van verdachte niet bedoeld is beroep in te stellen tegen de tussenbeslissingen. Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in zijn strafvervolging De raadsman van verdachte heeft bij pleidooi aangevoerd dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk moet worden verklaard in de strafvervolging van verdachte omdat, zo vat het hof het door de verdediging naar voren gebrachte samen, de door het openbaar ministerie gekozen opstelling in deze zaak er toe heeft geleid dat de onschuldpresumptie is geschonden, de verdedigingspositie van verdachte op achterstand is gezet (equality of arms), verdachtes recht op een eerlijk proces tekort is gedaan (fair trial) en een vervolging in strijd zou komen met de beginselen van een behoorlijke procesorde, waaronder in het bijzonder het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging. In het kader van zijn verweer wijst de raadsman onder andere op de persconferentie, gehouden op 26 juni 2009 door de burgemeester, de hoofdofficier van justitie en de plaatsvervangend korpschef waarbij zij zich in het openbaar over de onderhavige strafzaak en schuld van verdachte zouden hebben uitgelaten op zodanige wijze dat bij het publiek de stellige indruk werd gewekt dat verdachte schuldige is in een zeer omvangrijke ontuchtzaak, waarbij verkrachting niet is uitgesloten. In het bijzonder noemt hij de uitlatingen van de hoofdofficier van justitie dat het zou gaan om achtennegentig gevallen van ontucht en dat tot dan toe geen aanwijzingen waren gevonden voor penetratie/verkrachting, maar dat niets werd uitgesloten. Door de verdachte op voorhand al zo te belasten en de publieke opinie te beïnvloeden wordt het de rechter, aldus de raadsman, wel zeer moeilijk gemaakt om tegen die maatschappelijke verontwaardiging en publieke opinie in, te oordelen over de feiten en de rol van verdachte. Ook de wijze waarop het openbaar ministerie tijdens het onderzoek zich vereenzelvigd heeft met de ouders van de slachtoffers, belemmeringen heeft opgeworpen voor de verdediging, onder andere door de verdediging niet de gelegenheid te bieden het beeldmateriaal te bekijken waarop de tenlasteleggingen waren gebaseerd en daarbij zelfs beslissingen van de rechter negeerde, heeft ertoe geleid, aldus de verdediging, dat het openbaar ministerie het recht tot vervolging heeft verspeeld. Het hof overweegt hieromtrent als volgt.

111


Het hof stelt voorop dat slechts in zeer uitzonderlijke gevallen schending van rechtsbeginselen kan leiden tot niet ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in zijn strafvervolging. Met de raadsman is het hof van oordeel dat op grond van de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens moet worden aangenomen dat artikel 6 lid 2 EVRM zich niet alleen richt tot de rechter, maar ook tot gezagsdragers. Derhalve kunnen publieke uitlatingen van gezagsdragers met betrekking tot een lopende strafzaak wegens hun aard en inhoud een ongeoorloofde inbreuk maken op deze bepaling. Zelfs de uitlatingen van een burgemeester kunnen een schending betekenen van artikel 6 lid 2 EVRM al zal dit niet tot een zo ingrijpend rechtsgevolg als de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie kunnen leiden. Bij beantwoording van de vraag of sprake is van schending van artikel 6 lid 2 EVRM zijn volgens de Europese jurisprudentie de woordkeus en de context van de gedane uitlatingen van belang. Bezien in dat licht, is het hof van oordeel dat in dit geval geen sprake is van schending van die bepaling. Het openbaar ministerie heeft, bij gelegenheid van het requisitoir in eerste aanleg, de motieven toegelicht voor de beslissing om de publiciteit te zoeken: Het wilde de onvermijdelijke geruchtenstroom kanaliseren en daarmee onrust, wilde speculaties en ongecontroleerde reacties in de media voorkomen. Die keuze acht het hof begrijpelijk en gerechtvaardigd. Bovendien is het hof van oordeel dat de uitlatingen die tijdens de persconferentie zijn gedaan niet van zodanige aard waren dat gesproken kan worden van een schending van de onschuldpresumptie. De mededelingen over het aangetroffen beeldmateriaal en de gerezen verdenkingen zijn behoedzaam en met de nodige voorbehouden geformuleerd. Van een schending van artikel 10 EVRM, zoals de raadsman aan het einde van zijn betoog stelt, is naar het oordeel van het hof in dit verband om dezelfde reden evenmin sprake. Een en ander neemt niet weg dat rondom de zaak van verdachte sprake is geweest van grote onrust en een enorme aandacht van de media. Het behoeft geen betoog dat dit zijn (proces)positie, mede gezien de in de maatschappij heersende opvattingen over ontucht met kinderen en daders van dat soort feiten, ernstig kan aantasten. Het openbaar ministerie moet daarop bedacht zijn en zijn magistratelijke rol blijven spelen. Naast aandacht voor gevoelens in de maatschappij en de positie van slachtoffers, moet het openbaar ministerie waken voor de belangen van de verdachte en de rechten die hem toekomen. Naar het zich laat aanzien is dat in onderhavige zaak niet in de gewenste mate gebeurd. Dit betekent echter niet dat door het optreden van het openbaar ministerie doelbewust of met grove veronachtzaming van zijn belangen aan het recht van de verdachte op een eerlijk proces tekort is gedaan. De rechter in eerste aanleg heeft zich, naar het oordeel van het hof, door de gang van zaken niet zodanig laten be誰nvloeden dat van schending van het recht op een eerlijk proces sprake is. Ook de door de raadsman genoemde belemmeringen voor de verdediging, die het openbaar ministerie had opgeworpen, hebben geen schending van dat recht opgeleverd nu de rechter die belemmeringen heeft opgeheven. Het zelfde geldt voor de krenkende behandeling van de raadsman bij het bekijken van het beeldmateriaal, hoezeer het ook begrijpelijk is dat hij zich daardoor gegriefd voelt. Tot niet ontvankelijk verklaring kan de handelwijze van het openbaar ministerie op die grond dus niet leiden. Evenmin zal op andere gronden tot niet ontvankelijkheid worden besloten. Het optreden van het openbaar ministerie heeft niet geleid tot aantasting van de onafhankelijke rechtspraak, een van de pijlers van de rechtsstaat en ook anderszins is het niet in strijd geweest met de grondslagen van het strafproces. Het beroep van de raadsman op niet ontvankelijkheid op grond van schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde, in het bijzonder het beginsel van een

112


redelijke en billijke belangenafweging, zal ook niet kunnen slagen. Gezien de ernst van de onderliggende strafzaak en de belangen van de vele slachtoffers die daarmee zijn gemoeid, kan niet worden gesteld dat de beslissing tot vervolging in deze zaak, door de omstandigheden die zich hebben voorgedaan na het bekend worden van de feiten en het optreden van het openbaar ministerie daarin, unfair is en in strijd met een redelijke en billijke belangenafweging. Dat de enorme aandacht in de media de verdachte schade heeft berokkend en hem heeft gebrandmerkt voor het leven, zoals de raadsman zegt, zal het hof wel meewegen bij de strafmaat. Het openbaar ministerie kan derhalve in zijn vervolging worden ontvangen. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte zal vrijspreken van de onder 8 primair, 13 primair, 15 primair, 22 primair, 23 primair, 25 primair, 27, 35 primair, 36 primair, 40 primair, 42 primair en 44 primair ten laste gelegde feiten, zal bewezen verklaren dat verdachte het onder 1 primair, 2 , 3 primair, 4, 5 primair, 6 primair, 7, 8 subsidiair, 9 primair, 10 primair, 11 primair, 12 primair, 13 subsidiair, 14 primair, 15 subsidiair, 16 primair, 17 primair, 18 primair, 19, 20 primair, 21 primair, 22 subsidiair, 23 subsidiair, 24 primair, 25 subsidiair, 26, 28 primair, 29, 30, 31, 32, 33 primair, 34 primair, 35 subsidiair, 36 subsidiair, 37 primair, 38 primair, 39 primair, 40 subsidiair, 41 primair, 42 subsidiair, 43 primair, 44 subsidiair en 45 ten laste gelegde heeft begaan, en hem daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vorderingen van benadeelde partijen zal toewijzen conform een door hem overgelegd overzicht, met oplegging van de daarbij behorende schadevergoedingsmaatregelen, en zal beslissen op het beslag conform een door hem overgelegde beslaglijst. Van de zijde van de verdachte is bepleit dat: - het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn vervolging, - de verdachte van de ten laste gelegde feiten 1, 3, 10, 16 en 18, voor zover daarin sprake is van seksueel binnendringen en de pogingen daartoe, zal worden vrijgesproken, - de verdachte van de ten laste gelegde feiten, waarin sprake is van dwang, zal worden vrijgesproken, - de verdachte van de onder 42 tot en met 45 ten laste gelegde feiten – kinderpornografie dan wel heimelijk filmen – zal worden vrijgesproken, subsidiair, indien het hof komt tot een veroordeling: - het hof komt tot een andere bestraffing, te weten een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar, waarvan een deel voorwaardelijk, met een proeftijd van tien jaar met daaraan verbonden een bijzondere voorwaarde van langdurig toezicht op verdachte door de reclassering, - de vorderingen van de benadeelde partijen in hun vorderingen niet-ontvankelijk zullen worden verklaard, - met betrekking tot het beslag slechts 2 onderwatercamera’s van het merk Canon en een cam-camera van het merk Sony verbeurd worden verklaard en de overige camera’s worden teruggegeven aan de verdachte, alleen de computer op de zolder wordt verbeurd

113


verklaard dan wel onttrokken aan het verkeer, en de overige computers terug worden gegeven aan de verdachte, en slechts een harde schijf waarop het verboden beeldmateriaal staat wordt verbeurd verklaard dan wel ontrokken aan het verkeer, en de overige harde schijven met (beeld)materiaal terug worden gegeven aan de verdachte, evenals de in beslaggenomen 185 CD’s en DVD’s, de videobanden en negatieven en dia’s. Vonnis waarvan beroep Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing. Tenlastelegging De tenlastelegging, zoals deze luidt na wijziging ervan ter terechtzitting in eerste aanleg op 1 april 2010, 4 juni 2010 en 9 juni 2010, is als bijlage A aan dit arrest gehecht en wordt geacht daarvan deel uit te maken. Voor zover in de tenlastelegging omissies, taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging. In de tenlastelegging zijn onder 1 en 2, respectievelijk 6 en 7 en 17, 18 en 23 telkens ontuchtige handelingen in (nagenoeg) dezelfde periode en op dezelfde plaats, gepleegd met hetzelfde meisje, ten laste gelegd. Per feit wordt echter aangegeven op welke filmopname het ten laste gelegde betrekking heeft, zodat dit niet tot verwarring behoeft te leiden. Hetzelfde geldt voor de onder 45 telastegelegde pornografische afbeeldingen met betrekking tot [slachtoffer 45]. Vrijspraak Het hof acht niet bewezen dat verdachte de onder 11, 18A, 21, 23A, 27, 32, 37, 38 en 45 voor wat betreft [slachtoffer 50], [slachtoffer 51], en beeld 6 van [slachtoffer 52] en [slachtoffer 45] ten laste gelegde feiten heeft begaan, zodat hij van die feiten zal worden vrijgesproken. Ten aanzien van feit 11: Uit de stukken van het dossier en het verhandelde ter zitting in eerste aanleg en hoger beroep blijkt onvoldoende dat het meisje zoals in de filmopname te zien is, het meisje is dat in de tenlastelegging onder dit feit is genoemd. Bij de stukken bevindt zich een proces-verbaal waarin het betreffende fotobestand wordt beschreven. Blijkens dit procesverbaal bevat de foto evenwel onvoldoende kenmerken om de identiteit van de betrokkene vast te stellen. Weliswaar wordt tevens vermeld dat de foto tot een serie behoort en is in een aanvullend proces-verbaal gerelateerd dat de verbalisant het meisje in deze serie herkent als [slachtoffer 53], doch onduidelijk blijft op grond waarvan deze herkenning heeft plaatsgevonden, terwijl bedoelde fotoserie ook niet aan de ouders van dit meisje is getoond. Gelet daarop is niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich aan dit feit heeft schuldig gemaakt. Ten aanzien van feit 18A en 23A: Bij deze feiten is sprake van twee meisjes. Aan de hand van de badkleding is komen vast te staan dat de in feit 18 genoemde handelingen gepleegd zijn ten aanzien van [slachtoffer 15] en de in feit 23 genoemde handelingen ten aanzien van [slachtoffer 14]. In elk van de gevallen wordt dan ook vrijgesproken van het andere meisje.

114


Ten aanzien van feit 21: Blijkens het proces-verbaal waarin de betreffende filmopname wordt beschreven gaat het daarbij om een filmopname met de filenaam Rovl.mpg. De ouders van het in de tenlastelegging genoemde meisje hebben hun dochter herkend op twee aan hen getoonde foto’s met de bestandsnaam Rovl.03.mpg. Ervan uitgaande dat een camera de opgenomen filmpjes oplopend nummert staat niet vast dat aan de ouders de foto’s zijn getoond welke gemaakt zijn van de filmopname waarop de tenlastelegging ziet. Gelet daarop zal verdachte van dit feit worden vrijgesproken. Ten aanzien van feit 27: Uit het dossier blijkt dat als opnamedatum van het betreffende filmpje 9 juni 2008 wordt genoemd. Deze datum ligt vóór de ten laste gelegde periode. Verdachte heeft ter zitting in eerste aanleg verklaard dat hij ervan uitgaat dat hij destijds de data op zijn camera’s correct heeft ingesteld. Het is dan niet mogelijk dat de opname van latere datum is dan 9 juni 2008, omdat bij het bewerken en eventueel opnieuw opslaan van een bestand een nieuwe datum zal worden toegekend die na de oorspronkelijke opnamedatum zal liggen en niet vóór die datum. Daarom kan reeds om die reden niet tot een bewezenverklaring gekomen worden. Ten aanzien van feit 32: Op basis van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep is niet wettig en overtuigend bewezen dat het feit in de ten laste gelegde periode is gepleegd. Weliswaar verklaart de moeder van het meisje dat het rond mei en juni 2007 is geweest dat haar dochter in het zwembad te ’s-Hertogenbosch heeft gezwommen, doch het betreffende fotobestand vermeldt als datum 27 september 2007, welke datum buiten de ten laste gelegde periode ligt. Gelet daarop bestaat omtrent de datum waarop het feit is gepleegd twijfel en zal verdachte om die reden van dit feit worden vrijgesproken. Ten aanzien van de feiten 37 en 38: Van de zijde van de verdediging is aangevoerd dat onvoldoende is komen vast te staan wat de identiteit is van de meisjes die in het filmpje worden beschreven als meisje 043 en meisje 011. Volgens de verdachte zijn de namen van beide meisjes in de ten laste gelegde feiten verwisseld. Het hof overweegt hieromtrent als volgt. De onder 37 en 38 ten laste gelegde feiten hebben beide betrekking op een filmopname met de bestandsnaam test 2.mpg. Op deze opname is, blijkens de beschrijving daarvan, te zien dat verdachte met twee meisjes in een doucheruimte staat, aangeduid als meisje 011 en meisje 43. De filmopname is getoond aan [slachtoffer 54] en zij herkende zichzelf en [slachtoffer 55] als de op de opname zichtbare meisjes. Ook de moeder van [slachtoffer 54], [moeder slachtoffer 54], herkende haar dochter en [slachtoffer 55] op de beelden. Uit het proces-verbaal kan echter niet worden afgeleid welk van de twee meisjes [slachtoffer 54] en haar moeder als zichzelf, respectievelijk haar dochter herkennen en welk als [slachtoffer 55]. Naar het oordeel van het hof kan dit ook niet met voldoende zekerheid worden afgeleid uit de overige bewijsmiddelen. In het delictproces-verbaal (pagina 3718-3724) wordt beschreven dat [slachtoffer 54] wordt aangeduid als meisje 043. Niet blijkt waarop dit wordt gebaseerd. Hetzelfde geldt voor de aanduiding van [slachtoffer 55] als meisje 011.

115


In het delictproces-verbaal van [slachtoffer 54] wordt ook melding gemaakt van een ander filmpje: 724_2421.AVI. Het meisje dat daarop te zien is (meisje 068), werd niet door de ouders van [slachtoffer 54] herkend als hun dochter. Verdachte heeft verklaard dat hij haar wél dacht te herkennen als [slachtoffer 54]. [Verbalisant 1] heeft de meisjes in beide filmpjes (meisje 043 en meisje 068) vergeleken en geconcludeerd dat het om hetzelfde meisje gaat, omdat bepaalde lichaamskenmerken overeenkomen (moedervlekken op specifieke plaatsen). De conclusie dat 043 [slachtoffer 54] is is derhalve slechts gebaseerd op het feit dat verbalisant stelt dat dit hetzelfde meisje is als het meisje 068 in een ander filmpje en dat verdachte dat meisje (068) denkt te herkennen als [slachtoffer 54], terwijl de ouders van [slachtoffer 54] haar daarin (vrij stellig) niet herkennen. Aan de ouders van [slachtoffer 55] zijn ook foto’s getoond, waaronder foto 011 test 2.mpg A, B, C, D en E. Zij herkenden hun dochter niet. Gelet op het voorgaande zal het hof verdachte van deze feiten vrijspreken. Ten aanzien van feit 45: Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep blijkt onvoldoende wanneer en waar de foto waarop [slachtoffer 50] is te zien, vervaardigd is. Dit fotobestand vermeldt als datum 10 april 2007 en als plaats van vervaardiging zwembad Viataal te Sint Michielsgestel, doch volgens de verklaring van de moeder van het meisje is haar dochter eerst in juni 2007 in dat zwembad gaan zwemmen. Voorts verklaart verdachte op de foto het zwembad De Tolbrug in ’s-Hertogenbosch te herkennen. Waar derhalve twijfel bestaat omtrent de plaats en de datum van deze foto zal verdachte van dit feit worden vrijgesproken. De ouders van [slachtoffer 51] hebben hun dochter niet op de in de tenlastelegging genoemde afbeelding herkend noch op een andere foto uit dezelfde reeks, zodat ook van dit feit vrijspraak zal volgen. Het hof acht voorts niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en subsidiair, 3 primair en subsidiair, 5 primair, 6 primair, 8 primair, 9 primair, 10 primair, subsidiair en meer subsidiair, 12 primair, 13 primair, 14 primair, 15 primair, 16 primair en subsidiair, 17 primair, 18B primair en subsidiair, 22 primair, 23B primair, 25 primair, 28 primair, 33 primair, 34 primair, 35 primair, 36 primair, 39 primair, 40 primair, 41 primair en 42 primair ten laste gelegde heeft begaan, zodat hij daarvan eveneens zal worden vrijgesproken. Het hof overweegt hieromtrent nader als volgt. Het hof acht niet wettig bewezen dat verdachtes opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, was gericht op het seksueel binnendringen van het lichaam van de kinderen, genoemd in de feiten 1, 3, 10, 16 en 18B. Voor het aannemen van opzet is geen bewijs, nu verdachte uitdrukkelijk verklaard heeft dat hij telkens met het kind slechts een pose wilde aannemen die hem later de gelegenheid gaf de daarvan gemaakte opname zodanig te bewerken dat de suggestie van binnendringen werd gewekt. Dat wordt bevestigd door het feit dat op geen van de grote hoeveelheid beelden die bij verdachte zijn aangetroffen een erectie te zien is en inderdaad op een aantal foto’s een stijve penis is gemonteerd. Die verklaring wordt ook niet feitelijk weerlegd door de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedragingen. Verdachte heeft bij de feiten 1, 3 en 16 zijn slappe penis tegen de billen en/of de schaamstreek van het meisje gedrukt. Dat duidt niet op een handeling die gericht is op penetratie. Bij feit 1 heeft verdachte ook zijn hand in het bikinibroekje gestoken, maar dat dit gebeurde met de bedoeling haar lichaam binnen te dringen is niet gebleken. Bij feit 10 is volgens de beschrijving van de daarvan gemaakte opnamen de tong van

116


verdachte tegen de tong van het meisje, dat eveneens haar mond had geopend en haar tong uitgestoken hield, gekomen en zelfs even voor in haar mond. Dat dit met opzet en een seksuele intentie gebeurde, blijkt, mede in aanmerking genomen dat de tongen uitgestoken waren, niet. Het subsidiair ten laste gelegde voltooide delict is derhalve ook niet bewezen. Bij feit 18B duwt, blijkens het proces-verbaal van beschrijving van de van dit feit gemaakte film, verdachte het hoofd van het kind onder water naar zijn slappe penis en de mond raakt die penis ook, maar ook dit weerspreekt de hiervoor weergegeven verklaring van verdachte niet. Verdachte heeft in alle gevallen ook geen verdere handelingen verricht, gericht op penetratie, hetgeen voor de hand had gelegen als dat zijn bedoeling was geweest. Door het openbaar ministerie is betoogd dat in elk geval sprake is geweest van voorwaardelijk opzet: verdachte zou door zijn gedragingen willens en wetens telkens de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat hij het lichaam van het kind zou binnendringen. De advocaat-generaal heeft daarbij voor wat betreft het duwen tegen de schaamstreek en vulva verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 18 mei 2010 en de conclusie daarbij van de advocaat-generaal Hofstee. Daaruit zou zijn af te leiden dat ook het aanraken van de vulva met slappe penis of vingers seksueel binnendringen oplevert. Daarop bestond een aanmerkelijke kans, aldus de advocaat-generaal, waarvan de verdachte zich bewust moet zijn geweest, maar die hem er niet van weerhouden heeft te handelen zoals hij heeft gedaan. Het hof verwerpt dit standpunt. In de conclusie bij het arrest wordt de vraag opgeworpen op welk punt het aanraken van het vrouwelijk geslachtsorgaan het karakter van binnendringen krijgt. In die casus was sprake van over de schaamlippen wrijven en likken van de clitoris, hetgeen handelingen waren die ook volgens de advocaat-generaal bij de Hoge Raad op zich genomen geen binnendringen opleveren, maar de handelingen waren in dat geval zo nauw verweven met het ook aan de orde zijnde tussen de schaamlippen wrijven dat zij onder het bereik van 242 Sr vielen in die zin dat de bewezen verklaarde handelingen mede bestonden uit het seksueel binnendringen. Hieruit kan naar het oordeel van het hof niet worden afgeleid dat het enkele aanraken van de uitwendige geslachtsorganen zonder dat dat gepaard gaat met verdergaande seksuele handelingen, als seksueel binnendringen kan worden gekwalificeerd en dat verdachte door zijn onderlichaam tegen de billen of schaamstreek van een meisje te drukken of zijn hand in een broekje te steken de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij haar lichaam seksueel zal binnendringen, daar die kans niet als aanmerkelijk is te kwalificeren. Om deze reden zal het hof vrijspreken van de onder 1 primair, 3 primair, 10 primair en subsidiair, 16 primair en 18B primair tenlastegelegde feiten. Het hof acht evenmin bewezen dat sprake is geweest van feitelijke aanranding van de eerbaarheid, behoudens in de gevallen tenlastegelegd onder de nummers 20 en 24. Verdachte heeft ontkend dat hij enige dwang heeft uitgeoefend zodat bewijs voor dit onderdeel zal moeten worden afgeleid uit de beschrijving van de beelden, nu geen andere bewijsmiddelen voorhanden zijn. Van dwang is sprake als een slachtoffer iets moet dulden omdat zij geen keuzevrijheid heeft, waarbij zij het ontbreken van keuzevrijheid als onvrijwillig moet hebben ervaren en zich daarvan bewust moet zijn geweest. Geen van de beschrijvingen van de filmbeelden bevatten een ondubbelzinnig blijk van bewustzijn bij de kinderen van het plegen van de ontuchtige handelingen, van bezwaren daartegen en van de onmogelijkheid daaraan te ontkomen. Het hof stelt voorop, dat de opnames slechts een klein blikveld bestrijken: vaak is niet duidelijk wat zich in de onmiddellijke nabijheid afspeelt en in hoeverre gedragingen daardoor worden be誰nvloed. Bovendien moet in aanmerking worden genomen dat de handelingen plaatsvonden tijdens een zwemles, zodat veel bewegingen van de kinderen wellicht hun verklaring vinden in die omstandigheid, zoals het vastpakken van een hand van verdachte, het van

117


verdachte wegzwemmen etcetera. Bovendien, voor zover het om handelingen buiten het water gaat, was het gebruikelijk dat verdachte en zijn leerlingen en helpsters naakt door de kleed- en douchelokalen liepen en elkaar hielpen bij douchen en aankleden. Als dat in gedachten wordt gehouden bij het lezen van de beschrijving van de gedragingen is in geen van de gevallen, behoudens in de hiervoor genoemde zaken 20 en 24, sprake van een ondubbelzinnige, niet mogelijk anders uit te leggen reactie van de meisjes, zodat de verklaring van verdachte dat hij niet heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen niet door bewijs wordt weerlegd en hij derhalve van de feiten 1 subsidiair, 3 subsidiair, 5 primair, 6 primair, 8 primair, 9 primair, 10 meer subsidiair, 12 primair, 13 primair, 14 primair, 15 primair, 16 subsidiair, 17 primair, 18B subsidiair, 22 primair, 23B primair, 25 primair, 28 primair, 33 primair, 34 primair, 35 primair, 36 primair, 39 primair, 40 primair, 41 primair zal worden vrijgesproken. Ten aanzien van feit 42 primair: Op basis van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep is niet wettig bewezen dat ten tijde van het vervaardigen van de betreffende foto het daarop afgebeelde meisje de leeftijd van 18 jaar kennelijk nog niet had bereikt. Het slachtoffer heeft op 10 november 2009 ten overstaan van de politie verklaard dat zij de moedervlek op haar buik die op de foto te zien is, drie jaar geleden heeft laten weghalen, doch daar staat tegenover dat het fotobestand als datum vermeldt 22 juni 2007, zodat op dat punt onvoldoende duidelijkheid bestaat. Verdachte zal daarom van het primair tenlastegelegde feit worden vrijgesproken. Bewezenverklaring Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 meer subsidiair, 2, 3 meer subsidiair, 4, 5 subsidiair, 6 subsidiair, 7, 8 subsidiair, 9 subsidiair, 10 meest subsidiair, 12 subsidiair, 13 subsidiair, 14 subsidiair, 15 subsidiair, 16 meer subsidiair, 17 subsidiair, 18B meer subsidiair, 19, 20 primair, 22 subsidiair, 23B subsidiair, 24 primair, 25 subsidiair, 26, 28 subsidiair, 29, 30, 31, 33 subsidiair, 34 subsidiair, 35 subsidiair, 36 subsidiair, 39 subsidiair, 40 subsidiair, 41 subsidiair, 42 subsidiair, 43 primair, 44 primair, en 45 overigens ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: 1. hij in de periode van 1 juni 2006 tot en met 5 mei 2009 te 's-Hertogenbosch, met [slachtoffer 1] van wie hij, verdachte, wist dat die [slachtoffer 1], aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens leed dat die [slachtoffer 1], niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden (een minderjarige met het syndroom van Down), ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit: - het duwen en houden van zijn penis en een of meer vingers tegen de vagina van die [slachtoffer 1]; 2. hij in de periode van 1 juni 2006 tot en met 5 mei 2009 te ’s-Hertogenbosch met [slachtoffer 1], van wie hij, verdachte, wist dat die [slachtoffer 1] aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens leed dat die [slachtoffer 1] niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden (een minderjarige met het syndroom van Down), ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit: - het duwen van zijn penis tegen de schaamstreek van die [slachtoffer 1] en - het duwen van zijn penis in de voorzijde van het bikinibroekje van die [slachtoffer 1] en daarbij het naar voren brengen van zijn, verdachtes, heupen en vervolgens het tegen

118


zich aan drukken van die [slachtoffer 1] en - het betasten van de ontblote borsten van die [slachtoffer 1] en - het wrijven over de ontblote billen van die [slachtoffer 1]; 3. hij in de periode van 15 maart 2006 tot en met 7 juni 2009 te 's-Hertogenbosch, met [slachtoffer 2], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit: - het meermalen brengen en/of duwen en/of houden van zijn, verdachtes, penis tussen en/of tegen de ontblote billen van die [slachtoffer 2]; 4. hij in de periode van 1 september 2007 tot en met 7 juni 2009 te 's-Hertogenbosch met [slachtoffer 3], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit: - het meermalen spreiden en gespreid houden van de benen van die [slachtoffer 3], terwijl zij op een drijfmat in het zwembad ligt en - het vastpakken en vasthouden van de badkleding van die [slachtoffer 3] ter hoogte van haar schaamstreek en - het ontbloten van de vagina en de schaamstreek van die [slachtoffer 3] en - het op die [slachtoffer 3] gaan liggen en - het vastpakken en vasthouden van die [slachtoffer 3]; 5. hij in de periode van 1 april 2007 tot en met 7 juni 2009 te 's-Hertogenbosch met [slachtoffer 4], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit: - het brengen en duwen van zijn penis tegen de schaamstreek en tegen de vagina van die [slachtoffer 4]; 6. hij in de periode van 1 augustus 2007 tot en met 7 juni 2009 te 's-Hertogenbosch met [slachtoffer 5], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit: - het brengen van zijn penis tegen de billen van die [slachtoffer 5] en - het wrijven over de buik van die [slachtoffer 5] en - het bij de schaamstreek vast pakken van die [slachtoffer 5] en - het verschuiven van de badkleding van die [slachtoffer 5] waardoor haar vagina ontbloot werd en - het vastpakken en aanraken van de borst van die [slachtoffer 5]. 7. hij in de periode van 1 augustus 2007 tot en met 7 juni 2009 te 's-Hertogenbosch, met [slachtoffer 5], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit: - het met zijn, verdachtes, tong maken van een likkende beweging ter hoogte van de schaamstreek van die [slachtoffer 5] en - het brengen en/of duwen en/of houden van zijn, verdachtes, penis tegen de al dan niet ontblote schaamstreek en vagina van die [slachtoffer 5]; 8. hij in de periode van 1 januari 2009 tot en met 7 juni 2009 te Sint-Michielsgestel met [slachtoffer 6], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit: terwijl verdachte en die [slachtoffer 6] beiden bloot en met hun borstzijden naar elkaar toe gericht stonden: - het vastpakken van die [slachtoffer 6] onder de oksels en vervolgens het optillen van

119


die [slachtoffer 6] en vervolgens het naar zich toe halen van die [slachtoffer 6] en vervolgens het weer langzaam naar beneden brengen van die [slachtoffer 6], waarbij die blote lichamen elkaar raakten; 9. hij in de periode van 1 mei 2008 tot en met 7 juni 2009 te Sint-Michielsgestel met [slachtoffer 7], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit: - het betasten van de ontblote billen en de vagina van die [slachtoffer 7] en - het brengen van zijn penis tegen de ontblote vagina en de billen van die [slachtoffer 7]; 10. hij in de periode van 1 juni 2007 tot en met 30 september 2008 te 's-Hertogenbosch met [slachtoffer 8], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit: - het meermalen die [slachtoffer 8] haar tong laten uitsteken en haar mond laten openen en vervolgens het brengen van zijn, verdachtes, tong in de richting van de mond van die [slachtoffer 8] en - het met zijn mond en tong aanraken van het gezicht en de tong en de mond van die [slachtoffer 8] en - het tonen van de ontblote schaamstreek en vagina van die [slachtoffer 8] voor de camera; 12. hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2008 tot en met februari 2009 te 's-Hertogenbosch, met [slachtoffer 9], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit: - het brengen van zijn penis tegen de billen van die [slachtoffer 9] en - het tegen zich aantrekken van die [slachtoffer 9], terwijl hij zijn penis uit zijn zwembroek had gehaald en de vagina van die [slachtoffer 9] was ontbloot; 13. hij in de periode van 15 maart 2006 tot en met 7 juni 2009 te 's-Hertogenbosch met [slachtoffer 10], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit: terwijl verdachte en die [slachtoffer 10] beiden bloot onder de douche stonden, - het brengen van die [slachtoffer 10] in een zogenaamde kop/handstand en haar daarbij vast houden en haar benen spreiden en vervolgens - het brengen van zijn penis tegen de vagina van die [slachtoffer 10]; 14. hij in de periode van 1 januari 2007 tot en met 7 juni 2009 te 's-Hertogenbosch, met [slachtoffer 11], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een ontuchtige handeling heeft gepleegd, bestaande uit: - het brengen van zijn penis in de zwembroek/bikinibroek van die [slachtoffer 11] en het daarbij maken van op en neer gaande bewegingen; 15. hij in de periode van 15 maart 2006 tot en met 7 juni 2009 te 's-Hertogenbosch met [slachtoffer 12], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit: - het brengen van zijn ontblote penis tegen het kruis van het bikinibroekje van die [slachtoffer 12] en vervolgens het maken van op en neer gaande bewegingen; 16.

120


hij in de periode van 15 maart 2006 tot en met 7 juni 2009 te 's-Hertogenbosch met [slachtoffer 13], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit: - het brengen en/of duwen van zijn penis in de schaamstreek en tegen de vagina van die [slachtoffer 13] en - het vasthouden van de billen van die [slachtoffer 13] en - het spreiden van de benen van die [slachtoffer 13] en - het vastpakken en vasthouden van de borst van die [slachtoffer 13]; 17. hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2008 tot en met 7 juni 2009, te Sint Michielsgestel met [slachtoffer 14], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit: - het ontbloten van de billen van die [slachtoffer 14] en - het meermalen, brengen en/of duwen en/of houden van zijn, verdachtes, penis tegen de (ontblote) billen en de bilspleet van die [slachtoffer 14] en - het vastpakken van die [slachtoffer 14] bij de (ontblote) billen en het vervolgens wrijven met die (ontblote) billen over zijn, verdachtes, penis en - het duwen en/of brengen van de schaamstreek van die [slachtoffer 14] op zijn, verdachtes, penis; 18B. hij in de periode van 1 augustus 2008 tot en met 7 juni 2009, te Sint-Michielsgestel, met [slachtoffer 15], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit: - het meermalen bij het hoofd vastpakken van die[slachtoffer 15] en haar op deze wijze onder water richting zijn penis brengen en/of bewegen en - het daarbij naar voren brengen/duwen van zijn, verdachtes, heupen en het daarbij achter over gaan hangen met zijn, verdachtes, lichaam en - het meermalen, (aan)raken van het gezicht en/of de mond van die [slachtoffer 15] met zijn, verdachtes, penis en - het brengen van zijn, verdachtes, penis tegen de billen van die [slachtoffer 15]; 19. hij in de periode van 1 november 2007 tot en met 7 juni 2009 te 's-Hertogenbosch met [slachtoffer 16], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit: - het voor de camera manoeuvreren van de ontblote vagina van die [slachtoffer 16] en - het aanraken met en het brengen en bewegen van zijn, verdachtes, penis in de nabijheid en in de richting van en tegen de schaamstreek van die [slachtoffer 16]; 20. hij in de periode van 1 augustus 2007 tot en met 7 juni 2009 te 's-Hertogenbosch, door feitelijkheden [slachtoffer 17] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit: terwijl verdachte en die [slachtoffer 17] beiden bloot onder de douche stonden - het brengen van zijn, verdachtes, penis ter hoogte van de schaamstreek en billen van die [slachtoffer 17] en - het met zijn penis aanraken van de billen van die [slachtoffer 17] en - het vastpakken en naar zich toe trekken en tegen zich aan trekken van die [slachtoffer 17] en bestaande die feitelijkheid uit: - de omstandigheid dat verdachte een fysiek en/of geestelijk overwicht op die [slachtoffer 17] had (als zwemleraar en/of als volwassene ten opzichte van een minderjarige) en - het op een zodanige wijze vastpakken dat zij zich daaraan niet kon onttrekken, en

121


tegen zich aan trekken van die [slachtoffer 17]; 22. hij in de periode van 1 oktober 2008 tot en met 7 juni 2009 te Vlijmen, gemeente Heusden, met [slachtoffer 18], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit: - het meermalen verschuiven of wegtrekken van het badpakje van die [slachtoffer 18] ter hoogte van haar billen en schaamstreek en het daardoor meermalen ontbloten van de billen en de anus en de vagina van die [slachtoffer 18]; 23B. hij in de periode van 1 augustus 2008 tot en met 7 juni 2009, te Sint Michielsgestel, met [slachtoffer 14], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit: - het plaatsen van die [slachtoffer 14] op zijn, verdachtes, schoot en/of ontblote penis terwijl die [slachtoffer 14] met haar gezicht naar verdachte gericht was en zij haar benen gespreid had en - het vervolgens meermalen optillen van die [slachtoffer 14] en vervolgens weer laten zakken van die [slachtoffer 14] waarbij zij met haar schaamstreek de ontblote penis van verdachte raakte en - het meermalen over het zwembroekje van die [slachtoffer 14] wrijven en - het vastpakken van de billen van die [slachtoffer 14] en - het meermalen met zijn, verdachtes, ontblote penis aanraken van (het zwembroekje van) die [slachtoffer 14] ter hoogte van haar billen; 24. hij in de periode van 15 maart 2006 tot en met 7 juni 2009 te Sint Michielsgestel door feitelijkheden [slachtoffer 19] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit: terwijl verdachte en die [slachtoffer 19] beiden bloot onder de douche stonden - het inzepen van het lichaam van die [slachtoffer 19] ter hoogte van haar borsten en haar rug en - het bewegen van zijn borstkas tegen het bovenlichaam van die [slachtoffer 19] en het wrijven over de rug en schouders van die [slachtoffer 19] en - het brengen van zijn, verdachtes, penis, in de richting van de billen van die [slachtoffer 19] (door zijn knieĂŤn te buigen en zijn bekken te kantelen) en bestaande die feitelijkheden uit: - de omstandigheid dat verdachte een fysiek en geestelijk overwicht op haar had (als zwemleraar en als volwassene ten opzichte van een minderjarige (met taal- en spraakproblemen en een storing in het autistisch spectrum)) en - het (meermalen) beperken van die [slachtoffer 19] in haar bewegingsruimte en - het zich op zeer korte afstand van die [slachtoffer 19] (blijven) bevinden en het meermalen vastpakken en vasthouden en naar zich toe en tegen zich aan trekken van die [slachtoffer 19]; 25. hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2006 tot en met 7 september 2008 te 's-Hertogenbosch, met [slachtoffer 20], van wie hij, verdachte, wist dat die [slachtoffer 20] aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling leed dat die [slachtoffer 20] onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit: - het leggen van zijn, verdachtes, penis in de heupspleet van die [slachtoffer 20] en - het daarbij met zijn, verdachtes, eikel aanraken van het schaamhaar van de vagina en de schaamstreek van die [slachtoffer 20] en - het daarbij/tevens met zijn, verdachtes, scrotum aanraken op heuphoogte van het bovenbeen van die [slachtoffer 20].

122


26. hij in de periode van 8 april 2008 tot en met 7 juni 2009 te Sint-Michielsgestel, met [slachtoffer 21], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een ontuchtige handeling heeft gepleegd, bestaande uit: - het drukken van zijn ontblote penis tegen de ontblote vagina van die [slachtoffer 21]; 28. hij in de periode van 1 maart 2008 tot en met 07 juni 2009 te 's-Hertogenbosch, met [slachtoffer 22], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit: - het brengen van zijn penis tegen de billen en vagina en de schaamstreek van die [slachtoffer 22] en - het naar voren brengen van zijn, verdachtes, heupen en - het onder water kussen van/op het gezicht van die [slachtoffer 22]. 29. hij in de periode van 1 augustus 2008 tot en met 1 juni 2009 te 's-Hertogenbosch, met [slachtoffer 23], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit: - het vastpakken en vasthouden van die [slachtoffer 23], en - het springen waardoor zijn ontblote penis tegen de billen van die [slachtoffer 23] stoot. 30. hij in in de periode van 1 augustus 2007 tot en met 7 juni 2009 te 's-Hertogenbosch met [slachtoffer 24], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een ontuchtige handeling heeft gepleegd, bestaande uit: - het drukken van zijn, verdachtes, penis tegen de ontblote vagina van die [slachtoffer 24];

31. hij in de periode van 1 januari 2007 tot en met 7 juni 2009 in het arrondissement 's-Hertogenbosch, met [slachtoffer 25], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een ontuchtige handeling heeft gepleegd, bestaande uit: - het brengen en houden van zijn, verdachtes, penis in het zwembroekje van die [slachtoffer 25]. 33. hij in de periode van 1 november 2008 tot en met 1 juni 2009 te Sint-Michielsgestel, met [slachtoffer 26] die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit: terwijl verdachte en die [slachtoffer 26] zich in/onder water bevonden: - het vastpakken en op zijn, verdachtes, schoot, althans in de buurt van zijn lichaam, vasthouden van die [slachtoffer 26] en - het trekken aan het zwempakje van die [slachtoffer 26] en zodanig manoeuvreren van dat zwempakje dat de vagina en schaamstreek wordt ontbloot en - het vastpakken bij de billen van die [slachtoffer 26]; 34. hij in de periode van 1 december 2008 tot en met 7 juni 2009 te Sint-Michielsgestel, met [slachtoffer 27], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit: - het meermalen verschuiven en/of wegtrekken van de badkleding van die [slachtoffer 27] ter hoogte van haar schaamstreek, en - het meermalen ontbloten van zijn, verdachtes, penis en - het vervolgens brengen en duwen en houden van de ontblote vagina en schaamstreek

123


en de billen van die [slachtoffer 27] op zijn, verdachtes, ontblote penis en - het daarbij/vervolgens maken van op en neergaande bewegingen en het betasten van de billen van die [slachtoffer 27]. 35. hij in de periode van 1 februari 2009 tot en met 31 maart 2009 te Sint-Michielsgestel, met [slachtoffer 28], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit: - het meermalen verschuiven en wegtrekken van de badkleding van die [slachtoffer 28] ter hoogte van haar schaamstreek, en - het ontbloten van zijn, verdachtes, penis en - het brengen en duwen en houden van zijn, verdachtes, ontblote penis tegen de billen van die [slachtoffer 28] en - het daarbij/vervolgens maken van op en neergaande bewegingen. 36. hij in de periode van 15 maart 2006 tot en met 31 oktober 2006 te 's-Hertogenbosch, met [slachtoffer 29], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit: - het zodanig verschuiven en wegtrekken van het kruis van het badpak van die [slachtoffer 29] dat haar vagina ontbloot werd en - het aanraken met de mond van de ontblote tepel van die [slachtoffer 29]. 39. hij in de periode van 15 maart 2006 tot en met 7 juni 2009 te Sint-Michielsgestel met [slachtoffer 30], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit: terwijl verdachte en die [slachtoffer 30] beiden bloot stonden - het brengen van zijn, verdachtes, penis ter hoogte van de billen van die [slachtoffer 30] en - het vervolgens in de zij prikken en kietelen en aanraken van die [slachtoffer 30] en - het vervolgens naar zich toe en tegen zich aan trekken van die [slachtoffer 30]; 40. hij in de periode van 1 januari 2005 tot en met 7 juni 2009 te ’s-Hertogenbosch met [slachtoffer 31], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit: terwijl verdachte en die [slachtoffer 31] beiden bloot en met hun borstzijden naar elkaar toe gericht onder de douche stonden - het vastpakken van die [slachtoffer 31] onder de oksels en vervolgens het optillen van die [slachtoffer 31] waarbij de borsten en de vagina van die [slachtoffer 31] ter hoogte van zijn, verdachtes, hoofd kwamen en waarbij de lichamen van die [slachtoffer 31] en verdachte langs elkaar schuurden en - het vastpakken van die [slachtoffer 31] ter hoogte van haar borst; 41. hij in de periode van 1 juni 2008 tot en met 7 juni 2009 te Sint-Michielsgestel met [slachtoffer 32], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit: terwijl verdachte en die [slachtoffer 32] beiden bloot en met hun borstzijden naar elkaar toe gericht stonden - het vastpakken van die [slachtoffer 32] onder de oksels en vervolgens het optillen van die [slachtoffer 32] en het langs elkaar laten glijden van de lichamen van die [slachtoffer 32] en verdachte en - het aanraken van de borst van die [slachtoffer 32];

124


42. hij in de periode van 15 maart 2006 tot en met 8 juni 2009 te ’s-Hertogenbosch, gebruik makende van een technisch hulpmiddel, te weten een film- of fotocamera, waarvan de aanwezigheid niet op duidelijke wijze kenbaar was gemaakt, opzettelijk en wederrechtelijk van een persoon, te weten [slachtoffer 33], aanwezig in een niet voor het publiek toegankelijke plaats, in een kleedkamer van een zwembad, een afbeelding heeft vervaardigd; 43. hij in de periode van 1 januari 2009 tot en met 8 juni 2009 te Sint-Michielsgestel, een gegevensdrager, bevattende afbeeldingen van seksuele gedragingen, bij welke vorenbedoelde afbeeldingen een persoon die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, was betrokken, heeft vervaardigd en in bezit heeft gehad, te weten een film van een naakte persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt, die op zodanige wijze is afgebeeld, dat dit kennelijk is bedoeld om seksuele prikkeling op te wekken, bestaande die afbeelding van die seksuele gedragingen (zakelijk weergegeven) uit: - een filmopname waarop een meisje, te weten [slachtoffer 34], en verdachte te zien zijn. Zij zijn beiden geheel bloot en bezig zich af te drogen en waarbij van die [slachtoffer 34] en verdachte de schaamstreek in beeld zijn gebracht, terwijl hij, verdachte, van vorenstaand misdrijf een gewoonte heeft gemaakt; 44. hij in de periode van 1 april 2008 tot en met 8 juni 2009 te Vlijmen, een gegevensdrager, bevattende afbeeldingen van seksuele gedragingen, bij welke vorenbedoelde afbeeldingen personen die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet hadden bereikt, waren betrokken, heeft vervaardigd en in bezit heeft gehad, te weten een film van naakte personen die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet hadden bereikt die op zodanige wijze zijn afgebeeld, dat dit kennelijk is bedoeld om seksuele prikkeling op te wekken, bestaande die afbeelding van die seksuele gedragingen (zakelijk weergegeven) uit: - een filmopname waarop een meisje, te weten [slachtoffer 35], en meer andere meisjes te zien zijn in een kleedkamer. Die [slachtoffer 35] en de andere meisjes zijn allen bloot en bezig zich af te drogen en/of aan te kleden en waarbij de vagina en/of schaamstreek, in elk geval het blote lichaam van die [slachtoffer 35], zichtbaar is, terwijl hij, verdachte, van vorenstaand misdrijf een gewoonte heeft gemaakt; 45. hij op tijdstippen in de periode van 15 maart 2006 tot en met 8 juni 2009 te 's-Hertogenbosch en/of Sint-Michielsgestel en/of Vlijmen en/of Vught meermalen een afbeelding en/of een gegevensdrager bevattende afbeeldingen van seksuele gedragingen, bij welke vorenbedoelde afbeeldingen telkens een persoon die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, was betrokken, heeft vervaardigd en in bezit heeft gehad, te weten afbeeldingen en films van een naakte of deels naakte persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt die op zodanige wijze zijn afgebeeld, dat hun ontblote geslachtsdelen nadrukkelijk in beeld zijn gebracht en die op zodanige wijze zijn afgebeeld, dat dit kennelijk is bedoeld om seksuele prikkeling op te wekken, bestaande die afbeeldingen van die seksuele gedragingen uit: - een afbeelding waarop een meisje, te weten [slachtoffer 36], te zien is. [slachtoffer 36] ligt op haar rug in het water en heeft haar benen gespreid. Het badpak is bij het kruis zodanig verschoven dat de ontblote vagina van die [slachtoffer 36] duidelijk zichtbaar is en - een afbeelding waarop een meisje, te weten [slachtoffer 37], en verdachte onder water in een zwembad te zien zijn. Die [slachtoffer 37] houdt haar armen en benen gespreid. Verdachte omarmt die [slachtoffer 37] met zijn linkerarm en met zijn rechterhand trekt

125


hij, verdachte, het kruis van het badpak van die [slachtoffer 37] zodanig weg dat de ontblote vagina van die [slachtoffer 37] duidelijk zichtbaar is en - een afbeelding waarop een meisje, te weten [slachtoffer 38], te zien is in het water waarbij zij wordt ondersteund door een man. Het bikinibroekje van die [slachtoffer 38] is zodanig verdraaid dat de ontblote vagina van die [slachtoffer 38] duidelijk zichtbaar is en - een afbeelding waarop een meisje, te weten [slachtoffer 39], te zien is die op haar rug in het water van een zwembad ligt en waarbij het bikinibroekje zodanig verdraaid is dat de ontblote vagina van die [slachtoffer 39] duidelijk zichtbaar is en - een afbeelding waarop een meisje, te weten [slachtoffer 40], en verdachte te zien zijn. [slachtoffer 40] ligt op haar rug en met gespreide benen in het water van een zwembad en verdachte houdt haar vast. Het badpak van die [slachtoffer 40] is ter hoogte van haar vagina zodanig verschoven dat haar ontblote vagina duidelijk zichtbaar is en - een filmopname waarop een meisje, te weten [slachtoffer 41], in een kleedkamer te zien is. Die [slachtoffer 41] is geheel bloot en bezig zich af te drogen en waarbij haar vagina en billen zichtbaar zijn en waarbij ze haar been dusdanig optilt dat haar vagina duidelijk zichtbaar is en - een afbeelding waarop een meisje, te weten [slachtoffer 42], onder water en in een zwembad te zien is. Die [slachtoffer 42] heeft haar benen gespreid en het kruis van het broekje is zodanig verdraaid zodat haar ontblote vagina duidelijk zichtbaar is en - een afbeelding waarop twee meisje, [slachtoffer 43 en 44] te zien zijn. De meisjes staan bloot onder de douche waarbij de voorzijde van hun blote lichamen duidelijk zichtbaar zijn en - een afbeelding waarop een meisje, te weten [slachtoffer 45], en een man te zien zijn. [slachtoffer 45] ligt op haar rug en met gespreide benen in het water van een zwembad en wordt door de man vastgehouden. Het badpak van die [slachtoffer 45] is ter hoogte van haar vagina zodanig verschoven dat haar (gedeeltelijk) ontblote vagina duidelijk zichtbaar is en - een afbeelding waarop het bovenlichaam en (een deel van) de benen van een meisje te weten [slachtoffer 46], te zien zijn. Het kruis van haar zwembroekje is gedraaid, in elk geval is er ruimte tussen haar lichaam en het zwembroekje, zodat haar (gedeeltelijk) ontblote vagina duidelijk zichtbaar is en - een afbeelding waarop (een gedeelte van) een meisje, te weten [slachtoffer 47], en een man in het zwembad en onder water te zien zijn. De man houdt die [slachtoffer 47] vast bij de heup waarbij zijn duim op haar bovenbeen rust en zijn vingers op/bij de billen. Het bikinibroekje van die [slachtoffer 47] is bij het kruis zodanig verdraaid dat haar ontblote vagina duidelijk zichtbaar is en - een afbeelding waarop een meisje, te weten [slachtoffer 48], te zien is. Zij ligt op haar rug in het water en het kruis van het broekje van het meisje is zodanig gedraaid dat haar ontblote vagina duidelijk zichtbaar is en - een filmopname waarop een meisje, te weten [slachtoffer 49], in een kleedruimte te zien is. Zij is bloot en is bezig zich af te drogen en aan te kleden en waarbij haar vagina en billen en borsten duidelijk zichtbaar zijn terwijl hij, verdachte, van vorenstaande misdrijven een gewoonte heeft gemaakt.

126


Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken. Door het hof gebruikte bewijsmiddelen De door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring zijn als bijlage B aan dit arrest gehecht en worden geacht van dit arrest deel uit te maken. Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs Op 15 mei 2009 heeft verdachte zijn computer ter reparatie aangeboden bij een computerbedrijf. Een medewerker van dat bedrijf ontdekte op verdachtes computer een viertal filmbestanden, waarvan de inhoud hem schokte. Hij kopieerde de filmbestanden op een cd-rom en heeft zich daarmee bij de politie gemeld. Naar aanleiding van deze melding en de inhoud van de cd-rom is verdachte op 8 juni 2009 aangehouden en heeft een doorzoeking plaatsgevonden in zijn woning. Daarbij werd de computer in beslag genomen die eerder ter reparatie was aangeboden, alsmede de aan die computer aangesloten externe harde schijf. De bestanden op de cd-rom en externe harde schijf zijn onderzocht met behulp van zogenaamde Ziuz-software. Tijdens dit onderzoek werden foto- en videobestanden aangetroffen waarop onder meer te zien was dat verdachte ontuchtige handelingen pleegde met meisjes van jonge leeftijd of waarop meisjes naakt waren afgebeeld. De aan de verdachte ten laste gelegde feiten zijn gebaseerd op de gedragingen die te zien zijn op de foto- en videobestanden die werden aangetroffen op de cd-rom (feit 1) en de externe harde schijf (feiten 2 tot en met 45). Verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg van 31 mei 2010 verklaard dat hij in juli 2008 aan zijn knie is geopereerd, waardoor hij litteken op zijn knie heeft. Waar bij de tenlastegelegde feiten op de daarop betrekking hebbende filmopnamen dit litteken van verdachte te zien is en niet uit andere bewijsmiddelen volgt op welke datum of in welke periode deze feiten hebben plaatsgevonden, bezigt het hof voor de bewezenverklaring van die periode voornoemde verklaring van verdachte als bewijsmiddel. Waar in de tenlastelegging het woord vagina voorkomt gaat het hof er van uit dat de steller van de tenlastelegging daarmee het gehele vrouwelijke geslachtsdeel, te weten zowel het inwendig als het uitwendig deel daarvan heeft bedoeld aan te duiden. In die gevallen waarin bij de beschrijving van de filmopnamen wordt gesproken over de vulva (schaamspleet) van een op die filmopnamen voorkomend meisje valt dit deel van het geslachtsorgaan derhalve onder het begrip vagina als in de tenlastelegging bedoeld. Verdachte heeft ter zitting van 31 mei 2010 verklaard dat hij zwemles gaf in het zwembad De Tolbrug in Den Bosch, in zwembad Voorburg in Vught, in zwembad Die Heygrave in Vlijmen en in zwembad Viataal in Sint-Michielsgestel. Het hof heeft in voorkomende gevallen, daar waar in de tenlastelegging de ten laste gelegde periode zich uitstrekt over een periode liggend v贸贸r 15 maart 2006, deze periode tot deze datum ingekort, nu niet is gebleken dat de aan verdachte verweten strafbare feiten zijn gepleegd v贸贸r genoemde datum. Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 12 mei 2011 verklaard tot aan zijn aanhouding op 8 juni 2009 getrouwd te zijn geweest met [ex-echtgenote verdachte]. Waar voor de bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten is vereist dat de verweten handelingen buiten echt zijn gepleegd, is daaraan derhalve voldaan.

127


Ten aanzien van de feiten 20 en 24 voorts: Op de filmopname welke betrekking heeft op feit 20 is te zien dat het daar gefilmde meisje een stap achteruit doet, haar rug extreem holt en haar armen en handen intrekt als de penis van verdachte haar aanraakt danwel haar borsten tegen de buik van verdachte worden aangedrukt, terwijl de filmopname behorende bij feit 24 laat zien dat het daarop zichtbare meisje op de momenten dat verdachte haar aanraakt, afwerende bewegingen maakt en ook verbaal laat weten niet gediend te zijn van de ontuchtige handelingen van verdachte. Gelet op deze beschrijvingen van de betreffende filmopnamen, en in het bijzonder op de daarop zichtbare lichaamstaal van de meisjes en, in zaak 24, de daarbij door het meisje geuite bewoordingen, staat voldoende vast dat deze meisjes op de weergegeven momenten besef hebben gehad dat bij hen ontuchtige handelingen werden gepleegd en dat zulks tegen hun wil geschiedde. Dat het proces-verbaal in beide gevallen slechts een beschrijving van een selectie uit het beeldmateriaal bevat brengt het hof niet tot een ander oordeel, nu reeds op grond van deze beschrijving vaststaat dat de betreffende meisjes zich bewust zijn van de jegens hen gepleegde onzedelijke handelingen en deze tegen hun wil plaatsvinden. Daarmee is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich in de hiergenoemde gevallen heeft schuldig gemaakt aan het in die zaken primair ten laste gelegde. Ten aanzien van de feiten 29 en 33 voorts: Bij de stukken bevinden zich met betrekking tot deze feiten twee processen-verbaal waarin telkens beschreven wordt hetgeen op het in die processen-verbaal genoemde fotobestand is waargenomen alsmede processen-verbaal blijkens welke aan een of beide ouders van de in de tenlastelegging bij deze feiten genoemde meisjes foto’s zijn getoond waarop zij hun dochter herkennen. Nu de aan de filmopnamen en de aan de ouder(s) getoonde foto’s telkens dezelfde bestandsnaam bevatten gaat het hof er van uit dat de op de foto’s zichtbare meisjes de meisjes zijn die ook op de filmopnamen te zien zijn. Ten aanzien van feit 36 voorts: Weliswaar is het betreffende filmbestand blijkens het op 23 juli 2009 door [verbalisant 2] opgemaakte proces-verbaal opgenomen in een map met de naam “Nieuwe map”, terwijl [verbalisant 3] in zijn op 3 november 2009 opgemaakte proces-verbaal de film beschrijft welke is opgenomen in bestand “Nieuwe map (5)”, doch gelet op de overeenkomende bestandsnamen en de omstandigheid dat beide bestanden meisje 066 betreffen, gaat het hof er van uit dat het bij beide bestanden om dezelfde opname gaat. Ten aanzien van feit 40 voorts: Verdachte wordt onder meer verweten het betreffende meisje ter hoogte van haar borst te hebben vastgepakt. Verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat dit niet bewust is gebeurd. Waar blijkens de beschrijving van de filmopname zijn hele handelen er evenwel op was gericht het meisje onzedelijk te betasten, acht het hof de verklaring van verdachte ongeloofwaardig en is het vastpakken van de borst in dezen te beschouwen als een ontuchtige handeling. Ten aanzien van feit 42 voorts: Bij het bij dit feit behorende fotobestand gaat het om een meisje dat doende is zich af te drogen in een kleedkamer van een zwembad. Anders dan door de verdediging betoogd was deze kleedkamer ten tijde van het vervaardigen van de foto te beschouwen als een niet voor het publiek toegankelijke plaats, omdat verdachte het betreffende zwembad gedurende een bepaalde periode had afgehuurd ten behoeve van het geven van zwemles aan een speciaal geselecteerde groep leerlingen, waaronder het betreffende meisje.

128


Ten aanzien van de feiten 43 tot en met 45 voorts: Bij de feiten 43 en 44 gaat het om door verdachte opgenomen beelden in de kleedruimten van zwembaden. Bij feit 45 gaat het in vijf gevallen ook om dit soort beelden, terwijl op de overige bij feit 45 beschreven beelden meisjes te zien zijn, die zich in het water bevinden en waarbij het kruis van het badpak of bikinibroekje zodanig verdraaid of verschoven is, dat de ontblote vagina zichtbaar is. In deze laatste gevallen zijn de betreffende meisjes zodanig afgebeeld dat hun ontblote vagina nadrukkelijk in beeld is gebracht. Op grond daarvan oordeelt het hof dat het daarbij kennelijk (mede) de bedoeling is geweest een seksuele prikkeling op te wekken, zodat het hof wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte zich met betrekking tot deze foto’s en filmopnames aan het hem ten laste gelegde schuldig heeft gemaakt. In de overige gevallen is sprake van gefotografeerde of gefilmde meisjes onder de douche (feiten 43, 44 en genoemde vijf situaties zoals in feit 45 ten laste gelegd). Het zijn beelden die weliswaar zijn opgenomen in een voor de betreffende meisjes natuurlijke omgeving waarin zij zich op een natuurlijke wijze gedragen maar gelet op de intentie waarmee verdachte deze afbeeldingen heeft vervaardigd, te weten om zijn collectie als voyeur uit te breiden, strekken zij tot het opwekken van seksuele prikkeling en hebben zij daardoor een onmiskenbaar seksuele strekking. Op grond daarvan vallen ook deze beelden onder het begrip afbeelding van een seksuele gedraging. Gezien de hoeveelheid aangetroffen beelden die gelet op hun karakter strekken tot het opwekken van een seksuele prikkeling of, gezien de wijze waarop zij tot stand zijn gekomen, een dergelijke strekking hebben, acht het hof bewezen dat verdachte van het vervaardigen en in bezit hebben van deze beelden een gewoonte heeft gemaakt. De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd. Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van het bewezen verklaarde feit, of de bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft. Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het onder 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 12, 13, 14, 15, 16, 17, 18B, 19, 22, 23B, 25, 26, 28, 29, 30, 31, 33, 34, 35, 36, 39, 40 en 41 bewezen verklaarde is telkens voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 247 van het Wetboek van Strafrecht. Het onder 20 en 24 bewezen verklaarde is telkens voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht. Het onder 42 bewezen verklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 139f, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht. Het onder 43, 44 en 45 bewezen verklaarde is telkens voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 240b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Zij worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.

129


Strafbaarheid van de verdachte Bij de beoordeling van de strafbaarheid van de verdachte heeft het hof in het bijzonder acht geslagen op de inhoud van het de verdachte betreffend rapport, d.d. 8 april 2010, opgemaakt door [psychiater 1], alsmede het de verdachte betreffend rapport, d.d. 13 april 2010, opgemaakt door [psycholoog 1]. Het rapport van [psychiater 1] houdt als advies in om verdachte ten aanzien van alle ten laste gelegde feiten voor zover bewezen geacht, als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. Het rapport van [psycholoog 1] houdt als advies in om verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten. Deze rapporten zijn in hoger beroep beoordeeld ten aanzien van de door deze deskundigen gehanteerde methode van risicotaxatie en hun conclusies en adviezen. De psychiater [psychiater 2] komt tot het oordeel dat de eerste psychiater [psychiater 1] op een zorgvuldige wijze en conform de geldende beroepsstandaard zijn onderzoek heeft uitgevoerd. De psycholoog [psycholoog 2] concludeert dat de eerste psycholoog [psycholoog 1] vanuit wetenschappelijk en vanuit klinisch oogpunt de best mogelijke methode en best beschikbare instrumenten heeft gebruikt. Voorts komt hij, na een hernieuwde beoordeling, tot nagenoeg dezelfde inschatting als de eerste psycholoog. Gelet daarop volgt het hof voormelde adviezen van [psychiater 1] en [psycholoog 1] en legt die ten grondslag aan zijn beslissing. Op grond daarvan zal het hof de bewezen verklaarde feiten de verdachte in verminderde mate toerekenen. Er zijn voorts geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde. Op te leggen straf Het hof acht bewezen dat verdachte gedurende een reeks van jaren een groot aantal, veelal jonge, kinderen heeft misbruikt. Zijn beroep, zwemleraar gespecialiseerd in het geven van les aan kinderen met watervrees en kinderen met een beperking, kwam hem daarbij van pas, zo hij al niet juist met het oog op zijn pedofiele en voyeuristische neigingen dat beroep gekozen heeft. Verdachte heeft verklaard, dat hij er van uit ging, dat de kans op ontdekking van zijn praktijken bij deze groep kinderen gering zou zijn. Wat een eventuele ontdekking zou betekenen voor de kinderen en hun familieleden en wat de gevolgen voor hun welzijn zouden zijn heeft hem, ook al moet hij zich daarvan bewust zijn geweest, er niet van weerhouden om aan zijn onzedelijke neigingen toe te geven. Hij heeft niet alleen zijn leerlingen en de meisjes die hem bij de zwemlessen hielpen meestal heimelijk gefilmd en gefotografeerd, maar ook, om de gewenste onzedelijke aard van de afbeeldingen te bereiken, zo nodig hun zwemkleding verschoven en hun lichaam zodanig voor de lens van de camera gemanoeuvreerd dat hun geslachtsdelen zo goed mogelijk in beeld kwamen. Bovendien heeft hij daarbij veelal zijn onderlichaam ontbloot en dit tegen de lichamen van de meisjes gedrukt. Het hof acht niet bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan pogingen tot het seksueel binnendringen van de lichamen van de kinderen en acht slechts in twee gevallen de toepassing van een vorm van dwang bewezen. Het hof let bij het bepalen van de straf voor deze feiten op de ernst ervan in verhouding

130


tot andere feiten, zoals bijvoorbeeld blijkt uit het wettelijk strafmaximum dat op de feiten gesteld is. Vergelijking met andere zedendelicten leert dat verkrachting in beginsel een maximum straf van 12 jaren kent, feitelijke aanranding van de eerbaarheid (ontucht met dwang) acht jaren en ontucht met een kind beneden de zestien jaren zes jaren. Ook beziet het hof welke straffen eerder zijn opgelegd in enigszins vergelijkbare gevallen, die zich in het verleden hebben voorgedaan. Daarnaast neemt het hof omstandigheden in aanmerking die deze individuele strafzaak onderscheiden van andere, zowel ten nadele als ten gunste van verdachte, en beziet het hof hoe zo veel als mogelijk voorkomen kan worden dat verdachte zich in de toekomst opnieuw schuldig zal maken aan feiten als deze. Het hof komt, het vorenstaande in aanmerking nemend, tot de volgende overwegingen en conclusies. Onzedelijk gedrag ten opzichte van jonge, kwetsbare kinderen die worden toevertrouwd aan instanties of personen, waarvan verwacht mag worden dat zij op integere wijze de hun opgedragen taak zullen vervullen, is een ernstig vergrijp. Het wekt verontwaardiging en afkeer op bij een ieder en ook woede en verdriet bij de slachtoffers en hun naasten. In dit geval gaat het om een zeer groot aantal feiten, gedurende een lange periode gepleegd. De straf die daarvoor aan verdachte wordt opgelegd moet het aangedane leed vergelden en een zodanig afschrikwekkend karakter hebben dat anderen er van weerhouden worden om soortgelijke feiten te plegen. Een gevangenisstraf van lange duur ligt dan voor de hand. Daarnaast moet echter ook worden gelet op de persoon van verdachte en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd en de omstandigheden die zich nadien hebben voorgedaan. De gedragsdeskundigen die verdachte onderzocht hebben, zijn tot de conclusie gekomen dat verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling en een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens: hij is en was ten tijde van het plegen van de feiten een pedofiel en een voyeur. De feiten kunnen hem naar hun oordeel in verminderde mate worden toegerekend. Met betrekking tot het recidiverisico merken zij op dat de geconstateerde ziektes niet te verhelpen of te genezen zijn, maar behandeling in de vorm van intensieve individuele – en groepstherapie, gevolgd door langdurige controle en toezicht van de reclassering kunnen de kans op herhaling van feiten als waarvoor verdachte nu wordt veroordeeld in gunstige zin beïnvloeden. Die kans wordt door de deskundigen niet zo hoog ingeschat, dat opname in een TBS kliniek ter bescherming van de maatschappij geïndiceerd is. Bovendien is de kwaliteit van de ambulante behandeling van dit type delinquenten bij een in zedendelinquenten gespecialiseerde instelling hoger en kunnen er betere resultaten van worden verwacht. Positief punt daarbij is, dat verdachte beseft dat hij behandeld moet worden en daartoe ook gemotiveerd is. Het hof zal geen TBS opleggen. De advocaat-generaal heeft dat ook niet gevorderd. De rapporten van de psychiater en psychologe zijn nog eens beoordeeld door andere gerenommeerde deskundigen en er bestaat geen redelijke twijfel over dat met ambulante behandeling kan worden volstaan. In deze zaak zijn de omstandigheden die zich na de feiten hebben voorgedaan, in het bijzonder de mate en aard van de publiciteit die met de arrestatie en het voorarrest van verdachte tot op de dag van vandaag is gepaard gegaan, een factor die bij de straftoemeting in matigende zin een rol dient te spelen. Zijn identiteit en zijn beeltenis zijn landelijk bekend, hij zal zich naar verwacht mag worden, gelet op de houding in delen van de maatschappij ten opzicht van veroordeelde pedofielen, na zijn detentie

131


nergens onopgemerkt kunnen vestigen en zich op die wijze zijn leven lang achtervolgd weten door deze zaak. De advocaat-generaal heeft tien jaren gevangenisstraf geëist, maar het hof komt tot een bewezenverklaring van minder, en minder ernstige, feiten dan hij aan zijn eis ten grondslag heeft gelegd. De raadsman heeft er op gewezen dat oplegging van een gevangenisstraf van bijvoorbeeld zes jaren betekent dat verdachte na vier jaren voor voorwaardelijke in vrijheidstelling in aanmerking komt en dat dan slechts voor een periode van twee jaar voorwaarden aan zijn gedrag kunnen worden gesteld. Wordt echter een gevangenisstraf van vier jaren, waarvan een deel voorwaardelijk, opgelegd, dan kan nog voor een periode van maximaal tien jaren toezicht op hem worden uitgeoefend. De raadsman heeft daarin gelijk, maar het hof zal zijn voorstel niet volgen. Wil de omvang van het voorwaardelijk op te leggen gedeelte van de straf, de “stok achter de deur”, een voldoende sterke prikkel zijn om de daaraan verbonden voorwaarden na te leven, dan is een voorwaardelijk deel van tenminste 1 jaar vereist, hetgeen zou betekenen dat het onvoorwaardelijk deel slechts 3 jaren is. Dat zou in het licht van de hiervoor genoemde strafdoelen, vergelding en generale preventie, onvoldoende lang zijn. Bovendien doet zich de complicatie voor dat verdachte de Duitse nationaliteit heeft en te kennen heeft gegeven zich na zijn detentie in Duitsland te willen vestigen. Het is echter thans nog niet mogelijk om de naleving van de voorwaarden in een andere lidstaat van de EU te waarborgen. Gegeven de onzekerheid wanneer dat wel het geval zal zijn, acht het hof ook om die reden het opleggen van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf met een lange proeftijd niet aangewezen. Alles afwegende komt het hof tot het oordeel dat het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren passend en geboden is, waarbij het hof de feiten verdachte in verminderde mate toerekent. Benadeelde partijen De hieronder te noemen benadeelde partijen hebben in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot vergoeding van immateriële schade en kosten voor rechtsbijstand tot de bedragen als opgenomen in hun zich in het dossier bevindende schriftelijke Deze benadeelde partijen zijn in hun vorderingen niet-ontvankelijk verklaard. De volgende benadeelde partijen hebben zich niet opnieuw gevoegd terzake van hun niet toegewezen vorderingen: [namen 5 benadeelde partijen] Deze vorderingen zijn daarom niet meer aan het oordeel van het hof onderworpen. De volgende benadeelde partijen hebben zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van hun niet toegewezen vorderingen: [namen 39 benadeelde partijen] Het hof overweegt dienaangaande als volgt. Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen [namen 5 benadeelde partijen]: nu de verdachte van de hem onder 11, 37, 38 en 45 ten aanzien van [namen 2 slachtoffers] ten laste gelegde feiten wordt vrijgesproken, kunnen voornoemde

132


benadeelde partijen in hun vordering niet worden ontvangen. Het hof zal deze benadeelde partijen veroordelen in de kosten van het geding door de verdachte ten behoeve van zijn verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil. Ten aanzien van de vorderingen van voornoemde overige benadeelde partijen: Het hof zal deze benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen, omdat het hof van oordeel is dat het vaststellen van de omvang van de schade en het vaststellen van het causale verband tussen verdachtes bewezen verklaarde gedragingen en de schade een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. Het vergt nader onderzoek om te bepalen of er schade is, zo ja, hoe groot de schade is en of die schade wel is veroorzaakt door de strafbare feiten of wellicht door de ontstane commotie. Het hof komt daarom tot het oordeel dat de benadeelde partijen niet in hun vordering kunnen worden ontvangen en dat zij hun vordering slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen. Het hof zal de kosten van de benadeelde partijen en van verdachte aldus compenseren dat elke partij haar eigen kosten draagt. Beslag Onder verdachte is een groot aantal fotocamera’s en filmcamera’s in beslag genomen De advocaat-generaal heeft gevorderd dat die camera’s en filmcamera’s zullen worden verbeurd verklaard. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep nader gespecificeerd met welke camera’s hij de feiten zou hebben gepleegd. Hij heeft verzocht om teruggave van de overige camera’s. Het hof overweegt als volgt. Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof gebleken dat verdachte de onder 42 tot en met 45 ten laste gelegde en bewezen verklaarde feiten in elk geval heeft gepleegd met behulp van een fototoestel Canon (nr. 2 op de lijst van in beslag genomen voorwerpen), een fototoestel Canon (nr. 79) en de Sony Handycam (nr. 51). Volgens opgave van verdachte behoorden deze voorwerpen aan hem toe. Het hof zal deze voorwerpen verbeurd verklaren. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte. Onder verdachte zijn voorts een groot aantal computers, laptops en harde schijven in beslag genomen. De advocaat-generaal heeft zonder nadere motivering gevorderd dat deze computers, laptops en harde schijven zullen worden onttrokken aan het verkeer. Volgens opgave van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep is alleen één PC, die op zolder stond, gebruikt om foto’s op één externe harde schijf te zetten. Van de andere computers, laptops en harde schijven heeft hij de teruggave verzocht. Het hof overweegt dienaangaande als volgt. Uit het hiervoor onder de bewijsmiddelen onder de nummers 3, 4 en 5 gebezigde processen-verbaal van politie blijkt dat onder de verdachte op de zolder van zijn woning een computer is in beslag genomen, die hij voor reparatie had aangeboden en waarop later, onder meer op een bij die computer behorende harde schijf, van het merk Seagate, serienummer 4LJOKQWY, afbeeldingen, waaronder de afbeeldingen, zoals in de

133


bewezenverklaring omschreven, werden aangetroffen. Deze computer en harde schijf, vermeld op de als bijlage C aan dit arrest gehechte beslaglijst, die geacht wordt deel uit te maken van dit arrest, onder de nummers 65 en 70, met behulp waarvan de onder 42 tot en met 45 ten laste gelegde en bewezen verklaarde feiten zijn begaan, zullen worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang. Voor wat betreft de overige computers, laptops, harde schijven en andere gegevendragers, zoals geheugenkaarten en -sticks, mobiele telefoons, DVD’s, CD-roms, USB sticks, videobanden, films en dia’s, zoals vermeld op de hiervoor genoemde beslaglijst, zal het hof de teruggave aan verdachte gelasten. Niet is komen vast te staan dat daarop strafbare afbeeldingen staan. Zo nodig kan, als daar aanleiding toe is, alsnog een aparte vordering tot onttrekking aan het verkeer door het openbaar ministerie worden ingediend. Van de overige goederen, vermeld op genoemde beslaglijst, zal het hof eveneens de teruggave gelasten. Toepasselijke wettelijke voorschriften De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 24, 27, 33, 33a, 36b, 36c, 57, 139f, 240b, 246 en 247 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde. BESLISSING Het hof: Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht. Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte onder 11, 18A, 21, 23A, 27, 32, 37, 38 en 45 voor wat betreft [slachtoffer 50], [slachtoffer 51] en beeld 6 van [slachtoffer 52] en [slachtoffer 45] is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij. Verklaart voorts niet bewezen hetgeen aan verdachte onder 1 primair en subsidiair, 3 primair en subsidiair, 5 primair, 6 primair 8 primair, 9 primair, 10 primair, subsidiair en meer subsidiair, 12 primair, 13 primair, 14 primair, 15 primair, 16 primair en subsidiair, 17 primair, 18B primair en subsidiair, 22 primair, 23B primair, 25 primair, 28 primair, 33 primair, 34 primair, 35 primair, 36 primair, 39 primair, 40 primair, 41 primair en 42 primair is ten laste gelegde en spreekt hem daarvan vrij. Verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder 1 meer subsidiair, 2, 3 meer subsidiair, 4, 5 subsidiair, 6 subsidiair, 7, 8 subsidiair, 9 subsidiair, 10 meest subsidiair, 12 subsidiair, 13 subsidiair, 14 subsidiair, 15 subsidiair, 16 meer subsidiair, 17 subsidiair, 18B meer subsidiair, 19, 20 primair, 22 subsidiair, 23B subsidiair, 24 primair, 25 subsidiair, 26, 28 subsidiair, 29, 30, 31, 33 subsidiair, 34 subsidiair, 35 subsidiair, 36 subsidiair, 39 subsidiair, 40 subsidiair, 41 subsidiair, 42 subsidiair, 43 primair, 44 primair, en 45 overigens ten laste gelegde heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt hem daarvan vrij. Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:

134


- 1, 2 en 25 telkens: Met iemand van wie hij weet dat hij aan een zodanige gebrekkig ontwikkeling ven de geestvermogens lijdt dat hij niet of onvolkomen in staat is zijn wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, ontuchtige handelingen plegen. - 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 12, 13, 14, 15, 16, 17, 18B, 19, 22, 23B, 26, 28, 29, 30, 31, 33, 34, 35, 36, 39, 40 en 41 telkens: Met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen. - 20 en 24 telkens: Feitelijke aanranding van de eerbaarheid. - 42: Gebruik makend van een technisch hulpmiddel waarvan de aanwezigheid niet op duidelijke wijze kenbaar is gemaakt, opzettelijk en wederrechtelijk van een persoon, aanwezig op een niet voor het publiek toegankelijke plaats, een afbeelding vervaardigen. - 43 en 44 telkens: Een gegevensdrager, bevattende een afbeelding, van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, is betrokken, vervaardigen en in bezit hebben, terwijl hij van het plegen van dit misdrijf een gewoonte maakt. - 45: Een afbeelding of een gegevensdrager, bevattende een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, is betrokken, vervaardigen en in bezit hebben, meermalen gepleegd, terwijl hij van het plegen van deze misdrijven een gewoonte maakt Verklaart verdachte strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren. Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht. Verklaart verbeurd de in beslag genomen en nog niet teruggegeven camera’s en handycam, vermeld op de als bijlage C aan dit arrest gehechte beslaglijst, die geacht wordt van dit arrest deel uit te maken, onder de nummers 2, 79 en 51. Verklaart onttrokken aan het verkeer de in beslag genomen en nog niet teruggegeven computer en harde schijf, vermeld op de hiervoor genoemde als bijlage C aan dit arrest gehechte beslaglijst onder de nummers 65 en 70. Gelast de teruggave aan de verdachte van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, vermeld op de hiervoor genoemde als bijlage C aan dit arrest gehechte beslaglijst, onder de nummers 3, 4, 5, 6, 11, 12, 13, 15, 16, 17, 18, 20, 21, 22, 23, 24, 25, 26, 27, 28, 29, 30, 31, 32, 33, 34, 35, 36, 37, 38, 39, 40, 41, 42, 43, 44, 45, 46, 47, 48, 49, 50, 52, 53, 54, 55, 56, 58, 60, 61, 63, 64, 66, 67, 68, 69, 70, 71, 72, 73, 75, 77, 78, 79, 85, 86, 97, 126, 127, 128, 129, 130, 132, 133, 134 en 139, met dien

135


verstande dat wanneer alsnog blijkt dat deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd met de wet of het algemeen belang kan zijn, een afzonderlijke rechterlijke beslissing kan worden gevorderd. Gelast de teruggave aan de verdachte van de overige in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, vermeld op de hiervoor genoemde als bijlage C aan dit arrest gehechte beslaglijst onder de nummers 7, 9, 14, 57, 59, 62, 135, 136, 137 en 138. Verklaart de benadeelde partijen [namen 39 benadeelde partijen] in hun vordering nietontvankelijk. Veroordeelt de benadeelde partijen [namen 5 benadeelde partijen] in de kosten van het geding door de verdachte ten behoeve van zijn verdediging tegen de betreffende vordering gemaakt, begroot op nihil. Bepaalt dat de kosten die door de verdachte en de benadeelde partijen [namen 34 benadeelde partijen] zijn gemaakt, worden gecompenseerd in dier voege, dat ieder de eigen kosten draagt. Aldus gewezen door mr. J. Huurman-van Asten, voorzitter, mr. Y.G.M. Baaijens-van Geloven en mr. E.A.A.M. Pfeil, in tegenwoordigheid van A. van Baast, griffier, en op 26 mei 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

136


LJN: BD8449, Rechtbank Haarlem , 15/741027-07 Print uitspraak Datum uitspraak: 24-07-2008 Datum publicatie: 24-07-2008 Rechtsgebied: Straf Soort procedure: Eerste aanleg - meervoudig Inhoudsindicatie: Webcam; hacken; art. 246 Sr; uitleg van het begrip 'dwingen tot ontuchtige handelingen' . De door verdachte gebruikte methode, inhoudende dat hij heimelijk, via de webcam van door hem gehackte computers, meisjes die zich ontkleedden kon bespieden, is een techniek die ten tijde van de totstandkoming van artikel 246 Sr. onbekend was. De rechtbank is van oordeel dat de rechter bij de uitleg van strafbepalingen die strekken tot bescherming van bepaalde rechten dient in te spelen op nieuwe technische mogelijkheden, ĂŠĂŠn en ander voor zover dat past binnen de ratio en de taalkundige grenzen van de betreffende bepaling. De ratio van zedendelicten in het algemeen is de bescherming van de seksuele integriteit van personen. Artikel 246 Sr. ziet in het bijzonder op die aantastingen van het recht op seksuele zelfbeschikking die het gevolg zijn van door de dader uitgeoefende dwang. Bij het vaststellen of sprake is van de in dit artikel bedoelde dwang is essentieel of iemand seksuele handelingen heeft gepleegd of geduld die zij, in concreto, niet vrijwillig gepleegd of geduld zou hebben. In de rechtspraak is uitgemaakt dat dwang in de zin van artikel 246 Sr. ook omvat die situaties waarin de dader door onverhoeds handelen weet te voorkomen dat het slachtoffer zich verzet (zie bijvoorbeeld HR 16 november 2004, LJN AR 3040). De rechtbank is van oordeel dat ook sprake is van dwang indien de dader door heimelijk handelen weet te voorkomen dat het slachtoffer zich kan verzetten en hij zo zijn doel - in dit geval: meisjes zich voor hem zichtbaar te laten ontkleden - weet te bereiken. De omstandigheid dat de slachtoffers, onbewust van de webcamgluurder en kennelijk veronderstellend dat zij alleen in hun slaapkamer waren, zich vrij voelden om zich te ontkleden en (half)naakt rond te lopen, doet hieraan niet af. Aangenomen moet immers worden - en uit de verklaringen van de slachtoffers die met de heimelijk opgenomen beelden zijn geconfronteerd, volgt dat ook - dat zij dit niet zouden hebben gedaan als zij hadden geweten dat zij via de webcam door verdachte geobserveerd werden. Hiermee staat vast dat het uitkleden door de slachtoffers, in relatie tot verdachte, tegen hun wil geschiedde. Naar het oordeel van de rechtbank staat daarmee vast dat het uitkleden, in relatie tot verdachte, moet worden beschouwd als een afgedwongen ontuchtige handeling in de zin van artikel 246 Sr. De rechtbank concludeert dan ook dat het heimelijk aanzetten van de webcam van de slachtoffers en het vervolgens observeren van hen terwijl zij zich, geheel onwetend dat zij begluurd worden, uitkleden en geheel of gedeeltelijk naakt zijn, een aantasting is van het recht op seksuele zelfbeschikking waar artikel 246 Sr. op ziet. Vindplaats(en): Rechtspraak.nl

Uitspraak RECHTBANK HAARLEM Sector Strafrecht Locatie Haarlem

137


Meervoudige strafkamer Parketnummer: 15/741027-07 Uitspraakdatum: 24 juli 2008 Tegenspraak Verkort strafvonnis Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 10 juli 2008 in de zaak tegen: [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats] (Sri Lanka), wonende te [adres], thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Midden Holland, Huis van Bewaring Haarlem, te Haarlem. 1. Tenlastelegging Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, tenlastegelegd dat: 1. hij op ĂŠĂŠn of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van juni 2004 tot en met 21 november 2007 te Culemborg en/of Purmerend en/of IJselstein en/of Rotterdam en/of Nootdorp (gemeente Pijnacker-Nootdorp) en/of Nijmegen, in elk geval op een of meer plaats(en) in Nederland, al dan niet tezamen en in vereniging met (een) ander(en), telkens door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 9] (hierna: het/de slachtoffer(s)) (telkens) heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit het door het/de slachtoffer(s) - geposeerde houdingen met de nadruk op het geslachtsdeel en/of de borsten aannemen en/of - zichzelf (volledig) uitkleden en/of strippen en/of - over de borsten en/of de vagina wrijven en/of strelen en/of - zichzelf bevredigen en/of - een vinger(s) en/of een pen in de vagina brengen terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s), deze handelingen via de webcam en/of zijn computer kon zien en/of kon opslaan op de computer en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) (telkens) uit het heimelijk aanzetten van de gehackte computer(s) van (een van) de slachtoffers terwijl zij via de webcam zichtbaar waren terwijl zij zich geheel of gedeeltelijk ontkleedden en/of via de "gehackte" computer heimelijk opnames maken van sessies met MSN en/of een chatprogamma van twee andere partijen en deze opnames opslaan en/of laten zien wie er de macht had door de MSN van het/de slachtoffer(s) over te nemen en/of te dreigen om geheimen bekend te maken (bijvoorbeeld dat zij vreemd was gegaan) aan de MSN contactpersonen en/of (de) vriend(en) van het/de slachtoffer(s) en/of dreigen om afbeeldingen en/of filmpjes waar het/de slachtoffers(s) (gedeeltelijk) naakt op staan aan de MSN contactpersonen en/of vrienden van het/de slachtoffer(s) te zenden en/of op het internet te plaatsen en/of dreigen virussen op de computer van het/de slachtoffer(s) te zetten;

138


en/of hij op één of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van juni 2004 tot en met 21 november 2007 te Culemborg en/of Purmerend en/of IJselstein en/of Rotterdam en/of Nootdorp (gemeente Pijnacker-Nootdorp) en/of Nijmegen, in elk geval op een of meer plaats(en) in Nederland, al dan niet tezamen en in vereniging met (een) ander(en), met (een) perso(o)n(en) genaamd [slachtoffer 1] (geboren op 15 mei 1993), en/of [slachtoffer 2] (geboren op 11 november 1990), en/of [slachtoffer 3] (geboren op 8 maart 1991), en/of [slachtoffer 4] (geboren op 21 juli 1992), en/of [slachtoffer 5] (geboren op 25 september 1991), en/of [slachtoffer 6] (geboren op 13 september 1991) en/of [slachtoffer 7] (geboren op 8 mei 1992) en/of [slachtoffer 8] (geboren op 8 oktober 1991) en/of [slachtoffer 9] (geboren op 26 december 1991) die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had(den) bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het door het/de slachtoffer(s): - geposeerde houdingen met de nadruk op het geslachtsdeel en/of de borsten aannemen en/of - zichzelf (volledig) uitkleden en/of strippen en/of - over de borsten en/of de vagina wrijven en/of strelen en/of - zichzelf bevredigen en/of - een vinger(s) en/of een pen in de vagina brengen terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s), deze handeIingen via de webcam en/of zijn computer kon zien en/of kon opslaan op de computer; 2. hij op één of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van juni 2004 tot en met 21 november 2007 te Culemborg en/of Purmerend en/of lJsselstein en/of Rotterdam en/of Nootdorp en/of Utrecht en/of Nijmegen, in elk geval op een of meer plaats(en) in Nederland, een gewoonte heeft gemaakt van het, al dan niet tezamen en in vereniging met (een) ander(en), verspreiden en/of vervaardigen en/of invoeren en/of uitvoeren en/of in bezit hebben van een of meer computer(s) en/of harddisk(s) van een computer en/of cd-rom('s) en/of dvd('s) en/of bestanden, bevattende een of meer (gedigitaliseerde) afbeelding(en)/foto(‘s) en/of film(s) bevattende een (zeer) groot aantal afbeeldingen van seksuele gedragingen, bij welke vorenbedoelde afbeelding(en) (telkens) een persoon die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, was betrokken of schijnbaar was betrokken, (telkens) (onder meer) - zich (volledig) heeft uitgekleed (gestript) en/of - geposeerde houdingen de de nadruk op het geslachtsdeel en/of de borsten heeft aangenomen en/of - de vinger(s) en/of een pen, althans een voorwerp, in de vagina heeft geduwd en/of - de borsten en/of de vagina heeft gestreeld en/of gewreven, (films en/of foto's van onder meer: [slachtoffer 1] (geboren op 15 mei 1993), en/of [slachtoffer 2] op(geboren op 11 november 1990), en/of [slachtoffer 3] (geboren op 8 maart 1991), en/of [slachtoffer 4] (geboren op 21 juli 1992), en/of [slachtoffer 5] (geboren op 25 september 1991), en/of [slachtoffer 10] (geboren op 27 maart 1990), en/of [slachtoffer 6] (geboren op 13 september 1991) en/of [slachtoffer 7] (geboren op 8 mei 1992) en/of [slachtoffer 8] (geboren op 8 oktober 1991)), een selectie van de aangetroffen afbeeldingen/films kan alsvolgt omschreven worden: - In de map “[slachtoffer 5]” bevind zich een submap genaamd “Nieuwe map”. Deze map bevat 37 afbeeldingen van [slachtoffer 5]. Op ongeveer 30 afbeeldingen zijn de borsten, vagina en billen zichtbaar. Door de camera opstelling worden de vagina/borsten nadrukkelijk in beeld gebracht. Op sommige afbeeldingen is een stukje draad zichtbaar wat uit de vagina komt. Betreft vermoedelijk een draadje behorende bij een ingebrachte tampon. - In de map [slachtoffer 4] bevind zich in de submap “[slachtoffer 4] 40f534f6”. Deze map bevat naast diverse submappen 22 afbeeldingen. Op deze afbeeldingen worden zowel borsten/billen als vagina afgebeeld van [slachtoffer 4]. De afbeeldingen bevatten

139


hoofdzakelijk afbeeldingen van de vagina. De afbeeldingen zijn van dichtbij gemaakt waardoor de nadruk op de is gelegen. Omdat er nagenoeg geen beharing aanwezig de vagina duidelijk zichtbaar. - In het bestand [slachtoffer 3] bevind zich een submap “Naakt”. Deze map bevat 18 afbeeldingen van [slachtoffer 3]. Op de afbeeldingen is zichtbaar dat [slachtoffer 3] poseert in ondergoed (bh en slip), alleen in slip en naakt. De afbeeldingen waarop zij in bh/slip en in slip zijn door hun aard erotisch gericht. Op de 3 afbeeldingen waar zij naakt op poseert ligt zij ruggelings op een bed met haar benen enigszins en wijd gespreid. Tevens heeft zij haar hand bij haar vagina en een vinger tussen haar schaamlippen. 3. hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van juni 2004 tot en met 21 november 2007 te Culemborg, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk en wederrechtelijk in een of meer geautomatiseerd werken voor de opslag of verwerking van gegevens, te weten honderden, althans één of meer, computers, of in een deel daarvan, is binnen gedrongen, waarbij hij, verdachte en/of zijn medeverdachte(n) de beveiliging heeft doorbroken, in elk geval de toegang heeft verworven door een technische ingreep, met behulp van valse signalen en/of een valse sleutel en/of door het aannemen van een valse hoedanigheid, namelijk (telkens) door (gebruikmakend van één of meer kwetsbaarhe(i)d(en) in het besturingssysteem van Windows,) een of meer (versies van (een)) virus(sen) (een zogenaamd trojan-horse(s)), (onder meer) bekend onder de naam Bifrost en/of Poison Yvi, te (doen) verspreiden en/of te (doen) installeren waarna hij, verdachte en/of zijn mededader(s), (telkens) gegevens, die waren opgeslagen, werden verwerkt of werden overgedragen door middel van dat/die geautomatiseerd(e) werk(en) waarin verdachte en/of zijn mededaders(s) zich (telkens) wederrechtelijk bevonden, voor zichzelf of een ander heeft overgenomen, afgetapt of opgenomen; 4. hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van van juni 2004 tot en met 21 november 2007 te Culemborg, in elk geval in Nederland, (telkens) één of meer afbeeldingen) en/of (een) gegevensdrager(s), bevattende één of meer afbeeldin(gen) van (een) seksuele gedraging(en), bij welke vorenbedoelde afbeelding(en) (telkens) een persoon die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, was betrokken en/of schijnbaar was betrokken, heeft verspreid en/of vervaardigd en/of ingevoerd en/of doorgevoerd en/of uitgevoerd en/of in bezit heeft gehad, te weten (onder meer): - Een film waarop een naakt, Aziatisch meisje in de leeftijd 10- 12 jaar oud te zien is die op haar rug op een bed ligt. Het meisje wordt rondom gefilmd. In een volgend beeld ligt het meisje op haar rug op een man op het bed. Tussen haar benen, bij haar vagina, is een stijve penis te zien. Een mannenhand wrijft over de penis. Er wordt vanuit diverse oogpunten gefilmd. De man wrijft ook over de vagina van het meisje. In een volgend beeld ligt het meisje weer alleen op het bed. Wederom loopt de gene met de camera om het meisje heen. Er wordt ingezoomd op haar billen. Vervolgens wordt er weer gefilmd terwijl het meisje op de buik van de man ligt met de penis bij haar vagina. - Een afbeelding van een naakt meisje in de leeftijd 8-11 jaar oud. Het meisje ligt op een bed en steunt op haar onderarmen. Haar benen zijn gespreid. De camera is tussen haar benen opgesteld waardoor de nadruk van de foto op de vagina van het meisje gelegd wordt. - Een afbeelding uit een serie van 58 kinderpornografische afbeeldingen van een 8-11 jaar oud Aziatische meisje. Op deze afbeelding zit het naakte meisje voor een naakte man. Het meisje heeft de stijve penis van de man in haar mond. De man houdt het meisje met zijn hand bij het achterhoofd van het meisje vast.

140


- Andere afbeelding van bovengenoemde 8- 11 jaar oude Aziatische meisje. Op deze afbeelding staat het meisje naakt in een kamertje. Met haar rechterbeen steunt zij op een meubelstuk. Door de pose van het meisje wordt de nadruk op haar vagina gelegd. - Een afbeelding uit een serie van drie kinderpornografische afbeeldingen van naakte meisjes in de leeftijd 8- 13 jaar oud. Op deze afbeelding ligt het oudste meisje in de leeftijd 10-13 jaar oud, op haar rug op een bed. Haar linkerbeen heeft zij iets opgetrokken. De foto is boven het meisje genomen. Naast dit meisje ligt het jongere meisje waarvan op deze foto slechts het gezicht te zien is. - Een afbeeling uit een serie foto’s gemaakt van een meisje in de leeftijd 10-13 jaar oud. Op deze afbeelding van het meisje ligt zij op de grond in een decor. Zij draagt rode laarzen met hoge hakken en een dun geel hesje dat haar borsten bedekt. Haar rechterbeen houdt het meisje achter haar hoofd. Haar vagina is door de pose van het meisje en de stand van de camera nadrukkelijk in beeld. - Een afbeelding uit een serie van 220 afbeeldingen van 3 meisjes. Op deze afbeelding zitten 3 naakte meisjes in de leeftijd 9-13 jaar oud op een bankje. Hun gezichten zijn beschilderd. Een van de meisjes draagt leren lappen van haar knieën tot haar voeten. Het middelste meisje zit met haar benen over de benen van de meisjes naast haar. Hierdoor zijn haar benen gespreid en ligt de nadruk van de foto op haar vagina. - Een afbeelding uit een serie van 108 afbeeldingen van 3 naakte meisjes in de leeftijd 811 jaar oud. Op deze afbeelding ligt een naakt meisje op de grond. Haar benen worden omhoog gehouden door een meisje dat wijdbeens boven haar staat. Op een bank achter deze twee meisjes ligt nog een meisje. Dit meisje kijkt met haar hoofd tussen de benen door van het staande meisje. 2. Voorvragen 2.1 Verweer ten aanzien van feit 1, eerste subfeit Ten aanzien van het onder 1 als eerste subfeit tenlastegelegde feit (het dwingen tot ontuchtige handelingen) heeft de raadsvrouw van verdachte het volgende aangevoerd. Dat deel van de tenlastelegging dat de dwang verfeitelijkt, bevat verschillende onderdelen die alleen maar als het dwangmiddel ‘bedreiging met een feitelijkheid’ aangemerkt kunnen worden. Dit betreft de onderdelen: (a) het dreigen geheimen van het slachtoffer bekend te maken, (b) het dreigen afbeeldingen en/of filmpjes waar het slachtoffer (gedeeltelijk) naakt op staat aan de MSN contactpersonen van het slachtoffer te zenden of op het internet te plaatsen en (c) het dreigen virussen op de computer van het slachtoffer te zetten. Nu echter in het kwalificatieve deel van de tenlastelegging geen ‘bedreiging met feitelijkheden’ ten laste is gelegd, kan niet tot een bewezenverklaring van deze onderdelen worden gekomen, aldus de raadsvrouw. De rechtbank kan het verweer van de raadsvrouw niet anders opvatten dan dat zij bedoelt een beroep te doen op partiële nietigheid van de dagvaarding. De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende. De door de raadsvrouw bedoelde onderdelen van de tenlastelegging dienen strikt genomen inderdaad te worden aangemerkt als ‘bedreigingen met feitelijkheden’. Het openbaar ministerie heeft nagelaten dit expliciet te vermelden in het kwalificatieve gedeelte van de tenlastelegging. De rechtbank is echter van oordeel dat hier sprake is van een evidente omissie en zal de dagvaarding in dit opzicht verbeterd lezen. 2.2 Verdere beoordeling van de voorvragen De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding ook voor het overige geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging. 3. De vordering van de officier van justitie

141


De officier van justitie heeft gerekwireerd tot: - bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten; - oplegging van een gevangenisstraf voor de duur drie jaren, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van tien jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht; - onttrekking aan het verkeer van de onder nummers 6, 9, 14, 16 en 17 weergegeven voorwerpen op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen; - retournering aan verdachte van de onder nummers 7, 8, 10, 12, 13 en 15 weergegeven voorwerpen op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen; - toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 7] tot een bedrag van € 1.000,- en voor het overige niet-ontvankelijik verklaring van de vordering, alsmede oplegging van de schadevergoedingsmaatregel; - toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 10] en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel; - toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5] alsmede oplegging van de schadevergoedingsmaatregel; - niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij [slachtoffer 3]. 4. Oordeel van de rechtbank ten aanzien van het bewijs 4.1 Bewijstoelichting 4.1.1 Toelichting bij feit 1, eerste subfeit (dwingen tot ontuchtige handelingen) Onder feit 1, eerste subfeit, is verdachte ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het misdrijf ‘feitelijke aanranding van de eerbaarheid’, strafbaar gesteld in artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr.). Dit artikel bepaalt, kort gezegd, dat het strafbaar is een ander te dwingen tot ontuchtige handelingen. De rechtbank is van oordeel dat verdachte alle bij feit 1, subfeit 1, met name genoemde slachtoffers ([slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 3], [slachtoffer 4], [slachtoffer 5], [slachtoffer 6], [slachtoffer 7], [slachtoffer 8], [slachtoffer 9]) heeft gedwongen tot ontuchtige handelingen. De rechtbank heeft hiertoe het volgende overwogen. (i) Gevallen waarin de slachtoffers bewust als gevolg van op hen uitgeoefende dwang ontuchtige handelingen hebben gepleegd Verdachte heeft bij het merendeel van de slachtoffers de volgende werkwijze gebruikt. Verdachte hackte de computer van zijn slachtoffer. Hierdoor kon hij niet alleen ‘live’ meekijken met datgene wat het slachtoffer via de MSN of email met anderen besprak en wat zij voor de webcam deed, maar kon hij tevens ongemerkt foto’s, filmpjes en chatgesprekken die in de gehackte computer waren opgeslagen, downloaden naar en opslaan op zijn eigen computer. Daarnaast kon verdachte vanaf zijn eigen computer de webcam van de gehackte computer aanzetten, waardoor hij kon meekijken hoe het slachtoffer, dat zich onbespied waande, zich in de ruimte waar de webcam zich bevond (veelal haar slaapkamer) uitkleedde en aldaar (half)naakt rondliep. De gegevens die verdachte op de hiervoor beschreven wijze verkreeg, gebruikte hij vervolgens om zijn slachtoffers te chanteren. Hij dreigde afbeeldingen of filmpjes waarop het slachtoffer geheel of gedeeltelijk naakt te zien was, op internet te plaatsen of aan de MSN-contacten van het slachtoffer toe te sturen danwel geheimen van het slachtoffer (bijvoorbeeld dat zij vreemd zou zijn gegaan) aan derden te openbaren. De slachtoffers konden dit alleen voorkomen door in opdracht van verdachte seksuele handelingen te verrichten, met name voor de webcam. Verdachte zette deze dreigingen kracht bij door de MSN-account van het slachtoffer over te nemen. Doordat hij de controle over de MSNaccount had, kon hij contact opnemen met de MSN-contacten van het slachtoffer en een naaktafbeelding van haar op de ‘display’ bij haar MSN-account zetten. Verdachte

142


gebruikte dit overnemen van de MSN-account om, in zijn eigen woorden, ‘te laten zien dat hij de macht had’. Een aantal van de met name genoemde slachtoffers heeft, uit angst dat verdachte zijn dreigementen zou uitvoeren, ook daadwerkelijk aan verdachtes eisen toegegeven. Zij hebben zich in opdracht van verdachte voor de webcam ontkleed en seksuele handelingen verricht. Het onder dwang ontkleden en verrichten van seksuele handelingen voor de webcam op de wijze als hiervoor omschreven, valt onder het ‘dwingen tot ontuchtige handelingen’ als bedoeld in artikel 246 Sr. Het begrip ‘ontuchtige handeling’ als bedoeld in dit artikel vereist immers niet dat sprake is van contact in de zin van lichamelijke aanraking. Met betrekking tot één van deze slachtoffers, [slachtoffer 2], overweegt de rechtbank nog het volgende. De raadsvrouw van verdachte heeft aangevoerd dat het enkele ontbloten van de borsten geen ontuchtige handeling zou opleveren. De rechtbank oordeelt anders. Om een handeling te kunnen aanmerken als ‘ontuchtig’ in de zin van artikel 246 Sr. is ingevolge de wetsgeschiedenis vereist dat het een handeling van seksuele aard betreft die in strijd is met de sociaal-ethische norm. Het ontuchtige karakter van een seksuele handeling - bijvoorbeeld het ontkleden - is niet in de handeling zelf gelegen, maar vloeit voort uit de begeleidende omstandigheid dat deze onder dwang heeft plaatsgevonden. De rechtbank oordeelt dat het ontbloten van de borsten door het slachtoffer [slachtoffer 2], in de context waarin dit geschiedde, een seksuele handeling was die onder dwang plaatsvond. Daarmee staat vast dat het een ontuchtige handeling is als bedoeld in artikel 246 Sr. De raadsvrouw heeft tevens aangevoerd dat als de rechtbank zou oordelen dat het wel een ontuchtige handeling betreft, dit niet kan worden gezien als een ‘geposeerde houding met de nadruk op de borsten’ zoals in de tenlastelegging omschreven. Voor wat betreft dit punt overweegt de rechtbank dat het ontbloten van de borsten in ieder geval valt onder de ontuchtige handeling die in de tenlastelegging is omschreven als ‘zichzelf uitkleden en/of strippen’. (ii) Gevallen waarin de slachtoffers heimelijk via de webcam zijn geobserveerd terwijl zij zich uitkleedden Bij een aantal van de bij feit 1, eerste subfeit, genoemde slachtoffers kan niet bewezen worden verklaard dat zij, uit angst voor verdachtes dreigementen, ook daadwerkelijk ontuchtige handelingen voor hem hebben verricht. De rechtbank acht bij deze slachtoffers echter wel bewezen dat verdachte hen via hun webcam, die hij vanaf zijn eigen computer kon inschakelen, heeft geobserveerd terwijl zij zich uitkleedden en geheel of gedeeltelijk naakt waren, zonder dat zij dit wisten. De vraag is of het heimelijk aanzetten van de webcam van een gehackte computer en het vervolgens via die webcam bespieden van meisjes die zich, totaal onbewust van het feit dat zij in de besloten sfeer van hun slaapkamer of andere privé-ruimte van de woning worden geobserveerd, uitkleden en voor de ‘webcam-indringer’ naakt of halfnaakt te zien zijn, op zichzelf genomen is aan te merken als feitelijke aanranding van de eerbaarheid als bedoeld in artikel 246 Sr. De rechtbank is van oordeel dat deze vraag bevestigend dient te worden beantwoord en overweegt daartoe het volgende. De door verdachte gebruikte methode, inhoudende dat hij heimelijk, via de webcam, meisjes die zich ontkleedden kon bespieden, is een techniek die ten tijde van de totstandkoming van artikel 246 Sr. onbekend was. De rechtbank is van oordeel dat de rechter bij de uitleg van strafbepalingen die strekken tot bescherming van bepaalde rechten dient in te spelen op nieuwe technische mogelijkheden, één en ander voor zover dat past binnen de ratio en de taalkundige grenzen van de betreffende bepaling.

143


De ratio van strafbaarheid van zedendelicten in het algemeen is de bescherming van de seksuele integriteit van personen. Artikel 246 Sr. ziet in het bijzonder op die aantastingen van het recht op seksuele zelfbeschikking die het gevolg zijn van door de dader uitgeoefende dwang. Bij het vaststellen of sprake is van de in dit artikel bedoelde dwang is essentieel of iemand seksuele handelingen heeft gepleegd of geduld die zij, in concreto, niet vrijwillig gepleegd of geduld zou hebben. In de rechtspraak is uitgemaakt dat dwang in de zin van artikel 246 Sr. ook omvat die situaties waarin de dader door onverhoeds handelen weet te voorkomen dat het slachtoffer zich verzet (zie bijvoorbeeld HR 16 november 2004, LJN AR 3040). De rechtbank is van oordeel dat ook sprake is van dwang indien de dader door heimelijk handelen weet te voorkomen dat het slachtoffer zich kan verzetten en hij zo zijn doel - in dit geval: meisjes zich voor hem zichtbaar te laten ontkleden - weet te bereiken. De omstandigheid dat de slachtoffers, onbewust van de webcamgluurder en kennelijk veronderstellend dat zij alleen in hun slaapkamer waren, zich vrij voelden om zich te ontkleden en (half)naakt rond te lopen, doet hieraan niet af. Aangenomen moet immers worden - en uit de verklaringen van de slachtoffers die met de heimelijk opgenomen beelden zijn geconfronteerd, volgt dat ook - dat zij dit niet zouden hebben gedaan als zij hadden geweten dat zij via de webcam door verdachte geobserveerd werden. Hiermee staat vast dat het uitkleden door de slachtoffers, in relatie tot verdachte, tegen hun wil geschiedde. Naar het oordeel van de rechtbank staat daarmee vast dat het uitkleden, in relatie tot verdachte, moet worden beschouwd als een afgedwongen ontuchtige handeling in de zin van artikel 246 Sr. De rechtbank concludeert dan ook dat het heimelijk aanzetten van de webcam van de slachtoffers en het vervolgens observeren van hen terwijl zij zich, geheel onwetend dat zij begluurd worden, uitkleden en geheel of gedeeltelijk naakt zijn, een aantasting is van het recht op seksuele zelfbeschikking waar artikel 246 Sr. op ziet. 4.1.2 Toelichting bij feit 2 (kinderporno) Onder feit 2 is verdachte - kort gezegd - ten laste gelegd dat hij afbeeldingen van de slachtoffers [slachtoffer 5], [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] op zijn computer had, welke afbeeldingen aangemerkt moeten worden als kinderporno. De raadsvrouw van verdachte heeft met betrekking tot dit feit aangevoerd dat niet zou zijn voldaan aan het vereiste dat het hier afbeeldingen betreft van meisjes die ‘kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet hadden bereikt’. Derhalve zou vrijspraak moeten volgen, aldus de raadsvrouw. De rechtbank verwerpt dit verweer op grond van het volgende. De desbetreffende foto’s zijn beschreven in het aanvullend proces-verbaal van 9 juli 2008, op ambtsbelofte opgemaakt door verbalisant [verbalisant]. De verbalisant is gecertificeerd rechercheur van de Groep Zedenzaken van de politie Zaanstreek-Waterland. Deze verbalisant, die als deskundig wordt beschouwd op het gebied van kinderporno, heeft de afbeeldingen beoordeeld en komt tot de conclusie dat de slachtoffers [slachtoffer 5], [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] op deze afbeeldingen, zo begrijpt de rechtbank het proces-verbaal, overkomen als meisjes van een leeftijd gelegen tussen de 12 en 16 jaar. Nu deze conclusie wordt ondersteund door het gegeven dat de werkelijke leeftijd van deze meisjes ten tijde van het maken van de afbeeldingen in ieder geval niet hoger was dan 15-16 jaar, ziet de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de beoordeling van de deskundige van de zedenpolitie. De rechtbank acht dan ook bewezen dat de meisjes op de afbeeldingen kennelijk jonger dan 18 jaar waren. 4.2 Bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan, in dier voege dat 1.

144


hij op tijdstippen gelegen in de periode van 1 juni 2004 tot en met 21 november 2007 te Culemborg en Purmerend of IJsselstein of Rotterdam of Nootdorp (gemeente PijnackerNootdorp) of Nijmegen, in elk geval op plaatsen in Nederland, telkens door een feitelijkheid of feitelijkheden, of door bedreiging met een feitelijkheid of feitelijkheden, [slachtoffer 1] of [slachtoffer 2] of [slachtoffer 3] of [slachtoffer 4] of [slachtoffer 5] of [slachtoffer 6] of [slachtoffer 7] of [slachtoffer 8] of [slachtoffer 9] (hierna: de slachtoffers) heeft gedwongen tot het plegen van een of meer ontuchtige handelingen, bestaande die ontuchtige handeling(en) uit het door de slachtoffers - geposeerde houdingen met de nadruk op het geslachtsdeel en/of de borsten aannemen en/of - zichzelf (volledig) uitkleden of strippen en/of - zich over de borsten of de vagina wrijven en/of strelen en/of - zichzelf bevredigen en/of - een vinger of een pen in de vagina brengen, terwijl hij, verdachte, deze handelingen via de webcam en/of zijn computer kon zien en/of kon opslaan op de computer, en bestaande die feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging(en) met feitelijkhe(i)d(en) uit - het heimelijk aanzetten van (de webcam van) de gehackte computer van het slachtoffer terwijl zij via de webcam zichtbaar was en terwijl zij zich geheel of gedeeltelijk ontkleedde en/of - het via de "gehackte" computer heimelijk opnames maken van sessies met MSN en/of een chatprogamma van twee andere partijen en deze opnames opslaan en/of - het laten zien wie er de macht had door de MSN van het slachtoffer over te nemen en/of - het dreigen geheimen bekend te maken (bijvoorbeeld dat het slachtoffer vreemd was gegaan) aan de vriend van het slachtoffer en/of - het dreigen afbeeldingen en/of filmpjes het slachtoffer (gedeeltelijk) naakt op staat aan de MSN contactpersonen en/of vrienden van het slachtoffer te zenden en/of op het internet te plaatsen en/of - het dreigen virussen op de computer van het slachtoffer te zetten; en hij op tijdstippen gelegen in de periode van 1 juni 2004 tot en met 21 november 2007 te Culemborg en Purmerend of IJsselstein of Rotterdam of Nootdorp (gemeente PijnackerNootdorp) of Nijmegen, in elk geval op plaatsen in Nederland, met personen genaamd [slachtoffer 1] (geboren op 15 mei 1993), en [slachtoffer 2] (geboren op 11 november 1990), en [slachtoffer 3] (geboren op 8 maart 1991), en [slachtoffer 4] (geboren op 21 juli 1992), en [slachtoffer 5] (geboren op 25 september 1991), en [slachtoffer 7] (geboren op 8 mei 1992) en [slachtoffer 8] (geboren op 8 oktober 1991) en [slachtoffer 9] (geboren op 26 december 1991), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet hadden bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het door de slachtoffers: - geposeerde houdingen met de nadruk op het geslachtsdeel en/of de borsten aannemen en/of - zichzelf (volledig) uitkleden en/of strippen en/of - over de borsten en/of de vagina wrijven en/of strelen en/of - zichzelf bevredigen en/of - een vinger(s) en/of een pen in de vagina brengen

145


terwijl hij, verdachte, deze handeIingen via de webcam en/of zijn computer kon zien en/of kon opslaan op de computer; 2. hij in de periode van 1 juni 2004 tot en met 21 november 2007 te Culemborg in bezit heeft gehad bestanden bevattende gedigitaliseerde afbeeldingen van seksuele gedragingen, bij welke afbeeldingen telkens een persoon die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, was betrokken, te weten [slachtoffer 3] (geboren op 8 maart 1991), [slachtoffer 4] (geboren op 21 juli 1992) en [slachtoffer 5] (geboren op 25 september 1991), waarbij een selectie van de aangetroffen afbeeldingen als volgt kan worden omschreven: - In de map “[slachtoffer 5]” bevindt zich een submap genaamd “Nieuwe map”. Deze map bevat 37 afbeeldingen van [slachtoffer 5]. Op ongeveer 30 afbeeldingen zijn de borsten, vagina en billen zichtbaar. Door de camera opstelling worden de vagina/borsten nadrukkelijk in beeld gebracht. Op sommige afbeeldingen is een stukje draad zichtbaar dat uit de vagina komt. Betreft vermoedelijk een draadje behorende bij een ingebrachte tampon. - In de map [slachtoffer 4] bevindt zich de submap “[slachtoffer 4] 40f534f6”. Deze map bevat naast diverse submappen 22 afbeeldingen. Op deze afbeeldingen worden zowel borsten/billen als vagina afgebeeld van [slachtoffer 4]. De afbeeldingen bevatten hoofdzakelijk afbeeldingen van de vagina. De afbeeldingen zijn van dichtbij gemaakt. Omdat er nagenoeg geen beharing aanwezig is, is de vagina duidelijk zichtbaar. - In het bestand [slachtoffer 3] bevindt zich een submap “Naakt”. Deze map bevat 18 afbeeldingen van [slachtoffer 3]. Op de afbeeldingen is zichtbaar dat [slachtoffer 3] poseert in ondergoed (bh en slip), alleen in slip en naakt. De afbeeldingen waarop zij in bh/slip en alleen in slip poseert zijn door hun aard erotisch gericht. Op de 3 afbeeldingen waar zij naakt op poseert, ligt zij ruggelings op een bed met haar benen wijd gespreid. Tevens heeft zij haar hand bij haar vagina en een vinger tussen haar schaamlippen. 3. hij op tijdstippen in de periode van 1 juni 2004 tot en met 21 november 2007 te Culemborg, telkens opzettelijk en wederrechtelijk in geautomatiseerde werken voor de opslag of verwerking van gegevens, te weten in honderden computers, is binnengedrongen, waarbij hij, verdachte, de toegang heeft verworven door een technische ingreep, namelijk telkens door gebruikmaking van één of meer kwetsbaarheden in het besturingssysteem van Windows, versies van virussen (zogenaamde ‘Trojan horses’) bekend onder de namen Bifrost en Poison Ivy heeft doen installeren, waarna hij, verdachte, telkens gegevens die waren opgeslagen, werden verwerkt of werden overgedragen door middel van die geautomatiseerde werken waarin verdachte zich wederrechtelijk bevond, voor zichzelf heeft overgenomen, afgetapt of opgenomen; 4. hij in de periode van 1 juni 2004 tot en met 21 november 2007 te Culemborg, een gegevensdrager, bevattende afbeeldingen van seksuele gedragingen, bij welke afbeeldingen telkens een persoon die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, was betrokken, in bezit heeft gehad, te weten (onder meer): - Een film waarop een naakt, Aziatisch meisje in de leeftijd 10-12 jaar oud te zien is dat op haar rug op een bed ligt. Het meisje wordt rondom gefilmd. In een volgend beeld ligt het meisje op haar rug op een man op het bed. Tussen haar benen, bij haar vagina, is een stijve penis te zien. Een mannenhand wrijft over de penis. Er wordt vanuit diverse oogpunten gefilmd. De man wrijft ook over de vagina van het meisje. In een volgend

146


beeld ligt het meisje weer alleen op het bed. Wederom loopt degene met de camera om het meisje heen. Er wordt ingezoomd op haar billen. Vervolgens wordt er weer gefilmd terwijl het meisje op de buik van de man ligt met de penis bij haar vagina. - Een afbeelding van een naakt meisje in de leeftijd 8-11 jaar oud. Het meisje ligt op een bed en steunt op haar onderarmen. Haar benen zijn gespreid. De camera is tussen haar benen opgesteld waardoor de nadruk van de foto op de vagina van het meisje gelegd wordt. - Een afbeelding uit een serie van 58 kinderpornografische afbeeldingen van een 8-11 jaar oud Aziatisch meisje. Op deze afbeelding zit het naakte meisje voor een naakte man. Het meisje heeft de stijve penis van de man in haar mond. De man houdt het meisje met zijn hand bij het achterhoofd van het meisje vast. - Andere afbeelding van bovengenoemd 8-11 jaar oud Aziatisch meisje. Op deze afbeelding staat het meisje naakt in een kamertje. Met haar rechterbeen steunt zij op een meubelstuk. Door de pose van het meisje wordt de nadruk op haar vagina gelegd. - Een afbeelding uit een serie van drie kinderpornografische afbeeldingen van naakte meisjes in de leeftijd 8-13 jaar oud. Op deze afbeelding ligt het oudste meisje in de leeftijd 10-13 jaar oud, op haar rug op een bed. Haar linkerbeen heeft zij iets opgetrokken. De foto is boven het meisje genomen. Naast dit meisje ligt het jongere meisje waarvan op deze foto slechts het gezicht te zien is. - Een afbeelding uit een serie foto’s gemaakt van een meisje in de leeftijd 10-13 jaar oud. Op deze afbeelding van het meisje ligt zij op de grond in een decor. Zij draagt rode laarzen met hoge hakken en een dun geel hesje dat haar borsten bedekt. Haar rechterbeen houdt het meisje achter haar hoofd. Haar vagina is door de pose van het meisje en de stand van de camera nadrukkelijk in beeld. - Een afbeelding uit een serie van 220 afbeeldingen van 3 meisjes. Op deze afbeelding zitten 3 naakte meisjes in de leeftijd 9-13 jaar oud op een bankje. Hun gezichten zijn beschilderd. Een van de meisjes draagt leren lappen van haar knieÍn tot haar voeten. Het middelste meisje zit met haar benen over de benen van de meisjes naast haar. Hierdoor zijn haar benen gespreid en ligt de nadruk van de foto op haar vagina. - Een afbeelding uit een serie van 108 afbeeldingen van 3 naakte meisjes in de leeftijd 811 jaar oud. Op deze afbeelding ligt een naakt meisje op de grond. Haar benen worden omhoog gehouden door een meisje dat wijdbeens boven haar staat. Op een bank achter deze twee meisjes ligt nog een meisje. Dit meisje kijkt met haar hoofd tussen de benen door van het staande meisje. Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging. 5. Strafbaarheid van de feiten Het bewezenverklaarde levert op: feit 1: feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd, alsmede met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd; feit 2: een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand is betrokken die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, in bezit hebben, meermalen gepleegd; feit 3: computervredebreuk, meermalen gepleegd; feit 4:

147


een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand is betrokken die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, in bezit hebben, meermalen gepleegd. 6. Strafbaarheid van verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar. 7. Motivering van de sanctie en van de overige beslissingen 7.1 Hoofdstraf Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank overweegt in het bijzonder het volgende. Verdachte heeft zich gedurende een periode van ongeveer tweeëneenhalf jaar schuldig gemaakt aan het hacken van computers. Hij heeft verklaard dat hij in zo’n 200 computers heeft ingebroken. Verdachte hackte voornamelijk computers van jonge meisjes met wie hij via chat-sites in contact kwam. Bij deze contacten gebruikte hij veelal niet zijn eigen naam. Bovendien gebruikte hij een foto van een andere jongen (naar eigen zeggen ‘het soort jongen dat meisjes leuk vinden) en deed alsof hij die jongen was. Verdachte hackte de computers van de meisjes door hen een link te sturen, en hen te vragen deze link te openen. Door op de link te klikken, haalden de meisjes zonder het te weten een virus binnen waarmee verdachte toegang kreeg tot hun computer. Door deze methode kon verdachte de beveiliging van de computers omzeilen. Verdachte heeft in de gehackte computers meegekeken met datgene wat de meisjes via de MSN of email met anderen bespraken en wat zij voor de webcam deden. Tevens heeft hij uit de gehackte computers bestanden, bevattende onder andere foto’s, filmpjes en door de meisjes gevoerde chatgesprekken, gedownload en opgeslagen in zijn eigen computer. Daarnaast heeft verdachte vanaf zijn eigen computer de webcam van verschillende gehackte computers aangezet zonder dat de slachtoffers dit merkten. Zo kon verdachte meekijken hoe de meisjes, die zich onbespied waanden, zich uitkleedden in de ruimte waar de webcam zich bevond (veelal de slaapkamer) en daar geheel of gedeeltelijk naakt waren. Deze heimelijk opgenomen webcambeelden heeft verdachte eveneens opgeslagen in zijn eigen computer. In de computer van verdachte zijn meer dan honderd mappen aangetroffen met meisjesnamen. Deze mappen bleken aanzienlijke hoeveelheden zorgvuldig georganiseerde persoonlijke informatie en afbeeldingen van meisjes te bevatten, die verdachte voor een groot deel door het hacken van hun computers moet hebben verkregen. Uit de groep meisjes van wie hij de computers had gehackt, selecteerde verdachte meisjes bij wie hij verder ging. Hij chanteerde deze meisjes door te dreigen afbeeldingen of filmpjes waarop zij geheel of gedeeltelijk naakt te zien waren - en die in sommige gevallen waren verkregen door heimelijk opnamen te maken via de webcam van de slachtoffers - op internet te plaatsen of aan de MSN-contacten van de slachtoffers te sturen. Ook dreigde hij bij één van de slachtoffers geheimen, waar hij door het hacken van haar computer achter was gekomen (te weten dat zij haar vriend ontrouw zou zijn geweest) aan derden te openbaren. De slachtoffers zouden dit alleen kunnen voorkomen door in opdracht van verdachte seksuele handelingen te verrichten, veelal voor de webcam. Verdachte zette zijn dreigementen kracht bij door de MSN-account van de slachtoffers over te nemen. Doordat verdachte toegang had tot de computers van de slachtoffers, kon hij het wachtwoord van deze accounts achterhalen en dit wijzigen, zodat

148


de slachtoffers hun MSN-account niet meer konden gebruiken. Doordat verdachte controle had over de MSN-accounts van zijn slachtoffers, kon hij contact opnemen met hun MSN-contacten en een naaktafbeelding van de slachtoffers op de ‘display’ bij hun account zetten. Verdachte gebruikte dit overnemen van de MSN-account om - in zijn eigen woorden - aan het slachtoffer ‘te laten zien dat hij de macht had’. Verschillende van de aldus bedreigde meisjes voelden zich zodanig onder druk gezet dat zij aan de eisen van verdachte tegemoet kwamen. De rechtbank acht bewezen dat verdachte een aantal jonge meisjes op deze wijze heeft gedwongen om voor hem, veelal voor de webcam, geheel of gedeeltelijk te strippen en andere seksuele handelingen te verrichten. Daarnaast zijn op verdachtes computer afbeeldingen aangetroffen die als kinderporno zijn aangemerkt. Deze kinderporno bestaat deels uit afbeeldingen van een aantal meisjes met wie verdachte zelf contact heeft gehad. Daarnaast is echter ook andere kinderporno aangetroffen. Verdachte heeft verklaard dat hij deze van derden heeft gekregen in ruil voor afbeeldingen die hij zelf had. De rechtbank rekent verdachte bovengenoemde feiten zwaar aan. Hij heeft over een aanzienlijke periode ingebroken in een groot aantal computers. Hij heeft zich zo toegang verschaft tot grote hoeveelheden persoonlijke informatie van meisjes en hij heeft deze ook opgeslagen op zijn eigen computer. Hiermee heeft verdachte grove inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van deze personen. Daarnaast heeft verdachte heimelijk de webcam van jonge meisjes aangezet en heeft hen via hun eigen webcam geobserveerd terwijl zij zich, kennelijk veronderstellend dat zij alleen waren, ontkleedden en naakt te zien waren. Verdachte heeft hierdoor op een zeer gewiekste manier een ernstige inbreuk gemaakt op de seksuele integriteit van deze meisjes. De slachtoffers hadden door het heimelijke karakter van de methode die verdachte gebruikte niet eens de kans om zich tegen deze inbreuk te verweren. Bovendien heeft verdachte verschillende jonge meisjes gechanteerd en hen zo gedwongen om in zijn opdracht seksuele handelingen te verrichten, merendeels voor de webcam. De impact die zijn handelen heeft gehad op de meisjes die hij heeft gechanteerd weegt zwaar in het nadeel van verdachte. Verdachte heeft de slachtoffers, die zich in een kwetsbare fase in hun ontwikkeling bevonden, aanzienlijke psychische schade toegebracht. Verdachte heeft zich bij de hiervoor omschreven feiten uitsluitend laten leiden door zijn eigen wensen en lustgevoelens en heeft in het geheel geen rekening gehouden met de gevoelens van zijn slachtoffers. De rechtbank heeft de indruk dat verdachte zich ook nu nog niet volledig bewust is van de impact die zijn handelen op de slachtoffers heeft gehad en nog heeft. Naast de ernst van de feiten, heeft de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte nog relatief jong is en niet eerder met justitie in aanraking is gekomen. Voorts heeft de rechtbank in aanmerking genomen de omtrent verdachte uitgebrachte rapportage van de reclassering. De reclassering heeft aangegeven dat verdachte moeite heeft met het uiten van zijn gevoelens, waardoor hij geneigd is zich terug te trekken. De reclassering acht intensieve begeleiding noodzakelijk, waarbij met name aandacht dient te worden besteed aan emoties en gedrag, ook in relatie tot de onderhavige zaak. Deze begeleiding zal naar het oordeel van de reclassering uitbesteed dienen te worden aan een forensische psychiatrische polikliniek zoals De Waag te Utrecht of Kairos te Tiel. In het licht van het voorgaande, en met name gelet op de ernst van de feiten, komt de rechtbank tot het oordeel dat een gevangenisstraf de enig passende straf is. Een gedeelte daarvan zal in voorwaardelijke vorm opgelegd worden. Aan de voorwaardelijke straf zal de rechtbank de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht verbinden, in de vorm zoals door de reclassering geadviseerd.

149


De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf rekening gehouden met de omstandigheid dat per 1 juli2008 de nieuwe wet Voorwaardelijke Invrijheidsstelling in werking is getreden, welke wet aanzienlijke wijzigingen tot gevolg heeft voor de netto uit te zitten straf. De rechtbank heeft daar, conform de bedoeling van de wetgever, rekening mee gehouden. De officier van justitie heeft geeïst dat verdachte een proeftijd van 10 jaar wordt opgelegd. Ter onderbouwing hiervan heeft hij met name aangevoerd dat verdachte pedofiele neigingen zou hebben. De rechtbank heeft uit de stukken van het dossier noch uit datgene wat ter zitting naar voren is gekomen de indruk gekregen dat bij verdachte sprake zou zijn van pedofilie. Nu de rechtbank ook overigens geen aanleiding ziet om een een dergelijke lange proeftijd op te leggen, zal zij de officier hierin niet volgen. De rechtbank acht een proeftijd voor de duur van 3 jaar voldoende. 7.2 Onttrekking aan het verkeer De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten: - één computer, - veertig dvd’s, - drie harddisks - drie compactdiscs, - één usb geheugenkaart, dienen te worden onttrokken aan het verkeer. Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat de bewezenverklaarde feiten met behulp van die voorwerpen, die aan verdachte toebehoren, zijn begaan of voorbereid, en het ongecontroleerde bezit van die voorwerpen is in strijd met de wet en het algemeen belang. 7.3 Vorderingen benadeelde partijen [slachtoffer 7] De benadeelde partij [slachtoffer 7] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1.200,- ingediend wegens immateriële schade die zij als gevolg het ten laste gelegde heeft geleden. Dat aan benadeelde partij [slachtoffer 7] door het bewezenverklaarde rechtstreeks immaterieel nadeel is toegebracht acht de rechtbank voldoende bewezen. De omvang van dit nadeel, dat bestaat uit psychische schade, kan echter in deze strafrechtelijke procedure niet nauwkeurig worden vastgesteld. Naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid zal de rechtbank aan benadeelde partij [slachtoffer 7] een voorschot toekennen voor de psychische schade die zij ten gevolge van het bewezen verklaarde heeft geleden. Dit voorschot wordt gesteld op € 500,-. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige in haar vordering niet-ontvankelijk verklaren met bepaling dat zij dit deel van haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. Verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil. De rechtbank zal verdachte tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot het bedrag waartoe de vordering van deze benadeelde partij wordt toegewezen. [slachtoffer 5] De benadeelde partij [slachtoffer 5] heeft een vordering tot schadevergoeding van €

150


1.000,- ingediend wegens immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde heeft geleden. Dat aan benadeelde partij [slachtoffer 5] door het bewezenverklaarde rechtstreeks immaterieel nadeel is toegebracht acht de rechtbank voldoende bewezen. De omvang van dit nadeel, dat bestaat uit psychische schade, kan echter in deze strafrechtelijke procedure niet nauwkeurig worden vastgesteld. Naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid zal de rechtbank aan benadeelde partij [slachtoffer 5] een voorschot toekennen voor de psychische schade die zij ten gevolge van het bewezen verklaarde heeft geleden. Dit voorschot wordt gesteld op € 500,-. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige in haar vordering niet-ontvankelijk verklaren met bepaling dat zij dit deel van haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. Verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil. De rechtbank zal verdachte tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot het bedrag waartoe de vordering van deze benadeelde partij wordt toegewezen. [slachtoffer 10] De benadeelde partij [slachtoffer 10] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1.046,- ingediend wegens immateriële en materiële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde heeft geleden. Gevorderd wordt een bedrag van € 46,- voor materiële schade (vervanging sim-kaarten en reiskosten). De rechtbank zal dit deel van de vordering toewijzen. Dat aan benadeelde partij [slachtoffer 10] door het bewezenverklaarde rechtstreeks immaterieel nadeel is toegebracht acht de rechtbank voldoende bewezen. De omvang van dit nadeel, dat bestaat uit psychische schade, kan echter in deze strafrechtelijke procedure niet nauwkeurig worden vastgesteld. Naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid zal de rechtbank aan benadeelde partij [slachtoffer 10] een voorschot toekennen voor de psychische schade die zij ten gevolge van het bewezen verklaarde heeft geleden. Dit voorschot wordt, gelet op het gegeven dat de omstandigheden van dit geval enigszins afwijken van de gevallen van de hiervoor genoemde benadeelde partijen, gesteld op € 300,-. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige in haar vordering nietontvankelijk verklaren met bepaling dat zij dit deel van haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. De rechtbank zal verdachte tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot het bedrag waartoe de vordering van deze benadeelde partij wordt toegewezen. [slachtoffer 3] De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft een formulier ten behoeve van een vordering tot schadevergoeding ingediend wegens immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde heeft geleden. Op dit formulier is geen bedrag ingevuld. De rechtbank is van oordeel dat, nu er geen bedrag is ingevuld, er geen sprake is van een vordering waar in dit strafrechtelijk geding een beslissing op dient te worden genomen. Dit laat onverlet dat [slachtoffer 3] een vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

151


8. Toepasselijke wettelijke voorschriften De volgende wetsartikelen zijn van toepassing: 14a, 14b, 14c, 36c, 36f, 57, 138a, 240b, 246, 247 van het Wetboek van Strafrecht. 9. Beslissing De rechtbank: Verklaart bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4.2 vermeld. Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij. Bepaalt dat de bewezenverklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde strafbare feiten opleveren. Veroordeelt verdachte wegens deze feiten tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 12 maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde voor het einde van een hierbij op drie jaren gestelde proeftijd: - zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel - niet naleeft de bijzondere voorwaarde, dat hij zich gedurende deze proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en de aanwijzingen hem te geven door of namens de Reclassering Nederland, regio Alkmaar-Haarlem, unit Haarlem, thans in de persoon van C. Klein, zolang deze instelling dat nodig acht, ook indien zulks inhoudt begeleiding door een forensische psychiatrische polikliniek, zoals De Waag te Utrecht of Kairos te Tiel. Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht. Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 7] geleden schade tot een bedrag van € 500,- en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan [slachtoffer 7], rekeningnummer [rekeningnummer], tegen behoorlijk bewijs van kwijting. Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken. Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 7] de verplichting op tot betaling aan de staat van een bedrag van € 500,- bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 10 dagen hechtenis. Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij voornoemd, in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de staat en dat betalingen aan de staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij. Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 5] geleden schade tot een bedrag van € 500,- en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan [slachtoffer 5] rekeningnummer [rekeningnummer], tegen behoorlijk bewijs van kwijting.

152


Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering. Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken. Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 5] de verplichting op tot betaling aan de staat van een bedrag van € 500,- bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 10 dagen hechtenis. Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij voornoemd, in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de staat en dat betalingen aan de staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij. Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 10] geleden schade tot een bedrag van € 346,- en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan op rekening van [slachtoffer 10], rekeningnummer [rekeningnummer], tegen behoorlijk bewijs van kwijting. Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken. Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 10] de verplichting op tot betaling aan de staat van een bedrag van € 346,bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 6 dagen hechtenis. Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij voornoemd, in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de staat en dat betalingen aan de staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij. Onttrekt aan het verkeer: - één computer, - veertig dvd’s, - drie harddisks, - drie compactdiscs, - één usb geheugenkaart. Gelast de teruggave aan verdachte van: - één Sony Ericsson GSM telefoontoestel, - één Nokia telefoontoestel, - één X-Box 360 spelcomputer, - twee videobanden, - één digitaal fototoestel. 10. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum Dit vonnis is gewezen door mr. H.J.M. Burg, voorzitter, mrs. A.C.M. Rutten en J.J. Dijk, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. A. Zeeman, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 juli 2008.

153


LJN: BL9118, Rechtbank Haarlem , 15/710217-08 Print uitspraak Datum uitspraak: 16-03-2010 Datum publicatie: 26-03-2010 Rechtsgebied: Straf Soort procedure: Eerste aanleg - meervoudig Inhoudsindicatie: PROMIS; ontucht, kinderporno; Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen door op het strand van Bloemendaal heimelijk opnames te maken van topless zonnende jonge vrouwen. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het in bezit hebben van kinderporno. Wetboek van Strafrecht artikel 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36b, 36c, 57, 240b, 246. Vindplaats(en): NJFS 2010, 168 Rechtspraak.nl

Uitspraak RECHTBANK HAARLEM Sector Strafrecht Locatie Haarlem Meervoudige strafkamer Parketnummer: 15/710217-08 Uitspraakdatum: 16 maart 2010 Tegenspraak Strafvonnis Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 2 maart 2010 in de zaak tegen: [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1952 te [geboorteplaats], wonende te [adres]. 1. Tenlastelegging Aan verdachte is tenlastegelegd dat: Feit 1 hij op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode 2 augustus 2002 tot en met 02 augustus 2007 te Woerden en/of Overveen, gemeente Bloemendaal, in elk geval in Nederland, (telkens) één of meermalen afbeelding(en) en/of een of meer gegevensdrager(s), te weten een of meer computer(s)(syste(e)m(en) en/of een of meerdere harddisk(s) en/of videocassette(s) en/of dvd(s), heeft verspreid en/of vervaardigd en/of ingevoerd en/of uitgevoerd en/of in bezit heeft gehad,terwijl die afbeelding(en) en/of die gegevensdrager(s) (telkens) een of meer afbeelding(en) van seksuele gedraging(en) bevat(ten), waarbij (telkens) een persoon die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, was betrokken of schijnbaar was betrokken, welke voornoemde seksuele gedragingen bestonden uit het (onder meer): - een filmfragment [bestand 1]: een close-up opname van een meisje van twaalf à veertien jaar oud. Haar bovenlichaam is naakt. Met haar hand houdt zij een erecte penis vast terwijl zij haar hand op en neer beweegt. Tegelijkertijd heeft zij de penis in haar

154


mond terwijl zij haar hoofd op en neer beweegt. Vervolgens is het meisje volledig naakt en zit zij op haar knieën tussen de benen van een half ontblote jongen van circa vijftien jaar oud. Zij is met seksuele handelingen bezig en/of - een filmfragment [bestand 2]: drie volledig naakte meisjes van vijftien en zeventien jaar oud likken langs een banaan. Terwijl zij dit doen zitten twee van de meisjes met wijd gespreide benen en strelen zij hun vagina met hun vingers en/of - een filmfragment [bestand 3]: Twee meisjes van vijftien à zeventien jaar oud staan naakt onder de douche in een badkuip. De meisjes strelen elkaar over hun borsten, kussen elkaar en wrijven hun lichamen tegen en over elkaar heen. In een close up opname zie je een van de meisje het schaamhaar van het andere meisje met een scheermesje wegscheren en/of - een filmfragment [bestand 4]: Twee naakte meisjes van twaalf à veertien jaar oud zitten wijdbeens voor de camera, waarbij zij hun vagina in de richting van de camera bewegen. Tevens strelen zij met hun vingers/handen over hun borsten en vagina en/of - een filmfragment [bestand 5]: een volledig naakt meisje van twaalf à veertien jaar oud, streelt haar lichaam met haar handen. Een mannenhand betast en streelt met zijn vingers de vagina van het meisje. Hij wrijft met zijn hand over de clitoris van het meisje en/of - een collage van meerdere verschillende filmpjes [bestand 6]: naakte meisjes in de leeftijd van elf tot zeventien jaar die elkaars borsten en/of vagina en/of billen en/of eigen borsten en/of vagina en/of billen strelen; Feit 2 hij op of omstreeks 01 augustus 2007 te Overveen, gemeente Bloemendaal, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) meerdere vrouwen, te weten: [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit het maken van video-opnamen van deze dames, terwijl zij topless aan het zonnen waren en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit het onverhoeds en heimelijk filmen van die dames, waarbij werd ingezoomd op de borsten en/of zwembroekje/bikinibroekje van die dames; 2. Voorvragen De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging. 3. Vordering van de officier van justitie De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten en gevorderd dat verdachte terzake zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 150 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand met een proeftijd van twee jaar. 4. Bewijs 4.1. Redengevende feiten en omstandigheden [1] Ten aanzien van feit 2: Op 1 augustus 2007 rijden verbalisanten over het strand van Bloemendaal als zij worden aangesproken door iemand die hen wees op een man die volgens hem stiekem topless vrouwen op het strand aan het filmen was en dat dit zou gebeuren vanuit een rugzak die

155


bij hem lag. De verbalisanten zijn naar de aangewezen man toe gegaan en hebben hem aangesproken waarbij werd gezien dat de man zijn hand uit de rugtas haalde en de rugzak snel dichtklapte om daarmee een filmcamera te verbergen. In de rugzak bevond zich een filmcamera met een uitklapbaar lcd-display. De man had van zijn positie vrij uitzicht op een groepje jonge vrouwen dat daar topless lag te zonnen. Gezien de geschrokken houding van de man en het feit dat de lcd-display van de camera was uitgeklapt en daarop het woordje “rec� stond werd vermoed dat de man de vrouwen heimelijk aan het filmen was. De man is toen aangehouden als verdacht van overtreding van artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht. De camera is in beslag genomen. Vervolgens werd een aantal beelden dat op de camera stond bekeken. Op deze beelden zijn vrouwen te zien, veelal gekleed in badkleding, maar ook van vrouwen die topless waren, waarbij regelmatig werd ingezoomd op borsten en badkleding. [2] Op het strand zijn vervolgens vier vrouwen aangesproken die leken op de door verdachte gefilmde vrouwen. Zij werden geconfronteerd met de filmopnamen, herkenden zichzelf en reageerden geschrokken. Drie van deze vrouwen, [slachtoffer 1], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2], hebben aangifte gedaan. De vrouwen zeggen niets te hebben gemerkt van het filmen, stelden dat zij dit heel vervelend hebben gevonden, hier nooit toestemming voor hebben gegeven en dit ook nooit zouden hebben gedaan als hen dit gevraagd was. Bovendien geven de aangeefsters aan ernstig in haar lichamelijke integriteit te zijn aangerand en in haar seksuele schaamtegevoel te zijn gekwetst door de wijze waarop en de omstandigheden waaronder verdachte haar - stiekem - heeft gefilmd. [3,4,5] Verdachte heeft verklaard dat hij die dag op het strand was en aangeefsters heeft gefilmd zonder dat zij dat wisten. [6] Door de raadsvrouw van verdachte is betoogd dat de slachtoffers slechts kenbaar hebben gemaakt dat zij het handelen van verdachte vervelend vonden maar dat niet is gebleken dat zij niet topless zouden hebben liggen zonnen als zij geweten hadden van het handelen van verdachte. De rechtbank vat dit verweer aldus op dat verdachte ontkent de bedoeling te hebben gehad de aangeefsters tegen haar wil iets te hebben willen laten dulden en dat er dus geen sprake was van een feitelijkheid die aangeefsters zou hebben gedwongen ontuchtige handelingen te dulden. Naar het oordeel van de rechtbank omvat dwang in de zin van artikel 246 Sr ook situaties waarin de dader door heimelijk handelen weet te voorkomen dat het slachtoffer zich verzet en zo zijn doel bereikt, namelijk het begluren van het (deels) ontklede slachtoffer, ook al zou het slachtoffer zich al vrijwillig hebben ontkleed. De strekking van artikel 246 Sr is dat de seksuele integriteit van personen wordt beschermd. De handelwijze van verdachte maakt inbreuk op die integriteit en door de heimelijke wijze waarop verdachte handelde konden zij zich niet aan die inbreuk onttrekken. De slachtoffers in casu hebben in hun aangiftes duidelijk gemaakt dat zij, als zij hadden geweten dat zij gefilmd zouden worden, zouden hebben getracht dit te verhinderen en dat zij dit zeker niet zouden hebben toegestaan. Het voorgaande leidt tot de conclusie van de rechtbank dat verdachte de slachtoffers heeft gedwongen te dulden dat zij gefilmd werden met ontuchtige bedoelingen. De omstandigheid dat deze meisjes topless op het strand liggen te zonnen terwijl een ieder daar aanwezig hen kan zien betekent niet dat zij daarmee hebben willen aanvaarden dat zij op film zouden kunnen worden vastgelegd. Bij dit oordeel betrekt de rechtbank mede dat verdachte heeft verklaard dat hij vermoedt dat de meisjes hem geen toestemming zouden hebben gegeven om gefilmd te worden in het geval hij toestemming zou hebben gevraagd. In dit verband dient niet onvermeld te blijven dat de aangeefsters bevreesd waren dat de filmbeelden verspreid hadden kunnen worden via internet of seksbladen, hetgeen een nog grotere aantasting betekent van haar recht op seksuele integriteit. De rechtbank heeft zich nog de vraag gesteld of het handelen van verdachte kan worden aangemerkt als ontuchtig. Voor beantwoording van deze vraag is doorslaggevend of de handelingen van verdachte een seksuele lading hebben die in strijd is met sociaalethische normen. Op de door verdachte opgenomen beelden is blijkens het proces-

156


verbaal van de politie te zien dat wordt ingezoomd op de ontblote borsten en bikinibroekjes van aangeefsters. Naar het oordeel van de rechtbank is reeds daarmee gegeven dat het handelen van verdachte een seksuele lading heeft nu hier geen andere doel mee gediend kan zijn en verdachte dit bij zijn verhoor bij de politie uiteindelijk ook toegeeft. [7] De omstandigheid dat de aangeefsters, naar moet worden aangenomen zonder seksuele bijbedoelingen, topless op een strand liggen te zonnen doet er niet aan af dat het handelen van verdachte en met name de heimelijke en onverhoedse wijze waarop hij handelt in strijd komt met sociaal-ethische normen. De aldus door toedoen van verdachte geschapen feitelijkheden versterken bij de slachtoffers het gevoel in hun seksuele schaamtegevoel te zijn aangetast. Het voorgaande betekent dat de rechtbank het handelen van verdachte als ontuchtig aanmerkt. Ten aanzien van feit 1: Bij zijn verhoor bij de politie in verband met hetgeen onder feit 2 ten laste is gelegd heeft verdachte de politie toestemming gegeven om zijn woning in Woerden te betreden voor onderzoek en voor eventueel in het belang van het onderzoek in beslag te nemen goederen. Bij die gelegenheid wordt door de politie op 2 augustus 2007 een aantal dvd’s en videocassettes in beslag genomen. [8] Door de politie zijn deze dvd’s en video’s bekeken en gebleken is dat een aantal van deze gegevensdragers materiaal bevat waarop seksuele handelingen te zien zijn waarbij jeugdigen betrokken zijn die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt . In processen-verbaal is beschreven wat op deze dvd’s en cassettes is te zien. [9] De rechtbank stelt naar aanleiding van het verhandelde ter terechtzitting vast dat wat hieromtrent in de processen-verbaal staat gerelateerd overeenkomt met hetgeen in de tenlastelegging is opgenomen. Verdachte heeft verklaard dat hij deze cassettes en dvd’s ongeveer vijf jaar in huis heeft [10] en dat hij enkele cassettes wel eens gebruikt heeft bij het maken van opnames met zijn oude camera. [11] Door de raadsvrouw is betoogd dat verdachte niet wist dat op de videocassettes en dvd’s kinderpornografisch materiaal stond. Immers, verdachte heeft deze video’s en dvd’s gekregen bij de aankoop van een harde schijf op een beurs maar de tapes heeft hij nooit bekeken zodat van opzet geen sprake is, aldus de raadsvrouw. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt. Verdachte heeft over de wijze waarop hij de video’s en dvd’s heeft verkregen wisselende verklaringen afgelegd. Zo zou hij deze hebben verkregen op een beurs maar heeft hij op enig moment ook verklaard dat hij computers voor kennissen repareert en de data van deze computers veiligstelt door deze op dvd te zetten. Door deze tegenstrijdige verklaringen hecht de rechtbank geen geloof aan hetgeen door verdachte omtrent de wijze van verkrijgen is verklaard. Ook hetgeen verdachte ter terechtzitting heeft verklaard omtrent het ontbreken van wetenschap van de aanwezigheid van kinderpornografie op de gegevensdragers acht de rechtbank ongeloofwaardig nu verdachte bij zijn verhoor bij de politie heeft verklaard dat hij een aantal van de hem voorgehouden beelden heeft gezien maar dat deze volgens hem volwassen mensen betreft. [12] Bovendien heeft verdachte hetgeen op de cassettes staat niet overschreven terwijl hij de banden gebruikt heeft om zelf opnames te maken. Het niet overschrijven van de beelden in samenhang met hetgeen verdachte bij de politie heeft verklaard over wat er te zien is op die beelden, leidt de rechtbank tot de slotsom dat verdachte wel degelijk wist dat hier kinderpornografisch materiaal op stond en dat hij dit welbewust in zijn bezit had. 4.2 Bewezenverklaring Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, in dier voege dat: Feit 1

157


hij omstreeks de periode 2 augustus 2002 tot en met 2 augustus 2007 te Woerden, gegevensdragers, te weten videocassettes en dvds, in bezit heeft gehad, terwijl die gegevensdragers telkens afbeeldingen van seksuele gedragingen bevatten, waarbij telkens een persoon die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, was betrokken, welke voornoemde seksuele gedragingen bestonden uit onder meer: - een filmfragment [bestand 1]: een close-up opname van een meisje van twaalf à veertien jaar oud. Haar bovenlichaam is naakt. Met haar hand houdt zij een erecte penis vast terwijl zij haar hand op en neer beweegt. Tegelijkertijd heeft zij de penis in haar mond terwijl zij haar hoofd op en neer beweegt. Vervolgens is het meisje volledig naakt en zit zij op haar knieën tussen de benen van een half ontblote jongen van circa vijftien jaar oud. Zij is met seksuele handelingen bezig en - een filmfragment [bestand 2]: drie volledig naakte meisjes van vijftien en zeventien jaar oud likken langs een banaan. Terwijl zij dit doen zitten twee van de meisjes met wijd gespreide benen en strelen zij hun vagina met hun vingers en - een filmfragment [[bestand 3]: Twee meisjes van vijftien à zeventien jaar oud staan naakt onder de douche in een badkuip. De meisjes strelen elkaar over hun borsten, kussen elkaar en wrijven hun lichamen tegen en over elkaar heen. In een close up opname zie je een van de meisje het schaamhaar van het andere meisje met een scheermesje wegscheren en - een filmfragment [bestand 4]: Twee naakte meisjes van twaalf à veertien jaar oud zitten wijdbeens voor de camera, waarbij zij hun vagina in de richting van de camera bewegen. Tevens strelen zij met hun vingers/handen over hun borsten en vagina en - een filmfragment [bestand 5]: een volledig naakt meisje van twaalf à veertien jaar oud, streelt haar lichaam met haar handen. Een mannenhand betast en streelt met zijn vingers de vagina van het meisje. Hij wrijft met zijn hand over de clitoris van het meisje en - een collage van meerdere verschillende filmpjes [bestand 6]: naakte meisjes in de leeftijd van elf tot zeventien jaar die elkaars borsten en/of vagina en/of billen en/of eigen borsten en/of vagina en/of billen strelen; Feit 2 hij op 1 augustus 2007 in de gemeente Bloemendaal, door een feitelijkheid meerdere vrouwen, te weten: [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit het maken van video-opnamen van deze dames, terwijl zij topless aan het zonnen waren en bestaande die feitelijkheid uit het onverhoeds en heimelijk filmen van die dames, waarbij werd ingezoomd op de borsten en het zwembroekje/bikinibroekje van die dames; Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging. Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. 5. Strafbaarheid van de feiten Het bewezenverklaarde levert op: Feit 1: een gegevensdrager bevattende afbeeldingen van seksuele gedragingen, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, betrokken is, meermalen gepleegd. Feit 2: feitelijke aanranding van de eerbaarheid

158


6. Strafbaarheid van verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar. 7. Motivering van sancties Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de bespreking aldaar van het vanwege Reclassering Nederland uitgebrachte rapport van 29 december 2009. In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen door op het strand van Bloemendaal heimelijk opnames te maken van topless zonnende jonge vrouwen. Door aldus te handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de privacy en seksuele schaamtegevoelens van deze vrouwen. Dergelijke inbreuken hebben bij de slachtoffers gevoelens van onveiligheid teweeggebracht nu zij bang zijn geweest dat de beelden die door verdachte zijn gemaakt op het internet geplaatst zouden worden. Verdachte heeft zich hier geen moment om bekommerd maar louter gehandeld naar zijn (kennelijke) eigen behoefte. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het in bezit hebben van kinderporno. De rechtbank overweegt dat het bezit van kinderporno buitengewoon verwerpelijk is, met name omdat bij de vervaardiging van deze afbeeldingen kinderen seksueel worden misbruikt en geÍxploiteerd. In veel gevallen lopen de kinderen die hieraan bloot worden gesteld grote psychische schade op, die ook vele jaren later nog diepe sporen nalaat. Verdachte heeft hierbij kennelijk nimmer stilgestaan en heeft zijn eigen behoeftebevrediging voorop gesteld. Voor een effectieve bestrijding van kinderporno is het noodzakelijk om niet alleen degenen aan te pakken die kinderporno vervaardigen en verspreiden, maar zeker ook degenen die kinderporno bezitten. De rechtbank neemt bij de bepaling van de aan verdachte op te leggen straf mede in aanmerking dat hij slechts in beperkte mate het laakbare van zijn eigen handelen lijkt in te zien. Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat deze vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaar opdat verdachte er tijdens die proeftijd van wordt weerhouden strafbare feiten te begaan. Daarnaast acht de rechtbank een werkstraf van na te noemen duur passend en geboden. 8. Overige beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen De rechtbank is van oordeel dat de in beslag genomen voorwerpen, te weten acht dvd’s, dienen te worden onttrokken aan het verkeer. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat deze dvd’s de beelden bevatten zoals onder feit 1 bewezen verklaard en derhalve tot het plegen van het bewezenverklaarde feit zijn vervaardigd. Het ongecontroleerde bezit van voormelde, in beslag genomen voorwerpen is in strijd met de wet en het algemeen belang. 9. Toepasselijke wettelijke voorschriften De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:

159


Wetboek van Strafrecht artikel 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36b, 36c, 57, 240b, 246 10. Beslissing De rechtbank: Verklaart bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4.2. vermeld. Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij. Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde strafbare feiten opleveren. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte zich voor het einde van de op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Veroordeelt verdachte tot het verrichten van 150 (honderdvijftig) uren taakstraf in de vorm van een werkstraf, bij het niet naar behoren verrichten te vervangen door 75 dagen hechtenis. Beveelt dat de tijd die door verdachte in verzekering is doorgebracht bij de uitvoering van de werkstraf in mindering zal worden gebracht, welke aftrek gesteld wordt op twee uur. Onttrekt aan het verkeer: – 4.00 STK DVD in 4 afzonderlijke hoesjes – 3.00 STK DVD verpakt in dvd-hoesjes – 1.00 STK DVD verpakt in dvd-hoesje Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum Dit vonnis is gewezen door mr. A.E. Patijn, voorzitter, mr. J. Snitker en mr. E.A. Minderhoud, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.P. de Klerk, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 16 maart 2010. Mr. Minderhoud is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen. Eindnoten: 1 De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen. 2 Proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 augustus 2007 (dossierpagina 22-23). 3 Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] d.d. 24 september 2007 (dossierpagina 48-49) 4 Proces-verbaal vaan aangifte van [slachtoffer 2] d.d. 19 september 2007 (dossierpagina 62-63). 5 Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] d.d. 24 september 2007 (dossierpagina 71-72) 6 Proces-verbaal van de terechtzitting d.d. 2 maart 2010.

160


7 Proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 2 augustus 2007 (dossierpagina 55 halverwege, pagina 56 onderaan en pagina 57 bovenaan) 8 Proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 augustus 2007 (dossierpagina 32-33) 9 Proces-verbaal d.d. 14 mei 2008 (dossierpagina 41-42) en proces-verbaal d.d. 14 mei 2008 (dossierpagina 45-47) 10 Proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 13 april 2009, los opgenomen, eerste pagina laatste alinea. 11Proces-verbaal van de terechtzitting d.d. 2 maart 2010. 12 Proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 13 april 2009, los opgenomen, tweede en derde pagina.

161


LJN: BN3357, Gerechtshof Arnhem , 21-000220-10 Print uitspraak Datum uitspraak: 09-07-2010 Datum publicatie: 06-08-2010 Rechtsgebied: Straf Soort procedure: Hoger beroep Inhoudsindicatie: Het heimelijk filmen van een (gedeeltelijk) naakt slachtoffer dat gebruik maakt van een afgesloten kleedhokje is naar het oordeel van het hof aan te merken als het dwingen tot het dulden van ontuchtige handelingen door feitelijkheden als bedoeld in artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht. Verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid. Vindplaats(en): NJFS 2010, 263 Rechtspraak.nl

Uitspraak Sector strafrecht Parketnummer: 21-000220-10 Uitspraak d.d.: 9 juli 2010 TEGENSPRAAK Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Utrecht van 15 januari 2010 in de strafzaak tegen [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], wonende te [woonplaats], [adres]. Het hoger beroep De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 25 juni 2010 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman, mr M.P.K. Ruperti, advocaat te Amersfoort, naar voren is gebracht. Het vonnis waarvan beroep Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

162


De tenlastelegging Aan verdachte is tenlastegelegd, zoals deze tenlastelegging in hoger beroep is gewijzigd, dat: Primair hij op of omstreeks 24 augustus 2008 te Utrecht, althans in het arrondissement Utrecht, door (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen, bestaande uit het fotograferen en/of het filmen van die (naakte) [slachtoffer] en bestaande die feitelijkhe(i)d(en) uit het onverhoeds en heimelijk steken van zijn, verdachtes, hand met daarin een camera onder het afgesloten omkleedhokje leggen/brengen en vervolgens het filmen met die camera van onder meer naakte lichaamsdelen van die [slachtoffer]. Subsidiair hij op of omstreeks 24 augustus 2008 te Utrecht, althans in het arrondissement Utrecht, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om door (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] te dwingen tot het dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit het fotograferen en/of filmen van die (naakte) [slachtoffer] en bestaande die feitelijkhe(i)d(en) uit het onverhoeds en heimelijk steken van zijn, verdachtes, hand met daarin een camera onder het afgesloten omkleedhokje leggen/brengen en vervolgens het filmen met die camera van onder meer naakte lichaamsdelen van die [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid. Meer subsidiair hij op of omstreeks 24 augustus 2008 te Utrecht, althans in het arrondissement Utrecht, opzettelijk oneerbaar op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd en/of een op een niet openbare plaats, indien een ander daarbij zijns ondanks tegenwoordig was, te weten een/de omkleedhokje(s)-(ruimte) behorende bij [plaats A], een camera onder het (afgesloten) omkleedhokje van [slachtoffer] heeft gelegd/gehouden en/of hiermee die (gedeeltelijk) naakte [slachtoffer] heeft gefilmd. Meest subsidiair hij op of omstreeks 24 augustus 2008 te Utrecht, althans in het arrondissement Utrecht, gebruik makende van een technisch hulpmiddel waarvan de aanwezigheid niet op duidelijke wijze was kenbaar gemaakt, opzettelijk en wederrechtelijk van een persoon, zijnde [slachtoffer], aanwezig op een niet voor het publiek toegankelijke plaats, namelijk een (afgesloten) omkleedhokje behorende bij [plaats A], een afbeelding heeft vervaardigd. Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging. Overweging met betrekking tot het bewijs van het primair tenlastegelegde Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende. De raadsman heeft bepleit dat de verklaring die verdachte bij de politie heeft afgelegd,

163


niet voor het bewijs gebruikt kan worden, omdat hij voorafgaand aan het verhoor niet is gewezen op het recht om een advocaat te consulteren. Voorts heeft de raadsman betoogd dat – wanneer de verklaring van verdachte buiten beschouwing wordt gelaten – onvoldoende bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen. Voor het geval het hof over het voorgaande anders denkt, stelt de raadsman zich op het standpunt dat er geen sprake is geweest van dwang en dat de door verdachte verrichte handelingen niet als ontuchtige handelingen in de zin van artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht kunnen worden aangemerkt. Het hof zal de verklaring die verdachte bij de politie heeft afgelegd niet voor het bewijs bezigen, zodat het verweer van de raadsman hieromtrent geen verdere bespreking behoeft. Voor wat betreft de overige bewijsmiddelen is het hof – anders dan de raadsman – van oordeel dat daaruit voldoende is komen vast te staan dat verdachte van onder uit het kleedhokje van aangeefster heeft gefilmd en/of gefotografeerd. Aangeefster heeft in haar aangifte verklaard dat zij in [plaats A] had gezwommen en dat zij een camera op de vloer in het afgesloten kleedhokje zag toen zij zich aan het omkleden was. Toen aangeefster dit zag, schreeuwde zij en deed zij de deur van haar hokje open. Zij zag daar een man staan met een blauw t-shirt en bruin haar. Aangeefster vroeg twee aanwezige meisjes om die man bij de kassa te laten aanhouden. Getuigen [1] en [2] hebben verklaard dat zij een man staande hielden, nadat twee meisjes riepen dat zij een man moesten tegenhouden. Deze man had een camera vast en werd door aangeefster herkend als de persoon die zij direct na het incident zag weglopen. Getuige [1] heeft bovendien verklaard dat de man tegen hem zei: “Sorry, sorry, stom projectje.” Verdachte heeft voorgaande bewijsmiddelen niet op enig moment weersproken. Het hof acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte in [plaats A] een camera van onderaf in het kleedhokje waarin aangeefster zich bevond, heeft gebracht, ten einde aangeefster te filmen terwijl zij (gedeeltelijk) naakt was. De vraag die thans voorligt, is of door de feitelijkheden die verdachte heeft verricht, sprake is geweest van ontuchtige handelingen in de zin van het primair tenlastegelegde. Naar algemene ervaringsregels zullen beelden, die van het onderlichaam van nietsvermoedende jonge vrouwen worden vervaardigd op een heimelijke en onverhoedse manier – zoals verdachte heeft gedaan – op een later tijdstip gebruikt worden ter bevrediging van de lustgevoelens van de maker van die beelden of van derden. Het met die kennelijke intentie en onder voornoemde omstandigheden heimelijk steken van een camera onder de scheidingswand van een afgesloten kleedhokje, teneinde een persoon die zich omkleedt in dat kleedhokje te filmen en/of fotograferen, is naar het oordeel van het hof aan te merken als het verrichten van ontuchtige handelingen als bedoeld in artikel 246 Wetboek van Strafrecht. Voor wat betreft de uitgeoefende dwang overweegt het hof als volgt. Naar het oordeel van het hof omvat het begrip dwang als bedoeld in artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht niet alleen het geval waarin een ontuchtige handeling wordt verricht tegen de wil van het slachtoffer, maar ook die situaties waarin de dader door onverhoeds handelen weet te voorkomen dat slachtoffer zich daartegen verzet. Door het kleedhokje af te sluiten, maakte aangeefster duidelijk zich in afzondering en buiten het gezichtsveld van derden te willen aan- en uitkleden. Aangeefster kon zich in het afgesloten kleedhokje niet tegen de handelingen van verdachte verzetten, gelet op het onverhoedse en heimelijke karakter van die handelingen. Aldus is aangeefster gedwongen de ontuchtige handelingen van verdachte te ondergaan.

164


Bewezenverklaring Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat: hij op of omstreeks 24 augustus 2008 te Utrecht, althans in het arrondissement Utrecht, door (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen, bestaande uit het fotograferen en/of het filmen van die (naakte) [slachtoffer] en bestaande die feitelijkhe(i)d(en) uit het onverhoeds en heimelijk steken van zijn, verdachtes, hand met daarin een camera onder het afgesloten omkleedhokje leggen/brengen en vervolgens het filmen met die camera van onder meer naakte lichaamsdelen van die [slachtoffer]. Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde Het bewezene levert op het misdrijf: ten aanzien van het onder primair bewezenverklaarde: Feitelijke aanranding van de eerbaarheid. Strafbaarheid van de verdachte Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn. Oplegging van straf en/of maatregel De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder in aanmerking genomen hetgeen omtrent de persoon van verdachte is gebleken, is het hof van oordeel dat oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, beide van de hierna aan te geven duur, passend en geboden is. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid van aangeefster. Verdachte heeft hiermee de seksuele integriteit van aangeefster geschonden en een grove inbreuk gemaakt op haar privacy. De advocaat-generaal heeft geĂŤist dat verdachte ter zake van het primair tenlastelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan verdachte een taakstaf zal worden opgelegd van 60 uur. De raadsman heeft verzocht om aan te sluiten bij het reclasseringsadvies, inhoudende een meldingsgebod en een behandelverplichting. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om een geheel voorwaardelijke straf op te leggen.

165


Gelet op de ernst van het feit is het hof van oordeel dat slechts een gevangenisstraf een passende strafmodaliteit is. Om te bevorderen dat verdachte zich in de toekomst niet opnieuw schuldig zal maken aan het plegen van strafbare feiten, en mede gelet op de omstandigheid dat uit het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 9 juni 2010 blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld ter zake van enig strafbaar feit, zal het hof de gevangenisstraf van na te melden duur geheel voorwaardelijk opleggen. Nu verdachte kort geleden naar [plaats B] is vertrokken voor de periode van ten minste een jaar, is het hof van oordeel dat het opleggen van een bijzondere voorwaarde niet wenselijk is. Naast het opleggen van de voorwaardelijke gevangenisstraf acht het hof het noodzakelijk om aan verdachte een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 40 uur op te leggen. De raadsman heeft gemeld dat verdachte die straf zal kunnen verrichten. Toepasselijke wettelijke voorschriften Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 246 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde. BESLISSING Het hof: Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht: Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het onder primair tenlastegelegde heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar. ten aanzien van het onder primair bewezenverklaarde Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand. Bepaalt dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 20 (twintig) dagen hechtenis. Bepaalt dat bij de uitvoering van de taakstraf 2 (twee) uren in mindering worden gebracht wegens de tijd door verdachte in verzekering doorgebracht, te weten totaal 1 (één) dag.

Aldus gewezen door mr A.E. Harteveld, voorzitter, mr M.L.H.E. Roessingh-Bakels en mr P.R. Wery, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr L.J.J.G. Verhaeg, griffier,

166


en op 9 juli 2010 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

167


LJN: BQ3268, Rechtbank Amsterdam , 13/670219-10 (PROMIS) Print uitspraak Datum uitspraak: 07-04-2011 Datum publicatie: 02-05-2011 Rechtsgebied: Straf Soort procedure: Eerste aanleg - meervoudig Inhoudsindicatie: Feitelijke aanranding van de eerbaarheid. Ontuchtige handeling. Het kijken via een spiegeltje naar personen is een handeling die – sec bezien – geen seksuele lading kent. Maar zij kan die seksuele lading wel krijgen in de context van de verweten gedraging. Die context kan bij de beoordeling van deze zaak niet buiten beschouwing blijven. Een ontuchtige handeling als bedoeld in artikel 246 WvSr onderscheidt zich immers van andere handelingen doordat zij onder meer bedoeld is om seksuele gevoelens op te roepen bij de persoon die de handeling verricht. Dit onderscheidend criterium maakt dat de handeling niet los kan worden gezien van haar doel. Vindplaats(en): NS 2011, 148 Rechtspraak.nl

Uitspraak RECHTBANK AMSTERDAM Parketnummer: 13/670219-10 (PROMIS) Datum uitspraak: 7 april 2011 op tegenspraak VONNIS van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956, ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres], hierna te noemen: verdachte. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 24 maart 2011. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. L.E.J. van Tilburg en van wat door de raadsman van verdachte mr. W.J.E. Hendriks en door de verdachte naar voren is gebracht. 1. Tenlastelegging Aan verdachte is ten laste gelegd dat

168


hij op of omstreeks 25 januari 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, door geweld en/of bedreiging met geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [persoon 1] (10 jaar oud) en/of [persoon 2] (9 jaar oud) heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, immers heeft verdachte aan de onderzijde van een badhok(je) waarin voornoemde [persoon 1] en/of [persoon 2] zich aan het omkleden was/waren, onverhoeds en/of heimelijk met een spiegel(tje) voornoemde [persoon 1] en/of [persoon 2] bekeken; Subsidiair: hij op of omstreeks 25 januari 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [persoon 1] (10 jaar oud) en/of [persoon 2] (9 jaar oud) te dwingen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), aan de onderzijde van een badhok(je) waarin voornoemde [persoon 1] en/of [persoon 2] zich aan het omkleden was/waren, onverhoeds en/of heimelijk met een spiegel(tje) voornoemde [persoon 1] en/of [persoon 2] heeft bekeken. 2. Voorvragen De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging. 3. Feiten en omstandigheden De rechtbank gaat bij haar beoordeling uit van de volgende redengevende feiten en omstandigheden. Deze redengevende feiten vinden hun oorsprong in de in de voetnoten genoemde bewijsmiddelen. Op 25 januari 2010 zijn de kinderen van groep 5 van basisschool [basisschool] aan het zwemmen in het zwembad aan het [adres]. Onder hen bevinden zich [persoon 1] (hierna: [persoon 1]), op dat moment 10 jaar oud, en [persoon 2] (hierna: [persoon 2]), op dat moment 9 jaar oud. Na het zwemmen, gaan [persoon 1] en [persoon 2] (verder samen: de meisjes) naar een badhokje om zich aan te kleden. Op het moment dat de meisjes zich in het hokje bevinden, ziet [persoon 2] een spiegeltje aan de onderkant van het badhokje. Dat spiegeltje wordt vastgehouden door verdachte in het naastgelegen badhokje, die via dat spiegeltje kijkt naar de meisjes die zich op dat moment aan het omkleden waren. Verdachte vond het wel spannend om naar die meisjes te kijken. Hij raakte er een klein beetje geprikkeld van . 4. Waardering van het bewijs ten aanzien van het ten laste gelegde 4.1. Het standpunt van het openbaar ministerie De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het subsidiair ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard. Verdachte heeft door zijn handelen gepoogd zich schuldig te maken aan handelingen die zijn aan te merken als ontuchtige handelingen als bedoeld in artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht. Verdachte heeft opzettelijk de meisjes heimelijk begluurd terwijl deze zich in een badhokje aan het verkleden waren. De meisjes konden zich daardoor niet tegen zijn handelen verzetten. 4.2. Het standpunt van de verdediging De raadsman heeft – kort samengevat – betoogd dat verdachte zich weliswaar schuldig

169


heeft gemaakt aan een grove schending van de privacy, maar dat niet kan worden gesproken van ontuchtige handelingen. De raadsman wijst daarbij op het vonnis van de rechtbank Alkmaar d.d. 3 maart 2010, LJN BL6362 en de bevestiging van dat vonnis door het gerechtshof Amsterdam. Uit dit vonnis kan worden afgeleid dat het heimelijk fotograferen en filmen van naakte personen niet als een handeling van seksuele aard kan worden aangemerkt. Gelet daarop moet worden gezegd dat ook het kijken met een spiegeltje niet als een handeling van seksuele aard kan worden aangemerkt. Verder heeft de raadsman aangevoerd dat er geen dwangmiddelen, bedreigingen of psychische druk door verdachte zijn gebruikt, en dat bij hem het opzet ontbrak om ontuchtige handelingen te verrichten. Hoewel verdachte met een spiegeltje heeft gekeken, heeft hij niets gezien waar hij enige seksuele beleving bij had. Tenslotte betoogt de raadsman dat de handelingen van verdachte door de slachtoffers ook niet als ontuchtig zijn ervaren. Zij hebben geen negatieve beleving bij deze handelingen gehad of daarvan nadelige gevolgen ondervonden. Verdachte moet volgens de verdediging worden vrijgesproken van de ten laste gelegde aanranding van de eerbaarheid. 4.3. Het oordeel van de rechtbank Op basis van de onder 3 in de voetnoten vervatte bewijsmiddelen kan feitelijk worden bewezen dat verdachte met een spiegeltje aan de onderzijde van een badhokje twee minderjarige meisjes heeft bekeken. De rechtbank zal beoordelen of deze feitelijke handeling een strafbaar feit is, of – zoals de verdediging heeft betoogd – dat sprake is van een niet strafbare schending van de privacy. Volgens het openbaar ministerie is in deze zaak door verdachte art. 246 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) overtreden. In dat artikel staat – onder meer – dat strafbaar is hij die een ander door geweld of een andere feitelijkheid of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid dwingt tot het dulden van ontuchtige handelingen. In deze zaak moet worden beoordeeld of verdachte door naar hen te kijken via zijn spiegeltje, de meisjes heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen. Het openbaar ministerie heeft verdachte ook verweten dat hij de meisjes heeft gedwongen tot het plegen van ontuchtige handelingen, maar het is duidelijk dat daarvan in deze zaak geen sprake is. Evenmin is sprake van geweld of enige bedreiging. De vragen die moeten worden beantwoord zijn dus – kort samengevat – of sprake is van dwang en of sprake is van ontuchtig handelen. 4.3.1. Dwang Van door een feitelijkheid dwingen tot het dulden van handelingen als in art. 246 Sr bedoeld kan slechts sprake zijn indien de verdachte door die feitelijkheid opzettelijk heeft veroorzaakt dat het slachtoffer die handelingen tegen zijn of haar wil heeft ondergaan (vgl. HR 20 april 1999, NJ 1999, 512; HR 22 juni 2004, NJ 2004, 439; HR 2 juni 2006, NJ 2009, 307; HR 12 december 2006, NJ 2007, 422; HR 2 juni 2009, NS 2009, 268). In de lagere rechtspraak is de laatste jaren geoordeeld dat bij het heimelijk filmen of fotograferen van personen die op de WC zitten, zich omkleden in een kleedhokje, zich ophouden in hun slaapkamer, staan te douchen of topless liggen te zonnen, de bespiede personen door een feitelijkheid worden gedwongen de handeling (het filmen of fotograferen) te ondergaan. In die gevallen, zo oordeelde de rechter telkens, weet de dader door onverhoeds handelen te voorkomen dat de niets vermoedende slachtoffers zich tegen de handeling verzetten (vgl. rechtbank Haarlem, 24 juli 2008, LJN BD8449; rechtbank Haarlem, 16 maart 2010, NJFS 2010, 168; gerechtshof Arnhem 9 juli 2010, NJFS 2010, 263; rechtbank ’s-Gravenhage, 12 augustus 2010, NJFS 2010, 287). De meisjes in de onderhavige zaak hebben zich afgezonderd in een badhokje om zich daar buiten het gezichtsveld van derden om te kleden. Zij waanden zich onbespied, maar werden onverhoeds bekeken door verdachte. De meisjes konden zich hiertegen niet

170


verzetten en werden zo door verdachte gedwongen die handelingen te dulden. De ten laste gelegde dwang kan worden bewezen. 4.3.2. Ontuchtig karakter De vraag die vervolgens beantwoord moet worden is of voornoemde handeling, het heimelijk met een spiegeltje kijken naar de meisjes, moet worden aangemerkt als ontuchtig. Het antwoord op deze vraag is niet eenvoudig te geven. Naar de rechtbank aanneemt, kunnen het openbaar ministerie en de verdediging het in deze zaak in ieder geval op één punt met elkaar eens zijn: beider standpunten vinden steun in jurisprudentie. 4.3.2.1 De norm In die jurisprudentie is telkens als uitgangspunt genomen dat van ontuchtig handelen sprake is, wanneer de handelingen een seksuele lading hebben die in strijd is met sociaal-ethische normen. Dit uitgangspunt wordt in Cleiren & Verpalen 2010, (T&C Sr), art 246 Sr, aant. 8, en zo ook in diverse vonnissen toegeschreven aan de wetgever, maar lijkt afkomstig uit het boek “Het Wetboek van Strafrecht” door Noyon-LangemeyerRemmelink, waaruit de wetgever in de memorie van toelichting heeft geciteerd (TK 1988-1989, 20 930, nr. 3). Het ligt voor de hand om bij de uitleg van een wetsbepaling te bezien wat de wetgever met de bewuste bepaling heeft bedoeld. Door de verwijzing naar Noyon-Langemeyer-Remmelink zou kunnen worden aangenomen dat de wetgever het in dat werk geformuleerde uitgangspunt tot het zijne heeft gemaakt. Andere definities lijkt de wetgever niet te hebben geboden. Artikel 246 Sr bestaat weliswaar al wat langer dan sinds het einde van de jaren tachtig van de vorige eeuw, maar de wetgever heeft het begrip ontuchtige handeling uit de toen nog als art. 264 Wetboek van Strafregt genummerde bepaling oorspronkelijk niet toegelicht. Uit de oorspronkelijke memorie van toelichting kan slechts worden afgeleid dat ontucht meer is dan alleen “vleeschelijke gemeenschap” (TK 1878-1879, 110, nr. 3). Om voornoemde redenen – een oorspronkelijke wetsuitleg ontbreekt en een meer recente uitleg lijkt voorhanden – acht de rechtbank het verantwoord in deze zaak tot uitgangspunt te nemen dat van ontuchtig handelen sprake is, wanneer die handelingen een seksuele lading hebben die in strijd is met sociaal-ethische normen. 4.3.2.2 Seksuele lading Het gerechtshof in Amsterdam heeft in een andere zaak geoordeeld dat het heimelijk fotograferen en filmen van personen die in een afgesloten doucheruimte aan het douchen zijn – ook in het geval de persoon die filmt of fotografeert, de intentie had om die foto’s of filmpjes nadien te gebruiken ter bevrediging van zijn eigen lustgevoelens of die van derden – niet kan worden aangemerkt als handelingen van seksuele aard en dientengevolge ook niet kan opleveren het verrichten van ontuchtige handelingen als bedoeld in artikel 246 Sr (20 september 2010, NJFS 2010, 332). In het door genoemd gerechtshof bekrachtigde vonnis van de rechtbank Alkmaar (3 maart 2010, NJFS 2010, 127), is overwogen dat het vereiste seksuele aspect aan de handeling ontbreekt. Ofschoon de hier aangehaalde zaak niet één op één vergelijkbaar is met de onderhavige zaak, en de beoordeling door rechtbank en gerechtshof in die zaak zoals altijd moet worden bezien in het licht van de daar aan de orde zijnde specifieke feiten en omstandigheden, zou aan genoemd vonnis en arrest een algemene regel kunnen worden ontleend dat slechts de feitelijke handeling dient te worden beoordeeld, zonder dat daarbij een rol spelen de bedoeling en de gevoelens van de persoon die de handeling uitvoert. Een dergelijke regel acht de rechtbank niet juist. Natuurlijk is het zo, dat het kijken via een spiegeltje een handeling is die – sec bezien –

171


geen seksuele lading kent. Maar zij kan die seksuele lading wel krijgen in de context van de verweten gedraging. Die context kan bij de beoordeling van deze zaak niet buiten beschouwing blijven. Een ontuchtige handeling onderscheidt zich immers van andere handelingen doordat zij onder meer bedoeld is om seksuele gevoelens op te roepen bij de persoon die de handeling verricht. Dit onderscheidend criterium maakt dat de handeling niet los kan worden gezien van haar doel. 4.3.2.3 De beoordeling Terug naar de feiten van deze zaak. Verdachte heeft verklaard dat hij zich elke week met kinderen in het zwembad bevond, dat daardoor bij hem spanning en nieuwsgierigheid ontstond, hij de behoefte had om naar de kinderen te kijken, hij twee meisjes in het badhokje naast hem heeft gezien, hij daarbij spanning en nieuwsgierigheid ervoer en dat hij er een klein beetje geprikkeld van raakte. Hieruit volgt dat verdachte een handeling heeft verricht met een seksuele lading. In onze samenleving wordt het als ontoelaatbaar gezien, dat een volwassen man met een spiegeltje stiekem kijkt naar meisjes van negen en tien jaar die zich na het zwemmen omkleden in een kleedhokje, en hier een klein beetje geprikkeld van raakt. Dat is de norm, en de door verdachte verrichte seksueel geladen handeling strijdt daarmee. De handeling is daarom ontuchtig. Hoe de meisjes het handelen van verdachte hebben ervaren, is niet van belang bij de beoordeling of de handeling als ontuchtig moet worden aangemerkt. De zedelijkheidswetgeving is er onder meer op gericht bepaalde categorieën van personen te beschermen tegen bepaalde ongeoorloofde handelingen, ook als zij zelf het ongeoorloofde karakter daarvan (nog) niet inzien. 4.3.2.4 Beslissing voorwaardelijk getuigenverzoek De verdediging heeft verzocht om [persoon 1] en [persoon 2] als getuigen te horen in het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt. Nu de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen, zal zij alsnog op dit verzoek moeten beslissen. Op 25 maart 2010 heeft de verdediging boven bedoeld verzoek aan de rechtercommissaris schriftelijk voorgelegd. Bij brief van 3 mei 2010 heeft de rechtercommissaris het verzoek afgewezen, omdat het onvoldoende gemotiveerd is en omdat de rechter-commissaris het horen van de getuigen in verband met hun zeer jeugdige leeftijd bezwaarlijk acht. In een brief van 6 mei 2010 verzoekt de verdediging de officier van justitie om de getuigen ter terechtzitting op te roepen en motiveert dit als volgt: “Ik heb met name vragen over de ervaringen en het bestanddeel dwang (…) alsmede de latere inkleuring door de getuigen door het spreken met volwassenen over het gebeurde. Bij brief van 6 mei 2010 heeft de officier van justitie dit verzoek afgewezen, omdat het onvoldoende gemotiveerd is en omdat een verhoor een mogelijke aantasting van de gezondheidstoestand van de getuigen zou kunnen opleveren. In een brief van 18 september 2010 schrijft de verdediging dat de verdedigingsbelangen al kenbaar zijn gemaakt in de brief van 20 mei 2010 en dat in het geval de rechter-commissaris niet toekomt aan het horen van de getuigen, alsdan wordt verzocht de getuigen voor de zitting op te roepen. De rechtbank stelt vast dat op dat moment het verzoek tot het horen van de twee minderjarige getuigen reeds door de rechter-commissaris was afgewezen, en dat de raadsman in de bewuste brief van 20 mei 2010 over deze getuigen aan de rechter-commissaris heeft geschreven: “Ik zal die vraag niet herhaald aan u voorleggen, omdat ik weet wat uw antwoord daarop zal zijn.” In weerwil van wat de verdediging bij pleidooi heeft gesteld, is in de brief van 18 september 2010 daarom geen herhaald verzoek tot het horen van de twee minderjarige getuigen te lezen. De tekst daarvan kan slechts slaan op het verzoek tot het horen van de opsporingsambtenaren; een verzoek dat na de afwijzing ervan door de rechter-commissaris op 17 september

172


2010 ter terechtzitting niet is herhaald. Het verzoek moet worden getoetst aan het criterium van het verdedigingsbelang. De reden dat hierboven een overzicht is gegeven van de correspondentie met betrekking tot het getuigenverzoek is, dat de verdediging vanaf 25 maart 2010 tot op heden niet duidelijk heeft gemotiveerd op welke wijze haar belangen zijn gediend met het horen van de twee getuigen ofschoon toch bij herhaling door rechter-commissaris en officier van justitie is gesteld dat de motivering onvoldoende is. De rechtbank vindt het verdedigingsbelang ook onvoldoende gemotiveerd. De verklaring van verdachte stemt overeen met die van de meisjes en voor het bewijs van het ten laste gelegde is de beleving van de meisjes niet van belang. Wellicht zou die beleving wel van belang kunnen zijn in het kader van de strafoplegging, maar nergens blijkt uit dat het verzoek met dat doel is gedaan. Het verzoek wordt daarom afgewezen. Het verzoek om de DVDopnamen van de studioverhoren van [persoon 1] en [persoon 2] op een nadere terechtzitting af te spelen, wordt om dezelfde redenen afgewezen. 4.3.2.5 Voltooid delict Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een voltooid delict, te weten de feitelijke aanranding van de eerbaarheid. Reeds door het gebruik van de spiegel met het doel en onder de omstandigheden zoals hierboven beschreven is de aan verdachte verweten gedraging voltooid. Voor die voltooiing is niet relevant wat verdachte heeft waargenomen. 5. Bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 25 januari 2010 te Amsterdam door een feitelijkheid [persoon 1], 10 jaar oud, en [persoon 2], 9 jaar oud, heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling, immers heeft verdachte aan de onderzijde van een badhokje, waarin voornoemde [persoon 1] en [persoon 2] zich aan het omkleden waren, heimelijk met een spiegeltje voornoemde [persoon 1] en [persoon 2] bekeken. Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad. 6. De strafbaarheid van het feit Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden. 7. De strafbaarheid van verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar. 8. Motivering van de straffen en maatregelen 8.1. Het standpunt van het openbaar ministerie De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) uren, met aftrek van de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag. Tevens heeft de officier van

173


justitie gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 (drie) jaren, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering en de psycholoog geadviseerd. Tenslotte heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een beroepsverbod, te weten voor het uitoefenen van het beroep van onderwijzer/docent, wordt opgelegd voor de duur van 3 (drie) jaren. 8.2. Het standpunt van de verdediging De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat een beroepsverbod in het onderhavige geval niet nodig is, omdat verdachte reeds grote problemen heeft met het vinden van werk. Voor het overige heeft de raadsman geen strafmaatverweer gevoerd. 8.3. Het oordeel van de rechtbank De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van na te noemen straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen. De rechtbank houdt er allereerst rekening mee dat verdachte volgens het hem betreffende Uittreksel uit het JustitiĂŤle Documentatieregister van 2 maart 2011 niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit. Voorts houdt de rechtbank er rekening mee dat uit het rapport van psycholoog B. van Giessen betreffende verdachte van 20 mei 2010 blijkt dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van parafilie nao, bestaande uit voyeuristisch gedrag en belangstelling voor meisjes in de (pre)puberteit. Ook is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van narcistische persoonlijkheidsproblematiek, zonder dat evenwel van een persoonlijkheidsstoornis kan worden gesproken. Daarvan was ook sprake ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde feit. Geadviseerd wordt om verdachte als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. De rechtbank neemt de conclusies van de psycholoog over en maakt die tot de hare. De rechtbank heeft ook acht geslagen op het zich in het dossier bevindende reclasseringsadvies van Reclassering Nederland, Unit TBS / regio West Amsterdam, betreffende verdachte van 27 mei 2010. In dit rapport adviseert de reclassering om bij een voorwaardelijk strafdeel als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht aan verdachte op te leggen, in combinatie met een ambulante behandeling bij De Waag, Centrum voor Ambulante Forensische Psychiatrie te Amsterdam, of een soortgelijke instelling. Voorts blijkt uit het dossier dat verdachte in het jaar 2000 een transactie van f 2.000,-heeft geaccepteerd wegens het vermeende bezit van kinderpornografisch beeldmateriaal. Het dossier bevat ook een verklaring van een getuige die vertelt dat verdachte eerder op straat de benen en het achterwerk van minderjarige meisjes heimelijk heeft gefotografeerd. Daarnaast bevat het dossier een politiemutatie waarin staat dat verdachte in 1997 een meerderjarige vrouw die op de WC zat, door middel van een spiegel zou hebben begluurd. De rechtbank hecht eraan te benadrukken dat verdachte voor geen van deze feiten is veroordeeld. Wel zal de rechtbank deze informatie betrekken bij de inschatting van het risico dat het bewezen verklaarde zich herhaalt. Verdachte heeft zich, tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden als docent in het basisonderwijs en terwijl hij zich met zijn klas in het zwembad bevond, schuldig gemaakt

174


aan een ontuchtige handeling, te weten het bespieden van twee jonge kinderen die zich in een badhokje aan het omkleden waren. Dat verdachte zich tijdens de uitoefening van zijn beroep schuldig heeft gemaakt aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid ten aanzien van kinderen, in dezelfde leeftijd als de aan hem toevertrouwde kinderen, rekent de rechtbank verdachte zwaar aan. Kinderen en hun ouders moeten er op kunnen vertrouwen dat de personen aan wie zij zich of hun kinderen toevertrouwen, dat vertrouwen niet beschamen. Handelingen zoals die van verdachte leveren maatschappelijk onrust op, niet in de laatste plaats vanwege de psychische schade die aan de slachtoffers kan worden toegebracht. Verdachte lijkt niet in te zien dat wat hij heeft gedaan niet kan. De rechtbank kan zich niet aan de indruk onttrekken dat verdachte de gevoelens die hij al langere tijd lijkt te hebben probeert te onderdrukken vanuit de gedachte dat wat niet erkend wordt, niet bestaat. Dit gebrek aan inzicht, dat ook naar voren komt uit het door de reclassering over verdachte opgemaakte rapport, is een risicofactor die een rol moet spelen bij het bepalen van de aan verdachte op te leggen straf. Zolang verdachte immers niet weet of onderkent wat hem heeft gedreven, bestaat de kans dat hij zich wederom aan vergelijkbare straffen schuldig maakt. Deze kans is door de reclassering ingeschat als hoog gemiddeld. De psycholoog heeft geschreven dat de kans op recidive aanwezig is. Vermoedelijk is de kans op hands-on gedrag klein, zo schrijft de psycholoog, maar ook dit kan niet worden uitgesloten. Hierbij betrekt de psycholoog ook de hiervoor genoemde eerdere incidenten. Vanwege dit risico dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zal de rechtbank verdachte allereerst een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, waarbij niet kan worden volstaan met de doorgaans in het strafrecht gebruikelijke proeftijd van 2 jaren. De rechtbank acht een proeftijd van 3 (drie) jaren, zoals gevorderd door de officier van justitie, geboden. In die proeftijd zal verdachte zich onder behandeling moeten stellen op de hierna te noemen wijze, in de hoop dat die behandeling hem wel tot het zo nodige inzicht brengt. Vanwege het hiervoor omschreven recidivegevaar, ziet de rechtbank aanleiding om verdachte te ontzetten van de uitoefening van het beroep van onderwijzer van minderjarigen. Dit is een verstrekkende bijkomende straf die slechts in uitzonderlijke omstandigheden moet worden opgelegd, maar de rechtbank meent dat dergelijke uitzonderlijke omstandigheden zich hier voor doen. Verdachte heeft zich niet gedragen zoals een leraar betaamt. Een leraar hoort minderjarigen niet in seksuele zin spannend te vinden en hoort niet nieuwsgierig te zijn naar hoe zij er zonder kleren uitzien. Zolang verdachte niet inziet dat hij een probleem heeft, vormt hij een niet acceptabel risico voor het welzijn van de aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige leerlingen. De hiervoor genoemde straffen zijn vooral bedoeld om de maatschappij tegen verdachte te beschermen en verdachte te dwingen zich te laten behandelen. Naar het oordeel van de rechtbank kan daarmee niet worden volstaan. Zij meent dat verdachte ook door middel van een concrete straf daadwerkelijk moet ervaren dat wat hij gedaan heeft niet kan. Om die reden zal de rechtbank verdachte veroordelen tot een werkstraf. Die werkstraf zal niet zo hoog zijn als door de officier van justitie gevorderd – ook al heeft de rechtbank meer bewezen geacht dan de officier van justitie heeft gevorderd – omdat de overige straffen al in aanzienlijke mate in het persoonlijk leven van verdachte zullen ingrijpen. 9. Toepasselijke wettelijke voorschriften De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b (oud), 14c, 22c, 22d, 28, 57, 246 en 251 van het Wetboek van Strafrecht.

175


De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing. 10. Beslissing Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is aangegeven. Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Het bewezen verklaarde levert op: Feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd Verklaart het bewezen strafbaar. Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 60 (zestig) uren, met aftrek van de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag. Beveelt dat, als de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 30 (dertig) dagen. Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden. Beveelt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast. Stelt daarbij een proeftijd van 3 (drie) jaren vast. De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt. De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen, als veroordeelde tijdens de proeftijd de volgende bijzondere voorwaarden niet naleeft. Stelt als bijzondere voorwaarden: Meldingsgebod Veroordeelde moet zich onverwijld melden bij Reclassering Nederland, Wibautstraat 12 te Amsterdam. Veroordeelde moet zich houden aan de aanwijzingen die de Reclassering Nederland hem geeft, voor zover deze niet zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde. Veroordeelde moet zich gedurende door Reclassering Nederland bepaalde perioden blijven melden, zo frequent als Reclassering Nederland dat gedurende deze perioden nodig acht. Behandelverplichting Verdachte is verplicht zich te laten behandelen bij De Waag, Centrum voor Forensische Ambulante Psychiatrie te Amsterdam, of een vergelijkbare instelling. Ontzet veroordeelde van het recht het beroep van onderwijzer van minderjarigen uit te oefenen voor de duur van 3 (drie) jaren. Heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.

176


Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. van der Nat, voorzitter, mrs. S. van Eunen en J.N.A. Jolink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G. Veldman, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 april 2011. De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

177


LJN: BI5623, Hoge Raad , 07/12075 Print uitspraak Datum uitspraak: 22-09-2009 Datum publicatie: 22-09-2009 Rechtsgebied: Straf Soort procedure: Cassatie Inhoudsindicatie: OM-cassatie. Belediging ex art. 266 jo. 267 Sr. Grondslagverlating? Een uitlating die jegens iemand mondeling in zijn tegenwoordigheid is gedaan, moet als beledigend worden beschouwd i.d.z.v. art. 266 Sr i.v.m. art. 267 Sr, indien zij de strekking heeft die ander aan te randen in zijn eer en goede naam. Daarvan is i.h.a. sprake indien de uitlating woorden bevat die op zichzelf genomen een beledigend karakter hebben. In het licht van ’s Hofs vaststelling dat de door verdachte geuite woorden (“sukkels, “klootzakken”, “loosers”, “kankerlijers”) op zichzelf beschouwd beledigend zijn, getuigt zijn oordeel dat “de door verdachte geuite bewoordingen i.c. geen belediging opleveren”, van een onjuiste rechtsopvatting omtrent de term “belediging” a.b.i. art. 266 jo. 267 Sr. De omstandigheden waaronder die uitlatingen zijn gedaan, zijn – anders dan het Hof heeft geoordeeld, van onvoldoende gewicht om daaraan het beledigend karakter te ontzeggen. ’s Hofs opvatting van politieagenten een zeker incasseringsvermogen mag worden verwacht vindt geen steun in het recht (HR LJN AA9745). Vindplaats(en): NJ 2009, 466 NJB 2009, 1807 NS 2009, 345 Rechtspraak.nl RvdW 2009, 1115

Uitspraak 22 september 2009 Strafkamer nr. 07/12075 Hoge Raad der Nederlanden Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 6 februari 2007, nummer 24/001353-06, in de strafzaak tegen: [Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982, wonende te [woonplaats]. 1. Geding in cassatie 1.1. Het beroep is ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof te Leeuwarden teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan. 1.2. De raadsman van de verdachte, mr. H.P. Eckert, advocaat te Groningen, heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

178


2. Beoordeling van het middel 2.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof de grondslag van de tenlastelegging onder 3 heeft verlaten doordat het een onjuiste uitleg heeft gegeven aan de daarin voorkomende, aan art. 266, eerste lid, Sr in verbinding met art. 267 Sr ontleende term "belediging". 2.2. Aan de verdachte is onder 3 tenlastegelegd dat: "zij op of omstreeks 14 augustus 2005, in de gemeente Groningen, opzettelijk beledigend (een) ambtena(a)r(en), te weten [betrokkene 1], agent van Regiopolitie Groningen en/of [betrokkene 2], hoofdagent van Regiopolitie Groningen en/of [betrokkene 3], agent van Regiopolitie Groningen en/of [betrokkene 4], hoofdagent van Regiopolitie Groningen, gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun/zijn bediening, in diens/dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "sukkels" en/of "klootzakken" en/of "loosers" en/of "kankerlijers", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking." 2.3. Het Hof heeft de verdachte van het onder 3 tenlastegelegde vrijgesproken en daartoe het volgende overwogen: "De onder 3 ten laste gelegde belediging van politieambtenaren heeft plaatsgevonden omstreeks vier uur 's nachts in het uitgaanscentrum van Groningen. Genoemde politieambtenaren hielden op de Grote Markt aldaar temidden van het uitgaanspubliek toezicht op de openbare orde. Verdachte, een studente die op dat moment aangeschoten was, schold hen na een woordenwisseling uit voor "sukkels, loosers, klootzakken en kankerlijers", woorden die op zichzelf beledigend kunnen zijn. Gelet echter op de hiervoor genoemde omstandigheden waaronder een en ander heeft plaatsgevonden, mede in aanmerking nemend dat van politieagenten een zeker incasseringsvermogen ten aanzien van dergelijke opmerkingen mag worden verwacht, is het hof van oordeel dat de door verdachte gebezigde bewoordingen in het onderhavige geval geen belediging opleveren als bedoeld in artikel 267 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof acht derhalve niet bewezen hetgeen onder 3 aan verdachte is ten laste gelegd, zodat zij daarvan moet worden vrijgesproken." 2.4. Een uitlating die jegens iemand mondeling in zijn tegenwoordigheid is gedaan, moet als beledigend worden beschouwd in de zin van art. 266 Sr in verbinding met art. 267 Sr, indien zij de strekking heeft die ander aan te randen in zijn eer en goede naam. Daarvan is in het algemeen sprake indien de uitlating woorden bevat die op zichzelf genomen een beledigend karakter hebben. 2.5. In het licht van de vaststelling van het Hof dat de door de verdachte geuite woorden "sukkels", "klootzakken", "loosers" en "kankerlijers" op zichzelf beschouwd beledigend zijn, getuigt zijn oordeel dat "de door verdachte gebezigde bewoordingen in het onderhavige geval geen belediging opleveren" van een onjuiste opvatting omtrent de term "belediging" in de betekenis die daaraan toekomt in art. 266 Sr in verbinding met art. 267 Sr. De omstandigheden waaronder die uitlatingen zijn gedaan, zijn - anders dan het Hof heeft geoordeeld - van onvoldoende gewicht om daaraan het beledigend karakter te ontzeggen. 's Hofs opvatting "dat van politieagenten een zeker incasseringsvermogen ten aanzien van dergelijke opmerkingen mag worden verwacht", vindt geen steun in het recht (vgl. HR 19 december 2000, LJN AA9745, NJ 2001, 101). 2.6. Het middel is derhalve terecht voorgesteld. 3. Slotsom

179


Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak wat betreft de ten aanzien van feit 3 gegeven beslissingen niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist. 4. Beslissing De Hoge Raad: vernietigt de bestreden uitspraak wat betreft de ten aanzien van feit 3 gegeven beslissingen; wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Leeuwarden, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan. Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 22 september 2009.

180


LJN: BK3366, Hoge Raad , 08/04800 J Print uitspraak Datum uitspraak: 22-12-2009 Datum publicatie: 22-12-2009 Rechtsgebied: Straf Soort procedure: Cassatie Inhoudsindicatie: Belediging ex art. 266.1 Sr. Een uitlating moet als beledigend worden beschouwd wanneer zij de strekking heeft die ander aan te randen in zijn eer en goede naam. Het oordeel dat daarvan sprake is zal bij woorden waarvan het gebruik op zichzelf in het algemeen niet beledigend is, afhangen van de context waarin de uitlating is gedaan. Het hof heeft als zijn oordeel tot uitdrukking gebracht dat in de door hem geschetste omstandigheden de term “homo� de strekking heeft de politieman tot wie de uitlating was gericht in zijn eer en goede naam aan te tasten en dat deze term derhalve i.c. als beledigend moet worden aangemerkt. Dat oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk, vgl. HR LJN AN8498. Deze uitspraak is in lijn met HR LJN BI5623. Vindplaats(en): NJ 2010, 672 m. nt. Y. Buruma NS 2010, 18 Rechtspraak.nl RvdW 2010, 75

Uitspraak 22 december 2009 Strafkamer nr. S 08/04800 J ABG/SM Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 30 oktober 2008, nummer 23/002855-08, in de strafzaak tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990, wonende te [woonplaats]. 1. Geding in cassatie 1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.P.M. Balemans, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. 1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd. 2. Beoordeling van het middel 2.1. Het middel klaagt over de bewezenverklaring onder 5. 2.2. Ten laste van de verdachte heeft het Hof onder 5 bewezenverklaard dat: "hij op 11 november 2007 te Amsterdam opzettelijk beledigend een ambtenaar, te weten [verbalisant 1], aspirant agent van politie bij de Regiopolitie Amsterdam-Amstelland, gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in diens tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "Jij bent echt een homo"."

181


2.3. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen: a. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 1], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten dan wel ĂŠĂŠn van hen: "Wij, verbalisanten, zagen dat [verdachte] op 11 november 2007, aan het "spinnen" was met zijn scooter op de stoep van het Afrikanerplein te Amsterdam. Wij zagen namelijk dat hij dusdanig hard optrok dat zijn voorwiel van de grond loskwam. Wij zagen dat [verdachte] over een afstand van ongeveer 30 meter op alleen zijn achterwiel over het trottoir reed. Wij hoorden [verdachte] met een verheven stem tegen verbalisant [verbalisant 1] zeggen: "Jij bent echt een homo!" Hierop vroeg ik, verbalisant [verbalisant 1], aan [verdachte]: "Wat zei je?" Hierop hoorden wij, verbalisanten, [verdachte] wederom tegen verbalisant [verbalisant 1] zeggen: "Jij bent een homo!" Ik, verbalisant [verbalisant 1], voelde mij door deze woorden in mijn goede eer en naam aangetast. (...)" b. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte: "Gisteren reed ik met mijn scooter over de stoep op het Afrikanerplein. Twee agenten kwamen aanfietsen en verderop werd ik staande gehouden. Een van de agenten, ik ken hem als [verbalisant 1] (het hof begrijpt: [verbalisant 1]), zei dat ik een boete zou krijgen voor het rijden over de stoep. Toen hij de boete aan het uitschrijven was, zei ik dat hij een homo was. Toen hij mij vroeg wat ik zei herhaalde ik nogmaals "Je bent een homo". Toen mij werd gezegd dat ik was aangehouden, ben ik weggerend. (...)" 2.4. Ter verwerping van een ter zake gevoerd verweer heeft het Hof het volgende overwogen: "De raadsman heeft ten aanzien van het onder 5 telastegelegde betoogd dat zijn cliĂŤnt, door tegen een politieagent te zeggen "je bent echt een homo", deze agent niet heeft beledigd. Enerzijds omdat deze uitlating geen belediging inhoudt, anderzijds omdat de agent daardoor niet in zijn eer of goede naam is aangetast. Het hof overweegt hierover het volgende. Een mondelinge uitlating kan als beledigend worden beschouwd wanneer zij de strekking heeft een ander aan te randen in zijn eer en goede naam. Nu het woord homo op zichzelf in het algemeen niet beledigend is, is de context waarin deze uitlating is gedaan bepalend voor het beledigend karakter ervan. De verdachte werd door de verbalisant aangehouden nadat de verdachte op zijn brommer dusdanig hard had opgetrokken dat zijn voorwiel van de grond kwam en hij over een afstand van ongeveer 30 meter over het trottoir reed. De verbalisant kondigde de verdachte een bekeuring aan waarna de verdachte er kennelijk vandoor wilde gaan. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte verklaard dat hij kwaad was op de betreffende agent, omdat hij werd aangehouden terwijl hij nog in een schorsing liep. De verdachte heeft vervolgens homo tegen de verbalisant gezegd en daarna: "je bent een echte homo". Onder deze omstandigheden moet het woord homo, hier kennelijk als scheldwoord gebruikt, als beledigend worden aangemerkt. De verbalisant kon het woord ook als zodanig opvatten, omdat niemand behoeft te accepteren dat hem op deze wijze en in deze omstandigheden kwalificaties worden toegevoegd op een terrein dat bij uitstek behoort tot de persoonlijke integriteit, identiteit en levenssfeer." 2.5. De bewezenverklaring houdt in dat het hier gaat om een belediging die iemand mondeling in zijn tegenwoordigheid is aangedaan. In een dergelijk geval moet een uitlating als beledigend worden beschouwd wanneer zij de strekking heeft die ander aan te randen in zijn eer en goede naam. Het oordeel dat daarvan sprake is zal bij woorden waarvan het gebruik op zichzelf in het algemeen niet beledigend is, afhangen van de context waarin de uitlating is gedaan. 2.6. Het Hof heeft als zijn oordeel tot uitdrukking gebracht dat in de door hem geschetste

182


omstandigheden de term "homo" de strekking heeft de politieman tot wie de uitlating was gericht in zijn eer en goede naam aan te tasten en dat deze term derhalve in het onderhavige geval als beledigend moet worden aangemerkt. Dit oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk (vgl. HR 6 januari 2004, LJN AN8498, NJ 2004, 201). 2.7. Het middel is tevergeefs voorgesteld. 3. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep. Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema, J. de Hullu, C.H.W.M. Sterk en M.A. Loth, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 22 december 2009.

183


LJN: BJ9796, Hoge Raad , 07/11866 Print uitspraak Datum uitspraak: 22-12-2009 Datum publicatie: 22-12-2009 Rechtsgebied: Straf Soort procedure: Cassatie Inhoudsindicatie: Belediging. In geval van een belediging die iemand mondeling in zijn tegenwoordigheid is aangedaan, moet een uitlating als beledigend worden beschouwd wanneer zij de strekking heeft die ander aan te randen in zijn eer en goede naam. Het oordeel dat daarvan sprake is zal bij woorden waarvan het gebruik op zichzelf in het algemeen niet beledigend is, afhangen van de context waarin de uitlating is gedaan. ’s Hofs oordeel dat de uitlating van verdachte "Wat moet je nou mafkees?" de strekking heeft degene tot wie zij is gericht in zijn eer en goede naam aan te tasten, is - in het licht van de omstandigheden waaronder die uitlating is gedaan, - onjuist, noch onbegrijpelijk. De opvatting dat van een politieagent mag worden verwacht "dat deze in een gegeven situatie meer moet kunnen verdragen dan anderen, waar het eventueel beledigende uitlatingen betreft" vindt geen steun in het recht (vgl. HR LJN BI5623). Vindplaats(en): NJ 2010, 671 m. nt. Y. Buruma NJB 2010, 130 NS 2010, 15 Rechtspraak.nl RvdW 2010, 70

Uitspraak 22 december 2009 Strafkamer nr. S 07/11866 Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, zitting houdende te Leeuwarden, Enkelvoudige Kamer, van 12 september 2007, nummer 24/000650-07, in de strafzaak tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984, wonende te [woonplaats]. 1. Geding in cassatie Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. V.C. van der Velde, advocaat te Almere, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Advocaat-Generaal JĂśrg heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde feit en de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan en tot verwerping van het beroep voor het overige. 2. Beoordeling van het derde middel 2.1. Het middel klaagt over de bewezenverklaring van feit 2.

184


2.2. Ten laste van de verdachte heeft het Hof onder 2 bewezenverklaard dat: "hij op 28 september 2006 in de gemeente Almere opzettelijk beledigend een ambtenaar, te weten [verbalisant 1], surveillant van politie Almere, gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, hem in diens tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "Wat moet je nou, mafkees". 2.3. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen: a. een proces-verbaal van de politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten: "Op 28 september 2006 waren wij belast met het toezicht in het Centrum van Almere Stad Oost. Wij hoorden dat de jongen, welke later bleek te zijn [verdachte], eerstgenoemde verbalisant meerdere malen beledigde. Hij riep luidkeels en herhaaldelijk "Wat moet je nou, mafkees" en hij keek in de richting van eerstgenoemde verbalisant." b. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [verbalisant 1]: "Ik was belast met het toezicht in Almere Stad Oost op 28 september 2006. [Verdachte] riep luidkeels tegen mij: "wat moet je nou mafkees" en hij keek daarbij in mijn richting. Er was veel winkelend publiek aanwezig. Ik voelde mij daardoor in mijn eer en goede naam aangetast." c. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte: "Op 28 september 2006 ben ik met [betrokkene 1] en [betrokkene 2] naar de kledingwinkel "[A]" in [plaats] gegaan. Vervolgens zijn we in de richting van de Mediamarkt gegaan. [Betrokkene 1] en ik zijn aangehouden bij de Konmar." 2.4. De bewezenverklaring houdt in dat het hier gaat om een belediging die iemand mondeling in zijn tegenwoordigheid is aangedaan. In een dergelijk geval moet een uitlating als beledigend worden beschouwd wanneer zij de strekking heeft die ander aan te randen in zijn eer en goede naam. Het oordeel dat daarvan sprake is zal bij woorden waarvan het gebruik op zichzelf in het algemeen niet beledigend is, afhangen van de context waarin de uitlating is gedaan. 2.5. Het kennelijke oordeel van het Hof dat de uitlating van de verdachte "Wat moet je nou mafkees?" de strekking heeft degene tot wie zij is gericht in zijn eer en goede naam aan te tasten, geeft - in het licht van de omstandigheden waaronder die uitlating is gedaan, zoals daarvan blijkt uit de gebezigde bewijsmiddelen - geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk. De aan het middel ten grondslag liggende opvatting dat van een politieagent mag worden verwacht "dat deze in een gegeven situatie meer moet kunnen verdragen dan anderen, waar het eventueel beledigende uitlatingen betreft" vindt geen steun in het recht (vgl. HR 22 september 2009, LJN BI5623, NJ 2009, 466). 2.6. Het middel faalt. 3. Beoordeling van de overige middelen De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. 4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6,

185


eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde geldboete van â‚Ź 300,-, subsidiair zes dagen hechtenis en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan 5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep. Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema, J. de Hullu, C.H.W.M. Sterk en M.A. Loth, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 22 december 2009.

186


LJN: BL9108, Hoge Raad , 08/04505 Print uitspraak Datum uitspraak: 29-06-2010 Datum publicatie: 29-06-2010 Rechtsgebied: Straf Soort procedure: Cassatie Inhoudsindicatie: Belediging “in het openbaar”, art. 266 Sr. De bewijsmiddelen houden niets in waaruit kan volgen dat de in de bewezenverklaring aangeduide telefonisch gedane uitlatingen in het openbaar zijn gedaan. Daaronder dient te worden verstaan uitlatingen onder zodanige omstandigheden of op zodanige wijze dat zij i.b. door anderen dan degene tegenover zij zijn gedaan zouden kunnen worden gehoord. Vindplaats(en): NJ 2010, 410 NJB 2010, 1484 NS 2010, 314 Rechtspraak.nl RvdW 2010, 868

Uitspraak 29 juni 2010 Strafkamer nr. S 08/04505 RC/CB Arrest op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 31 maart 2008, nummer 23/002533-07, in de strafzaak tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1944, wonende te [woonplaats]. 1. Geding in cassatie 1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. W. Römelingh, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Advocaat-Generaal Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest doch uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde straf, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige. 1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd. 2. Beoordeling van het eerste middel 2.1. Het middel klaagt dat de bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde berust op een onjuiste uitleg van het delictsbestanddeel "in het openbaar" in art. 266 Sr. 2.2. Overeenkomstig de inleidende dagvaarding is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat hij: "1. op 26 oktober 2006 te Amsterdam opzettelijk een persoon, genaamd [het slachtoffer], in het openbaar mondeling heeft beledigd door een of meer collega's van die

187


[slachtoffer] telefonisch toe te voegen de woorden: 'Ik wil spreken met [het slachtoffer], die kankerhoer, de slet, de del' en 'Ik moet die vieze vuile kuthoer van een [slachtoffer] spreken' en 'Ik zoek die kankerhoer', althans woorden van gelijke beledigende aard of strekking; 2. op 26 oktober 2006 te Amsterdam [het slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] (telefonisch aan een of meer collega's van die [slachtoffer]) dreigend de woorden toegevoegd: "Die vieze vuile [slachtoffer] moet uitkijken, want ze gaat eraan" en "Ik weet waar ze woont, ik zal haar keel doorsnijden", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking." 2.3 Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen: a. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [het slachtoffer]: "Ik ben werkzaam bij de woningstichting [A] te [plaats B] als medewerker op de afdeling huurzaken. Ik ben door twee collega's erop geattendeerd dat ik door [verdachte] telefonisch ben bedreigd. Op 26 oktober 2006 kreeg mijn collega [getuige 1] een man aan de telefoon. Hij zei tegen mijn collega: "Ik wil spreken met [het slachtoffer], die kankerhoer, de slet, de del. Ik weet waar zij woont en ik zal haar keel doorsnijden". Deze bewoordingen heb ik doorgekregen van mijn collega. Op de display verscheen het telefoonnummer van de desbetreffende man. Ik heb in de computer gekeken bij wie dit telefoonnummer hoorde. Hier kwam uit: [verdachte], wonende [c-straat 1], (het hof begrijpt: te [plaats B]). Ik voel me in mijn eer aangetast door deze man. Ik ben bang dat deze man mij thuis komt opzoeken. Ik ben wel ontdaan door het feit dat deze man mij telefonisch heeft bedreigd. Ik ben in mijn functie wel boze mensen aan de telefoon gewend, maar dit telefoontje was buiten proporties. Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit." b. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 1]: "Ik ben medewerkster debiteurenbeheer, werkzaam bij de woningstichting [A] (het hof begrijpt: te [plaats B]). Op 26 oktober 2006 werd ik gebeld door een man die het volgende tegen mij zei: "Ik moet die vieze vuile kuthoer van een [slachtoffer] spreken". Ik zei tegen hem: "Doe even rustig en waar gaat het over". Het kwam er uit dat het een huurcommissie zaak betrof. Dit begreep ik tussen het schelden door. Vervolgens zei hij weer: "Die vieze vuile [slachtoffer] moet uitkijken, want ze gaat er aan. Ik wacht haar op en ik weet ook haar huisadres". Dit heeft hij meermalen herhaald. Ik heb toen de telefoon op de speaker gezet zodat mijn collega's het verhaal ook konden horen. Een andere collega heeft zijn telefoonnummer van het display afgelezen. De man heeft meermalen herhaald dat hij [het slachtoffer] zou afmaken. Letterlijk heeft hij tegen mij gezegd dat hij [het slachtoffer] haar keel zou door snijden." c. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 2]: "Ik werk bij de afdeling debiteurenbeheer van de woningstichting [A] te [plaats B]. Op 26 oktober 2006 werd ik gebeld door een man. Ik hoorde hem zeggen: "Spreek ik met die trut. Ik zoek die kankerhoer". Ik hoorde dat die man de naam [slachtoffer] noemde. Een paar minuten later belde die man weer. Hij kreeg toen mijn collega [getuige 1] aan de lijn. Ik stond naast mijn collega terwijl hij belde. Ik las het telefoonnummer vanaf het display. Ik kon horen wat er werd gezegd. Ik hoorde dat hij zei: "Ik weet waar ze woont". Weer uitte hij bedreigingen. Ik hoorde dat hij aan het schelden was. Ik heb gehoord dat die man heeft gezegd dat hij de keel ging doorsnijden van [het slachtoffer]." d. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:

188


"Ongeveer 14 dagen geleden kreeg ik een poststuk van de woningbouwvereniging [A] te [plaats B]. Ik zag dat ik een rekening had gekregen die was getekend door [het slachtoffer]. Toen ik die rekening van [het slachtoffer] kreeg draaide ik door. Ik heb toen [A] gebeld. Ik was helemaal hotel de botel." e. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg, voor zover inhoudende: "Er is op 26 oktober 2006 wel wat gebeurd. [Het slachtoffer] heeft dit gedaan. Ik was ontzettend woest toen ik die brief kreeg. Het gaat om de gedraging van [het slachtoffer]." 2.4. De door het Hof gebezigde bewijsmiddelen, die inhouden dat de verdachte de onder 1 tenlastegelegde uitlatingen heeft gedaan voordat [getuige 1], de medewerkster van de woningstichting die de verdachte aan de telefoon kreeg, "de telefoon op de speaker heeft gezet", houden niets in waaruit kan volgen dat de in de bewezenverklaring aangeduide telefonisch gedane uitlatingen in het openbaar zijn gedaan. Onder dat laatste dient te worden verstaan dat de uitlatingen zijn gedaan onder zodanige omstandigheden of op zodanige wijze dat zij in beginsel door anderen dan degene tegenover wie zij zijn gedaan zouden kunnen worden gehoord. De bewezenverklaring - in het bijzonder het onderdeel "in het openbaar" dat in de tenlastelegging en in de bewezenverklaring kennelijk is gebezigd in de betekenis die daaraan toekomt in art. 266 Sr - is daarom niet naar de eis der wet met redenen omkleed. 3. Slotsom Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist. 4. Beslissing De Hoge Raad: vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging; wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan; verwerpt het beroep voor het overige. Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren W.M.E. Thomassen, H.A.G. Splinter-van Kan, W.F. Groos en M.A. Loth in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 29 juni 2010.

189


LJN: BP0291, Hoge Raad , 09/00921 Print uitspraak Datum uitspraak: 11-01-2011 Datum publicatie: 11-01-2011 Rechtsgebied: Straf Soort procedure: Cassatie Inhoudsindicatie: Art. 339.2 Sv, feiten of omstandigheden van algemene bekendheid. Beledigen agent door dragen van jack met daarop de opdruk "A.C.A.B.". De HR stelt voorop dat indien niet zonder meer duidelijk is of het gaat om een algemeen bekend gegeven, de rechter dat gegeven aan de orde behoort te stellen bij de behandeling van de zaak op de terechtzitting. Aldus wordt voorkomen dat hij zijn beslissing doet steunen op mededelingen of waarnemingen die hem buiten het geding ter kennis zijn gekomen en waarvan de overige bij het geding betrokkenen onkundig zijn gebleven, zodat zij niet in staat zijn geweest zich daarover uit te laten. Indien bij dat onderzoek op de terechtzitting vervolgens het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt wordt ingenomen dat en waarom het gegeven niet van algemene bekendheid is, zal de rechter in geval van afwijking van dat standpunt in zijn uitspraak op de voet van art. 359.2 Sv de redenen dienen op te geven die daartoe hebben geleid. Het Hof heeft geoordeeld dat A.C.A.B. een afkorting is van All Cops Are Bastards en dat de betekenis van deze afkorting als een feit van algemene bekendheid heeft te gelden. Uit ’s Hofs overwegingen moet worden afgeleid dat het voor het Hof niet zonder meer duidelijk was dat dit een feit van algemene bekendheid was en verder dat, in aanmerking genomen dat ook de processen-verbaal van de terechtzittingen dienaangaande niets inhouden, het Hof zich omtrent dat gegeven buiten het onderzoek op de terechtzitting om heeft doen voorlichten. Aldus heeft het Hof gehandeld in strijd met hetgeen is vooropgesteld. Opmerking verdient nog dat het in dit verband moet gaan om een feit dat in Nederland van algemene bekendheid is. Daartoe is het aantal treffers bij het zoeken in alle, ook anderstalige, internetsites niet zonder meer redengevend. Hetzelfde geldt voor het aantal treffers van de gebezigde zoekmachine waarop het Hof zich heeft beroepen, zonder evenwel te verduidelijken op welke of wat voor soort internetsites die treffers betrekking hebben. Vindplaats(en): NJ 2011, 116 m. nt. P.A.M. Mevis NJB 2011, 255 NS 2011, 79 Rechtspraak.nl RvdW 2011, 149

Uitspraak 11 januari 2011 Strafkamer nr. 09/00921 Hoge Raad der Nederlanden Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 20 februari 2009, nummer 22/003061-08, in de strafzaak tegen:

190


[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985, wonende te [woonplaats]. 1. Geding in cassatie Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.Y. Taekema, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. 2. Bewezenverklaring en bewijsvoering 2.1. Overeenkomstig de tenlastelegging heeft het Hof bewezenverklaard dat de verdachte: "op 16 maart 2007 in de gemeente Goes opzettelijk een ambtenaar, te weten de hoofdagent van politie [verbalisant], gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in diens tegenwoordigheid door een feitelijkheid heeft beledigd door daar toen opzettelijk beledigend zichtbaar voor voornoemde ambtenaar een bomberjack te dragen met daarop de opdruk "A.C.A.B," (= All Cops Are Bastards)." 2.2. Met betrekking tot de bewezenverklaring heeft het Hof - met inbegrip van hier niet overgenomen voetnoten - het volgende overwogen: "5.a. Door het hof op basis van de wettige bewijsmiddelen vastgestelde feiten en omstandigheden Op 16 maart 2007 omstreeks 23.17 uur ziet [verbalisant], hoofdagent van politie Zeeland, een groepje van zeven jongeren uit de binnenstad van Goes komen lopen. E茅n van de jongeren draagt een zwart bomberjack met op de voor- en rugzijde het opschrift "ACAB". De verdachte loopt op de openbare weg de Houtkade te Goes. Vervolgens wordt de verdachte door verbalisant [verbalisant] aangehouden ter zake van belediging van een ambtenaar in functie. De verdachte blijkt te zijn genaamd: [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats]. Voornoemd bomberjack wordt inbeslaggenomen. In het dossier zijn drie foto's gevoegd van voornoemd bomberjack. Verbalisant [verbalisant] doet aangifte van dit feit. De afkorting A.C.A.B. (welke afkorting, naar het hof ter terechtzitting heeft waargenomen, op het jack was aangebracht) betekent: "All Cops Are Bastards". Dit is algemeen bekend bij het publiek en daarom voelt verbalisant [verbalisant] zich beledigd, alsmede in zijn goede eer aangetast in de uitoefening van zijn bediening als politieagent. De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij wist wat de afkorting betekende en dat hij het jack speciaal via internet had besteld. Bovendien was hij de week ervoor gewaarschuwd door collegaverbalisanten. Verbalisant [verbalisant] wist wat de afkorting A.C.A.B. betekent en heeft aangifte gedaan. Bewijsoverweging Het hof overweegt dat de verdachte op 16 maart 2007 op de openbare weg in het centrum van Goes een bomberjack heeft gedragen met daarop in Gotisch lettertype de opdruk "A.C.A.B.". De verdachte was zelf ook bekend met deze betekenis. Hij had het jack speciaal besteld via internet. Een week v贸贸r het tenlastegelegde was hij gewaarschuwd door verbalisanten, dat de afkorting voor hen een beledigend karakter had. Voorts was ook de betreffende verbalisant bekend met de betekenis van deze afkorting. Overigens overweegt het hof nog dat, wat er ook zij van de letterlijke vertaling van het woord "bastard", het - naar het oordeel van het hof in normaal spraakgebruik en dus een feit van algemene bekendheid is - dat dit woord als scheldwoord pleegt te worden gebruikt. Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde.

191


5.b Verweer De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep namens de verdachte vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte niet de intentie had om een agent te beledigen. Voorts heeft de raadsman betoogd dat de verdachte zich, door het dragen van voormeld jack, wilde afficheren met de groep waar hij op dat moment deel van uitmaakte, zodat sprake was van een vorm van meningsuiting. Tot slot heeft de raadsman aangevoerd dat de betekenis van de afkorting niet vast staat. 5.c Oordeel van het hof Voorzover de raadsman heeft bedoeld aan te voeren dat de verdachte geen opzet heeft gehad op het beledigen verbalisant, verwerpt het hof dit verweer. Immers, het opzet om te beledigen is reeds aanwezig, indien de dader zich het beledigende karakter van de door hem gebezigde uitdrukkingen voldoende bewust is geweest (HR 16 juni 1953, NJ 1953, 618). Daarnaast is het hof van oordeel dat het uiten van een mening zijn grenzen vindt, namelijk in de bescherming van de goede naam van anderen. Ook dit verweer wordt daarom verworpen. Voorts heeft het hof vernomen dat het "googelen" van de afkorting "A.C.A.B." in combinatie met "cop" een veelvoud (circa 190.000) aan treffers van internetsites geeft die verwijzen naar de betekenis "All Cops Are Bastards". Nu onder een substantieel deel van het publiek bekend is dat een betekenis van de afkorting A.C.A.B. is: "All Cops Are Bastards", heeft deze afkorting daarom als een feit van algemene bekendheid te gelden." 3. Beoordeling van het middel 3.1. Het middel bevat de klacht dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat van algemene bekendheid is dat A.C.A.B. een afkorting is van All Cops Are Bastards. 3.2.1. Ingevolge art. 339, tweede lid, Sv behoeven feiten of omstandigheden van algemene bekendheid geen bewijs. Van algemene bekendheid zijn die gegevens die ieder van de rechtstreeks bij het geding betrokkenen geacht moet worden te kennen of die hij zonder noemenswaardige moeite uit algemeen toegankelijke bronnen kan achterhalen. Voor algemene ervaringsregels geldt hetzelfde. 3.2.2. Geen rechtsregel dwingt de rechter ertoe een algemeen bekend gegeven bij het onderzoek op de terechtzitting ter sprake te brengen. Indien echter niet zonder meer duidelijk is of het gaat om een algemeen bekend gegeven, behoort de rechter dat gegeven aan de orde te stellen bij de behandeling van de zaak op de terechtzitting. Aldus wordt voorkomen dat hij zijn beslissing doet steunen op mededelingen of waarnemingen die hem buiten het geding ter kennis zijn gekomen en waarvan de overige bij het geding betrokkenen onkundig zijn gebleven, zodat zij niet in staat zijn geweest zich daarover uit te laten. Indien bij dat onderzoek op de terechtzitting vervolgens het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt wordt ingenomen dat en waarom het gegeven niet van algemene bekendheid is, zal de rechter in geval van afwijking van dat standpunt in zijn uitspraak op de voet van art. 359, tweede lid, Sv de redenen dienen op te geven die daartoe hebben geleid. 3.3. Het Hof heeft geoordeeld dat A.C.A.B. een afkorting is van All Cops Are Bastards en dat de betekenis van deze afkorting als een feit van algemene bekendheid heeft te gelden. Uit de hiervoor onder 2.2 weergegeven overwegingen moet worden afgeleid dat het voor het Hof niet zonder meer duidelijk was dat dit een feit van algemene bekendheid was en verder dat, in aanmerking genomen dat ook de processen-verbaal van de terechtzittingen dienaangaande niets inhouden, het Hof zich omtrent dat gegeven buiten het onderzoek op de terechtzitting om heeft doen voorlichten. Aldus heeft het Hof gehandeld in strijd met hetgeen hiervoor onder 3.2.2 is vooropgesteld.

192


3.4. Opmerking verdient nog dat het in dit verband moet gaan om een feit dat in Nederland van algemene bekendheid is. Daartoe is het aantal treffers bij het zoeken in alle, ook anderstalige, internetsites niet zonder meer redengevend. Hetzelfde geldt voor het aantal treffers van de gebezigde zoekmachine waarop het Hof zich heeft beroepen, zonder evenwel te verduidelijken op welke of wat voor soort internetsites die treffers betrekking hebben. 3.5. Het middel is in zoverre terecht voorgesteld. 4. Slotsom Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist. 5. Beslissing De Hoge Raad: vernietigt de bestreden uitspraak; wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan. Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, J. de Hullu, H.A.G. Splinter-van Kan en M.A. Loth in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 11 januari 2011.

193


LJN: BQ3106, Hoge Raad , 09/02189 Print uitspraak Datum uitspraak: 22-11-2011 Datum publicatie: 22-11-2011 Rechtsgebied: Straf Soort procedure: Cassatie Inhoudsindicatie: Art. 266 Sr. Opzettelijke belediging van een ambtenaar op internetsite. De bewezenverklaring houdt in dat het hier gaat om een belediging die verbalisant X is aangedaan. Dat betekent dat de gedane uitlating de strekking moet hebben X aan te randen in zijn eer en goede naam. Het gebruik van de volgens de bewezenverklaring door verdachte gebezigde bewoordingen is in het algemeen niet beledigend, zodat i.c. de beantwoording van de vraag of van belediging a.b.i. art. 266 Sr sprake is, afhangt van de context waarin de uitlating is gedaan (vgl. HR LJN BJ9796). De door het Hof in de bewijsvoering vastgestelde context biedt onvoldoende grond voor het oordeel dat van zodanige belediging sprake is. Vindplaats(en): NJ 2012, 44 m. nt. T.M. Schalken NJB 2011, 2264 NS 2012, 1 Rechtspraak.nl RvdW 2011, 1467

Uitspraak 22 november 2011 Strafkamer Nr. 09/02189 Hoge Raad der Nederlanden Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 18 mei 2009, nummer 22/003895-08, in de strafzaak tegen: [Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981, wonende te [woonplaats]. 1. Geding in cassatie 1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Advocaat-Generaal Jรถrg heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan. 1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd. 2. Beoordeling van het eerste middel 2.1. Het middel keert zich tegen het oordeel van het Hof dat de bewoordingen "En aan meneer de agent die dit leest je moch gister zeker niet over je wijf heen" als belediging in de zin van art. 266 Sr kunnen worden aangemerkt.

194


2.2.1. Het Hof heeft onder 3 bewezenverklaard dat: "hij op 10 maart 2008 te [plaats] opzettelijk beledigend een ambtenaar te weten [verbalisant 1], hoofdagent van politie Zuid-Holland-Zuid, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in diens tegenwoordigheid (middels een internetsite) schriftelijk heeft toegevoegd de woorden "En aan meneer de agent die dit leest je moch gister zeker niet over je wijf heen" en "En de agenten in [plaats] kunnen mij ASS kussen"." 2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen: a. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten dan wel een van hen: "Niet-geplande controles op het geproduceerde geluid van bromfietsen en personenauto's vinden plaats in de garage van onze afdeling in [plaats]. Op 8 maart 2008, om ongeveer 14.15 uur, werd ik, verbalisant [verbalisant 2], opgebeld door een collega die een personenauto gecontroleerd wilde hebben, omdat hij het vermoeden had dat die personenauto teveel geluid produceerde. De personenauto betrof een Opel Corsa, kenteken [00-00-00]. Toen de personenauto bij onze afdeling was aangekomen, kreeg ik van de bestuurder een paspoort overhandigd. Ik zag dat de foto overeenkwam met het uiterlijk van de bestuurder. Het paspoort was afgegeven op naam van [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats]. Ik vroeg de bestuurder of hij zijn rijbewijs en kentekenbewijs bij zich had. De bestuurder vertelde mij dat hij deze niet bij zich had. Na de controle bleek dat de personenauto 16d(B)A meer geluid produceerde dan toegestaan. Ik deelde de bestuurder mede, dat zijn personenauto niet voldeed aan de eisen van het Voertuigreglement en dat derhalve het kentekenbewijs deel 1A, gelet op artikel 60, lid 1 sub b, werd ingevorderd. Ik, verbalisant [verbalisant 1], vorderde van [verdachte] overgifte van het kentekenbewijs. Wij hoorden [verdachte] zeggen dat het kenteken thuis lag en dat hij het wilde gaan halen om het aan ons te geven. Ik, verbalisant [verbalisant 1], vorderde van [verdachte] dat hij zijn kenteken zou gaan halen en dit ten spoedigste zou brengen naar de [a-straat 1] te [plaats]. Ik zei: "Ik vorder u nu om direct uw kentekenbewijs deel 1A te gaan halen omdat dit is ingevorderd en u zorgt dat dit binnen ongeveer ĂŠĂŠn uur gebracht is op dit adres". Ik, verbalisant [verbalisant 1], heb deze vordering tweemaal gedaan in bijzijn van de verbalisant [verbalisant 2]. Wij hoorden de verdachte zeggen dat hij direct het kenteken ging halen en dat hij dat aan ons zou overhandigen. Anderhalf uur nadat de verdachte het bureau had verlaten was hij nog niet langs geweest om zijn kentekenbewijs af te geven. Ik, verbalisant [verbalisant 1], heb de verdachte toen opgebeld en hem gevraagd waarom hij zijn kentekenbewijs nog niet had afgegeven. Ik hoorde dat de verdachte zei dat hij zijn kentekenbewijs niet zou komen brengen omdat wij geen recht hadden om het in te vorderen. Op 25 april 2008 meldde de verdachte zich aan het politiebureau te [plaats] om zijn paspoort op te halen. Hij is hierbij te woord gestaan door collega [betrokkene 1] van de Regionale Verkeersondersteuning, die van hem het ingevorderde kentekenbewijs deel 1A in ontvangst heeft genomen." b. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [verbalisant 1]: "Ik doe aangifte van bedreiging en belediging. Op 8 maart 2008 controleerde ik samen met collega [betrokkene 2] een personenauto op geluid in onze afdeling te [plaats]. De bestuurder legitimeerde zich met een paspoort. Het betrof [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats]. Ik herkende de bestuurder en ik wist dat hij op een internetforum bekend stond onder de naam [verdachte] en dat hij een scooterzaak had in Papendrecht. Dit deelde ik hem ook mede. Na controle van de personenauto deelde ik [verdachte] mede, dat zijn kentekenbewijs deel 1A zou worden ingevorderd. [Verdachte] had het kentekenbewijs niet bij zich. Ik zei dat ik het kentekenbewijs binnen een uur wilde hebben en dat hij het op het adres waar wij nu waren moest komen brengen. Na anderhalf uur was [verdachte] nog steeds niet op het bureau verschenen en ik belde hem op. [Verdachte] weigerde mee te werken. Op 10

195


maart 2008 werd ik gebeld door [verdachte]. Ik zei hem nogmaals dat hij het kenteken moest brengen naar het adres waar zijn personenauto was gecontroleerd. Ook deelde ik hem mede dat het voertuig gesignaleerd stond en dat hij niet met dat voertuig mocht rijden. Hierna vroeg hij mij hoe ik aan zijn internetnaam kwam. Ik deelde hem mede dat ik ook op openbare forums keek. Vervolgens keek ik op 10 maart 2008 op de internetsite www.xsf-hardinxveld.nl. Bij het forum was een item geplaatst met de naam "Forum onzichtbaar voor politie". Dit item was geplaatst door [verdachte]. De tekst was geplaatst op 10 maart 2008. De tekst was onder andere: "En aan meneer agent die dit leest je moch gister zeker niet over je wijf heen" en "hij kan beter uit m'n buurt blijven voordat ik hem ook 15 meter achter een motor mee sleur zoals ik bij zijn collega heb gedaan" en "En de agenten in [plaats] kunnen mijn ASS kussen". De pagina heb ik gekopieerd en als bijlage bij deze aangifte gevoegd. Ik vind deze tegen mij geschreven tekst op een openbaar internetforum bedreigend en beledigend. De internetsite is voor iedereen vrij toegankelijk en een ieder kan lezen wat er op dit forum is geplaatst." c. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende: "Na het telefoongesprek op 10 maart 2008 met de politieagent [verbalisant 1] voelde ik mij gefrustreerd. Ik heb toen het bericht, waarvan een kopie in print in het dossier is gevoegd, achtergelaten op het forum van de internetsite xsf. Het klopt dat ik het kentekenbewijs deel 1A pas op 25 april 2008 op het politiebureau heb ingeleverd." d. een afdruk van de internetpagina www.xsf-hardinxveld.nl van 10 maart 2008, voor zover inhoudende: "[Verdachte], woonplaats [woonplaats] Geplaatst op: 10-03-2008 De politie van [plaats] kijkt mee heb ik zaterdag ondervonden toen meneer de agent vertelde dat ik hier [verdachte] heet en een scooterwinkel in Papendrecht had. En aan meneer de agent die dit leest je moch gister zeker niet over je wijf heen. En de agenten in [plaats] kunnen mijn ASS kussen en hij kan beter uit mijn buurt blijven voordat ik hem ook 15 meter achter een motor meesleur zoals ik bij zijn collega heb gedaan." 2.3. Het Hof heeft ten aanzien van de bewijsvoering voorts het volgende overwogen: "Gelet op de wetenschap van de verdachte, dat de verbalisant [verbalisant 1] openbare internetforums bekijkt en tevens op de hoogte is van de internetnaam van de verdachte, kan naar het oordeel van het hof het bericht dat de verdachte op 10 maart 2008 op de internetsite xsf-hardinxveld.nl heeft achtergelaten - gelet op de inhoud daarvan - niet anders dan gericht zijn tegen de verbalisant [verbalisant 1]." 2.4. De bewezenverklaring houdt in dat het hier gaat om een belediging die de verbalisant [verbalisant 1] is aangedaan. Dat betekent dat de gedane uitlating de strekking moet hebben genoemde verbalisant aan te randen in diens eer en goede naam. Het oordeel dat daarvan sprake is zal bij woorden waarvan het gebruik op zichzelf in het algemeen niet beledigend is, afhangen van de context waarin de uitlating is gedaan (vgl. HR 22 december 2009, LJN BJ9796, NJ 2010/671). 2.5. Het gebruik van de volgens de bewezenverklaring door de verdachte gebezigde bewoordingen is in het algemeen niet beledigend, zodat in deze zaak de beantwoording van de vraag of van belediging in de zin van art. 266 Sr sprake is, afhangt van de context waarin die bewoordingen zijn gebezigd. In het onderhavige geval biedt die door het Hof in de bewijsvoering vastgestelde context onvoldoende grond voor het oordeel dat van zodanige belediging sprake is. De bestreden uitspraak is in dit opzicht dus ontoereikend gemotiveerd. 2.6. Het middel treft doel.

196


3. Slotsom Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist. 4. Beslissing De Hoge Raad: vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 3 tenlastegelegde en de strafoplegging; wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan; verwerpt het beroep voor het overige. Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, J. de Hullu, W.M.E. Thomassen en M.A. Loth, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 22 november 2011.

197


LJN: BV9188, Hoge Raad , 10/05017 Print uitspraak Datum uitspraak: 08-05-2012 Datum publicatie: 09-05-2012 Rechtsgebied: Straf Soort procedure: Cassatie Inhoudsindicatie: Belediging, art. 266 Sr. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR LJN BJ9796. Het gebruik van de door verdachte gebezigde woorden (“Jij bent een mierenneuker�) is i.h.a. niet beledigd, zodat het i.c. afhangt van de context waarin die woorden zijn gebezigd. Het Hof heeft onvoldoende duidelijk gemaakt wat die context inhoudt en hoe die context tot het oordeel heeft geleid dat i.c. sprake is van belediging a.b.i. art. 266 Sr. Conclusie AG: anders. Vindplaats(en): NJ 2012, 462 m. nt. N. Keijzer NJB 2012, 1224 NS 2012, 241 Rechtspraak.nl RvdW 2012, 730

Uitspraak 8 mei 2012 Strafkamer nr. S 10/05017 Hoge Raad der Nederlanden Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 1 november 2010, nummer 21/001609-10, in de strafzaak tegen: [Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956, wonende te [woonplaats]. 1. Geding in cassatie Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. D. Greven, advocaat te Almelo, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. 2. Bewezenverklaring en bewijsvoering 2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat: "hij op 25 februari 2010, in de gemeente Enschede, opzettelijk beledigend een ambtenaar, te weten de surveillant van politie Twente, genaamd [verbalisant 2], gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in diens tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "Jij bent een mierenneuker"." 2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsvoering: "1. Een in wettelijke vorm door [verbalisant 1], hoofdagent van politie, en [verbalisant 2], surveillant van politie, opgemaakt proces-verbaal, genummerd 2010017180-2, gesloten en getekend op 25 februari 2010 te Enschede, als bijlage gevoegd bij het stamproces-verbaal, voor zover inhoudende de bevindingen van verbalisanten, zakelijk

198


weergegeven: Op donderdag 25 februari 2010 omstreeks 14:00 uur werden wij verbalisanten, [verbalisant 1 en 2], op de winkeltelefoon gebeld. Ik, verbalisant [verbalisant 1], hoorde dat de beller zei dat hij een medewerker was van de [A] garage. Hij gaf aan dat er op dat moment drie zwervers in de grote hal van de Twentec stonden en overlast veroorzaakten. Hierop zijn wij naar de Twentec gegaan en troffen aldaar een viertal mannen aan. Wij herkenden drie van deze mannen als de voor ons ambtshalve bekende [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [verdachte]. Wij hebben [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [verdachte] verzocht om weg te gaan. Op dat moment zag ik, verbalisant [verbalisant 1], dat [verdachte] een geopend blikje bier pakte en deze mee wilde nemen naar buiten. Ik heb toen het blikje bier afgepakt en heb tegen [verdachte] medegedeeld dat hij het blikje bier niet mocht meenemen. Op het moment dat wij in ons dienstvoertuig wilden stappen hoorde ik, verbalisant [verbalisant 2], dat [verdachte] tegen mij zei: "jij bent een mierenneuker". Op het moment dat [verdachte] dit tegen mij zei, stonden er meerdere personen op straat die meekregen wat [verdachte] tegen mij zei. Ik, verbalisant [verbalisant 2], voelde mij op dat moment in mijn goede naam en eer aangetast. 2. Een in wettelijke vorm door [verbalisant 3], hoofdagent van politie, opgemaakt proces-verbaal, genummerd 2010017180-3, gesloten en getekend op 25 februari 2010 te Enschede, als bijlage gevoegd bij het stamproces-verbaal, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven: Ik zit hier omdat ik ben aangehouden voor belediging van een ambtenaar in functie. Ik zou uw collega's mierenneukers hebben genoemd. Dit kan ik bevestigen. Vandaag, op 25 februari 2010, stond ik naast de Albert Heijn met een aantal jongens. Dit waren [betrokkene 1] en [betrokkene 2]. Ik stond half binnen, half buiten de ingang van de parkeergarage gelegen naast de Albert Heijn aan het Hendrik Jan van Heekplein 63 te Enschede. Hier werd ik aangesproken door uw collega's. Ik werd daar naar buiten gestuurd. Binnen stond een geopend blikje bier. Deze wilde ik meenemen om vervolgens het blikje bier in de afvalbak te gooien. Dit werd mij door uw collega afgepakt. De politieagent gooide het bier zelf weg en liep vervolgens weg. Toen ze wegliepen, riep ik dat de mannelijke agent een mierenneuker was. Ik vond hem heel kinderachtig. Ik geef toe dat ik heb geroepen dat hij een mierenneuker was." 2.3. Het Hof heeft ten aanzien van de bewijsvoering voorts nog het volgende overwogen: "De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde. Hij heeft hiertoe primair aangevoerd dat, gelet op de context waarin de uitlating is gedaan, er geen sprake is van een belediging. De uitlating van verdachte had niet tot doel de agent te beledigen. De raadsman heeft subsidiair aangevoerd dat het opzet van verdachte niet gericht was op het beledigen van de agent. Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Daarbij overweegt het hof in het bijzonder dat verdachte, nadat het blikje bier door de agent [verbalisant 2] werd afgepakt dat verdachte in de hand had, kennelijk de bedoeling had om de agent door middel van de woorden "jij bent een mierenneuker" beledigend toe te spreken. Naar het oordeel van het hof houden deze door verdachte gebruikte woorden in de geschetste context een negatief en kwetsend oordeel in over de persoon van de agent. Het verweer wordt verworpen." 3. Beoordeling van het eerste middel 3.1. Het middel keert zich tegen 's Hofs oordeel dat de in de bewezenverklaring vermelde

199


bewoordingen "jij bent een mierenneuker" als belediging in de zin van art. 266 Sr kunnen worden aangemerkt. 3.2. De bewezenverklaring houdt in dat het gaat om een belediging die iemand mondeling in zijn tegenwoordigheid is aangedaan. In een dergelijk geval moet een uitlating als beledigend worden beschouwd indien zij de strekking heeft die ander aan te randen in zijn eer en goede naam. Het oordeel dat daarvan sprake is zal bij woorden waarvan het gebruik op zichzelf in het algemeen niet beledigend is, afhangen van de context waarin de uitlating is gedaan (vgl. HR 22 december 2009, LJN BJ9796, NJ 2010/671). 3.3. Het gebruik van de volgens de bewezenverklaring door de verdachte gebezigde woorden is in het algemeen niet beledigend, zodat in deze zaak de beantwoording van de vraag of sprake is van belediging in de zin van art. 266 Sr, afhangt van de context waarin die bewoordingen zijn gebezigd. Het Hof heeft in dit verband in de nadere bewijsoverweging weliswaar verwezen naar "de geschetste context", maar onvoldoende duidelijk gemaakt wat die context in het onderhavige geval precies inhoudt en hoe die context tot het oordeel van het Hof over belediging heeft geleid. De bestreden uitspraak is in dit opzicht dus ontoereikend gemotiveerd. 3.4. Het middel is gegrond. 4. Slotsom Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist. 5. Beslissing De Hoge Raad: vernietigt de bestreden uitspraak; wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan. Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, H.A.G. Splinter-van Kan, Y. Buruma en J. Wortel, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 8 mei 2012.

200


LJN: BM9768, Hoge Raad , 09/01051 Print uitspraak Datum uitspraak: 21-09-2010 Datum publicatie: 21-09-2010 Rechtsgebied: Straf Soort procedure: Cassatie Inhoudsindicatie: OM-cassatie. Bedreiging Geert Wilders. HR: 81 RO. Vindplaats(en): Rechtspraak.nl RvdW 2010, 1116

Uitspraak 21 september 2010 Strafkamer nr. 09/01051 Hoge Raad der Nederlanden Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 4 juni 2008, nummer 22/004681-07, in de strafzaak tegen: [Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981, wonende te [woonplaats]. 1. Geding in cassatie Het beroep is ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. 2. Beoordeling van het middel Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dat behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. 3. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep. Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 21 september 2010.

201


LJN: BO3400, Hoge Raad , 09/00777 Print uitspraak Datum uitspraak: 25-01-2011 Datum publicatie: 25-01-2011 Rechtsgebied: Straf Soort procedure: Cassatie Inhoudsindicatie: 1. Bewijsklacht. Bedreiging met zware mishandeling. 2. Uitleg bedreiging art. 285 Sr. Ad. 1. Het Hof heeft bewezenverklaard dat verdachte het slachtoffer heeft bedreigd met zware mishandeling, door haar opzettelijk dreigend de woorden toe te voegen: “Als je ruzie met mij wil is goed hoor ik krijg vanaf nu nog vijftienhonderd euro van je. Er gaan binnenkort wel wat mensen langs bij je moeder aan de dreef.” Uit de enkele omstandigheid dat door de verdediging niet is betwist dat het slachtoffer voordat het bewezenverklaarde plaatsvond, aangifte heeft gedaan van bedreiging door de broer van verdachte, kan niet volgen dat verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde op de hoogte was van die aangifte en de door zijn broer geuite bedreiging. Deze wetenschap kan evenmin kan worden afgeleid uit ’s Hofs bewijsvoering. Bewezenverklaring is ontoereikend gemotiveerd. Ad 2. Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig in art. 285 Sr genoemd misdrijf is niet vereist dat dat misdrijf is gericht tegen de bedreigde persoon zelf. Daarbij is van belang dat art. 285 Sr is geplaatst in Titel XVIII Sr waarin strafbaar zijn gesteld ‘Misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid’. Dit door art. 285 Sr beschermde rechtsgoed kan ook op het spel staan ingeval het misdrijf waarmee wordt gedreigd, is gericht tegen een ander dan degene jegens wie de bedreiging is geuit. Een dergelijke bedreiging kan immers een inbreuk maken op de persoonlijke vrijheid van degene jegens wie de bedreiging is geuit, die vergelijkbaar is met een bedreiging die op hem zelf betrekking zou hebben gehad. De omstandigheid dat de in dezelfde Titel opgenomen art. 284 en 284a Sr uitdrukkelijk óók spreken over bedreiging met een tegen een derde gericht misdrijf, noopt niet tot een ander oordeel, mede omdat uit de in de conclusie van de AG weergegeven totstandkomingsgeschiedenis van deze bepalingen kan worden opgemaakt dat deze explicitering slechts een verduidelijking betrof, terwijl voorts niet valt in te zien waarom de reikwijdte van de betrokken bepalingen in dit opzicht zou moeten uiteenlopen. Vindplaats(en): NJ 2011, 224 m. nt. N. Keijzer NJB 2011, 370 NS 2011, 84 Rechtspraak.nl RvdW 2011, 227

Uitspraak 25 januari 2011 Strafkamer nr. 09/00777 Hoge Raad der Nederlanden Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting

202


houdende te Arnhem, van 22 januari 2009, nummer 21/001153-08, in de strafzaak tegen: [Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande. 1. Geding in cassatie Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. B. Kizilocak en mr. J.M. Lintz, beiden advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan. 2. Beoordeling van het eerste middel 2.1. Het middel klaagt over de motivering van de bewezenverklaring. 2.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat: "hij op of omstreeks 28 maart 2007 te Capelle aan den IJssel [slachtoffer] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd: "Als je ruzie met mij wil is goed hoor ik krijg vanaf nu nog vijftienhonderd euro van je. Er gaan binnenkort wel wat mensen langs bij je moeder aan de [a-straat]"." 2.2.2. Met betrekking tot de bewezenverklaring heeft het Hof - met inbegrip van hier niet opgenomen voetnoten - het volgende overwogen: "Aangeefster [slachtoffer] heeft in haar aangifte verklaard dat zij enige tijd in de woning van verdachte heeft verbleven. Na een ruzie tussen aangeefster, haar vriend en de broer van verdachte verliet aangeefster dit huis en dook zij onder wegens bedreigingen door de broer van verdachte. Voorts heeft aangeefster verklaard dat zij op 28 maart 2007 te Capelle aan de IJssel het volgende sms-bericht kreeg: "Als je ruzie met mij wil is goed hoor ik krijg vanaf nu nog vijftienhonderd euro van je. Er gaan binnenkort wel wat mensen bij je moeder langs aan de [a-straat]." Aangeefster zag dat het sms-bericht afkomstig was van de telefoon van verdachte. Zij schrok erg van het sms-bericht en voelde zich hierdoor bedreigd. De ouders van aangeefster wonen aan [a-straat]. Aangeefster was bang dat er uitvoering aan het dreigement werd gegeven en dat haar ouders iets zou overkomen. Aangeefster heeft voorts verklaard dat verdachte en zijn broer een slechte reputatie hebben en nergens voor terugdeinzen. Verdachte heeft bevestigd dat hij het in de tenlastelegging genoemde sms-bericht heeft verzonden. Hij heeft verklaard dat hij dat niet had moeten doen. Aangeefster verbrak de telefonische verbinding met hem. Hij was daar boos over en verzond daarom het smsbericht." 2.2.3. Het Hof heeft in dit verband voorts nog overwogen: "De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep primair betoogd - zakelijk weergegeven - dat de tekst dubbelzinnig is op te vatten en op zichzelf geen bedreiging inhoudt. Dat zal moet leiden tot vrijspraak, aldus de raadsman. Het hof verwerpt dit verweer. Het door verdachte gestuurde sms-bericht is van dien aard en onder zodanige omstandigheden geschied dat bij [slachtoffer] de redelijke vrees kon ontstaan dat haar moeder zwaar zou worden mishandeld. Het hof betrekt in zijn overweging de in aangeefsters verklaring genoemde - en ter terechtzitting door de verdediging niet betwiste - omstandigheden dat v贸贸r het onderhavige feit aangeefster na een ruzie tussen haar, haar vriend en de broer van verdachte aangifte heeft gedaan ter zake van

203


bedreiging door verdachtes broer. Door deze omstandigheden wist verdachte dat er door het sturen van zijn sms-bericht vrees zou ontstaan bij aangeefster en is de stelling van de verdediging dat het sms-bericht ook kon inhouden dat derden namens verdachte de vordering van hem op [slachtoffer] zonder geweld bij haar moeder zouden komen innen, niet aannemelijk." 2.3.1. Het middel klaagt onder meer dat het oordeel van het Hof dat de in de bewezenverklaring opgenomen uitlating als bedreiging met zware mishandeling kan worden aangemerkt en dat het opzet van de verdachte op deze bedreiging was gericht, onbegrijpelijk is. 2.3.2. Het Hof heeft zijn oordeel dat de in de bewezenverklaring weergegeven (via een sms-bericht verstuurde) uitlating als bedreiging met zware mishandeling kan worden aangemerkt, mede gebaseerd op de omstandigheid dat [slachtoffer] heeft verklaard dat zij, voordat het bewezenverklaarde plaatsvond, aangifte heeft gedaan van bedreiging door de broer van de verdachte, welke aangifte niet door de verdediging is betwist, op grond waarvan het Hof heeft geconcludeerd dat de verdachte wist dat door het versturen van het sms-bericht vrees zou ontstaan bij [slachtoffer]. 2.3.3. Nu uit de enkele omstandigheid dat door de verdediging niet is betwist dat [slachtoffer] aangifte heeft gedaan van bedreiging door de broer van de verdachte, niet kan volgen dat de verdachte reeds ten tijde van het versturen van het sms-bericht op de hoogte was van de bedoelde aangifte en de door zijn broer geuite bedreiging, en deze wetenschap evenmin kan worden afgeleid uit 's Hofs bewijsvoering, is de bewezenverklaring ontoereikend gemotiveerd. 2.4. Het middel is in zoverre terecht voorgesteld. 3. Beoordeling van het tweede middel 3.1. Hoewel het bestreden arrest op grond van hetgeen hiervoor onder 2 is overwogen niet in stand kan blijven, ziet de Hoge Raad aanleiding ook het tweede middel te bespreken. Dat middel klaagt dat het Hof door te oordelen dat sprake was van "bedreiging met zware mishandeling" van [slachtoffer] terwijl het misdrijf waarmee volgens de bewezenverklaring werd gedreigd zich richtte tegen de moeder van [slachtoffer], een onjuiste uitleg heeft gegeven aan art. 285 Sr. 3.2. Het middel stelt de vraag aan de orde of voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig in art. 285 Sr genoemd misdrijf is vereist dat dat misdrijf is gericht tegen de bedreigde persoon zelf. 3.3. Die - in de wetsgeschiedenis niet expliciet behandelde - vraag moet ontkennend worden beantwoord. Daarbij is van belang dat art. 285 Sr is geplaatst in Titel XVIII van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht waarin strafbaar zijn gesteld 'Misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid'. Dit door art. 285 Sr beschermde rechtsgoed kan ook op het spel staan ingeval het misdrijf waarmee wordt gedreigd, is gericht tegen een ander dan degene jegens wie de bedreiging is geuit. Een dergelijke bedreiging kan immers een inbreuk maken op de persoonlijke vrijheid van degene jegens wie de bedreiging is geuit die vergelijkbaar is met een bedreiging die op hem zelf betrekking zou hebben gehad. De omstandigheid dat de in dezelfde Titel opgenomen art. 284 en 284a Sr uitdrukkelijk 贸贸k spreken over bedreiging met een tegen een derde gericht misdrijf, noopt niet tot een ander oordeel, mede omdat uit de door de Advocaat-Generaal in zijn conclusie weergegeven totstandkomingsgeschiedenis van deze bepalingen kan worden opgemaakt dat deze explicitering slechts een verduidelijking betrof, terwijl voorts niet valt in te zien waarom de reikwijdte van de betrokken bepalingen in dit opzicht zou moeten uiteenlopen.

204


4. Slotsom Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het eerste middel voor het overige geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist. 5. Beslissing De Hoge Raad: vernietigt de bestreden uitspraak; verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan. Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, J. de Hullu, W.M.E. Thomassen en H.A.G. Splintervan Kan, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 25 januari 2011.

205


LJN: BO4022, Hoge Raad , 09/01577 Print uitspraak Datum uitspraak: 25-01-2011 Datum publicatie: 25-01-2011 Rechtsgebied: Straf Soort procedure: Cassatie Inhoudsindicatie: 1. Bewijsklacht bedreiging met zware mishandeling. 2. Art. 27.1 Sr. Ad 1. HR herhaalt eisen t.a.v. bedreiging met zware mishandeling uit HR LJN AT3659. Het Hof heeft kunnen oordelen dat de door de verdachte telefonisch gedane uitlatingen in hun context bezien bedreiging met zware mishandeling opleveren. Ad 2. Het Hof heeft art. 27.1 Sr niet in acht genomen nu het heeft verzuimd dat de tijd doorgebracht in verzekering en voorlopige hechtenis in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf. HR doet wat het Hof had behoren te doen. Vindplaats(en): NJ 2011, 226 m. nt. N. Keijzer NJB 2011, 366 NS 2011, 85 Rechtspraak.nl RvdW 2011, 228

Uitspraak 25 januari 2011 Strafkamer nr. 09/01577 Hoge Raad der Nederlanden Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 24 februari 2009, nummer 23/004822-06, in de strafzaak tegen: [Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960, wonende te [woonplaats]. 1. Geding in cassatie Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Advocaat-Generaal Silvis heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan. 2. Beoordeling van het eerste middel Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. 3. Beoordeling van het tweede middel 3.1. Het middel klaagt dat de bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed, nu uit 's Hofs bewijsvoering niet zonder meer kan volgen dat de verdachte W. Bos heeft

206


bedreigd met zware mishandeling. 3.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat: "hij op 2 oktober 2006 in Nederland W. Bos (fractievoorzitter van de PvdA) heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft de verdachte opzettelijk dreigend telefonisch tegen [betrokkene 1], werkzaam op de redactie van het televisieprogramma "De wereld draait door", gezegd dat wanneer Bos hem, verdachte, niet zou bellen hij, verdachte, die Bos wat zou aandoen en dat hij, verdachte, familie van Osama was, althans woorden van gelijke aard of strekking." 3.2.2. Met betrekking tot de bewezenverklaring heeft het Hof - met inbegrip van hier niet opgenomen voetnoten - het volgende overwogen: "Vaststaande feiten Op 2 oktober 2006 vond een televisie-uitzending plaats van het Vara-programma "De wereld draait door", dat werd uitgezonden vanaf de locatie "Studio Plantage" in Amsterdam. Die avond waren Wouter Bos (destijds kandidaat fractievoorzitter in de Tweede kamer voor de Partij van de Arbeid en hierna te noemen: Bos) en P. Radhakishun gespreksdeelnemers in het programma. Op een vraag van C. de Breij, gespreksleidster, antwoordde Bos dat hij Radhakishun "genetisch" niet geschikt vond als minister. Vervolgens kwam op de redactie van het programma - op de locatie van waaruit het programma live werd uitgezonden - een telefoongesprek binnen van de verdachte. Het telefoongesprek werd beantwoord door de medewerkster van het programma [betrokkene 1] (hierna te noemen: [betrokkene 1]). Naar aanleiding van het telefoongesprek heeft [betrokkene 1] op 4 oktober 2006 aangifte ter zake van bedreiging gedaan. [Betrokkene 1] heeft in haar aangifte als volgt verklaard: "Op 2 oktober 2006 te 20.00 uur, werd in het gebouw Plantage Studio, Plantage Kerklaan 36 te Amsterdam de bedreiging gepleegd. Ik ben werkzaam op de redactie van het televisieprogramma "De wereld draait door". Op 2 oktober 2006 in de avond zaten de politicus Wouter Bos van de Partij van de Arbeid en Prem Radhakishun in de uitzending. Omstreeks 20.00 uur ging op de redactie de telefoon. Nadat ik de telefoon opnam, sprak een man die zich meldde met de naam: [verdachte]. In eerste instantie sprak hij rustig maar daarna werd hij woedend. Hij eiste een verklaring van Wouter Bos voor de uitspraak van Bos dat het genetisch niet was bepaald dat Radhakishun minister kon worden. Hij zei dat Bos hem moest bellen. In het gesprek gaf hij zijn telefoonnummer op. De man sprak vervolgens bedreigend. Hij zei namelijk dat hij, wanneer Wouter Bos hem niet terug zou bellen, hem wat zou aandoen. Daarna uitte de man zich ook dreigend naar mij. Er moest worden teruggebeld anders zou hij mij ook wat aandoen. Ik moest het regelen anders wist hij mij wel te vinden. Hij zei verder dat hij familie was van Osama Bin Laden. Ik gaf het door aan de productieleidster. Zij heeft het toen doorgegeven aan de politiemensen die Wouter Bos begeleidden". Vervolgens is op 3 oktober 2006 door de daartoe schriftelijke gemachtigde [betrokkene 2], beveiligingsambtenaar van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, namens Bos aangifte gedaan ter zake van bedreiging. [Betrokkene 1] heeft op 5 augustus 2008 tegenover de raadsheer-commissaris het volgende verklaard: "De opbeller (het hof begrijpt: de verdachte) zei mij dat hij het niet eens was met een uitlating van Wouter Bos. Deze persoon zei dat Wouter Bos in de uitzending zijn excuses moest maken en dat hij anders wel even naar de studio zou komen. Aanvankelijk was de opbeller rustig, maar in de loop van het telefoongesprek werd hij erg boos. Hij zei dat hij Wouter Bos en mij wel zou weten te vinden. Hij wist waar de studio was, begreep ik. Ik heb tegenover de recherche zeker de waarheid gesproken". De verdachte heeft in zijn verhoor door de politie toegegeven dat hij tijdens het telefoongesprek tegen [betrokkene 1] heeft gezegd dat hij de broer van Osama was. Hij ontkent dat hij woorden heeft geuit van dreigende aard. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte verklaard dat hij ge誰rriteerd was over de uitspraak van Bos in het programma "De wereld draait door" en dat hij daarom heeft opgebeld."

207


3.2.3. Het Hof heeft in dit verband voorts nog overwogen: "Gelet op de verklaringen van [betrokkene 1] tegenover de politie en de raadsheercommissaris, de verklaring van Ganpat en de aangifte namens Bos, is komen vast te staan : - dat de verdachte uit irritatie over de opmerking van Bos over de broer van de verdachte dat hij hem (die broer) genetisch niet geschikt vond om premier te worden, of een opmerking van die strekking, tijdens de uitzending heeft opgebeld naar de redactie van "De wereld draait door"; - dat de verdachte tijdens dat gesprek zeer boos is geworden en heeft ge毛ist dat Bos hem zou terugbellen en dat, als hij, Bos, dat niet zou doen hij hem (Bos) en ook [betrokkene 1] wat zou aandoen; - dat de verdachte in de loop van het telefoongesprek ook heeft gezegd dat hij een broer van Osama was. In hun context leveren die gebeurtenis en woorden een bedreiging op met zware mishandeling. Genoemde bewoordingen zijn op zichzelf al bedreigend van aard maar die dreiging krijgt meer gewicht als het, zoals hier, gaat om een politicus die in het centrum van de belangstelling staat en die dikwijls in de openbaarheid optreedt en derhalve gemakkelijk te traceren is. Het hof verwerpt het verweer van de raadsman dat het bewijs niet geleverd kan worden nu de getuigenverklaringen zich enkel baseren op de verklaring van [betrokkene 1] en dat die verklaringen niet consistent zijn. Hetgeen het hof bewezen acht wordt ontleend aan verschillende bronnen, waaronder de verklaring van de verdachte zelf. Dat een deel van de bedreigende woorden alleen door [betrokkene 1] zijn gehoord en anderen die dus alleen aan haar mededeling kunnen hebben ontleend, maakt haar verklaring niet minder geloofwaardig. De gebruikte bewoordingen, zoals en voorzover bewezen, zijn kort na de uitzending in haar eigen aangifte en in de aangifte namens Bos opgenomen. [Betrokkene 1] heeft de inhoud van haar aangifte tegenover de raadsheer-commissaris (onder ede) uitdrukkelijk bevestigd." 3.3. Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met zware mishandeling is in een geval als het onderhavige vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen (vgl. HR 7 juni 2005, LJN AT3659, NJ 2005/448). 3.4. Het Hof heeft geoordeeld dat de in de bewezenverklaring omschreven uitlatingen van de verdachte, in hun context bezien, een bedreiging met zware mishandeling van W. Bos opleveren. Dit oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is, mede gelet op 's Hofs bewijsvoering, niet onbegrijpelijk. De bewezenverklaring is naar de eis der wet met redenen omkleed. 3.5. Het middel faalt. 4. Beoordeling van het derde middel 4.1. Het middel klaagt dat het Hof heeft verzuimd te bevelen dat de tijd die de verdachte v贸贸r de tenuitvoerlegging van de uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf. 4.2. De stukken van het geding houden in dat de verdachte op 2 oktober 2006 in verzekering is gesteld en dat hij op 5 oktober 2006 door de Rechter-Commissaris in bewaring is gesteld, welke bewaring op dezelfde dag is geschorst. Het Hof heeft evenwel nagelaten art. 27, eerste lid, Sr in acht te nemen wat deze inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis betreft. Het middel is dus gegrond. De Hoge Raad zal, met vernietiging van de bestreden uitspraak in zoverre, doen wat het Hof had behoren te doen.

208


5. Slotsom Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist. 6. Beslissing De Hoge Raad: vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend voor zover daarbij is verzuimd ter zake van de ondergane inverzekeringstelling art. 27, eerste lid, Sr toe te passen; beveelt dat de tijd die door de verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf van dertig uren in mindering zal worden gebracht, in dier voege dat voor iedere dag twee uren zullen worden afgetrokken van het totaal aantal uren; verwerpt het beroep voor het overige. Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, J. de Hullu, W.M.E. Thomassen en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 25 januari 2011.

209


LJN: BP2215, Hoge Raad , 09/02190 Print uitspraak Datum uitspraak: 15-03-2011 Datum publicatie: 15-03-2011 Rechtsgebied: Straf Soort procedure: Cassatie Inhoudsindicatie: Bedreiging met zware mishandeling. De HR stelt voorop dat voor een veroordeling t.z.v. bedreiging met zware mishandeling is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat hij zwaar lichamelijk letstel zou kunnen oplopen (HR LJN AT3659). ’s Hofs oordeel dat de bewezenverklaarde uitlatingen van de verdachte bedreiging met zware mishandeling opleveren is niet zonder meer begrijpelijk. Vindplaats(en): NJ 2011, 227 m. nt. N. Keijzer NJB 2011, 748 Rechtspraak.nl RvdW 2011, 401

Uitspraak 15 maart 2011 Strafkamer Nr. 09/02190 Hoge Raad der Nederlanden Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 28 april 2009, nummer 23/005553-07, in de strafzaak tegen: [Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976, wonende te [woonplaats]. 1. Geding in cassatie Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Advocaat-Generaal JĂśrg heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest voor zover betrekking hebbend op het onder 1 bewezenverklaarde feit en de strafoplegging, en tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, met verwerping van het beroep voor het overige. 2. Beoordeling van het tweede middel 2.1. Het middel klaagt dat de bewezenverklaring van feit 1 niet naar de eis der wet met redenen is omkleed. 2.2.1. Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat: "hij op 18 november 2005 te Middenbeemster, gemeente Beemster, [slachtoffer] en zijn gezin heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk [getuige 1], zijnde een collega van [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd : "[Slachtoffer] stopt in maart en is dan vogelvrij. Ik zal hem weten te vinden en hij persoonlijk betaalt die 80.000 euro. Dat incassobureau mag dan de helft houden en ik zal

210


[slachtoffer] blijven volgen, desnoods zijn hele leven lang. [Slachtoffer] heeft ook een vrouw en kinderen, die weet ik ook wel te vinden, ik heb niets te verliezen," althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking." 2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen: a. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer]: "Vandaag, 18 november 2005 vond in het gemeentehuis te Middenbeemster een telefoongesprek plaats tussen de gemeentesecretaris [getuige 1] en eerst [betrokkene 1] en later [verdachte]. Bij dit gesprek in het gemeentehuis waren tevens aanwezig [getuige 2] en [getuige 3]. De luidspreker stond gedurende het hele gesprek aan. Ik hoorde dat [verdachte] zei: "[Slachtoffer] heeft mij een kunstje geflikt. Hij stopt in maart en dan is hij vogelvrij. Ik zal hem weten te vinden en hij persoonlijk betaalt die € 80.000,--. Dat incassobureau mag dan de helft houden". Ik hoorde dat [verdachte] ook iets zei over mijn vrouw en kinderen. Ik voelde mij ernstig bedreigd." b. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 1]: "Ik ben gemeentesecretaris binnen de gemeente Beemster. Op 18 november 2005 zat ik samen met [slachtoffer], [getuige 2] en [getuige 3] in een overleg op het moment dat een telefoontje van [betrokkene 1] binnenkwam. Wij zijn met zijn vieren naar mijn werkkamer gegaan, omdat op deze kamer de telefoon op de luidspreker kan. Nadat ik met [betrokkene 1] had gesproken, kreeg ik vervolgens een man aan de telefoon die zich voorstelde als [verdachte]. Ik herkende [verdachte] aan zijn stem als [verdachte]. Ik hoorde [verdachte] zeggen dat hij [slachtoffer] zou blijven volgen, desnoods zijn leven lang. Ik hoorde [verdachte] voorts zeggen: "[Slachtoffer] heeft ook nog een vrouw en kinderen en die weet ik ook wel te vinden, ik heb niets te verliezen"." c. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 3]: "Op 18 november 2005 was ik getuige van een telefoongesprek tussen [getuige 1] en [verdachte]. Naast [getuige 1] waren [slachtoffer] en [getuige 2] getuige van dit gesprek. Het ging weer over die € 80.000,--. [Verdachte] vertelde dat de gemeente het geld niet hoefde te betalen, maar [slachtoffer]. Verder hoorde ik [verdachte] zeggen dat hij hem wist te vinden, al ging hij naar Frankrijk. Met hem bedoelde hij kennelijk [slachtoffer], die een woning in Frankrijk heeft. Verder hoorde ik [verdachte] vertellen dat [slachtoffer] kwetsbaar was met vrouw en kinderen en dat hij maar alleen was en dus niets te verliezen had. Hij vertelde dat hij [slachtoffer] moest hebben en niemand anders van de gemeente. Ik vond het gesprek met [verdachte] zeer bedreigend. Ik denk dat [verdachte] wel driemaal gezegd heeft dat [slachtoffer] vogelvrij is, zodra hij geen wethouder meer is." d. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte: "Op 18 november 2005 heb ik inderdaad een telefoongesprek gehad met [getuige 1], de gemeentesecretaris van de gemeente Beemster. Ik weet dat het om € 80.000,-- ging. Ik heb gezegd dat wij het schadebedrag bij niet betalen uit handen geven aan een incassobureau. Ik bedoelde hiermee dat het incassobureau een gedeelte van 50% zou krijgen." 2.3. Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met zware mishandeling is in een geval als het onderhavige vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen (vgl. HR 7 juni 2005, LJN AT3659, NJ 2005/448). 2.4. Zonder nadere motivering, die ontbreekt, is het oordeel van het Hof dat de bewezenverklaarde uitlatingen van de verdachte bedreiging met zware mishandeling van [slachtoffer] en zijn gezin opleveren, niet zonder meer begrijpelijk. De uitspraak is dus

211


niet naar de eis der wet met redenen omkleed. 2.5. Het middel is gegrond. 3. Beoordeling van het vierde en het vijfde middel De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. 4. Slotsom Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat het eerste en het derde middel geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist. 5. Beslissing De Hoge Raad: vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging; wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan; verwerpt het beroep voor het overige. Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 15 maart 2011.

212


LJN: BQ3717, Hoge Raad , 10/00392 Print uitspraak Datum uitspraak: 14-06-2011 Datum publicatie: 15-06-2011 Rechtsgebied: Straf Soort procedure: Cassatie Inhoudsindicatie: Slagende bewijsklacht bedreiging met zware mishandeling. HR herhaalt LJN AT3659 m.b.t. de vereisten voor een veroordeling t.z.v. bedreiging met zware mishandeling. Vindplaats(en): NJ 2011, 285 NJB 2011, 1353 Rechtspraak.nl RvdW 2011, 811

Uitspraak 14 juni 2011 Strafkamer nr. 10/00392 Hoge Raad der Nederlanden Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 13 januari 2010, nummer 22/003553-09, in de strafzaak tegen: [Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970, wonende te [woonplaats]. 1. Geding in cassatie Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.P. Visser, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof te 's-Gravenhage teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan. 2. Beoordeling van het middel 2.1. Het middel behelst de klacht dat de bewezenverklaarde bedreiging met zware mishandeling niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan volgen. 2.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat: "hij op 20 februari 2009 te 's-Gravenhage [betrokkene 1] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend zich dicht naar [betrokkene 1] begeven en zijn arm opgeheven en zijn hand tot vuist gebald en een stompende beweging gemaakt met die vuist en daarbij deze dreigend de woorden toegevoegd: "Los laten"." 2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen: a. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende: "Op 20 februari 2009 was ik in 's-Gravenhage in een Albert Heijn. Ik heb gezegd dat ze [betrokkene 2] los moesten laten en ik heb geprobeerd hen te overtuigen dat ze haar

213


normaal moesten behandelen. Daarbij maakte ik vanuit mijn middel een beweging met mijn armen." b. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]: "Op 20 februari 2009 was ik aan het werk in de Albert Heijn, gevestigd aan de [a-straat 1] in 's-Gravenhage. Op een gegeven moment kwam een vrouw die goederen in haar tas had gestopt voorbij de kassa's en liep richting buiten. Ik had gezien dat zij de goederen die in haar tas zaten niet had afgerekend. Ik ben voor de vrouw gaan staan en heb haar om haar middel gepakt zodat ze niet weg kon lopen. Een man die ik eerder voor de winkel heen en weer had zien lopen kwam naar mij toe lopen. De man kwam heel dicht bij mij staan. De afstand betrof minder dan een halve meter. Ik zag dat de man zijn rechterhand ophief, zijn hand tot een vuist balde en riep: "Los laten". Hierbij maakte hij de beweging alsof hij mij wilde stompen. Ik heb de vrouw vervolgens los gelaten. Ik denk dat als ik de vrouw niet los had gelaten hij mij had gestompt. Dat is ook de reden dat ik de vrouw los liet." c. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 3]: "Ik ben assistent-bedrijfsleider van de Albert Heijn aan de [a-straat 1] te 's-Gravenhage. Op 20 februari 2009 was ik getuige van een diefstal en een bedreiging in de winkel. Ik zag dat een vrouw goederen in haar tas stopte. Ik heb de vrouw samen met mijn collega [betrokkene 1] tegengehouden. De man, die ik eerder in de winkel had gezien, kwam op ons aflopen. Mijn collega had de vrouw toen vast. Ik zag dat de man op mijn collega en de vrouw afliep. Ik weet zeker dat de man zijn rechterarm ophief en ik zag dat hij zijn hand tot een vuist had gebald. De man stond toen echt pal voor mijn collega. De man dreigde met zijn houding om mijn collega mogelijk te gaan slaan. Ik weet ook dat de man iets gezegd heeft tegen mijn collega. Het ging erover dat mijn collega de vrouw los moest laten." 2.2.3. Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts nog het volgende overwogen: "Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat wel degelijk bedreiging met zware mishandeling heeft plaatsgevonden. Uit de verklaringen van [betrokkene 3] en [betrokkene 1] volgt dat de verdachte zijn arm heeft opgeheven en [betrokkene 1] met een gebalde vuist heeft bedreigd. [Betrokkene 1] heeft de medeverdachte daarop, uit angst voor deze bedreiging, losgelaten. Het hof acht de bedreiging van dien aard en onder zodanige omstandigheden verricht dat bij [betrokkene 1] redelijke vrees kon ontstaan dat er zware mishandeling zou volgen, mede gelet op de agressieve houding die de verdachte aannam. De verdachte heeft in elk geval de aanmerkelijke kans daarop aanvaard. Wanneer de verdachte zijn bedreiging daadwerkelijk in handelen zou hebben omgezet door na het opheffen van zijn arm met zijn vuist te slaan of stompen, is het zeer wel mogelijk dat dit tot zwaar lichamelijk letsel zou hebben geleid. Immers, het slaan of stompen in de richting van het gezicht of hoofd, een zeer kwetsbare plek, kan verstrekkende verwondingen teweegbrengen." 2.3. Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met zware mishandeling is in een geval als het onderhavige vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen (vgl. HR 7 juni 2005, LJN AT3659, NJ 2005/448). 2.4. Mede gelet op hetgeen de gebezigde bewijsmiddelen inhouden, is het oordeel van het Hof dat de in de bewezenverklaring vermelde gedragingen en uitlating van de verdachte bedreiging met zware mishandeling van [betrokkene 1] opleveren, niet begrijpelijk.

214


2.5. Het middel is terecht voorgesteld. 3. Slotsom Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist. 4. Beslissing De Hoge Raad: vernietigt de bestreden uitspraak; wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan. Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken op 14 juni 2011.

215


LJN: BR0444, Hoge Raad , 10/00307 Print uitspraak Datum uitspraak: 20-09-2011 Datum publicatie: 20-09-2011 Rechtsgebied: Straf Soort procedure: Cassatie Inhoudsindicatie: Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, art. 285 Sr. HR herhaalt de relevante overwegingen uit HR LJN BG6562 en HR LJN AT3659. ’s Hofs oordeel is onjuist noch onbegrijpelijk. Vindplaats(en): NJB 2011, 1783 Rechtspraak.nl RvdW 2011, 1169

Uitspraak 20 september 2011 Strafkamer nr. 10/00307 Hoge Raad der Nederlanden Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 24 december 2009, nummer 20/002327-08, in de strafzaak tegen: [Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1946, wonende te [woonplaats]. 1. Geding in cassatie Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.C. Oudijk, advocaat te Venlo, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Bij de Hoge Raad is een geschrift van de verdachte ingekomen. Omdat volgens art. 437, tweede lid, Sv uitsluitend een raadsman namens de verdachte middelen van cassatie kan indienen, kan de Hoge Raad dit geschrift niet beschouwen als een schriftuur houdende middelen van cassatie. De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. 2. Beoordeling van het eerste middel 2.1. Het middel klaagt over de motivering van de bewezenverklaring van feit 1. 2.2.1. Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat: "hij in de maand december 2007 in de gemeente Roermond [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een brief doen toekomen aan [slachtoffer 3], zijnde [slachtoffer 3] de vader van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] waarin onder meer vermeld stond: "Gelukkig is hij, die jouw kindertjes zal grijpen.........en tegen een steenrots verplettert"." 2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt onder meer op de verklaring van de getuige [slachtoffer 3] ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende: "Naar aanleiding van de kaart van [verdachte] waarin hij spreekt over het verpletteren van mijn kinderen tegen een rots, heb ik aan mijn kinderen [slachtoffer 1] en [slachtoffer

216


2] moeten laten weten dat er sprake was van behoorlijk gevaar en dreiging. Het was zodanig gevaarlijk dat zij niet meer alleen over straat mochten. Ik heb mijn kinderen de strekking van de kaart verteld. Dat heeft een enorme impact op hun leven gehad. Zij konden nergens meer naar toe. Zij konden niet meer zelf naar school gaan. Op kinderen die in groep 7 en 8 heeft zoiets een enorme impact. Kort vóór de zitting in eerste aanleg is de tekst van het dreigement met Kerstmis 2007 integraal in een Limburgse krant gepubliceerd op de voorpagina. In dat artikel is ook mijn naam vermeld en in de spelling daarvan heeft men een fout gemaakt die [verdachte] ook vaak in zijn kaarten en brieven maakte. De verjaarskaart was daarvóór. U vraagt mij naar de impact van die kaart op mijn kinderen. De impact daarvan is geweest dat één van mijn kinderen tegen mij heeft gezegd: "Papa ik wil niet mijn hele leven achterom hoeven kijken". Een ander kind van mij heeft een jaar lang eigen veiligheidsmaatregelen op haar kamer getroffen. Er was sprake van grote angstgevoelens bij mij mijn echtgenote en kinderen. Ik heb een fotokopie gekregen van de brief die [verdachte] op l9 januari 2008 aan [betrokkene 1] heeft gestuurd. Ik heb vervolgens voor de tweede aangifte tegen [verdachte] gedaan. Bij de aangifte heb ik een kopie van die brief overgelegd. Ik ken de inhoud van de brief aan [betrokkene 1], waarin naar ik meen over brandstichting wordt gesproken. Toen ik de brief onder ogen kreeg, begreep ik dat de inhoud betrekking had op mij en mijn gezinsleden. Ik heb de inhoud van die brief aan mijn gezinsleden bekend gemaakt. Wij ondervinden nog dagelijks de impact van die brief. Naar aanleiding daarvan hebben wij beveiligingsmaatregelen getroffen. Wij ondervinden nog dagelijks de gevolgen van de veiligheidsmaatregelen die we hebben moeten nemen. U vraagt mij welke van de kaarten en brieven die aan [betrokkene 1] en [betrokkene 2] zijn gestuurd, mij ter kennis zijn gekomen. Ik heb kennis genomen van de brieven die aan mij zijn gericht. Ik herinner mij de verjaardagskaart van [verdachte] uit de zomer van 2006, waarbij op de envelop mijn voornaam was geschreven en waarin wordt gesproken over een opvoedkundige tik. De zaak is begonnen met de voorgeleiding van [verdachte] voor mij als rechtercommissaris in 2005 in verband met een vordering inbewaringstelling vanwege drie verdenkingen van stalking. Vervolgens heb ik de vordering toegewezen en is hij in bewaring gesteld. Vanaf dat moment heeft hij ons bestookt met kaarten en brieven. Het is duidelijk dat [verdachte] ons dood wenst. De zinsnede over het verpletteren van mijn kinderen tegen een steenrots, kan ik niet anders duiden dan een directe dreiging tegen mij, mijn kinderen en mijn vrouw. [Verdachte] liet steeds merken dat hij heel dicht bij ons kon komen. Hij heeft ons op een gegeven moment een kaart gestuurd, waarin hij beschrijft dat onze dochter boos was geweest en dat klopte ook. Hij heeft mij nooit laten weten dat hij druk op mij wilde uitoefenen in verband met de eerdere strafzaak, waarin zijn bewaring had gelast. Hij heeft mij slechts laten weten dat hij onschuldig is veroordeeld en dat hij mij dat verwijt. [Voornamen slachtoffer 1 en 2] zijn de voornamen van mijn kinderen. Ik werd op de hoogte gehouden van alle schriftelijke uitingen die hij via anderen aan mij deed. Ik ken de inhoud van de brief van [verdachte] aan [betrokkene 2] d.d. 8 november 2007, opgenomen op pagina 40 van het proces-verbaal van politie met nr. PL2331/07-008199, waarin [verdachte] aankondigt iets te zullen gaan doen met kerst. Wij zijn door [betrokkene 2] op de hoogte gebracht van de inhoud van die brief en door hem gewaarschuwd. Ik ken de inhoud van de brief d.d. 25 december 2007, die [verdachte] aan [betrokkene 2] heeft geschreven en waarin staat geschreven dat hij mij een lesje wil leren in hoofden bijzaken en waarin een psalmtekst is opgenomen. [Betrokkene 1] heeft mij die brief ter kennis gebracht. [Verdachte] heeft heel veel brieven met verwijzingen naar mij aan [betrokkene 2] gestuurd. Ik werd door [betrokkene 2] daarvan telkens op de hoogte gesteld. Met enige regelmaat werd ik benaderd door [betrokkene 2] met de mededeling dat er weer een

217


brief van [verdachte] was ingekomen. Ik werd telkens geïnformeerd als er weer een brief was ingekomen, en ook als er anderszins aanwijzingen waren die duidden op gevaar van de zijde van [verdachte]. Ik heb van alle brieven van [verdachte] aan de hoofdofficier van justitie [betrokkene 1] kopieën gehad. Ik ken de inhoud van de brief aan [betrokkene 1] d.d. 9 januari 2008, opgenomen op pagina 17 van het proces-verbaal van politie met nr. PL2331/08-000868, waarin [verdachte] oppert dat hij nog eens een kaart naar mij gaat sturen waarin onder meer staat: "Tot mijn laatste adem toe". Al deze opmerkingen die telkens weer in de kaarten en brieven terugkomen, in combinatie met allerlei signalen dat hij dicht bij ons kon en kan komen, heb ik als zeer bedreigend ervaren. Ik herinner mij de brief aan [betrokkene 1] d.d. 19 januari 2008 die op pagina 36 van het proces-verbaal van politie met nr. PL2331/08-00868 is opgenomen, waarin wordt gesproken over ongure types met tatoeages waarin [verdachte] spreekt over de kinderen van "[slachtoffer 3]". Ik ben ook op de hoogte gesteld van de passage in de brief inhoudende dat ons leven gevaar liep zolang [verdachte] in het Huis van Bewaring zat. U vraagt mij of de uitspraak van de rechtbank Roermond van 4 april 2006 de eerdere strafzaak is waarbij [verdachte] is veroordeeld voor bedreiging van mij en in welke zaak thans de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf wordt gevorderd. Dat moet inderdaad die zaak zijn waarin ik ben bedreigd door [verdachte] middels een brief waarin wordt verwezen naar het uitblazen van mijn laatste adem. U houdt mij de tenlastelegging voor zoals die luidde in laatstbedoelde strafzaak en dat daar onder andere is verwoord: "U bent vervloekt" en "ik ga door tot mijn laatste druppel bloed". Het klopt dat ik toen aangifte heb gedaan van de bedreiging zoals die is verwoord in de betreffende tenlastelegging." 2.2.3. Het Hof heeft onder het kopje "Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs" voorts nog het volgende overwogen: "De raadsman heeft namens de verdachte met betrekking tot het (...) onder 1. ten laste gelegde ten verweer betoogd dat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. Daartoe is aangevoerd - zakelijk weergegeven - dat: 1. niet vast is komen te staan dat de ten laste gelegde bewoordingen ter kennis zijn gekomen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]; 2. de door verdachte gebezigde, in de tenlastelegging vermelde, bewoordingen geen bedreiging inhouden, maar slechts het iemand kwaad toewensen. Het hof overweegt dienaangaande als volgt: (ad 1) Ter terechtzitting in hoger beroep is de in de tenlastelegging genoemde [slachtoffer 3], zijnde de vader van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] voornoemd, als getuige gehoord. Hij heeft daarbij verklaard dat hij, na ontvangst van de aan hem door verdachte gerichte brief waarin de gewraakte bewoordingen waren opgenomen, de strekking daarvan, te weten: dat het ging om een levensbedreiging, ter kennis heeft gebracht van zijn kinderen. Dat hij daarbij zijn kinderen niet de exacte bewoordingen heeft overgebracht acht het hof te dezen niet doorslaggevend. Het verweer mist in zoverre derhalve feitelijke grondslag. (ad 2) De bewezen verklaarde uitlating "Gelukkig is hij, die jouw kindertjes zal grijpen...en tegen een steenrots verplettert" is in het algemeen geëigend om bij bedreigden redelijkerwijs de vrees op te wekken dat zij het leven zullen verliezen. Voorts waren de omstandigheden waaronder die woorden zijn geuit (...) zodanig dat die vrees redelijkerwijs kon bestaan. Blijkens de getuige-verklaring van [slachtoffer 3] ter terechtzitting in hoger beroep is dat ook inderdaad het geval geweest. Bijgevolg wordt het verweer verworpen." 2.3. Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht is vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de

218


bedreiging (vgl. HR 10 februari 2009, LJN BG6562, NJ 2009/109) en voorts dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen (vgl. HR 7 juni 2005, LJN AT3659, NJ 2005/448). 2.4. Voor zover het Hof heeft geoordeeld dat de bedreigde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] daadwerkelijk op de hoogte zijn geraakt van die bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, is dat oordeel, gelet op de hiervoor onder 2.2.2 weergegeven verklaring van [slachtoffer 3] ter terechtzitting in hoger beroep, niet onbegrijpelijk, nu die verklaring inhoudt dat die [slachtoffer 3] na ontvangst van de brief de strekking van de bedreiging, te weten dat het ging om een levensbedreiging, ter kennis heeft gebracht aan zijn kinderen. Voor zover het Hof voorts heeft geoordeeld dat de in de bewezenverklaring vermelde bewoordingen in de brief van de verdachte een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] opleveren, geeft dit oordeel geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is dit evenmin onbegrijpelijk. 2.5. De bewezenverklaring is derhalve naar de eis der wet met redenen omkleed. Mitsdien faalt het middel. 3. Beoordeling van de overige middelen De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. 4. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep. Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 20 september 2011.

219


LJN: BT6391, Hoge Raad , 10/01934 J Print uitspraak Datum uitspraak: 20-12-2011 Datum publicatie: 20-12-2011 Rechtsgebied: Straf Soort procedure: Cassatie Inhoudsindicatie: Bewijsklacht poging tot bedreiging met geweld. Het Hof heeft kunnen oordelen dat de in de bewezenverklaring omschreven uitlatingen van de verdachte waarbij het kennelijk – en terecht – ook de context van het geval mede van betekenis heeft geacht, een poging tot bedreiging van geweld opleveren. Vindplaats(en): NJ 2012, 148 m. nt. N. Keijzer NJB 2012, 200 Rechtspraak.nl RvdW 2012, 59

Uitspraak 20 december 2011 Strafkamer nr. 10/01934 J Hoge Raad der Nederlanden Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 28 april 2010, nummer 21/005143-08, in de strafzaak tegen: [Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Haaglanden, locatie Zoetermeer" te Zoetermeer. 1. De bestreden uitspraak Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Utrecht van 16 maart 2008 - de verdachte vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding onder 1 tenlastegelegde en hem voorts ter zake van "medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is, meermalen gepleegd" en "poging tot het medeplegen van een ander door bedreiging met geweld gericht tegen die ander, wederrechtelijk dwingen iets te doen" veroordeeld tot jeugddetentie van 180 dagen, waarvan 45 dagen voorwaardelijk. Voorts heeft het Hof de teruggave aan de rechthebbende gelast van twee inbeslaggenomen DVD's. Tevens heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 350,88 en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd van (de Hoge Raad leest) € 350,88, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door zeven dagen jeugddetentie. 2. Geding in cassatie Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.G. Vos, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de hoogte van het bedrag van de schadevergoedingsmaatregel, tot bepaling van het bedrag van de schadevergoedingsmaatregel op € 350,88, alsmede tot

220


vernietiging van het bestreden arrest wat betreft het onder 3 bewezenverklaarde feit en de strafoplegging, en in zoverre tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, met verwerping van het beroep voor het overige. 3. Beoordeling van het tweede middel 3.1. Het middel klaagt dat de bewezenverklaring onder 3 onvoldoende met redenen is omkleed, nu uit 's Hofs bewijsvoering niet zonder meer kan volgen dat de verdachte heeft gepoogd [slachtoffer] door bedreiging met geweld te dwingen iets te doen. 3.2.1 Ten laste van de verdachte is onder 3 bewezenverklaard, dat: "hij op 21 maart 2008 te Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] door bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] wederrechtelijk te dwingen iets te doen, als volgt heeft gehandeld: hebbende hij verdachte of zijn mededader [slachtoffer] de woorden toegevoegd: "werk gewoon mee, anders gaan we dingen doen die je niet leuk zal vinden" en/of "luister meneer, luister naar die jongen en ga mee naar het politiebureau", zijnde de uitvoering van dat misdrijf niet voltooid." 3.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen: "7. Het in de wettelijke vorm door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beide brigadier van politie Utrecht, opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL0918/08044948, gesloten en getekend op 11 juni 2008, dossierpagina 370-371, voor zover inhoudende als bevindingen van voornoemde verbalisanten, zakelijk weergegeven: Op 18 maart 2008 was onder andere [verdachte] op heterdaad aangehouden voor een autobrand op de Maasstraat te Utrecht. [Betrokkene 1] en haar vriend [slachtoffer] hadden een getuigenverklaring afgelegd waarin ze [verdachte] hadden aangewezen als een van de verdachten. Op 21 maart 2008 heeft de officier van justitie besloten [verdachte] heen te zenden. Inmiddels hadden wij van de recherche begrepen dat [verdachte] gelijk, nadat hij heengezonden was, met zijn vader langs gegaan is op het adres van [slachtoffer] en [betrokkene 1]. Wij begrepen dat [betrokkene 1] erg onder de indruk was van het bezoek van [verdachte] en zijn vader. ... Hierop is door de recherche besloten een camera te plaatsen, gericht op de woning van [betrokkene 1] en [slachtoffer]. Tevens werd vanuit de surveillancedienst extra toezicht ingezet in de buurt teneinde gevaarzetting te doen afnemen. Op 22 maart 2008 heb ik [verbalisant 1] telefonisch contact opgenomen met [betrokkene 1]. Ik hoorde dat [betrokkene 1] vertelde dat zij de nacht ergens anders had doorgebracht. Haar vriend was wel thuisgebleven. Zij vertelde tevens dat haar vriend vertelde dat hij om 20.00 uur bezoek had gehad van een groep jongens. Het enige wat hij kwijt wilde is dat hij naar de politie wil gaan om zijn verklaring in te trekken. 8. De verklaring van getuige [slachtoffer], afgelegd bij de rechter-commissaris in strafzaken bij de rechtbank te Utrecht d.d. 15 augustus 2008, voor zover inhoudende zakelijk weergegeven ... Die avond zijn er een paar jongens bij me aan de deur geweest. Een stuk of vier jongens, waaronder [verdachte]. Ik ken die jongen omdat hij tegenover me woont. [Verdachte] zei dat ik mijn verklaring die ik had afgelegd moest aanpassen. [verdachte] bleef vrij rustig toen hij dat zei. De anderen waren de boel een beetje aan het opstoken. Op dat moment wist ik nog niet dat die jongen [verdachte] heette, dat weet ik nu. [Verdachte] wilde met me mee gaan naar de politie om mijn verklaring aan te passen. ... U vraagt mij of [verdachte], toen hij bij mij voor de deur stond, heeft gezegd 'werk gewoon mee, anders gaan we dingen doen die u niet leuk zult vinden'. Niet door [verdachte] volgens mij. Het was volgens mij een andere jongen, maar dat weet ik niet

221


zeker. U vraagt mij of [verdachte] heeft gezegd 'Luister meneer, luister naar die jongen en ga mee naar het politiebureau'. Nee, dat was een andere jongen die dat zei. De jongens die bij me voor de deur stonden waren jongens van het plein. Daarmee bedoel ik jongens die daar in de buurt wonen. [Verdachte] heeft er de gehele tijd bijgestaan toen ik bij de deuropening stond. Ze waren met z'n vieren. 9. Het in de wettelijke vorm door verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4], respectievelijk brigadier en agent van politie Utrecht, opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL0915/08-044948, gesloten en getekend op 10 juni 2008, dossierpagina 930-934, voor zover inhoudende als verklaring van medeverdachte [medeverdachte], zakelijk weergegeven: ... Opmerking: Na de aanhouding van [verdachte] zijn twee getuigen op 21 maart 2008 omstreeks 20.00 uur in de Lingestraat behoorlijk bedreigd. Vraag: Weet jij daar iets van? Antwoord: ik heb wel een verhaal gehoord daarover. Dat is de overbuurman van [verdachte]. [Verdachte] heeft mij gevraagd om een baksteen door de ruit te gooien bij die man. Ik was met [betrokkene 2 en 3]. [Verdachte] kwam naar mij toe en zei tegen mij Hownie Hownie (fonetisch) dat is Marokkaans voor "help me". Ik ben meegelopen met die jongens. [Betrokkene 4] kwam ook nog aanlopen. Ik stond ongeveer 2 meter van het huis vandaan. De man wilde eerst niet opendoen en toen vroeg [verdachte] mij dat van die steen. Ik kon horen wat [verdachte] tegen de man van dat huis, die getuige dus, zei. [Verdachte] zei dat die man hem had verraden en aangewezen. [Verdachte] vroeg die man mee te gaan naar het politiebureau om te zeggen dat hij, [verdachte], het niet was geweest." 3.3. Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met geweld is in een geval als het onderhavige vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat jegens hem geweld zou worden uitgeoefend (vgl. HR 7 juni 2005, LJN AT3659, NJ 2005/448). 3.4.1. Blijkens de gebezigde bewijsmiddelen heeft het Hof het volgende vastgesteld. De verdachte is op aanwijzing van twee getuigen, [slachtoffer] en [betrokkene 1], aangehouden wegens zijn betrokkenheid bij een brandstichting. Onmiddellijk na zijn vrijlating is de verdachte samen met zijn vader bij [slachtoffer] en [betrokkene 1] langsgegaan. De politie heeft begrepen dat [slachtoffer] van dit bezoek erg onder de indruk was. Hierop is door de recherche besloten een camera te plaatsen gericht op de woning van [betrokkene 1] en [slachtoffer]. [Betrokkene 1] heeft besloten de nacht elders te gaan doorbrengen. Nog diezelfde avond is de verdachte nogmaals bij [slachtoffer] langsgegaan, dit keer samen met een drietal anderen met de mededeling dat [slachtoffer] hem had verraden en dat [slachtoffer] diens voor de verdachte belastende verklaring moest aanpassen. De verdachte zou daartoe met [slachtoffer] mee willen gaan naar de politie. Verder zijn door een of meer van de anderen opmerkingen gemaakt als: "werk gewoon mee, anders gaan we dingen doen die je niet leuk zal vinden" en "luister meneer, luister naar die jongen en ga mee naar het politiebureau". [Slachtoffer] heeft na dit bezoek tegen zijn vriendin gezegd dat hij zijn verklaring zou gaan intrekken. 3.4.2. Het Hof heeft geoordeeld dat de in de bewezenverklaring omschreven uitlatingen van de verdachte, waarbij het kennelijk - en terecht - ook de context van het geval mede van betekenis heeft geacht, een poging tot bedreiging met geweld van [slachtoffer] opleveren. Gelet op hetgeen hiervoor onder 3.3 is vooropgesteld en de vaststellingen van het Hof, geeft dat oordeel geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is het evenmin onbegrijpelijk, mede in aanmerking genomen de aard van het strafbare feit (brandstichting) dat de verdachte volgens [slachtoffer] had gepleegd. De bewezenverklaring is dan ook naar de eis der wet met redenen omkleed.

222


3.5. Het middel faalt. 4. Beoordeling van het eerste middel 4.1. Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden. 4.2. Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad in deze zaak waarin het strafrecht voor jeugdigen is toegepast, uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde jeugddetentie van 180 dagen, waarvan 45 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. 5. Slotsom Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist. 6. Beslissing De Hoge Raad: vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde jeugddetentie; vermindert deze in die zin dat deze 173 dagen, waarvan 45 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren beloopt; verwerpt het beroep voor het overige. Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, W.M.E. Thomassen, M.A. Loth en Y. Buruma, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 20 december 2011.

223


LJN: BW6177, Hoge Raad , 11/03409 J Print uitspraak Datum uitspraak: 22-05-2012 Datum publicatie: 22-05-2012 Rechtsgebied: Straf Soort procedure: Cassatie Inhoudsindicatie: Bedreiging Wilders. Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht is onder meer vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen (vgl. HR LJN AT3659) en dat het opzet van verdachte daarop was gericht (vgl. HR NJ 1984/479). Het oordeel van het Hof dat de in de bewezenverklaring omschreven uitlatingen een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht opleveren geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd. Vindplaats(en): NJ 2012, 501 m. nt. J.M. Reijntjes NJB 2012, 1375 Rechtspraak.nl RvdW 2012, 792

Uitspraak 22 mei 2012 Strafkamer nr. S 11/03409 J Hoge Raad der Nederlanden Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 1 april 2011, nummer 22/004429-10, in de strafzaak tegen: [Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994, wonende te [woonplaats]. 1. Geding in cassatie Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. S.C. van Paridon, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Advocaat-Generaal Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. 2. Beoordeling van het eerste en het tweede middel 2.1. De middelen keren zich met diverse klachten in de kern tegen de motivering van de bewezenverklaring. Zij lenen zich voor gezamenlijke bespreking. 2.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat: "hij op 16 februari 2010 in Nederland G. Wilders heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend op een (algemeen toegankelijke) profielensite, te weten www.hyves.nl, onder de gebruikersnaam [A] die Wilders via voornoemde site een bericht gestuurd, met de tekst "deze homo mag zo snel snel naar de euromast gaan, erop gaan klimmen en dan zo springen, 6 salto's achteruit

224


maken en landen op z'n linkeroog. Dan ga ik naar z'n mama, pak ik haar hoofd en sla haar omdat ze zo'n kind heeft gemaakt. Dan maak ik een milkshake van de overblijfselen van geertje en dwing z'n mama het op te drinken. Perfecte straf! Maar ja OOK AL wordt dit homootje gekozen, binnen 1 week liggen z'n hersenen op de grond.", van welke tekst die Wilders kennis heeft gekregen." 2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen: "1. De verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 18 maart 2011, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -: Het in de tenlastelegging vermelde bericht heb ik verstuurd. De tekst klopt. Mijn gebruikersnaam op Hyves is [A]. 2. Een proces-verbaal van de politie Haaglanden, nummer PL15J2 2010040271-1 d.d. 24 februari 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt en ondertekend door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, welk proces-verbaal onder meer inhoudt - zakelijk weergegeven -: als de op 24 februari 2010 tegenover die opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van aangever G. Wilders (p. 6 e.v.): Op 16 februari 2010 ben ik middels een reactie/krabbel, die ik aantrof in mijn mailbox van de website "Hyves", met de dood bedreigd. De reactie/krabbel is verzonden en afkomstig van: [A]. De inhoud van het bericht is: "deze homo mag zo snel snel naar de euromast gaan, erop gaan klimmen en dan zo springen, 6 salto's achteruit maken en landen op z'n linkeroog. Dan ga ik naar z'n mamma, pak ik haar hoofd en sla ik haar omdat ze zo'n kind heeft gemaakt. Dan maak ik een milkshake van de overblijfselen van Geertje en dwing ik z'n mamma het op te drinken. Perfecte straf! Maar ja OOK AL wordt homootje gekozen, binnen 1 week liggen z'n hersenen op de grond." Ik voel mij door bovenstaande reactie/krabbel ernstig bedreigd. Ik ben bang dat de afzender van deze reactie/krabbel mij daadwerkelijk van het leven zal beroven dan wel mij zwaar lichamelijk letsel toe zal brengen." 2.2.3. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aldaar het volgende aangevoerd: "Het eerste deel van de tenlastegelegde tekst bevat geen enkele bedreiging. En de laatste zin van de tekst kan hoogstens worden aangemerkt als een voorspelling of was bedoeld als misplaatste grap. De verdachte zou daarom moeten worden ontslagen van alle rechtsvervolging." 2.2.4. Het Hof heeft het aldus aangevoerde als volgt samengevat en verworpen: "Strafbaarheid van het bewezenverklaarde Door en namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de door de verdachte verzonden tekst niet gekwalificeerd kan worden als bedreiging, maar hoogstens aangemerkt kan worden als een voorspelling en bedoeld was als een slechte grap. De verdachte zou daarom moeten worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot verwerping van dit verweer. Het hof overweegt dat het voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht is vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging, dat de bedreiging van dien aard is en onder zulke omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen en dat er sprake was van opzet op bedreiging. Gelet op de inhoud van het dossier en het ter terechtzitting in hoger beroep verhandelde is naar 's hofs oordeel in de onderhavige zaak aan deze vereisten voldaan. Evenals de rechtbank is het hof immers van oordeel dat de tekst als ĂŠĂŠn geheel moet worden beschouwd, waarin duidelijk sprake is van een ikfiguur (zijnde de verdachte als afzender) die zich richt tot G. Wilders en waarin - vooral in de afsluiting - een bedreiging is vervat. Door het schriftelijke en anonieme karakter van de boodschap moet de verdachte beseft hebben dat de ontvanger de boodschap niet als een grap zou interpreteren, te meer nu de inhoud van het bericht daartoe geen enkel aanknopingspunt biedt, maar dat Wilders het bericht zou opvatten als een bedreiging, mede gelet op andere bedreigingen waarvan algemeen bekend is dat die in het verleden

225


jegens Wilders zijn geuit en de gebleken veiligheidsrisico's voor hem, die persoonsbeveiliging nodig hebben gemaakt. Een bericht als het onderhavige, hoe klein en onbeduidend volgens de verdachte ook, is onder de voornoemde feitelijke omstandigheden dan ook wel degelijk een bedreiging." 2.3. Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht is onder meer vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen (vgl. HR 7 juni 2005, LJN AT3659, NJ 2005/448) en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht (vgl. HR 17 januari 1984, NJ 1984/479). 2.4. Het Hof heeft geoordeeld dat de in de bewezenverklaring omschreven uitlatingen van de verdachte een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht opleveren. Dit oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd. 2.5. Ook voor het overige kunnen de middelen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. 3. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep. Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, J. de Hullu, W.F. Groos en J. Wortel in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 22 mei 2012.

226


LJN: BW6181, Hoge Raad , 11/00916 Print uitspraak Datum uitspraak: 22-05-2012 Datum publicatie: 22-05-2012 Rechtsgebied: Straf Soort procedure: Cassatie Inhoudsindicatie: Bedreiging Wilders. Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht is onder meer vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen (vgl. HR LJN AT3659) en dat het opzet van verdachte daarop was gericht (vgl. HR NJ 1984/479). Het Hof is blijkens zijn beslissing van dit beslissingskader uitgegaan maar heeft zijn beslissing niet voldoende gemotiveerd. Vindplaats(en): NJ 2012, 502 m. nt. J.M. Reijntjes NJB 2012, 1376 NS 2012, 251 Rechtspraak.nl RvdW 2012, 790

Uitspraak 22 mei 2012 Strafkamer nr. S 11/00916 Hoge Raad der Nederlanden Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 10 november 2010, nummer 22/000062-10, in de strafzaak tegen: [Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989, wonende te [woonplaats]. 1. Geding in cassatie Het beroep is ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Advocaat-Generaal Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan. 2. Beoordeling van het middel 2.1. Het middel klaagt over de motivering van de door het Hof gegeven vrijspraak. 2.2. Aan de verdachte is tenlastegelegd dat: "hij op of omstreeks 22 augustus 2007, althans in het jaar 2007, te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg en/of Rotterdam, althans in Nederland, G. Wilders heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde G. Wilders (in een op de internetsite "www.youtube.com" en/of (een) ander(e) internetsite(s) geplaatste video-

227


/muziekclip van een door hem, verdachte, gemaakt/gezongen/gesproken rap/muzieknummer) dreigend de tekstfragmenten/woorden toegevoegd: "Pim Fortuyn praat over moslims, wordt afgeknald, Theo van Gogh praat over moslims, wordt neergeknald, Wie is de volgende? Wie is de volgende? Wie is de volgende? Als ik begin, vraag ik om stilte om een aanslag te plegen op Geert Wilders, Ik vind het zo'n etter. Ik pak je beet, laat je niet los, En als je [verdachte] tegenkomt, ben je de klos. Iedere...(onverstaanbaar)...die over moslims praat, wordt omgelegd, Motherfucker. 'T is een zelfmoordpoging, Geert je kan liever van de dak springen Of wil je liever kogels in je lijf hebben. Ik ben geen terrorist maar een onschuldige rapper, die waarschuwt. Wil je blijven leven, moet je al je uitspraken terugnemen. Luister Geert, dit is geen grap, Gisteravond droomde ik, dat ik je kop had afgehakt. Je moet paraat staan, ik ken je kop niet uitstaan, Zet je tegen Wilders, bam, bam. Als je buiten loopt, blijf achterom kijken. Als je zo blijft doorgaan, ben jij de volgende. Niet door mij hoor, misschien wel door iemand anders,", althans tekstfragmenten/woorden van gelijke dreigende aard of strekking." 2.3. Het Hof heeft de verdachte daarvan vrijgesproken. Het heeft daartoe het volgende overwogen: "Van de zijde van de verdediging is betoogd dat de verdachte wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Voor wat betreft de onderbouwing van het betoog verwijst het hof kortheidshalve - naar hetgeen daaromtrent in de aan het proces-verbaal van de terechtzitting gehechte pleitaantekeningen is verwoord. Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht is onder meer vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht. In de onderhavige zaak staat de vraag centraal of uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de raptekst van de verdachte van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is uitgevoerd dat bij het slachtoffer, in casu de heer G. Wilders, hierna te noemen "de aangever", de redelijke vrees kon ontstaan dat hij van het leven zou worden beroofd. Het hof stelt voorop dat - als de geuite woorden op zichzelf genomen een bedreiging tegen het leven inhouden - als regel mag worden aangenomen dat die woorden bij degene tot wie zij waren gericht, de redelijke vrees konden doen ontstaan dat hij of zij van het leven zou worden beroofd. Uitzonderingen op die regel kunnen gevallen zijn waarin bijvoorbeeld sprake is van scherts, spel of beeldspraak. Het hof zal moeten beoordelen of in de onderhavige zaak, mede gelet op de omstandigheden waaronder de raptekst bij de aangever bekend is geworden en bezien tegen de achtergrond van de rapcultuur, er sprake is van een serieus te nemen bedreiging van de verdachte jegens de aangever. De vraag of de rap bij de aangever de redelijke vrees kon doen ontstaan dat deze van het leven zou worden beroofd, is derhalve een vraag die afhangt van een waardering van de feiten en omstandigheden van feitelijke aard. Het hof stelt op grond van de zich in het dossier bevindende stukken, alsmede het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep het volgende vast. Naar aanleiding van het beluisteren en bekijken van een videoclip, getiteld "[VERDACHTE] - Wie Iz De Volgende (Geert Wilders Diss)" heeft de aangever op 29 augustus 2007 aangifte gedaan van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. In zijn verklaring zijn tekstfragmenten uit die videoclip opgenomen die in de tenlastelegging zijn vermeld. Ter terechtzitting in eerste aanleg van 4 december 2009 is de aangever als getuige gehoord. Hij heeft (onder meer) het volgende verklaard: "Ik heb het beeld en geluid bekeken, anders had ik geen aangifte gedaan. Ik heb het in zijn geheel beluisterd. In de aangifte staan een aantal tekstfragmenten, maar in het

228


filmpje staan nog wel meer uitspraken die ik als bedreigend ervaar. Het lijkt mij een goed idee om het af te spelen, want ik heb in de krant gelezen dat de advocaat van de verdachte zou hebben gezegd dat het over het zinnetje gaat: "Als ik je tegenkom, dan is het bam, bam.". Maar als je het filmpje ziet, dan is dat een enorme knal, een geluid van een kogel of wat dan ook. Dat is wat anders dan de woorden bam, bam. Ik geloof ook niet dat dat letterlijk zo in de aangifte staat, maar dat is wat ik bijvoorbeeld zeer bedreigend vind en ook zo heb ervaren. (...) Een filmpje waarin ik pistoolgeluiden of knallen hoor met de tekst als ik je tegenkom is het bang, bang, waarin gezegd wordt dat ik voor mijn leven moet vrezen als ik niet terugkom op mijn uitspraken, dat ik de klos ben als ik iemand tegen kom of dat ik liever kogels in mijn lijf wil hebben." Uit de hierboven weergegeven verklaring van de aangever leidt het hof af dat niet zozeer de tekst van de rap, maar de raptekst in combinatie met het filmpje en het in dat filmpje weergegeven geluid van pistoolschoten door de aangever als bedreigend is ervaren. De verdachte heeft verklaard een rap getiteld: "Wie iz de volgende?" te hebben geschreven en gerapt. Vervolgens heeft hij die rap op een CD gezet, waarvan er tweehonderdvijftig exemplaren zijn verkocht. De verdachte heeft van meet af aan echter ten stelligste ontkend een videoclip bij die rap te hebben gemaakt dan wel die videoclip op Youtube te hebben gezet; hij heeft ook ontkend het geluid van pistoolschoten te hebben gebruikt. Voorts heeft de verdachte verklaard nimmer de intentie te hebben gehad om de aangever met de dood te bedreigen; hij wilde slechts uiting aan zijn gevoelens geven door "een aanslag met woorden" op de aangever te plegen. Uit onderzoek is gebleken dat een persoon die gebruik maakt van de naam 'mastapyy' de bewuste videoclip op Youtube heeft gezet. Ondanks een poging daartoe is niet komen vast te staan wie die bewuste persoon is. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft het hof een door de advocaat-generaal meegebrachte videoclip bekeken. Na het zien van die videoclip heeft het hof geconstateerd dat daarop geen geluiden van pistoolschoten zijn te horen en dit dus een andere videoclip betreft dan de clip die de aangever heeft gehoord en bekeken. Voornoemde constatering brengt het hof tot de conclusie dat er kennelijk meerdere videoclips in omloop zijn, waarin de raptekst van de verdachte als uitgangspunt is gebruikt. Voor de beantwoording van de vraag of de rap van de verdachte van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is uitgevoerd dat bij de aangever de redelijke vrees kon ontstaan dat hij van het leven zou worden beroofd, is echter niet alleen de tekst als zodanig van belang, maar ook de context van die tekst zelf, alsmede de wijze waarop de tekst in de openbaarheid is gebracht. Naar het oordeel van het hof kan, gelet op de inhoud van de raptekst in zijn geheel, derhalve bezien in de gehele context van de tekst, niet zonder meer worden afgeleid dat de verdachte heeft begrepen of heeft moeten begrijpen dat zijn rap bij de aangever de redelijke vrees kon doen ontstaan dat de verdachte de aangever zou ombrengen. Nu het hof heeft geconcludeerd dat er kennelijk meerdere videoclips in omloop zijn, niet kan worden vastgesteld dat de verdachte daar enige betrokkenheid bij heeft gehad en de ter terechtzitting in hoger beroep getoonde videoclip kennelijk een andere is dan die waarop de aangifte is gebaseerd, kan in hoger beroep niet worden vastgesteld welke videoclip voor de aangever aanleiding is geweest om aangifte te doen. Het hof kan de context waarin de tekst is geplaatst derhalve niet vaststellen. Voorts merkt het hof op dat voor de aangever de rap in combinatie met het geluid van pistoolschoten aanleiding is geweest om aangifte van bedreiging te doen. Uit het vorenoverwogene volgt tevens dat het hof, anders dan de advocaat-generaal, van oordeel is dat in de onderhavige zaak een enkele beoordeling van de tekst van de rap onvoldoende is om tot een bewezenverklaring van de aan de verdachte verweten bedreiging te komen. Onder voormelde omstandigheden kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat sprake is van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht, zodat de verdachte van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken."

229


2.4. Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht is onder meer vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen (vgl. HR 7 juni 2005, LJN AT3659, NJ 2005/448) en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht (vgl. HR 17 januari 1984, NJ 1984/479). 2.5. Het Hof is blijkens zijn overwegingen van dit beslissingskader uitgegaan, maar heeft zijn beslissing niet voldoende gemotiveerd. In het bijzonder is zonder nadere motivering niet begrijpelijk waarom "in de onderhavige zaak een enkele beoordeling van de tekst van de rap onvoldoende is om tot een bewezenverklaring van de aan de verdachte verweten bedreiging te komen", terwijl daarnaast niet duidelijk is in hoeverre binnen dit beslissingskader past zijn overweging: "Naar het oordeel van het hof kan, gelet op de inhoud van de raptekst in zijn geheel, derhalve bezien in de gehele context van de tekst, niet zonder meer worden afgeleid dat de verdachte heeft begrepen of heeft moeten begrijpen dat zijn rap bij de aangever de redelijke vrees kon doen ontstaan dat de verdachte de aangever zou ombrengen". 2.6. Het middel is terecht voorgesteld. 3. Slotsom Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat als volgt moet worden beslist. 4. Beslissing De Hoge Raad: vernietigt de bestreden uitspraak; wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan. Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, J. de Hullu, W.F. Groos en J. Wortel, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 22 mei 2012.

230


LJN: BM4440, Hoge Raad , 09/01423 Print uitspraak Datum uitspraak: 26-10-2010 Datum publicatie: 26-10-2010 Rechtsgebied: Straf Soort procedure: Cassatie Inhoudsindicatie: Reikwijdte van witwassen, art. 420bis Sr en schuldwitwassen, art 420quater. Vooropgesteld moet worden dat op zichzelf tekst noch geschiedenis van de totstandkoming van de art. 420bis en 420quater Sr eraan in de weg staat dat iemand die een in die bepalingen omschreven gedraging verricht ten aanzien van een voorwerp dat afkomstig is uit enig door hemzelf begaan misdrijf, wordt veroordeeld wegens - kort gezegd - (schuld)witwassen. Dat geldt, naar uit de tekst van de wet volgt, ook voor het voorhanden hebben van zo’n voorwerp (vgl. HR LJN BA7923). Dit betekent niet dat elke gedraging die in de art. 420bis.1 en 420quater.1 Sr is omschreven onder alle omstandigheden de - in beide bepalingen nader omschreven kwalificatie witwassen onderscheidenlijk schuldwitwassen rechtvaardigt (vgl. in ander verband HR LJN AU 6712). Zo kan ingeval het gaat om een voorwerp dat afkomstig is uit een door verdachte zelf begaan misdrijf en hem het “voorhanden hebben” daarvan wordt verweten, de vraag rijzen of een dergelijk enkel voorhanden hebben voldoende is om als (schuld) witwassen te worden aangemerkt. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de strafbaarstelling van witwassen strekt ter bescherming van de aantasting van de integriteit van het financieel en economisch verkeer en van de openbare orde, dat witwassen een veelomvattend, maar ook te begrenzen fenomeen is, en dat ook in het geval het witwassen de opbrengsten van eigen misdrijf betreft, van de witwasser in beginsel een handeling wordt gevergd die erop is gericht “om zijn criminele opbrengsten veilig te stellen”. Gelet hierop moet worden aangenomen dat indien vaststaat dat het enkele voorhanden hebben door verdachte van een voorwerp dat afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, die gedraging niet als (schuld)witwassen kan worden gekwalificeerd. ’s Hofs oordeel dat i.c. sprake is van witwassen is onjuist noch onbegrijpelijk. Vindplaats(en): NJ 2010, 655 m. nt. N. Keijzer NJB 2010, 2060 NS 2010, 359 Rechtspraak.nl RvdW 2010, 1293

Uitspraak 26 oktober 2010 Strafkamer nr. S 09/01423 AJ/IM Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 18 maart 2009, nummer 21/003311-08, in de strafzaak tegen: [Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973, wonende te

231


[woonplaats]. 1. Geding in cassatie Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. V.P.J. Tuma, advocaat te Amersfoort, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Advocaat-Generaal Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. 2. Beoordeling van het middel 2.1. Het middel klaagt over de verwerping van het verweer dat de onder 3 bewezenverklaarde handelingen niet kunnen worden gekwalificeerd als witwassen in de zin van art. 420bis Sr. 2.2.1. Overeenkomstig de tenlastelegging, die is toegesneden op art. 420bis, eerste lid aanhef en onder b, Sr, heeft het Hof ten laste van de verdachte onder 3 bewezenverklaard dat: "hij op tijdstippen in de periode van 1 oktober 2005 tot en met 30 november 2005, te Enschede, een geldbedrag (van in totaal ongeveer 137.500,00) EURO en een pand aan de [a-straat 1] te [plaats], heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of van dat geldbedrag en/of dat pand gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte wist dat dat geldbedrag en dat pand, - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf." 2.2.2. Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen: "Overweging met betrekking tot het bewijs Verdachte heeft met gebruik van valse salarisspecificaties van de SNS Bank een hypothecair krediet weten te verwerven. Met dat krediet heeft hij zich een woning aangeschaft, [a-straat 1] te [plaats]. Voor deze handelwijze is verdachte bij thans onherroepelijke uitspraak door de rechtbank veroordeeld ter zake van medeplegen van valsheid in geschrifte en oplichting. Het betreft de feiten 1 en 2 op de tenlastelegging. Van feit 3, kort gezegd witwassen, is verdachte vrijgesproken door de rechtbank. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat verdachte geen nadere, op versluiering gerichte handeling heeft verricht teneinde het zicht op de illegale herkomst van het geld te ontnemen. Naar het oordeel van de rechtbank kan het handelen van verdachte niet worden gekwalificeerd als witwassen, nu dit in strijd zou zijn met de bedoeling en strekking van artikel 240bis van het Wetboek van Strafrecht, en er geen sprake is van voorhanden hebben en/of overdragen in de zin van deze bepaling. In de ogen van het openbaar ministerie levert de aanwending van het door valsheid in geschrifte en oplichting verkregen krediet (een vorm van) witwassen op. In de appelschriftuur heeft de officier van justitie aangevoerd dat de rechtbank bij haar oordeel dat verdachte van feit 3 dient te worden vrijgesproken is uitgegaan van de onjuiste opvatting dat de tenlastelegging van dit feit is gebaseerd op artikel 420 bis, eerste lid onder a, van het Wetboek van strafrecht, terwijl handelingen als bedoeld in het eerste lid onder b van deze bepaling ten laste zijn gelegd. Voorts is de officier van justitie van oordeel dat het bij witwassen gaat om de aantasting van de integriteit van het financiĂŤleen economische verkeer en de bedreiging van de openbare orde. Ter terechtzitting heeft de advocaat-generaal het oordeel van de officier van justitie onderschreven en betoogd dat de door de strafbaarheidstelling van witwassen beschermde rechtsgoederen worden geschonden door de onder 3 tenlastegelegde handelingen. De advocaat-generaal vordert derhalve dat verdachte zal worden veroordeeld wegens witwassen. De raadsman van verdachte heeft betoogd dat verdachte de integriteit van het financiĂŤle- en economische verkeer niet in gevaar heeft gebracht, nu hij geen poging heeft gedaan de herkomst van uit een misdrijf verkregen geld te verhullen. De raadsman verwijst voorst naar het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 11 november 2004

232


(NJ 2005, 7). Uit dit arrest, waarin wordt overwogen dat een dief zich niet schuldig maakt aan witwassen door het enkele verkrijgen van een gestolen voorwerp, leidt de raadsman af dat een door misdrijf verkregen goed moet worden overgedragen wil er van witwassen sprake kunnen zijn. De raadsman pleit voor vrijspraak van witwassen. Het hof is van oordeel dat het namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 3 tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Daarbij wordt in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen. Voor het bewijs van de tenlastegelegde variant van witwassen is niet vereist dat komt vast te staan of verdachte handelingen heeft verricht om de illegale herkomst van een voorwerp te verhullen. De tenlastelegging is immers toegesneden op artikel 420bis, eerste lid onder b, van het Wetboek van Strafrecht, waarin het verwerven, voorhanden hebben, overdragen, omzetten en/of gebruiken van een (on)middellijk uit enig misdrijf verkregen voorwerp strafbaar zijn gesteld. In het arrest van 2 oktober 2007 (NJ 2008, 16) overweegt de Hoge Raad dat, gelet op de geschiedenis van de totstandkoming van de artikelen 420bis tot en met 420quater van het Wetboek van Strafrecht, anders dan het geval is bij heling, als gevolg van de eigen aard van de in die bepalingen omschreven misdrijven, de herkomst van het voorwerp uit een eigen misdrijf niet aan een veroordeling wegens witwassen in de weg staat. De Hoge Raad overweegt voorts dat noch de tekst van de wet noch de wetsgeschiedenis steun biedt aan de opvatting dat het enkele voorhanden hebben van een dergelijk voorwerp onvoldoende is om dit als witwassen aan te merken. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte een geldbedrag als lening onder hypothecair verband heeft verkregen door valsheid in geschrifte en oplichting (mede) te plegen en het geldbedrag heeft aangewend om de koopsom van een woning te betalen. Vervolgens heeft verdachte deze woning als eigenaar gebruikt. Anders dan de rechtbank en de verdediging en met het openbaar ministerie is het hof van oordeel dat de handelingen van verdachte als witwassen zijn aan te merken. Het verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 3 tenlastegelegde wordt derhalve verworpen." 2.3.1. Het middel stelt de reikwijdte van de art. 420bis en 420quater Sr aan de orde. 2.3.2. Art. 420bis, eerste lid, Sr luidt: "Als schuldig aan witwassen wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde categorie: a. hij die van een voorwerp de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding of de verplaatsing verbergt of verhult, dan wel verbergt of verhult wie de rechthebbende op een voorwerp is of het voorhanden heeft, terwijl hij weet dat het voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig is uit enig misdrijf; b. hij die een voorwerp verwerft, voorhanden heeft, overdraagt of omzet of van een voorwerp gebruik maakt, terwijl hij weet dat het voorwerp - onmiddellijk of middellijk afkomstig is uit enig misdrijf." Art. 420quater, eerste lid, Sr luidt: "Als schuldig aan schuldwitwassen wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de vijfde categorie: a. hij die van een voorwerp de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding of de verplaatsing verbergt of verhult, dan wel verbergt of verhult wie de rechthebbende op een voorwerp is of het voorhanden heeft, terwijl hij redelijkerwijs moet vermoeden dat het voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig is uit enig misdrijf; b. hij die een voorwerp verwerft, voorhanden heeft, overdraagt of omzet of van een voorwerp gebruik maakt, terwijl hij redelijkerwijs moet vermoeden dat het voorwerp onmiddellijk of middellijk - afkomstig is uit enig misdrijf."

233


2.3.3. Beide artikelen maken deel uit van Titel XXXA van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, die "Witwassen" als opschrift heeft. 2.3.4. De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet van 6 december 2001, Stb. 2001, 606, tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en enkele andere wetten in verband met de strafbaarstelling van het witwassen van opbrengsten van misdrijven, houdt onder meer het volgende in: "Zoals het woord al zegt gaat het bij het witwassen van opbrengsten van misdrijven om het verbergen of verhullen van de illegale herkomst van gelden of voorwerpen. Doel hiervan is om die opbrengsten aan het zicht van politie en justitie te onttrekken, zodat confiscatie wordt voorkomen. Witwassen kent vele verschijningsvormen en verschillende stadia. Een betrekkelijk eenvoudige vorm betreft het geval dat een koerier grote hoeveelheden ("sporttassen vol") buitenlandse valuta, vaak in kleine coupures, bij een wisselkantoor inwisselt tegen Nederlands geld. Dit geld kan vervolgens bij een bank op een rekening worden gezet en door overmakingen naar andere rekeningen de hele wereld worden overgestuurd. Daarnaast bestaan meer "gedistingeerde" en ingewikkelder constructies, waarbij bijvoorbeeld gewerkt wordt met dekmantelorganisaties. Dit zijn nepbedrijven die in de door de witwasser gegeven (valse) voorstelling van zaken grote omzetten genereren, leningen aangaan, schulden voldoen enzovoort. Dergelijke constructies dienen ertoe een legale verklaring te bieden voor de aanwezigheid van grote hoeveelheden geld, dat in werkelijkheid van misdrijf afkomstig is. Soms houden de bedrijven die worden gebruikt voor het witwassen, zich daarnaast ook met legale economische activiteiten bezig. Dit bemoeilijkt het zicht op het illegale deel van hun activiteiten uiteraard nog meer. In Nederland heeft de wetgever er aanvankelijk voor gekozen om het witwassen van opbrengsten van misdrijven langs de weg van de helingbepalingen (artikelen 416-417bis Wetboek van Strafrecht (Sr)) te bestrijden. De hiervoor beschreven witwashandelingen zullen doorgaans immers een door de helingbepalingen verboden handeling opleveren, bijvoorbeeld het voorhanden hebben of overdragen van een door misdrijf verkregen goed (zie artikel 416, eerste lid, onderdeel a, Sr). Mede met het oog op de aanpak van het witwassen zijn de helingbepalingen bij de Wet van 9 oktober 1991, houdende aanvulling van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering met voorzieningen ten behoeve van de bestrijding van heling, Stb. 520, verruimd. De met die wet opgedane ervaringen, alsmede ontwikkelingen die zich de afgelopen jaren hebben voorgedaan ten aanzien van criminaliteit met een financiĂŤle component, hebben mij echter tot de conclusie gebracht dat de helingbepalingen niet in alle gevallen toereikend meer zijn voor de aanpak van het witwassen. De helingbepalingen blijken, vergeleken bij de hierboven bedoelde internationale omschrijvingen van het witwassen, enkele meer en minder belangrijke lacunes te vertonen die aan een optimale bestrijding van het witwassen in de weg staan. Zo'n lacune blijkt vooral gelegen in de door de rechtspraak aangenomen en herhaaldelijk bevestigde regel dat de "steler" niet wegens heling van de door hemzelf gestolen goederen kan worden gestraft. Deze zogenaamde heler-steler-regel bemoeilijkt de witwasbestrijding in gevallen waarin de criminele opbrengsten door de witwasser zelf - of mede door hem - zijn gegenereerd. Gelet op het voorgaande stel ik voor een apart "witwasdelict" in het Wetboek van Strafrecht op te nemen, dat nauwer aansluit bij de internationale omschrijvingen. Daartoe worden twee bepalingen voorgesteld (artikelen 420bis en 420quater), een voor de opzettelijke variant van het witwassen en een voor de variant waarbij sprake is van schuld (culpa). De nieuwe bepalingen stellen in het eerste lid, onderdeel a, allereerst strafbaar het van een voorwerp verbergen of verhullen van de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding of de verplaatsing, dan wel wie de rechthebbende is of het voorhanden heeft, terwijl betrokkene weet respectievelijk redelijkerwijs moet vermoeden dat het voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig is uit enig misdrijf. Daarnaast wordt, conform de internationale overeenkomsten, als vorm van witwassen strafbaar gesteld het verwerven, voorhanden hebben, overdragen of omzetten van een voorwerp of het gebruik maken van een voorwerp, terwijl betrokkene

234


weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat het voorwerp - onmiddellijk of middellijk afkomstig is uit enig misdrijf (zie het eerste lid, onderdeel b, van beide bepalingen). De voorgestelde aparte strafbaarstelling geeft beter uitvoering aan onze internationale verplichtingen en is in overeenstemming met de eigen aard van het fenomeen witwassen. Zij geeft meer handvatten voor de witwasbestrijding dan de helingbepalingen en, tot slot, vergemakkelijkt de internationale rechtshulp met landen die reeds zo'n apart witwasdelict kennen. [blz. 2] (...) 2. De gronden voor het voorstel nader beschouwd. a. De internationale strafbaarstellingsverplichting Welke handelingen dienen ingevolge internationale overeenkomsten in de Nederlandse wetgeving te zijn strafbaar gesteld? EG-richtlijn nr. 91/308/EEG, waarin blijkens de considerans de definitie van het witwassen is overgenomen uit de verdragen van Wenen en Straatsburg, omschrijft het "witwassen van geld" als volgt: de hierna genoemde daden, indien opzettelijk begaan: (1) de omzetting of overdracht van voorwerpen, wetende dat deze zijn verworven uit een criminele activiteit of uit deelneming aan een dergelijke activiteit, met het oogmerk de illegale herkomst ervan te verhelen of te verhullen of een persoon die bij deze activiteit is betrokken, te helpen te ontkomen aan de wettelijke gevolgen van zijn daden; (2) het verhelen of verhullen van de werkelijke aard, oorsprong, vindplaats, vervreemding, verplaatsing, rechten op of de eigendom van voorwerpen, wetende dat deze zijn verworven uit een criminele activiteit of uit deelneming aan een dergelijke activiteit; (3) de verwerving, het bezit of het gebruik van voorwerpen, wetende, op het tijdstip van verkrijging, dat deze voorwerpen zijn verworven uit een criminele activiteit of uit deelneming aan een dergelijke activiteit; (4) deelneming aan, medeplichtigheid tot, poging tot, hulp aan, aanzetten tot, vergemakkelijken van, of het geven van raad met het oog op het begaan van een van de in de voorgaande punten bedoelde daden. (...) De bovengenoemde definitie omvat uiteenlopende soorten gedragingen. Hiermee is beoogd de vele verschillende verschijningsvormen te dekken die witwassen kan aannemen. In de theorie worden in het hele proces van witwassen drie fasen onderscheiden. De term "fase" is overigens enigszins misleidend: het gaat om verschillende typen handelingen, die elkaar niet per se chronologisch hoeven op te volgen maar ook kunnen samenvallen of elkaar kunnen omvatten. De bedoelde "fasen" zijn de volgende: 1. Placement (plaatsing): in deze fase wordt (uit misdrijf afkomstig) chartaal geld in het financiĂŤle stelsel gebracht. 2. Layering (versluiering): in deze fase vindt een opeenvolging van soms complexe financiĂŤle transacties plaats, met als doel de oorsprong van het ingebrachte vermogen te verhullen. Door achtereenvolgende omzettingen in giraal en in chartaal geld wordt daarbij vaak getracht de zogenaamde paper trail te doorbreken. 3. Integration (bestemming): in deze fase wordt het crimineel verkregen vermogen, dat nu een legale schijn heeft, geĂŻnvesteerd in het legale economische (inter)nationale verkeer. De typisch in de fase van versluiering thuishorende handelingen zitten in de hierboven genoemde definitie van de EG-richtlijn vooral onder (2). Deze handelingen zijn in dit voorstel - met enkele aanpassingen - opgenomen in het eerste lid, onder a, van de artikelen 420bis en 420quater Sr: het verbergen of verhullen van de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding of de verplaatsing van het voorwerp of het verbergen of verhullen van degene die rechthebbende is op het voorwerp dan wel het voorwerp voorhanden heeft. De overige in de definitie van de EG-richtlijn opgenomen handelingen (die onder (1) en (3)) zijn opgenomen in artikel 420bis respectievelijk 420quater, eerste lid, onderdeel b: het verwerven, voorhanden hebben, overdragen of omzetten van een voorwerp (afkomstig uit enig misdrijf) of het gebruik maken van zo'n voorwerp.

235


(...) b. De eigen aard van het witwassen en het belang van een aparte aanpak Ook vanwege andere redenen is bij nader inzien een aparte strafbaarstelling van het witwassen wenselijk. EÊn zo'n reden is gelegen in de eigen aard van het witwassen en het (toegenomen) belang van een aparte aanpak. (...) c. De heler-steler-regel (...) Ik ben van oordeel dat witwassen ook strafbaar behoort te zijn wanneer het opbrengsten van eigen misdrijf betreft. Voor de strafwaardigheid van het witwassen maakt het niet uit of de witwasser eigen crimineel voordeel witwast dan wel de opbrengst van andermans misdrijf. In beide gevallen is sprake van een schending van de door de strafbaarstelling van witwassen beschermde rechtsgoederen (namelijk aantasting van de integriteit van het financieel en economisch verkeer en van de openbare orde), die op zichzelf voldoende grond is voor bestraffing. In veel gevallen zal het de drugshandelaar of fraudeur zèlf zijn die (een deel van de) witwashandelingen pleegt, namelijk om zijn criminele opbrengsten veilig te stellen. In andere gevallen gaat het om de meer georganiseerde vormen van criminaliteit, waarbij vele personen zijn betrokken en waarbij uiteenlopende criminele handelingen (zowel gronddelicten als witwashandelingen) worden gepleegd. In zo'n geval is minder relevant wie precies de witwassers zijn en wie de plegers van de gronddelicten en zou een verdachte mijns inziens bijvoorbeeld voor medeplegen aan witwassen moeten kunnen worden vervolgd ook al is niet uitgesloten dat hij zich, als lid van de criminele organisatie, mede schuldig heeft gemaakt aan deelneming aan het gronddelict (in zo'n geval kan overigens ook artikel 140 Sr worden telastegelegd, zie HR 14 september 1999, NJ 2000/23). Ook de internationale witwasovereenkomsten maken geen onderscheid tussen het witwassen van opbrengsten van eigen of het witwassen van opbrengsten van andermans misdrijven." (Kamerstukken II 1999-2000, 27 159, nr. 3, p. 2-7). en onder de artikelsgewijze toelichting onder meer: "Verwerven, voorhanden hebben, overdragen, omzetten of gebruik maken (eerste lid, onderdeel b) De termen "verwerven, voorhanden hebben en overdragen" hebben dezelfde betekenis als in de helingbepalingen. Zij veronderstellen feitelijke zeggenschap ten aanzien van het voorwerp, al is niet vereist dat het voorwerp zich in de fysieke nabijheid bevindt. Bij "gebruik maken" gaat het om het op een of andere wijze aanwenden van het betrokken voorwerp ten behoeve van de witwasser zelf of ten behoeve van derden. Het heeft een element van profijttrekking in zich. Een voor de hand liggend voorbeeld is het op reguliere wijze - zij het met crimineel geld - bij een normaal, bonafide bedrijf kopen van dure auto's. Men kan echter ook denken aan het gebruik van met crimineel geld gefinancierd onroerend goed voor een (schijn)onderneming, teneinde dat onroerend goed de schijn van legaliteit te geven. "Omzetten" wordt door Van Dale omschreven als: (geld en goederen) verwisselen met een andere geldswaarde of met zekere handelsartikelen. Het gaat om die handelingen (vervanging, ruil, investering) waardoor de betrokkene een ander voorwerp verkrijgt dat het voordeel uit het oorspronkelijke misdrijf belichaamt. Het hiervoor genoemde kopen van luxegoederen kan dus behalve "gebruik maken" ook "omzetten" opleveren. Omzetten zal veelal tot doel hebben de criminele opbrengsten weer in het legale verkeer te investeren." (Kamerstukken II 1999-2000, 27 159, nr. 3, p. 15). 2.4.1. Vooropgesteld moet worden dat op zichzelf noch de tekst noch de geschiedenis van de totstandkoming van de art. 420bis en 420quater Sr eraan in de weg staat dat iemand die een in die bepalingen omschreven gedraging verricht ten aanzien van een voorwerp dat afkomstig is uit enig door hemzelf begaan misdrijf, wordt veroordeeld wegens - kort gezegd - (schuld)witwassen. Dat geldt, naar uit de tekst van de wet volgt, ook voor het voorhanden hebben van zo'n voorwerp (vgl. HR 2 oktober 2007, LJN

236


BA7923, NJ 2008/16). 2.4.2. Dit betekent niet dat elke gedraging die in de art. 420bis, eerste lid, en 420quater, eerste lid, Sr is omschreven, onder alle omstandigheden de - in beide bepalingen nader omschreven - kwalificatie witwassen onderscheidenlijk schuldwitwassen rechtvaardigt (vgl. in ander verband HR 5 september 2006, LJN AU6712, NJ 2006/612). Zo kan ingeval het gaat om een voorwerp dat afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf en hem het "voorhanden hebben" daarvan wordt verweten, de vraag rijzen of een dergelijk enkel voorhanden hebben voldoende is om als (schuld)witwassen te worden aangemerkt. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de strafbaarstelling van witwassen strekt ter bescherming van de aantasting van de integriteit van het financieel en economisch verkeer en van de openbare orde, dat witwassen een veelomvattend, maar ook te begrenzen fenomeen is, en dat ook in het geval het witwassen de opbrengsten van eigen misdrijf betreft, van de witwasser in beginsel een handeling wordt gevergd die erop is gericht "om zijn criminele opbrengsten veilig te stellen". Gelet hierop moet worden aangenomen dat indien vaststaat dat het enkele voorhanden hebben door de verdachte van een voorwerp dat afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, die gedraging niet als (schuld)witwassen kan worden gekwalificeerd. 2.5. Gelet op het voorgaande en in aanmerking genomen de in de bewezenverklaring omschreven gedragingen van de verdachte en hetgeen het Hof in dit verband heeft overwogen, geeft het oordeel van het Hof dat "de handelingen van de verdachte als witwassen zijn aan te merken" niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is dat oordeel toereikend gemotiveerd. 2.6. Het middel faalt. 3. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep. Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, J. de Hullu, C.H.W.M. Sterk en M.A. Loth, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 26 oktober 2010.

237


LJN: BN0578, Hoge Raad , 09/02710 Print uitspraak Datum uitspraak: 23-11-2010 Datum publicatie: 23-11-2010 Rechtsgebied: Straf Soort procedure: Cassatie Inhoudsindicatie: (Schuld)witwassen. Artt. 420bis en 420quater Sr. HR: Uit wetsgeschiedenis vloeit voort dat de witwasbepalingen in zeer uiteenlopende gevallen toepassing kunnen vinden. Daarbij kan worden onderscheiden tussen (i) de situatie waarin het vermogen "gedeeltelijk" van misdrijf van afkomstig is, aldus dat legaal vermogen is "besmet" doordat daaraan van misdrijf afkomstige vermogensbestanddelen zijn toegevoegd (vermenging), en (ii) de situatie waarin het vermogen "middellijk" van misdrijf van afkomstig is, dus bestaat uit vermogensbestanddelen die afkomstig zijn van (vervolg)transacties die zijn uitgevoerd met van misdrijf afkomstige vermogensbestanddelen. Dit onderscheid sluit niet uit dat beide situaties zich ten opzichte van een bepaald vermogen voordoen. Denkbaar is dat in zulke situaties een vermogensbestanddeel met een criminele herkomst zich binnen het na vermenging gevormde vermogen niet meer laat individualiseren. In het bijzonder in die situatie kan zich het geval voordoen dat het vermogen - en nadien elke betaling daaruit - wordt aangemerkt als (middellijk) gedeeltelijk van misdrijf afkomstig in de zin van de witwasbepalingen. Onder omstandigheden kan bepaald gedrag niet als witwassen worden gekwalificeerd. Daarbij kan in de beoordeling worden betrokken of sprake is van: - een geringe waarde van het van misdrijf afkomstige vermogensbestanddeel dat met een op legale wijze verkregen vermogen vermengd is geraakt, al dan niet in verhouding tot de omvang van het op legale wijze verkregen deel; - een groot tijdsverloop tussen het moment waarop het van misdrijf afkomstige vermogensbestanddeel is vermengd met het legale vermogen en het tijdstip waarop het verwijt van witwassen betrekking heeft; - een groot aantal of bijzondere veranderingen in dat vermogen in de tussentijd; - een incidenteel karakter van de vermenging van het van misdrijf afkomstige vermogensbestanddeel met het legale vermogen. Bij de keuze van de in dit verband in acht te nemen omstandigheden kan van belang zijn of sprake is van de hiervoor onder 3.6.1 sub (i) en (ii) onderscheiden situaties. Gelet op de vele varianten waarin het witwassen in de praktijk kan plaatsvinden, die zich bovendien niet op voorhand laten overzien, is de hiervoor gegeven opsomming van mogelijk in de beoordeling te betrekken omstandigheden niet limitatief. ’s Hofs oordeel moet aldus worden verstaan dat het gehele vermogen van GGG B.V. sedert de vermenging daarvan met van drugsmisdrijven afkomstige miljoenen guldens, als “gedeeltelijk” – onmiddellijk of middellijk – van misdrijf afkomstig moet worden aangemerkt. HR leest de bewezenverklaring in zoverre verbeterd. ’s Hofs oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Vindplaats(en): NJ 2011, 44 m. nt. N. Keijzer NJB 2010, 2311 NS 2010, 369 Rechtspraak.nl RvdW 2010, 1418

238


Uitspraak 23 november 2010 Strafkamer nr. 09/02710 Hoge Raad der Nederlanden Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 3 juli 2009, nummer 23/000303-08, in de strafzaak tegen: [Verdachte], geboren te Amsterdam op [geboortedatum] 1974, wonende te Amsterdam. 1. Geding in cassatie 1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.A. Franken, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen. 1.2. De raadsman heeft schriftelijk gereageerd op de conclusie van de AdvocaatGeneraal. 2. Bewezenverklaring en bewijsvoering 2.1. Het Hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat: "zij in de periode van 24 december 2002 tot en met 30 januari 2006 in Nederland zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, immers heeft zij, verdachte, op 24 december 2002 een geldbedrag van € 1.200.000,- (op bankrekening [001] ten name van [verdachte] met als omschrijving 'aandelen [ZZ] B.V.') verworven en in voormelde periode dit bedrag voorhanden gehad, zulks terwijl zij redelijkerwijs moest vermoeden, dat dat geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf." 2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de bewijsmiddelen in de aanvulling op het verkorte arrest als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv die aan dit arrest is gehecht en daarvan deel uitmaakt. 2.3. Voorts bevat 's Hofs arrest onder meer de volgende bewijsoverwegingen: "Als vaststaand kan worden aangenomen dat de verdachte de haar toebehorende vennootschap [ZZ] BV (verder te noemen: [ZZ]) op 24 december 2002 heeft verkocht voor € 1.200.000,- aan onder anderen [GGG] BV (verder te noemen: [GGG]) waarvan [C] directeur en aandeelhouder was. [C] had over [GGG] de feitelijke leiding en zeggenschap. De andere aandeelhouders hadden met [GGG] een te verwaarlozen bemoeienis. Voormeld bedrag is geheel door [GGG] betaald. Niet kan echter worden vastgesteld dat deze betaling in verband staat met de afpersing van [C] door [WH]. (...) Het hof zal derhalve moeten beoordelen of het aan de verdachte betaalde geldbedrag van enig ander misdrijf afkomstig is. Door de raadsvrouw van de verdachte is in dit verband betoogd dat voor een bewezenverklaring dient komen vast te staan dat het door de verdachte van [GGG] ontvangen geld van misdrijf afkomstig was. Daarvan kan geen sprake zijn, aldus de raadsvrouw, die daartoe het volgende heeft aangevoerd. Niet is gebleken dat [C] het hem eventueel door [MMM], [NNN], [F] en/of [LLL] ter beschikking gestelde geld anders dan als privépersoon heeft ontvangen en contante stortingen op de rekening van [GGG]

239


zijn niet vastgesteld. Geen van de getuigen heeft ooit kennis genomen van notariële akten of andere documenten die zouden kunnen bevestigen dat hun criminele geld is aangewend voor de door hen genoemde investeringen. Evenmin staat vast dat (geld van) [GGG] betrokken was bij die investeringen; volgens [T] behelst de administratie van [GGG] geen onverklaarbare geldstromen noch financieringen van onroerend goed waarvan de herkomst onduidelijk is. Voorts heeft jarenlang strafrechtelijk onderzoek naar witwasactiviteiten van [C] niets opgeleverd behalve een kennisgeving van verdere vervolging ter zake van o.a. heling, waartegen het bezwaarschrift gegrond is verklaard omdat volgens de rechtbank het 'omvangrijke SFO in het geheel geen voor verdachte belastende resultaten heeft opgeleverd'. Die conclusie moet ook voor [GGG] gelden, terwijl noch tegen de erven van [C] noch tegen aan hem gelieerde vennootschappen ooit vervolging is ingesteld. Daarnaast heeft de raadsvrouw aangevoerd dat, indien een gedeelte van het vermogen van [GGG] van criminele herkomst zou zijn, dat gedeelte niet als zodanig kan worden geïdentificeerd omdat niet is gebleken hoe het op de rekening van [GGG] terecht is gekomen en de ontvangst van het geld door [GGG] niet zonder meer meebrengt dat het gehele vermogen van [GGG] 'besmet' is. Een andere opvatting, zoals door de rechtbank gehuldigd, heeft onaanvaardbare gevolgen voor het handelsverkeer, aldus de raadsvrouw. Voorts heeft de raadsvrouw op de navolgende gronden betoogd dat de verdachte geen opzet of schuld had ten aanzien van de criminele herkomst van de ontvangen € 1.200.000,-. De verdachte heeft zaken gedaan met [C] omdat zij met hem bevriend was en hij bekend stond als een gerenommeerd vastgoedhandelaar, terwijl zij zelf geen verstand had van vastgoed. Zij had geen enkele reden [C], die nooit strafrechtelijk is vervolgd, te wantrouwen en was niet op de hoogte van de zakelijke contacten tussen [C] enerzijds en [LLL], [F], [MMM] en [NNN] anderzijds. De boekhouding van [ZZ] werd gedaan door een gerenommeerd accountantskantoor, alle transacties binnen [ZZ] verliepen via de bank, en rekening-courantverhoudingen werden schriftelijk vastgelegd. De verdachte heeft de inhoud van de artikelen in De Telegraaf van 24 en 28 augustus en 7 september 2002 besproken met [C], die met kracht de juistheid daarvan heeft betwist. De verkoop van [ZZ] betrof een reguliere transactie, waarbij via de notaris een reële prijs is betaald door [C]. Onder deze omstandigheden kan, nog steeds volgens de raadsvrouw, niet worden gezegd dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad noch dat zij in ernstige mate tekort is geschoten in een op haar rustende onderzoeksplicht ten aanzien van de herkomst van het geld. Het hof overweegt hieromtrent als volgt. De gebezigde bewijsmiddelen houden in dat [C] van misdrijf afkomstige geldbedragen heeft aangenomen van onder anderen [MMM], [NNN], [OOO], [F], [LLL] en [WW]. Voorts blijkt uit de bewijsmiddelen dat [C] in ieder geval een gedeelte van dat geld heeft gebruikt om via [GGG] te investeren in onroerend goed, te weten cacaoloodsen in Amsterdam, het perceel [b-straat 1] te Amsterdam, het perceel [c-straat 1] te Vlaardingen en een woning in Spanje. Dat betekent dat van misdrijf afkomstige geldbedragen deel zijn gaan uitmaken van het vermogen van [GGG], waarover [C] in zijn hoedanigheid van aandeelhouder en directeur kon beschikken. De omstandigheid dat mogelijk niet al het door [C] van voornoemde personen ontvangen geld op een of meer bankrekeningen van [GGG] terecht is gekomen, kan daaraan niet afdoen. Geconstateerd kan worden dat de van misdrijf afkomstige geldbedragen, nadat zij tot het vermogen van [GGG] zijn gaan behoren, niet meer als zodanig te identificeren waren. Anders echter dan de raadsvrouw meent, heeft de criminele herkomst van dergelijke geldbedragen in een geval als het onderhavige wel degelijk tot gevolg dat het vermogen waartoe zij zijn gaan behoren, wordt 'besmet'. Een andersluidende opvatting zou meebrengen dat bijvoorbeeld het bezit of gebruik van omvangrijke criminele vermogens straffeloos moet blijven indien aannemelijk is dat daaraan een legaal verkregen geldbedrag - hoe gering van omvang ook - is toegevoegd. Dat kan niet de bedoeling van de wetgever zijn geweest bij de strafbaarstelling van witwassen. Anderzijds brengt een redelijke uitleg van de artikelen 420bis, 420ter en 420quater Sr

240


mee dat niet élke vermenging, met name ook die waarbij het gaat om legaal verkregen vermogen waaraan verhoudingsgewijs slechts een zeer gering bedrag van criminele herkomst is toegevoegd, moet leiden tot de conclusie dat het gehele vermogen 'besmet' is geraakt. Die laatste situatie doet zich evenwel in de onderhavige zaak niet voor. Het door [MMM] en [NNN] via [C] bij [GGG] ingebrachte vermogen kan op ten minste bijna 3 miljoen gulden worden geschat. Dit is een bedrag van een zo substantiële omvang, ook bezien in verhouding tot de vele tientallen miljoenen guldens respectievelijk euro's die via [GGG] werden geïnvesteerd in onroerend goed, dat het gehele vermogen van [GGG] moet worden geacht door die inbreng 'besmet' te zijn geraakt. De omstandigheid dat de erven van [C] dan wel aan [C] of [GGG] gelieerde vennootschappen niet voor witwassen zijn vervolgd, staat daar los van. Ten aanzien van het feit dat strafrechtelijk onderzoek naar witwasactiviteiten van [C] niet heeft geleid tot diens berechting, heeft de raadsvrouw gewezen op de beschikking van de raadkamer van de rechtbank Amsterdam van 13 mei 2004, waarbij het bezwaarschrift tegen de kennisgeving van verdere vervolging gedeeltelijk gegrond is verklaard. Deze omstandigheid maakt het voorgaande niet anders. Daarbij moet worden opgemerkt dat de rechtbank blijkens haar overwegingen niet beschikte over het desbetreffende gehele strafdossier en evenmin kon beschikken over een deel van de thans voorhanden bewijsmiddelen. Voorts had haar beschikking, voor zover hier van belang, betrekking op heling, niet op witwassen. Het voorgaande neemt niet weg dat de door de raadsvrouw gestelde 'gevolgen voor het handelsverkeer' van de door het hof voorgestane opvatting moeten worden onderkend. Een redelijke begrenzing van de strafbaarheid van personen die in het kader van reguliere transacties 'besmet' geld aannemen, kan evenwel worden gevonden in het te, bewijzen schuldbestanddeel. Daarover wordt het volgende overwogen. De verdachte was, al voordat zij in 1999 [ZZ] oprichtte, goed bevriend met [C] en zij wist dat ook [WH], met wie de verdachte tot in 2000 een relatie heeft gehad, een goede vriend van [C] was en dat [C], naar zij heeft verklaard, 'met criminelen omging'. Deze wetenschap had de verdachte moeten nopen tot voorzichtigheid bij het aangaan van financiële relaties met [C]. Zij had er immers op bedacht moeten zijn dat bedoelde omgang met criminelen (ook) een zakelijke, financiële component bevatte. De verdachte ging ook zelf om met [F], diens vrouw [CCC], [LLL] en de vriendin van [LLL], zij heeft met deze personen het Flying Doctors Gala in Monaco bezocht in 2000, en zij was door publicaties in de pers op de hoogte van de criminele reputatie van [F] en [LLL]. Gelet op de intieme relatie die de verdachte onderhield met [WH] en de spanning die zij daarin volgens [Y] zocht, is het onwaarschijnlijk dat zij niet in relevante mate bekend is geweest met de aard van de contacten van [WH] met onder anderen [F] en [LLL] en van diens betrokkenheid bij de overdracht van geld door [F] en [LLL] aan [C]. De reden voor de verdachte om [ZZ] in december 2002 te verkopen was volgens haar verklaring gelegen in de publicatie van artikelen in De Telegraaf in augustus en september 2002 (waarin [C] o.a. door [F] de 'bank van de onderwereld' werd genoemd en werd beschuldigd van criminele activiteiten; Z-25-01 e.v.), omdat in die artikelen haar familie werd genoemd. De verdachte ging er, naar eigen zeggen, 'niet zonder meer van uit dat het waar was' wat over [C] in De Telegraaf stond, maar 'dat mijn familie erbij werd gehaald, dat vond ik het ergste'. Zij is wat betreft de juistheid van de verslaglegging in De Telegraaf alleen afgegaan op mededelingen van [C] en heeft in het geheel niet overwogen [ZZ] te verkopen aan iemand anders dan [C]. Kennelijk heeft zij evenmin in overweging genomen de gezamenlijke participaties van [ZZ] en [C] en de bestaande rekeningcourantovereenkomsten tussen [ZZ] en [C] te beëindigen, niettegenstaande het feit dat de verdachte naar eigen zeggen nu juist geen zakelijke bemoeienis meer met [C] wilde hebben. Bovendien was [C] al in eerdere publicaties in het nieuws geweest als iemand die zich aan witwassen en/of andere strafbare feiten schuldig had gemaakt, onder andere in 2001 in De Telegraaf, een krant die door de verdachte werd gelezen. In datzelfde jaar is [C] wegens verdenking van heling meermalen door de politie gehoord en is hij in dat verband in verzekering gesteld, een gebeurtenis die de verdachte, gelet op haar

241


vriendschappelijke relatie met [C], niet kan zijn ontgaan. De verdachte heeft van [C] een bedrag van € 1.200.000,- voor [ZZ] ontvangen, het meer dan viervoudige van de fl. 600.000,- die zij slechts drie jaar daarvoor had geïnvesteerd, zonder daarover een enkele vraag te stellen. Al eerder had de verdachte grote bedragen van de rekening van [ZZ] opgenomen, hoewel zij in [ZZ] en [EEE] te verwaarlozen activiteiten heeft ontplooid. De verdachte liet de onroerendgoedtransacties van [ZZ] en [EEE] immers geheel aan [C] en [S] over en oefende daarop geen enkele controle uit, hoewel haar enige kennis van de makelaardij niet kon worden ontzegd en haar vader vastgoedhandelaar was. De verdachte heeft de vaststelling van de verkoopprijs voor [ZZ] volledig aan [C] en anderen overgelaten, en zelfs geen specifiek advies bij haar eigen accountant ingewonnen, terwijl zij naar eigen zeggen eigenlijk met elke prijs genoegen had genomen. De verdachte heeft de indruk gewekt dat het haar veeleer te doen was om door middel van de verkoop van [ZZ] geld aan [C] te verdienen voordat hij in financiële moeilijkheden zou geraken doordat financiers als gevolg van negatieve berichtgeving de banden met hem zouden verbreken, dan om bescherming van haar naam en die van haar familie. Die indruk wordt versterkt door haar herhaalde opmerking tegen [Y] haast te maken met de beëindiging van haar relatie met [BB] en [BBBB], vennootschappen van [C], 'omdat er wel hogere bomen waren gevallen'. Onder deze omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, moet worden geoordeeld dat de verdachte gehouden was onderzoek te verrichten naar de herkomst van het geld dat zij van [C] via [GGG] zou ontvangen voor [ZZ], omdat zij kon vermoeden dat dit geheel of gedeeltelijk, middellijk of onmiddellijk, afkomstig was uit enig misdrijf. Zij heeft dit echter nagelaten en het geld zonder meer geaccepteerd. Ook toen [C] in 2004, naar algemeen bekend is, in verschillende media naar aanleiding van een justitieel onderzoek tegen hem en later na zijn liquidatie, als witwasser werd aangeduid, heeft de verdachte geen stappen ondernomen om de herkomst van het door haar ontvangen en nog steeds (deels) in haar bezit zijnde geldbedrag te achterhalen of omtrent de mogelijke gevolgen van het bezit van dit geldbedrag enig (juridisch) advies te vragen. Het voorgaande brengt mee dat het onder 2 tenlastegelegde schuldwitwassen kan worden bewezen en dat de verweren ter zake worden verworpen. (...) Nadere overweging: Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat de verdachte op 24 december 2002 het in de bewezenverklaring bedoelde bedrag van € 1.200.000 heeft verworven en dit bedrag - in ieder geval tot 6 februari 2003 in zijn geheel, tot 12 november 2003 voor een gedeelte ter grootte van € 1.000.000, en daarna tot en met 30 januari 2006 voor een gedeelte, in grootte afnemend tot ruim € 500.000 - voorhanden heeft gehad onder de in de bewezenverklaring bedoelde omstandigheid. Van algemene bekendheid is dat [C], al tijdens zijn leven naar aanleiding van justitieel onderzoek tegen hem, en later na zijn liquidatie, - evenals in en vóór 2002 - in verschillende media als witwasser werd aangeduid. Het hof heeft in het bijzonder uit de inhoud en strekking van de verklaringen van de verdachte afgeleid dat zij het onderzoek naar de herkomst van het geld, dat zij in 2002 had nagelaten te verrichten, ook na 2002 en in het bijzonder ook in en na 2004 niet heeft verricht en ook toen geen stappen heeft ondernomen om de herkomst van het door haar in 2002 ontvangen en daarna nog steeds (deels) in haar bezit zijnde geldbedrag te achterhalen of omtrent de mogelijke gevolgen van het bezit van dit geldbedrag enig (juridisch) advies te vragen. Voor een andere gevolgtrekking biedt het dossier en het ter terechtzitting verhandelde geen houvast." 3. Beoordeling van het eerste middel

242


3.1. Het middel komt op tegen de bewezenverklaring, in het bijzonder voor zover deze inhoudt dat het door de verdachte ontvangen geldbedrag van â‚Ź 1.200.000,- "onmiddellijk of middellijk afkomstig was uit enig misdrijf". 3.2. Het middel stelt de vraag aan de orde of, en zo ja, in hoeverre een vermogen - en dus ook een betaling daaruit - kan worden aangemerkt als "onmiddellijk of middellijk afkomstig uit (...) enig misdrijf" in de zin van art. 420quater Sr, indien aan dat vermogen op enig moment van misdrijf afkomstig geld is toegevoegd, ook indien dat toegevoegde deel bijvoorbeeld ten gevolge van vermenging niet meer als zodanig kan worden aangewezen. Die vraag is eveneens van belang voor de uitleg en toepassing van art. 420bis Sr. 3.3. De art. 420bis en 420quater Sr luiden als volgt: - Art. 420bis Sr "1. Als schuldig aan witwassen wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde categorie: a. hij die van een voorwerp de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding of de verplaatsing verbergt of verhult, dan wel verbergt of verhult wie de rechthebbende op een voorwerp is of het voorhanden heeft, terwijl hij weet dat het voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig is uit enig misdrijf; b. hij die een voorwerp verwerft, voorhanden heeft, overdraagt of omzet of van een voorwerp gebruik maakt, terwijl hij weet dat het voorwerp - onmiddellijk of middellijk afkomstig is uit enig misdrijf. 2. Onder voorwerpen worden verstaan alle zaken en alle vermogensrechten." - Art. 420quater Sr "1. Als schuldig aan schuldwitwassen wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de vijfde categorie: a. hij die van een voorwerp de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding of de verplaatsing verbergt of verhult, dan wel verbergt of verhult wie de rechthebbende op een voorwerp is of het voorhanden heeft, terwijl hij redelijkerwijs moet vermoeden dat het voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig is uit enig misdrijf; b. hij die een voorwerp verwerft, voorhanden heeft, overdraagt of omzet of van een voorwerp gebruik maakt, terwijl hij redelijkerwijs moet vermoeden dat het voorwerp onmiddellijk of middellijk - afkomstig is uit enig misdrijf. 2. Onder voorwerpen worden verstaan alle zaken en alle vermogensrechten." 3.4. De totstandkomingsgeschiedenis van de Wet van 6 december 2001 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en enkele andere wetten in verband met de strafbaarstelling van het witwassen van opbrengsten van misdrijven, waarbij onder meer de art. 420bis en 420quater Sr zijn ingevoerd (Stb. 2001, 606), houdt voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in: (i) de memorie van toelichting: "Afkomstig uit enig misdrijf Voldoende is dat wordt (tenlastegelegd en) bewezen dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf. Niet vereist is dat de rechter identificeert welk misdrijf precies aan het voorwerp ten grondslag ligt. Vaak zal dit niet mogelijk zijn, terwijl het ook niet relevant is voor de strafwaardigheid van het witwassen. Gaat het bijvoorbeeld om handelingen van verdachte Y ten aanzien van een bankrekening waarop hij en zijn compaan opbrengsten van hun verschillende criminele activiteiten (mensenhandel, afpersing, drugshandel) plachten te storten, maar is niet duidelijk uit welke van die activiteiten de betrokken gelden afkomstig waren (wellicht uit allemaal), dan kan niettemin bewezen worden geacht dat die gelden uit enig misdrijf afkomstig waren. (...) Onmiddellijk of middellijk; indirecte opbrengsten

243


Zoals hiervoor aangegeven beslaan witwastrajecten veelal vele achtereenvolgende stappen, waarbij de uit misdrijf afkomstige voorwerpen worden omgezet in andere, die op hun beurt worden omgezet, enzovoort. Om ook handelingen aan het eind van het traject effectief te kunnen aanpakken, dient een desbetreffende strafbepaling niet alleen het witwassen van de directe opbrengsten uit misdrijf strafbaar te stellen, maar ook het witwassen van een voorwerp dat indirect, middellijk afkomstig is uit enig misdrijf. Ook meergenoemde internationale overeenkomsten gaan uit van een ruim begrip "opbrengsten". De helingbepalingen van artikel 416, eerste lid, en 417bis, eerste lid, Sr kunnen op dit punt problemen opleveren, omdat wordt aangenomen dat onder "een door misdrijf verkregen goed" nĂ­et valt het indirect verkregene - hetgeen voor gestolen geld is gekocht -, zodat ten aanzien daarvan geen sprake kan zijn van heling (J. Remmelink, Het Wetboek van Strafrecht, aant. 2 op art. 416). Om zeker te stellen dat de artikelen 420bis en 420quater zich ook uitstrekken tot witwashandelingen ten aanzien van de indirecte opbrengsten, zijn daarin de woorden "onmiddellijk of middellijk" (afkomstig uit) opgenomen. Ik ben het niet eens met het oordeel van de Nederlandse Orde van Advocaten dat het bestanddeel "middellijk" "een verregaande, ongewenste verruiming van de delictsomschrijving" oplevert. Volgens de Orde zou dit bestanddeel tot gevolg hebben dat een deel van het legale betalingsverkeer kan worden gecriminaliseerd. Zoals gezegd ben ik van oordeel dat een effectieve strafbaarstelling van het witwassen niet beperkt kan zijn tot de onmiddellijke opbrengsten uit misdrijven, maar ook toepasbaar moet zijn op de latere stadia van het witwassen. (...) Overigens is niet vereist dat het voorwerp in zijn geheel uit misdrijf afkomstig is. Indien het voorwerp gedeeltelijk uit de opbrengst van een misdrijf is gefinancierd en gedeeltelijk uit ander, legaal geld, kan nog steeds worden gezegd dat het - mede - uit enig misdrijf afkomstig is. (Kamerstukken II, 1999/00, 27 159, nr. 3, p. 16-17) (ii) het voorlopig verslag van de vaste commissie voor justitie van de Eerste Kamer: "Indien het gaat om voorwerpen afkomstig uit enig misdrijf is er, aldus de memorie van toelichting op pagina 16, geen verplichting voor het Openbaar Ministerie om in de tenlastelegging een specificatie te geven van het delict of de delicten waaruit bijvoorbeeld gelden afkomstig zijn. Hierbij rijst de vraag wat de situatie is, indien geldmiddelen vermengd zijn met middelen uit legale activiteiten. Ook bij giraal geld kan sprake zij van een dergelijke vermenging." (Kamerstukken I, 2000/01, 27 159, nr. 228, p. 5) (iii) de memorie van antwoord aan de Eerste Kamer: "Deze leden vragen verder naar de verplichting van het OM om in de tenlastelegging een specificatie te geven van het delict waaruit bijvoorbeeld gelden afkomstig zijn, indien geldmiddelen zijn vermengd met middelen uit legale activiteiten. Het OM hoeft niet in de tenlastelegging te specificeren uit welk misdrijf voorwerpen afkomstig zijn, maar zal daarvoor wel bewijsmateriaal moeten aandragen. Uit de bewijsmiddelen zal moeten blijken dat het geld - deels - uit enig misdrijf afkomstig is. Dat geldt ook voor het hier voorgelegde geval. Dit neemt niet weg dat het rond krijgen van het bewijs lastiger zal worden, naarmate het illegale deel van de geldmiddelen geringer is ten opzichte van het legale deel." (Kamerstukken I, 2000/01, 27 159, nr. 288a, p. 8) 3.5.1. Uit deze wetsgeschiedenis moet als bedoeling van de wetgever worden afgeleid dat deze het met het oog op een effectieve bestrijding van het witwassen noodzakelijk achtte om niet alleen voorwerpen onder het bereik van de witwasbepalingen te brengen die onmiddellijk of middellijk van misdrijf afkomstig zijn, maar ook voorwerpen die gedeeltelijk van misdrijf afkomstig zijn. Daarbij is erop gewezen dat het ruime toepassingsbereik dat aldus aan de witwasbepalingen is gegeven, in het bijzonder ertoe strekt het witwassen ook in zijn latere fasen te kunnen treffen.

244


3.5.2. Voorts kan uit de wetsgeschiedenis worden afgeleid dat in het geval dat van misdrijf afkomstige vermogensbestanddelen zijn vermengd met vermogensbestanddelen die zijn verkregen door middel van legale activiteiten, het aldus vermengde vermogen kan worden aangemerkt als "mede" of "deels" uit misdrijf afkomstig. 3.6.1. De witwasbepalingen kunnen dus in zeer uiteenlopende gevallen toepassing vinden. Daarbij, zo vloeit uit het voorafgaande voort, kan worden onderscheiden tussen (i) de situatie waarin het vermogen "gedeeltelijk" van misdrijf van afkomstig is, aldus dat legaal vermogen is "besmet" doordat daaraan van misdrijf afkomstige vermogensbestanddelen zijn toegevoegd (vermenging), en (ii) de situatie waarin het vermogen "middellijk" van misdrijf van afkomstig is, dus bestaat uit vermogensbestanddelen die afkomstig zijn van (vervolg)transacties die zijn uitgevoerd met van misdrijf afkomstige vermogensbestanddelen. Dit onderscheid sluit niet uit dat beide situaties zich ten opzichte van een bepaald vermogen voordoen. Denkbaar is dat in zulke situaties een vermogensbestanddeel met een criminele herkomst zich binnen het na vermenging gevormde vermogen niet meer laat individualiseren. In het bijzonder in die situatie kan zich het geval voordoen dat het vermogen - en nadien elke betaling daaruit - wordt aangemerkt als (middellijk) gedeeltelijk van misdrijf afkomstig in de zin van de witwasbepalingen. 3.6.2. Door de wetgever is geen begrenzing gesteld aan de mate waarin vermogensbestanddelen gedeeltelijk en/of middellijk van misdrijf afkomstig kunnen zijn. De wetgever heeft het aldus aan het openbaar ministerie en de rechter overgelaten ervoor te zorgen dat de witwasbepalingen niet worden toegepast ten aanzien van in wezen niet-strafwaardige gedragingen. Die terughoudende toepassing is van groot belang omdat een te ruim bereik van de witwasbepalingen een normaal handelsverkeer onevenredig zou kunnen belemmeren. Dit gevaar dreigt vooral wanneer het illegale deel van een vermogen relatief gering is alsook wanneer door vervolgtransacties met (gedeeltelijk) van misdrijf afkomstige vermogensbestanddelen het verband met het gronddelict onduidelijk is geworden. Uit het onder 3.5 overwogene vloeit immers - naar de letter bezien - voort dat bijvoorbeeld de vermenging van een gering geldbedrag met een criminele herkomst met een groot op legale wijze verkregen geldbedrag tot gevolg heeft dat dit gehele geldbedrag (en elke daaruit gedane betaling) kan worden aangemerkt als gedeeltelijk van misdrijf afkomstig in de zin van de witwasbepalingen, en voorts dat bijvoorbeeld een gestolen voorwerp, ook nadat het vele malen op bonafide wijze van eigenaar is gewisseld, van misdrijf afkomstig blijft. 3.6.3. In het licht van het vorenstaande en in aanmerking genomen dat in situaties waarin het gaat om vermogen dat gedeeltelijk en/of middellijk van misdrijf afkomstig is, een onbegrensde wetstoepassing niet in alle gevallen strookt met de bedoeling van de wetgever, moet worden aangenomen dat bepaald gedrag onder omstandigheden niet als witwassen kan worden gekwalificeerd. Daarbij kan in de beoordeling worden betrokken of sprake is van: - een geringe waarde van het van misdrijf afkomstige vermogensbestanddeel dat met een op legale wijze verkregen vermogen vermengd is geraakt, al dan niet in verhouding tot de omvang van het op legale wijze verkregen deel; - een groot tijdsverloop tussen het moment waarop het van misdrijf afkomstige vermogensbestanddeel is vermengd met het legale vermogen en het tijdstip waarop het verwijt van witwassen betrekking heeft; - een groot aantal of bijzondere veranderingen in dat vermogen in de tussentijd; - een incidenteel karakter van de vermenging van het van misdrijf afkomstige vermogensbestanddeel met het legale vermogen. Bij de keuze van de in dit verband in acht te nemen omstandigheden kan van belang zijn of sprake is van de hiervoor onder

245


3.6.1 sub (i) en (ii) onderscheiden situaties. Gelet op de vele varianten waarin het witwassen in de praktijk kan plaatsvinden, die zich bovendien niet op voorhand laten overzien, is de hiervoor gegeven opsomming van mogelijk in de beoordeling te betrekken omstandigheden niet limitatief. 3.7. Het Hof heeft feitelijk vastgesteld dat in het begin van de jaren negentig van de vorige eeuw van drugsmisdrijven afkomstig geld tot een bedrag van ruim drie miljoen gulden in het vermogen van [GGG] B.V. (hierna: [GGG]) is gevloeid, dat dit geldbedrag vermengd is geraakt met het overige vermogen van [GGG] en dat dit bedrag zich in dat vermogen niet meer laat individualiseren in de zin dat met precisie kan worden aangewezen welk deel van het bedrijfsvermogen het van misdrijf afkomstige geld belichaamt. Het Hof heeft vervolgens op basis van deze vaststellingen geoordeeld dat het gehele vermogen van [GGG] daardoor is "besmet". Daarbij heeft het Hof in het bijzonder in aanmerking genomen dat het om een substantieel bedrag gaat, ook bezien in verhouding tot de vele tientallen miljoenen die via [GGG] werden ge誰nvesteerd in onroerend goed. Op grond hiervan heeft het Hof het geldbedrag dat aan de verdachte is betaald uit het vermogen van [GGG], aangemerkt als "middellijk of onmiddellijk afkomstig uit enig misdrijf". 3.8.1. Hoewel het Hof zulks niet met zoveel woorden tot uitdrukking heeft gebracht, moet dit oordeel aldus worden verstaan dat het gehele vermogen van [GGG] sedert de vermenging daarvan met de van drugsmisdrijven afkomstige miljoenen guldens, als "gedeeltelijk" - onmiddellijk of middellijk - van misdrijf afkomstig moet worden aangemerkt. De Hoge Raad leest de bewezenverklaring in zoverre verbeterd. Aldus verstaan geeft 's Hofs oordeel geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is dat niet onbegrijpelijk. 3.8.2. In dit verband verdient opmerking dat HR 5 september 2006, LJN AU6712, NJ 2006/612 en HR 7 oktober 2008, LJN BD2774, NJ 2009/94 eveneens zijn gebaseerd op het uitgangspunt dat de aanwezigheid in een vermogen van bestanddelen met een criminele herkomst, op zichzelf nog niet meebrengt dat het gehele vermogen als van enig misdrijf afkomstig dient te worden aangemerkt. 3.9. Het Hof heeft geen bijzondere omstandigheden aanwezig geoordeeld, zoals hiervoor onder 3.6.3 bedoeld, die ertoe zouden nopen het na de vermenging met het van misdrijf afkomstige geld en de daarop volgende transacties bestaande vermogen waaruit de verdachte is betaald, desalniettemin niet aan te merken als "gedeeltelijk van misdrijf afkomstig" in de zin van de witwasbepalingen. Dit oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk, in aanmerking genomen 's Hofs feitelijke vaststelling dat - ruim drie miljoen gulden met het overige vermogen van [GGG] vermengd is geraakt, en - [GGG] sedertdien onderdeel was van het door [C] gedreven conglomeraat van ondernemingen waarbinnen op structurele basis zeer grote uit misdrijven afkomstige sommen geld werden witgewassen. 3.10. Voor zover het middel deze oordelen van het Hof bestrijdt, leidt het niet tot cassatie. 4. Beoordeling van het tweede middel 4.1. Het middel komt op tegen de bewezenverklaring voor zover deze inhoudt dat de verdachte "redelijkerwijs moest vermoeden" dat het geldbedrag dat zij heeft ontvangen en voorhanden heeft gehad, onmiddellijk of middellijk afkomstig was uit enig misdrijf. 4.2. Het Hof heeft zijn oordeel dat de verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat het door haar van [GGG] ontvangen geldbedrag middellijk of onmiddellijk gedeeltelijk van

246


misdrijf afkomstig was, gegrond op de hiervoor onder 2 weergegeven bewijsvoering. 4.3. Het oordeel van het Hof geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Daarbij verdient opmerking dat, anders dan in het middel tot uitgangspunt wordt genomen, het Hof zijn oordeel niet enkel heeft gebaseerd op de omstandigheid dat de verdachte voorafgaand aan het ontvangen van bedoeld geldbedrag heeft kennisgenomen van berichten in de media omtrent de financiĂŤle banden die [C] onderhield met personen die op lucratieve wijze betrokken waren bij drugsmisdrijven. 4.4. Het middel faalt in zoverre. 5. Beoordeling van de middelen voor het overige Ook voor het overige kunnen de middelen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. 6. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep. Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu, W.F. Groos, C.H.W.M. Sterk en M.A. Loth, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 23 november 2010.

247


LJN: BO4657, Hoge Raad , 09/01760 Print uitspraak Datum uitspraak: 18-01-2011 Datum publicatie: 18-01-2011 Rechtsgebied: Straf Soort procedure: Cassatie Inhoudsindicatie: Art. 420bis Sr en art. 420ter Sr zijn per 14 december 2001 in werking getreden. Dat betekent dat de bewezenverklaarde gedragingen gepleegd voor die datum niet strafbaar zijn o.g.v. die bepalingen. Het Hof heeft het bewezenverklaarde voor zover het die periode betreft ten onrechte gekwalificeerd als het maken van een gewoonte van witwassen. Vindplaats(en): NJB 2011, 310 Rechtspraak.nl RvdW 2011, 163

Uitspraak 18 januari 2011 Strafkamer nr. 09/01760 Hoge Raad der Nederlanden Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 7 april 2009, nummer 23/002659-08, in de strafzaak tegen: [Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962, wonende te [woonplaats]. 1. Geding in cassatie Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Advocaat-Generaal J枚rg heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan. 2. Beoordeling van het eerste middel 2.1. Het middel klaagt dat het Hof de verdachte ten onrechte schuldig heeft verklaard aan het maken van een gewoonte van het plegen van witwassen in de periode v贸贸r 14 december 2001. 2.2. Het Hof heeft met bevestiging van het vonnis van de Rechtbank ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat: "hij in de periode van 1 januari 2000 tot en met 13 november 2007 te Zandvoort van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij verdachte meermalen geldbedragen en een personenauto, merk Chrysler, type PT Cruiser met het kenteken [AA-00-BB] en een personenauto, merk BMW, type 6ER Reihe, 645 met het kenteken [CC-00-DD] verworven en voorhanden gehad, terwijl hij wist dat boven omschreven geldbedragen en goederen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf."

248


2.3. Het Hof heeft, het vonnis van de Rechtbank ook in zoverre bevestigend, het bewezenverklaarde gekwalificeerd als "gewoontewitwassen" en als toepasselijke wettelijke voorschriften de art. 420bis en art. 420ter Sr aangehaald. 2.4. De art. 420bis en art. 420ter Sr zijn bij wet van 6 december 2001 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en enkele andere wetten in verband met de strafbaarstelling van het witwassen van opbrengsten van misdrijven (Stb. 2001, 606) in het wetboek van Strafrecht opgenomen. De wet van 6 december 2001 is in werking getreden op 14 december 2001. Dit betekent dat de bewezenverklaarde gedragingen voor zover zij zijn gepleegd in de periode van 1 januari 2000 tot 14 december 2001 niet strafbaar zijn op grond van de art. 420bis en art. 420ter Sr. Het Hof heeft het bewezenverklaarde voor zover het die periode betreft ten onrechte gekwalificeerd als het maken van een gewoonte van witwassen. 2.5. Het middel is terecht voorgesteld. 3. Slotsom Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist. 4. Beslissing De Hoge Raad: vernietigt de bestreden uitspraak; wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan. Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.M.E. Thomassen en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken op 18 januari 2011.

249


LJN: BO2628, Hoge Raad , 09/00747 Print uitspraak Datum uitspraak: 29-03-2011 Datum publicatie: 29-03-2011 Rechtsgebied: Straf Soort procedure: Cassatie Inhoudsindicatie: Bewijsklacht. Middel gaat uit van een onjuiste lezing nu de geldbedragen die verdachte voorhanden had niet uitsluitend afkomstig waren uit de opbrengst van fiscale strafbare feiten. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR LJN AP2124 m.b.t. art. 420bis Sr en uit HR LJN BM0787 m.b.t. de conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is. Indien de f&o het vermoeden rechtvaardigen dat verdachte geldbedragen voorhanden heeft gehad die uit enig misdrijf afkomstig zijn mag van verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld. Vindplaats(en): NJ 2011, 159 NJB 2011, 872 NS 2011, 151 Rechtspraak.nl RvdW 2011, 478

Uitspraak 29 maart 2011 Strafkamer nr. 09/00747 Hoge Raad der Nederlanden Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 9 februari 2009, nummer 21/005538-05, in de strafzaak tegen: [Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1951, wonende te [woonplaats]. 1. Geding in cassatie Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.L.M. van der Voet, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. 2. Bewezenverklaring en bewijsvoering 2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat: "1. hij in het jaar 2001 in de gemeente Amersfoort telkens opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten de aangifte voor de Inkomstenbelasting over het jaar 2000, onjuist heeft gedaan aan de Belastingdienst, terwijl dat feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, hebbende die onjuistheid hierin bestaan, dat in genoemd aangiftebiljet over dat jaar een

250


te laag bedrag als inkomsten en een te laag bedrag aan rente over buitenlandse tegoeden waren vermeld; en hij in de jaren 2002 en 2003 en 2004 in de gemeente Amersfoort telkens opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten de aangifte voor de Inkomstenbelasting over de jaren 2001 en 2002 en 2003, onjuist heeft gedaan aan de Belastingdienst, terwijl dat feit er telkens toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, hebbende die onjuistheid hierin bestaan, dat in genoemd aangiftebiljet over die jaren telkens een te laag bedrag als inkomsten was vermeld. 2. primair hij op tijdstippen in de periode van 14 december 2001 tot en met 10 februari 2005 in de gemeente Veenendaal, althans in Nederland, telkens geldbedragen, van in totaal € 2.850.926,23 (stortingen in de jaren 2002 tot en met 2005), heeft verworven en voorhanden heeft gehad en dat hij op tijdstippen in de periode van 14 december 2001 tot en met 10 februari 2005 in Duitsland geldbedragen, van in totaal € 2.850.926,23 (stortingen in de jaren 2002 tot en met 2005), voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat bovengenoemde geldbedragen -onmiddellijk of middellijk- afkomstig waren uit de opbrengst van fiscale strafbare feiten, in elk geval afkomstig van enig misdrijf, tot het plegen van welke bovenomschreven strafbare feiten verdachte een gewoonte heeft gemaakt." 2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen: a. overzichten van aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2000, 2001, 2002 en 2003. b. een proces-verbaal van de Belastingdienst, opgemaakt door de buitengewoon opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten: "Door verdachte [verdachte] is over de jaren 2000 tot en met 2003 aangifte gedaan voor de inkomstenbelasting. Dit is steeds gedaan middels de aangiftediskette van de Belastingdienst. De aangegeven bedragen zijn overgenomen in de systemen van de Belastingdienst. Van de in deze systemen overgenomen aangegeven bedragen zijn uitdraaien gemaakt. D-4 Op de uitdraai gecodeerd D-4 is te lezen dat verdachte in 2000 een bedrag van fl. 53.655,00 als looninkomsten heeft aangegeven, waarop fl. 12.647,00 aan loonbelasting is ingehouden. Deze inkomsten zijn afkomstig van het LISV, soort inkomen is WAO/AAW. Aan banktegoeden is aangegeven per 31 december 2000 een bedrag van fl. 73.326,00. D-5 Over 2001 is als loon aangegeven € 25.340,00 waarop € 7.150,00 loonbelasting is ingehouden. Als werkgever staat vermeld Gak Nederland, soort inkomen is WAO/AAW. In deze aangifte over 2001 geeft verdachte aan dat de gemiddelde waarde van zijn bezittingen over 2001 € 292.670,00 bedraagt. D-6 Over 2002 is als loon aangegeven € 26.488,00 waarop € 7.506,00 loonbelasting is ingehouden. Als werkgever staat vermeld Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, soort inkomen is WAO/AAW. In deze aangifte over 2002 geeft verdachte aan dat de gemiddelde waarde van zijn bezittingen over 2002 €178.597,00 bedraagt. D-7 Over 2003 is als loon aangegeven € 27.366,00 waarop € 7.918,00 loonbelasting is ingehouden. Als werkgever staat vermeld Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, soort inkomen is WAO/AAW. In deze aangifte over 2003 geeft verdachte aan dat de gemiddelde waarde van zijn bezittingen over 2003 € 206.260,00 bedraagt. Andere inkomstenbronnen waaruit de stortingen op de Duitse bankrekeningen gedaan zouden kunnen zijn, dan de inkomsten van het LISV, Gak Nederland dan wel Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen zijn niet aangegeven." c. overzichten van geldstortingen van de verdachte op rekeningen van de SSK-Bank te

251


Emmerich-Rees/Duitsland. d. een proces-verbaal van de Belastingdienst, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte: "Ik ben steeds naar de Belastingdienst in Amersfoort of Veenendaal gegaan en de mensen van de Belastingdienst hebben voor mij het formulier ingevuld. De aangifte werd in elk geval gedaan naar aanleiding van mijn opgave. Vraag verbalisanten: Wij tonen u een opgave elektronische handtekening, bijlage D-9. Kent u deze en wat kunt u er over verklaren? Antwoord: De handtekening die op dit formulier staat is van mij. Vraag verbalisanten: Wij tonen u uitdraaien van uw aangiften voor de inkomstenbelasting over de jaren 2000, 2001, 2002 en 2003. Herkent u de bedragen die op deze uitdraaien staan? Antwoord: Ik herken deze bedragen niet, het is te lang geleden om mij dat te herinneren. Maar als u deze cijfers van de Belastingdienst hebt gekregen dan zijn dit de bedragen die ik daar heb opgegeven, toen ik er was om de aangifte in te laten vullen." e. een proces-verbaal van de Belastingdienst, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte: "Mijn familie in Marokko heeft veel bezittingen, met name veel grond. Mijn familie heeft besloten om de grond te gaan verkopen. Ik ben toen gevraagd om dit op mij te nemen. Ik heb zodoende een groot kapitaal op mijn naam, wat eigenlijk van mijn hele familie is. Ik stort (deze) Euro's (dan) op de bank in Duitsland. Dat kan variëren van € 25.000,- tot € 100.000,-. Ik heb nagedacht hoe ik dit geld het beste kon bewaren in Nederland, en ik heb bedacht dat ik dit geld eigenlijk niet op een Nederlandse bank kon zetten, omdat er dan vragen gesteld zouden worden over de herkomst van het geld, en het zou dan ook bij de Belastingdienst gemeld moeten worden. Van de eigendom en de verkoop van de grond in Marokko is niets op papier gezet. Ik weet niet hoe groot het grondbezit van mijn familie precies is geweest, maar ik schat het op ongeveer 4 bij 8 kilometer, dus zeg maar tussen de 30 en 35 vierkante kilometer. Ik heb me zelf niet bemoeid met de verkoop van de grond, dat is in hoofdzaak gedaan door mijn oom, de broer van mijn vader. Ik weet niet hoeveel de opbrengst is per vierkante kilometer of per hectare. Maar uiteindelijk is de hele opbrengst op de rekeningen die op mijn naam staan gestort. Het land is nu helemaal verkocht. Ik erken dat ik het vermogen dat in Duitsland en in Liechtenstein op de bank staat niet heb gemeld bij de Belastingdienst. De medewerkers van de Duitse bank hebben mij er wel op gewezen dat ik dit geld bij de Hollandse fiscus had moeten melden. Vraag verbalisanten: Hebt u bij de aangiften voor de inkomstenbelasting die u hebt ingediend, melding gemaakt van de tegoeden op uw Duitse bankrekeningen? Antwoord: Nee, ik was van plan om het geld allemaal naar Nederland over te brengen en dan in één keer bij de Belastingdienst daarvan melding te maken. Maar ik wist niet hoe ik deze stap moest maken." f. een proces-verbaal van de Belastingdienst, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte: "Van de verkoop van de grond van mijn familie in Marokko staat niets op papier. De kopers van de grond willen ook niet bekend laten worden dat zij over zoveel geld beschikken. Ik heb nooit bankafschriften naar mijn huis laten sturen. Ik wilde deze bankafschriften niet in huis hebben omdat ik wist dat het voor de Nederlandse fiscus als zwart geld wordt aangemerkt."

252


g. een proces-verbaal van de Belastingdienst, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte: "U toont mij een overzicht, Anlage 3, bijlage D-10. Ik zie dat er van de rekening 5423017 een bedrag van DM 943.167,- overgeboekt is op 4 december 2000. Op 5 december wordt er DM 1.000.000,- overgemaakt naar Marokko. Het bedrag van de rekening 5423017 is gestort in drie bedragen op 26-10-2000, 30-102000 en op 03-11-2000. Op die dagen heb ik dus geld uit Marokko gekregen, en binnen anderhalve maand weer teruggestort naar Marokko. U zegt dat er dus eigenlijk zwart Marokkaans geld is witgewassen via mijn bankrekeningen. Eigenlijk is dat wel zo, ja." h. een proces-verbaal van de Belastingdienst, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte: "De grond ligt in het Rif-gebergte bij Ketama. Het is niet in de plaats Ketama, maar in de wildernis. Ik weet niet hoeveel kilometer deze grond van Ketama verwijderd ligt. Ik ben wel eens op die grond gezien die er nu nog is. Ik ben daar ongeveer anderhalf jaar geleden geweest. Het zijn voornamelijk bergen, geen woestijn. Er staan geen gebouwen op de grond, het zijn gewoon wilde bergen. Er staat geen hek omheen, je kunt dus niet zien waar de grond van mijn familie begint of eindigt. Alleen als er iemand is kan die persoon dan vertellen dat het om grond van mijn familie gaat. De eigendom van de grond is nergens vastgelegd op papier. Ik ken de kopers van de grond niet. Ik weet niet of alle grond aan één persoon óf aan één familie is verkocht, of dat de grond versnipperd is verkocht." i. een proces-verbaal van de Belastingdienst, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte: "Ik ken de grond in Marokko niet, ik ben nooit bij die grond geweest. Er is wel grond. En ik blijf ook bij het verhaal dat de grond door mijn familie is verkocht en dat ik de opbrengst daarvan in Nederland moest beleggen. Ik heb eerder wel gezegd dat ik bij de grond geweest ben, maar dat is dus niet waar." j. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende: "Mijn familie bezit in Marokko een heel groot stuk land. Ik denk dat het land ongeveer 30 km2 (vierkante kilometer) groot is. Ik ben er zelf meerdere malen geweest. Ik kom tweemaal per jaar in Marokko. Ik kan u zeggen dat de grond in Marokko niet op naam van de familie staat geregistreerd. Mijn vader vertrouwt de Marokkaanse overheid niet. Hij ontkent alles. Mijn familie bestaat uit 160 personen." k. een verslag van de Polizeidienststelle Landeskriminalamt NRW, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]: "Zijn totale vermogen berekende [verdachte] op 2 tot 3 miljoen Euro. Na de dood van zijn vader zou hij een erfenis in Marokko hebben ontvangen, een bedrag met zeven cijfers. Dit geld kon hij volgens zijn eigen verklaring niet naar Nederland of naar Duitsland laten overboeken. Voor dit doel zou hij aan landgenoten cheques in Marokkaanse valuta ter inwisseling in Marokko hebben gegeven. De tegenwaarde ontving hij in Euro. [Verdachte] bepaalde dat de gestorte geldbedragen grotendeels in een levensverzekering bij Capital Leben Liechtenstein belegd moesten worden. De gang van zaken bij de contante stortingen was steeds zo dat [verdachte] met een koffer het filiaal in Elten binnenkwam en van daaruit contant geld in kleine coupures gaf. De totalen bedroegen steeds circa € 15.000.- tot € 50.000.-. [Verdachte] stortte bijvoorbeeld op 30 oktober 2003 € 144.495.- in volgende coupures: € 1.050 in biljetten van € 5.-, € 5.030 in biljetten van € 10.-, € 36.420 in biljetten van € 20.-, € 101.900 in biljetten van € 50.- en € 100.- in één biljet van € 100.-. Deze biljetten waren representatief voor het stortingsgedrag van [verdachte]." l. een verslag van de Polizeidienststelle Landeskriminalamt NRW, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 2]:

253


"In de loop van de daarop volgende jaren begon [verdachte] met de aanlevering van tamelijk grote contante geldbedragen, die hij in de regel in een koffer meebracht. [Verdachte] verklaarde desgevraagd over de herkomst van het geld dat hij in Marokko van zijn ouders percelen had gekregen die plotseling aanzienlijk in waarde waren gestegen. Hij sprak over een totale waarde van circa DM 4.000.000. Voor zover ik mij herinner bracht [verdachte] in het begin steeds grote coupures mee (DM 500.- / DM 1.000.-). {Verdachte] vroeg of het mogelijk was om voortaan contant geld in kleine coupures te storten. Op 04 december 2000 maakte [verdachte] het bedrag van 1.000.000 DM van zijn depositorekening naar Marokko over. De stortingen van contant geld waren verder regelmatig en werden standaard in waardepapieren belegd. In 2003 heb ik [verdachte] op de mogelijkheid van vermogensbeheer en de daaraan verbonden betere opbrengst en overlijdensrisicodekking door een levensverzekering gewezen. Deze verzekering werd bij Capital Leben Liechtenstein tot een bedrag van € 1.000.000,- afgesloten. In 2003 heeft een verhoging tot € 1.200.000,- plaatsgevonden. De contante betalingen werden door [verdachte] telefonisch aangekondigd. Als hij kwam dan ontving ik hem in mijn kantoor. Hier opende [verdachte] de koffer en het geld werd met een geldtelmachine geteld. Het geld was met elastieken gebundeld en kennelijk vooraf geteld. Hij had meestal een briefje met het totaalbedrag aan het elastiek bevestigd. De bundels met geld wekten niet de indruk dat ze van een bank afkomstig waren. Toch was het geld steeds goed gesorteerd. Ik had van [verdachte] begrepen dat hij het perceel na het overlijden van zijn vader in bezit had gekregen." m. een proces-verbaal van de Rechter-Commissaris, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 2]: "Sinds 1997 tot begin 2005 heb ik regelmatig contact gehad met [verdachte]. Wij hadden tussen de vijf en tien keer per jaar contact bij ons op de bank. Van de tien keer had hij ongeveer acht keer contant geld bij zich. Begin januari 2005 heb ik van [verdachte] de opdracht gekregen om al zijn tegoeden (€ 950.000,-) over te boeken naar een rekening in Liechtenstein." n. een aanvraagformulier bestemd voor de verzekerings-maatschappij Capital Leben te Liechtenstein, waarin onder vraag II wordt vermeld dat het om een erfenis van verdachtes vader zou gaan. o. een proces-verbaal van de Belastingdienst, opgemaakt door de buitengewoon opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten dan wel een van hen: "Op 23 augustus 2005 is in het kader van een rechtshulpverzoek de vader van verdachte [verdachte] als getuige verhoord. De vader verklaarde dat [verdachte], geboren in 1951, zijn zoon is en dat deze woont in [woonplaats], Nederland. De vader verklaarde dat hij in de jaren '90 een aantal percelen grond van 200 tot 300 meter heeft gegeven aan zijn zoon. Deze grond ligt in het Rif-gebergte in de buurt van de stad Ketama. Hiervan is geen akte opgemaakt. De vader van verdachte verklaarde dat hij nooit iets heeft gekregen van de opbrengst van de grond. Hij verklaarde niets te weten omtrent de verkoop van de grond. Over de waarde van de grond verklaarde hij dat de grond op zich waardeloos is. Ook verklaarde de vader dat hij nooit geld heeft gestuurd naar of gegeven aan zijn zoon. Verder verklaarde hij dat zijn broers nooit grond hebben verkocht en de opbrengst aan [verdachte] hebben gegeven." p. een proces-verbaal van de Rechtbank van Kétama, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 3]: "Ik heb in 1999 in totaal vier hectaren agrarische grond, niet irrigeerbaar en irrigeerbaar overgedragen aan mijn zoon [verdachte], geboren op [geboortedatum]-1951, opdat hij

254


de bewerking en het onderhoud daarvan op zich neemt." r. een proces-verbaal van de Dienst Gerechtelijke Politie te Marokko, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 3]: "Mijn naam is [betrokkene 3], Marokkaan, houder van de nationale identiteitskaart nr. [001]. Ik ben inderdaad de vader van de genaamde [verdachte] die zich in Nederland bevindt. In de jaren veertig heb ik een groep landbouwgronden geërfd van mijn vader. In 1990 heb ik mijn zoon [verdachte] belast met de benutting van deze landbouwgronden. Deze overdracht heeft plaatsgevonden zonder enige notariële akte of een geschreven document. Ik wist niet dat mijn zoon de landbouwgronden verkocht heeft. Hij heeft mij hierover niet op de hoogte gebracht. Ik bekrachtig mijn verklaring van 23 augustus 2005." s. een proces-verbaal van de Rechter-Commissaris, voor zover inhoudende als relaas van diens bevindingen: "Het verhoor van [betrokkene 3], geboren in 1929, vond plaats op 16 juli 2008. [Verbalisant 1] en de tolk, die ook bij het verhoor van 23 augustus 2005 aanwezig zijn geweest, bevestigden aan mij dat de getuige dezelfde persoon was als die op 23 augustus 2005 is gehoord. De getuige heeft zich gelegitimeerd met een identiteitskaart. Op mijn verzoek heb ik van de Marokkaanse politie een afschrift meegekregen van deze identiteitskaart. De getuige deelde mede dat de stukken familiegrond geen waarde hadden. De grond lag in de bergen, waarheen je moest lopen. Met een tractor kon je er niet komen. Er werden groenten en granen voor het eigen levensonderhoud verbouwd. Dat waren de enige opbrengsten." t. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende: "De persoon op de het door u in kopie getoonde identiteitsbewijs is mijn vader." u. een proces-verbaal van de Belastingdienst, opgemaakt door de buitengewoon opsporingsambtenaar [verbalisant 2], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant: "Het totale bedrag dat kan worden aangemerkt als witgewassen geld bedraagt derhalve: € 2.850.926,23." 2.3. Het Hof heeft ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde het volgende overwogen: "Herkomst gelden Het hof constateert allereerst dat verdachte tegenstrijdig heeft verklaard over de herkomst van de geldbedragen welke - naar hij heeft bevestigd - door hem zijn gestort op een rekening van een Duitse bank, namelijk de Stadssparkasse te Emmerich-Rees. Uit de verklaring van [betrokkene 1] werkzaam bij genoemde bank kan worden afgeleid dat door verdachte over de herkomst van de gelden gezegd is dat zijn vader overleden was en dat hij daarom een erfenis had ontvangen. Verdachte heeft weliswaar ter zitting van het hof ontkend dat hij dit tegen haar gezegd zou hebben, doch het hof acht dit niet aannemelijk. Dit punt vindt immers ondersteuning in het door verdachte op 4 juni 2003 ondertekende aanvraagformulier bestemd voor de verzekeringsmaatschappij Capital Leben te Liechtenstein waar - in antwoord op vraag II (Bestätigung über die Herkunft der Vermögenswerte nach dem Sorgfaltspflichtgesetz) - wordt vermeld dat het om een erfenis van zijn vader zou gaan. Ook daaruit blijkt naar het oordeel van het hof dat verdachte het heeft willen doen voorkomen dat zijn vader overleden was en dat hij beschikte over diens erfenis. Vast staat dat de vader van verdachte niet overleden is. Hij is tot drie keer toe in levende lijve, voor het laatst nog op 16 juli 2008 in Marokko, gehoord. Daarnaast heeft verdachte verklaard dat de gelden afkomstig zouden zijn uit de opbrengst na verkoop van stukken grond in Marokko. Uit de verklaring van [betrokkene

255


2] werkzaam bij de Stadssparkasse te Emmerich-Elten kan worden afgeleid dat verdachte tegen hem heeft gezegd dat de familie gronden in Marokko bezat die ineens meer waard geworden waren en die verdachte verkocht zou hebben. Ook in de onderhavige strafzaak heeft verdachte tijdens zijn verhoor voor de hulpofficier van justitie op 10 februari 2005 (Bijlage verd. 1-02) verklaard dat het geld afkomstig is van grondverkopen van zijn familie in Marokko. Er was volgens verdachte niet bekend wie van zijn familie voor welk deel gerechtigd was. Er waren volgens verdachte drie hoofdpersonen, te weten zijn vader, zijn oom en tante. Zij waren eigenaar van de grond en het kapitaal was dus van hen. Tegenover verbalisanten heeft verdachte verklaard dat zijn familie veel gronden in Marokko bezat, welke gronden waren ontsloten en ineens in waarde waren gestegen. Verdachte heeft daarover verder verklaard dat die gronden in Marokko niet geregistreerd werden, dat die gronden door de familie waren verkocht aan kopers die hij niet kende en dat de opbrengst in Marokkaanse Dirhams door zijn familie op de zwarte markt in Marokko was omgewisseld in euro's. In overleg met zijn familie werd besloten om de opbrengst over te brengen naar het buitenland en zijn familie had hem gevraagd om die taak op zich te nemen. Verdachte nam de euro's op verschillende plaatsen, zoals Amsterdam of Rotterdam, in ontvangst van personen die hij niet kende, waarbij het geld niet door hem werd geteld. Hij hoefde van zijn familie ook geen registratie bij te houden van de door hem ontvangen gelden. Hij bracht die euro's vervolgens over naar de bank in Duitsland. Het land in Marokko had een oppervlakte van 30 Ă 35 km2. Dit was verdachte verteld door zijn familie en al het land was inmiddels geheel verkocht. De gronden lagen in het Rifgebergte nabij Ketama bij de berg Djebel Tidiquin. Er stonden geen gebouwen op de grond; het waren gewoon "wilde bergen". Verdachte wenste niet de namen en adressen van zijn familie te geven omdat hij zijn familie niet in de problemen wilde brengen, terwijl ook de kopers niet bekend wilden worden. Tegenover het hof heeft verdachte nog aanvullend verklaard dat het land van zijn familie was en dat zijn familie bestond uit 160 personen. Zijn vader zou de Marokkaanse overheid niet vertrouwen en alles ontkennen. Verdachte wist niet wie de verkoop van het land regelde. Namens verdachte werd ter zitting van het hof van 20 september 2006 gesteld dat er alleen door het horen van de vader van verdachte duidelijkheid kon ontstaan over de verkoop van de grond en de opbrengsten daarvan. De vader van verdachte is drie keer in Marokko gehoord en wel op 17 april 2005, 23 augustus 2005 en 16 juli 2008. De vader heeft op 17 april 2005 verklaard dat hij in 1999 in totaal vier hectare landbouwgrond bezat welke hij aan verdachte ter bewerking en onderhoud had overgedragen. De vader heeft op 23 augustus 2005 verklaard dat hij de gronden, die hij zelf had geĂŤrfd van zijn vader, in 1990 aan verdachte als oudste zoon had overgedragen om ze te exploiteren. Sindsdien bezat hij enkel nog het huis waarin hij woonde. Vanaf 1999 had hij geen enkel geldbedrag naar zijn zoon gestuurd. Verdachte heeft de juistheid van die verklaring tegengesproken en zelfs betwijfelt of zijn vader een dergelijke verklaring had afgelegd. Ter ondersteuning heeft verdachte ter zitting van het hof van 20 september 2006 onder meer een - naar hij stelt - door zijn vader afgelegde verklaring in het geding gebracht waaruit het tegendeel zou blijken. Op 16 juli 2008 is de vader onder ede en in het bijzijn van de rechter-commissaris in Marokko gehoord. Vastgesteld werd dat het de vader van verdachte was, die gehoord werd. Er is door de vader een identiteitsbewijs voorzien van een foto getoond, waarvan een kopie werd gemaakt. De kopie werd aan verdachte ter zitting van het hof van 26 januari 2009 getoond en verdachte heeft daarop verklaard dat het inderdaad het identiteitsbewijs met foto van zijn vader betrof. De vader verklaarde tijdens zijn verhoor dat hij landbouwgronden had geĂŤrfd van zijn overleden vader en dat hij verdachte had belast met het benutten van deze gronden. Van een verkoop van deze gronden wist hij absoluut niet. Hij bekrachtigde zijn verklaring tijdens zijn eerder verhoor op 23 augustus 2005. Blijkens het relaas van de rechter-commissaris van 1 augustus 2008 heeft de vader - afgezien van hetgeen hij tijdens het verhoor verklaarde - nog gezegd dat de gronden van zijn familie geen waarde hadden. De grond lag in de bergen waarheen je

256


moest lopen. Met een tractor kon je er niet komen. Er werden groenten voor het eigen levensonderhoud verbouwd. Dat waren de enige opbrengsten. De verbalisant [verbalisant 1] die ook aanwezig was bij het verhoor van vader op 23 augustus 2005 heeft bevestigd dat de op 16 juli 2008 gehoorde persoon dezelfde was als degene die ook gehoord werd op 23 augustus 2005. Verdachte heeft ter zitting van het hof van 26 januari 2009 een - naar hij stelt - door zijn vader op 29 augustus 2008 afgelegde verklaring met als aanhef "Ontkenning" overgelegd, waaruit zou blijken dat - kort gezegd - de verklaring van zijn vader afgelegd op 16 juli 2008 niet juist zou zijn. Het hof gaat daaraan voorbij en baseert zich op de op 23 augustus 2005 en 16 juli 2008 door de vader afgelegde verklaringen, nu is vastgesteld dat die wel degelijk door zijn vader werden afgelegd, waarbij de verklaring van 16 juli 2008 bovendien onder ede en in het bijzijn van de rechter-commissaris werd afgelegd. Verdachte heeft tegenover verbalisanten verklaard dat hij wel eens bij die gronden was geweest. Vervolgens kwam hij hierop terug en verklaarde hij tegenover verbalisanten dat hij de gronden in Marokko niet kende en nooit bij die gronden was geweest. Tegenover het hof heeft verdachte ter zitting van 20 september 2006 verklaard dat hij er zelf meerdere malen is geweest. Gelet op de tegenstrijdige verklaringen van verdachte omtrent de herkomst van de door hem op de bank in Duitsland gestorte geldbedragen, het feit dat verdachte niet in staat is om concrete informatie over zijn bij de verkoop van de gronden betrokken familieleden te verschaffen, zijn tegenstrijdige verklaringen omtrent het al dan niet bezocht hebben van de gronden, de verklaringen van de vader van verdachte, waaronder die onder ede in het bijzijn van de rechter-commissaris op 16 juli 2008, acht het hof het niet aannemelijk dat genoemde familieleden het eigendom hadden, of anderszins rechthebbenden waren van bedoelde grond(en), behoudens de vermoedelijk circa 4 hectare grond die zijn vader bezat en verdachte van zijn vader verkreeg, welke gronden volgens zijn vader en de door hem gegeven kenmerken van de grond weinig waarde hebben en deels oogst opleverden voor eigen gebruik. Het hof neemt voorts in aanmerking dat verdachte als enige aantoonbare bron sinds 1987 of 1988 beschikte over een WAO-uitkering - hij was 100% afgekeurd - van, naar hij tegenover de verbalisanten verklaarde, circa € 1.340,- per maand, terwijl zijn echtgenote bij een drukkerij werkte alwaar zij circa € 1.200,- netto per maand verdiende. Het hof leidt uit het vorenstaande af dat verdachte de legale bron van de gelden niet heeft kunnen aantonen, zodat het hof bewezen acht dat verdachte wilde verhullen dat de door hem in Nederland verworven en door hem naar Duitsland getransporteerde en op de bank aldaar gestorte gelden van enig misdrijf afkomstig waren. Dat dit laatste het geval was, wordt naar het oordeel van het hof ondersteund door het feit dat verdachte, zoals onder meer blijkt uit de verklaring van [betrokkene 1], aanzienlijke geldbedragen bestaande onder meer uit kleine coupures van € 5,-, € 10,- en € 20,- op de bank in Duitsland stortte. Fiscaal strafbare feiten De Hoge Raad der Nederlanden heeft in zijn arrest van 7 oktober 2008, LJN BD2774, bepaald dat ook vermogensbestanddelen waarover men de beschikking heeft doordat belasting is ontdoken kunnen worden aangemerkt als zijnde van misdrijf afkomstig. Gelet op dit arrest zal het hof ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde ook bewezen verklaren dat verdachte wist dat de gelden afkomstig waren uit het plegen van fiscaal strafbare feiten." 3. Beoordeling van het eerste middel 3.1. Het middel klaagt over de motivering van de bewezenverklaring onder 2. 3.2. Voor zover het middel klaagt dat uit de bewezenverklaring en de bewijsvoering volgt dat het Hof bewezen heeft geacht dat de geldbedragen die de verdachte voorhanden heeft gehad, uitsluitend - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit de opbrengst

257


van fiscale strafbare feiten, gaat het uit van een onjuiste lezing van de bestreden uitspraak, zodat die klacht feitelijke grondslag mist. Het Hof heeft immers met de onder het kopje "Fiscaal strafbare feiten" opgenomen bewijsoverweging kennelijk bedoeld tot uitdrukking te brengen dat de geldbedragen die de verdachte voorhanden heeft gehad "ook", en derhalve niet uitsluitend, afkomstig waren uit het plegen van fiscaal strafbare feiten. 3.3. Zoals de Hoge Raad heeft geoordeeld in zijn arrest van 28 september 2004, LJN AP2124, moet op grond van doel en strekking van art. 420bis Sr en mede in het licht van de geschiedenis van de totstandkoming van die bepaling worden aangenomen dat uit de bewijsmiddelen niet behoeft te kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Voorts geldt dat indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen kan worden geacht dat een geldbedrag "uit enig misdrijf afkomstig is", indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is (vgl. HR 13 juli 2010, LJN BM0787, NJ 2010/456). 3.4. In de onder 2.3 weergegeven overwegingen ligt als oordeel van het Hof besloten, dat de uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkende feiten en omstandigheden het vermoeden rechtvaardigen dat de geldbedragen die de verdachte voorhanden heeft gehad - onmiddellijk of middellijk - uit enig misdrijf afkomstig zijn en dat derhalve van de verdachte mag worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld. Dat oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Het Hof heeft vastgesteld dat de door de verdachte gegeven verklaringen voor de herkomst van het geld tegenstrijdig zijn en dat bovendien geen van die verklaringen aannemelijk is geworden. Gelet daarop is 's Hofs oordeel dat de verdachte heeft willen verhullen dat de door hem in Nederland verworven en naar Duitsland getransporteerde en op de bank aldaar gestorte gelden van enig misdrijf afkomstig zijn, niet onbegrijpelijk. De bewezenverklaring voor zover inhoudende dat de daarin genoemde geldbedragen "in elk geval afkomstig (waren uit de opbrengst) van enig misdrijf", is door het Hof toereikend gemotiveerd. 3.5. Het middel is in zoverre tevergeefs voorgesteld. 4. Beoordeling van de middelen voor het overige De middelen kunnen voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van vragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. 5. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan 2 jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van 32 maanden, waarvan 16 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. 6. Slotsom Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 5 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

258


7. Beslissing De Hoge Raad: vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf; vermindert deze in die zin dat deze 31 maanden waarvan 16 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren beloopt; verwerpt het beroep voor het overige. Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink, H.A.G. Splinter-van Kan, C.H.W.M. Sterk en M.A. Loth, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 29 maart 2011.

259


LJN: BP0294, Hoge Raad , 09/00492 Print uitspraak Datum uitspraak: 05-04-2011 Datum publicatie: 05-04-2011 Rechtsgebied: Straf Soort procedure: Cassatie Inhoudsindicatie: (Gewoonte)witwassen. 1. Het middel dat klaagt over afwijking van het uitdrukkelijk onderbouwd standpunt dat de periode wanneer sprake is van (gewoonte)witwassen niet kan aanvangen voordat de van misdrijf afkomstige voorwerpen daadwerkelijk voorhanden zijn, faalt reeds omdat het eraan voorbijziet dat slechts van belang is dat het voorhanden hebben op enig moment binnen de in de bewezenverklaring vermelde periode is aangevangen en niet nodig is dat dat moment samenvalt met het begin van die periode. 2. Het middel dat klaagt dat het Hof zonder opgave van redenen is afgeweken van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt dat gewoontewitwassen een actieve handeling vereist, faalt eveneens. De opvatting waarop dit standpunt berust, inhoudend dat slechts sprake kan zijn van gewoontewitwassen a.b.i. art. 420ter Sr, indien de verdachte door actief handelen een gewoonte maakt van witwassen, vindt geen steun in het recht. Vindplaats(en): NJ 2011, 171 NJB 2011, 931 Rechtspraak.nl RvdW 2011, 514

Uitspraak 5 april 2011 Strafkamer nr. 09/00492 Hoge Raad der Nederlanden Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 21 januari 2009, nummer 22/005717-07, in de strafzaak tegen: [Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967, wonende te [woonplaats]. 1. Geding in cassatie 1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. W. de Vries, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan wat betreft feit 11 en in verband daarmee de strafoplegging ter zake van alle bewezenverklaarde feiten, en tot verwerping van het beroep voor het overige. 1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd. 2. Beoordeling van het eerste middel

260


Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. 3. Beoordeling van het tweede middel 3.1. Het middel klaagt dat het Hof zonder opgave van de daartoe geleid hebbende redenen is afgeweken van het ter zake van feit 11 uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de verdachte "dat de periode wanneer sprake is van (gewoonte)witwassen niet kan aanvangen voordat de van misdrijf afkomstige voorwerpen daadwerkelijk voorhanden zijn". 3.2. Ten laste van de verdachte is onder 11 bewezenverklaard dat: "hij omstreeks de periode van 26 april 2005 tot en met 6 maart 2007 in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers hebben verdachte en/of zijn mededaders(s) geldbedrag(en) voorhanden gehad terwijl hij en/of zijn mededaders wist(en) dat die geldbedrag(en) onmiddellijk afkomstig waren uit enig(e) misdrijven." 3.3. Ter terechtzitting in hoger beroep van 7 januari 2009 heeft de raadsman het woord gevoerd overeenkomstig de door hem overgelegde pleitnota die, voor zover hier van belang, het volgende inhoudt: "Gewoonte: moment van transformatie 52. Ik stel mij graag op het standpunt dat de transformatie van het doen van een onjuiste aangifte naar het voorhanden hebben plaatsvindt doordat de belastingdienst daadwerkelijk tot uitkeren overgaat. Immers tot dat moment had [verdachte] het geld niet 'voorhanden'. De niet-uitgekeerde bedragen heeft [verdachte] verder niet 'voorhanden' gehad. Dit is van invloed op de tenlastegelegde periode, welke van invloed is op het tenlastegelegde gekwalificeerde bestanddeel 'gewoonte'. 53. Indien immers het voorhanden een kortere periode beslaat, is er minder snel sprake van 'gewoonte'. Nu uit het dossier niet naar voren komt wanneer de uitbetalingen hebben plaatsgevonden, zal dit bestanddeel hoe dan ook niet wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard. Immers kan naast de duur van de periode tevens niet de frequentie worden achterhaald: alle uitbetalingen kunnen op dezelfde dag hebben plaatsgevonden." 3.4. Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring nog het volgende overwogen: "Met betrekking tot het onder 11 primair bewezenverklaarde merkt het hof het navolgende op. Gelet op de bewezenverklaring van het onder 2, 3, 5, 6, 7, 8 en 10 telkens primair tenlastegelegde, concludeert het hof dat de verdachte geldbedragen voorhanden heeft gehad die uit misdrijf afkomstig waren en dat de verdachte een gewoonte heeft gemaakt van het witwassen van deze bedragen, in aanmerking nemende de hoeveelheid bewezenverklaarde onjuiste aangiften." 3.5. Het middel faalt, reeds omdat het eraan voorbijziet dat slechts van belang is dat het voorhanden hebben op enig moment binnen de in de bewezenverklaring vermelde periode is aangevangen en niet nodig is dat dat moment samenvalt met het begin van die periode. 4. Beoordeling van het derde middel 4.1. Het middel klaagt dat het Hof zonder opgave van de daartoe geleid hebbende redenen is afgeweken van het ter zake van feit 11 uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de verdachte "dat wil er sprake zijn van gewoontewitwassen, een actieve handeling noodzakelijk is".

261


4.2. Het standpunt berust op de opvatting dat slechts sprake kan zijn van gewoontewitwassen als bedoeld in art. 420ter Sr, indien de verdachte door actief handelen een gewoonte maakt van witwassen. Die opvatting vindt geen steun in het recht. Reeds daarom faalt het middel. 5. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van twaalf maanden. 6. Slotsom Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 5 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist. 7. Beslissing De Hoge Raad: vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf; vermindert deze in die zin dat deze elf maanden en een week beloopt; verwerpt het beroep voor het overige. Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 5 april 2011.

262


LJN: BU6930, Hoge Raad , 10/02261 Print uitspraak Datum uitspraak: 07-02-2012 Datum publicatie: 07-02-2012 Rechtsgebied: Straf Soort procedure: Cassatie Inhoudsindicatie: De HR herhaalt relevante overwegingen t.a.v. de reikwijdte van witwassen (art. 420bis Sr) en schuldwitwassen, (art 420quater) uit HR LJN BM4440. Het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte geldbedragen voorhanden heeft gehad welke hij als politieambtenaar had verkregen door het tegen betaling verstrekken aan derden van vertrouwelijke informatie uit de systemen van de politie en dat hij zich aldus heeft schuldig gemaakt aan witwassen als bedoeld in art. 420bis Sr. Daarmee heeft het Hof onvoldoende inzicht gegeven in zijn gedachtegang. Indien het Hof heeft geoordeeld dat reeds sprake is van witwassen als de verdachte voorwerpen voorhanden heeft die afkomstig zijn uit enig door hemzelf begaan misdrijf, heeft het blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Indien het Hof daaraan niet heeft voorbijgezien, is zijn oordeel ontoereikend gemotiveerd, aangezien het Hof niet heeft vastgesteld dat het voorhanden hebben van die geldbedragen heeft bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van die geldbedragen. ’s Hofs arrest lijdt in zoverre dus aan een motiveringsgebrek. Vindplaats(en): NJ 2012, 116 NJB 2012, 547 NS 2012, 121 Rechtspraak.nl RvdW 2012, 297

Uitspraak 7 februari 2012 Strafkamer nr. S 10/02261 Hoge Raad der Nederlanden Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 17 maart 2010, nummer 22/003302-09, in de strafzaak tegen: [Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971, wonende te [woonplaats]. 1. Geding in cassatie Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.S. Nan, advocaat te Dordrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 12 tenlastegelegde feit en de strafoplegging en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

263


2. Beoordeling van het eerste middel 2.1. Het middel bevat onder meer de klacht dat het Hof het onder 12 bewezenverklaarde ten onrechte als witwassen heeft gekwalificeerd. 2.2.1. Het Hof heeft overeenkomstig de tenlastelegging onder 12 bewezenverklaard dat de verdachte: "in of omstreeks de periode van 1 september 2007 tot en met 28 november 2008, te Lansingerland en/of Rotterdam, in elk geval in Nederland, een (of meer) geldbedrag(en) heeft witgewassen, immers heeft hij, verdachte, (een of meer) geldbedrag(en), te weten de opbrengst, die hij, verdachte, heeft genoten naar aanleiding van of ten gevolge van verstrekking aan derden van (vertrouwelijke) informatie uit de bedrijfsprocessensystemen van de regiopolitie Rotterdam Rijnmond voorhanden gehad, terwijl hij wist dat die geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf en wel (telkens) een (of meer) geldbedrag(en), althans enig geldbedrag in of omstreeks de periode van 8 oktober 2008 tot en met 28 november 2008 door [betrokkene 1] en [betrokkene 2] verstrekt aan hem, verdachte." 2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsvoering: "Ondanks dat zij beiden verklaard hebben dat zij slechts vage kennissen van elkaar zijn, blijkt uit het dossier dat verdachte en zijn medeverdachte [betrokkene 1] in de onderzoeksperiode regelmatig contact met elkaar hebben. Deze contacten verlopen steeds op eenzelfde wijze: verdachte ontvangt van [betrokkene 1] een sms bericht met kentekens of persoonsgegevens, daarna wordt onder het account van verdachte ingelogd in de politiesystemen en worden deze gegevens bevraagd - zoals ook door de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep erkend -, kort daarop vindt (vaak intensief) telefonisch overleg plaats over een ontmoeting tussen verdachte en [betrokkene 1], welke ontmoeting vervolgens ook plaatsvindt. De verklaring die verdachte geeft voor het ontvangen van de informatie, te weten dat hij een "jager" is en [betrokkene 1] hem regelmatig tips geeft waaruit hij leuke zaken probeert te maken, acht de rechtbank niet geloofwaardig. Net zomin als de verklaring die beiden geven voor de ontmoetingen, dat gaat om een "praatje pot" of om elkaar een mop te vertellen. Immers door de enkele ontvangst van een SMS zou verdachte in zijn informatiebehoefte zijn voorzien en een ontmoeting nadien voegt daaraan niets aan toe. In de getapte telefoongesprekken tussen verdachte en [betrokkene 1] en tussen [betrokkene 1] en diens contacten wordt gesproken over "je weet wat het kost", "Bankoe hè" (straattaal voor 50 euro). Ook worden er getallen genoemd: "1,50 hè", "125, vergeet niet", "als jij die broek wil, wil hij 50, 50 extra" en wordt er gezegd: "printen", "verbrandt die ding", "moet papier hebben", "een extra tekst" en "ook een beetje papier". Voorts heeft het observatieteam gezien dat [betrokkene 1] op 8 oktober 2008 met een bankbiljet in zijn hand in de auto van verdachte stapt. Bovendien blijkt uit de gesprekken dat beide partijen nogal wat moeite doen om tot relatief korte ontmoetingen - op 8 oktober 2008 minder dan een minuut - te komen. Ook lijkt het niet de bedoeling dat de gevraagde informatie telefonisch wordt verstrekt noch dat anderen de ontmoetingen waarnemen. Op grond van al deze feiten en omstandigheden komt het hof, evenals de rechtbank, tot de conclusie dat de ontmoetingen van verdachte met [betrokkene 1] dienden om de gevraagde informatie over te dragen en daarvoor betaald te krijgen en acht zij wettig en overtuigend bewezen dat verdachte informatie heeft verschaft en daarvoor een gift heeft ontvangen. De verdachte heeft op 14 mei 2009 tegenover de rechter-commissaris verklaard dat hij in dienst is van regiopolitie Rotterdam-Rijnmond en dat hij in [plaats] werkt. Van het volgende wordt uit gegaan: (...) Feit 12 Uit de inhoud van de in voetnoot 1 tot en met 34 vermeldde bewijsmiddelen is komen

264


vast te staan dat de verdachte veelvuldig contact had met mensen buiten de politieorganisatie met wie hij sprak over vertrouwelijke informatie. De verdachte heeft aan hem verstrekte kenteken- en persoonsgegevens opgezocht en nagekeken in de politiesystemen waarna hij ontmoetingen had met [betrokkene 1]. In diverse telefoongesprekken wordt in bedekte taal gesproken over geld: "je weet wat het kost", "Bankoe hĂŠ" (bankoe is straattaal voor 50 euro), "125", "als jij die broek wel, wil hij 50". Gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 12 tenlastegelegde heeft begaan (...)" 2.2.3. Het Hof heeft ten aanzien van de strafbaarheid van het bewezenverklaarde het volgende overwogen en beslist: "Het bewezenverklaarde levert op: Ten aanzien van het onder 1 primair, 3 primair, 4 primair, 5 primair, 6 primair, 7 primair, 8 primair, 9 primair, 10 primair en 12 bewezenverklaarde: De voortgezette handeling van Als ambtenaar een gift aannemen, wetende dat deze hem gedaan wordt ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem, in strijd met zijn plicht, in zijn huidige bediening is gedaan, meermalen gepleegd. en Witwassen, meermalen gepleegd. Ten aanzien van het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde: Opzettelijke schending van een ambtsgeheim." 2.3. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 16 oktober 2010 (LJN BM4440, NJ 2010/655) onder meer het volgende overwogen: "2.4.1. Vooropgesteld moet worden dat op zichzelf noch de tekst noch de geschiedenis van de totstandkoming van de art. 420bis en 420quater Sr eraan in de weg staat dat iemand die een in die bepalingen omschreven gedraging verricht ten aanzien van een voorwerp dat afkomstig is uit enig door hemzelf begaan misdrijf, wordt veroordeeld wegens - kort gezegd - (schuld)witwassen. Dat geldt, naar uit de tekst van de wet volgt, ook voor het voorhanden hebben van zo'n voorwerp (vgl. HR 2 oktober 2007, LJN BA7923, NJ 2008/16). 2.4.2. Dit betekent niet dat elke gedraging die in de art. 420bis, eerste lid, en 420quater, eerste lid, Sr is omschreven, onder alle omstandigheden de - in beide bepalingen nader omschreven - kwalificatie witwassen onderscheidenlijk schuldwitwassen rechtvaardigt (vgl. in ander verband HR 5 september 2006, LJN AU6712, NJ 2006/612). Zo kan ingeval het gaat om een voorwerp dat afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf en hem het "voorhanden hebben" daarvan wordt verweten, de vraag rijzen of een dergelijk enkel voorhanden hebben voldoende is om als (schuld)witwassen te worden aangemerkt. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de strafbaarstelling van witwassen strekt ter bescherming van de aantasting van de integriteit van het financieel en economisch verkeer en van de openbare orde, dat witwassen een veelomvattend, maar ook te begrenzen fenomeen is, en dat ook in het geval het witwassen de opbrengsten van eigen misdrijf betreft, van de witwasser in beginsel een handeling wordt gevergd die erop is gericht "om zijn criminele opbrengsten veilig te stellen". Gelet hierop moet worden aangenomen dat indien vaststaat dat het enkele voorhanden hebben door de verdachte van een voorwerp dat afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, die gedraging niet als (schuld)witwassen kan worden gekwalificeerd." 2.4.1. Het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte geldbedragen voorhanden heeft gehad welke hij als politieambtenaar had verkregen door het tegen betaling verstrekken aan derden van vertrouwelijke informatie uit de bedrijfsprocessensystemen van de regiopolitie Rotterdam Rijnmond, en geoordeeld dat hij zich aldus heeft schuldig gemaakt

265


aan witwassen als bedoeld in art. 420bis Sr. 2.4.2. Daarmee heeft het Hof onvoldoende inzicht gegeven in zijn gedachtegang. Indien het Hof heeft geoordeeld dat reeds sprake is van witwassen in de zin van voormelde bepaling als de verdachte voorwerpen voorhanden heeft die afkomstig zijn uit enig door hemzelf begaan misdrijf, heeft het gelet op hetgeen hiervoor onder 2.3 is weergegeven blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Indien het Hof daaraan niet heeft voorbijgezien, is zijn oordeel ontoereikend gemotiveerd, aangezien het Hof niet heeft vastgesteld dat het voorhanden hebben van die geldbedragen heeft bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van die geldbedragen. 's Hofs arrest lijdt in zoverre dus aan een motiveringsgebrek. 2.5. Het middel klaagt daarover terecht. 3. Slotsom Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat de middelen voor het overige geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist. 4. Beslissing De Hoge Raad: vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 12 tenlastegelegde en de strafoplegging; wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan; verwerpt het beroep voor het overige. Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 7 februari 2012.

266


LJN: BU6933, Hoge Raad , 10/02350 Print uitspraak Datum uitspraak: 13-03-2012 Datum publicatie: 13-03-2012 Rechtsgebied: Straf Soort procedure: Cassatie Inhoudsindicatie: 1. Slagende bewijsklacht medeplegen valsheid in geschrift. 2. Falende bewijsklachten witwassen, art. 420bis Sr. Ad 1. Uit ’s Hofs bewijsvoering kan niet zonder meer volgen dat de verdachte zo nauw en bewust met zijn mededader heeft samengewerkt dat sprake is van medeplegen. Ad 2. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR LJN BM0787. In 's Hofs nadere bewijsoverweging ligt als zijn oordeel besloten dat de daarin vastgestelde f&o het vermoeden rechtvaardigen dat het geldbedrag dat verdachte voorhanden heeft gehad - onmiddellijk of middellijk - uit enig misdrijf afkomstig is en derhalve van verdachte mag worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld. Dat oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Het Hof heeft vastgesteld dat verdachtes verklaringen voor de wijze van bewaren van een bedrag van dergelijke omvang en voor de bestemming van dat geldbedrag niet aannemelijk zijn geworden. ’s Hofs oordeel dat het geldbedrag geen legale herkomst had en dat de verdachte dat wist is niet onbegrijpelijk. Het Hof heeft wat betreft de auto in de bewijsoverweging tot uitdrukking gebracht dat de door hem vastgestelde f&o het vermoeden rechtvaardigen dat de auto door verdachte met gelden van illegale herkomst is gefinancierd, zodat kan worden aangenomen dat de auto - onmiddellijk of middellijk - van enig misdrijf afkomstig is, en dat daarom van de verdachte mag worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van die gelden. Dat oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. 's Hofs oordeel dat de auto is betaald met gelden die geen legale herkomt hadden en dat verdachte dat wist is, gelet op 's Hofs vaststelling dat de door verdachte gestelde gang van zaken m.b.t. de aanschaf van de auto onderling tegenstrijdig dan wel onaannemelijk is, niet onbegrijpelijk. Conclusie AG: anders. Vindplaats(en): NJ 2012, 189 NJB 2012, 786 Rechtspraak.nl RvdW 2012, 429

Uitspraak 13 maart 2012 Strafkamer nr. S 10/02350 Hoge Raad der Nederlanden Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 24 juni 2009, nummer 21/004925-07, in de strafzaak tegen: [Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976, wonende te [woonplaats].

267


1. Geding in cassatie 1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. H.H.M. van Dijk, advocaat te 's-Hertogenbosch, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan. 1.2. De aanvulling op het verkorte arrest als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. 2. Beoordeling van het eerste middel 2.1. Het middel klaagt dat het onder 3 bewezenverklaarde niet uit 's Hofs bewijsvoering kan worden afgeleid, meer in het bijzonder niet wat betreft het "medeplegen" van de valsheid in geschrift. 2.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat: "hij in of omstreeks de periode van januari 2005 tot en met januari 2007 te Velddriel, gemeente Maasdriel, tezamen en in vereniging met een ander, meermalen facturen, gezonden aan [B] door [medeverdachte 3] (form 6) en de bij deze facturen gevoegde week-urenstaten (form 5), elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, telkens valselijk heeft opgemaakt, met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, door telkens opzettelijk valselijk en/of in strijd met de waarheid deze facturen met bijlagen op te stellen/te laten opstellen waarbij werd gesuggereerd dat [betrokkene 11] en/of [betrokkene 12] en/of [betrokkene 13] werkzaamheden zouden hebben verricht in het kader van de legale bedrijfsactiviteiten van [B]." 2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de bewijsmiddelen 1 t/m 21, die zijn weergegeven in de aanvulling op het verkorte arrest als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv. 2.2.3. Het Hof heeft ten aanzien van de bewijsvoering voorts nog het volgende overwogen: "De raadsman heeft aangevoerd dat uit geen enkel bewijsmiddel kan volgen dat verdachte iets met het opstellen en het versturen van de facturen te maken heeft gehad. Daarom dient verdachte van dit feit te worden vrijgesproken. Het hof neemt in het bijzonder het volgende in overweging. Uit het dossier en hetgeen ter zitting is verklaard blijkt dat verdachte ten tijde van het tenlastegelegde directeur was van het bedrijf [B] en dat zijn broer [medeverdachte 1] directeur was van het bedrijf [medeverdachte 3]. Uit de op 23 januari 2007 bij van [medeverdachte 3] en [B] in beslag genomen administratieve bescheiden en de afgelegde verklaringen daarover volgt de volgende werkwijze. Personeelsleden in dienst van [B], dan wel personeelsleden in dienst van [medeverdachte 3] en uitgeleend aan [B], noteerden de door hen uitgevoerde werkzaamheden op zogenaamde weekrapporten. Zij vermeldden daarop hoeveel ze, wanneer gewerkt hadden en wat ze gedaan hadden. Deze weekrapporten werden ingeleverd bij verdachte en door verdachte en zijn broer [medeverdachte 1] samen bekeken. De gewerkte uren per dag, onderverdeeld in machine- en manuren, werden vervolgens samengevat op een verzamelweekstaat. Verdachte maakte aan de hand van de verzamelweekstaat een weekstaat op, waarin naast de gewerkte machine- en manuren, de te verrekenen/uit te betalen bedragen werden vermeld. [Medeverdachte 1] maakte daarna een nieuwe week-urenstaat en de factuur op die naar [B] werd gezonden en door verdachte werd geparafeerd.

268


Het administratieve personeel voerde op grond van de gegevens de week-urenstaat (formulier 5) in de computer in en stelde vervolgens de factuur (formulier 6) op. Bij deze factuur werd de week-urenstaat gevoegd. Uit een vergelijking van de oorspronkelijk door het personeel ingevulde weekrapporten en de week-urenstaten is gebleken dat een aanzienlijk deel van de door het betreffende personeelslid gewerkte uren, niet op de week-urenstaten (formulier 5) is terug te vinden. De op deze manier administratief 'overgebleven' uren werden door [medeverdachte 3] geboekt ten behoeve van fictieve dienstverbanden van [betrokkene 11], [betrokkene 12] en [betrokkene 13]. Week 45 van het jaar 2006 is daarvan een voorbeeld en laat voor voornoemde personen een fictief dienstverband zien van respectievelijk 50 uur, 52 uur en 32 uur. Verdachte heeft verklaard dat hij zonder de bij de factuur gevoegde week-urenstaat (formulier 5) te controleren de facturen heeft betaald. Het hof acht die stelling niet aannemelijk. Op de factuur valt op dat daarop niet is te herleiden hoeveel uur een werknemer heeft gewerkt; om dat na te gaan diende verdachte de bijgevoegde weekurenstaat te raadplegen. Nu verdachte - naar het hof uit de bewijsmiddelen afleidt kennis nam van de week-urenstaten, kan het niet anders dan dat verdachte moet hebben gezien dat daarop namen stonden vermeld van mensen die hij niet had ingehuurd en die hij volgens eigen zeggen ook niet kende. Daarbij is voor het hof ook van belang dat het (telkens) geen heel ingewikkelde bijlage betrof, maar dat daarop in ĂŠĂŠn oogopslag te zien is wie er uren zouden hebben gewerkt voor [B]. Door desondanks - dus terwijl verdachte op de week-urenstaten moet hebben gezien dat daar personen op stonden die hij niet had ingehuurd - verder te gaan met betalen van de facturen, heeft hij willens en wetens bevorderd en in stand gehouden dat er valsheid in geschrift werd gepleegd. Het aandeel van verdachte is zodanig dat zijn betrokkenheid medeplegen oplevert. Op grond van bovenstaande is het hof van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het meermalen medeplegen aan valsheid in geschrift." 2.3. Uit 's Hofs bewijsvoering kan niet zonder meer volgen dat de verdachte zo nauw en bewust met zijn mededader heeft samengewerkt dat sprake is van het "tezamen en in vereniging met een ander" opmaken van valse facturen met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken. De door het Hof blijkens zijn hiervoor onder 2.2.3 weergegeven overweging in aanmerking genomen omstandigheden dat de verdachte kennis nam van de week-urenstaten en moet hebben gezien dat daarop namen stonden vermeld van mensen die hij niet had ingehuurd, maar die facturen toch heeft betaald, zijn onvoldoende om te kunnen aannemen dat "het aandeel van verdachte zodanig is dat zijn betrokkenheid medeplegen oplevert". De bewezenverklaring is dus in zoverre ontoereikend gemotiveerd. 2.4. Het middel slaagt. 3. Beoordeling van het tweede middel 3.1. Het middel klaagt dat het onder 4 bewezenverklaarde niet uit 's Hofs bewijsvoering kan worden afgeleid. 3.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat: "hij op 23 januari 2007, te Hedel, gemeente Maasdriel, een voorwerp, te weten een geldbedrag van 250.000 euro (tweehonderdvijftigduizend), voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf." 3.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de bewijsmiddelen 22 en 23, die zijn weergegeven in de aanvulling op het verkorte arrest als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv.

269


3.2.3. Het Hof heeft ten aanzien van de bewijsvoering voorts nog het volgende overwogen: "Het geld (te weten EUR 250.000,- in verschillende coupures) is aangetroffen in de kluis in de woning van verdachte. Het hof acht de verklaring van verdachte dat het geld afkomstig is van [betrokkene 9] en dat het bestemd zou zijn voor de gezamenlijke aankoop van een perceel volstrekt onaannemelijk. Allereerst is het zeer ongebruikelijk dat een bedrag van dergelijke omvang in verschillende coupures in een kluis van een woning wordt bewaard. Een aannemelijke verklaring hiervoor is door verdachte niet gegeven. Er is een kopie van een kwitantie aangetroffen in een keukenkastje, onder een draaicarrousel. Een zodanige wijze van bewaren van een dergelijk stuk is zeer ongebruikelijk in het legale handelsverkeer waarin dergelijke geldbedragen omgaan. Een aannemelijke verklaring voor het opbergen op deze plaats is niet door verdachte gegeven. Het hof neemt hierbij nog in aanmerking dat de vriendin van verdachte stelt geen weet te hebben van het bedrag in de kluis en dat het aangetroffen stuk een kopie was van een kwitantie zonder ondertekeningen. Ook de gestelde bestemming van het geld wordt niet aannemelijk gemaakt. Het hof acht hetgeen daarover is gesteld, niet geloofwaardig. Uit het voorgaande leidt het hof af dat het niet anders kan zijn dan dat de EUR 250.000,geen legale herkomst had en dat verdachte dat wist. Verdachte heeft zich door te handelen zoals hij deed, schuldig gemaakt aan het onder 4 tenlastegelegde." 3.3. Dat onder een verdachte aangetroffen contant geld "uit enig misdrijf afkomstig is", kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is (vgl. HR 13 juli 2010, LJN BM0787, NJ 2010/456). 3.4. In de onder 3.2.3 weergegeven overweging ligt als oordeel van het Hof besloten dat de daarin vastgestelde feiten en omstandigheden het vermoeden rechtvaardigen dat het geldbedrag dat de verdachte voorhanden heeft gehad - onmiddellijk of middellijk - uit enig misdrijf afkomstig is en dat derhalve van de verdachte mag worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld. Dat oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Het Hof heeft geoordeeld dat de door de verdachte gegeven verklaringen voor de wijze van bewaren van een bedrag van dergelijke omvang en voor de bestemming van dat geldbedrag niet aannemelijk zijn geworden. Gelet daarop is 's Hofs oordeel dat het geldbedrag geen legale herkomst had en dat de verdachte dat wist, niet onbegrijpelijk. De bewezenverklaring is toereikend gemotiveerd. 3.5. Het middel faalt. 4. Beoordeling van het derde middel 4.1. Het middel klaagt dat het onder 6 bewezenverklaarde feit niet uit 's Hofs bewijsvoering kan worden afgeleid. 4.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat: "hij in de periode van augustus 2003 tot en met 1 februari 2004 te Tiel en Velddriel en BelgiĂŤ, een voorwerp, te weten een Mercedes E 55 AMG voorhanden heeft gehad terwijl hij wist dat boven omschreven voorwerp -onmiddellijk of middellijk- afkomstig was uit enig misdrijf." 4.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de bewijsmiddelen 24 t/m 28, die zijn weergegeven in de aanvulling op het verkorte arrest als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv.

270


4.2.3. Het Hof heeft ten aanzien van de bewijsvoering voorts nog het volgende overwogen: "Bij pleidooi heeft de raadsman van verdachte aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 6 tenlastegelegde omdat (op basis van de verklaringen van verdachte, [betrokkene 14] en [betrokkene 15]) niet kan komen vast te staan dat sprake is geweest van witwassen. Anders dan de raadsman is het hof niet van oordeel dat de 'merkwaardigheden' die de rechtbank heeft geconstateerd zijn opgehelderd door het verhoor van [betrokkene 14] door de Belgische onderzoeksrechter. De verklaringen van [betrokkene 14] en [betrokkene 15] en verdachte komen immers op belangrijke onderdelen niet met elkaar overeen. Het hof overweegt verder het volgende. - Onder verdachte is een kwitantie aangetroffen voor een bedrag van EUR 109.500 ten name van [D]. Deze kwitantie is gedateerd 27 januari 2004. Uit het dossier komt naar voren dat de auto op naam van verdachte staat. - Zowel de inhoud van de kwitantie als de omstandigheid dat de auto op naam van verdachte staat komt niet overeen met de verklaring van [betrokkene 15]. - Verdachte heeft steeds verklaard dat hij zelf de auto heeft uitgezocht en samengesteld, maar dat de auto is betaald door [D]. Ook dat strookt niet met de verklaring van [betrokkene 15]. - [Betrokkene 14] heeft weliswaar verklaard dat hij EUR 50.000 van [betrokkene 15] zou hebben ontvangen, maar daaraan toegevoegd dat hij voor EUR 45.000 een kortdurende lening aan [betrokkene 15] zou hebben gegeven. Deze stelling correspondeert naar het oordeel van het hof niet met de verklaringen van verdachte en [betrokkene 15]. Het hof acht een dergelijke gang van zaken - waarvan overigens kennelijk geen stukken zijn hoogst onaannemelijk. - Tenslotte acht het hof de verklaring van verdachte dat [betrokkene 14] als vertegenwoordiger van [D] steeds naar [betrokkene 15] zou rijden om daar de driemaandelijkse leasepenningen in contanten op te halen, onaannemelijk. Uit al het bovenstaande leidt het hof dan ook af dat verdachte de aankoop van de Mercedes heeft gefinancierd met gelden van illegale herkomst." 4.3. In deze overweging heeft het Hof tot uitdrukking gebracht dat de door hem vastgestelde feiten en omstandigheden het vermoeden rechtvaardigen dat de verdachte de in de bewezenverklaring vermelde Mercedes heeft gefinancierd met gelden van illegale herkomst, zodat kan worden aangenomen dat de auto - onmiddellijk of middellijk - uit enig misdrijf afkomstig is, en dat daarom van de verdachte mag worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van die gelden. Dat oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Het Hof heeft geoordeeld dat de door de verdachte gestelde gang van zaken met betrekking tot de aanschaf van de auto onderling tegenstrijdig dan wel onaannemelijk is. Gelet daarop is 's Hofs oordeel dat de auto is betaald met gelden die geen legale herkomst hadden en dat de verdachte dat wist, niet onbegrijpelijk. De bewezenverklaring is toereikend gemotiveerd. 4.4. Het middel faalt. 5. Slotsom Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat het vierde middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist. 6. Beslissing De Hoge Raad:

271


vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 3 tenlastegelegde en de strafoplegging; wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan; verwerpt het beroep voor het overige. Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, J. de Hullu, H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 13 maart 2012.

272


LJN: BF3162, Hoge Raad , 07/12947 Print uitspraak Datum uitspraak: 20-01-2009 Datum publicatie: 21-01-2009 Rechtsgebied: Straf Soort procedure: Cassatie Inhoudsindicatie: Art. 5.1.e EVRM en oplegging tbs zonder advies strekkende daartoe van een deskundige. De opvatting dat een last tot tbs met dwangverpleging slechts kan worden gegeven indien (medische) deskundingen/specialisten adviseren dat een opname in een tbsinrichting moet plaatsvinden, vindt geen steun in het recht. De beslissing tot tbs berust bij de rechter, die daartoe mede o.g.v. de ernst van het door verdachte gepleegde s.f. en de omstandigheden waaronder dit is begaan kan besluiten indien naar zijn oordeel aan de in art. 37a en 37 b Sr gestelde voorwaarden is voldaan. Geen rechtsregel vereist dat de maatregel eerst kan worden opgelegd indien en vzv. die deskundigen opname in een tbs-inrichting met dwangverpleging adviseren. Het middel miskent dat de vrijheidsbeneming a.g.v. de rechterlijke beslissing tot oplegging van tbs niet slechts valt binnen de werkingssfeer van art. 5.1.e EVRM maar tevens binnen die van art. 5.1.a EVRM (vgl. EHRM 11 mei 2004, LJN AS5239). Vindplaats(en): NJ 2009, 324 m. nt. P.A.M. Mevis NJB 2009, 347 NS 2009, 75 Rechtspraak.nl RvdW 2009, 216

Uitspraak 20 januari 2009 Strafkamer nr. 07/12947 Hoge Raad der Nederlanden Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 5 juli 2007, nummer 23/004929-05, in de strafzaak tegen: [Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Amsterdam, locatie Het Schouw" te Amsterdam. 1. Geding in cassatie 1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G.P. Hamer en mr. B.P. de Boer, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Advocaat-Generaal Jรถrg heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. 1.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadslieden op de conclusie van de Advocaat-Generaal. 2. Beoordeling van het eerste en het derde middel

273


De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. 3. Beoordeling van het tweede middel 3.1. Het middel behelst de klacht dat de last tot terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege in strijd met art. 5, eerste lid onder e, EVRM is gegeven, nu deze als een willekeurige vrijheidsbeneming moet worden beschouwd aangezien een advies van een (medisch) deskundige en/of specialist strekkende tot een dergelijke opname ontbreekt. 3.2.1. Het Hof heeft zijn oordeel over het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling mede gebaseerd op rapporten van gedragsdeskundigen. Die rapporten betreffen het bestaan van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens van de verdachte, de mate van toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, de kans dat hij in herhaling vervalt en diens behandelbaarheid. In die rapporten is niet geadviseerd tot oplegging van de maatregel. 3.2.2. De aan het middel ten grondslag liggende opvatting dat een last tot terbeschikkingstelling slechts kan worden gegeven indien (medisch) deskundigen en/of specialisten adviseren dat een opname van de verdachte in een tbs-inrichting moet plaatsvinden, vindt geen steun in het recht. De beslissing tot het opleggen van terbeschikkingstelling berust bij de rechter, die daartoe mede op grond van de ernst van het door de verdachte gepleegde strafbare feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, kan besluiten indien naar zijn oordeel aan de in de art. 37a en 37b Sr gestelde voorwaarden is voldaan. Geen rechtsregel vereist dat de maatregel eerst kan worden opgelegd indien en voor zover die deskundigen opname in een tbs-inrichting met dwangverpleging adviseren. Het middel miskent dat de vrijheidsbeneming die het gevolg is van de rechterlijke beslissing tot oplegging van de terbeschikkingstelling niet slechts valt binnen de werkingssfeer van art. 5, eerste lid onder e, EVRM maar tevens binnen die van art. 5, eerste lid onder a, EVRM (vgl. EHRM 11 mei 2004, nr. 49902/99 (Brand tegen Nederland), LJN AS5239, NJ 2005, 57). 3.3. Het middel faalt. 4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak De Hoge Raad doet in deze zaak waarin de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt, uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde terbeschikkingstelling, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan. 5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep. Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema, W.A.M. van Schendel, J.W. Ilsink en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 20 januari 2009. Mr. Thomassen is buiten staat dit arrest te ondertekenen.

274


LJN: BQ4981, Gerechtshof Arnhem , 21-004515-09 Print uitspraak Datum uitspraak: 18-05-2011 Datum publicatie: 18-05-2011 Rechtsgebied: Straf Soort procedure: Hoger beroep Inhoudsindicatie: Hof oordeelt in de door de Hoge Raad verwezen Hoogerheide zaak. Hof acht moord niet bewezen, wel doodslag. Doordat verdachte heeft geweigerd mee te werken aan een onderzoek in het Pieter Baan Centrum zijn de gedragsdeskundigen van het Pieter Baan Centrum niet in staat geweest antwoord te geven op de vraag of bij verdachte ten tijde van het plegen van het delict sprake was van een psychische stoornis. Het hof stelt niettemin -op grond van de beperkte bevindingen van de gedragsdeskundigen in samenhang met de bevindingen van een gedragskundig onderzoek in een eerdere strafzaak uit 2004 en een groot aantal aanwijzingen uit het strafdossier over de psychische gesteldheid van verdachte- zelf vast dat voldoende aannemelijk is dat bij verdachte ten tijde van het begaan van het strafbare feit een geestelijke stoornis bestond. Op grond daarvan heeft het hof vervolgens aangenomen dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is. Verdachte is veroordeeld tot 12 jaar gevangenisstraf en tbs met dwangverpleging. Vindplaats(en): NJ 2011, 442 m. nt. T.M. Schalken NJFS 2011, 191 NS 2011, 359 Rechtspraak.nl

Uitspraak arrest GERECHTSHOF ARNHEM Sector strafrecht Parketnummer: 21-004515-09 Uitspraak d.d.: 18 mei 2011 TEGENSPRAAK Promis Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Breda van 6 september 2007 in de strafzaak tegen [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [1984], thans verblijvende in Den Haag PPC te 's-Gravenhage. Het hoger beroep De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis

275


hoger beroep ingesteld. Procesgang In eerste aanleg is verdachte bij vonnis van 6 september 2007 door de meervoudige kamer van de rechtbank te Breda vrijgesproken van de ten laste gelegde moord en terzake van doodslag veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht, waarbij de rechtbank tevens de terbeschikkingstelling van verdachte met verpleging van overheidswege heeft gelast. Het gerechtshof te 's-Hertogenbosch heeft in hoger beroep bij arrest van 26 februari 2008 verdachte terzake van moord veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf. De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 17 november 2009 voormeld arrest vernietigd op grond van een motiveringsgebrek, nu het hof geen overweging heeft gewijd aan de door de verdachte gedane "afstand" van rechtsbijstand, en heeft de zaak naar dit hof verwezen, teneinde de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen. Onderzoek van de zaak Dit arrest is -na verwijzing van de zaak door de Hoge Raad- gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 12 augustus 2010, 3 februari 2011, 20 april 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaten-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadslieden, mr. B.P. de Boer en mr T. de Bont, naar voren is gebracht. Het vonnis waarvan beroep Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het zich niet kan verenigen met enkele gedeelten van de motivering van de bewezenverklaring. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen. De tenlastelegging Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging in eerste aanleg overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, tenlastegelegd dat: hij op of omstreeks 1 december 2006 te Hoogerheide, gemeente Woensdrecht, in elk geval in Nederland, opzettelijk en (al dan niet) met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en (al dan niet) na kalm beraad en rustig overleg, (meermalen) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de hals en/of de nek van die [slachtoffer] gesneden en/of gestoken, (mede) tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden. Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

276


Bewijsoverwegingen[1] Voor zover het hof zich kan verenigen met bewijsoverwegingen uit het vonnis van de rechtbank heeft het hof deze hierna opgenomen en tussen aanhalingstekens weergegeven en heeft het hof aldus deze overwegingen tot zijn eigen overwegingen gemaakt. In een klaslokaal op basisschool [naam school] te Hoogerheide is op 1 december 2006 het levenloze lichaam aangetroffen van [slachtoffer].[2] Hoogerheide is gelegen in de gemeente Woensdrecht.[3] In het deskundigenrapport van dr. Soerdjbalie-Maikoe, die de schouwing heeft verricht op het lichaam van het slachtoffer, staat vermeld dat de dood bij [slachtoffer] is ingetreden door bloedverlies en weefselschade ten gevolge van inwerking van uitwendig mechanisch klievend en/of snijdend geweld op de hals.[4] Volgens voornoemde deskundige was ter hoogte van de hals/nek sprake van een diepe, overdwars verlopende scherprandige, niet volledige doorsnijding en kan gezien het aspect van de letsels geconcludeerd worden dat ze zijn ontstaan door meerdere snijbewegingen.[5] Het hof stelt op grond van dat rapport en de vervolgens door de deskundige beantwoorde nadere vragen vast, dat het slachtoffer om het leven is gekomen door meerdere diepe, scherprandige, niet-volledige doorsnijdingen van de hals en nek. Is verdachte de dader? Het hof zal aan de hand van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen eerst nagaan of kan worden vastgesteld wie de dader is geweest van hetgeen zich in de ochtend van 1 december 2006 op basisschool [naam school] te Hoogerheide heeft voorgedaan. Daartoe is als eerste van belang de verklaring van een leerkracht van de school, getuige [getuige 1].[6] Zij geeft in haar klaslokaal een printopdracht.[7] Deze blijkt na onderzoek[8] te zijn gegeven om 11.14.28 uur. [Getuige 1] loopt vervolgens van haar klaslokaal naar de printer. Zij verklaart: Onderweg hier naartoe zag ik een jongen door de gang lopen. Ik heb aan deze jongen gevraagd wie hij aan het zoeken was. Hij vertelde dat hij op zoek was naar [naam halfbroer]. Ik heb hem verteld dat hij dan verkeerd zat en dat hij met de trap naar boven moest gaan. Ik wees daarbij naar het lokaal links naast de ingang en zei dat hij naar het lokaal boven dat lokaal moest. Ik heb nog gezien dat de jongen de trap op liep. Zij omschrijft deze jongen als volgt: ongeveer 25 jaar oud, ongeveer 1.85 m lang, kort donker krullend haar, met beginnende inhammen, een soort zwarte pieten kapsel. Zijn huidskleur was donker, maar dan de lichtste tint, mogelijk is hij een halfbloed. Hij had een rond gezicht en een verzorgd uiterlijk. Hij droeg een winterjas. [Getuige 1] wordt nogmaals gehoord en verklaart dan:[9] Ik denk dat als ik die jongen die ik op school heb gezien weer zou zien, ik hem wel terug zou herkennen. Ik zie zijn gezicht steeds voor me. Volgens mij keek hij een beetje scheel, loenste hij een beetje. Hij heeft me recht in de ogen aangekeken. Met de verdediging constateert het hof dat de [getuige 1] pas in haar tweede verklaring rept van het scheel kijken of loensen door de jongen. Naar het oordeel van het hof betekent dit echter niet dat haar verklaring op dit punt daarom onbetrouwbaar of ongeloofwaardig is. Gelet op het feit dat het eerste verhoor van deze getuige heeft plaatsgevonden zeer kort nadat het lichaam van [slachtoffer] was gevonden, is het mogelijk dat de getuige bij het tweede verhoor, een dag later, meer details kon noemen die in het eerste verhoor (nog) niet aan de orde waren gekomen. Het hof overweegt met de rechtbank:

277


"Vervolgens is van belang de verklaring van juffrouw [getuige 2],[10] de juffrouw waar [slachtoffer] en [naam halfbroertje], het stiefbroertje (het hof leest: halfbroertje) van verdachte,[11] bij in de klas zaten. Zij verklaart dat het slachtoffer om ongeveer 11.15 uur uit de aula vertrok naar het klaslokaal om een puzzel te halen. Toen hij net weg was, is zij hem achterna gegaan. Toen zij halverwege het eerste deel van de trap was, kwam zij een man tegen die gehaast, sneller lopend, de trap af kwam. De man maakte op haar de indruk als iemand die weg wilde uit de school. Hij keek haar niet aan, stopte niet toen zij hem aansprak en liep gewoon langs haar heen door naar beneden. Zij geeft als signalement: donker getint uiterlijk, doch niet negroïde, normaal postuur, lengte ongeveer 1 meter 80, leeftijd ongeveer 25 jaar. Hij droeg een grijze jas met voor haar gevoel een capuchon over zijn hoofd. [Getuige 2] is omgedraaid, heeft dit voorval bij de directeur gemeld en is vervolgens alsnog naar haar lokaal gegaan. Omdat zij onderweg op de trap en in het lokaal bloedsporen aantrof, is zij weer teruggegaan naar de directeur. Zij verklaart[12] dat er tussen het contact met de man op de trap en de eerste keer dat zij in haar lokaal kwam, ongeveer een tot anderhalve minuut zat. Nadat zij de directeur had ingelicht over de bloedsporen, zijn zij samen teruggelopen naar het lokaal. Daar hebben zij het lichaam van het slachtoffer achter in het lokaal aangetroffen, in een plas bloed. Gezien de verwondingen en de grote hoeveelheid bloed zag zij meteen dat hij dood was.[13]" Met de rechtbank stelt het hof vast, gezien het zeer korte tijdsbestek, "dat de dader de man moet zijn geweest die [getuige 1] de trap zag oplopen en die [getuige 2] de trap zag afkomen. De signalementen die beide leerkrachten geven, passen bij het signalement van verdachte." Daarbij acht het hof het evenals de rechtbank "van bijzonder belang dat [getuige 1] een specifiek kenmerk noemt, te weten dat de man loenste. De moeder van verdachte, [naam], heeft verklaard[14] dat verdachte loenst en verdachte verklaarde dat op de zitting van 23 augustus 2007 zelf ook." Het hof overweegt in aanvulling hierop het volgende. Brigadier van politie [naam][15] spreekt verdachte op 1 december 2006 bij de school. Hij relateert onder andere: Ik zag dat betrokkene loenste. Ik zag tevens dat hij een getinte huid had. Ik zag tevens dat betrokkene kort bruin kroeshaar had. Ik schatte de lengte van betrokkene ongeveer 1.80-1.85 meter. Het hof is gelet hierop met de rechtbank van oordeel dat het signalement dat de leerkrachten hebben geven, past bij het signalement van verdachte. Bovendien heeft het hof zelf ter terechtzitting waargenomen dat verdachte vooral voor wat betreft zijn rechteroog een afwijkende oogstand heeft, die zou kunnen worden getypeerd als (in enige mate) loensen.[16] Voorts acht het hof met de rechtbank van belang: "de verklaring van de buurman van de moeder en stiefvader van verdachte, [getuige 3].[17] Deze zag, samen met zijn vrouw, omstreeks 11.30 uur dat de buurjongen van nummer 9 via hun oprit naar de straat liep en dat hij een goed gevulde vuilniszak met zich droeg. Met die zak liep de buurjongen naar de straat en vervolgens in de richting van de [naam straat]. Omstreeks 11.45 uur zag [getuige 3] de buurjongen weer terug komen lopen uit de richting van de [naam straat]. Hij had op dat moment de zak niet meer bij zich. De echtgenote van [getuige 3], [getuige 4], heeft zijn verklaring bevestigd.[18] [Getuige 3] en zijn echtgenote hebben deze persoon herkend als de buurjongen, [verdachte]. Daarna is van belang de verklaring van mevrouw [getuige 5], wonende te Hoogerheide aan de [naam straat].[19] Zij zag tussen 11:35 en 11:50 uur vanuit haar woning een negroïde man over de [naam straat] lopen vanuit de richting van de [naam straat] in de richting van de [naam straat]. Hij was gekleed in een zwarte jas, een lichte trui en een spijkerbroek. Hij was een jaar of twintig á dertig, had kort zwart kroeshaar en een lengte

278


van ongeveer 1.80 m. Deze man liep met een gevulde vuilniszak het bos links naast haar huis in. Binnen een minuut kwam hij zonder vuilniszak weer uit het bosje en liep terug naar de [naam straat] in de richting van de [naam straat]. Later is zij het pad opgelopen dat die man had gelopen. Zij trof in het bosje nabij de stam van een boom een vuilniszak aan. De Unit FTO heeft ter plaatse een onderzoek ingesteld en een gevulde grijze vuilniszak aangetroffen met onder andere kledingstukken en een vleesmes.[20] Op de in die vuilniszak aangetroffen jas werden bloedsporen gevonden. Door de deskundige ir. Pouwels van het NFI[21] is via DNA-onderzoek vastgesteld dat deze bloedsporen celmateriaal bevatten dat afkomstig kan zijn van [slachtoffer]. De kans dat een willekeurig gekozen persoon hetzelfde DNA-profiel heeft als dat van het onderzochte bloed is minder dan 1 op 1 miljard. Hoewel verdachte dit op de zitting weer ontkende, verklaarde hij bij de politie[22] dat dit zijn jas was. Ook zijn stiefvader herkent de jas als zijnde van verdachte.[23]" Het hof overweegt in aanvulling hierop dat het hof, hoewel het niet expliciet in de processen-verbaal van verhoor van verdachte en zijn stiefvader wordt vermeld, uit het volgende afleidt dat het de jas betreft die de verbalisanten in de vuilniszak hebben aangetroffen. Nadat verdachte op het tonen van een foto heeft gereageerd, merkt ĂŠĂŠn van de verbalisanten op dat de jas is aangetroffen in een vuilniszak en dat op de jas bloed is aangetroffen van het slachtoffer.[24] Uit het verhoor van de stiefvader van verdachte blijkt voorts, dat hem de jas is getoond in een reeks van goederen die afkomstig waren uit de vuilniszak die door de politie is aangetroffen.[25] Met de rechtbank gaat het hof er dan ook van uit dat de getoonde jas de jas van verdachte was. Voorts overweegt het hof met de rechtbank het volgende: "Met betrekking tot de bloedsporen op de eveneens in de vuilniszak gevonden joggingbroek zijn de bevindingen van de deskundige van het NFI[26] vrijwel gelijkluidend. Het DNA-profiel van het bloed matcht met het DNA-profiel van [slachtoffer]. Verder bleken zwak aanwezige DNA-kenmerken te matchen met het DNAprofiel van verdachte, hetgeen betekent dat de aanwezigheid van een zeer geringe hoeveelheid celmateriaal van verdachte in het onderzochte bloed niet kan worden uitgesloten." Met de rechtbank gaat het hof er op basis van de bevindingen van het NFI van uit "dat het bloed op de jas en joggingbroek van [slachtoffer] is." In hoger beroep is door de verdediging aangevoerd dat van het mes dat zich in de vuilniszak bevond die in het bos is aangetroffen, niet vaststaat dat dat het wapen is waarmee het slachtoffer om het leven is gebracht. Het hof is met de verdediging van oordeel dat op basis van het door het NFI verrichte onderzoek inderdaad niet met voldoende zekerheid vastgesteld kan worden dat het bewuste mes het voorwerp is geweest waarmee het slachtoffer om het leven is gebracht. Echter, de omstandigheden waaronder het mes, waarop bloedsporen zijn waargenomen, is aangetroffen, te weten in een zak met kledingstukken die bloedsporen bevatten van het slachtoffer en van verdachte, sluiten in ieder geval niet uit dat het mes het moordwapen is geweest. Met de rechtbank acht het hof verder van belang: "de verklaring van getuige [getuige 6],[27] die tussen half twaalf en kwart voor twaalf een licht getinte persoon met zwart haar zag, die enkele malen zijn handen in een afvalbak deed op de hoek van de [naam straat] en de [naam straat]. De Unit FTO treft in die afvalbak een vuilniszak aan[28] met daarin een spijkerbroek, een paar sokken, een paar schoenen, een trui en een gele verpakking van een rol vuilniszakken. Ook deze zijn onderzocht op sporen en het NFI[29] treft op de spijkerbroek bloedsporen aan waarvan

279


het DNA-profiel matcht met het DNA-profiel van verdachte én bloedsporen waarvan het DNA-profiel matcht met het DNA-profiel van [slachtoffer]. Ook op de trui zitten bloedsporen waarvan het DNA-profiel matcht met het DNA-profiel van verdachte én bloedsporen waarvan het DNA-profiel matcht met het DNA-profiel van [slachtoffer]. Over deze spijkerbroek verklaarde verdachte[30] dat hij deze droeg in de ochtend van 1 december 2006. Verdachte heeft verder verklaard dat hij die ochtend een lichte trui met V- hals droeg en als hem een foto van de trui wordt getoond, geeft hij aan dat hij denkt dat die trui van hem is.[31]" Tot slot acht het hof met de rechtbank van groot belang: "dat bij het onderzoek in de woning aan de [naam straat], waar de moeder en stiefvader van verdachte woonden en waar verdachte die ochtend was, op de binnenzijde van de achterdeur in de keuken een bloedspoor werd aangetroffen. Dit bloedspoor bleek, bij DNA-onderzoek door het NFI,[32] celmateriaal te bevatten dat afkomstig kan zijn van [slachtoffer]. De kans dat een willekeurig gekozen persoon hetzelfde DNA-profiel heeft als dat van het onderzochte bloed is minder dan 1 op 1 miljard." Door de verdediging is ter terechtzitting in hoger beroep op diverse gronden betoogd dat er gerede twijfel bestaat omtrent het daderschap van verdachte, zodat hij dient te worden vrijgesproken. Zo zijn er geen getuigen geweest die verdachte het delict hebben zien plegen en hebben verschillende getuigen diverse signalementen gegeven, waardoor er twijfel bestaat of hun waarnemingen wel correct zijn en of zij één en dezelfde persoon hebben waargenomen. Naar het oordeel van het hof staat echter vast dat verdachte de persoon is geweest die door beide leerkrachten in de basisschool en door de getuigen [getuigen 3, 4, 5 en 6] op straat is gezien. Zo is het signalement dat door de leraressen [getuigen 1 en 2] is gegeven nagenoeg gelijkluidend. Zij spreken immers beiden over een getinte man met een lengte van ongeveer 1.80 of 1.85 meter en een leeftijd van ongeveer 25 jaar. Bovendien noemt [getuige 1] nog als onderscheidend kenmerk dat verdachte loenste. Aangaande de getuigen die de verdachte op straat hebben zien lopen, overweegt het hof het volgende. Zowel de buurman van de moeder en de stiefvader van verdachte als diens echtgenote [getuige 4] heeft verklaard dat zij hun buurjongen [verdachte] hebben herkend als de jongen die met een gevulde plastic vuilniszak op straat liep. Rondom datzelfde tijdstip heeft [getuige 5], die in dezelfde straat woont als de moeder en stiefvader van verdachte, gezien dat een negroïde man met een lengte van ongeveer 1.80 meter en een leeftijd van tussen de 20 en 30 jaar met een gevulde vuilniszak het bos inliep naast hun huis en daar even later uit kwam lopen. Later is in dat bos een vuilniszak aangetroffen waarin zich diverse kledingstukken en een vleesmes bevonden. Die kledingstukken bevatten bloedsporen van het slachtoffer en/of van verdachte en van één van die kledingstukken hebben verdachte en zijn stiefvader verklaard dat dat een kledingstuk van verdachte is. Daarnaast spreekt ook [getuige 6] over een getinte persoon en is in de gemeentelijke afvalbak die zij heeft aangewezen een vuilniszak aangetroffen met onder andere een spijkerbroek en een trui, waarop eveneens diverse bloedsporen zijn aangetroffen die van zowel verdachte als het slachtoffer afkomstig kunnen zijn. Met de rechtbank is het hof derhalve van oordeel dat de persoon die werd gezien op de trap van basisschool [naam school] en die later op straat werd gezien, verdachte was en dat verdachte [slachtoffer] heeft gedood. Het hof acht de verklaring van verdachte, kort weergegeven inhoudend dat anderen hem onder ernstige druk hebben geplaatst alvorens zich te begeven naar de school van [slachtoffer] alwaar zij vervolgens [slachtoffer] van het leven hebben beroofd, volstrekt ongeloofwaardig.

280


Het hof neemt in dat verband onderstaande overweging van de rechtbank over. "Dit alibi is op zichzelf al niet eenduidig. Verdachte ging gedurende het onderzoek steeds in zijn verhaal mee met de tot dan toe bekende onderzoeksresultaten. Zeker waar zijn verhaal kritiek werd met de tijdslijn wisselde verdachte voortdurend van verklaring. Daardoor werd zijn verhaal meer en meer inconsistent. Zelfs op de zitting (hof: van de rechtbank) kwam verdachte weer met een gedeeltelijk ander verhaal en vertelde hij (zich aanpassend aan de laatste onderzoeksresultaten) dat hij niet één, maar twee maal gedwongen was zich uit te kleden én dat zijn afpersers niet alleen over een Ford Ka, maar ook over een busje als vervoermiddel beschikten. Buiten de verwondingen op de armen van verdachte - die hij zich ook heel goed zelf kan hebben toegebracht - vindt zijn verhaal geen steun in objectieve feiten. Ondanks het feit dat de politie alle elementen serieus en intensief heeft onderzocht, zijn er geen aanknopingspunten gevonden die het verhaal van verdachte kunnen staven. Daar komt nog bij dat zowel [persoon X] als [persoon Y], die door verdachte verantwoordelijk worden gehouden voor de dood van [slachtoffer], uiteindelijk geloofwaardige verklaringen hebben afgelegd. Hun verklaringen zijn wél gestaafd met objectief bewijsmateriaal, zoals een pintransactie, een loonstrook en de deelname aan het theorie-examen bij het CBR." Aan de kritiek van de verdediging op de fotoconfrontaties, mede naar aanleiding van het advies van professor Van Koppen, gaat het hof voorbij nu deze niet voor het bewijs gebruikt worden. Ook gaat het hof voorbij aan het door de verdediging aangehaalde over het DNA-profiel van een 'onbekende man', dat is aangetroffen rond een vetergat van een linkerschoen. Na aanvullend onderzoek door het NFI bleek het DNA-profiel namelijk te matchen met het DNA-profiel van verdachtes stiefvader, de eigenaar van die schoenen. Moord of doodslag? Het hof neemt de volgende overwegingen van de rechtbank over: "Verdachte heeft het slachtoffer dus gedood. In de volksmond wordt dit als moord betiteld, maar juridisch gezien is het pas moord als vast staat dat verdachte het slachtoffer heeft gedood na kalm beraad en rustig overleg, of met andere woorden: met voorbedachten rade. Zo niet, dan is sprake van doodslag. De rechtbank zal dus moeten beoordelen of voorbedachten rade bewezen is. De officier van justitie heeft daarvoor een aantal argumenten aangedragen. Allereerst ziet hij in het vooraf besluiten om een mes mee te nemen naar basisschool [naam school] een belangrijke aanwijzing dat verdachte een vooropgezet plan had. Naar het oordeel van de rechtbank laat dit echter te veel ruimte voor twijfel. Verdachte kwam immers in die school om 11.15 uur. Hij moet er dus van uitgegaan zijn dat hij een klaslokaal vol met kinderen zou aantreffen. Er zijn verschillende andere varianten denkbaar waarom verdachte besloot een keukenmes mee te nemen. Denkbaar is bijvoorbeeld ook dat hij zijn halfbroertje wilde gaan ophalen en een mes bij zich stak om eventueel bij de juf af te dwingen dat hij [halfbroertje] mee mocht nemen. Ook een ander objectief bewijsmiddel, de geconstateerde verwondingen, biedt geen houvast. Evenmin het korte tijdsbestek en de aangetroffen situatie in de klas. De verwondingen, het korte tijdsbestek en de situatie in de klas kunnen, zoals de officier van justitie aanvoerde, wijzen op voorbedachten rade. Maar evenzeer op een daad, gepleegd in een opwelling. Naar het oordeel van de rechtbank is het, alle mogelijke scenario's aflopend, niet aan te tonen óf verdachte met een vooropgezet plan naar de school ging, en zo ja, met welk plan. De door de officier van justitie genoemde varianten zijn niet ondenkbaar, maar naar de werkelijke reden blijft het gissen.

281


Dan voert de officier van justitie nog de (afwijkende) gedragingen van verdachte aan, voorafgaand aan zijn daad. Die gedragingen duiden naar het oordeel van de rechtbank wel op een bij verdachte bestaande innerlijke onrust, maar het zijn geen gedragingen waaruit kan worden afgeleid dat verdachte het plan had een moord te gaan plegen. Het na de dood van het slachtoffer verbergen van bewijsmateriaal betreft gedragingen achteraf. Ook hieruit kan niet worden geconcludeerd dat verdachte een dergelijk plan had." In aanvulling hierop overweegt het hof het volgende. De advocaat-generaal heeft aangevoerd dat er in ieder geval in het klaslokaal en tijdens het toebrengen van de verwondingen voor verdachte gelegenheid heeft bestaan om zich te bezinnen op zijn besluit en dat er derhalve sprake is van voorbedachten rade en daarmee van moord. In het klaslokaal is verdachte geruisloos naar het slachtoffer toegelopen, aangezien de tafels en stoelen onaangeroerd stonden en niemand iets heeft gehoord. Op enig moment heeft verdachte besloten geweld toe te passen en is hij [slachtoffer] met een mes te lijf gegaan. Hij heeft voldoende tijd en gelegenheid gehad om op dat besluit terug te komen. Het slachtoffer heeft zich nog enigszins verweerd, ook liggend op de grond. Dit was andermaal een moment waarop verdachte had moeten beseffen wat hij aan het doen was. Vervolgens is het geweld doorgegaan en zo hevig geweest dat verdachte zich tijdens het gebruik daarvan al rekenschap kon geven van wat hij aan het doen was. Daarbij komt dat enkele letsels die voor het intreden van de dood zijn toegebracht, niet dodelijk waren. Ook de omstandigheid dat verdachte geknield bij het slachtoffer heeft gezeten toen meerdere sneden werden toegebracht, wijst er volgens de advocaatgeneraal op dat het geweld zo lang moet hebben geduurd dat er een moment moet zijn geweest waarop verdachte zich had kunnen realiseren wat hij aan het doen was. De verdediging meent ook in hoger beroep - kort samengevat - dat voorbedachten rade niet wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht, nu niet objectief is vast te stellen wat er in het klaslokaal is gebeurd. Het hof stelt vast, dat voor bewezenverklaring van voorbedachten rade - in de tenlastelegging nader uitgedrukt met de woorden "na kalm beraad en rustig overleg" voldoende is dat komt vast te staan dat verdachte enige tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Met andere woorden: de door verdachte gepleegde levensberoving dient niet het gevolg te zijn geweest van een ogenblikkelijke gemoedsbeweging. Het hof is van oordeel dat niet is vast te stellen wat zich precies in het klaslokaal heeft voorgedaan. Zo sluit het hof bijvoorbeeld niet uit dat verdachte verrast is geweest toen hij achter in het lokaal oog in oog stond met het latere slachtoffer, terwijl hij op zoek was naar zijn halfbroertje, en dat hij pas op dat moment het besluit heeft genomen om [slachtoffer] van het leven te beroven. Maar ook andere scenario's zijn denkbaar. In alle gevallen blijft echter onduidelijk of verdachte voorafgaand aan het toebrengen van de messteken tijd en gelegenheid heeft gehad tot nadenken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Hetzelfde geldt voor de tijdspanne vanaf de eerste steek- of snijbeweging. Het enkele feit dat er een aantal snijletsels is toegebracht waarmee enige tijd gemoeid is geweest, maakt naar het oordeel van het hof niet dat verdachte dus voldoende tijd heeft gehad en ook psychisch in staat is geweest om zich tussen de verschillende snijbewegingen te bezinnen op zijn gedrag en aldus na kalm beraad en rustig overleg [slachtoffer] van het leven heeft beroofd. Hoeveel tijd er tussen de verschillende steekbewegingen is verstreken, is overigens niet vastgesteld en evenmin staat vast welke steek- of snijbeweging het dodelijk letsel heeft veroorzaakt.

282


Dat het slachtoffertje zich mogelijk heeft verweerd, noopt het hof niet tot een andere conclusie: ook daaruit valt niet zonder meer af te leiden dat de verdachte voldoende tijd en gelegenheid heeft gehad om zich te beraden. Op grond van het bovenstaande is het hof -met de rechtbank- van oordeel dat niet bewezen is dat verdachte [slachtoffer] met voorbedachten rade heeft gedood, hetgeen in juridische termen het misdrijf van moord oplevert. De doodslag op [slachtoffer] is wel bewezen. Bewezenverklaring Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat: hij op 1 december 2006 te Hoogerheide, gemeente Woensdrecht, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet , meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de hals en de nek van die [slachtoffer] gesneden en/of gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden. Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde Het bewezenverklaarde levert op: Doodslag. Strafbaarheid van de verdachte en oplegging van straf en/of maatregel Met betrekking tot de strafbaarheid van verdachte en de oplegging van straf en maatregel overweegt het hof het volgende. De officier van justitie heeft wegens moord en op grond van het feit dat hij verdachte verminderd toerekeningsvatbaar achtte, een gevangenisstraf voor de duur van twintig jaar en TBS met dwangverpleging gevorderd. De rechtbank Breda heeft verdachte wegens doodslag veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf jaar en daarnaast de terbeschikkingstelling van verdachte gelast met verpleging van overheidswege. De advocaat-generaal heeft gevorderd verdachte wegens moord te veroordelen tot een gevangenisstraf van twintig jaar en daarnaast op te leggen de TBS-maatregel met dwangverpleging, met de bepaling dat de behandeling pas zal ingaan op het moment dat 2/3 deel van de straf is ondergaan en subsidiair, indien oplegging van TBS met dwangverpleging niet mogelijk zou zijn, verdachte te veroordelen tot een levenslange gevangenisstraf. Het hof heeft de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

283


Namens verdachte is betoogd dat het niet mogelijk is om hem de maatregel van TBS met verpleging op te leggen. Daartoe is aangevoerd dat er niet door een medisch deskundige is vastgesteld dat verdachte ten tijde van het feit leed aan een gebrekkige ontwikkeling of een ziekelijke stoornis van zijn geestesvermogens, zoals neergelegd in het hier van toepassing zijnde artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht. Het hof overweegt hierover het volgende. Verdachte heeft zowel in eerste aanleg als in hoger beroep geweigerd zijn medewerking te verlenen aan een onderzoek door gedragsdeskundigen, in het bijzonder gedragsdeskundigen verbonden aan het Pieter Baan Centrum. Voor de beantwoording van de vraag of bij verdachte ten tijde van het bewezen verklaarde feit al dan niet een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens bestond, acht het hof de volgende zich in het dossier bevindende rapporten over verdachte en de daaraan ontleende, hieronder zakelijk weergegeven, overwegingen en conclusies van belang: - uit de rapportage Pro Justitia d.d. 21 maart 2004, opgemaakt en ondertekend door W.J.L. Lander, psycholoog: Betrokkene is een man met een bovengemiddeld intelligentieniveau en in de persoonlijkheid zijn antisociale en narcistische trekken aanwijsbaar. Gezien de leeftijd van betrokkene en de weinig uitgerijpte persoonlijkheid is het te voorbarig te spreken van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogen in de zin van een persoonlijkheidsstoornis. Kenmerkend voor zijn persoonlijkheid is een zwak normbesef, gebrek aan angst als inhiberende factor, impulsiviteit en zelfoverschatting waarbij hij geen oog heeft voor zijn beperkingen. Indien het tenlastegelegde bewezen wordt geacht, dan dient betrokkene als licht verminderd toerekeningsvatbaar te worden beschouwd. De kans op recidive van een soortgelijk delict (hof: verdachte werd toentertijd verdacht van een gewapende overval op een supermarkt) is reÍel aanwezig. De persoonlijkheidsontwikkeling van betrokkene wordt bedreigd en er is kans op een verdere scheefgroei van de persoonlijkheid. - uit de adviesrapportage d.d. 4 december 2006, opgemaakt en ondertekend door J.Suithoff, forensisch psychiater: Er is sprake van façade gedrag waarbij betrokkene zich gedraagt alsof niets hem kan deren en hij als het ware verheven is boven de situatie waarin hij zich als verdachte van een levensdelict bevindt. Het weinig inzicht verschaffende verhaal dat betrokkene vertelt over zijn methode om energie te genereren en zijn beschrijving van de twee mannen die het op hem gemunt hadden maakt een bizarre indruk waarbij de verdenking rijst dat er bij betrokkene sprake is van een gestoorde "reality testing". - uit de rapportage Pro Justitia d.d. 21 juni 2007, opgemaakt en ondertekend door J.B. Seinen, psycholoog en J.H van Renesse, psychiater: Op 15-jarige leeftijd wordt er bij betrokkene een "borderline syndroom" gediagnosticeerd en op 19-jarige leeftijd "een weinig uitgerijpte persoonlijkheid met narcistische en antisociale trekken". Door betrokkenes weigering om aan het onderzoek mee te werken is het niet mogelijk geweest duidelijk zicht te krijgen op zijn persoonlijkheid. Bovenvermelde persoonlijkheidsdiagnostiek kan noch worden bevestigd, noch worden ontkracht. Aanwijzingen voor een psychotische toestand zijn niet gevonden. De veronderstellingen -narcistische en antisociale persoonlijkheids-, identiteitsproblematiek, psychotische episodes- zouden kunnen wijzen op een zogenaamde borderline persoonlijkheidsorganisatie. Ook een schizofrene ontwikkeling (als verklarend kader voor de mogelijke psychotische decompensaties bij betrokkene) valt niet uit te sluiten. Zoals vermeld weigerde betrokkene niet alleen het (test)onderzoek, maar ook de individuele gesprekken. Een duidelijk beeld van zijn persoonlijkheid hebben we daarom niet kunnen vormen. Het bovenstaande leidt tot de

284


conclusie dat het door betrokkenes weigering om mee te werken aan het onderzoek niet mogelijk is vast te stellen of er thans -en in het bijzonder ten tijde van het tenlastegelegde- sprake is, respectievelijk is geweest, van een psychische stoornis dan wel van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Een beargumenteerde uitspraak over de eventuele doorwerking daarvan in de hem tenlastegelegde feiten is derhalve evenmin te doen (J.B. Seinen); Hoewel uit het milieuonderzoek een zorgwekkend levensverhaal naar voren komt met als karakteristieken identiteitsproblematiek, onderpresteren op school, uitstoting uit het kerngezin met sociaal verval, fascinatie voor wapens, neiging tot gewelddadige verwervingscriminaliteit, afhankelijkheid van cannabis en mogelijk ook alcohol en recent afglijden in een mogelijk psychotisch functioneren (betrokkene wordt door referenten beschreven als verward, "bevroren" en lijkt vlak vóór het tenlastegelegde onderhevig aan een "waanstemming" - het unheimische gevoel van dreigend onheil dat vaak vooraf gaat aan het uitbreken van een paranoïde psychose) is dit met betrokkene zelf niet bespreekbaar gebleken. Ook weigert betrokkene op de gegevens uit de processenverbaal in te gaan, anders dan dat die gegevens zouden zijn geconstrueerd om hem in een kwaad daglicht te stellen. Er zijn geen aanwijzingen gevonden voor een psychiatrische stoornis in engere zin. Een dergelijke stoornis (bijvoorbeeld een schizofrene ontwikkeling) kan evenwel op grond van dit summiere onderzoek evenmin met zekerheid worden uitgesloten, zeker ook waar het de mogelijke afhankelijkheid van middelen betreft. Op grond van de voorgeschiedenis en het dossier met tal van verklaringen van referenten zou gedacht kunnen worden aan een structurele organisatie van de persoonlijkheid die gekenmerkt wordt door identiteitsproblematiek (gering gevoel van eigenwaarde dat gecompenseerd moet worden met grootheidsideeën en fascinatie voor wapens, gespleten loyaliteit aan vader/moeder, preoccupatie en twijfels over religieuze gerichtheid), projectie van onlustgevoelens op derden ("verkeerde vrienden, verkeerde huisgenoten die het op mij gemunt hebben"), en een zwakke realiteitstoetsing (zich onder andere uitend in ongebreidelde grootheidsfantasieën en het idee dat hij "bezeten"zou zijn, mogelijk is ook betrokkenes geblindeerde kamer een uiting hiervan). We zouden hier van een borderline persoonlijkheidsorganisatie kunnen spreken, ware het niet dat tijdens het huidige onderzoek een dergelijke hypothese onvoldoende toetsbaar is gebleken, hetgeen onverlet laat dat zij evenmin kan worden uitgesloten. Op meer beschrijvend niveau zou gedacht kunnen worden aan persoonlijkheidstrekken als narcistisch en antisociaal, waarvoor inderdaad wel aanwijzingen zijn, maar wederom onvoldoende toetsbaar in het directe contact met betrokkene om definitief van een persoonlijkheidsstoornis te kunnen spreken (J.H. van Renesse). Ten gevolge van betrokkenes weigering om medewerking te verlenen aan het onderzoek zijn ondergetekenden (hof: de beide rapporteurs) niet in staat antwoord te geven op de vraag of betrokkene ten tijde van het plegen van de hem tenlastegelegde feiten lijdende was aan een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis zijner geestvermogens noch op de overige gestelde vragen. - uit de (aanvullende) rapportage Pro Justitia d.d. 27 januari 2011, opgemaakt en ondertekend door J.M. Oudejans, psycholoog en J.H. van Renesse, psychiater: De gegevens die uit het milieuonderzoek van vier jaar geleden en het strafdossier inclusief de (audio)visuele opnames- naar voren komen wijzen wel op een zorgelijke ontwikkeling bij een man die tot zijn aanhouding op 1 december 2006 een aantal jaren een onthecht bestaan heeft geleid, veel heeft geblowd en een antisociale levensstijl heeft gevoerd, doorspekt met vluchtige grootheidsfantasieën, identiteitsonzekerheid en een soms zwakke realiteitstoetsing. In feite is deze diagnostische overweging niet anders dan in 2007. Er kunnen geen op eigen onderzoek gefundeerde uitspraken worden gedaan over het eventueel bestaan van een gebrekkige ontwikkeling dan wel ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Alvorens dat wel te kunnen doen, is het noodzakelijk om nader eigen onderzoek te doen, met name naar het bestaan van een persoonlijkheidsstoornis dan wel een stoornis binnen het schizofrene spectrum, waarbij ook zal moeten worden

285


gekeken naar aard en omvang van eventuele verslavingsproblematiek. - uit het aanvullende briefrapport d.d. 15 april 2011, opgemaakt en ondertekend door J.M. Oudejans, psycholoog en J.H. van Renesse, psychiater na door het hof bevolen kennisneming van het penitentiair dossier van verdachte: De informatie in het penitentiair dossier geeft ondergetekenden geen aanleiding om de in het PBC-rapport van 27 januari 2011 genoemde diagnostische overwegingen op te waarderen tot diagnostische conclusies en te concluderen dat het ook zonder eigen onderzoek mogelijk is om op een professioneel verantwoorde wijze te oordelen of er bij betrokkene sprake is van een psychische stoornis, nu of ten tijde van het tenlastegelegde. De beschikbare extra informatie, met name die over betrokkenes "bizarre" uitspraken, lijkt in het kader van de in het vorige rapport beschreven overwegingen ten aanzien van de mogelijkheid van een persoonlijkheidsstoornis versus de mogelijkheid van een stoornis in het schizofrene spectrum, meer te pleiten voor de mogelijkheid van een stoornis in het schizofrene spectrum en wel in het bijzonder de schizotypische persoonlijkheidsstoornis. Gezien het langdurige beloop zonder ogenschijnlijk psychisch verval en/of manifeste psychotische episoden achten wij de diagnose schizofrenie thans vrijwel uitgesloten. Zonder eigen onderzoek kan echter niet goed worden beoordeeld of het gaat om daadwerkelijke cognitieve en perceptuele vervormingen en eigenaardigheden in het gedrag (DSM IV criteria van de schizotypische persoonlijkheidsstoornis) dan wel opmerkingen die vooral als provocerend en niet-psychotisch moeten worden beoordeeld. Een verantwoorde weging van dit soort uitspraken vanuit gedragskundig perspectief is simpelweg zonder eigen onderzoek niet mogelijk. Aldus zijn er voor ondergetekenden geen gronden om af te wijken van de in het vorige rapport genoemde diagnostische overwegingen, waarbij o.a. werd gewezen op het bestaan van "vluchtige grootheidsfantasieĂŤn alsmede identiteitsonzekerheid en een zwakke realiteitstoetsing", die mogelijk passen bij een persoonlijkheidsstoornis NAO met antisociale trekken en een borderline organisatie, dan wel bij een persoonlijkheidsstoornis binnen het schizofrene spectrum, maar waarbij ook de mogelijkheid open gehouden werd dat deze factoren als niet-pathologisch moeten worden aangemerkt en betrokkene niet lijdt aan een psychische stoornis. Nadere overwegingen van het hof Over de psychische gesteldheid van verdachte, voorafgaand aan en na plegen van het feit alsmede ten tijde van zijn detentie, zijn uit het dossier vele aanwijzingen te putten, zowel uit verklaringen van derden, daaronder begrepen die van politiemedewerkers, als uit zijn eigen verklaringen en gedrag. Zonder dat het hof daarover binnen het bestek van dit arrest volledig kan zijn, vallen in het bijzonder de volgende passages uit het dossier op. Het hof maakt daarbij een onderscheid tussen passages die gaan over verdachtes gedrag direct voorafgaand aan het feit, zijn gedrag na aanhouding en passages uit verdachtes eigen verklaringen bij de politie. Gedrag voorafgaand aan het feit Uit de verklaring van Z, huisgenote van verdachte tussen 16 januari en 17 juli 2006 aan de [adres] (p. 588 e.v.): "[Verdachte] had wisselende stemmingen. Hij was erg gesloten, had geen vrienden en had met bijna niemand contact.... Eind mei, begin juni 2006 ging [verdachte] zich nog vreemder gedragen. Hij kwam gewoon mijn kamer binnenlopen en weigerde om weg te gaan. Ik hoorde hem ook heel vaak praten als hij alleen op zijn kamer was. Volgens mij zat hij dan in zichzelf te praten." Uit de verklaring van Q. d.d. 5 januari 2007 (p. 576 e.v.)

286


Tussen 16 januari en 17 juli 2006 heb ik aan verdachte een kamer verhuurd in mijn pand aan de [adres]. ... Omstreeks april 2006 had hij ontslag genomen bij zijn werkgever. ...In die periode hoorde ik hem veelvuldig in zichzelf praten. Ik vond dat hij zich steeds vreemder ging gedragen. Uit de verklaring d.d. 1 december 2006 te 15.01 uur, van verdachtes moeder, [naam moeder verdachte], p. 344 e.v.: [Verdachte] werd in de afgelopen vier weken agressiever naar [naam halfbroertje] (hof: verdachtes halfbroertje) toe. Hij sloeg hem flink. (p. 356 en 357): "Op 30 november 2006 kwam [verdachte] onaangekondigd bij ons thuis op bezoek. Ik schrok daarvan, ik had hem helemaal niet verwacht. ...We hebben gegeten en na het eten zijn we eigenlijk direct weggegaan naar het station. [Verdachte] moest namelijk weer met de trein naar Den Haag, naar huis, omdat hij van ons niet meer bij ons mag inwonen. Tijdens de rit naar het station deed hij heel depressief. Hij zei steeds weer dat er iets in de lucht hing. Hij zei dat ze in de trein en in Den Haag allemaal over hem praatten en naar hem keken. Hij wist niet waarom ze dat deden." Uit de verklaring d.d. 7 december 2006 te 10.09 uur, van verdachtes moeder, [naam moeder verdachte], p. 356 e.v.: "[Verdachte] belde mij op 1 december 2006 rond 03.00 uur op. Ik lag te slapen. Hij belde met zijn mobiel. Dat was geen leuk gesprek. Hij klonk heel depressief. Hij kon niet slapen. Hij zei weer dat er iets in de lucht hing. Ik heb geprobeerd hem moed in te praten. Hij zei dat hij zich heel alleen voelde. Ik vond dat hij heel zorgelijk en depressief klonk." "Vanaf de tijd dat hij voor die overval is opgepakt (hof: in 2004) is zijn gedrag veranderd. Ik heb wel eens het idee gehad dat hij drugs gebruikte. Ik vond hem de laatste maanden vaak verward. Soms belde hij en dan gaf hij vaak geen antwoord of bleef het stil. Hij belde vaak op de raarste tijdstippen, ook middenin de nacht." Uit de verklaring d.d. 1 december 2006 van de stiefvader van verdachte, [naam stiefvader verdachte] (p. 429 e.v.): Het telefonisch contact met [verdachte] is de laatste weken steeds toegenomen. ...[Naam] (hof: verdachtes moeder) vertelde mij vanmorgen aan de telefoon dat [verdachte] op weg naar het station diverse keren tegen haar had gezegd: "Er hangt iets in de lucht." Daar werd ik zenuwachtig van. Ik kreeg het gevoel dat hij een signaal wilde afgeven. Dit omdat ik de laatste tijd toch al wat afwijkend gedrag bij hem had bemerkt (hof: zoals een sterk verhoogde wens tot bemoeienis met het huwelijk tussen verdachtes moeder en deze getuige en met de opvoeding van zijn broertje [halfbroertje])." Uit een ambtsedig proces-verbaal d.d. 4 december 2006, opgemaakt door verbalisant [naam verbalisant] (p. 720 e.v.): Op donderdag 30 november 2006 hebben wij gereageerd op een melding, dat er om ongeveer 14.03 uur op het (trein)spoorvak tussen Kapelle en Kruiningen in de gemeente Remmerswaal een persoon zou lopen, gaande in de richting van Kruiningen. Daar aangekomen zagen wij inderdaad een persoon (hof: verdachte) lopen. Deze persoon regeerde niet op ons herhaalde aanroepen. Hij liep gewoon door. Ik, verbalisant, heb toen twee maal een hard fluitsignaal laten horen. Ook daar werd niet op gereageerd. Tijdens het benaderen van die persoon zagen wij, verbalisanten, dat die persoon zich op zijn knieĂŤn liet zakken en dat hij door het grind naast de spoorrails begon te kruipen. Wij zagen dat het om een man ging. Op mijn vraag wat hij aan het doen was, deelde de man mij mee dat hij op bedevaart was en naar Hoogerheide wilde. De man maakte op mij een afwezige indruk. Gedrag na aanhouding Informatie van de politie in het cellencomplex van 4 december 2006:[33]

287


Via de camerabewaking werd waargenomen dat betrokkene in zijn cel voortdurend in of tegen zichzelf zit te praten, waarbij hij regelmatig bizarre bewegingen maakt. Uit het penitentiair dossier over verdachte, neergelegd in het briefrapport van 15 april 2011 van de psychiater de heer J.H. van Renesse en de psycholoog de heer J.M. Oudejans, zakelijk weergegeven: - Uit de rapportage van de P.I. Vught, L.A.A., december 2006: "Betrokkene is niet te peilen voor het personeel. Tijdens de observatie op de camera is steeds te zien dat betrokkene druk in zichzelf aan het praten is en vaak is hij karateoefeningen aan het doen. Toen hem werd verteld dat men zijn laconieke houding vreemd vond zei hij: "In Afrika hangen de kinderlijkjes aan de boom, dat is pas erg. Mijn broertje leeft nog en dat is het belangrijkste. En voor de rest: who gives a shit." In contact met de psycholoog en de psychiater komt betrokkene met onsamenhangende verhalen. ...Hij heeft krassen en brandwonden op zijn arm en geeft daar zelf over aan dat hij is gemarteld bij het verhoren. Tegen de psychiater geeft betrokkene aan "zich vrolijk en blij te voelen en de situatie wel grappig te vinden." ; - Uit de selectiebeslissing van het Ministerie van Justitie van 18 januari 2007: "Uw functioneren vergt een begeleiding met meer mogelijkheden in de medische zorg overeenkomstig de mogelijkheden van het FOBA-regiem." - Uit de Selectie Advies Inrichting d.d. 6 oktober 2008 (SD Bureau Selectie- en detentiebegeleiding), inhoudend een verslag van betrokkenes verblijf in de P.I. Het Schouw in Amsterdam: Hij is erg gesteld op natuurwetenschappelijke theorieën. Hij praat hier vaak over en heeft bizarre ideeën over zwaartekracht. Betrokkene heeft veel last van stemmingswisselingen. Men vindt het moeilijk om te beoordelen of betrokkene groepsgeschikt is "vanwege zijn bizarre ideeën, zijn isolement en zijn stemmingswisselingen. Instellingspsycholoog Van de Lande schrijft: "Het beeld dat over het algemeen gezien wordt is een man die bizarre ideeën heeft over energetische krachtenvelden, energiestraling van binnen uit, het idee dat anderen zijn gedachten kunnen lezen e.d. Zo verklaarde betrokkene verkleuringen in zijn iris als helende krachten die door zijn lichaam gingen. Betrokkene wil patent vragen op een ontwerp van een machine waarbij telekinetische krachten via een soort kogelvrij vest naar hijskranen werd geteleporteerd.". Uit de door verdachte bij ambtsedig proces-verbaal van politie op 11 december 2006 afgelegde verklaring: p. 1061, over het aantreffen op het spoor nabij Kruiningen op 30.11.06: "Ik was al bezig met een bepaalde rituele zelfreiniging voor een ander geloof Hindoeisme. ... Ik liep over de treinbaan. Het ging om een reiniging van mezelf. ...We beginnen allemaal met lopen, eerst kruipen en dan lopen, zoiets. Er waren ook dieren en zo een beetje met dieren, dieren te doen. Gewoon een beetje van de natuur genieten, een beetje uitwaaien enzo. Het hoort gewoon bij rituele reiniging zeg maar, als ik terug loop naar huis. ... Het hoort bij een gedeelte van een bedevaart zeg maar, als voorbereiding." p. 1194: Het project is voor mijn broertje.... Het project is belangrijker (hof: dan mijn broertje) omdat ik daarmee andere mensen kan helpen. En dat zou mijn broertje meer op prijs stellen dan uh, dan hem alleen. (Vraag verbalisanten: Zeg je daarmee dat je je broertje dan opoffert voor meerdere mensen dan, die je kunt helpen?) "Ja, precies. Het is voor alle kinderen." p. 1196: "Mijn broertje moet dan maar wijken voor dit project." p. 1209: (Op de vraag van verbalisanten wat verdachte denkt dat er op de school [naam school] is gebeurd): "Dat zijn speculaties. Dat is economisch, gewoon gokken. ... De zon gaat nog geeneens voor niks op. Alleen de zon is gratis, en dat nog geeneens". Verbalisant: "Jij hebt iets in je hoofd zitten waar je mogelijk jezelf helemaal vrij mee kunt pleiten. Door het in je hoofd te laten zitten ontneem je jezelf de kans op een positieve toekomst." Verdachte zegt dan: "Ja, maar honger lijden is ook niet alles. Hele groeivelden vol met kinderen. Hele groeivelden vol met crop, met kinderen die geholpen moeten worden. Het project is ook voor hun. ... Bij mijn geboorte ben ik mijn hele leven kwijtgeraakt. ...Mijn eigen leven is goed." Verbalisant zegt: "Dat is toch tegenstrijdig?"

288


Verdachte zegt daarop:" Het is maar hoe je het bekijkt. Welke spiegel wil je hebben, zwarte of wit? Jij mag kiezen. Het is links of rechts. En het midden ben je zelf." p. 1214: "Nu is mijn broertje niet dood maar [slachtoffer]. Voor de andere kinderen, aan de andere kant van de spiegel. ... Voor hen zou ik mijn broertje opofferen." Uit de door verdachte op 19 december 2006 afgelegde verklaring: p. 1361: "Ik ben deze rommelfase aan het afsluiten. Ik ben ongelovig geworden en nou moet ik een draak op mijn lichaam zetten, dus nog een tweede vrouw eronder en, een draak, dan ben ik klaar, dan laat ik mezelf besnijden, en dan is de transformatie compleet." p. 1363: "Ik ben langs de dode gegaan, ...ik heb twee muntstukken betaald, de twee jade hangertjes, ...toen heb ik het afgesloten. Ik heb mijn projecten binnen, je betaalt twee muntstukken aan Osiris, dan geef je de boot naar het dodenrijk... en dan eh, niks." ...Verbalisant: "Dat is een deceptie."" Verdachte: "Nee hoor, eigenlijk niet, ik had al dood moeten zijn....Dus ik heb mijn twee muntstukken betaald, ik ben naar de doden gegaan en ik ben teruggekomen met kennis, en mijn projecten die ik betaal, waarvoor ik later octrooi ga aanvragen, hoef ik nooit meer te werken." Verbalisant: "Maar je zegt, ik heb er een (muntje) aan mijn broertje gegeven, was het dan de bedoeling dat jullie allebei dood zouden zijn dan?" Verdachte: "Ja. Op 1 december." Verbalisant: "Moesten jullie allebei dood zijn? Waarom?" Verdachte: "Osiris wil je hoofd hebben... Schipper mag ik overvaren. Ze hebben de verkeerde gepakt. ... (p. 1365) Twee ogen. Twee munten betalen per persoon. Dus ik heb eentje aan mijn eigen gegeven en eentje aan [naam halfbroertje]. Dat is de vertaling." Verbalisant: "Hoe wist je dat Osiris jullie allebei wilde hebben?" Verdachte: "Zo is het plan, het concept. Jongen, ik heb de duivel gewoon geflest. Ik hoorde twee muntstukken te hebben. Anders kom je niet in de overdracht.... Ik hoorde dood te gaan eigenlijk. Omdat ik alle vijf fases al heb doorlopen.... Ik heb de duivel geflest.(verdachte schiet in de lach). Dat is het. Dat is alleen maar grappig." Uit de door verdachte op 22 december 2006 afgelegde verklaring: p. 1416: "Ik bedoel dat ik de duivel heb geflest. Ik heb het vrijkaartje van Satan en mijn broertje heeft een vrijkaartje, dat heb ik hem gegeven, van Allah....Ik pak wel van Satan en de rest geef ik aan mijn broeder. En zo heb ik de duivel geflest. De Satan houdt dan op bij mij en die van God gaat naar mijn broeder.... Je kan het contract tekenen met Satan. En met bloed. Ik heb dat contract (met Satan) niet met bloed getekend maar met wijn. De rode wijn. En zo heb ik hem, zeg maar, geflest."... p. 1417: Verbalisant vraagt: "Waarom heb jij die van Satan genomen dan?" Verdachte zegt (p. 1418): "Eentje brandt voor de rest. Satan zit gevangen in de zon." ... Verbalisant vraagt: "Wie is dan die ""eentje"?" Verdachte antwoordt: "Die vermoord is. Die [slachtoffer]. Zijn dood zal duidelijk maken wat nou eigenlijk de bedoeling is. Van de hele, voor mij dan, ik weet niet voor iemand anders, maar voor mij wat nou de bedoeling is van ons aardse bestaan." Het hof concludeert uit hun briefrapport van 15 april 2011 dat de deskundigen Van Renesse en Oudejans geen antwoord kunnen geven op de vraag of verdachte ten tijde van het tenlastegelegde feit lijdende was aan een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, nu zij hun hypotheses met betrekking tot het gedrag en de "bizarre" uitspraken van verdachte niet door eigen onderzoek hebben kunnen toetsen. Ter zitting van 20 april 2011 hebben zij verklaard dat het doen van diagnostische uitspraken op basis van uitsluitend dossieronderzoek niet past binnen de professionele standaard en zowel wetenschappelijk als tuchtrechtelijk niet verantwoord is. Voorts heeft Van Renesse ter zitting van 3 februari 2011 verklaard dat gedragsdeskundigen nooit met absolute zekerheid uitspraken kunnen doen, dat het in de psychiatrie niet gebruikelijk is conclusies te kwantificeren en dat voor beantwoording van de vraag of mensen al of niet aan bepaalde criteria van een stoornis voldoen, de DSM-IVclassificatie gehanteerd wordt. Hij en zijn mederapporteur Oudejans hebben bij verdachte niet voldoende criteria voor

289


een stoornis kunnen vaststellen. Indien de verdachte, zoals in dit geval, zijn (volledige) medewerking aan een onderzoek door gedragsdeskundigen heeft geweigerd, vervalt voor het opleggen van een terbeschikkingstelling de eis van een (volwaardig) multidisciplinair onderzoek als bedoeld in artikel 37 lid 2 Sr. Maar nog steeds blijft vereist, dat wordt vastgesteld dat sprake is van een psychische stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van verdachte ten tijde van het plegen van het feit. Zonder die vaststelling is oplegging van TBS niet mogelijk. Het is aan de rechter die over de feiten oordeelt, om die vaststelling te doen. De rechter zal zich daarbij in zeer sterke mate moeten laten leiden door de bevindingen en conclusies van gedragsdeskundigen, maar als de gedragsdeskundigen aan de grenzen komen van wat zij vanuit hun wetenschap nog kunnen verantwoorden, zal de rechter zijn eigen verantwoordelijkheid moeten nemen voor zover de wet hem daartoe de ruimte geeft. De wet noch de jurisprudentie vereist dat de stoornis wordt geclassificeerd volgens het handboek DSM-IV en dat deze dient te worden vastgesteld door een gedragsdeskundige. Dit betekent dat, anders dan de verdediging heeft aangevoerd, in het uiterste geval de rechter, uiteraard slechts met grote behoedzaamheid, tot de vaststelling van een stoornis kan komen, ook al kunnen de gedragsdeskundigen op basis van de voor hen geldende wetenschappelijke criteria en tuchtrechtelijke normen niet tot die conclusie komen. Voor zijn beslissing dient de rechter dan wel voldoende steun te vinden in hetgeen gedragsdeskundigen zo mogelijk wĂŠl hebben kunnen vaststellen en hetgeen de rechter verder aan feiten en omstandigheden is gebleken met betrekking tot de persoon van verdachte. In dit verband hecht het hof in het bijzonder waarde aan het hiervoor genoemde onderzoek van de psycholoog W.J.L. Lander uit 2004, waaraan verdachte wel heeft meegewerkt en welk onderzoek heeft geleid tot de hierboven vermelde conclusie dat in de persoonlijkheid van verdachte antisociale en narcistische trekken aanwijsbaar waren en er een kans was op een verdere scheefgroei van zijn persoonlijkheid. Evenals de rechtbank constateert het hof dat de aanleg voor een geestelijke stoornis toen al, in 2004, aanwezig was en voorts, dat verdachte aan wie in de vorige strafzaak als bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringstoezicht werd opgelegd en in dat kader een behandeling bij De Waag in Den Haag, die behandeling niet heeft afgemaakt. Niet gebleken is dat verdachte zich nadien nog heeft laten behandelen. Voorts acht het hof van bijzonder belang de hiervoor aangehaalde bevindingen en conclusies van de deskundigen Oudejans en Van Renesse, dat de gegevens die uit het milieuonderzoek van vier jaar geleden en het huidige strafdossier naar voren komen op een zorgelijke ontwikkeling wijzen en dat de (voor hun aanvullende briefrapport) beschikbare extra informatie, met name die over betrokkenes "bizarre" uitspraken, in het kader van de eerder beschreven overwegingen ten aanzien van de mogelijkheid van een persoonlijkheidsstoornis versus de mogelijkheid van een stoornis in het schizofrene spectrum, meer lijkt te pleiten voor de mogelijkheid van een stoornis in het schizofrene spectrum en wel in het bijzonder de schizotypische persoonlijkheidsstoornis. Voor deze beide deskundigen zijn er geen gronden om af te wijken van hun eerdere diagnostische overwegingen, waarbij o.a. werd gewezen op het bestaan van "vluchtige grootheidsfantasieĂŤn alsmede identiteitsonzekerheid en een zwakke realiteitstoetsing", die mogelijk passen bij een persoonlijkheidsstoornis NAO met antisociale trekken en een borderline organisatie, dan wel bij een persoonlijkheidsstoornis binnen het schizofrene spectrum. Dit alles, in samenhang met de in deze strafmotivering weergegeven passages uit het strafdossier, maakt het voor het hof in voldoende mate aannemelijk dat bij verdachte tijdens het begaan van het feit een geestelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van

290


de geestvermogens bestond. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat deze stoornis zodanig is dat het vanuit veiligheidsoogpunt onverantwoord is om verdachte onbehandeld terug te laten keren in de maatschappij. Het door verdachte begane feit is een misdrijf dat een gevaar oplevert voor of een krenking is van de lichamelijke integriteit van een of meer personen en waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Het hof zal daarom de terbeschikkingstelling gelasten met een bevel tot verpleging van overheidswege, nu de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen dit eist. Het hof acht aannemelijk dat het bewezen verklaarde feit verdachte slechts in verminderde mate kan worden toegerekend vanwege de bij hem bestaande stoornis. Die verminderde toerekeningsvatbaarheid betekent, dat de strafbaarheid van verdachte niet (geheel) is uitgesloten. Het hof is van oordeel dat daarom naast de maatregel van TBS met verpleging een gevangenisstraf dient te worden opgelegd. Bij de bepaling van de hoogte van de straf heeft het hof in het bijzonder rekening gehouden met de gruwelijke wijze waarop verdachte het achtjarige slachtoffertje [slachtoffer] in een klaslokaal op zijn school om het leven heeft gebracht. Daarmee heeft hij het leven van [slachtoffer] in de knop gebroken en de ouders van [slachtoffer] onpeilbaar en onherstelbaar verdriet aangedaan, dat zonder twijfel hun verdere bestaan zal blijven overschaduwen. Dit feit, waardoor zij een weerloos kind verloren hebben, heeft daarnaast ernstig ingegrepen in het leven van de verdere familie- en vriendenkring van [slachtoffer] en zijn ouders. Voorts heeft dit misdrijf ook de samenleving in wijdere kring ernstig geschokt. Ouders moeten hun kinderen immers op en binnen de school veilig kunnen weten, waaraan door dit misdrijf in ernstige mate afbreuk is gedaan. Daarbij komt dat verdachte tot op heden nog steeds geen openheid van zaken heeft gegeven over de vraag hoe hij tot dit delict is gekomen en evenmin blijk heeft gegeven van enige spijt of compassie. Hierdoor zal het nog moeilijker zijn om het onherstelbare verlies van [slachtoffer] te verwerken. Vanuit een oogpunt van vergelding en beveiliging van de samenleving acht het hof in beginsel de maximumstraf voor doodslag aangewezen, te weten vijftien jaar. Anderzijds heeft het hof rekening te houden met het feit dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is. Op grond daarvan zal het hof, mede gelet op de naast de gevangenisstraf op te leggen maatregel, deze straf beperken tot twaalf jaar. Anders dan de verdediging heeft aangevoerd, is er naar het oordeel van het hof geen sprake van schending van de redelijke termijn in enige fase van de vervolging. Ook de totale periode van vervolging is niet onredelijk lang geweest. Het hof acht in de duur van de tijdens het voorarrest aan verdachte opgelegde beperkingen, noch in de gewijzigde VI-regeling, noch in de afschaffing van de zogenaamde Fokkens-regeling redenen aanwezig voor een verdere vermindering van de op te leggen straf. Evenmin ziet het hof in de persoon van verdachte aanleiding om in deze uitspraak een advies op te nemen als bedoeld in artikel 37b lid 2 Sr. omtrent het tijdstip waarop de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege dient aan te vangen. Dit betekent dat in beginsel de behandeling in het kader van de TBS-maatregel pas zal ingaan op het moment, dat tweederde gedeelte van de straf is ondergaan. Toepasselijke wettelijke voorschriften

291


Het hof heeft gelet op de artikelen 37a, 37b en 287 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING Het hof: Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht: Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar. Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) jaren. Bepaalt dat de tijd die door de verdachte v贸贸r de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, en/of artikel 27a Sr bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht. Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd. Aldus gewezen door mr Y.A.J.M. van Kuijck, voorzitter, mr M.L.H.E. Roessingh-Bakels en mr C. Caminada, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr H.J. Jansen, griffier, en op 18 mei 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken. 1 Voor zover hierna wordt verwezen naar processen-verbaal wordt telkens verwezen naar de bijlagen van het in de wettelijke vorm opgemaakte Relaas proces-verbaal, genummerd 06-016396, in de wettelijke vorm opgemaakt op 23 februari 2007 door [namen verbalisanten], beiden brigadier van politie. 2 Het proces-verbaal van bevindingen, nummer PL2014/06-325165, in de wettelijke vorm opgemaakt op 3 december 2006 door [naam verbalisant], brigadier van politie (p. 0018-0019) in combinatie met het proces-verbaal betreffende een niet natuurlijke dood, nummer PL2024/06-325543, in de wettelijke vorm opgemaakt op 23 februari 2007 door [naam verbalisant], brigadier van politie (p. 0039-0041). 3 Zie pagina 62 van 414 van het onder noot 1 genoemde relaas proces-verbaal. 4 Het rapport van Dr. V. Soerdjbalie-Maikoe, arts en patholoog van het NFI van 7 februari 2007, opgenomen als bijlage 5.1 in de map van de Unit Forensisch Technisch Onderzoek. 5 Een schrijven van Dr. V. Soerdjbalie-Maikoe, arts en patholoog van het NFI, van 22 januari 2007, opgenomen als bijlage 5.2 in de map van de Unit Forensisch Technisch Onderzoek.

292


6 Het proces-verbaal van verhoor, nummer PL2010/06-325165, in de wettelijke vorm opgemaakt op 1 december 2006 door [naam verbalisant], hoofdagent van politie, en [naam verbalisant], brigadier van politie, (p. 0092-0094). 7 Zie pagina 1709 (map V) van het eindproces-verbaal. 8 Zie pagina 1708 (map V) van het eindproces-verbaal. 9 Het proces-verbaal van verhoor, nummer PL2010/06-325513, in de wettelijke vorm opgemaakt op 2 december 2006 door [namen verbalisanten], beiden hoofdagent van politie (p. 0096-0098). 10 Het proces-verbaal van verhoor, nummer PL2010/06-325513, in de wettelijke vorm opgemaakt op 3 december 2006 door [naam verbalisant], hoofdagent van politie, en [naam verbalisant], brigadier van politie (p. 0119-0132). 11 Het proces-verbaal van verhoor van [naam moeder verdachte], nummer PL2013/06325165, in de wettelijke vorm opgemaakt op 1 december 2006 door [naam verbalisant], hoofdagent van politie, en [naam verbalisant], brigadier van politie (p. 0344) 12 Zie pagina 125 (map I) van het eindproces-verbaal. 13 Zie pagina 126 (map I) van het eindproces-verbaal. 14 Zie pagina 362 (map II) van het eindproces-verbaal. 15 Het proces-verbaal van bevindingen, nummer PL2014/06-325165, in de wettelijke vorm opgemaakt op 3 december 2006 door [naam verbalisant], brigadier van politie (p. 0007-0010), 16 Zie het proces-verbaal van de terechtzitting van het gerechtshof te Arnhem van 12 augustus 2010. 17 Het proces-verbaal van verhoor, nummer PL2010/06-325513, in de wettelijke vorm opgemaakt op 2 december 2006 door [naam verbalisant], brigadier van politie (p. 02020203). 18 Het proces-verbaal van verhoor, nummer PL2010/06-325513, in de wettelijke vorm opgemaakt op 2 december 2006 door [naam verbalisant], hoofdagent van politie (p. 0217-0219). 19 Het proces-verbaal van verhoor, nummer PL2010/06-325165, in de wettelijke vorm opgemaakt op 2 december 2006 door [naam verbalisant], hoofdagent van politie (p. 0234-0236). 20 Het proces-verbaal, zaaknummer BPS PL2000/06-325544 met als onderwerp 'Sporenonderzoek PD1 tot en met PD 10', in de wettelijke vorm opgemaakt op 1 april 2007 door [naam verbalisant], inspecteur van politie, en [naam verbalisant], brigadier van politie, en opgenomen als bijlage 2.3 in de map van de Unit Forensisch Technisch Onderzoek. 21 Het deskundigenrapport van het NFI met zaaknummer 2006.12.01.049 (aanvraag 1 en 2) van 11 december 2006, opgemaakt door ing. M.J.W. Pouwels en opgenomen als bijlage 5.3 in de map van de Unit Forensisch Technisch Onderzoek. 22 Zie pagina 1244 (map IV) van het eindproces-verbaal. 23 Zie pagina 451 (map II) van het eindproces-verbaal. 24 Zie het onder noot 15 genoemde proces-verbaal, in het bijzonder p. 1244 en 1245. 25 Het proces-verbaal van verhoor van [naam] met bijlagen, nummer PL2010/06325513, in de wettelijke vorm opgemaakt op 19 december 2006 door [namen verbalisanten], beiden brigadier van politie (p. 451), met bijlagen. 26 Pagina 25/28 van het deskundigenrapport van 21 juni 2007 in de afzonderlijke aanvullende map van de Unit Forensisch Technisch Onderzoek. 27 Het proces-verbaal van verhoor, nummer PL2014/06-325165, in de wettelijke vorm opgemaakt op 1 december 2006 door [naam verbalisant], hoofdagent van politie (p. 0255-0257). 28 Zie bijlage 2.3 in de afzonderlijke map van de Unit Forensisch Technisch Onderzoek. 29 Zie pagina 26/28 van het deskundigenrapport van 21 juni 2007 in de afzonderlijke aanvullende map van de Unit Forensisch Technisch Onderzoek. 30 Zie pagina 1571 (map IV) van het eindproces-verbaal. 31 Zie pagina 1573 (map IV) van het eindproces-verbaal. 32 Zie bijlage 5.4 in de afzonderlijke map van de Unit Forensisch Technisch Onderzoek. 33 Het aanmeldingsformulier/voortgangsformulier LAA van de P.I. Vught betreffende

293


[verdachte] (pagina's 1591-1596).

294


LJN: BC1311, Hoge Raad , 00101/07 Print uitspraak Datum uitspraak: 22-01-2008 Datum publicatie: 22-01-2008 Rechtsgebied: Straf Soort procedure: Cassatie Inhoudsindicatie: Kraggenburg-zaak. 1. Onpartijdige rechter i.d.z.v. art. 6 EVRM. 2. Vaststelling ziekelijke stoornis. 3. Oorzakelijk verband gepleegde feiten en ziekelijke stoornis. Ad 1. In ’s Hofs overwegingen ligt als zijn oordeel besloten dat het enkele feit dat de Rb zich in een tussenvonnis expliciet over de bewezenverklaring heeft uitgelaten, nog niet met zich meebrengt dat t.a.v. vervolgzittingen waarop uitsluitend de oplegging van een straf en/of maatregel aan de orde was, de vrees van vooringenomenheid bij de Rb objectief gerechtvaardigd was. Dat oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. ’s Hofs overwegingen houden voorts in dat o.g.v. de p-v’s van de terechtzittingen in 1e aanleg na het tussenvonnis niet aannemelijk is geworden dat i.c. de rechters in 1e aanleg op enigerlei wijze blijk hebben gegeven van vooringenomenheid dan wel partijdigheid. Aldus heeft het Hof tot uitdrukking gebracht dat in dit geval geen sprake was van uitzonderlijke omstandigheden die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de Rb jegens verdachte een vooringenomenheid koesterde en evenmin voor het oordeel dat een dienaangaande bij verdachte bestaande vrees objectief gerechtvaardigd was. Ad 2. Het Hof heeft zich bij de vaststelling dat sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens onder meer gebaseerd op de verklaring van de deskundige X, die ttz. in h.b. heeft aangegeven dat hij t.a.v. het bestaan van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in zijn rapportage een hele kleine slag om de arm heeft gehouden, maar dat hij in dat verband heeft gedoeld op een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid. Het stond het Hof vrij het oordeel van de rapporteur, door de steller van het middel aangeduid als waarschijnlijkheidsoordeel, mede aan de vaststelling dat sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens ten grondslag te leggen. De opvatting dat in dit verband waarschijnlijkheidsoordelen geen rol mogen spelen, vindt geen steun in het recht. Ad 3. Ingevolge art. 37a.1 Sr kan de verdachte bij wie tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, op last van de rechter ter beschikking worden gesteld. Dit artikel eist, anders dan bij de vraag of het feit de verdachte kan worden toegerekend, niet meer dan een verband bestaande uit gelijktijdigheid. De opvatting dat de rechter bij het geven van een last dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld, in zijn vonnis vaststelt dat de bewezenverklaarde feiten het gevolg zijn van de geestesgesteldheid van verdachte, vindt geen steun in het recht. Vindplaats(en): JOL 2008, 43 NJ 2008, 193 m. nt. J.M. Reijntjes NS 2008, 78 Rechtspraak.nl RvdW 2008, 159

Uitspraak 22 januari 2008

295


Strafkamer nr. 00101/07 SG/SM Hoge Raad der Nederlanden Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 23 mei 2006, nummer 21/005214-05, in de strafzaak tegen: [Verdachte 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Flevoland, locatie Lelystad" te Lelystad. 1. De bestreden uitspraak Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Zwolle van 11 oktober 2005 - de verdachte ter zake van 1., 2. en 3. telkens opleverende "medeplegen van opzettelijk iemand van de vrijheid beroven en beroofd houden" en 4., 5. en 6. telkens opleverende "medeplegen van verkrachting, meermalen gepleegd" en "medeplegen van feitelijke aanranding van de eerbaarheid" en 7. "een ander door geweld of een andere feitelijkheid dwingen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling, gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd" en "een persoon aanwerven, met het oogmerk die persoon in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling, gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd" en 8. "deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven" en 9. en 10. telkens opleverende "diefstal door twee of meer verenigde personen" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren met verbeurdverklaring en onttrekking aan het verkeer zoals in het arrest omschreven en daarbij bevolen dat de verdachte ter beschikking zal worden gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partijen toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd een en ander zoals in het arrest vermeld. 2. Geding in cassatie 2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot vermindering van de straf en tot verwerping van het beroep voor het overige. 2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal. 3. Beoordeling van het eerste middel 3.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd het verweer heeft verworpen inhoudende dat de behandeling van de zaak in eerste aanleg niet is behandeld door een onpartijdige rechterlijke instantie als bedoeld in art. 6 EVRM. 3.2. Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen: "Artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens

296


De verdediging heeft zich erover beklaagd dat verdachte in eerste aanleg geen eerlijk proces heeft gekregen omdat de rechters die het eindvonnis hebben gewezen de objectief gerechtvaardigde schijn van partijdigheid op zich hebben geladen en zich daarmee voor de verdere afwikkeling van de zaak hebben gediskwalificeerd door zich in een tussenvonnis reeds uit te spreken over de bewezenverklaring. Dit zou volgens de verdediging moeten leiden tot vernietiging van het eindvonnis in eerste aanleg en tot terugwijzing naar de rechtbank in Zwolle-Lelystad op voet van artikel 423 lid 2 Wetboek van Strafvordering. Bij de beoordeling van dit verweer is het navolgende van belang: a. Na een inhoudelijke behandeling van de zaak heeft de rechtbank op 27 januari 2005 een tussenvonnis gewezen waarin de rechtbank zich zonder enig voorbehoud heeft uitgesproken over de bevoegdheid van de rechtbank, de aan verdachte tenlastegelegde feiten bewezen heeft verklaard en de bewezenverklaarde feiten strafbaar heeft verklaard. De rechtbank heeft in dit tussenvonnis de bewezenverklaring uitvoerig gemotiveerd en vervolgens geoordeeld dat tijdens de beraadslaging is gebleken dat ten aanzien van de persoon van verdachte het onderzoek niet volledig is geweest, zodat het onderzoek wat dit punt betreft heropend moet worden. Zij besloot tot heropening van het onderzoek omdat zij nader voorgelicht wilde worden omtrent de geestesvermogens van verdachte alsmede omtrent de (eventuele) wenselijkheid en noodzakelijkheid van een terbeschikkingstelling. Zij verzocht verder om overlegging van rapporten en adviezen die betrekking hebben op eerdere justitiecontacten van verdachte in BelgiÍ. b. Dat onderzoek is uitgevoerd, de gevraagde rapporten werden overgelegd en de behandeling van de zaak is op 26 april, 19 mei, 9 augustus en 27 september 2005 voortgezet en op laatstgenoemde datum afgerond. Op 11 oktober 2005 kwam de rechtbank tot haar einduitspraak. Dat vonnis bevatte opnieuw de(zelfde) bewezenverklaring en kwalificatie. c. Voorafgaand aan de behandeling van 26 april 2005 was door verdachte een wrakingsverzoek ingediend op dezelfde grond als bij dit verweer aan de orde is dus, kort gezegd, dat hij in de drie rechters die het tussenvonnis hadden gewezen bij de verdere afwikkeling van de zaak geen onpartijdige, onbevooroordeelde, rechters meer zou treffen. d. De voorzitter van de kamer die het tussenvonnis had gewezen en voornemens was en bleef om de verdere afwikkeling van de zaak in die samenstelling aan zich te houden, heeft voorafgaand aan de behandeling van het wrakingsverzoek schriftelijk te kennen gegeven dat op de in het tussenvonnis reeds beantwoorde vragen in beginsel niet zou worden teruggekomen. Dat wrakingsverzoek is op 21 april 2005 afgewezen op de grond dat er geen vrees voor partijdigheid van de rechters in kwestie viel te duchten, onder meer omdat het bij het tussenvonnis zou gaan om een voorlopig, in beginsel niet-bindend oordeel. e. De rechtbank heeft in dezelfde samenstelling als die van het tussenvonnis de zaak verder afgewikkeld en heeft op 11 oktober 2005 het eindvonnis gewezen. Van belang is allereerst de vaststelling dat dit verweer in de kern de klacht behelst dat aan de behandeling in eerste aanleg een fundamenteel gebrek kleeft en dat daarom terugwijzing dient te volgen. Het verweer is niet bedoeld als een verkapte vorm van appèl tegen de beslissing op het wrakingsverzoek, waartegen immers geen rechtsmiddel openstaat (artikel 518 lid 3 Wetboek van Strafvordering) en is het, zo bezien, ook niet. Het verweer springt dus niet af op laatstbedoelde bepaling. Naar het oordeel van het hof is de procedure die de rechtbank heeft bewandeld door

297


eerst in een tussenvonnis een oordeel te geven over de eerste twee vragen van artikel 350 van het Wetboek van Strafvordering, vervolgens het onderzoek te heropenen en op een later moment een eindvonnis te wijzen waarin ook de vragen naar de strafbaarheid van de verdachte en de straf/maatregel zijn beantwoord, niet overeenkomstig het wettelijk stelsel. In eerdere rechtspraak heeft de Hoge Raad geoordeeld dat een dergelijk 'twee-fasenproces' niet in overeenstemming is met het wettelijk systeem. Het is - mede vanuit de systematiek van rechtsmiddelen - noodzakelijk dat alle vraagpunten van art. 350 van het Wetboek van Strafvordering in het eindvonnis zijn opgenomen, dus ook die waarover in het tussenvonnis reeds eerder was beslist. Dat is in het eindvonnis van 11 oktober 2005 het geval. Op zichzelf beschouwd is naar het oordeel van het hof de door de rechtbank gevolgde procedure niet correct geweest. Het is nu de vraag of de rechtbank, door zich in een tussenvonnis over de bewezenverklaring uit te laten, niet onpartijdig en onbevooroordeeld is geweest en gebleven in de zin zoals bedoeld in artikel 6 van het EVRM. In dat laatste geval zou het hof, gezien de jurisprudentiĂŤle uitbreiding die in artikel 423, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt gelezen, de zaak moeten terugwijzen naar de rechtbank. Het hof overweegt hierover het volgende. De rechtbank heeft in het tussenvonnis een uitvoerig gemotiveerde bewezenverklaring opgenomen en heeft bepaald welke strafbare feiten aan de orde zijn. Vervolgens is het onderzoek heropend, omdat het onderzoek naar de persoon van de verdachte niet volledig is geweest. De officier van justitie had naast een gevangenisstraf van 14 jaar een terbeschikkingstelling geĂŤist; de verdachte had geweigerd aan het onderzoek naar zijn persoon mee te werken. De rechtbank heeft in het tussenvonnis aangegeven dat zij wenste te worden voorgelicht omtrent de geestvermogens van verdachte alsmede omtrent de wenselijkheid of noodzakelijkheid van een terbeschikkingstelling. Het hof leidt uit de processen-verbaal van de zittingen die zijn gevolgd na het tussenvonnis van 27 januari 2005 af dat het onderzoek dat daar heeft plaatsgevonden louter ging over de persoon van de verdachte en de mogelijkheden van een terbeschikkingstelling, met inschakeling van en het horen van deskundigen van het PBC. Naar het oordeel van het hof is niet aannemelijk geworden dat tijdens het onderzoek in eerste aanleg de rechters op enigerlei wijze blijk hebben gegeven van vooringenomenheid dan wel partijdigheid jegens verdachte. Door of namens de verdediging is niet aannemelijk gemaakt welke andere aanpak daadwerkelijk door haar gevolgd zou zijn als de rechtbank in het tussenvonnis niet - zoals gebeurde - expliciet op de bewijsvragen zou hebben beslist maar zulks, zoals gebruikelijk is, impliciet zou hebben gelaten en evenmin op welke punten verdachte verderop in de procedure partijdigheid of vooringenomenheid van de rechtbank heeft moeten ervaren. Tegen deze achtergrond ziet het hof geen daadwerkelijke inbreuk op verdachtes recht op een 'impartial tribunal' en daarom dient het verweer te worden verworpen." 3.3. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat hij jegens een verdachte een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verdachte dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. 3.4. In de overwegingen van het Hof ligt als zijn oordeel besloten dat het enkele feit dat de Rechtbank zich in een tussenvonnis expliciet over de bewezenverklaring heeft uitgelaten, nog niet met zich brengt dat ten aanzien van vervolgzittingen waarop uitsluitend de oplegging van een straf en/of maatregel aan de orde was, de vrees van vooringenomenheid bij de Rechtbank objectief gerechtvaardigd was. Dat oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting.

298


3.5. De overwegingen van het Hof houden voorts in dat op grond van de processenverbaal van de terechtzittingen in eerste aanleg na het tussenvonnis niet aannemelijk is geworden dat in het onderhavige geval de rechters in eerste aanleg op enigerlei wijze blijk hebben gegeven van vooringenomenheid dan wel partijdigheid. Aldus heeft het Hof tot uitdrukking gebracht dat in dit geval geen sprake was van uitzonderlijke omstandigheden die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de Rechtbank jegens de verdachte een vooringenomenheid koesterde, en evenmin voor het oordeel dat een dienaangaande bij de verdachte bestaande vrees objectief gerechtvaardigd was. Die oordelen geven ook in het licht van de in de toelichting op het middel benadrukte passages uit de pleitnota in hoger beroep, geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, terwijl zij ook zonder nadere motivering niet onbegrijpelijk zijn. 3.6. Het middel faalt. 4. Beoordeling van het tweede en het derde middel 4.1. De middelen keren zich met diverse klachten tegen de gelaste terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege. De middelen lenen zich voor een gezamenlijke bespreking. 4.2. Het Hof heeft met betrekking tot de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege het volgende overwogen: "Oplegging van maatregel Terbeschikkingstelling met dwangverpleging Artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht vereist voor een last tot terbeschikkingstelling dat bij verdachte tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond die op enigerlei wijze heeft doorgewerkt in de begane feiten. Als tweede eis geldt dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel eist. PBC-rapport Verdachte is in 2005 tweemaal ter observatie opgenomen geweest in het Pieter Baan Centrum (PBC). Beide keren heeft verdachte geen medewerking verleend aan onderzoek naar zijn persoon. Desondanks zijn de onderzoekers J.M.J.F. Offermans, psychiater, en A.T. Spangenberg, psycholoog, er de tweede keer in geslaagd een rapportage pro justitia uit te brengen. Dat vindt zijn verklaring in het feit dat het toen gelukt is om een milieuonderzoek te verrichten. Dat milieuonderzoek leverde onderzoeksmateriaal op dat aansluiting gaf op eerdere omtrent verdachte in BelgiĂŤ uitgebrachte forensisch psychiatrische rapportage en maakt die rapportages daardoor verifieerbaar en op juistheid controleerbaar. Het hof ontleent aan het milieuonderzoek het navolgende: Verdachte, geboren [geboortedatum] 1968 te [geboorteplaats] komt uit een gezin met drie jongens. Verdachte is de oudste. Op de basisschool liet hij toen hij 7 of 8 jaar was forse gedragsproblemen zien, in de genoemde rapportage (zonder directe bronverwijzing) geciteerd als "lastig en koppig gedrag, liegen, stelen, het opzetten van zijn broers tegen zijn ouders etc." (blz. 17 van het PBC-rapport). Hij ging uit huis en verbleef gedurende twee jaar 'intern' op een basisschool te Kortrijk. Vervolgens was hij thuis in de laatste jaren waarin hij de basisschool bezocht en de eerste jaren van de middelbare school. Verdachte werd wegens een diefstal van de middelbare school verwijderd en kwam weer op een internaat terecht. 17 Jaar en toen weer thuiswonend, ging hij aan het werk. Hij maakte zich schuldig aan diefstallen bij zijn werkgever. In april 1986 werd verdachte in een observatiecentrum te Eeklo geplaatst. Rapportage uit die tijd maakt melding van seksuele problematiek bij verdachte, valt het woord "perversie" maar

299


wordt de globale (het hof begrijpt: persoonlijkheids-) structuur gezien als "eerder neurotisch". In Eeklo onttrok verdachte zich aan de ambulante psychiatrische behandeling waarin was voorzien. In 1986 en 1987 werd verdachte meerdere malen in psychiatrische settings geplaatst, zonder succes. Een agressief incident volgde. De psychiater Van Compernolle rapporteerde in januari 1987 dat bij betrokkene sprake was van een "pervert-psychopatische karakterstructuur". Eind 1987 werd verdachte aangehouden voor verschillende diefstallen. Hij zou ook een vuurwapen hebben aangeschaft met de bedoeling een overval te plegen. Het hof citeert nu het PBC-rapport: "Op 4 januari 1988 rapporteerde Dr. GabriĂŤls in opdracht van de rechtbank Gent dat bij betr. sprake was van een "ernstige staat van geestesstoornis" (een psychopathische persoonlijkheid) en dat betr. een gevaar vormde voor de maatschappij. Op 22 april 1988 werd betr. in BelgiĂŤ veroordeeld tot internering (De maatregel tot internering is vergelijkbaar met de Nederlandse TBS-maatregel). (...) Op 22 mei 1988 werd betr., aansluitend op zijn detentie, in het kader van de interneringsmaatregel voorlopig geplaatst in de psychiatrische afdeling van de gevangenis te Gent. Op 19 december 1988 werd betr. overgeplaatst naar de inrichting tot bescherming van de maatschappij (I.B.M.) te Turnhout." Verdachte huwde en keerde na een verlof niet terug naar de gevangenis te Turnhout. Hij nam zijn toevlucht tot Nederland en kwam vervolgens hier een aantal malen met justitie in aanraking. Het is van belang om vast te stellen dat de juistheid van de hiervoor aan het milieuonderzoek ontleende feitelijkheden, niet door of namens verdachte zijn aangevochten. Het hof ontleent aan het door het PBC omtrent verdachte uitgebrachte rapport, gedateerd 21 september 2005, de navolgende bevindingen en conclusies van voornoemde deskundigen A.T. Spangenberg en J.M.J.F. Offermans: "Betr. is in het verleden meermalen gediagnosticeerd als een man met een antisociale persoonlijkheidsstoornis, waarbij daarnaast aspecten van psychopathie en van perversie aanwezig waren. Ofschoon door betr.'s weigering om aan het onderhavige onderzoek deel te nemen, deze diagnose niet bevestigd is kunnen worden, kan anderzijds gesteld worden, dat het als hoogst onwaarschijnlijk mag worden beschouwd, dat er verandering in zijn problematiek is ontstaan en dat deze tot een andere diagnose zou leiden, enerzijds omdat deze stoornis (c.q. gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens) niet spontaan 'geneest' en dat voorts geen enkele behandeling heeft plaatsgevonden, gericht op afname van de symptomatologie. Zodoende mag verondersteld worden, dat er ten tijde van de ten laste gelegde feiten sub 1 t/m 10 nog steeds sprake was van bovengenoemde persoonlijkheidsstoornis." De hiervoor geciteerde rapportage en in het bijzonder de vaststelling dat bij verdachte nog steeds sprake moet zijn van deze stoornis, is onderwerp van debat geweest ter zitting van het hof op 3 februari 2006 bij welke gelegenheid de beide rapporteurs uitvoerig zijn ondervraagd. Offermans merkte bij die gelegenheid op: "Het klopt dat ik in mijn rapportage een hele kleine slag om de arm heb gehouden, maar bedoeld is een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid. De stoornis is vanaf het

300


achttiende levensjaar gediagnosticeerd en blijft - eenmaal gediagnosticeerd - zonder behandeling aanwezig. De stoornis zal nooit verdwijnen." Door verdachte of diens raadsman is niets te berde gebracht op grond waarvan het hof zou kunnen aannemen dat verdachte de gevonden stoornis te boven is gekomen. Andere aanwijzingen dat zulks het geval is, ontbreken eveneens terwijl verdachtes justitiële contacten van na het uitbrengen van de rapporten van neuropsychiater A. Gabriëls van 4 januari 1988 en zenuwarts J. Coessens van 9 april 1988 en de bewezenverklaarde feiten zelf op het tegendeel wijzen. Het hof moet er derhalve van uitgaan dat die stoornis nog steeds bestaat en dat er bij verdachte dus nog steeds sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Rapport Van Dijck Van Dijck, psychiater te Turnhout heeft op 3 juni 1996 omtrent verdachte gerapporteerd omdat verdachte kort daarvoor ("recent", schrijft Van Dijck) was uitgeleverd aan België en weer was ingesloten in de gevangenis in Turnhout. Verdachte wilde dat de voor hem nog steeds geldende internering werd beëindigd. Van Dijck concludeerde dat slechts sprake was van een oppositionele stoornis. De waarde van die conclusie is evenwel een hoogst twijfelachtige, omdat uit diens rapportage óók blijkt dat verdachte allerlei uit verdachtes documentatie sprekende en uit het milieuonderzoek blijkende feiten en omstandigheden van na het moment waarop verdachte zich aan zijn internering had onttrokken voor die onderzoeker heeft weggehouden. Dat blijkt uit het volgende. Het hof citeert uit het zo-even genoemde rapport: "Het oordeel- en kritiekvermogen zijn nu volgens gangbare sociale normen; zijn gewetensfunctie is zwak ontwikkeld. Betrokkene heeft nu blijkbaar houvast gevonden in het geloof. Wat de persoonlijkheid betreft, kan de diagnose van antisociale persoonlijkheid die vroeger werd gesteld niet behouden blijven daar betrokkene blijk gegeven heeft van het feit dat hij zijn leven in positieve zin kan veranderen. Er is nu wel sprake van enige duurzame regulatie: betrokkene kan zichzelf beheersen, hij houdt zich aan de regels en hij heeft een duidelijk toekomstplan samen met zijn vrouw. Hij houdt zich ook aan de gangbare sociale en wettelijke regels. Waarschijnlijk is er toch sprake geweest van een oppositionele opstandige gedragsstoornis voornamelijk in de puberteit en adolescentie die niet tot een volledig ontwikkelde antisociale persoonlijkheid is uitgegroeid maar eerder leeftijdsgebonden is geweest." Daarbij ging rapporteur (Van Dijck) blijkens het rapport uit van een min of meer stabiel, functionerend huwelijk van verdachte, van een vaste arbeidsrelatie en van een herstel van verdachtes relatie met zijn ouders. Verdachte zou er, gehuwd en met vast werk en zonder nieuwe delicten te plegen, blijk van hebben gegeven "in Nederland een duurzaam leven te (lees: hebben; het hof) kunnen opbouwen". "Op basis van deze nieuwe feiten acht ik, wat betrokkene betreft, geen gevaarscriterium meer aanwezig," aldus Van Dijck. De gegevens uit het milieuonderzoek van het PBC wijzen uit dat de persoonlijke omstandigheden van verdachte geheel anders waren dan hij destijds heeft voorgespiegeld aan Van Dijck. Het stabiele huwelijk, waarvan sprake in diens rapportage, is een problematisch huwelijk geweest. Gedurende dat huwelijk (met [betrokkene 1]), dat duurde van 1993 tot 1998, heeft verdachte slechts zeven maanden met haar samen gewoond. Gedurende dat huwelijk hield verdachte er andere vrouwen op na en maakte hij financieel misbruik van haar. [betrokkene 1] kon zich - naar het hof begrijpt; zolang dat tegen de zin van verdachte was - maar moeilijk losmaken van verdachte ("Betr. wist zich steeds weer in te dringen in haar leven"). Binnen dat huwelijk had verdachte extreme wensen op seksueel gebied. De ouders van verdachte hebben niet willen

301


meewerken aan het milieuonderzoek. "Wij laten [verdachte 1] met rust. Hij moet ons met rust laten. Als wij hieraan meewerken dan zou hij wraak kunnen nemen." Van een vaste min of meer stabiele arbeidsrelatie is niet gebleken. In 1995 werd verdachte in Nederland tweemaal strafrechtelijk veroordeeld: eenmaal tot acht maanden onvoorwaardelijke en eenmaal tot vier weken voorwaardelijke gevangenisstraf wegens diefstallen, oplichting en een mishandeling gepleegd in 1993 en 1994. Ook dit ontleent het hof aan het inhoudelijk niet aangevochten milieuonderzoek van het PBC. Het hof zal (dus) aan de bevindingen van Van Dijck voorbijgaan, omdat - kort gezegd de feitelijke uitgangspunten waarop diens conclusie is gebaseerd niet kloppen hetgeen de validiteit van zijn conclusies in de kern aantast. Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat verdachte leidende was aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. De stoornis in relatie tot de tenlastegelegde feiten De volgende vraag waar het hof voor staat is, of de stoornis heeft doorgewerkt in de ten laste gelegde feiten. Rapporteurs merken daaromtrent het navolgende op: "In hoeverre deze persoonlijkheidsstoornis echter heeft doorgewerkt in de afzonderlijke betr. thans ten laste gelegde feiten valt, gelet op betr.'s weigering, door het onderzoekend team van het PBC niet te beantwoorden. Dat commerciële overwegingen (mede) een rol gespeeld kunnen hebben, valt geenszins uit te sluiten, in ieder geval lijkt betr.'s handelen niet bepaald te zijn door impulsiviteit en er is sprake van een vrij grote controle over zijn handelen. Seksualiteit en macht lijken bij betr. sterk verweven, waarbij de partner door betr. gedomineerd wordt en hieraan ook lust ontleend lijkt te worden. (...) Het bleek door de weigering van verdachte onmogelijk "om het verband tussen de beschreven persoonlijkheidsstoornis en het ten laste gelegde nader te exploreren" en het was "derhalve niet mogelijk te verifiëren in welke mate bovengenoemde persoonlijkheidsstoornis heeft doorgewerkt in het ten laste gelegde." Het hof legt dat verband wél op grond van het navolgende: a. Het hof is niet gebleken van een duidelijk overheersende drijfveer (zoals genoemd commercieel motief en daarbij behorende berekening), die in samenhang met de stoornis van verdachte en in relatie tot de tenlastegelegde feiten, van aanwijsbaar en meetbaar relevant belang is. Weliswaar is het escortbureau, tot de oprichting waarvan verdachte en zijn broer besloten, opgericht om aan geld te komen, maar dat bij verdachtes handelen steeds en telkens en in overheersende of verdachtes gedrag sterk bepalende mate financiële motieven voorzaten, blijkt niet uit de stukken. Dat aspect speelt wel (zijdelings) bij de feiten gepleegd te Ruurlo en Etten-Leur. Maar daarbij werd van de gelegenheid geprofiteerd, blijkt althans niet dat het bestelen van die 'klanten' van meet af aan het doel was. Bij de gebeurtenissen in de loods in Kraggenburg blijkt in het geheel niet van concrete financiële afspraken of motieven om de gebeurtenissen daar te laten verlopen zoals zij daar en toen zijn verlopen. b. Uit de verklaringen van verdachtes mededaders, de dominante wijze waarop hij met hen omging en de dwingende, ook weer dominante, grove en ernstig grensoverschrijdende gedragingen die verdachte zich tegenover de slachtoffers permitteerde, blijkt dat deze karaktertrek van verdachte bepalend is geweest waar het verdachtes rol in de tenlastegelegde feiten betreft. Het hof acht een direct verband aanwezig tussen de stoornis en de bewezenverklaarde feiten, maar op de mate waarin verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, heeft het hof geen zicht kunnen krijgen. Dat is het gevolg van verdachtes hardnekkige weigering om mee te werken aan de beide observaties. Niet aannemelijk is dat bij verdachte sprake

302


zou zijn van het ontbreken van toerekenbaarheid. Nadere vaststelling van de mate van toerekeningsvatbaarheid in de gangbare tussencategorieĂŤn is vanwege het gebrek aan medewerking van verdachte niet mogelijk gebleken. Aan een terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging hoeft dit evenwel niet in de weg te staan. Aan de vereisten van artikel 37a, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht is voldaan, waarbij in het bijzonder geldt dat de veiligheid van anderen, te weten personen van wie verdachte zich bij de tenlastegelegde feiten bediend heeft en zich bij toekomstige plannen zou willen bedienen tot het opleggen van deze maatregel dwingt. Het hof verwijst daarbij naar de wijze waarop verdachte met de slachtoffers en in zekere mate ook met enkele van zijn mededaders is omgesprongen. Daarnaast vereist de algemene veiligheid van goederen het opleggen van deze maatregel. Verpleging van overheidswege is geboden, om diezelfde reden. Het hof gaat daarbij voorbij aan het feit dat verdachte geen Nederlander, maar Belg is en als ongewenst verklaard vreemdeling voor uitzetting in aanmerking komt. Nadat verdachte zich eerder aan zijn internering in BelgiĂŤ had onttrokken, heeft hij gedurende een reeks van jaren ongestoord en onbelemmerd zijn toevlucht genomen tot Nederland. Daar zijn de tenlastegelegde feiten gepleegd. Het is, gelet op de open grenzen tussen Nederland en BelgiĂŤ, een Nederlands belang dat de Nederlandse samenleving (aldus) tegen verdachte beschermd wordt. De maatregel van TBS met de te bevelen verpleging moet en kan daartoe dienen. Afgestraft en onbehandeld blijft verdachte naar het oordeel van het hof een gevaar voor (ook) de Nederlandse samenleving. Ten slotte, de tenlastegelegde en bewezenverklaarde feiten waarvoor de maatregel van TBS wordt opgelegd, vormen misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving gevangenisstraffen van vier jaar of meer zijn gesteld, zodat is voldaan aan het vereiste van artikel 37a, eerste lid onder sub 1 van het Wetboek van Strafrecht. De onder 1 tot en met 6 bewezenverklaarde feiten, zijn in elk geval gericht tegen en veroorzaken gevaar voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zoals bedoeld in artikel 38e, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht. Gelet op de wettelijke voorwaarden is de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot dwangverpleging derhalve mogelijk en naar het oordeel van het hof geboden." 4.3.1. Het tweede middel behelst onder meer de klacht dat het Hof ten onrechte het bestaan van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens heeft aangenomen op grond van een deskundigenrapportage die dienaangaande, aldus de toelichting op het middel, slechts een waarschijnlijkheidsoordeel inhoudt. 4.3.2. In het kader van de vraag of een last tot terbeschikkingstelling als bedoeld in art. 37a Sr moet worden gegeven, is het aan de rechter die over de feiten oordeelt om vast te stellen of bij de verdachte ten tijde van het plegen van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. De rechter heeft daarin een eigen verantwoordelijkheid en is niet gebonden aan de door deskundigen uitgebrachte adviezen. De vaststelling dat sprake is van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens is van feitelijke aard en kan in cassatie slechts op haar begrijpelijkheid worden getoetst. 4.3.3. Het Hof heeft zich bij de vaststelling dat sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens onder meer gebaseerd op de verklaring van de deskundige Offermans, die ter terechtzitting in hoger beroep heeft aangegeven dat hij ten aanzien van het bestaan van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in zijn rapportage een hele kleine slag om de arm heeft gehouden, maar dat hij in dat verband heeft gedoeld op een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid. Het stond het Hof vrij het oordeel van de rapporteur, door de steller van het middel aangeduid als waarschijnlijkheidsoordeel, mede aan de vaststelling dat sprake was van een ziekelijke

303


stoornis van de geestvermogens ten grondslag te leggen. Voor zover de klacht steunt op de opvatting dat in dit verband waarschijnlijksoordelen geen rol mogen spelen, verdient opmerking dat deze opvatting geen steun vindt in het recht. De klacht faalt. 4.4.1. Het derde middel behelst onder meer de klacht dat het Hof ontoereikend gemotiveerd een onredelijk verband tussen de gepleegde feiten en de ziekelijke stoornis van de geestvermogens aanwezig heeft geacht. 4.4.2. Ingevolge art. 37a, eerste lid, Sr kan de verdachte bij wie tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, op last van de rechter ter beschikking worden gesteld. Dit artikel eist, anders dan bij de vraag of het feit de verdachte kan worden toegerekend, niet meer dan een verband bestaande uit gelijktijdigheid. De kennelijk aan het middel ten grondslag liggende opvatting dat de rechter bij het geven van een last dat de verdachte ter beschikking zal worden gesteld, in zijn vonnis vaststelt dat de bewezenverklaarde feiten het gevolg zijn van de geestesgesteldheid van de verdachte, vindt geen steun in het recht. 4.4.3. Het Hof heeft in het kader van de vraag naar de toerekenbaarheid van de verdachte overwogen dat het een verband tussen de bewezenverklaarde feiten en de stoornis aanwezig acht, dat niet aannemelijk is geworden dat bij de verdachte sprake zou zijn van het ontbreken van toerekenbaarheid, maar dat het Hof geen zicht heeft kunnen krijgen op de mate waarin de verdachte mogelijk verminderd toerekeningsvatbaar is. Het feitelijke oordeel met betrekking tot het verband tussen de gepleegde feiten en de stoornis is ook zonder nadere motivering niet onbegrijpelijk. Daaraan kan niet afdoen dat de deskundigen geen uitspraak hebben kunnen doen in hoeverre de persoonlijkheidsstoornis heeft doorgewerkt in de tenlastegelegde feiten. De klacht faalt derhalve. 4.5. Ook voor het overige kunnen de middelen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. 5. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak De verdachte, die zich in voorlopige hechtenis bevindt, heeft op 2 juni 2006 beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot strafvermindering. 6. Slotsom Nu de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 5 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist. 7. Beslissing De Hoge Raad: vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf; vermindert deze in die zin dat deze zes jaren en acht maanden beloopt;

304


verwerpt het beroep voor het overige. Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 22 januari 2008.

305


LJN: BV6247, Rechtbank Middelburg , 12/700022-11, 12/71514511 en 12/700177-07 (TUL) [P]

Print uitspraak

Datum uitspraak: 20-02-2012 Datum publicatie: 20-02-2012 Rechtsgebied: Straf Soort procedure: Eerste aanleg - meervoudig Inhoudsindicatie: Weigerende observandus. Tbs. Eigen verantwoordelijkheid rechtbank. Vindplaats(en): Rechtspraak.nl

Uitspraak RECHTBANK MIDDELBURG Sector strafrecht Parketnummers: 12/700022-11, 12/715145-11 en 12/700177-07 (TUL) [P] vonnis van de meervoudige kamer d.d. 20 februari 2012 in de strafzaak tegen [verdachte 1], geboren op [1988], thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Vrouwen te Breda, ter terechtzitting verschenen, raadsman mr. Sol, advocaat te Terneuzen, ter terechtzitting aanwezig. 1 Onderzoek van de zaak De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 6 februari 2012, waarbij de officier van justitie, mr. Van der Hofstede, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer. 2 De tenlastelegging De tenlastelegging onder parketnummer 12/700022-11 is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De rechtbank heeft de feiten in de dagvaardingen met de parketnummers 12/700022-11 en 12/715145-11 van een doorlopende nummering voorzien. Zij zal die nummering in dit vonnis aanhouden. Aan verdachte is ten laste gelegd dat: Parketnummer 12/700022-11 1. zij op of omstreeks 18 januari 2011 te Terneuzen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om, opzettelijk [slachtoffer1] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 1] met een mes, althans een dergelijk scherp voorwerp, in de nek/hals heeft gestoken/gesneden en/of (vervolgens) die [slachtoffer 1] meermalen heeft geslagen/gestompt en/of heeft geduwd en/of getrokken en/of die [slachtoffer 1] in een (inloop)kast heeft opgesloten en/of opgesloten gehouden (gedurende enige tijd) terwijl de uitvoering daarvan niet is voltooid,

306


welke vorenomschreven poging doodslag werd gevolgd en/of vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal, welke poging doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren; art. 288 Wetboek van Strafrecht en/of zij op of omstreeks 18 januari 2011 te Terneuzen met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer1] heeft gedwongen tot de afgifte van een armband en/of één of meer hoeveelhe(i)d(en) geld en/of één of meer portemonnee(s), in elk geval van enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte die [slachtoffer 1] met een mes, althans een dergelijk scherp voorwerp, in de hals/nek heeft gestoken/gesneden en/of die [slachtoffer 1] (meermalen) heeft geslagen en/of gestompt en/of geduwd en/of getrokken en/of die Niewelink in een (inloop)kast heeft opgesloten en/of opgesloten gehouden (gedurende enige tijd); en/of zij op of omstreeks 18 januari 2011 te Terneuzen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een of meer hoeveelhe(i)d(en) geld en/of één of meer portemonnees, in elk geval (een) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van heet gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte die [slachtoffer 1] met een mes, althans een dergelijk scherp voorwerp, in de hals/nek heeft gestoken/gesneden en/of die [slachtoffer 1] (meermalen) heeft geslagen en/of gestompt en/of geduwd en/of die [slachtoffer 1] in een (inloop)kast heeft opgesloten en/of opgesloten gehouden (gedurende enige tijd); art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht 2. zij op of omstreeks 18 januari 2011 te Terneuzen opzettelijk [slachtoffer1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, met dat opzet die [slachtoffer 1] in een (inloop)kast heeft opgesloten en/of opgesloten gehouden gedurende enige tijd; art 282 lid 1 Wetboek van Strafrecht 12/715145-11 3. zij op of omstreeks 30 januari 2011 te Koewacht, gemeente Terneuzen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van

307


wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen sieraden en/of één of meer juwelenkist(en) en/of een fotocamera (Nikon) en/of één of meer jas(sen) en/of één of meer sjaal(s) en/of een GSM (IPhone) en/of een GSM (Nokia), in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] (IPhone) en/of [slachtoffer 5] (Nokia), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan haar mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat die [slachtoffer 4] is vastgepakt en/of (vervolgens) op de grond is geduwd en/of (vervolgens) een hand voor/op/rond haar mond heeft gekregen en/of (waarbij) één of meer vingers in de mond van die [slachtoffer 4] werd(en) gestopt/geduwd en/of (vervolgens) die [slachtoffer 2] is vastgehouden rond/om haar nek/hals en/of dat die [slachtoffer 5] is vastgepakt en/of vastgehouden; art 310 Wetboek van Strafrecht art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht 4. zij in of omstreeks de periode van 26 januari 2011 tot en met 29 januari 2011 te Zaamslag, gemeente Terneuzen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning gelegen aan de [adres] heeft weggenomen een magnetron en/of decoder, in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 6], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), waarbij verdachte en/of haar mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming; art 310 Wetboek van Strafrecht art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht 3 De voorvragen De dagvaarding is geldig. De rechtbank is bevoegd. De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging. Er is geen reden voor schorsing van de vervolging. 4 Inleiding Op 18 januari 2011 is in Terneuzen [slachtoffer1] in haar woning overvallen. Naar aanleiding hiervan is een opsporingsonderzoek gestart onder de naam Scheide. In dit onderzoek is [verdachte 1] als verdachte aangehouden en gehoord. Voor de verwijzing naar de bewijsmiddelen zal de rechtbank zich beperken tot het noemen van de specifieke pagina’s in het strafdossier Scheide waar de informatie staat vermeld. Tenzij anders vermeld wordt verwezen naar één pagina van een proces-verbaal in genoemd dossier, opgemaakt in de wettelijke vorm door een of meer daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Op 30 januari 2011 is in Koewacht [slachtoffer 4] in de woning van haar ouders overvallen door vier daders. Naar aanleiding hiervan is een opsporingsonderzoek gestart onder de naam Strabeek. Het onderzoek Strabeek is in drie ordners opgenomen die

308


alledrie over een eigen nummering beschikken. Hieronder zal de rechtbank voor de verwijzing naar de onderliggende bewijsmiddelen zich beperken tot het noemen van het nummer van de ordner (I, II of III) en de specifieke pagina’s in het strafdossier Strabeek waar de informatie staat vermeld. Tenzij anders vermeld, wordt verwezen naar één pagina van een proces-verbaal in genoemd dossier, opgemaakt in de wettelijke vorm door een of meer daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Namen In het onderzoek Strabeek zijn vier mensen aangehouden en vervolgd, te weten [verdachte 2], [verdachte 1], [verdachte 3] en [verdachte 4]. In het dossier worden verdachten ook wel bij hun bij- dan wel roepnaam genoemd. Zo wordt [verdachte 3] ook wel ‘[alias verdachte 3]’ genoemd en [verdachte 4] ‘[alias 1]’ of ‘[alias 2]’ . De rechtbank zal vanwege de leesbaarheid van het vonnis alle (mede)verdachten, getuigen en aangevers in deze zaak in het vonnis mede bij hun achternaam noemen. 5 De beoordeling van het bewijs 5.1 Het standpunt van de officier van justitie Feit 1 De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen de onder feit 1 ten laste gelegde poging tot gekwalificeerde doodslag en baseert zich daarbij in het bijzonder op de aangifte, de medische verklaring, de foto van het slachtoffer en het proces-verbaal van de technische recherche waaruit blijkt dat het bejaarde slachtoffer flink is toegetakeld en hevig bloedde. In dit verband wijst hij voorts op de vordering van de benadeelde partij en op de schriftelijke slachtofferverklaring. Voor de bewezenverklaring van dit feit acht hij van belang dat het slachtoffer door [verdachte 1] in de halsstreek is gestoken en vervolgens in een kast is opgesloten. Door dit handelen bestond objectief de aanmerkelijke kans dat de mishandelde, opgesloten en bloedende bejaarde [slachtoffer 1] zou komen te overlijden, welke kans [verdachte 1] heeft aanvaard. Het is volgens de officier van justitie niet aan [verdachte 1] te danken dat het slachtoffer het feit heeft overleefd. Ook kan naar de mening van de officier van justitie worden bewezen verklaard de onder 1 ten laste gelegde afpersing van een armband en diefstal met geweld van geld en portemonnees van het slachtoffer [slachtoffer 1]. Feit 2 Ook het tweede feit acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen. Voor dit feit baseert hij zich ook op de aangifte en voorts op de verklaring van [verdachte 1] dat het haar bedoeling was het slachtoffer voor langere tijd op te sluiten, zodat [verdachte 1] kon vluchten. Feit 3 De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte 1], [verdachte 2], [verdachte 3] en [verdachte 4] zich tezamen op 30 januari 2011 in Koewacht schuldig hebben gemaakt aan de ten laste gelegde diefstal met geweld waarvan [slachtoffer 4] het slachtoffer is geworden. Hij baseert zich daarbij op de verklaringen van aangeefster [slachtoffer 4], de getuigenverklaring van [slachtoffer 5] en de door hen beiden genoemde signalementen van de vier daders die aansluiten bij de signalementen van de ter terechtzitting verschenen verdachten. Voorts wijst hij op de weggenomen goederen die later zijn teruggevonden bij [verdachte 4] en zijn ex-vriendin [getuige 4] en vervolgens door de eigenaar zijn herkend. Ook acht hij voor de bewezenverklaring van belang de in eerste instantie door [verdachte 2] afgelegde bekennende verklaringen, in combinatie met de tapgesprekken, en de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2]. Deze laatste twee hebben verklaard dat het [getuige 1] was die op de avond van de overval in de woning van [verdachte 2] oppaste en niet [verdachte 1]. [getuige 1] heeft bovendien verklaard dat [verdachte 3] ook de woning van [verdachte 2] heeft verlaten, terwijl hijzelf zegt dat hij ten tijde van de overval in de woning is gebleven en daar heeft geslapen. Met betrekking tot het aandeel van [verdachte 4] merkt de officier van justitie nog op dat hij geen sluitend alibi heeft. Zijn vriendinnen [getuige 3] en [getuige 4]

309


kunnen immers beiden niet bevestigen dat [verdachte 4] bij hen was in het weekend van 30 januari 2011. Met het gegeven dat zijn telefoon rond de dag van de overval in Terneuzen is geweest acht de officier bewezen dat hij één van de daders is geweest. Feit 4 De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte 1], [verdachte 3] en [verdachte 4] de onder 4 ten laste gelegde woninginbraak in Zaamslag hebben gepleegd en dat [verdachte 2] wist dat de – bij die inbraak weggenomen – magnetron van misdrijf afkomstig was. De officier van justitie baseert zich daarbij op de aangifte, het feit dat op 29 januari 2011 een rode Opel Corsa bij de woning in Zaamslag is gezien, en voorts dat de – bij de inbraak – weggenomen magnetron in de woning van [verdachte 2] is aangetroffen. [verdachte 2] en [verdachte 1] hebben beiden verklaard dat het de ander was die met de magnetron bij [verdachte 2] thuis kwam. Gezien de relatie die [verdachte 1] met [verdachte 3] en [verdachte 4] heeft, acht de officier van justitie de hierover door [verdachte 1] afgelegde verklaring minder geloofwaardig. 5.2 Het standpunt van de verdediging Feit 1 De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de poging tot gekwalificeerde doodslag als onder 1 is ten laste gelegd. Uit het dossier blijkt onvoldoende duidelijk hoe aangeefster de verwondingen heeft opgelopen. Wel is naar mening van de verdediging duidelijk dat [verdachte 1] niet de intentie heeft gehad aangeefster van het leven te beroven. Zij wilde haar alleen uitschakelen om de diefstal met geweld te vergemakkelijken. Gelet op de aard van de verwondingen blijkt niet dat het leven van aangeefster in gevaar is geweest. Het enkele opsluiten in een kast is niet voldoende om de dood te veroorzaken. Opzet en ook voorwaardelijk opzet op de dood van aangeefster kan daarom niet worden bewezen. Met betrekking tot de vermogensrechtelijke varianten van het ten laste gelegde merkt de verdediging op dat [verdachte 1] erkent dat zij geld en enkele voorwerpen heeft meegenomen uit de woning van aangeefster. Verder is sprake van samenloop. Feit 2 Ten aanzien van het tweede ten laste gelegde feit refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank. Feit 3 De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en wijst daarbij op het wettelijk bewijsminimum van artikel 342, tweede lid Sv en op de jurisprudentie hierover. Naar mening van de verdediging bevinden zich in het dossier enkele verklaringen van [verdachte 2] waaruit de betrokkenheid van [verdachte 1] bij de overval blijkt. [verdachte 1] zelf heeft haar betrokkenheid ontkend. [getuige 1] heeft weliswaar verklaard dat [verdachte 1] de avond van de overval de woning heeft verlaten en dat zij na verloop van tijd is teruggekeerd, maar uit haar verklaringen kan niet worden afgeleid dat zij weet heeft van enige betrokkenheid van [verdachte 1] bij de overval. De verklaringen van [verdachte 2] worden – naar mening van de verdediging – in onvoldoende mate ondersteund door ander (objectiveerbaar) bewijsmateriaal. Verder zijn de signalementen vaag en is er geen zogeheten fotoconfrontatie gedaan. Feit 4 Ook voor dit feit is de verdediging van mening dat niet voldaan is aan het wettelijk gestelde bewijsminimum, nu verdachte dit feit heeft ontkend en niet meer bewijs voorhanden is dan dat de weggenomen magnetron in de woning van [verdachte 2] is aangetroffen. 5.3 Het oordeel van de rechtbank Feit 1 Op 18 januari 2011 is [slachtoffer 1] in haar eigen woning in Terneuzen door [verdachte 1] overvallen. [verdachte 1] heeft daarbij [slachtoffer 1] geslagen, geduwd, getrokken, met een mes in de hals gesneden en in een kast opgesloten door een andere kast voor de kastdeur te plaatsen. Met portemonnees, geld en een armband heeft [verdachte 1] de

310


woning verlaten, met achterlating van [slachtoffer 1] in die kast. De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen gelet op: - de bekennende verklaringen van verdachte afgelegd tijdens de zitting , en bij de politie ; - de aangifte van [slachtoffer 1] ; - de letselbeschrijving . De rechtbank overweegt hierover in het bijzonder dat [slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij door [verdachte 1] met een mes uit haar eigen keuken in haar nek is gestoken en dat ook uit de letselbeschrijving blijkt dat bij [slachtoffer 1] snijwonden bij haar hoofd en hals zijn gezien. Bovendien zijn ook door verbalisanten snijwonden ter hoogte van de keel van [slachtoffer 1] gezien en voorts lagen op het tapijt in de woning diverse ophopingen bloed en ook de binnenzijde van de kastdeur was besmeurd met bloed . Daarbij komt dat [verdachte 2], bij wie [verdachte 1] sinds de dag na de overval verbleef , op 3 februari 2011 een tas met onder andere portemonnees, twee messen en een antiek ogende schaar bij het politiebureau heeft afgeleverd . Deze goederen waaronder de messen werden door mevrouw [slachtoffer 1] herkend als weggenomen bij de overval . Gelet op het voorgaande in combinatie met de omstandigheid dat [verdachte 1] in haar eerste verklaring bij de politie op de vraag of zij [slachtoffer 1] met dat mesje heeft gestoken heeft geantwoord: ‘Het zou kunnen want mijn kleren zaten ook onder het bloed.’ , acht de rechtbank wettig en ook overtuigend bewezen dat [verdachte 1] [slachtoffer 1] in de hals/nek heeft gesneden. Door [slachtoffer 1], een toen 83-jarige hoogbejaarde vrouw, met een mes in de hals te snijden en verder zodanig te mishandelen dat zij hevig bloedde en vervolgens in een kast op te sluiten, heeft [verdachte 1] zich blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 1] zou komen te overlijden en heeft zij deze kans ook willens en wetens aanvaard. Aangezien [verdachte 1] het plan had opgevat een overval te plegen en zij dit plan heeft doorgezet na het door haar toegepaste geweld, acht de rechtbank de poging gekwalificeerde doodslag wettig en overtuigend bewezen. Daarnaast acht zij bewezen de afpersing van een armband en diefstal met geweld van geld en portemonnees, gelet op de aangifte van [slachtoffer 1] en de bekennende verklaring van [verdachte 1]. Feit 2 Op 18 januari 2011 heeft [verdachte 1] [slachtoffer 1] opgesloten in een kast in de woning van die [slachtoffer 1]. Hierdoor heeft zij zich schuldig gemaakt aan wederrechtelijke vrijheidsberoving, als onder 2 is ten laste gelegd. Feit 3 De rechtbank baseert haar oordeel over de feitelijke gang van zaken in Koewacht op 30 januari 2011 op de navolgende bewijsmiddelen. Op zondag 30 januari 2011 rond 21.00 uur was [slachtoffer 4] in Koewacht in de woning van haar ouders. Zij had [slachtoffer 3], haar moeder, aan de telefoon toen de voordeurbel ging. Met de telefoon in de hand is zij naar de voordeur gelopen en heeft deze open gedaan. Voor de deur stond een blank meisje van begin 20 jaar oud. De deur werd opengetrokken en twee negroïde mannen sprongen op haar af. Door de grootste van de negroïde mannen werd [slachtoffer 4] vastgepakt en op de grond geduwd. Hij hield zijn hand rond haar mond en stak een aantal van zijn vingers in haar mond. Ze kreeg hierdoor geen lucht. De man hield haar hoofd vast onder zijn arm zodat zij niets kon zien en sleepte haar door het huis, naar boven en weer naar beneden. Bij de negroïde mannen waren ook twee meisjes, het blanke meisje dat voor de deur had gestaan en een negroïde vrouw. De mannen zeiden dat zij geld wilden. Door de twee negroïde mannen, de negroïde vrouw en de blanke vrouw werd het huis doorzocht. Op een gegeven moment kwam [slachtoffer 5] binnen. Zij was door [slachtoffer 3], de moeder van [slachtoffer 4], op de hoogte gesteld van de overval. De kleine negroïde man pakte haar vast. Op aanwijzen van [slachtoffer 4] is de juwelenkist van haar ouders

311


meegenomen. Deze werd door de blanke vrouw gepakt en meegenomen. Door de daders zijn in totaal twee juwelenkisten weggenomen, een gsm van [slachtoffer 4] (merk Iphone), een gsm van [slachtoffer 5], een aantal jassen, sjaals en een fotocamera. Na de overval heeft [slachtoffer 4] haar moeder teruggebeld. [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] verklaren beiden over vier daders, te weten twee negroïde mannen, één negroïde vrouw en een blanke vrouw. Een van de mannen is ongeveer 1.90 meter lang en de andere man is kleiner, ongeveer 1.70 tot 1.75 meter lang. Het was de lange man die [slachtoffer 4] heeft vastgehouden en de kleinere man die [slachtoffer 5] heeft vastgepakt. [slachtoffer 4] heeft [slachtoffer 3] verteld dat de lange man een gouden tand had. De negroïde vrouw had steil zwart haar met een lengte net over de schouders. De rechtbank neemt voorts als vaststaand aan: Op 30 januari 2011 waren in ieder geval [verdachte 2], één van haar kinderen, [verdachte 1] en [verdachte 3] in de woning van [verdachte 2] aan de [adres] in Terneuzen. Die middag is [verdachte 3] met de auto naar de woning van de moeder van [getuige 1] in Terneuzen gereden om die [getuige 1] op te halen. [getuige 1] kwam in de woning van [verdachte 2] oppassen op de kinderen van [verdachte 2]. In eerste instantie was er één kind. Later kwam een familielid van [verdachte 2] met het andere kind van [verdachte 2], [kind verdachte 2]. . Het voorgaande wordt bevestigd door de moeder van [verdachte 2], [getuige 2]. Zij heeft namelijk met zoveel woorden verklaard dat, toen haar kleinzoon [kind verdachte 2] op een avond midden of eind januari 2011 rond 18.30 uur door een familielid werd thuisgebracht, een meisje genaamd [getuige 1] aan het oppassen was. [verdachte 2] was toen niet thuis . [verdachte 2] heeft op 30 januari 2011 een aantal uren haar woning verlaten. Met anderen is zij in een auto meegereden naar Koewacht en heeft met die anderen een overval gepleegd op een woning. Op 30 januari 2011 rond 22.00 uur heeft [verdachte 3] [getuige 1] weer thuisgebracht. Daarna is hij teruggereden naar de woning van [verdachte 2], heeft daar een jongen opgepikt en hem een lift naar Goes gegeven. Daar heeft hij die jongen op het station afgezet. Deze jongen werd ‘broertje’ genoemd. Auto [verdachte 3] heeft sinds 6 december 2010 een rode Opel Corsa, kenteken [nummer] op zijn naam staan. Deze rode Opel Corsa is op 31 januari 2011, 2.01 uur bij de Westerscheldetunnel de kassa van het Tolplein gepasseerd. Telefoons [verdachte 4] heeft twee telefoons, een Nokia E71 en een Blackberry Curve. De onder [verdachte 4] in beslag genomen Blackberry heeft het IMEI nummer [nummer]. Van het genoemde IMEI nummer werden de gebruiksgegevens opgevraagd in de periode van 15 januari 2011 tot en met 15 februari 2011. Uit de ontvangen gegevens bleek dat in de periode van 15 januari 2011 tot en met 15 februari 2011 in het toestel de SIM-kaart met het nummer [telefoonnummer 1] van Vodafone werd gebruikt. Voorts bleek dat het genoemde toestel tussen 27 januari 2011 te 21.41 uur en 31 januari 2011 te 1.49 uur voor geregistreerde gesprekken en SMS berichten een zendmast gebruikte in Terneuzen. Op 31 januari 2011 om 1.41 uur werd gebruik gemaakt van een zendmast aan het Kerkepad in Terneuzen. Op 31 januari 2011 om 1.49 uur werd gebruik gemaakt van een zendmast aan de Willemskerkeweg in Terneuzen, nabij de ingang van de Westerscheldetunnel. Uit de ontvangen gegevens is ook gebleken dat het genoemde toestel op 26 januari 2011 om 12.11 uur voor een gesprek een zendmast gebruikte in Delft en vervolgens op 1 februari 2011 om 16.03 uur voor de eerstvolgende keer weer een zendmast in Delft gebruikte. In de contactenlijst uit genoemde Blackberry is de naam

312


[verdachte 2] opgenomen. In de gsm van [verdachte 2] is in de contactenlijst de naam [alias verdachte 3], met telefoonnummer [telefoonnummer 2] opgenomen. In afgeluisterde telefoongesprekken heeft [verdachte 3] zijn stem herkend. Hij was het die in die gesprekken gebruik heeft gemaakt van het telefoonnummer [telefoonnummer 2]. Op 30 januari 2011, na 23.00 uur is er gebeld en zijn er SMS-berichten gestuurd tussen [verdachte 1] en [verdachte 3] over een oplader van een Blackberry die zou zijn meegenomen. [verdachte 3] heeft een SMS-bericht gestuurd, inhoudende ‘k heb m niet en k heb ook geen bb. En me broertje zegt hij heeft m niet’. Bij onderzoek in de gsm van [verdachte 3] is een foto aangetroffen waarop drie negroïde mannen staand staan afgebeeld. De man in het witte shirt met prints is [verdachte 3] en de man in het sportjack in de kleuren rood, wit en blauw is [verdachte 4]. Relaties [verdachte 3] en [verdachte 4] zijn halfbroers. [verdachte 4] heeft een relatie gehad met [getuige 4]. Zij woont in Delfgauw, een dorp tegen Delft aan. Ten tijde van de ten laste gelegde overval in Koewacht had [verdachte 4] een relatie met [getuige 3], die in Luik woont. Ook had [verdachte 4] nog een scharrel in Antwerpen, [getuige 5]. Weggenomen goederen Onder [getuige 4] zijn twee goudkleurige oorbellen in beslag genomen , die door [slachtoffer 3] zijn herkend als haar eigendom. [getuige 4] heeft die oorbellen van [verdachte 4] gekregen. Toen [verdachte 4] met die oorbellen bij haar thuis kwam, had hij ook een zilveren ketting bij zich in de vorm van een panter. Van die ketting heeft [getuige 4] een schets gemaakt, waarvan [slachtoffer 3] heeft verklaard dat zij in die tekening ook een halssieraad herkende dat net als de oorbellen op 30 januari 2011 bij haar was ontvreemd. Onder [verdachte 4] is een oud biljet van 50 miljard Dinara (Jugoslavija) in beslag genomen. [slachtoffer 3] herkent dit biljet in die zin dat zij soortgelijke biljetten thuis in een portemonneetje had. Dat portemonneetje is bij de overval op 30 januari 2011 weggenomen. Overwegingen De rechtbank stelt allereerst vast dat de verklaring van [slachtoffer 5] aansluit bij de aangifte van [slachtoffer 4]. Ook de door [verdachte 2] in maart 2011 afgelegde verklaringen sluiten aan bij de aangifte van [slachtoffer 4]. [verdachte 2] heeft bekend één van de daders te zijn geweest van de ten laste gelegde diefstal met geweld in Koewacht op 30 januari 2011. In een rode auto is zij met haar mededaders vanuit Terneuzen naar Koewacht gereden. Zij was het die heeft aangebeld bij de woning en is vervolgens met twee mannen en een vrouw de woning binnengegaan. De twee mannen beschrijft zij als broers, ze hebben allebei rastahaar, dreadlocks, en een negroïde uiterlijk. Later heeft zij verklaard dat de ene jongen [alias verdachte 3] heet en de ander [alias 1]. [alias verdachte 3] is volgens haar 1.80 meter lang en [alias 1] is 20 of 30 centimeter langer. Het was [alias 1] die in de woning aangeefster heeft vastgepakt. De vrouwelijke mededader is [verdachte 1] geweest. [verdachte 2] heeft een juwelenkistje gepakt. Na afloop hebben de twee mannen de sieraden meegenomen . Ook sluiten de door [verdachte 2] in maart afgelegde verklaringen aan bij het door [getuige 1] geschetste scenario. Het was immers [getuige 1] die op de avond van de overval in de woning van [verdachte 2] heeft opgepast op de kinderen van [verdachte 2]. [getuige 1] heeft verklaard dat zij alleen in de woning is achtergebleven en dat [verdachte 1], [verdachte 2] en twee negroïde mannen tegelijkertijd de woning hebben verlaten en samen terug zijn gekomen. [verdachte 3] en [verdachte 4] zijn op de eerdergenoemde foto door haar aangewezen als die negroïde mannen. Verklaringen [verdachte 2] Nadat [verdachte 3] is aangehouden, is [verdachte 2] opnieuw over dit feit gehoord. Als zij bij de politie en later bij de rechter-commissaris wordt geconfronteerd met de eerder

313


door haar afgelegde verklaringen, komt zij terug op hetgeen zij eerder heeft verklaard. Zij verklaart weliswaar dat zij één van de daders is geweest van de ten laste gelegde overval in Koewacht, maar verklaart verder dat noch [verdachte 3], noch [verdachte 4], noch [verdachte 1] hierbij betrokken waren. De rechtbank overweegt hierover dat de in maart 2011 door [verdachte 2] afgelegde verklaringen – in het licht van de overige bewijsmiddelen – haar het meest aannemelijk voorkomen. In het bijzonder overweegt de rechtbank dat [verdachte 2] zichzelf op 7 maart 2011 bij de politie heeft gemeld, toen heeft bekend betrokken te zijn geweest bij de overval op een woning in Koewacht en daarbij (vermoedelijk uit vrees) niet meteen de namen van de mededaders heeft genoemd. De rechtbank acht haar later afgelegde verklaring dat zij bij onbekenden in een auto is gestapt en met die onbekenden de overval heeft gepleegd op zichzelf al niet geloofwaardig, temeer gelet op het hiervoor en hierna overwogene. Verklaringen [verdachte 1] [verdachte 1] heeft verklaard dat niet [getuige 1], maar zij degene was die in de woning van [verdachte 2] op de kinderen heeft gepast. Gelet op de hiervoor aangehaalde verklaringen van [verdachte 2], [verdachte 3], [getuige 1] en [getuige 2] acht de rechtbank de verklaring van [verdachte 1] dat zij heeft opgepast niet geloofwaardig. Aan die geloofwaardigheid doet mede af de omstandigheid dat [verdachte 1] heeft verklaard dat twee blanke vrouwen, te weten [verdachte 2] en een blank meisje met een paarsachtig kapsel, en twee negroïde mannen zijn weggegaan en later terugkwamen met een of twee sieradenkistjes , terwijl zoals hiervoor overwogen, aangeefster [slachtoffer 4] en getuige [slachtoffer 5] beiden verklaren dat de overval is gepleegd door één blank meisje en twee negroïde mannen tezamen met één negroïde vrouw. Verklaringen [verdachte 4] [verdachte 4] heeft ontkend betrokken te zijn geweest bij de ten laste gelegde overval in Koewacht. Hij is nog nooit in Terneuzen geweest, kent geen [verdachte 2] of [verdachte 2], kent geen [verdachte 1] en kent ook geen meisje met de naam [getuige 1]. In het weekend van 29 en 30 januari 2011 – zegt hij – is hij bij zijn vriendin [getuige 3] in Luik geweest. Hij had dat weekend zijn beide telefoons mee en zegt zijn telefoon nog nooit kwijt te zijn geweest. Later verklaart hij dat het mogelijk is dat [getuige 4] zijn telefoon heeft gestolen en weer later – bij de rechter-commissaris – verklaart hij dat hij in de periode van het ten laste gelegde een van zijn telefoons met SIM-kaart aan een vriend had uitgeleend. Als dank daarvoor heeft hij van die vriend oorbellen, een ketting en een bankbiljet met veel nullen gekregen. De oorbellen en de ketting heeft [verdachte 4] aan [getuige 4] gegeven. Die vriend heet [naam 1] en lijkt op [verdachte 4]. De rechtbank overweegt hierover dat zij – in het licht van de overige bewijsmiddelen – de verklaring van [verdachte 4] niet geloofwaardig acht. De rechtbank wijst in dat verband op de door [getuige 3] afgelegde verklaring. Zij heeft immers niet kunnen bevestigen dat [verdachte 4] in het weekend van 29 en 30 januari 2011 bij haar in Luik was. [getuige 4] heeft verklaard dat [verdachte 4] zijn spullen niet bij haar liet liggen en boos werd als zij maar met een vinger naar zijn telefoon wees. Voorts heeft zij verklaard dat zij [verdachte 4] via ping had gevraagd of hij het weekend van 28 tot en met maandag 31 januari 2011 zou komen. Op de dinsdag na dat weekend stond [verdachte 4] ineens bij haar voor de deur in Delfgauw. Hij was die dag moe en vies. Volgens haar was dat ook de dag dat hij haar de oorbellen heeft gegeven . Gelet op de omstandigheid dat in het overzicht van met zijn telefoon gevoerde gesprekken en gestuurde SMSberichten geen verandering is te zien rond de dag van het ten laste gelegde, acht de rechtbank de verklaring van [verdachte 4] dat hij zijn telefoon heeft uitgeleend aan [naam 1], van wie hij geen achternaam kent en waarvan hij niet weet waar hij woont of verblijft, niet aannemelijk geworden. Daarbij heeft de rechtbank tevens de omstandigheid betrokken dat er in die periode dat de telefoon zou zijn uitgeleend aan [naam 1] er ook meermalen is gebeld met [verdachte 3], terwijl [verdachte 3] als

314


getuige ter zitting heeft verklaard dat hij geen [naam 1] kent. Signalementen De rechtbank heeft ter terechtzitting waargenomen dat [verdachte 4] duidelijk langer is dan [verdachte 3] en over een gouden tand beschikt en tevens dat [verdachte 1] steil zwart haar met een lengte over de schouders heeft. Gelet op vorenstaande vaststellingen en overwegingen, in onderling verband en in samenhang bezien, gaat de rechtbank er van uit dat [verdachte 1], [verdachte 2], [verdachte 3] en [verdachte 4] op 30 januari 2011, in de rode Opel Corsa van [verdachte 3], vanuit Terneuzen naar Koewacht zijn gereden en daar met elkaar de ten laste gelegde overval in de woning hebben gepleegd. Naar het oordeel van de rechtbank is [verdachte 1] de door [slachtoffer 4] genoemde negroïde vrouw, [verdachte 2] de blanke vrouw, [verdachte 3] de kleinere negroïde man en [verdachte 4] de lange negroïde man. [verdachte 4] was het die [slachtoffer 4] gedurende de overval heeft vastgehouden waarbij mogelijk verdikte lippen en pijn in de nek is geconstateerd. Nadat zij met de buit de woning hebben verlaten, zijn zij teruggereden naar de woning van [verdachte 2] aan de [adres] in Terneuzen. Door [verdachte 3] is [getuige 1] thuis gebracht en later op de avond hebben [verdachte 4] en [verdachte 3] – in de auto van [verdachte 3] – Terneuzen verlaten, via de Westerscheldetunnel. Onderweg is nog contact geweest met [verdachte 1] over een oplader voor een Blackberry. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte 1], [verdachte 3], [verdachte 2] en [verdachte 4] zich tezamen hebben schuldig gemaakt aan de onder 3 ten laste gelegde diefstal met geweld, waarvan [slachtoffer 4], [slachtoffer 5] en [slachtoffer 3] slachtoffers zijn geworden. Feit 4 Op 29 januari 2011 heeft [slachtoffer 6] aangifte gedaan van inbraak in een woning in Zaamslag. In de periode van 26 januari 2011 tot en met 29 januari 2011 is in die woning ingebroken en een magnetron weggenomen. Op 29 januari 2011 is bij genoemde woning een rode Opel Corsa gezien. Op aanwijzen van [verdachte 2] wordt de magnetron in haar woning aangetroffen. [verdachte 1] heeft ontkend bij de inbraak betrokken te zijn geweest en ook [verdachte 3] en [verdachte 4] ontkennen enige betrokkenheid bij de inbraak. Naar het oordeel van de rechtbank biedt het dossier onvoldoende aanknopingspunten waaruit kan worden afgeleid dat het [verdachte 1] is geweest die betrokken is geweest bij de feitelijke wegneming van de magnetron. De enkele belastende verklaring van [verdachte 2] is daarvoor onvoldoende. De rechtbank zal derhalve [verdachte 1] vrijspreken van het onder 4 ten laste gelegde feit. 5.4 De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte 1. op 18 januari 2011 te Terneuzen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om, opzettelijk [slachtoffer1] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 1] met een mes, in de nek/hals heeft gesneden en vervolgens die [slachtoffer 1] meermalen heeft geslagen en heeft geduwd en getrokken en die [slachtoffer 1] in een (inloop)kast heeft opgesloten en opgesloten gehouden gedurende enige tijd terwijl de uitvoering daarvan niet is voltooid, welke vorenomschreven poging doodslag werd vergezeld van enig strafbaar feit, te weten diefstal, welke poging doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit gemakkelijk te maken; en

315


op 18 januari 2011 te Terneuzen met het oogmerk om zich te bevoordelen door geweld [slachtoffer1] heeft gedwongen tot de afgifte van een armband toebehorende aan [slachtoffer 1], welk geweld hierin bestond dat verdachte die [slachtoffer 1] met een mes, in de hals/nek heeft gesneden en die [slachtoffer 1] meermalen heeft geslagen en geduwd en getrokken en die [slachtoffer 1] in een (inloop)kast heeft opgesloten en opgesloten gehouden gedurende enige tijd; en op 18 januari 2011 te Terneuzen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen hoeveelheden geld en portemonnees, toebehorende aan [slachtoffer1], welke diefstal werd vergezeld van geweld tegen die [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat verdachte die [slachtoffer 1] met een mes, in de hals/nek heeft gesneden en die [slachtoffer 1] meermalen heeft geslagen en geduwd en die [slachtoffer 1] in een (inloop)kast heeft opgesloten en opgesloten gehouden gedurende enige tijd; 2. op 18 januari 2011 te Terneuzen opzettelijk [slachtoffer1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, met dat opzet die [slachtoffer 1] in een (inloop)kast heeft opgesloten en opgesloten gehouden gedurende enige tijd; 3. op 30 januari 2011 te Koewacht, gemeente Terneuzen, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen sieraden en juwelenkisten en een fotocamera (Nikon) en jassen en sjaals en een GSM (IPhone) en een GSM (Nokia), toebehorende aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] (IPhone) en/of [slachtoffer 5] (Nokia), welke diefstal werd vergezeld van geweld tegen [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken welk geweld hierin bestond dat die [slachtoffer 4] is vastgepakt en vervolgens op de grond is geduwd en vervolgens een hand rond haar mond heeft gekregen en waarbij vingers in de mond van die [slachtoffer 4] werden gestopt/geduwd en die [slachtoffer 4] is vastgehouden rond/om haar nek/hals en dat die [slachtoffer 5] is vastgepakt en/of vastgehouden; De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging. 6 De strafbaarheid

316


Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op. Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit. 7 De strafoplegging 7.1 De vordering van de officier van justitie De officier van justitie vordert op grond van hetgeen hij bewezen acht aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van vier jaar en de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging (TBS). Hoewel verdachte heeft geweigerd aan het gedragskundige deel van het onderzoek in het Pieter Baan Centrum (PBC) mee te werken en de deskundigen in het PBC niet hebben kunnen vaststellen of verdachte lijdende is aan een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, is hiervan wel sprake. In dat verband wijst de officier van justitie in het bijzonder op het door psycholoog Bögels opgestelde rapport van 12 november 2007 waarin is vastgesteld dat bij verdachte sprake is van persoonlijkheidsstoornis en voorts op het gegeven dat zij hiervoor niet is behandeld. Aangenomen mag worden dat de geconstateerde stoornis nog steeds in volle omgang aanwezig is, dat de stoornis tijdens het ten laste gelegde heeft bestaan, dat er een causaal verband bestaat tussen de stoornis en het ten laste gelegde, en voorts dat er een causaal verband bestaat tussen de stoornis en het gevaar voor recidive. Aan alle wettelijke vereisten voor oplegging van de maatregel van TBS is – naar de mening van het openbaar ministerie – voldaan. 7.2 Het standpunt van de verdediging De verdediging is van mening dat niet vastgesteld kan worden dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling en dat dientengevolge het niet mogelijk is aan verdachte de maatregel van TBS op te leggen. Anders dan de officier van justitie kan naar mening van de verdediging geen gebruik worden gemaakt van het psychologisch rapport van Bögels. Verdachte was ten tijde van dat rapport 19 jaar oud. Haar persoonlijkheid was toen nog niet zodanig ontwikkeld dat nu aangenomen kan worden dat de inhoud van dat rapport nog steeds geldt. De raadsman verzet zich tegen oplegging van de TBS-maatregel en verzoekt verdachte - voor hetgeen hij vindt dat bewezen kan worden - een gevangenisstraf op te leggen van vier jaar. 7.3 Het oordeel van de rechtbank Verdachte heeft zich in een periode van twee weken schuldig gemaakt twee woningovervallen waarbij geweld is gebruikt. Bij de eerste overval was verdachte als enige betrokken. Daarbij heeft verdachte zich ook schuldig gemaakt aan diefstal, afpersing en opzettelijke wederrechtelijke vrijheidsberoving. Over de aanleiding voor deze overval heeft verdachte het volgende verklaard. De vader van verdachte is taxichauffeur. Op enig moment heeft haar vader aan haar moeder verteld dat hij met een vrouw uit Terneuzen naar een bank in België was gereden. Daarbij bleek dat die vrouw de zus was van [slachtoffer 1] waar haar moeder had gewerkt. Verdachte heeft hierover verklaard dat zij wel in de gaten had dat je niet voor 5000 euro een bankrekening in België neemt en dat die vrouw dus wel behoorlijk wat geld zou hebben. Zo was bij haar langzaam het idee ontstaan om die vrouw te beroven. Ze heeft het adres in het telefoonboek opgezocht en heeft haar in 2010 een paar keer gebeld en zomaar ‘hallo’ gezegd. In de ochtend van 18 januari 2011 heeft verdachte aangebeld bij mevrouw [slachtoffer 1], is binnen gelaten, heeft even met haar gepraat en heeft toen – zoals verdachte ter terechtzitting heeft verklaard – ‘gewoon naar geld gevraagd’ en vervolgens is een worsteling ontstaan. Verdachte heeft het hoogbejaarde slachtoffer van 83 jaar geslagen, geduwd en met een mes in de nek/hals gesneden, waardoor het slachtoffer bloed heeft verloren. Vervolgens heeft verdachte het slachtoffer bloedend opgesloten in een (inloop)kast en de deur van de kast geblokkeerd met een andere kast. Daarna heeft verdachte zich niet bekommerd om het gewonde slachtoffer. Integendeel, zij heeft een hoeveelheid geld en meerdere portemonnees van het slachtoffer ontvreemd en is vertrokken uit de woning van het slachtoffer. De rechtbank rekent verdachte deze compassieloze handelwijze zeer aan.

317


Ook tilt de rechtbank zwaar aan de wijze waarop het plan voor de overval tot stand kwam en het feit dat het slachtoffer kwetsbaar is, te weten een alleenstaande bejaarde vrouw van 83 jaar. Daarbij is het plan voor deze overval reeds in 2010 ontstaan, terwijl zij toen nog onder reclasseringstoezicht stond behorend bij de straf voor de overval met geweld op een eveneens bejaarde man in juli 2007. Na de onderhavige woningoverval op de bejaarde vrouw heeft verdachte binnen veertien dagen een tweede woningoverval gepleegd met anderen, waarbij door een ander geweld is gebruikt. Verdachte heeft zich door het begaan van de bewezenverklaarde feiten schuldig gemaakt aan een zware vorm van criminaliteit, die niet alleen zeer bedreigend en traumatiserend is voor de slachtoffers, maar die bovendien grote onrust veroorzaakt in de samenleving in het algemeen. Verdachte heeft met het plegen van deze feiten op brute wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van de slachtoffers. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van delicten als de onderhavige nog geruime tijd lijden onder de psychische gevolgen van hetgeen hen is aangedaan. Daarnaast brengen feiten zoals het onderhavige bij de burgers angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg. A. Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank kennis genomen van de volgende rapporten: 1. Psychologisch rapport van T.J.P.M. Bögels, psycholoog d.d. 12 november 2007; 2. Voorlichtingsrapport Reclassering Nederland (RN) d.d. 4 december 2007; 3. Voortgangsverslag RN 3 januari 2011; 4. NIFP rapport locatie Pieter Baan Centrum (PBC) d.d. 28 december 2011 ; 5. Reclasseringsadvies (beknopt) ten behoeve van tbs met voorwaarden d.d. 27 januari 2012. Ad 1. Psychologisch rapport van T.J.P.M. Bögels, psycholoog d.d. 12 november 2007 Dit rapport is opgemaakt in voornoemde strafzaak uit 2007. Hieruit blijkt onder meer het volgende: “(…) 8. Differentiaal diagnostische overwegingen Onderzochte geeft aan vanaf (ongeveer) het 10e levensjaar stemmen te hebben gehoord (“een duiveltje in mij”) die haar opdracht gaven onder meer haar moeder aan te vallen. Testonderzoek geeft ook enkele aanwijzingen die zouden kunnen duiden op de aanwezigheid van bijvoorbeeld hallucinaties of tenminste een afwijkende of atypische perceptie van de realiteit. Binnen het contact werden verder geen aanwijzingen gevonden, die dit nadrukkelijk bevestigen. Gelet op de familiaire belasting (biologische moeder) is echter bijvoorbeeld (de aanzet tot) een schizofrene ontwikkelingsgang niet geheel uit te sluiten. Gelet op de nog (relatief) jonge leeftijd van de onderzochte lijkt een classificatie op as II in formele zin niet wenselijk, zij is immers pas 19 jaar, en een duurzaam patroon van innerlijke ervaringen en gedragingen die duidelijk binnen de cultuur afwijken van de verwachtingen is weliswaar aanwezig, doch (nog) niet “stabiel en van lange duur” (althans niet na de adolescentie). Wel worden problemen op alle bij de algemene diagnostische (DSM) criteria voor een persoonlijkheidsstoornis omschreven domeinen reeds zichtbaar: cognitie, interpersoonlijk functioneren, affecten, impulsbeheersing) en – ook anamnestisch – herkend. De classificatie Gedragsstoornis lijkt actueel (vooralsnog) beter op onderzochte van toepassing te zijn, waarbij dan wel trekken van de cluster B persoonlijkheid worden gezien. Voor het bestaan van een floride depressief beeld worden onvoldoende aanwijzingen gevonden. 9. Forensisch psychologische beschouwing Onderzochte imponeert als een ernstig getraumatiseerde jonge vrouw, die ook na de (geslaagde, tweede) adoptie niet in staat is gebleken zich aan te passen aan de

318


gunstigere omgeving en/of te worden tot een autonome, mature persoonlijkheid. De indruk ontstaat dat er sprake is van ernstige hechtingsproblematiek, nadrukkelijke verlatingsangsten en een structureel aanvoelend onvermogen de eigen impulsen afdoende te controleren. (…) Het delict (indien bewezen) past binnen het verhaal van onderzochte: de ander wordt instrumenteel ingezet (om aan geld te komen) op een actief toenaderende (geplande) wijze; geweld wordt daarna onnadenkend en zonder rekening te houden met het effect en de gevolgen, noch voor het slachtoffer, noch anderszins, impulsief vormgegeven. (…) 10. Beantwoording van de vragen (…) 1. Is onderzochte lijdende aan een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens en zo ja, hoe is dat in diagnostische zin te omschrijven? Ziekelijke stoornis: Ja, Gedragsstoornis en Trekken van de cluster B (met name borderline) persoonlijkheid. Gebrekkige ontwikkeling: onderzochte toont een cognitieve intelligentie van beneden- tot laag gemiddeld. Tot een feitelijk gebrekkige ontwikkeling in de zin van zwakbegaafdheid kan niet worden geconcludeerd. 2. Hoe was dit ten tijde van het ten laste gelegde? Aanzet zichtbaar vanaf ongeveer het 12e levensjaar, ergo sedertdien en ten tijde van het ten laste gelegde aanwezig. 4c. (…) (…) tot een licht verminderende toerekenbaarheid geconcludeerd wordt. (…) 6. (…) (…) In het verleden zijn er (zinvolle) pogingen ondernomen, ook door jeugdzorg/hulpverlening om tot langerdurende klinische behandeling te komen. Tot een dergelijke behandeling is het niet werkelijk gekomen. Een dergelijke behandeling is echter (ook) nu nadrukkelijk geïndiceerd om onderzochte te begeleiden naar het moment dat zij in staat zal blijken voldoende fundament in zichzelf te vinden om haar leven op adequate en maatschappelijk aanvaardbare wijze vorm te geven. Naar verwachting zal een dergelijke behandeling nog gevolgd dienen te worden door een periode van intensieve (ambulante) begeleiding, in de richting van zowel onderzochte als haar kind. (…)”

Ad 2. Voorlichtingsrapport RN d.d. 4 december 2007 Volgend op het rapport van Bögels heeft RN in voormelde strafzaak een rapportage opgesteld, waaruit onder meer het volgende blijkt (zie p. 4): “Responsiviteit Betrokkene geeft aan hulp te willen omdat ze zich al tijden niet goed voelt. Gegeven de huidige omstandigheden, lijkt zij daadwerkelijk ontvankelijk voor hulp. Rekening houdend met eerdere ervaringen in de hulpverlening schatten wij echter in dat het, lopende een mogelijke behandeling, er de nodige inzet gevraagd zal worden om betrokkene gemotiveerd te houden. Conclusie en advies Betrokkene is een 19 jarige vrouw, die (…) een oudere man, bij wie ze als thuishulp werkzaam was, op brutale wijze [heeft] beroofd. Deze jonge vrouw kampt al sinds haar vroegste jeugd met ernstige gedrags- en/of persoonlijkheidsproblemen. De huidige zwangerschap maakt de situatie nog complexer dan die al is. Betrokkene erkent dat het haar niet lukt om haar leven in goede banen te leiden. (…) Wij willen ons conformeren aan de bevindingen van het psychologisch onderzoek. Bij betrokkene zou, blijkens deze rapportage, in meer of mindere mate sprake zijn van persoonlijkheidsproblematiek die (klinische) behandeling behoeft. Het blijkt echter niet mogelijk middels deze voorlichtingsrapportage, een uitgewerkt plan voor te leggen. Het gegeven dat betrokkene zwanger is, blijkt in de praktijk een contra-indicatie te zijn voor

319


een klinische opname. (…) ” Ad 3. Voortgangsverslag RN 3 januari 2011 Behorend bij de straf die volgde op het strafbare feit in 2007 hoorde een toezicht van RN. Uit het verslag van het toezicht blijkt onder meer: “(…) Dit voortgangsverslag wordt uitgebracht omdat mevrouw [verdachte 1] (OTG) tot 3 maal toe de bijzondere voorwaarden (verwijtbaar) heeft overtreden (…). Het toezicht loopt sinds april 2009. Het begin van dit toezicht heeft voornamelijk in het teken gestaan van het vertrouwen winnen en motiveren van OTG voor dit toezicht. OTG liet aanvankelijk veel vechtgedrag zien en was vaak boos, geïrriteerd, ongeïnteresseerd en passief agressief. Deze houding heeft zij over het algemeen gehouden, afgewisseld met periodes, waarin OTG iets rustiger in de gesprekken en minder achterdochtig was. Er moet gezegd worden dat OTG nooit volledige openheid heeft gegeven in de gesprekken, daar informatie werd achtergehouden of later pas verteld als OTG boos was en het kwijt wilde. Wij waren wel gematigd tevreden over hoe OTG zich van augustus 2009 tot mei 2010 heeft opgesteld in de gesprekken; dit afgezet tegen de uitspraken in de NIFP rapportage van 2007, waarin van een gedragsstoornis en trekken van de cluster B (met name borderline) persoonlijkheid wordt gesproken. De factoren voortkomend uit de stoornis van OTG die mogelijk van invloed kunnen zijn op de kans op recidive waren, volgens het NIFP, impulsiviteit, gebrek aan empathie, hechtingsproblemen, manipuleerbaarheid, beperkte stressbestendigheid. Deze factoren zijn binnen dit toezicht duidelijk zichtbaar en bemoeilijken de beïnvloeding van OTG binnen het toezicht. OTG reageert voornamelijk vanuit impulsen, zowel tijdens de gesprekken als in het dagelijks leven waar OTG gemakkelijk wisselt van voorgenomen plannen t.a.v. wonen, werken, oplossen van haar financiële situatie en het gezag/omgang omtrent haar kind. OTG kan zich niet of nauwelijks inleven in de ander, zoals het slachtoffer of haar ouders. (…) De situatie thuis bij haar ouders is niet wenselijk. Volgens OTG, maar ook volgens moeder, zijn er vaak conflicten. OTG zegt dat deze conflicten niet tot een handgemeen leiden, maar wel heftig zijn. Moeder wil als referent niets zeggen, omdat ze bang is voor de reactie van OTG als die verneemt wat er gezegd is. (…) Conclusie: OTG is een lastig te begeleiden vrouw die zich moeilijk laat sturen in het toezicht en voornamelijk haar eigen plan trekt. (…) Advies: (…) Binnen het toezicht is OTG tot tweemaal toe aangemeld voor ambulante behandeling. (…) Beide aanmeldingen zijn mislukt en blijken niet uitvoerbaar te zijn. (…) Toezicht met een ambulante behandeling is volgens ons niet meer haalbaar en wij zien een klinische behandeling als noodzakelijk om vervolgens in de toekomst OTG te kunnen begeleiden in haar resocialisatieproces na behandeling. (…) ” Ad 4. NIFP rapport locatie PBC d.d. 28 december 2011 In de huidige strafzaak heeft de rechtbank verdachte laten observeren bij het PBC. Uit het rapport blijkt onder meer het volgende: ”(…) forensische analyse en beantwoording van de vraagstelling Betrokkene heeft geweigerd aan het gedragskundige deel van het onderzoek mee te doen. Mede omdat moeder vervolgens ook weigerde om mee te werken, kwam een milieurapportage slechts zeer beperkt tot stand. Betrokkene weigerde niet uit pathologische gronden. Met andere woorden: aan de weigering lag geen psychiatrisch ziektebeeld ten grondslag. Ze vertelde meerdere keren dat zij dit in overleg met haar advocaat zo had besloten. De angst voor een tbs-advies ligt hieraan ten grondslag, zo gaf zij ook te kennen. (…) (p. 38 van 40) 5. psychologisch onderzoek (…) c. diagnostische beschouwing

320


Betrokkene is een thans 23-jarige vrouw die wordt verdacht van het plegen van twee berovingen. Betrokkene is eerder in 2008 al veroordeeld voor een soortgelijk feit. Betrokkene is destijds voor de eerste keer Pro Justitia onderzocht. Destijds werd er geconcludeerd dat er bij betrokkene sprake was een gedragsstoornis (niet anderszins omschreven) met daarnaast trekken van zowel borderline als de antisociale persoonlijkheidsstoornis. Dat er destijds niet gesproken werd van een persoonlijkheidsstoornis heeft te maken met de jonge leeftijd van betrokkene. Ze is ten tijde van dat onderzoek 19 jaar oud waardoor niet gesteld kan worden volgens de onderzoeker destijds dat er sprake is van een stabiel en langdurig gedragspatroon. (…) Deze in 2007 door de psycholoog Bögels geconstateerde probleemgebieden kunnen momenteel door de weigerende houding van betrokkene niet voldoende bevestigd worden middels eigen onderzoek. Er kan dan ook niet geconcludeerd worden of er bij betrokkene sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens. Wel zijn hier vanuit de aanwezige collaterale informatie aanwijzingen voor. Het dossier doornemend kan namelijk wel geconcludeerd worden dat betrokkene herhaaldelijk niet in staat is geweest om zich te conformeren aan de maatschappelijke norm. Daarnaast kan zij al geruime tijd haar leven niet zelfstandig op een sociaal adequate wijze vorm geven waarbij er verder nog sprake is van het schenden van opgelegde voorwaarden doordat betrokkene zich nauwelijks begeleidbaar opstelt in de richting van bijvoorbeeld de reclassering. Ook zijn er uit het dossier aanwijzingen naar voren gekomen dat er bij betrokkene sprake is van hechtingsproblematiek en tevens is er een instrumentele omgang met anderen zichtbaar waarbij betrokkene haar eigen belang voorop stelt en zij verder niet belemmerd wordt in haar handelen door oprecht ervaren gevoelens van spijt. Dit laatste kan wijzen op een gebrekkige ontwikkeling van de gewetensfuncties. Door de weigerachtige houding van betrokkene kunnen hier echter geen diagnostische conclusies aan verbonden worden. Ten slotte is het door de houding van betrokkene niet mogelijk gebleken de eventuele mate van psychopathie te objectiveren (pp. 28-29 van 40). (…) 6. psychiatrisch onderzoek (…) Concluderend Geen aanwijzingen, in dit beperkte onderzoek, voor een actueel psychiatrisch toestandsbeeld (…) (p. 33 van 40). (…) Indien betrokkene zou hebben meegewerkt aan het gedragskundige onderdeel van de observatie zouden een aantal problematische gebieden zijn onderzocht. (…) Bij de ontwikkelingsanamneses bij primaire opvoeder zouden vroegkinderlijke verlatingsangsten duidend op separatie-individuatieproblemen en identiteitsstagnatie beter onderzocht kunnen worden, naast mogelijk onderliggende oorzaken voor impulscontrolestoornissen zoals bijvoorbeeld ADHD. De geconstateerde “stemmen” op haar 15e jaar zouden zorgvuldig zijn nagegaan als mogelijke tekenen of vroegsymptomen van de ziekte schizofrenie, waarmee betrokkene mogelijk erfelijk belast zou zijn. Een complete sociale- en verslavingsanamnese zou afgenomen zijn en welke rol middelengebruik eventueel gespeeld zou kunnen hebben. Het vermoeden op het bestaan van een (borderline) persoonlijkheidsstoornis zou uitvoerig zijn onderzocht en ook de antisociale ontwikkeling en bestendiging van grensoverschrijdend gedrag zou in kaart zijn gebracht. Tegen het licht van de onbegeleidbaarheid van betrokkene, haar gerapporteerde gebrek aan empathie, het planmatige karakter van de ten laste gelegde feiten gebruikmakend van zwakke plekken bij een slachtoffer (overlijden van broer), zou zeker ook de psychopatiechecklist zijn afgenomen teneinde een eventuele mate van psychopathie te kunnen vaststellen en op welke wijze die zich zou verhouden tot antisociale karaktertrekken of gedragingen, te lezen in het strafdossier (…). (pp. 36-37 van 40). 7. forensische analyse en beantwoording van de vraagstelling (…) Hoewel betrokkene zeer beperkt kon worden onderzocht zijn er zowel tijdens de beperkte contacten alsook, gesteund door de groepsobservaties, geen aanwijzingen voor een psychiatrisch toestandsbeeld zoals een depressie, psychose, angst- of dwangstoornis. Tevens zijn er geen tekenen die wijzen op een hersenorganische aandoening … evenmin kunnen uitspraken gedaan worden over de opbouw van de

321


persoonlijkheid waarvoor langdurig (test)onderzoek eveneens een voorwaarde is. De eerder beschreven problematiek wijzen op trekken van een borderline persoonlijkheidsstoornis (PJ-rapportage T.J.P.M. Bögels, psycholoog, 2007) kon niet worden vastgesteld. Hoewel haar levensgeschiedenis en sommige geobserveerde gedragingen binnen het leefmilieu zoals een wisselende stemming, zouden kunnen wijzen in de richting van die problematiek, kon deze dus niet [aanvulling rechtbank] definitief worden gestaafd met gedragskundig onderzoek. De vragen of betrokkene lijdende is aan een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling en hoe dit was ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde, indien bewezen, zijn door de weigerachtige houding van betrokkene niet te beantwoorden … geen uitspraak kan worden gedaan over diagnostiek, doorwerking noch over recidivekans” (pp. 38-39 van 40). Ad 5. Reclasseringsadvies d.d. 27 januari 2012 Hieruit blijkt onder meer: “(…) Betrokkene geeft aan niet afwijzend te staan ten opzichte van ambulante behandeling, maar zeker geen klinische behandeling wenst. Tevens maakt zij wederom kenbaar geen TBS-titel te willen. Uiteindelijk komt hetgeen ze vertelt erop neer, dat ze best open staat voor begeleiding door de reclassering en eventueel ambulante behandeling. Gezien haar eerdere negatieve ervaringen met reclasseringstoezicht, is ze echter wel sceptisch over hetgeen de reclassering haar eventueel kan bieden. (…) Het Pieter Baan Centrum is naar aanleiding van hun onderzoek, waarin betrokkene medewerking geweigerd heeft, niet tot het stellen van een diagnose dan wel een advies kunnen komen. Aangezien betrokkene haar medewerking aan onderzoek door gedragsdeskundigen weigert, zijn er voor Reclassering Nederland geen mogelijkheden om de mogelijkheden voor TBS met voorwaarden te onderzoeken. Haar medewerking aan diagnostiek is hiervoor nodig. (…)” B. Uit het dossier blijkt verder nog het volgende. Uit het proces-verbaal van verhoor van [moeder verdachte 1] (e.v.[vader verdachte]) d.d. 3 februari 2011: “Ik vind [verdachte 1] een meisje in geestelijke nood … ook had zij financiële nood … werk in prostitutie in Ossendrecht … heeft altijd veel begeleiding nodig gehad.’’ Uit het proces-verbaal van verhoor van getuige [vader verdachte 1], de vader van verdachte, d.d. 10 februari 2011 blijkt onder meer: “”(…) [verdachte 1] heeft twee gezichten. Het ene moment is ze poeslief, het volgende moment haalt ze het bloed onder je nagels vandaan (…) [verdachte 1] was 13/14 jaar toen zij enkele maanden heeft ingewoond bij een oude man gezien haar leeftijd. (…) [verdachte 1] was in die tijd niet voor rede vatbaar. (…) [verdachte 1] nam altijd een agressieve houding aan tegen mijn vrouw. Ze noemde [moeder verdachte 1] vaak een kankervrouw. Dit terwijl [moeder verdachte 1] borstkanker heeft gehad toen zij 42 jaar oud was en nu ook een verlamming in haar gezicht. [verdachte 1] riep dan wel eens naar [moeder verdachte 1]: “jij met je scheef smoel.” Als [verdachte 1] boos was op mij zei ze dat haar vriendjes mijn kot wel zouden leeghalen. (…) Aan [verdachte 1] zit een steekje los, anders zeg je toch niet zulke dingen tegen je ouders. (…) Ik wil nog iets toevoegen. Namelijk dat gevangenisstraf niet gaat helpen bij [verdachte 1]. Zij zal toch terug in herhaling vallen. Tenzij [verdachte 1] heel goede begeleiding krijgt. [verdachte 1] heeft die nooit gehad en overigens geweigerd ook. Ze zei altijd: “ik ben niet zot”.” Bij de rechter-commissaris heeft verdachte op 4 februari 2011 verklaard: “(…) U vraagt mij hoe dit allemaal kan. Ik word er stil van en ik moet er van huilen. Ik heb zelf ook allerlei problemen en ik zit in de schulden. U zegt mij dat ik naar aanleiding van het vorige vonnis reclasseringsbegeleiding heb gekregen en dat ik mij niet altijd aan de afspraken heb gehouden. Het klopt dat ik drie keer niet ben komen opdragen. Bij de vorige zaak is gesproken over klinische behandeling, maar dat is er uiteindelijk niet van

322


gekomen omdat ik zwanger was. Mijn zoontje [kind verdachte 1] is twee jaar oud en hij is nu bij mijn ouders. Ik denk dat klinische opname nu noodzakelijk is. Ik wil de problemen oplossen en het lukt kennelijk niet als ik alleen af en toe naar een behandelaar moet. Ik wil leren om te gaan met de stoornis die ik heb want dit kan zo niet. (…)” C. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte ter beschikking dient te worden gesteld en van overheidswege dient te worden verpleegd, zoals door de officier van justitie is gevorderd. Krachtens de wet is voor een last tot terbeschikkingstelling een advies van twee gedragsdeskundigen, waaronder een psychiater, die betrokkene hebben onderzocht, vereist. Op grond van artikel 37a lid 3 Sr juncto artikel 37 lid 3 Sr, kan echter ook aan een weigerende observandus een terbeschikkingstelling met dwangverpleging worden opgelegd. Uit het PBC-rapport blijkt dat verdachte een weigerende observandus is in de zin van artikel 37 lid 3 Sr en daardoor vervalt voor het opleggen van een terbeschikkingstelling de eis van een (volwaardig) multidisciplinair onderzoek als bedoeld in artikel 37 lid 2 Sr. Maar nog steeds blijft vereist, dat wordt vastgesteld dat sprake is van een psychische stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van verdachte ten tijde van het plegen van het feit. Zonder die vaststelling is oplegging van TBS niet mogelijk. Het is aan de rechter die over de feiten oordeelt, om die vaststelling te doen. De rechter zal zich daarbij in zeer sterke mate moeten laten leiden door de bevindingen en conclusies van gedragsdeskundigen, maar als de gedragsdeskundigen aan de grenzen komen van wat zij vanuit hun wetenschap nog kunnen verantwoorden, zal de rechter zijn eigen verantwoordelijkheid moeten nemen voor zover de wet hem daartoe de ruimte geeft. De wet noch de jurisprudentie vereist dat de stoornis wordt geclassificeerd volgens het handboek DSM-IV en dat deze dient te worden vastgesteld door een gedragsdeskundige. Dit betekent dat in het uiterste geval de rechter, uiteraard slechts met grote behoedzaamheid, tot de vaststelling van een stoornis kan komen, ook al kunnen de gedragsdeskundigen op basis van de voor hen geldende wetenschappelijke criteria en tuchtrechtelijke normen niet tot die conclusie komen. Voor zijn beslissing dient de rechter dan wel voldoende steun te vinden in hetgeen gedragsdeskundigen zo mogelijk wél hebben kunnen vaststellen en hetgeen de rechter verder aan feiten en omstandigheden is gebleken met betrekking tot de persoon van verdachte. In dit verband hecht rechtbank in het bijzonder waarde aan het hiervoor onder A genoemde onderzoek van de psycholoog Bögels uit 2007, waaraan verdachte wel heeft meegewerkt en welk onderzoek heeft geleid tot de hierboven vermelde conclusie dat sprake is van een ziekelijke stoornis in de zin van een gedragsstoornis en trekken van de cluster B (met name borderline) persoonlijkheid. Verder constateert de rechtbank dat verdachte aan wie in de vorige strafzaak als bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringstoezicht werd opgelegd in dat kader twee maal tevergeefs is aangemeld voor een ambulante behandeling en in de contacten met de reclassering de volgende factoren duidelijk zichtbaar zijn: impulsiviteit, gebrek aan empathie, hechtingsproblemen, manipuleerbaarheid, beperkte stressbestendigheid. Niet gebleken is dat verdachte zich nadien nog heeft laten behandelen. Voorts acht de rechtbank van bijzonder belang de hiervoor onder A aangehaalde bevindingen en conclusies van de twee PBC-deskundigen. De psycholoog concludeerde onder andere dat betrokkene herhaaldelijk niet in staat is geweest om zich te conformeren aan de maatschappelijke norm. Daarnaast kan zij al geruime tijd haar leven niet zelfstandig op een sociaal adequate wijze vorm geven. Ook zijn er uit het dossier aanwijzingen naar voren gekomen dat er bij betrokkene sprake was van hechtingsproblematiek en tevens is er een instrumentele omgang met anderen zichtbaar

323


waarbij betrokkene haar eigen belang voorop stelt en zij verder niet belemmerd wordt in haar handelen door oprecht ervaren gevoelens van spijt. Dit laatste kan wijzen op een gebrekkige ontwikkeling van de gewetensfuncties. Ten slotte is het door de houding van betrokkene niet mogelijk gebleken de eventuele mate van psychopathie te objectiveren. De psychiater noemde vijf onderzoeksmogelijkheden als betrokkene wel zou hebben meegewerkt aan het gedragskundige onderdeel: (1) vroeg-kinderlijke verlatingsangsten, naast mogelijk onderliggende oorzaken voor impulscontrolestoornissen zoals bijvoorbeeld ADHD, (2) de geconstateerde “stemmenâ€? op haar 15e jaar zouden zijn nagegaan als mogelijke tekenen van de ziekte schizofrenie, (3) welke rol middelengebruik eventueel gespeeld zou kunnen hebben, (4) het vermoeden op het bestaan van een (borderline) persoonlijkheidsstoornis en ook de antisociale ontwikkeling en bestendiging van grensoverschrijdend gedrag zou in kaart zijn gebracht en (5) tegen het licht van de onbegeleidbaarheid van betrokkene, haar gerapporteerde gebrek aan empathie, het planmatige karakter van de ten laste gelegde feiten gebruikmakend van zwakke plekken bij een slachtoffer (overlijden van broer), zou zeker ook de psychopatiechecklist zijn afgenomen teneinde een eventuele mate van psychopathie te kunnen vaststellen en op welke wijze die zich zou verhouden tot antisociale karaktertrekken of gedragingen, te lezen in het strafdossier. Dit alles, in samenhang met de in deze strafmotivering onder letter B weergegeven passages uit het strafdossier, maakt het voor de rechtbank in voldoende mate aannemelijk dat bij verdachte tijdens het begaan van het feit een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bestond. Deze stoornis is zodanig dat het vanuit veiligheidsoogpunt onverantwoord is om verdachte onbehandeld terug te laten keren in de maatschappij. Het door verdachte begane feit is een misdrijf dat een gevaar oplevert voor of een krenking is van de lichamelijke integriteit van een of meer personen en waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. De rechtbank zal daarom de terbeschikkingstelling gelasten met een bevel tot verpleging van overheidswege, nu de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen dit eist. De rechtbank ziet door het mislukken van het toezicht in de eerder opgelegde straf en de bevindingen van de deskundigen op dit punt, geen mogelijkheid voor een minder zwaar alternatief. D. De rechtbank acht aannemelijk dat de bewezen verklaarde feiten verdachte slechts in verminderde mate kunnen worden toegerekend vanwege de bij haar bestaande stoornis. Die verminderde toerekeningsvatbaarheid betekent, dat de strafbaarheid van verdachte niet (geheel) is uitgesloten. De rechtbank is van oordeel dat daarom naast de maatregel van TBS met verpleging een gevangenisstraf dient te worden opgelegd. Bij de bepaling van de hoogte van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten zoals aan het begin van de motivering van de straf is weergegeven alsmede met het uittreksel uit de justitiĂŤle documentatie betreffende verdachte d.d. 16 januari 2012, waaruit blijkt dat verdachte eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld alsmede voor een ander geweldsmisdrijf en ook voor vermogensdelicten. De rechtbank acht een gevangenisstraf van vier jaar passend en geboden. De rechtbank acht in de duur van de tijdens het voorarrest aan verdachte opgelegde beperkingen, noch in de gewijzigde VI-regeling, noch in de afschaffing van de zogenaamde Fokkens-regeling redenen aanwezig voor een verdere vermindering van de op te leggen straf. Evenmin ziet de rechtbank in de persoon van verdachte aanleiding om in deze uitspraak een advies op te nemen als bedoeld in artikel 37b lid 2 Sr. omtrent het tijdstip waarop de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege dient aan te vangen. Dit

324


betekent dat in beginsel de behandeling in het kader van de TBS-maatregel pas zal ingaan op het moment, dat tweederde gedeelte van de straf is ondergaan. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 Sr. zal de tijd, door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering, voorlopige hechtenis en in een inrichting bestemd voor klinische observatie ingevolge een bevel tot observatie doorgebracht, geheel in mindering worden gebracht op de opgelegde vrijheidsstraf. 8 De benadeelde partij Feiten 1 en 2 De benadeelde partij [slachtoffer1] (wonende te [adres]) vordert een schadevergoeding van € 6.090,64 voor feiten 1 en 2. 8.1 Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie vordert toewijzing van de vordering van de benadeelde partij voor het volledige bedrag. Naar zijn mening houdt de gevorderde schade rechtstreeks verband met het ten laste gelegde. De officier van justitie vordert voorts oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte. 8.2 Het standpunt van de verdediging De verdediging is van mening dat de gevorderde materiële schade voor toewijzing vatbaar is, maar verzoekt de gevorderde immateriële schade af te wijzen, subsidiair niet ontvankelijk te verklaren. 8.3 Het oordeel van de rechtbank De verdediging heeft de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer1] deels betwist. De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 6.090,64 een rechtstreeks gevolg is van de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten, waarvan € 2.090,64 euro ter zake van materiële schade en € 4.000,- ter zake van immateriële schade, en acht [verdachte 1] aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde acht de rechtbank tot dat bedrag, te weten € 6.090,64 , voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering dan ook tot dat bedrag toewijzen. Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, bij niet betaling te vervangen door vervangende hechtenis. 9 De vordering tot tenuitvoerlegging 9.1 Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf van 19 december 2007 die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de meervoudige kamer in het arrondissement Middelburg ten uitvoer zal worden gelegd. 9.2 Het standpunt van de verdediging De raadsman heeft aangevoerd dat de vordering tenuitvoerlegging op 24 november 2011 door het gerechtshof Den Haag is behandeld en dat het gerechtshof op 8 december 2011 hierover een beslissing heeft genomen. 9.3 Het oordeel van de rechtbank De rechtbank stelt vast dat namens verdachte tegen het vonnis van de rechtbank hoger beroep is ingesteld en dat door het gerechtshof in Den Haag op 27 augustus 2008 aan verdachte een gevangenisstraf is opgelegd voor de duur van zesentwintig maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich in de proeftijd zou gedragen naar de aanwijzingen door of namens Stichting Reclassering Nederland. Op 8 december 2011 is door datzelfde hof de tenuitvoerlegging gelast van de opgelegde voorwaardelijke straf van zes maanden, omdat verdachte zich niet had gehouden aan de bijzondere voorwaarde. Nu de vordering tenuitvoerlegging niet is gebaseerd op een uitspraak van de rechtbank Middelburg en voorts de tenuitvoerlegging reeds is gelast, dient de officier van justitie in

325


de vordering tot tenuitvoerlegging niet-ontvankelijk te worden verklaard. 10 De wettelijke voorschriften De beslissing berust op de artikelen 24c, 36f, 37a, 37b, 45, 55, 57, 282, 288, 310, 312, en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde. 11 De beslissing De rechtbank: Vrijspraak - spreekt verdachte vrij van het onder 4 ten laste gelegde feit; Bewezenverklaring - verklaart het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5.4 is omschreven; - spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd; Strafbaarheid - verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert: feit 1: Samenloop van Poging tot doodslag, vergezeld van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit gemakkelijk te maken, en afpersing, en diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken; feit 2: Opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden; feit 3: Diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen; - verklaart verdachte strafbaar; Strafoplegging - veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van vier jaar; - bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf; Maatregel - gelast de terbeschikkingstelling van verdachte, met verpleging van overheidswege; Benadeelde partij - veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer1] van € 6.090,64, waarvan € 2.090,64 ter zake van materiële schade en € 4.000,- ter zake van immateriële schade, en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 18 januari 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.

326


- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil; - legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer1], â‚Ź 6.090,64 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 65 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft; - bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd; Vordering tenuitvoerlegging - verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in zijn vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak onder parketnummer 12/700177-07. Dit vonnis is gewezen door mr. De Jager, voorzitter, mr. Vos en mr. Haesen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Paulus, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 20 februari 2012.

327


LJN: BW8075, Gerechtshof Amsterdam , 23-002769-10 Print uitspraak Datum uitspraak: 12-06-2012 Datum publicatie: 12-06-2012 Rechtsgebied: Straf Soort procedure: Hoger beroep Inhoudsindicatie: Doodslag en poging doodslag op hulpverleners. Samenloop. Straftoemeting. Weigerende observandus en TBS: grondslag voor oplegging maatregel en motivering ter zake. Vindplaats(en): Rechtspraak.nl

Uitspraak parketnummer: 23-002769-10 datum uitspraak: 12 juni 2012 (promis) TEGENSPRAAK Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 21 juni 2010 in de strafzaak onder parketnummer 13-528423-09 tegen [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [1988], thans gedetineerd in PI Utrecht - HvB locatie Nieuwegein, te Nieuwegein. 1. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 8 juni 2010 en op de terechtzitting in hoger beroep van 2 december 2011 en – na heropening van het onderzoek op 16 december 2010 – op de terechtzitting in hoger beroep van 1 juni 2012. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht. 2. Tenlastelegging Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat: 1. hij op of omstreeks 15 juni 2009 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, een of meermalen met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, (met kracht) die [slachtoffer 1] in de hals, in elk geval in het lichaam, gestoken en/of gesneden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden; 2. hij op of omstreeks 15 juni 2009 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering

328


van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, een of meermalen met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, (met kracht) in de rug en/of nek en/of hals en/of (linker)borst, in elk geval in het lichaam, van die de [slachtoffer 2] en/of in de nek en/of schouder, in elk geval in het lichaam, van de [slachtoffer 3] heeft gestoken en/of gesneden; 3. hij op 15 juni 2009 te Amsterdam, een wapen van categorie IV heeft gedragen, te weten een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp (met inscriptie "X-treme"), waarvan gelet op de aard en omstandigheden waaronder dat voorwerp werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat dat voor geen ander doel was bestemd dan om letsel aan personen toe te brengen, of te dreigen en dat niet onder een van de andere categorieĂŤn viel.

4. hij op of omstreeks 01 augustus 2008 te Amsterdam opzettelijk mishandelend [slachtoffer 4] eenmaal of meermalen aan de haren heeft gerukt en/of (door het huis) getrokken, waardoor voornoemde [slachtoffer 4] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden. Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad. 3. Vonnis waarvan beroep Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot andere overwegingen en beslissingen komt dan de rechtbank ten aanzien van achtereenvolgens de toepasselijke samenloopregeling, de op te leggen straf en de vordering tot oplegging van de maatregel tot terbeschikkingstelling 4. Het bewijs 4.1 Voorbedachte raad Het standpunt van de advocaat-generaal De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van achtereenvolgens de als feit 1 ten laste gelegde moord op [slachtoffer 1] en de als feit 2 bewezen verklaarde pogingen tot moord op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]. Hiertoe heeft de advocaat-generaal het volgende aangevoerd. Op grond van de in de loop van het voorbereidende onderzoek door getuigen afgelegde verklaringen dient ervan uit te worden gegaan dat de verdachte kort voor het steekincident in het kantoor van het zogenoemde Poortgebouw op een stoel heeft gezeten, dat hij vervolgens een mes uit zijn rechterbroekzak heeft gepakt, dit mes heeft opengeklapt, is opgestaan en om het L-vormige bureau is heengelopen in de richting van [slachtoffer 1]. De verdachte is daarbij langs [slachtoffer 3] gelopen. De verdachte heeft [slachtoffer 1] vervolgens viermaal in het lichaam gestoken. Vervolgens heeft de verdachte zich op [slachtoffer 2] gericht en ook haar (vijf) steekwonden toegebracht. Daarna heeft de verdachte (twee) steekwonden toegebracht aan [slachtoffer 3]. De gang van zaken in het kantoor wijst erop dat de verdachte op verschillende momenten gelegenheid heeft gehad zich te beraden op de betekenis en de gevolgen van

329


zijn voorgenomen daden en zich daarvan rekenschap te geven. Derhalve is geen andere conclusie gerechtvaardigd dan dat sprake is van voorbedachte raad en daarmee van moord c.q. poging tot moord. De advocaat-generaal acht het in dit verband van belang dat de verdachte tijdens het incident niets heeft gezegd noch heeft geschreeuwd, waardoor de indruk is gewekt dat de verdachte tijdens het gewelddadige incident koelbloedig en emotieloos te werk is gegaan. Het standpunt van de verdediging De raadsman heeft het standpunt ingenomen dat niet meer kan worden vastgesteld dan dat de verdachte een woede-uitbarsting heeft gehad en in een opwelling gehandeld heeft. Van het bestaan hebben van gelegenheid voor beraad is niet gebleken, zodat de onder 1. en 2. ten laste gelegde voorbedachte raad niet bewezen kan worden verklaard. Het oordeel van het hof Voor bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachte raad moet volgens bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die vóór of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen, zoals die hierna in paragraaf 4. zullen worden gebezigd gaat het hof - voor zover hier van belang – uit van de volgende gang van zaken. De verdachte heeft kort voor het steekincident een gesprek gevoerd met [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1]. Tijdens dit gesprek is het gedrag van de verdachte ter sprake gebracht en is de verdachte medegedeeld dat hij in het weekend mogelijk niet meer in het opvangcentrum kon verblijven. De verdachte is hierop boos en agressief geworden, waarop het gesprek door de begeleiders is beëindigd en de verdachte is verzocht om naar buiten te gaan om even af te koelen. De verdachte is hierop boos naar boven gelopen om - volgens eigen zeggen – een zakje wiet te pakken. De officier van justitie heeft ter terechtzitting in eerste aanleg geopperd dat de verdachte naar zijn kamer is gelopen om het mes -waarmee hij zijn latere slachtoffers heeft neergestoken- te pakken. De inhoud van het dossier biedt onvoldoende aanknopingspunten voor het onderschrijven van deze stelling, zodat – bij gebrek aan overig bewijs – ervan uit dient te worden gegaan dat de verdachte het mes reeds bij zich droeg toen hij het kantoor van de conciërge inliep, zoals door hem ook is verklaard op de terechtzitting in eerste aanleg van 8 juni 2010. De verdachte was nog steeds boos en "opgefokt" toen hij plaatsnam achter het bureau van de conciërge, zo blijkt uit de inhoud van diverse, door getuigen afgelegde verklaringen. Hij was naar eigen zeggen bang dat hij uit de opvang weggestuurd zou worden. Hij heeft in het kantoor eerst nog een telefoongesprek gevoerd met een medewerkster bij de Bascule. [slachtoffer 2] heeft ook kort met haar gesproken. Na dit gesprek is de verdachte wederom gevraagd om naar buiten te gaan om af te koelen. Op

330


dat moment, in ieder geval vrijwel direct daarop volgend, is de verdachte uit zijn stoel gekomen, is hij om [slachtoffer 3] gelopen en is hij [slachtoffer 1] met het mes dat hij volgens eigen zeggen in zijn rechter broekzak droeg te lijf gegaan. Aansluitend heeft de verdachte [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] gestoken. De verdachte heeft bij gelegenheid van zijn verhoor ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat er op enig moment iets bij hem knapte en er een knop omging, dat hij daarop zijn mes heeft gepakt en hij in het wilde weg heeft gestoken. [slachtoffer 3] heeft op 7 oktober 2009 als getuige ten overstaan van de rechtercommissaris het volgende verklaard: “Nadat [verdachte] de hoorn had neergelegd kwam hij in mijn beleving ineens om mij heen en schoot op mijn twee collega’s af. Het was voor mij iets van pats boem. Het gebeurde in een oogwenk”, en: ”In mijn beleving ging alles in één beweging door. Wij kwamen naar elkaar toe en ik zie het als één doorgaand geheel, als één actie. In mijn beleving was het één maai. Ik heb niet gezien dat er momenten waren waarop niets gebeurde.” Het verloop van deze feitelijke gebeurtenissen, die elkaar binnen zeer korte tijd opvolgden, wijst erop dat de verdachte in een plotselinge uitbarsting van agressie en kennelijk in een gemoedsopwelling heeft gehandeld. Daarom is niet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op zijn daden met gevolg dat voor hem de gelegenheid heeft bestaan na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daden en zich daarvan rekenschap te geven. Dat de verdachte tijdens het steken op getuigen een koelbloedige en vrijwel emotieloze indruk heeft gemaakt, zoals door de advocaat-generaal is betoogd, maakt dit oordeel niet anders. Nog daargelaten de juistheid van die observaties en de interpretatie daarvan, valt niet in te zien waarom in de omstandigheden van dit geval juist die indruk die de verdachte op anderen heeft gemaakt zou bijdragen aan de conclusie dat bij hem wél van kalm beraad sprake is geweest. Hieruit volgt dat het onder 1 en 2 tenlastegelegde bestanddeel ‘voorbedachte rade’ als bedoeld in artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) niet voor bewezenverklaring in aanmerking komt, zodat het hof de verdachte in zoverre zal vrijspreken. 4.2. De bewezenverklaring Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: 1. hij op 15 juni 2009 te Amsterdam, opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet meermalen met een mes die [slachtoffer 1] in het lichaam gestoken en gesneden, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden. 2. hij op 15 juni 2009 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen met een mes, in de rug en nek en hals en linkerborst van die [slachtoffer 2] en in de nek en schouder van die [slachtoffer 3] heeft gestoken.

331


3. hij op 15 juni 2009 te Amsterdam, een wapen van categorie IV heeft gedragen, te weten een mes, met inscriptie "X-treme", waarvan gelet op de aard en omstandigheden waaronder dat voorwerp werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat dat voor geen ander doel was bestemd dan om letsel aan personen toe te brengen, of te dreigen en dat niet onder een van de andere categorieën viel. 4. hij op 1 augustus 2008 te Amsterdam opzettelijk mishandelend [slachtoffer 4] aan de haren heeft gerukt en door het huis getrokken, waardoor voornoemde [slachtoffer 4] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden. Hetgeen onder 1, 2, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. 4.3. De bewijsmiddelen Ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde: 1. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 8 juni 2010. Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven: Op de vraag van de voorzitter of ik kan vertellen wat er op 15 juni 2009 (het hof begrijpt: in het Poortgebouw aan de [adres] in Amsterdam) is gebeurd, antwoord ik dat wij om drie uur een gesprek hadden. Daarbij waren mevrouw [slachtoffer 2] (het hof begrijpt hier en verder: [slachtoffer 2]) en mevrouw [slachtoffer 1] (het hof begrijpt hier en verder: [slachtoffer 1]) aanwezig. Dit gesprek verliep voor mij niet volgens wens. Blijkbaar mocht ik niet uitslapen in het weekend. Ik werd boos, omdat mij onrecht werd aangedaan. Later werd ik zo boos dat de vraag was of ik mocht blijven. Toen is er bij mij een knop omgegaan en heb ik iedereen (het hof begrijpt: [slachtoffer 1], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2]) neergestoken. Tijdens het gesprek in de keuken ben ik ook boos geworden. Na dit gesprek ben ik naar mijn kamer gegaan en heb ik een zakje wiet gepakt. Ik wilde ook even tot rust komen. Ik ben vervolgens naar beneden gegaan en naar het kantoortje gelopen. Op dat moment waren naast de man (het hof begrijpt: [getuige], mevrouw [slachtoffer 2], mevrouw [slachtoffer 3] (het hof begrijpt hier en verder: [slachtoffer 3]) en mevrouw [slachtoffer 1] in het kantoortje aanwezig. Ik zat op een stoel achter het bureau. Het klopt dat het kantoortje vrij klein is en dat er twee in een L-vorm opgestelde tafels staan. De anderen stonden op een rijtje met hun rug naar de muur toe. Op een gegeven moment voelde ik mij zo onder druk gezet dat ik mevrouw [betrokkene]heb gebeld. Ik heb haar gevraagd of zij hen kon overhalen om mij in het Poortgebouw te laten blijven. Ik wilde dat zij voor mij zou bemiddelen. Dit gesprek werd afgewimpeld door mevrouw [slachtoffer 2]. Daarna werd nogmaals tegen mij gezegd dat ik naar buiten moest om rustig te worden. Ik zei dat ik daar niet rustig van werd, maar zij wilden niet luisteren. Op een gegeven moment is er iets geknapt, heb ik het mes gepakt en de mensen neergestoken. Ik had het mes in mijn rechterbroekzak. Dit is het mes dat later op mijn aanwijzen door de politie is gevonden. Het was een klapmes dat je met één hand in een vloeiende beweging open kunt slaan. Ik herinner mij dat ik in het wilde weg heb gestoken. Ik ben weggerend naar het Amstelstation. Het mes had ik al bij me. Ik had het voor mijn veiligheid, als bescherming als dakloze. 2. Een proces-verbaal van verhoor getuige van 7 oktober 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door mr. C. Klomp, rechter-com¬mis¬saris, belast met de behan¬deling van strafzaken in de rechtbank te Amsterdam. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van

332


belang en zakelijk weergegeven, als de op 7 oktober 2009 ten overstaan van de rechtercommissaris afgelegde verklaring van de getuige [slachtoffer 3]: Ik ben van beroep pedagogisch medewerker B. Ik ben sinds vijftien jaar verbonden aan deze instelling (het hof begrijpt: bij Jongerenopvang Spirit te Amsterdam). Ik heb [verdachte] (het hof begrijpt hier en verder: [verdachte]) op een aantal momenten ontmoet. Dat was veelal kort. Tijdens de ochtendvergadering (het hof begrijpt: van stafleden van Jongerenopvang Spirit te Amsterdam) op 15 juni 2009 is [verdachte] besproken. Wij hebben gesproken over een traject binnen de DWI, daar waren een aantal incidenten geweest. Besproken is of er een oplossing denkbaar was waarbij hij kon deelnemen aan een behandeling met behoud van uitkering. Dit was van belang omdat de mensen die bij ons verblijven een dagbesteding moeten hebben. We hebben besproken dat dit met [verdachte] zou worden besproken. We hebben niet besproken wat de consequenties zouden zijn indien [verdachte] dit voorstel zou afwijzen. We hebben ook met elkaar besproken dat er iets zou moeten worden gedaan aan de agressie. De bespreking (het hof begrijpt: met de verdachte) zou ‘s middags om 15.00 uur plaatsvinden. Hij werd opgehaald door één van de collega’s, die zei dat het tijd was. Hij reageerde daarop in de trant van “ik ben met iets bezig en je kunt nu wel even op mij wachten”. Wat later dan uiteindelijk gepland vond de bespreking plaats met [verdachte]. Aan die bespreking werd deelgenomen door [slachtoffer 2] (het hof begrijpt hier en verder: [slachtoffer 2]) en [slachtoffer 1] (het hof begrijpt hier en verder: [slachtoffer 1]). Het gesprek vond plaats in de keuken. Ik bevond mij toen beneden bij de kantoorruimte. Ik heb een paar keer vanuit de hal door het raam van de deur gekeken hoe het gesprek verliep. Het was een soort bijgevoel om even te kijken hoe het liep. Ik heb het gesprek niet zelf gehoord. Ik hoorde af en toe wel een stemverheffing, waarin ik meende [verdachte] te herkennen. Ik had zo’n idee van “gaat het allemaal wel goed”, ik denk dat dat de reden was waarom ik af en toe om het hoekje keek. Ik had zeker niet het idee van of dat wel allemaal goed gaat. Hij stond en zat afwisselend toen ik keek. Het gesprek duurde tot ongeveer half vier. Na afloop van het gesprek liep [verdachte] de trap op. Ik bleef beneden staan bij mijn collega’s. Toen [verdachte] de trap opliep maakte hij een boze indruk. Ik hoorde hem zeggen dat hij iets niet eerlijk vond en over naar buiten gaan. Na ongeveer vijf minuten kwam [verdachte] weer naar beneden. Hij zei dat hij wilde bellen. Hij mag in beginsel bellen. Hij liep het kantoor binnen en nam plaats achter de tafel. [verdachte] voerde een gesprek op een boze toon. In het kantoor waren ook nog [getuige] (het hof begrijpt: [getuige]), [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Nadat het telefoongesprek beëindigd was zeiden we dat het goed zou zijn als hij wat ging afkoelen. [verdachte] wilde niet naar buiten. Ik heb nog even gesuggereerd om even in de tuin te gaan, maar ook dat wilde hij niet. Hij wilde nog een keer bellen en ging ook bellen. Tijdens het gesprek gaf hij de hoorn aan [slachtoffer 2] en zei dat het voor haar was. [slachtoffer 2] heeft na een kort gesprekje de hoorn teruggegeven aan [verdachte]. Die beëindigde het gesprek en heeft vervolgens de hoorn neergelegd. Nadat [verdachte] de hoorn had neergelegd kwam hij in mijn beleving ineens om mij heen en schoot op mijn twee collega’s af. Het was voor mij iets van pats boem. Het gebeurde in een oogwenk. Ik draaide mij om en zag [slachtoffer 1] wankelen. Ik had niet gezien dat ze gestoken was, maar ik zag wel een grote verwonding aan haar gezicht in een vorm van een snee aan de linkerkant. Zo zie ik het voor me. Ik zag vervolgens dat [verdachte] zich naar [slachtoffer 2] richtte. Ik zag toen voor het eerst een mes en ik zag dat hij met het mes [slachtoffer 2] stak. Ik zag [verdachte] een aantal keren uithalen. Ik probeerde [verdachte] bij [slachtoffer 2] weg te trekken. Vervolgens werd ik door hem gestoken. Eén keer bij mijn hals, één keer bij mijn schouder en één keer bij mijn

333


schouderblad. Ik zag [verdachte] vervolgens gebaren in de trant van “kom maar op”. Hij heeft vervolgens de kantoorruimte verlaten. In mijn beleving ging alles in één beweging door. Wij kwamen naar elkaar toe en zie het als één doorgaand geheel, als één actie. In mijn beleving was het één maai. Ik heb niet gezien dat er momenten waren waarop niets gebeurde. 3. Een proces-verbaal van aangifte van 24 juni 2009 met nummer 2009164476-42, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant] en [verbalisant] (doorgenummerde dossierpagina’s 199-205). Dit procesverbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van [slachtoffer 2]: Ik werk sinds begin februari 2008 bij het Poortgebouw als pedagogisch medewerker B . Ik begeleid de jongeren van punt a naar punt b van het plan dat we opgesteld hebben. In het Poortgebouw van Spirit vangen we jongeren op van 17 jaar tot 23 jaar. Hier werken we met de jongeren aan hun hele toekomst. Het Poortgebouw is eigenlijk een instroomhuis, met kans op doorstroom. [slachtoffer 3] (het hof begrijpt hier en verder: [slachtoffer 3]) is ook pedagogisch medewerker [slachtoffer 1] (het hof begrijpt hier en verder: [slachtoffer 1]) was orthopedagoog, dat is een gedragsdeskundige. Zij begeleidde ons in de begeleiding van de jongeren. Als daartoe aanleiding bestond dan was zij er, ter ondersteuning een gesprek bijvoorbeeld. [verdachte] (het hof begrijpt hier en verder: [verdachte]) was bij ons sinds 18 mei 2009, ik was zijn vaste begeleider. De intake vond plaats iets voor 18 mei 2009. [verdachte] had al schuldhulp, maar wilde ook hulp bij het vinden of vasthouden van een vaste baan en woning. Achteraf werd namelijk bekend dat [verdachte] steeds zijn baan verloor door agressieproblemen. Op maandag 8 juni (het hof begrijpt: 8 juni 2009) had ik een gesprek met [verdachte]. Dit was een gewoon hulpverleningsgesprek, waarbij een formulier moest worden ingevuld. [verdachte] wilde geen informatie geven, bijvoorbeeld over zijn schulden. Ik mocht bijvoorbeeld niet invullen dat hij moeite had met agressie. Ik had dat op een diplomatieke wijze toch ingevuld. [verdachte] werd daar boos over en wilde die passage er hoe dan ook uit hebben. Ik gaf aan dat hij op deze manier niet in de hulpverlening kon blijven. Daar werd hij ook boos over. Hij zei tegen mij dat hij een andere begeleider wilde. Woensdag 10 juni 2009 heb ik [verdachte] gebeld en een afspraak gemaakt voor een herstelgesprek. Maandag 15 juni 2009 vond het herstelgesprek met [verdachte] plaats. [slachtoffer 1], mijn leidinggevende, zou hier ook bij aanwezig zijn. [verdachte] was toen in het gebouw, maar was bezig met zijn bankzaken. Hij zei toen heel dwingend dat hij bezig was en dat moest afmaken. Dat mocht hij van mij. Ik was nog alleen en heb gewacht tot [verdachte] naar mij toe zou komen. Omdat het te lang duurde ben ik hem uiteindelijke gaan halen samen met [slachtoffer 1]. [slachtoffer 3] was hier ook even bij. [verdachte] had kennelijk problemen met zijn bankzaken en hij zei dat hij daarvan hoofdpijn en stress kreeg. We hebben hem opgehaald en zijn in de lunchruimte gaan zitten. We namen plaats aan tafel. [slachtoffer 1] zat links van mij en [verdachte] zat rechts van mij, schuin tegenover [slachtoffer 1]. [slachtoffer 1] leidde het gesprek. We hebben gesproken over zijn gedrag, we wilden hem laten inzien dat hij zich op deze plek, het Poortgebouw, niet zo agressief kon gedragen. [verdachte] was heel boos, maar nu meer over zijn eigen situatie. Hij schreeuwde steeds. Ik had niet het idee dat zijn

334


agressie op ons gericht was. Het gesprek ging over zijn gedrag en dat hij dat moest veranderen. [verdachte] bleef maar tieren en schreeuwen. Toen werd hij wat rustiger. Daarna ging het gesprek erover dat [verdachte] in het weekend van 10.00 tot l6.30 uur niet binnen in het gebouw mocht zijn. Dit kwam omdat het personeel had aangegeven niet met [verdachte] alleen te willen zijn. [verdachte] stond vervolgens op. Hij liep rond en brieste. Ik stond ook op en zei tegen [verdachte] dat hij moest gaan zitten. [verdachte] schreeuwde: “Nee, jij gaat zitten!” Ik antwoordde dat we dan allebei moesten gaan zitten. Toen ging [verdachte] zitten. [verdachte] begon weer te tieren over:” Waarom ik, ik heb toch niets gedaan!“ Toen stond [verdachte] op. Hij pakte zijn stoel op en deed alsof hij ging gooien. Hij maakte een wegwerpgebaar, maar hield zich uiteindelijk in en zette de stoel weer neer, Vervolgens schopte [verdachte] hard met zijn voet tegen de koelkastdeur. We stopten het gesprek hierop omdat [verdachte] door zijn boosheid niet meer te hanteren was. We zeiden tegen [verdachte] dat hij maar een blokje om moest om af te koelen. Wij zeiden tegen [verdachte] dat hij naar buiten moest. [verdachte] schreeuwde:” Nee, nee, ik vertrouw jullie niet!” [verdachte] is toen zelf naar [getuige] (het hof begrijpt hier en verder: [getuige]) de huismeester gelopen, die in zijn kantoor zat. [verdachte] zat tegenover [getuige]. [slachtoffer 3] was ook in de ruimte, zij stond achter mij. [slachtoffer 1] stond in de deuropening, of net erbuiten. [slachtoffer 1] stond wel zo dat de deuropening vrij was. Ik zag dat [verdachte] al de telefoon in zijn hand had, hij zei: “Ik ga [betrokkene] (het hof begrijpt hier en verder: [betrokkene]) bellen!”. [verdachte] zat tegenover [getuige]. Ik heb nog met [betrokkene] gesproken en daarna opgehangen. Wij hebben weer tegen [verdachte] gezegd dat hij naar buiten moest. [verdachte] zat op de stoel en balde zijn vuisten, zijn ogen spuwden vuur. Hij was heel erg giftig. Ik had het gevoel dat ik de situatie niet kon handelen. De situatie was behoorlijk geëscaleerd. Het volgende moment stond ik met [slachtoffer 1], [slachtoffer 3] en [getuige] in het kantoor. In mijn beleving, werd [slachtoffer 1] in een flits door [verdachte] besprongen. [slachtoffer 1] stond naast de deur, naast het zwarte kastje. Hij vloog haar naar haar keel. Ik zag iets zwarts, ik weet niet wat het was, maar het viel mij op. Het was bij [verdachte]. Ik zag dat [slachtoffer 1] terugdeinsde, naar de andere kast in de hoek. Daarna focuste ik me op [verdachte]. Het ging heel snel. Ik heb nog geprobeerd [verdachte] weg te halen. Ineens zag ik bloed op mijn T-shirt aan mijn linker zijkant. Ik ben toen achteruit gedeinsd. Ik stond voor het eerste bureau, gezien vanaf de ingang van het kantoor. Ik deinsde achteruit, achter de L-vormige opstelling van de bureaus in het kantoor. Ik weet niet hoe ik er kwam, maar ik stond opeens in die hoek. Toen ik daar stond zag ik een soort van interactie tussen [slachtoffer 3] en [verdachte]. Ik weet niet precies wat er gebeurde. In mijn beleving is [verdachte] nog twee keer naar mij toe gekomen. Ik zag steeds weer bloed op andere plekken op mijn lichaam. Ik heb geen mes gezien, maar ik wist dat ik gestoken werd. Ik heb daarna nog [slachtoffer 1], samen met [getuige], een stukje van de muur afgetrokken. Ze lag namelijk met haar hoofd tegen de kast, met haar nek in een rare hoek. Hoe ze eruit zag en hoe ze lag zag er zorgelijk uit. De wond in haar nek was behoorlijk groot. Ik zag dat ze met haar ogen naar bovengedraaid lag. Ik hoorde dat ze gorgelende ademgeluiden maakte. Ik zag overal bloed. Mijn shirt en broek waren doorweekt van het bloed. Later in het ziekenhuis bleek dat het hartzakje van mijn hart geraakt was door de steek in mijn borst. Dit zakje was volgelopen met bloed en daardoor kreeg ik moeite met ademen, Ik heb toen acuut hartchirurgie gehad. 4. Een proces-verbaal van verhoor getuige van 15 juni 2009 met nummer 200916447602, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant] (doorgenummerde dossierpagina’s 46-50). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de getuige [getuige]:

335


Ik ben werkzaam als conciërge van Spirit Poortgebouw, een opvangcentrum voor jongeren, welke gevestigd is aan de Weesperzijde 110 te Amsterdam. In die hoedanigheid was ik vandaag, maandag 15 juni 2009, getuige van een steekincident. De dader heet [verdachte] (het hof begrijpt hier en verder: [verdachte]). Op 15 juni 2009 liet ik [verdachte] binnen. Hij vertelde mij dat hij een afspraak had met [slachtoffer 1] (het hof begrijpt hier en verder: [slachtoffer 1]), de orthopedagoog, en [slachtoffer 2] , een pedagogisch medewerkster. Toen [verdachte] binnen was ben ik naar [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gelopen, die op dat moment in overleg waren in de keuken/eetzaal om te zeggen dat [verdachte] er was. Het gesprek met [verdachte] zou in die ruimte plaatsvinden. Na mijn mededeling ben ik weer naar mijn kantoor gelopen. Na enkele minuten kwam [verdachte] van de trap gelopen. [verdachte] liep naar de eetzaal waar het gesprek zou plaatsvinden. Hoewel het gesprek achter een gesloten deur plaatsvond, kon ik wel flarden van het gesprek volgen. Ik hoorde voornamelijk [verdachte] schreeuwen. Ik hoorde dat [verdachte] schreeuwde dat hij niet werd begrepen. Het gesprek was afgelopen, de deur ging open en ik zag dat [verdachte], [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] de eetzaal verlieten. [verdachte] is toen even uit beeld geweest. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn mijn kantoor binnengelopen. [slachtoffer 3] (het hof begrijpt hier en verder: [slachtoffer 3]) zat ook in mijn kantoor. Enkele minuten later zag ik dat [verdachte] het kantoor inliep. [verdachte] ging tegenover mij aan het bureau zitten. Hij was erg opgefokt, want ik hoorde hem met verheven stem zeggen:”En ik ga niet naar buiten, want jullie laten me dan niet meer naar binnen”. [verdachte] richtte zich hierbij tot [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1]. [slachtoffer 2] ging in gesprek met [verdachte]. Zij vertelde hem dat hij even naar buiten moest om af te koelen en dat hij daarna weer naar binnen mocht. [verdachte] vroeg vervolgens toestemming om te mogen bellen. Ik gaf hem die toestemming. [verdachte] nam de telefoon en belde iemand. Ik hoorde dat [verdachte] door de telefoon riep dat hij niet weg zou gaan, omdat hij er anders niet meer in zou mogen. [slachtoffer 2] sprak ook kort met de persoon aan de lijn en gaf toen de hoorn terug aan [verdachte]. [verdachte] sprak nog een paar woorden en gooide toen de hoorn op de haak. Vervolgens riep hij weer tegen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] dat hij niet weg zou gaan. [slachtoffer 3] probeerde nog de boel te sussen door tegen [verdachte] te zeggen dat wanneer hij nu rustig naar buiten zou gaan om af te koelen, hij daarna weer binnen zou mogen komen. [verdachte] reageerde ook agressief tegen [slachtoffer 3]. Hij schreeuwde dat wanneer hij naar buiten zou gaan hij er niet meer in zou komen. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] hebben ook nog gezegd dat hij even naar buiten moest gaan. Ik bleef op dat moment rustig, ik was wel wat onder de indruk van het gedrag van [verdachte], zijn geschreeuw en zijn gespannen houding. [verdachte] stond plotseling op en ik zag dat hij in de richting van [slachtoffer 1] liep. [verdachte] moest hiervoor eerst [slachtoffer 3] passeren. Ik zag dat [verdachte] met zijn rechterhand steekbewegingen maakte in de richting van [slachtoffer 1] lichaam ter hoogte van haar nek/hals en haar bovenlichaam, ter hoogte van haar borsten. Ik zag opeens bloed op de plaatsen waar [verdachte] haar geraakt had. Ik hoorde dat [slachtoffer 1] riep: “hij heeft mij gestoken”. [slachtoffer 1] bleef op dat moment nog even staan. Ik zag dat [slachtoffer 2] voor [slachtoffer 1] ging staan. Ik zag dat [verdachte] vervolgens ook meerdere steekbewegingen in de richting van de nek, hals en bovenlichaam, ter hoogte van de borsten, van [slachtoffer 2] maakte. Ik zag bloed op de

336


plaatsen waar [slachtoffer 2] had geraakt. Het speelde zich allemaal in fracties van seconden af. Ik zag vervolgens dat [slachtoffer 1] op de grond viel. Ik zag dat [slachtoffer 3] naast [slachtoffer 2] ging staan en dat zij met haar armen zwaaide om zich zelf te beschermen. [verdachte] maakte hierop ook meerdere steekbewegingen in de richting van [slachtoffer 3], ter hoogte van haar bovenlichaam en haar hals/nek. Kort hierna zag ik ook bij [slachtoffer 3] bloed op de plaatsen waar [verdachte] haar had geraakt. [verdachte] heeft tijdens het neersteken van [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] niets gezegd. Hij is opgestaan en heeft “gewoon” gestoken. 5. Een proces-verbaal van bevindingen van 17 juni 2009 met nummer 2009164476-36, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant] en [verbalisant] (doorgenummerde dossierpagina’s 106-107). Dit procesverbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de verbalisanten: Naar aanleiding van de steekpartij, welke plaatsgevonden heeft op maandag 15 juni 2009 omstreeks 15.30 uur, in het Spirit Poortgebouw aan de Weesperzijde 110 te Amsterdam, hebben wij, verbalisanten Purvis en Pistoor, op woensdag 17 juni 2009 een onderzoek naar het mes ingesteld. Wij hebben verdachte [verdachte] op woensdag 17 juni 2009 omstreeks 19.45 uur opgehaald uit het cellencomplex aan de Elandsgracht te Amsterdam. Hij verklaarde aan te willen wijzen waar hij het mes weggegooid had. Nadat wij verdachte [verdachte] opgehaald hadden, zijn wij wederom vanaf de [adres] naar de Wibautstraat toe gereden en vervolgens het Schollenbrugpad op gereden. Hier hoorden wij dat verdachte [verdachte] zei dat hij het mes in de bosschages van het aldaar gelegen talud had gegooid. Wij zijn de auto uit gestapt en wij hoorden dat verdachte [verdachte] zei dat hij het mes tussen begin Schollenbrugpad en de Overamstelstraat weggegooid had. Ik, verbalisant Pistoor, ben op aanwijzingen van verdachte [verdachte] het talud opgelopen teneinde het mes te zoeken. Uiteindelijk vond ik een zwartkleurig metalen mes. Ik heb dit mes, nadat ik plastic handschoenen aangetrokken had, opgepakt en heb hem in een fouilleringszak gestopt. In het cellencomplex hebben wij de verdachte [verdachte], na medegedeelde cautie, gevraagd of het mes dat wij in de bosschages van het talud aan het Schollenbrugpad aangetroffen hadden van hem was. Wij hoorden dat hij zei dat het mes van hem was. Wij hoorden dat hij zei dat dit het mes was waarmee hij gestoken had. 6. Een proces-verbaal van onderzoek wapen van 17 juni 2009 met nummer 2009164476-37, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant] (doorgenummerde dossierpagina 109). Dit procesverbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de verbalisant: Ik, verbalisant, taakaccenthouder herkennen en beschrijven (vuur)wapens, verklaar het volgende. Het op woensdag 17 juni 2009 bij [verdachte] in beslag genomen voorwerp is een opvouwbaar mes waarvan het lemmet één snijkant heeft. Het lemmet heeft een lengte van 9 cm en heeft een breedte van 22 mm en is voorzien van de inscriptie X-treme. Het mes heeft een vergrendel mechanisme in opengeklapte toestand en is voorzien van een stootplaat. Het mes is geheel zwart van kleur.

337


Het mes is niet een stiletto, valmes of vlindermes als bedoeld in artikel 2 lid 1, categorie 1, onder 1, van de WWM. 7. Een geschrift, zijnde een schouwverslag betreffende een niet natuurlijke dood van 15 juni 2009, opgemaakt door R. Luif, Lijkschouwer van de gemeente Amsterdam Amstelland en Zaanstreek Waterland (doorgenummerde dossierpagina’s 76-78). Dit verslag houdt in voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van lijkschouwer: Ondergetekende verklaart het stoffelijk overschot van [slachtoffer 1], geboren op [1970] te Zandvoort persoonlijk te hebben geschouwd, en er niet van overtuigd te zijn, dat de dood door een natuurlijke oorzaak is ingetreden. Bijzonderheden/gebeurtenis Op werk tijdens gesprek met cliënt met agressieve buien door deze gestoken. Ter plaatse reanimatie door ambulance en in slechte conditie direct vervoerd naar OLVG ziekenhuis. Aldaar trage hartslag zonder waarneembare pols. Tekenen van verbloeding in borstholte links waarop drain in thorax gevolgd door openen borstholte. Deze was vol bloed en sleutelbeenslagader was zichtbaar doorsneden. Medisch kansloze verdere behandeling waarna om 16.52 uur behandeling gestaakt en patiënte overleden. Bevindingen 3 scherprandige wonden gezien. Alle linkszijdig. Eén ervan bewezen diep doordringend. In ieder geval 1 slagader doorsneden welke, omdat de wond dieper ging richting borstkas, niet lokaal bleef maar kon blijven doorbloeden waardoor verbloeding. In thoraxdrain 800ml bloed, in borstholte nog redelijke hoeveelheid gezien door behandelend arts en in kleding en op brancard ook nog redelijke hoeveelheid wijzend op verbloeding. Conclusie Overleden aan verbloeding in borstholte links door doorsnijden linker ondersleutelbeen slagader welke ontlaste in borstholte door doordringen stekend voorwerp door longvliezen heen (klaplong veroorzakend). 8. Een deskundigenrapport van 24 juli 2009 naar aanleiding van de sectie op het lichaam van [slachtoffer 1], opgemaakt door Dr. R. Visser, arts en patholoog verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut, op de door hem als vast gerechtelijk deskundige afgelegde eed/belofte (ongenummerd). Dit rapport houdt onder meer in als verklaring van voornoemde arts/patholoog, zakelijk weergegeven: Vraagstelling In opdracht van de officier van justitie te Den Haag werd nagegaan de oorzaak van de dood en hetgeen verder van belang mocht blijken. Pathologie onderzoek 1. Het lijk was van een vrouw met 2. 1 steekletsel onder aan de hals, in het overgangsgebied naar linkerschouder, met een voetwaarts gericht steekkanaal (lengte: circa 10 cm) verlopend doorheen de ondersleutelbeensader en ondersleutelbeenslagader links, de borstwand tot in de bovenkwab van de linkerlong. In de omgeving bloeduitstorting. 3. 1 steek-snijwond ter plaatse van de linker gelaatshelft met een voetwaarts en onderhuids verlopend steekkanaal (tot in de voorzijde van de hals). 4. 1 steekletsel aan de buitenzijde van de linkerbovenarm, verlopend tot in het ondergelegen vet- en spierweefsel. 5. 1 steekletsel aan de linkerzijde van de borst met een middenwaarts, onderhuids verlopend steekkanaal. 6.Er was een toestand na aanbrengen van een grote huidsnede aan de linkerzijde van de

338


borst, tussen 4 en 5 rib, met aan de huidsnede gerelateerd een huidsnede met een lengte van circa 1,5 cm (chirurgische handeling). 7. Er was perforatie van de linker longtop; 8. Er was aansnijden van de onderkwab van de linker long en aansnijden van het hartzakje (op 2 plaatsen); 9. Er was circa 570 cc bloed, en lucht, in de linker borstholte. De long was samengevallen en weinig luchthoudend. (“samengeklapte long”). 10. Weinig bloederig slijm in de grote luchtwegen. 11. Breuk van borstbeen, 3de t/m 8te rib rechts en 4 t/in 6de rib links. Interpretatie Volgens verkregen informatie zou [slachtoffer 1] meerdere keren zijn gestoken. Kort na aankomst in het ziekenhuis zou zij zijn overleden. Voorafgaande aan de sectie werd het lijk met een röntgentoestel doorgelicht: hierbij werden geen voor metalen (bijvoorbeeld een mespunt) verdachte schaduwen gezien. Bij sectie werden 4 steken en steek/snijletsels gezien. 3 ervan waren betrekkelijk oppervlakkig (3, 4 en 5), maar één (sub 2) verliep door een middelgrote slagader en ader (sub 2) en longtop, leidend tot bloedverlies (deels in de borstholte) en samenklappen van de linker long. Aard en ernst van dit letsel in combinatie met bloedverlies en weefselschade verklaart op zich het intreden van de dood. Er waren geen ziekelijke orgaanafwijkingen, die het intreden van de dood zouden kunnen verklaren of hiervoor van betekenis geweest zouden kunnen zijn. De letsels sub 6 zijn in het kader van medische handelingen toegebracht: volgens het schouwverslag (R. Luif, lijkschouwer van de gemeente Amsterdam Amstelland en Zaanstreek Waterland) zou de borstholte ter linkerzijde door de chirurg zijn geopend (z.g. “thoracotomie”) in verband met verwijderen van bloedophoping in de borstholte. De sub 11 genoemde breuken van borstbeen en ribben zijn opgeleverd door inwerking van uitwendig, mechanisch samendrukkend geweld en passen bij de door verbalisant gemelde reanimatiehandelingen. Conclusie Bij [slachtoffer 1], oud 38 jaren, werd het intreden van de dood verklaard door massaal bloedverlies en weefselschade als gevolg van klieving van de linker ondersleutelbeensslagader en ondersleutelbeensader. 9. Een geschrift, zijnde een brief van de forensische geneeskundige van het Nederlands Forensisch Instituut, D. Botter, gericht aan de officier van justitie mr. L.E.J. van Tilburg, van 17 november 2009 (ongenummerd). Deze brief houdt in voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de forensische geneeskundige: Betreft Beoordeling van de letsels bij mevrouw [slachtoffer 2], geboren [1977]. Vraagstelling Waren de letsels bij mevrouw [slachtoffer 2] potentieel dodelijk? Onderzoek Ad a: het medisch dossier Het medisch dossier vermeldt de medische verwikkelingen in de periode van 15 tot en met 30 juni 2009. 15-06-2009.

Spoedopname in het VUmc wegens meerdere steekwonden.

Spoedoperatie in verband met harttamponade (vocht in ` Ingreep: opening van de borstkas midden door het borstbeen. Onderzoeksbevindingen bij operatie:

339

hartzakje).


- 300cc bloed in het hartzakje, - 200cc bloed in de rechter borstkas; twee steekgaten naast de wervelkolom, - een klein defect aan de hartpunt.

aan de achterzijde

Ad b: het formulier met medische informatie tbv de politie De geneeskundige verklaring is ondertekend door D.P.B. Janssen, cardiothoracaal chirurg en gedateerd 16 juli 2009. Beschrijving van de uitwendig waarneembare letsels: 1. Steekwond links in de nek, 2. Steekwond in de linker borst, 3. Steekwond net onder de linker borst; 4. Steekwond in rechter achterzijde borst; 5. Steekwond in rechter achterzijde borst. Bespreking Er vond onderzoek plaats naar de aard en ernst van letsels welke mevrouw [slachtoffer 2] op 15 juni 2009 zou hebben opgelopen door een geweldsincident waarbij zij meerdere steekletsels in het bovenlichaam zou hebben opgelopen. Uit het medisch dossier blijkt dat er vijf steekletsels waren: één in de hals en vier in de borstkas. Beeldvormend onderzoek liet zien dat er sprake was van een zogenaamde harttamponade: er was ophoping van bloed in het hartzakje. Er werd een spoedoperatie uitgevoerd, waarbij na opening van de borstkas het bloed verwijderd werd uit het hartzakje. Hierbij werd tevens 200cc bloed verwijderd uit de rechter helft van de borstkas. Een harttamponade is een levensbedreigende situatie, aangezien het vocht tussen hart en hartzakje ruimte inneemt die het hart normaliter ter beschikking heeft om door middel van samentrekking en uitzetting zijn pompfunctie te vervullen. Door de ruimteinnemende werking neemt het pompvermogen van het hart af en worden toevoerende aders gecomprimeerd, hetgeen zal resulteren in een falende bloedcirculatie. Bij diepere penetratie in het hart c.q. een hartkamer was de prognose veel slechter geweest vanwege de grote kans op snelle verbloeding. Voor de overlevingskans is voorts de bereikbaarheid en beschikbaarheid van adequate medische hulpverlening van essentieel belang. Als laatste moet worden genoemd dat de noodzakelijke operatie risico’s heeft met betrekking tot complicaties en overlijden (infectie, nabloeding, etc.), De grootte van dit risico is niet nader aan te geven. Beantwoording vraagstelling De harttamponade die hij mevrouw [slachtoffer 2] was veroorzaakt door een steekletsel was potentieel dodelijk. Door adequaat medisch ingrijpen en een ongecompliceerd herstel zijn de lichamelijke gevolgen van het steekletsel geminimaliseerd. 10. Een geschrift, zijnde een brief van het Academisch Medisch Centrum van 15 juni 2009 betreffende medische informatie van [slachtoffer 3], opgemaakt door de traumatoloog J.S.K. Luitse (doorgenummerde dossierpagina’s 74-75). Deze brief houdt in voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de traumatoloog: Amsterdam, 15 juni 2009 Betreft: [slachtoffer 3] Geboren: [1960] Opname indicatie

340


Na gesprek met patiënt gestoken door deze man nadat deze door het lint ging Algemeen lichamelijk onderzoek Letsels: 2 oppervlakkige steekwonden in de dorsale hals. Ten aanzien van het onder 4 bewezen verklaarde: 11. Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 1 augustus 2008 met nummer 2008214605-5, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant] en [verbalisant] (doorgenummerde dossierpagina’s 12-14). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de verdachte: Mijn vriendin heet [slachtoffer 4]. Ik had vandaag (het hof begrijpt: op 1 augustus 2008 te Amsterdam) ruzie met haar. Wij hebben een tijdje geleden afspraken gemaakt, ook over dingen zoals seks. Mijn vriendin kwam de afspraken niet na en daarom werd ik kwaad. Ik heb haar bij haar haren gepakt. Ik heb mijn vriendin aan haar haren over de grond getrokken. Mijn vriendin is tijdens het duwen en trekken gevallen. Ik wil gewoon niet dat zij haar beloftes breekt. Er is vandaag gewoon iets bij mij geknapt. 12. Een proces-verbaal van verhoor van 1 augustus 2008 met nummer 2008214605-4, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant] en [verbalisant] (doorgenummerde dossierpagina’s 003-005). Dit procesverbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van verbalisanten: Op 1 augustus 2008 bevonden wij ons in uniform gekleed en met assistentiedienst belast op het politiebureau Waddenweg te Amsterdam. Daar kregen wij van een medewerker van de centrale meldkamer de opdracht te gaan naar de [adres] te Amsterdam. Ter plaatse aangekomen, werd ik, eerste verbalisant, aangesproken door een vrouw die opgaf te zijn genaamd: [slachtoffer 4]. Ik zag dat het slachtoffer huilde en behoorlijk over haar toeren was. Ik hoorde [slachtoffer 4] het volgende verklaren: Mijn vriend en ik hadden zojuist in de woning ruzie. Mijn vriend heet [verdachte] (het hof begrijpt: [verdachte]). Hij zei tegen mij dat ik mijn beloften niet was nagekomen. Ik moest seks met hem hebben, maar dat wilde ik niet. Hij heeft mij aan mijn haren vastgepakt en aan mijn haar over de grond door de woning getrokken. Ik voelde dat ik hierbij tegen meerdere dingen botste. Dit deed erg veel pijn. Ik heb hierdoor meerdere blauwe plekken op mijn armen. Nadere bewijsoverweging De hiervoor vermelde bewijsmiddelen zijn – ook in hun onderdelen – telkens gebezigd tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben en, voor zover het een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5° van het Wetboek van Strafvordering betreft, telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen. 5. Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is. Het onder 1 en 2 bewezen verklaarde levert op: de voortgezette handeling van doodslag, poging tot doodslag en poging tot doodslag.

341


Het onder 3 bewezen verklaarde levert op: handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie. Het onder 4 bewezen verklaarde levert op: mishandeling. 6. Strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is. 7. Oplegging van straf, en maatregelen en beslissingen ten aanzien van inbeslaggenomen voorwerpen 7.1. Overwegingen ten aanzien van de straf De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte bij vonnis van 21 juni 2010 voor het onder 1, 2 en 4. ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zestien jaren, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht (hierna ook te noemen: Sr). Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit heeft de rechtbank de verdachte schuldig verklaard zonder oplegging van straf. Voorts heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partijen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] toegewezen tot respectievelijk een bedrag van € 21.276,21 en € 7.042,04, telkens onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Sr, en bepaald dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is. De rechtbank heeft daarnaast de onttrekking aan het verkeer van de onder de verdachte in beslag genomen en nog niet teruggegeven messen, lifehammer en bevolen en ten aanzien van de overige voorwerpen de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelast. Tegen dit vonnis is door de officier van justitie en door de verdachte hoger beroep ingesteld. De advocaat-generaal heeft gevorderd primair dat de verdachte ter zake van de feiten onder 1 tot en met 4 zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien jaren en dat hem de maatregel terbeschikkingstelling (hierna ook te noemen: TBS) wordt opgelegd, met bevel dat de verdachte van overheidswege wordt verpleegd. Indien de maatregel van TBS met bevel tot verpleging van de verdachte niet wordt opgelegd vordert de advocaat-generaal subsidiair dat de verdachte voor voormelde feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig jaren. Zowel bij toewijzing van het primair als subsidiair gevorderde dienen de vorderingen van de benadeelde partijen te worden toegewezen, telkens onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten aanzien van het beslag heeft advocaat-generaal gevorderd dat het hof dezelfde beslissingen als de rechtbank zal nemen. Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte, zoals van één en ander is gebleken uit de onderzoeken ter terechtzitting, uit het persoonsdossier van de verdachte en uit de hierna te bespreken rapporten Pro Justitia. Het hof heeft bij het bepalen van de soort en duur van de op te leggen straf meer in het bijzonder het volgende overwogen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zeer ernstige feiten. Terwijl aan hem door

342


de Stichting Spirit opvang werd geboden in het zogenoemde Poortgebouw te Amsterdam, is hij tijdens een geprek met de latere slachtoffers, orthopedagoog [slachtoffer 1] en pedagogisch medewerker [slachtoffer 2] erg boos geworden. De aanleiding voor dit gesprek was gelegen in onder meer het waargenomen agressieve gedrag van de verdachte gedurende zijn verblijf in het Poortgebouw en de noodzaak tot het volgen van een agressieregulatietraining. Nadat dit gesprek is onderbroken met het oog op het bedaren van de verdachte is hij kort daarna in dat gebouw in een gespreksruimte teruggekeerd. In die ruimte bevonden zich, behalve de eerstgenoemden, ook nog anderen, onder wie het latere slachtoffer [slachtoffer 3]. Ook tijdens dat vervolggesprek is de door getuigen als “opgefokt” gekwalificeerde houding van de verdachte onderwerp van gesprek geweest. Nadat de verdachte met het oog op tussenkomst telefonisch contact heeft gezocht met een aan psychiatrisch zorgcentrum De Bascule verbonden medewerkster, heeft de verdachte, kennelijk ontstoken in razernij, een mes uit zijn broekzak tevoorschijn gehaald. Hij is op [slachtoffer 1] toegelopen en heeft haar fatale steekverwondingen toegebracht. Vervolgens heeft hij ook [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] met het mes meermalen gestoken. Alhoewel beiden gewond, [slachtoffer 2] ernstig, hebben zij dit steken wonderwel overleefd. Door aldus te handelen heeft de verdachte aan [slachtoffer 1] het leven, aan haar jonge dochters hun moeder, aan [naam echtgenoot] zijn vrouw, en aan haar ouders hun dochter ontnomen. Hij heeft de nabestaanden van [slachtoffer 1] onnoemlijk leed toegebracht, zoals daarvan mede en indringend blijkt uit hetgeen door de moeder van [slachtoffer 1] en de echtgenoot van [slachtoffer 1] ter terechtzitting van het hof is verwoord. Juist gelet op de evidentie van de aard en de omvang van dit door de verdachte veroorzaakte leed zal het hof aan de ernst van dit feit geen nadere overwegingen wijden. De verdachte heeft met zijn handelen jegens [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] ieder van hen ernstig aangetast in hun fysieke integriteit. Hij heeft hen vooreerst pijn, letsel en littekens toegebracht. Net als [slachtoffer 1] waren zij in hun hoedanigheid van hulpverleensters doende. Door het buitengewoon agressieve en ongeremde gedrag van de verdachte zijn hun levens ingrijpend gewijzigd. De gevolgen van verdachtes handelen zijn groot geweest. Niet alleen door het louter slachtofferschap, maar ook door de verdere gevolgen daarvan. [slachtoffer 3] kon haar werk als hulpverleenster niet voortzetten en zag zich gesteld voor een posttraumatische stress-stoornis. [slachtoffer 2] heeft de gebeurtenis ternauwernood overleefd en zal haar verloren gevoel van onbevangenheid en veiligheid niet dan met grote moeite kunnen hervinden. Voorts moet worden aangenomen dat de verdachte met zijn tegen hulpverleners gerichte geweld in het bijzonder bij die groep van maatschappelijke zorgverleners en overigens in de samenleving bestaande gevoelens van onveiligheid heeft versterkt. Ook het onder 4 bewezen geachte feit wordt gekenmerkt door een opvallende ongeremdheid. Omdat de toenmalige vriendin zich niet aan tot hun relatie te herleiden afspraken zou hebben gehouden is de verdachte in woede ontstoken en heeft hij haar bij de haren gepakt en over de grond getrokken. Ten nadele van de verdachte weegt het hof dat blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 16 mei 2012 de verdachte eerder ter zake van geweldsdelicten is veroordeeld. De aard en ernst van de bewezen geachte feiten in aanmerking genomen ligt de oplegging van een langjarige gevangenisstraf in de rede. Ten aanzien van het onder 3 bewezen geachte feit –een in de Wet wapens en munitie strafbaar gestelde en in die wet met een geldboete bedreigde overtreding- acht het hof afzonderlijke bestraffing in de vorm van de oplegging van een geldboete niet aangewezen. Het hof zal daarom de verdachte voor dit feit weliswaar schuldig verklaren,

343


maar hem daarvoor niet ook een geldboete opleggen. 7.2 De vordering tot oplegging van de maatregel terbeschikkingstelling De inzet van het door de officier van justitie ingestelde hoger beroep strekt, naast de oplegging van gevangenisstraf, tot oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling van de verdachte, met bevel tot zijn verpleging. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling wordt opgelegd. De maatregel van terbeschikkingstelling kan door de rechter worden opgelegd indien is voldaan aan de in de artikelen 37a en 37b van het Wetboek van Strafrecht (Sr) gestelde voorwaarden. EÊn van die voorwaarden houdt in dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis bestond. De vaststelling daarvan door de rechter zal in de regel zijn gegrond op de bevindingen, conclusies en adviezen van gedragskundigen, vervat in door deze opgestelde rapporten. Het hof stelt allereerst vast dat de verdachte heeft geweigerd zijn medewerking te verlenen aan verschillende onderzoeken als bedoeld in artikel 37, tweede lid, Sr, te weten het aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP), locatie: Pieter Baan Centrum, als ook tijdens het geding in hoger beroep aan psycholoog S.A. Moonen en aan psychiater A. de Kom opgedragen onderzoek. De aan het NIFP verbonden rapporteurs, psycholoog P.A.E.M.T. Cremers, en psychiater R.J.P. Rijnders, zijn ter terechtzittingen in eerste aanleg en in hoger beroep als deskundigen gehoord. Bespreking van een verweer Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte gesteld dat voor het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling geen ruimte is. Het hof heeft bij tussenarrest van 16 december 2011 rapportage gevraagd aan een tweetal deskundigen. Uit de bewoordingen in het tussenarrest volgt dat voor het hof onvoldoende duidelijk was of sprake is van een stoornis bij de verdachte. Nu echter de verdachte niet heeft willen meewerken aan het onderzoek van de psycholoog Moonen en de psychiater De Kom, en zij blijkens de door ieder van hen uitgebrachte rapporten de onderzoeksvragen niet hebben kunnen beantwoorden, is er niets nieuws op tafel gekomen en is het opleggen van de maatregel derhalve een gepasseerd station, aldus de raadsman. Het hof verwerpt dat verweer. De lezing door de raadsman van het tussenarrest gaat er kennelijk van uit dat het hof bij tussenarrest van oordeel was dat het zonder beantwoording van de onderzoeksvragen geen ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte kan vaststellen. Die lezing is evenwel onjuist. Het hof heeft, gehoord de deskundigen ter terechtzitting, nader willen laten onderzoeken of de door onderzoekers genoemde impulsief agressieve gedragingen van de verdachte – waartoe het, indien bewezen, de ten laste gelegde gedragingen rekende – die volgens de deskundigen als pathologisch zijn geduid, zijn te herleiden tot een stoornis bij de verdachte. Nu de verdachte een zogenaamde weigerende observandus is en het opleggen van terbeschikkingstelling naar zijn aard een ingrijpende maatregel is, zoekt het hof om redenen van zorgvuldigheid voor zijn beslissing zoveel mogelijk houvast in medische rapporten. Daaruit volgt echter niet dat het hof bij tussenarrest van oordeel was dat het tot die vaststelling van een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte niet in staat was. Nadere rapportages door Moonen en De Kom hadden immers een aanvulling kunnen vormen op onderzoeksmateriaal dat reeds voorhanden was. 7.2.1. Vaststelling van een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte Bespreking van een verweer

344


Ter terechtzitting van 1 juni 2012 heeft de raadsman van de verdachte subsidiair betoogd dat het hof niet kan toekomen aan het opleggen van de maatregel van TBS met bevel verpleging. In de onderhavige zaak kan door de rechter ten aanzien van de verdachte niet worden vastgesteld dat bij hem ten tijde van de bewezen te verklaren feiten een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Het staat, gegeven hetgeen ten aanzien van de persoon van de verdachte door deskundigen is gerapporteerd en verklaard, vast dat niet vaststaat dat er sprake is van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling. Dat betekent dat de agressie bij de verdachte een andere oorzaak heeft, een probleem dat, naar de verdediging hoopt, tijdens zijn detentie zal worden opgelost. Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende. De raadsman gaat, gelet op de grondslag van dit onderdeel van het door hem gevoerde verweer er kennelijk van uit dat als voorwaarde voor de rechterlijke vaststelling van een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte in de zin van artikel 37a, eerste lid, Sr heeft te gelden dat een daartoe strekkende vaststelling door en advies van een deskundige voorhanden is. Die stelling gaat uit van een onjuiste rechtsopvatting. De ‘vaststelling’ van het bestaan van een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte in de zin van artikel 37a, eerste lid, Sr geschiedt bij uitstek door de rechter, en niet door een medicus of een gedragskundige. In zoverre is sprake van een juridisch oordeel. Daaraan doet niet af dat de rechter die vaststelling eerst doet – indien mogelijk – nadat hij terzake geadviseerd is door tenminste twee gedragskundigen van verschillende disciplines die betrokkene hebben onderzocht (artt, 37a, derde lid, Sr jo. 37, tweede lid, Sr). Uit de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 37, derde lid, Sr volgt, dat bewust is voorzien in de mogelijkheid om, in een geval als het onderhavige, waarin de betrokkene aan ieder gedragskundig onderzoek weigert mee te werken, de maatregel van 37a, eerste lid, Sr door de rechter te laten opleggen, omdat de maatregel ‘er juist toe [strekt] de samenleving te beschermen tegen de gevaarlijkheid’ van de betrokkene. (MvT, Bijl. Hand. II, 1992-1993, 22 909, nr. 3, p. 4-6.) Het hof heeft bij de beoordeling van de ruimte die het heeft om een ziekelijke stoornis of gebrekkige geestelijke ontwikkeling vast te stellen overigens vaste jurisprudentie van het Europese Hof voor de rechten van de mens (laatstelijk arrest van 12 februari 2012, D.D. t. Litouwen) betrokken en het heeft daarin geen aanleiding gezien het bepaalde in artikel 37a Sr in verband met artikel 37 Sr in het onderhavige geval buiten toepassing te laten wegens strijd met het bepaalde in artikel 5 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Voor zover de raadsman heeft willen betogen dat in een geval als het onderhavige de rechter weliswaar een stoornis of ziekte bij de betrokkene kan vaststellen, maar dat voor die vaststelling in het onderhavige geval onvoldoende grond is, wordt dat verweer evenmin gevolgd, en wordt daaromtrent hieronder het navolgende overwogen. 7.2.2. Grondslag voor de vaststelling van de stoornis en/of ziekte 7.2.2.1. Het standpunt van de advocaat-generaal De advocaat-generaal heeft met verwijzing naar de inhoud van het op 2 maart 2010 gedateerde pro Justitia rapport van de aan het NIFP (locatie: Pieter Baan Centrum) verbonden rapporteurs P.A.E.M.T. Cremers, psycholoog, en R.J.P. Rijnders, psychiater (hierna ook te noemen: het PBC-rapport), en de door deze rapporteurs ter terechtzitting

345


van het hof afgelegde verklaringen gesteld dat ten aanzien van de verdachte moet worden aangenomen dat ten tijde van de onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde feiten een ziekelijke stoornis bij de verdachte bestond. Hij heeft hierbij betrokken hetgeen ten aanzien van de persoon van de verdachte is gebleken gedurende de periode die aan die feiten is vooraf gegaan, in het bijzonder het gegeven dat initiatieven zijn ontplooid om de verdachte een psychiatrische behandeling te doen ondergaan. Nu is voldaan aan de voor oplegging van de maatregel van TBS en het bevel tot verdachtes verpleging in de wet gestelde eisen, terwijl de oplegging van die maatregel en het geven van dat bevel geboden is, dient –naast de oplegging van gevangenisstraf- ook dit onderdeel van zijn primaire vordering te worden toegewezen. 7.2.2.2. Beoordeling door het hof Het hof zal eerst overgaan tot een beschrijving van hetgeen ten aanzien van de persoon van de verdachte is gebleken. Vervolgens zal het hof weergeven welke conclusies het uit dat één en ander trekt. Daarna zal het hof die bevindingen en conclusies toetsen aan het wettelijk kader en beslissen op dit onderdeel van de vordering van de advocaatgeneraal. De persoon van de verdachte In het onderhavige geval springt in het oog dat de in het bestek van de onderhavige zaak om hun rapport en advies gevraagde gedragskundigen door de stelselmatige weigering van de verdachte aan die onderzoeken zijn medewerking te verlenen in het door hen verrichte onderzoek zijn beknot. Het bestaan van een stoornis of ziekelijke ontwikkeling is door geen van hen vastgesteld en mitsdien is de oplegging van de maatregel van TBS niet geadviseerd. Bij de stukken in het dossier bevinden zich niet ook andere gedragskundige rapporten, aan de totstandkoming waarvan de verdachte zijn medewerking wél heeft verleend. Bij de door het hof te beantwoorden vraag of niettegenstaande het ontbreken van een bevestigende deskundige vaststelling ter zake bij de verdachte ten tijde van het begaan van de feiten onder 1 en 2 een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis bestond, heeft het hof de inhoud van de na te melden rapporten en verklaringen betrokken. a. Het rapport raadsonderzoek strafzaken van de Raad voor de Kinderbescherming van 30 september 2004 Dit rapport is opgemaakt naar aanleiding van een tegen de verdachte gerezen verdenking van mishandeling. In dit rapport is vermeld, onder meer: Zijn er aanwijzingen voor onderliggende problemen en/of stoornissen die de jongere mogelijk in diens ontwikkeling bedreigen? Het afgelopen jaar is er in de situatie van [verdachte] veel veranderd, wat mogelijkerwijs zijn invloed heeft gehad op [verdachte]. Hij is hier zelf niet zo open in, maar lijkt die emoties een beetje van zich af te houden. Vader lijkt hierbij wel de vinger aan de pols te houden, wat ook belangrijk is om te voorkomen dat [verdachte] zijn emoties gaat uiten in agressie. Tot nu toe is het echter gericht geweest op één persoon, waardoor de getoonde agressie ook specifiek op deze jongen gericht kan zijn. b. Het rapport van Bureau Jeugdzorg van 8 november 2005 Dit rapport is opgemaakt naar aanleiding van het verloop van een opgelegde maatregel, de zogenoemde Maatregel Hulp en Steun. In dit rapport is vermeld als advies: Advies Mocht de kinderrechter besluiten om [verdachte] een straf op te leggen, dan adviseren

346


wij u om dat te doen met het zich houden aan de Maatregel Hulp en Steun, ook als dat inhoudt behandeling bij De Waag dan wel De Bascule, en het uitvoeren van een Training Slachtoffer in Beeld, als bijzondere voorwaarden. c. De brief van 23 maart 2006 van de Raad voor de Kinderbescherming aan de officier van justitie Deze brief maakt melding van de door de verdachte afgeronde leerstraf. Als bijlage bij de bief is een op 16 maart 2006 gedateerd rapportageformulier gevoegd. Dit formulier houdt onder meer in de mening van de trainer: [verdachte] verkeert in een psychische crisis. Hij loopt met veel verdriet en frustratie rond, die volgens hem wordt veroorzaakt door de situatie van zijn ouders. d.Het rapport van Bureau Jeugdzorg van 25 oktober 2007 Dit rapport is uitgebracht over het verloop van een bijzondere voorwaarde. Deze voorwaarde is op 10 november 2005 door de kinderrechter verbonden aan een naar aanleiding van een straatroof aan de verdachte opgelegde straf. De periode over het verloop waarvan is gerapporteerd betreft 25 november 2005 tot en met 24 november 2007. In dit rapport is vermeld, onder meer: Persoonlijkheidsontwikkeling en vrijetijdsbesteding [verdachte] geeft aan dat de ontwikkelingen van het laatste jaar meer rust hebben gebracht in zijn emoties en het lukt hem beter om daarmee om te gaan. (…) [verdachte] is besproken dat hij een jongen is die sterk van zichzelf uit kan gaan. Dit kan op creatief gebied zijn drijfveer zijn. Tegelijk brengt het risico’s met zich mee als hij boos wordt of zich gekrenkt voelt. Hij kan dan zo vanuit zichzelf, ongeacht de gevolgen voor anderen, handelen, dat hij datgene wat hij heeft opgebouwd (school, werk, woning) in gevaar brengt en hij tevens een gevaar is voor anderen. (…) [verdachte] is er, naar aanleiding van een aantal gesprekken, mee aakkoord gegaan om gesprekken te voeren met een behandelaar om de risico’s van zijn gedrag en ontwikkeling te bespreken en de positieve ontwikkelingen te ondersteunen en te beschermen. De Bascule heeft een advies uitgebracht omtrent een goede match en zij adviseren behandeling bij psychotherapeut dhr. Ripken. Mocht er ook een psychiater nodig zijn, dan heeft de Bascule die in huis. Het intakegesprek met dhr. Ripken heeft plaatsgevonden op 25 oktober jl. [verdachte] was echter niet gemotiveerd voor de gedragstherapie. Dhr. Ripken en de jeugdreclasseerder hebben daarom overlegd, omdat het kader ontbreekt om het verplicht te stellen. Conclusie [verdachte] heeft in de afgelopen jaren een positieve ontwikkeling laten zien. Dit heeft hem veel gekost, gezien de moeilijkheden die hij is tegengekomen wat betreft het van school gestuurd worden, het overlijden van zijn vader, de verstoorde relatie met zijn moeder en het ontbreken van een vaste woon- en slaapplek. Tegelijkertijd erkent [verdachte] dat hij op zo’n manier met hoog opgelopen emoties omgaat, dat hij op die momenten zelf meer afbreekt dan opbouwt, waardoor hij ook zijn aandeel heeft gehad in de moeilijkheden. (…) In de persoonlijkheidsontwikkeling van [verdachte], zijn manier van denken en het omgaan met anderen, schuilen wel risico’s voor [verdachte] zelf en voor anderen. Om het risico op recidive te verminderen, is behandeling bij de Bascule van belang. [verdachte] hiervoor niet gemotiveerd is, zal de huidige jeugdreclasseerder vanuit haar nieuwe functie bij de Bascule contact met [verdachte] blijven houden in gesprek met dhr. Ripken. e. Het vroeghulprapport van het Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering van 17 juni 2009

347


Dit rapport is in de onderhavige zaak uitgebracht. Daarin is vermeld, onder meer: Justitie De heer [verdachte] is eerder met Justitie in aanraking gekomen. Wij zien in het UJD dat betrokkene in 2004 voor het eerst met Justitie in aanraking is gekomen wegens openlijke geweldpleging. Vervolgens is in 2005 sprake van een straatroof en in 2006 en 2008 van vernieling. Vanwege de delicten tussen 2004 en 2005 is hij bekend als Harde Kern Jongere 18+. Cliënt is gedagvaard wegens huiselijk geweld gepleegd in 2008. Hij heeft onder andere meerdere werkstraffen, een boete, een toezicht bij de jeugdreclassering (Maatregel Hulp en Steun) en een leerstraf opgelegd gekregen. Informatie van straffen of het toezicht is bij ons bekend. Uit de ketenkaart blijkt dat de heer [verdachte] een verleden heeft bij Bureau Jeugdzorg en bij de Raad voor de Kinderbescherming heeft gehad. Tevens maakt cliënt melding van de betrokkenheid van de jeugdreclassering bij zijn huidige behandeling bij de Bascule vanwege agressieproblematiek. (…) Lichamelijke en psychische gezondheid (…) Volgens cliënt heeft hij nooit behandeling van een psycholoog of psychiater gehad omdat hij dit nooit wilde. (…) Cliënt zegt dat hij geestelijk in goede gezondheid verkeert. Wel geeft hij aan ingestemd te hebben met een behandeling op het gebied van agressieproblematiek bij de Bascule, een centrum voor kinder- en jeugdpsychiatrie. Volgens cliënt heeft hij afgelopen woensdag een intakegesprek gehad, en zou de behandeling op 17 juni 2009 starten. Het zou betrekking hebben op een behandeling op individuele basis. Wij hebben dit van cliënt niet mogen verifiëren. Gespreksverloop en indruk uit gesprek (…) De heer [verdachte] heeft in redelijk kort tijd een deel van zijn leven beschreven, voornamelijk gericht op huisvesting en zijn recente werkverleden. Hij liet zich hierin met moeite onderbreken. Indien wij een vraag stelden reageerde hij soms geagiteerd door opmerkingen als “dat heb ik toch net verteld”en “zoals ik net al 30 keer heb uitgelegd” en door opmerkingen te maken over “beter luisteren”. Ook werd zijn toon gedurende het gesprek steeds harder en bozer. (…) Toen cliënt iets vertelde en wij hierover aantekeningen maakten werd betrokkene erg boos, omdat dit niet de bedoeling was. Deze boosheid kwam voort uit het niets en rapporteur werd gesommeerd het opgeschrevene door te strepen. Dit werd ons op een luide en commanderende toon medegedeeld, zeker toen wij niet snel genoeg handelden. De houding van betrokkene omschrijven wij als intimiderend. (…) Advies (…) Gezien de ernst van het delict en zijn houding tijdens het gesprek adviseren wij u tevens rapportage bij het NIFP aan te vragen. f. Hetgeen door de verdachte is verklaard en bij proces-verbaal is gerelateerd, voor zover hierna is weergeven met verwijzing naar de doorgenummerde bladzijde van het dossier. Vanmiddag werd mij verteld dat ik mijn slaapplaats waarschijnlijk kwijt zou raken omdat ik zo agressief was. Ik heb namelijk heel veel agressie in mijn lichaam. Spirit was mijn laatste hoop en ik raakte helemaal in paniek. Ik werd heel boos omdat ik geen kans zag om mijn slaapplaats te behouden en heb drie begeleiders aangevallen met een mes wat ik altijd bij mij heb. (59) Ik zou al agressietraining krijgen. Daar heb ik altijd nee tegen gezegd. Ik moest het nu doen. Ik merkte dat ik het nodig had. Ik zou het nemen. (83) Luister, ik heb die agressie in me. Het is heel moeilijk om alles eruit te laten. Dat doe ik nooit, maar dit keer….ik weet niet zeker wat er is gebeurd…maar iets heeft die knop omgedraaid, dat alles los ging. Daarom had ik die agressietraining, snap je? (99)

348


Ja, ik wist wel dat ik agressief was. Maar ik heb niet tegen een deur geslagen of zo. Er was niets gebeurd, maar ze hebben wel de conclusie getrokken dat er iets was gebeurd.(217) Achteraf denk ik dat ik haar leven heb gepakt, omdat ze mijn leven van mij afgepakt dreigde te worden. Blijkbaar heb ik deze agressie in mij en deze keer heb ik deze er wel uitgelaten. Andere keren, waaronder in de gevangenis heb ik mij wel kunnen beheersen.(…) Het klopt dat ik heb geprobeerd om mijn stiefvader uit het raam te duwen. Ik vond dat hij medeschuldig was aan de dood van mijn vader. Ik mag hem niet. Ook heb ik mijn stiefvader met een vork in zijn buik gestoken. Ik weet niet waarom ik dat heb gedaan. Het was uit boosheid. Ik neem aan dat er ook toen iets bij mij geknapt is. (proces-verbaal terechtzitting rechtbank) g. Het PBC-rapport Het hof merkt –ten overvloede- op dat ook de evenvermelde rapporten en processenverbaal deel uitmaakten van het dossier zoals dat voor de rapporteurs beschikbaar is geweest. In het PBC-rapport is vermeld, onder meer: 7. Forensische analyse en beantwoording van de vraagstelling (P.A.E.M.T. Cremers en R.J.P. Rijnders) 1. Is onderzochte lijdende aan een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens en zo ja, hoe is dat in diagnostische zin te omschrijven? 2. Hoe was dit ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde? Betrokkene is een 21-jarige, intelligente man, die op niet-pathologische gronden heeft geweigerd aan dit onderzoek mee te werken. Hoewel hij het contact zo veel mogelijk heeft afgehouden, zijn er op basis van de in verscheidene rapportonderdelen beschreven contactmomenten en het vrij uitgebreide milieuonderzoek wel enkele diagnostische overwegingen mogelijk. (…) Pas in zijn adolescentie ontstonden duidelijke psychische problemen. Ondergetekenden vermoeden dat stressoren als de echtscheiding van zijn ouders, het vermeende verraad van betrokkenes moeder en de fysieke aftakeling van zijn vader, culminerend in diens zelfverkozen dood, mede een ondermijnende invloed hebben gehad op betrokkenes rijping. Hij begon op school en thuis op te vallen in duurzaam driftig gedrag. De gedachte aan een oppositioneel opstandige gedragsstoornis dringt zich hierbij sterk op, maar retrospectief kan deze stoornis niet definitief worden vastgesteld aangezien een depressieve stoornis in de adolescentie (…) niet kan worden uitgesloten.(…) Op grond van het milieuonderzoek hebben ondergetekenden twijfels over betrokkenes identiteitsontwikkeling, maar het onderzoek is te beperkt dienaangaande duidelijke hypotheses te formuleren. (…)Uit het dossier blijken betrokkenes antisociale gedragingen en zijn opvallend impulsief gedrag, alsmede zijn gevoeligheid voor (schijnbare) krenkingen en afwijzingen. Ook tijdens zijn verblijf in het PBC reageert hij met impulsief agressief gedrag op een vermeende krenking. (…) De gedachte aan een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische trekken dringt zich bij ondergetekenden op, maar het onderzoek is te beperkt om een dergelijke persoonlijkheidsstoornis bij betrokkene aan te tonen. Ondergetekenden tekenen hierbij aan dat zij er desondanks van zijn overtuigd –dit op grond van het milieuonderzoek en observaties alhier- dat voldoende aanwijzingen bestaan betrokkenes impulsief agressieve gedragingen als pathologisch te beschouwen. De context, echter, waarbinnen bedoelde impulsief agressieve gedragingen passen valt thans niet te duiden; daarvoor is uitgebreid nader onderzoek noodzakelijk. (…) Hoewel uit het milieuonderzoek het beeld naar voren komt van een betrokkene die onder forse maatschappelijke druk leefde en daaronder ook leed, lijkt hij in conflictsituaties ook een bepaalde mate van controle over zijn gedragingen te hebben. (…) De sterke indruk bestaat dat hij –hoewel impulsief, driftig en temperamentvol- toch nog enige rem kan zetten op zijn uitingen van boosheid en agressie. Dat laat onverlet dat hij zeer agressief

349


kan zijn, getuige het –vermoedelijk impulsief- steken van de vriend van zijn moeder en zijn poging laatstgenoemde uit het raam te duwen. (…) Op grond van de diverse verklaringen in het dossier zien ondergetekenden aanleiding te veronderstellen dat betrokkene ten tijde van het sub 1 en 2 tenlastegelegde (indien bewezen) impulsief agressief is geweest. In de visie van ondergetekenden is deze impulsieve agressie gestoeld op pathologische gronden, maar –zoals hierboven beschreven- is het thans niet mogelijk de context van deze impulsieve agressie te duiden.(…) Betrokkene claimt in het dossier tijdens het sub 1 en 2 ten laste gelegde te hebben gehandeld in een toestand van een zogenoemde black-out. Op grond van betrokkenes verklaringen bij de politieverhoren menen ondergetekenden dat er onvoldoende gronden zijn een dergelijke vorm van bewustzijnsdissociatie aanwezig te achten. 3. Beïnvloedde de eventuele ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens onderzochtes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde (zodanig dat dat mede daaruit verklaard kan worden)? 4. Zo ja, kan de deskundige dan gemotiveerd aangeven: a. op welke manier dat gebeurde b. in welke mate dat gebeurde, c. welke conclusie aangaande de toerekeningsvatbaarheid op grond hiervan te adviseren is? Betrokkene is een man die krenkbaar kan reageren op vermeende aantasting van zijn gevoelens van eigenwaarde en op het idee te worden verlaten in de visie van ondergetekenden is betrokkenes impulsieve agressie gestoeld op pathologische gronden. In de aanloop van het sub 1 en 2 tenlastegelegde lijken thema’s als vermeende verstoting uit het opvanghuis, vrees voor verlating en voor verdere maatschappelijke teloorgang aanwezig. (…) Hoewel ondergetekenden in het voorgaande wel in staat zijn de pathologische basis van betrokkenes impulsieve agressie te beschouwen, geldt dat niet voor de context waarbinnen deze impulsieve agressie ten tijde van het sub 1 en 2 tenlastegelegde zich afspeelde. Zo menen ondergetekenden enerzijds dat op basis van het dossier aanwijzingen bestaan dat betrokkene in de aanloop tot en tijdens het sub 1 en 2 tenlastegelegde in zijn handelen ook afwegingen heeft gemaakt, maar anderzijds zijn impulsieve agressie in substantiële mate heeft doorgewerkt (indien bewezen). Het is voor ondergetekenden echter niet mogelijk de mate waarin deze als pathologisch geduide agressie heeft doorgewerkt in het sub 1 en sub 2 tenlastegelegde (indien bewezen) te concretiseren. (…) Op grond van het voorgaande kunnen ondergetekenden geen kwantificering geven van de mate van vermindering van de toerekeningsvatbaarheid tijdens de ten laste gelegde feiten (indien bewezen) en onthouden zich dan ook van advisering in dezen. 5. a. Welke factoren voorkomend uit de stoornis van onderzochte kunnen van belang zijn voor de kans op recidive? b. Welke andere factoren en condities moeten hierbij in ogenschouw worden genomen? c. Is iets te zeggen over eventuele onderlinge beïnvloeding van deze factoren en condities? Zoals hierboven beschreven is er sprake van pathologisch geduide impulsieve agressiviteit met krenkbaarheid op vermeende afwijzing of verlating waarbij betrokkene vreest in een maatschappelijke teloorgang te geraken. Betrokkene zal na zijn detentie vermoedelijk maatschappelijk gezien aan de grond zitten. Het vergt weinig verbeelding dat hij zich snel onbegrepen en afgewezen zal voelen. Het is daarom in de ogen van ondergetekenden goed voorstelbaar dat hij in een dergelijke situatie een aanzienlijke kans heeft op recidivering van aan het tenlastegelegde gelijkwaardige feiten middels impulsief agressief gedrag. Hierbij tekenen ondergetekenden aan dat zij thans –op grond

350


van de voorgaande overwegingen- niet in staat zijn de mate en ernst van dergelijk geopenbaard gedrag in pathologische zin te duiden, met andere woorden te bepalen in hoeverre betrokkene na zijn vrijlating uit detentie zich zal laten meeslepen door zijn impulsieve agressie. (…) h. De door evengenoemde Cremers en Rijnders ter terechtzitting van het hof als deskundigen afgelegde verklaringen, meer in het bijzonder hetgeen hierna is weergegeven en ontleend aan het van dat verhoor opgemaakte proces-verbaal ter terechtzitting van 2 december 2011. Rijnders verklaart -zakelijk weergegeven-: Wij moeten dan wel voldoende inhoudelijk materiaal hebben om conclusies aan te verbinden. De impulsieve agressie bij verdachte vastgesteld is ernstig te noemen maar het speelt zich af binnen bepaalde grenzen. Hij verliest niet alle controle. De voorzitter merkt op: U noemt het wel pathologisch. Rijnders verklaart -zakelijk weergegeven-: In de zin van gestoord gedrag. Dat is niet synoniem met een ziekelijke stoornis. De voorzitter vraagt: U noemt het gedrag van verdachte impulsief agressief gedrag dat u als pathologisch beoordeelt. Er zijn bij u beiden als deskundigen wel gedachten ontstaan en ook in het rapport verwoord waar het een mogelijk bij de verdachte aanwezige stoornis. Moet dit zo worden begrepen dat van het bestaan van een stoornis bij verdachte kan worden uitgegaan, doch dat deze niet valt te rubriceren? Cremers verklaart -zakelijk weergegeven-: Wij hebben gefocust op zijn agressie. Het valt te vergelijken met: is er sprake van koorts omdat je griep hebt of is er sprake van een ontsteking. De vraag is dus of er sprake is van griep of van een ontsteking. Er is onderzoek nodig om een conclusie te kunnen trekken wat de oorzaak is. (…) De voorzitter vraagt: Ik kom terug op de zojuist gemaakte vergelijking. U stelt wel koorts vast. Durft u wel te zeggen dat koorts een uiting van ziekte is. Cremers verklaart -zakelijk weergegeven-: Ik denk dat die mogelijkheid er in zit. Vragen die daarbij beantwoord moeten worden zijn: Hoe lang houdt de koorts aan, hoe hoog is de koorts. Uitermate belangrijk om te weten waar de koorts vandaan komt. Rijnders verklaart -zakelijk weergegeven-: Ik zou nog even een stap terug willen gaan. Ik heb een cliënt gehad die werd gemarteld door hem in een deken te wikkelen en hem vervolgens in de zon te leggen. Ook hier geldt de context. Bij koorts wijst 95% op ziekte, 5% niet. De voorzitter merkt op dat de deskundigen zelf gekozen hebben voor het woord pathologisch. Rijnders verklaart -zakelijk weergegeven-: Ik heb het woord gestoord genoemd. Gestoorde impulsieve agressie. Ook daar hebben wij naar gekeken. Wij hebben de finale stap echter niet kunnen maken. (…) De voorzitter merkt nogmaals op dat er toch in het rapport gedacht wordt aan bepaalde

351


stoornissen bij verdachte. Cremers verklaart -zakelijk weergegeven Dat hebben wij gedaan omdat wat wij gelezen hebben goed past bij bepaalde stoornissen. Die stoornissen hebben wij echter niet vastgesteld. De voorzitter vraagt of het denkbaar is dat er bij verdachte geen stoornis aanwezig is. Cremers verklaart -zakelijk weergegeven Dat vind ik een lastige vraag om te beantwoorden. In theorie is dat mogelijk, het is echter niet erg waarschijnlijk. De kans dat verdachte lijdt aan een stoornis is groter. Ik moet vanuit mijn deskundigheid een theoretische slag om de arm houden. (…) Rijnders verklaart -zakelijk weergegeven-: U, voorzitter, zei net dat als je als leek naar de zaak kijkt je afvraagt wat er nog meer nodig is om een stoornis bij verdachte vast te stellen. Ik kan mij dat goed voorstellen. Als gedragsdeskundigen vraagt u ons om uitspraken te doen die wij kunnen onderbouwen. Verdachte is tijdens het gesprek dat aan de tenlastegelegde feiten direct vooraf ging nog naar boven gegaan. Verdachte heeft tijdens dat gesprek gevraagd om zijn hulpverlener, [betrokkene], werkzaam bij De Bascule, te bellen. Hij leek dus kennelijk naar een oplossing te zoeken. Ik kan op grond van dit gedrag niet onderbouwen dat verdachte alle controle was verloren. De voorzitter vraagt of dit gedrag te herleiden is tot een stoornis indien men een slag om de arm houdt. Rijnders verklaart -zakelijk weergegeven-: Wij weten dat er mensen zijn die gedragingen vertonen die afschuwelijk zijn zonder dat er stoornis wordt vastgesteld. Er dient dan onderzoek verricht te worden, er wordt gekeken naar symptomen. Wij zijn wel ten aanzien van de verdachte ongerust; verdachte heeft ernstig gestoord gedrag vertoond. Wij hebben echter geen stoornis aangetoond. Indien wij die stoornis al hadden kunnen aantonen dan hadden wij nog moeten vaststellen dat die stoornis oorzaak was van de tenlastegelegde feiten. Het kan zijn dat er andere door ons niet vastgestelde aanleiding zijn geweest om tot “gestoorde gedragingen”te komen. (…) De jongste raadsheer vraagt of het in dit geval mogelijk was geweest om de eerste vraag waarop in het slot van het rapport antwoord is gegeven eenvoudigweg met “nee” te beantwoorden. Rijnders verklaart -zakelijk weergegeven-: Ja, dat was denkbaar geweest. Wij wilden het gerechtshof echter deelgenoot maken van onze overwegingen. De jongste raadsheer merkt op dat – teneinde het hof voor te lichten - het antwoord op de eerste vraag ook “nee, want” had kunnen zijn. Rijnders verklaart -zakelijk weergegeven-: Wij wilden, ondanks dat wij beperkt werden bij dit onderzoek door de weigering van verdachte om mee te werken, het hof toch betrekken in onze overwegingen. 7.2.3. De conclusie die het hof uit het voorgaande trekt Uit het voorgaande volgt dat de verdachte gedurende een langjarige periode kampt met een terugkerend onvermogen zijn gevoelens van agressie adequaat te reguleren. Reeds in 2004 wordt het gevaar onderkend dat de verdachte zijn emoties gaat uiten in agressie, in het jaar 2005 wordt door Bureau Jeugdzorg aan de kinderrechter in

352


overweging gegeven aan strafoplegging een bijzondere voorwaarde te verbinden die de mogelijkheid van behandeling bij De Waag of De Bascule insluit. Gelet op het verloop van de periode 2005-2007 is door de reclassering met het oog op het beteugelen van recidivegevaar de noodzaak van therapeutische begeleiding en ondersteuning benadrukt. Tot een (psychiatrische) behandeling (in de vorm van begeleiding of anderszins) is het evenwel niet gekomen. Ook de onder 1, 2 en 4 bewezen geachte feiten zijn naar hun aard evident agressief, terwijl de context waarin de verdachte de feiten 1 en 2 heeft gepleegd rechtstreeks lijkt samen te hangen met een tot zijn agressief gedrag te herleiden problematiek. Immers, gelet op het van de verdachte waargenomen gedrag in het opvangcentrum Spirit, werd als voorwaarde voor zijn voortgezet verblijf aldaar de voorwaarde verbonden dat hij zich zou verbinden aan het volgen van een agressieregulatietraining. Naar aanleiding van een onderzoek naar de geestvermogens van de verdachte is in het bestek van deze strafzaak gerapporteerd door aan het PBC verbonden deskundigen, zoals hiervoor op onderdelen is weergegeven. Het hof stelt op grond van de inhoud van het PBC-rapport, bezien in samenhang met hetgeen door de rapporteurs ter terechtzitting van het hof als deskundigen is verklaard, en gelet op hetgeen overigens omtrent de persoon van de verdachte is gebleken (in het bijzonder hetgeen hiervoor is weergegeven), vast dat bij de verdachte ten tijde van het plegen van de onder 1 en 2 ten laste van hem bewezen geachte feiten, een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Het hof onderkent dat het PBC-onderzoek en –rapport als onvolkomen moet worden geduid, in zoverre dat door het uitblijven van de voor een methodologisch deugdelijk psychologisch en psychiatrisch onderzoek nodige medewerking van de verdachte daaraan, daaruit geen conclusies ten aanzien van het bestaan van een stoornis of ontwikkeling van de verdachte zijn getrokken en in dat rapport zijn neergelegd. Echter, de pathologische duiding die niettegenstaande die beperkingen door de deskundigen aan verdachtes impulsief agressieve gedragingen volgens hun verklaarde overtuiging is gegeven, terwijl zij, hoewel geconfronteerd met de ten gevolge van verdachtes weigering ontstane methodologische beperkingen, niettemin ruimte zien en ook nemen om de zich aan hen als deskundigen opdringende gedachte aan het bestaan van een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische trekken bij de verdachte met zoveel woorden uit te spreken, vormt - naast hetgeen hiervoor is weergegeven - de kern voor de vaststelling van het hof. De enkele omstandigheid dat de deskundigen de – zoals door één van hen ter terechtzitting van het hof is geformuleerd- finale stap niet hebben kunnen maken doet daaraan niet af. Het hof heeft bij dit oordeel voorts betrokken hetgeen door de verdachte is verklaard, in het bijzonder zoals hiervoor onder 7.2.2.2. onder f. is weergegeven. Vervolgens ligt de vraag ter beantwoording voor of – ter bescherming van de maatschappij – een TBS met dwangverpleging aangewezen is. Het hof beantwoordt die vraag bevestigend. Gebleken is dat bij de verdachte ten tijde van de onder 1 en 2 bewezen geachte feiten sprake was van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens of ziekelijke stoornis. Voorts is er – naar het oordeel van het hof – sprake van een aanzienlijk recidivegevaar. De inschatting van dat gevaar ontleent het hof aan de langjarige duur van het bestaan van agressieregulatieproblematiek, welke problematiek en duur naar het oordeel van het hof moeten worden geacht verbonden te zijn met het hiervoor vastgestelde bestaan van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis. Voorts neemt het hof over hetgeen door de deskundigen in het PBC-rapport is gereleveerd met betrekking tot de aanzienlijke kans van herhaling van aan het tenlastegelegde gelijkwaardige feiten middels impulsief agressief gedrag. Dat zij als deskundigen niet in staat zijn de mate en ernst van dergelijk geopenbaard gedrag in pathologische zin te duiden doet aan het oordeel van het hof niet af.

353


Het hof acht het, gelet op de aard, het aantal en de ernst van de onder 1 en 2 bewezen geachte feiten en hetgeen is gebleken omtrent de persoon van de verdachte, niet verantwoord de verdachte, zonder dat dit gevaar is weggenomen of in belangrijke mate is gereduceerd – waartoe behandeling een bijdrage zou kunnen leveren –, in de maatschappij te laten terugkeren. De verdachte heeft door te volharden in zijn weigering medewerking te verlenen aan met het oog op rapportage door gedragskundigen (onder wie een psychiater) te verrichten onderzoek, iedere opening naar een onderzoek naar het bestaan van alternatieve, minder vergaande modaliteiten van beteugeling van herhalingsgevaar onmogelijk gemaakt. Daarbij komt, dat hij zich ter terechtzittingen van het hof door zich keer op keer op zijn zwijgrecht te beroepen, het aan het hof onmogelijk heeft gemaakt nader inzicht te verkrijgen in zijn persoon. De door de verdachte begane feiten onder 1 en 2 zijn misdrijven, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Voorts is het hof van oordeel dat de veiligheid van anderen het opleggen van die maatregel met dat bevel eist. Gelet op de bewezenverklaring zoals in paragraaf 4.2 van dit arrest is weergegeven onder 1 en 2, wordt de maatregel opgelegd ter zake van misdrijven die gericht zijn tegen, of gevaar heeft veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van meerdere personen. 7.3. Duur gevangenisstraf In aanmerking genomen de noodzaak van het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel verpleging en gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de ernst van de feiten en de persoon van de verdachte acht het hof de oplegging van een langdurige gevangenisstraf aangewezen, doch van een minder lange duur dan door de advocaat-generaal is gevorderd. Daartoe overweegt het hof dat voor zover bestraffing mede het strafdoel van beveiliging beoogt te dienen, dat doel toereikend wordt nagestreefd met de aan de verdachte op te leggen maatregel van terbeschikkingstelling. 7.4. Beslag Met betrekking tot het mes met inscriptie ‘X-treme’ (nummer 9) overweegt het hof dat de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten met behulp van dit voorwerp is begaan en dat het van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd met de wet of het algemeen belang is. De in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten het aardappelschilmesje (nummer 4), de Life Hammer (nummer 5), het knipmes (nummer 7) en het stanleymes (nummer 8), zijn bij gelegenheid van het onderzoek naar de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten waarvan de verdachte werd verdacht aangetroffen. Deze goederen kunnen gelet op hun uiterlijke verschijningsvorm, dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten. Zij zullen worden onttrokken aan het verkeer aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang. Met betrekking tot de onder de verdachte in beslag genomen baseball-cap en papieren zakdoek (nummer 1 en 3), het onder de verdachte in beslag genomen GSM-toestel (nummer 2) en het onder de verdachte in beslag genomen drukwerk (nummer 6) overweegt het hof dat die voorwerpen terug dienen te worden gegeven aan de verdachte, nu niet is gebleken dat deze voorwerpen in verband kunnen worden gebracht met de bewezen verklaarde feiten. 8. De vorderingen van de benadeelde partijen 8.1. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

354


De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 21.615,13, vermeerderd met de wettelijke rente. Voorts heeft de benadeelde partij vergoeding van gemaakte kosten ten behoeve van rechtsbijstand ten bedrage van € 1.799,28 gevorderd. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 21.276,21 en voor het overige niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft de verdachte voorts veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag aan proceskosten en zij heeft de schadevergoedingsmaatregel opgelegd. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering. De verdachte heeft de vordering in hoger beroep niet betwist. Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 21.276,21. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. De benadeelde partij heeft in haar vordering tevens een aantal schadeposten van haar partner opgenomen. Deze schadeposten komen in het strafproces niet voor vergoeding in aanmerking. Het hof zal de benadeelde partij derhalve in dat deel van haar vordering – groot € 338,92 – niet-ontvankelijk verklaren. Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze. 8.2. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 7.042,04, vermeerderd met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering. De verdachte heeft de vordering in hoger beroep niet betwist. Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen. Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze. 9. Toepasselijke wettelijke voorschriften De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36d, 36f, 37a, 37b, 45, 56, 57, 287 en 300 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 27 en 54 van de Wet Wapens en Munitie. 10. Beslissing

355


Het hof: Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht: Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar. Ten aanzien van het onder 1, 2 en 4 bewezen verklaarde: Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) jaren. Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht. Ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde: Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd. Ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde: Bepaalt dat ter zake van het onder 3 bewezen verklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd. Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: 4. 1.00 STK aardappelschilmesje (3625914); 5. 1.00 STK Auto Life Hammer (3625914); 7. 1.00 STK Knipmes, kleur: zwart, grijze knoppen, drukmechanisme (3626015); 8. 2.00 STK Stanleymes NOBBY, kleur: wit (3636018); 9. 1.00 STK mes EXTREME, kleur: zwart (3626058). Beveelt de teruggave aan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: 1. 1.00 STK Baseballcap, kleur: zwart (364236); 2. 1.00 STK Zaktelefoon Nokia (3624237); 3. 1.00 STK zakdoek papier doordrenkt met bloed (3624193); 6. 4.00 STK Drukwerk (3626008). Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] terzake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 21.276,21 (eenentwintigduizend tweehonderdzesenzeventig euro en eenentwintig cent) bestaande uit € 1.276,21 (duizend tweehonderdzesenzeventig euro en eenentwintig cent) materiële schade en € 20.000,00 (twintigduizend euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.

356


Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk. Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op € 1.799,28 (duizend zevenhonderdnegenennegentig euro en achtentwintig cent). Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2], een bedrag te betalen van € 21.276,21 (eenentwintigduizend tweehonderdzesenzeventig euro en eenentwintig cent) bestaande uit € 1.276,21 (duizend tweehonderdzesenzeventig euro en eenentwintig cent) materiële schade en € 20.000,00 (twintigduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 141 (honderdeenenveertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft. Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 15 juni 2009 tot aan de dag der algehele voldoening. Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen. Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 3] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 7.042,04 (zevenduizend tweeënveertig euro en vier cent) bestaande uit € 3.042,04 (drieduizend tweeënveertig euro en vier cent) materiële schade en € 4.000,00 (vierduizend euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij. Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële en immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 15 juni 2009 tot aan de dag der algehele voldoening. Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil. Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 3], een bedrag te betalen van € 7.042,04 (zevenduizend tweeënveertig euro en vier cent) bestaande uit € 3.042,04 (drieduizend tweeënveertig euro en vier cent) materiële schade en € 4.000,00 (vierduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 70 (zeventig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft. Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële en immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 15 juni 2009 tot aan de dag der algehele voldoening. Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te

357


vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen. Dit arrest is gewezen door de vijfde meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. Veldhuisen, mr. P.C. Rรถmer en mr. M.F.J.M. de Werd, in tegenwoordigheid van mr. J.K.D. Bakker, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 12 juni 2012.

358


LJN: BW9677, Gerechtshof Arnhem , 21.002532-11 Print uitspraak Datum uitspraak: 28-06-2012 Datum publicatie: 28-06-2012 Rechtsgebied: Straf Soort procedure: Hoger beroep Inhoudsindicatie: Doodslag op drugsdealer. Strafmaat tien jaar gevangenisstraf. Afwijzing vordering TBS Vindplaats(en): Rechtspraak.nl

Uitspraak Promis Sector strafrecht Parketnummer: 21-002532-11 Uitspraak d.d.: 28 juni 2012 TEGENSPRAAK Promis Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Arnhem van 11 juli 2011 in de strafzaak tegen [verdachte]. Het hoger beroep De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 13 april 2012 en 14 juni 2012 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr S. Schuurman, naar voren is gebracht. Het vonnis waarvan beroep Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen. De tenlastelegging

359


Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanlegtenlastegelegd dat: hij op of omstreeks 16 juli 2010 te Tiel opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, hierin bestaande dat verdachte opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans na een (kort) tevoren genomen besluit, die [slachtoffer] meermalen met een mes in de borst, althans het lichaam, heeft gestoken en/of (bij) die [slachtoffer] met een autogordel een autogordel een verwurging heeft aangelegd/heeft gewurgd, tengevolge waarvan voornoemde persoon is overleden, Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging. Bewezenverklaring Het hof acht evenals de advocaat-generaal en de verdediging niet wettig en overtuigend bewezen dat er sprake is van voorbedachte rade en zal verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken. Evenals de rechtbank overweegt het hof daartoe dat niet is uit te sluiten dat verdachte het mes, waarmee hij het slachtoffer heeft gestoken, bij zich droeg met een ander doel dan het doden van het slachtoffer en dat derhalve niet met voldoende zekerheid is vast te stellen dat aan het steken, dat als oorzaak van de dood van het slachtoffer moet worden gezien, enig beraad of enige tijd voor beraad vooraf is gegaan. Verdachte heeft verklaard dat hij het slachtoffer heeft gestoken, nadat hij woedend was geworden over de weigering van het slachtoffer hem een deel van de verdovende middelen ‘op de pof ‘ te leveren. Deze lezing is op zichzelf aannemelijk. Hoewel er, naast de verklaring van verdachte, geen bewijsmiddelen zijn die deze lezing bevestigen zal het hof verdachte volgen in zijn verhaal, nu er evenmin bewijsmiddelen zijn die die lezing ontkrachten. Verdachte zal worden vrijgesproken van het onderdeel in de tenlastelegging dat ziet op de verwurging door de autogordel. Deze vrijspraak volgt uit het uit de bewijsmiddelen blijkende gegeven dat de omstrengeling van de keel met de gordel als zodanig geen dodelijke gevolgen heeft gehad. De ter zitting van het hof afgelegde verklaring dat hij het inmiddels dodelijk gewonde slachtoffer met behulp van de autogordel enkel meer rechtop in auto wilde laten zitten, acht het hof volstrekt onaannemelijk. Het hof houdt verdachte wat dat aangaat aan zijn eerdere verklaringen die er op neer komen dat verdachte, nadat hij de naar later bleek dodelijke steekverwondingen had toegebracht, ook wilde dat het slachtoffer zou sterven. Deze gang van zaken zal nader worden betrokken bij de strafmaat. Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat: hij op 16 juli 2010 te Tiel opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, hierin bestaande dat verdachte opzettelijk die [slachtoffer] meermalen met een mes in de borst heeft gestoken, tengevolge waarvan voornoemde persoon is overleden.

360


Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde Het bewezen verklaarde levert op: Doodslag. Strafbaarheid van de verdachte Door de raadsman is ter terechtzitting, zoals weergegeven in zijn pleitnotitie, betoogd kort gezegd - dat verdachte heeft gehandeld uit zelfverdediging en daarbij verschoonbaar de grenzen van de noodzakelijk verdediging heeft overschreden. Verdachte zou derhalve ontslagen dienen te worden van alle rechtsvervolging. Voor een beroep op noodweer moet het handelen van verdachte zijn geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Van noodweerexces is sprake indien de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden en die overschrijding een onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging die door de aanranding is veroorzaakt. Bij de behandeling van de zaak in hoger beroep heeft verdachte verklaard dat hij in zijn auto onderweg was naar een met het slachtoffer afgesproken plaats om daar drugs te kopen. Tijdens de rit naar die plaats zag hij in zijn auto een mes(je). Dit mesje stak verdachte in zijn broekzak. Op de plaats van de afspraak is verdachte naast het slachtoffer in diens auto gaan zitten. Verdachte wilde voor een bedrag van â‚Ź 150,-- drugs kopen om het weekend door te komen, maar had slechts â‚Ź 90,-- in contanten bij zich. De rest wilde hij op de pof kopen, hetgeen - volgens verdachte - wel vaker gebeurde. Het slachtoffer weigerde dat. Om toch zijn zin te krijgen heeft verdachte daarop het mes uit zijn zak gehaald en het slachtoffer daarmee bedreigd. Deze heeft zich verweerd en getracht het mes van verdachte af te pakken, wat ook lukte. In de daarop volgende worsteling pakte verdachte het mes weer af van het slachtoffer. Volgens verdachte ging de worsteling door en probeerde hij, met het mes in de hand, uit de auto van het slachtoffer te komen. Dit lukte niet en omdat het slachtoffer - volgens verdachte - hem nog steeds te lijf ging heeft verdachte het slachtoffer een aantal malen gestoken met het mes. Uitgaande van de lezing van verdachte mocht, naar het oordeel van hof, het latere slachtoffer zich jegens verdachte verweren toen verdachte met het mes begon te dreigen. Die dreiging was immers zonder meer een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanval op het slachtoffer, in een situatie, waaraan het slachtoffer zich bezwaarlijk kon onttrekken en die voor hem levensbedreigend was. Om het beroep van verdachte op noodweer(exces) te kunnen honoreren, zouden feiten of omstandigheden aannemelijk moeten worden dat het slachtoffer van de weeromstuit de grenzen van de noodzakelijke verdediging zodanig zou hebben overschreden dat dit een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer zou zijn, waartegen verdachte zich op zijn beurt weer zou mogen verweren. Verdachte heeft geen zodanige feiten of omstandigheden gesteld, noch zijn deze anderszins aannemelijk geworden. Overigens merkt het hof ten overvloede op dat indien het slachtoffer verdachte op enig moment met een mes zou hebben bedreigd, dit niet zonder meer een zodanige omstandigheid oplevert, nu verdachte die confrontatie is begonnen en het zich verweren met een mes tegen een bedreiging met een mes, op zich zelf niet disproportioneel is.

361


Omstandigheden die dit anders zouden doen zijn in de voorliggende casus zijn niet gesteld noch aannemelijk geworden. Om die reden is evenmin ruimte voor een beroep op noodweerexces. Het verweer wordt verworpen. Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn. Oplegging van straf en/of maatregel De rechtbank heeft verdachte, na een eis van de officier van justitie van 6 jaar gevangenisstraf en terbeschikkingstelling met dwangverpleging, veroordeeld tot 7 jaar gevangenisstraf met oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging. De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat verdachte tot eenzelfde straf zal worden veroordeeld als hem in eerste aanleg is opgelegd. Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het feit is begaan en op grond van de persoon van verdachte. Daarbij is het volgende in beschouwing genomen. Verdachte heeft in de aanloop naar een drugsdeal, waarvoor hij onvoldoende geld bij zich had, een mes bij zich gestoken. Toen de verkoper weigerde een deel ‘op de pof’ te leveren heeft verdachte het mes getrokken om de dealer te bedreigen met de bedoeling alsnog zijn zin te krijgen. Toen dat niet lukte heeft verdachte het slachtoffer meerdere malen in de borst gestoken. Niettemin wist het slachtoffer uit de auto te stappen en kort bij de auto weg te lopen. Toen het slachtoffer in elkaar zakte heeft verdachte het slachtoffer overeind geholpen en weer terug in de auto gezet en vastgezet door de autogordel om zijn nek te wikkelen. Op dit moment wilde verdachte ook dat het slachtoffer zou sterven. Na deze daad heeft verdachte zich dan ook niet verder bekommerd om het zwaar gewonde slachtoffer. Verdachte heeft eerst nog twee telefoons, drugs en geld van het slachtoffer weggenomen en er vervolgens voor gezorgd dat hij zelf zo snel mogelijk bij de plaats van het delict wegkwam. Hij heeft het slachtoffer laten creperen. Het hof rekent verdachte dit zeer zwaar aan. Voor een ernstig feit als het onderhavige, dat voor de direct betrokkenen en de samenleving zeer schokkend is, kan alleen een langdurige vrijheidsbenemende straf in aanmerking komen. Bij de bepaling van de hoogte van de straf heeft het hof rekening gehouden met het rapport van [deskundige], opgemaakt op 16 juni 2011, omtrent het psychiatrisch onderzoek van verdachte. Uit het rapport blijkt dat verdachte lijdende is aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de zin van afhankelijkheid van verschillende middelen (cocaïne, GHB/speed, psychofarmaca) en mogelijk ook alcohol. Daarnaast is er sprake van een gemengde persoonlijkheidsstoornis met antisociale trekken. Door de deskundige wordt over de toerekeningsvatbaarheid van verdachte ten tijde van het delict als volgt geadviseerd. De deskundige geeft aan dat de toerekeningsvatbaarheid van verdachte moeilijk te bepalen is. De deskundige schetst twee scenario’s. 1. Indien ervan wordt uitgegaan dat betrokkene met voorbedachten rade met een mes op zak naar het slachtoffer is gegaan om hem een aantal zaken waarin hij zich tekort gedaan voelde, betaald te zetten, ondanks zijn zucht naar cocaïne, als volledig toerekeningsvatbaar te worden beschouwd. 2. Indien er van uit moet worden gegaan dat verdachte zich heeft moeten verweren tegenover het slachtoffer, hij erg agressief was omdat hij niet kreeg wat hij wilde, erg zuchtig naar drugs was en ontwenningsverschijnselen had dan kan op grond van de

362


aanwezige verslavingsproblematiek en de persoonlijkheidsstoornis worden gesteld dat betrokkene in deze situatie zijn impulsen maar matig onder controle kon houden en de gevolgen van zijn gedrag maar matig kon overzien. In dat geval zou betrokkene als licht tot verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd kunnen worden, aldus de deskundige. Het hof is van oordeel dat verdachte in zoverre berekenend is geweest dat hij het mes met opzet heeft meegenomen omdat hij onvoldoende geld bij zich had om voldoende drugs te kopen om het weekend door te komen, zoals hij ter zitting verklaarde. Hij heeft het mes ook bewust ingezet door het slachtoffer te bedreigen. In zoverre is sprake geweest van welbewust handelen, waarvoor hij -in lijn met het eerste scenario van de deskundige- naar het oordeel van het hof toerekeningsvatbaar te achten is. Toen echter het handgemeen met het slachtoffer ontstond omdat deze zich verweerde tegen de bedreiging, heeft verdachte daadwerkelijk gestoken met het doel te doden. Omdat verdachte op dat moment, zoals hij zelf verklaart, zuchtig was naar drugs en ontwenningsverschijnselen had, lijkt in dit opzicht scenario 2 van toepassing. In dit opzicht stelt het hof vast dat verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar is. Tevens heeft het hof kennis genomen van de in het dossier aanwezige reclasseringsrapporten en het recente reclasseringsrapport van 12 juni 2012. Daarnaast blijkt uit het overlegde uittreksel Justitiële Documentatie dat verdachte firstoffender is. Met betrekking tot de door de rechtbank opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde terbeschikkingstelling met verpleging is het hof van oordeel dat verdachte vooralsnog niet kan worden aangemerkt als een “weigerende observandus”. Door de deskundige, [deskundige], is geadviseerd, nu verdachte geen enkele behandelmotivatie toont, op te leggen een terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege. Uit de reclasseringsrapportages met de daarbij gevoegde bijlagen blijkt dat verdachte meerdere malen heeft gepoogd om af te kicken van zijn verslaving. Telkens is verdachte na deze pogingen teruggevallen in zijn middelengebruik. De reclassering concludeert dat buiten een behandeling in een dwangkader er mogelijkheden zijn voor behandeling van verdachte in een Forensische Psychiatrische Kliniek, echter hiervoor ontbreekt thans nog het justitiële kader waarbinnen deze behandeling zou moeten plaatsvinden. Anders dan door de rechtbank is opgelegd en door de advocaat-generaal is gevorderd acht het hof geen gronden aanwezig tot oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege. Verdachte is niet eerder gedetineerd geweest, laat staan voor langere tijd. Hij heeft geen strafblad. Zoals hiervoor is aangegeven, heeft verdachte in de aanloop van het delict doelbewust gehandeld. Het hof gaat er van uit dat na een langdurige gevangenisstraf en een dienovereenkomstig lange VI-periode er mogelijkheden zouden moeten zijn verdachte te begeleiden in de kern van zijn problematiek, die in het bijzonder bestaat uit een buitengewoon hardnekkige en met zijn hele bestaan verweven verslaving. Nu het hof niet toekomt aan oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege, zal het hof aan verdachte een langere gevangenisstraf opleggen, waarbij rekening is gehouden met de licht verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte. Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.811,59. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.

363


Door de verdachte is ter terechtzitting aangegeven dat voormelde schadevergoeding inmiddels geheel is voldaan. De nabestaanden van het slachtoffer hebben aangegeven voormeld bedrag te hebben ontvangen. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel, nu de schade geheel is voldaan, dat de vordering van de benadeelde partij moet worden afgewezen. Toepasselijke wettelijke voorschriften Het hof heeft gelet op artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING Het hof: Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht: Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar. Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) jaren. Beveelt dat de tijd die door de verdachte v贸贸r de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht. Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]. Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] tot schadevergoeding af.

Aldus gewezen door mr P.R. Wery, voorzitter, mr P.A.H. Lemaire en mr A.G. Coumans, raadsheren, in tegenwoordigheid van G. Heeres, griffier, en op 28 juni 2012 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

364


LJN: BV1370, Rechtbank Rotterdam , 10/710198-10 Print uitspraak Datum uitspraak: 19-01-2012 Datum publicatie: 19-01-2012 Rechtsgebied: Straf Soort procedure: Eerste aanleg - meervoudig Inhoudsindicatie: 10 jaar cel voor doodrijden van 3 personen en 1 poging daartoe (slachtoffer heeft dwarslaesie) op N59. Rechtbank neemt intentie op zelfmoord verdachte aan. Na detentie tevens maximale rijontzegging van 10 jaar. Gelet op bij verdachte bestaande persoonlijkheidsproblematiek heeft rechtbank bezien of verdachte tevens TBS-maatregel opgelegd dient te krijgen, maar onvoldoende is gebleken dat veiligheid van anderen of algemene veiligheid van personen of goederen opleggen van die maatregel daadwerkelijk eist. Wel advies aan OM om ihkv eventuele VI-regeling behandeling verplicht te stellen. Vindplaats(en): JWR 2012, 33 m. nt. Redactie Rechtspraak.nl

Uitspraak RECHTBANK ROTTERDAM Sector strafrecht Parketnummer: 10/710198-10 Datum uitspraak: 19 januari 2012 Tegenspraak

Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte: [naam verdachte], geboren op [1987] te [geboorteplaats], ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres [adres], ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie De Schie, raadslieden mr. A.P. Visser en mr. M.P. Friperson, beiden advocaat te ’s-Gravenhage. ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 5 januari 2012. TENLASTELEGGING Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis. EIS OFFICIER VAN JUSTITIE

365


De officier van justitie mr. Van Wijk heeft gerekwireerd tot: - vrijspraak van het onder 1 primair impliciet primair (moord, meermalen gepleegd) en onder 2 primair impliciet primair (poging tot moord) ten laste gelegde; - bewezenverklaring van het onder 1 primair impliciet subsidiair (doodslag, meermalen gepleegd), 2 primair impliciet subsidiair (poging tot doodslag) en onder 3 en 4 ten laste gelegde; - veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaar, met aftrek van voorarrest en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van tien jaar. BEOORDELING VAN HET TENLASTEGELEGDE STANDPUNT VAN DE OFFICIER VAN JUSTITIE De officier van justitie heeft met betrekking tot het onder 1 en 2 tenlastegelegde geconcludeerd dat de verdachte in voorwaardelijke zin opzet heeft gehad op de dood van de slachtoffers. Door met verhoogde snelheid op de rijbaan voor het tegemoetkomende verkeer te gaan rijden is er een - zo leren ervaringsregels - aanmerkelijke kans op een aanrijding met dodelijke afloop in het leven geroepen en de verdachte heeft die kans bewust aanvaard, op de koop toegenomen. Gelet op de uit het dossier blijkende omstandigheden heeft de verdachte bewust de aanrijding op de N59 veroorzaakt, kennelijk met het doel zichzelf van het leven te beroven. Hetgeen onder 1 ten laste is gelegd kan dan ook gekwalificeerd worden als doodslag, meermalen gepleegd, en het onder 2 tenlastegelegde als poging tot doodslag. De officier van justitie heeft ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde gesteld dat uit de aangifte van autodiefstal van [naam] en de omstandigheid dat de verdachte de auto op de N59 kort na de diefstal heeft bestuurd blijkt, dat de verdachte de auto van [naam] moet hebben weggenomen. Ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde geldt volgens de officier van justitie, dat het rijgedrag van de verdachte gevaar op de weg heeft kunnen veroorzaken, terwijl voor dat gedrag geen technische of infrastructurele oorzaak of andere aanleiding was. STANDPUNT VAN DE VERDEDIGING De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 primair en 2 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde aangezien bij de verdachte het opzet op de dood van de slachtoffers en op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel ontbrak. Evenmin heeft hij gehandeld met voorbedachte raad. De rechtbank begrijpt het pleidooi van de verdediging aldus, dat wordt betoogd dat de verdachte door het eerste ongeval op de Langeweg in Ooltgensplaat een trauma heeft opgelopen, waardoor hij niet meer in staat was overeenkomstig zijn wil te handelen: hij handelde in een soort trance. Bij hem ontbrak daardoor ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen. Voorts is niet aannemelijk dat de verdachte de kans om zelf ernstig gewond te raken voor lief heeft genomen. De aanname dat de verdachte zelfmoord wilde plegen is louter gebaseerd op vermoedens. Ook om die reden is geen sprake van opzet. Subsidiair is aangevoerd dat niet kan worden uitgesloten dat de fatale stuurbeweging is veroorzaakt door bijvoorbeeld een onhandige manier van verzitten door de verdachte, doordat hij aandacht had voor zijn dashboard of de radio/cd-speler of doordat hij moest uitwijken voor een overstekend beest. Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde heeft de verdediging vrijspraak bepleit, omdat bij de verdachte het oogmerk onbrak zich de auto wederrechtelijk toe te eigenen. Hij heeft de auto weliswaar meegenomen, maar handelde in genoemde trance. Hij kan niet verantwoordelijk worden gesteld voor niet met zijn werkelijke wil overeenstemmende gedragingen. Ook ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde heeft de verdediging vrijspraak bepleit, omdat de verdachte mogelijk de macht over het stuur is verloren. Verder is niet gebleken van concreet gevaarzettend gedrag en evenmin dat andere weggebruikers in de buurt

366


waren toen de verdachte van de weg raakte. OORDEEL VAN DE RECHTBANK De feiten Op basis van de uit de te bezigen bewijsmiddelen blijkende (redengevende) feiten en omstandigheden komt de rechtbank tot de navolgende beoordeling van het feitencomplex in deze zaak. Inleiding Op 22 oktober 2010 omstreeks 22.30 uur is de verdachte na een bezoek aan een vriendin in zijn auto - een Peugeot 306 - gestapt om naar huis te rijden. Om 23.17 uur kwam bij de politie de melding binnen dat er een ongeval had plaatsgevonden op de Langeweg in Ooltgensplaat. In de bomen/bosschages langs de rijbaan werd de auto - die op naam stond van de verdachte - zwaar beschadigd aangetroffen. De bestuurder was spoorloos. De verdachte was inmiddels thuis gekomen, had de autosleutels van de partner van zijn zus, [naam], gepakt en was vervolgens met diens auto - een Volkswagen Polo - over de N59 in de richting van Rotterdam gereden. Omstreeks 23.30 uur vond op de N59 een botsing plaats tussen de Volkswagen Polo waarin de verdachte reed en een andere Volkswagen Polo met vier inzittenden. Drie inzittenden van die laatste auto zijn overleden en één inzittende is zwaargewond geraakt. Wat aan het ongeval op de N59 vooraf ging Onderzoek internetgedrag op laptop Naar aanleiding van de verkeersincidenten is de laptop van de verdachte onderzocht door een rechercheur werkzaam bij de Digitale opsporing. Bij dat onderzoek is gebleken dat op dit apparaat op 17 oktober 2010, ’s nachts tussen 3.54 en 4.45 uur, verschillende sites zijn bezocht, die betrekking hebben op het plegen van zelfmoord en dat op het internet is gezocht met behulp van zoektermen die daarmee te maken hebben. Onder meer is gekeken naar manieren waarop men zichzelf van het leven kan beroven. Zoektermen waren onder andere: “zelfmoord manieren”, “ik wil dood”, “hoe pleeg ik zelfmoord zonder pijn”, “wat zijn de makkelijkste manieren om te sterven”, “hoe kan je ’t best jezelf ophangen” en “ik wil geen pijn bij me zelfmoord”. Op 19 oktober 2010 - 3 dagen voor het fatale incident op de N59 - is met de zoekmachine Google gezocht naar “hoe maak je een galg”. Blijkens verklaringen van de verdachte en zijn familieleden maakt er niemand anders dan de verdachte gebruik van genoemde laptop, met uitzondering van diens moeder die niet goed weet hoe het internet werkt en niet zonder hulp van de verdachte met de computer kan omgaan. In het voorgaande ziet de rechtbank dan ook een sterke aanwijzing dat de verdachte in de dagen voor de incidenten op de Langeweg en de N59 rondliep met plannen om zelfmoord te plegen. De verdachte heeft bij herhaling verklaard dat hij deze sites heeft bezocht naar aanleiding van de zelfmoord van [naam acteur] (op 6 oktober 2010); hij was enkel benieuwd hoe de acteur een eind aan zijn leven had gemaakt. De rechtbank acht deze lezing niet geloofwaardig. De verdachte heeft op 7 oktober 2010, de dag dat de zelfdoding van [naam acteur] bekend werd, inderdaad op het internet gezocht met de zoekterm ‘overlijden’ in combinatie met de naam van de acteur. Echter, op één uitzondering na waren de zoektermen die de verdachte op 17 en 19 oktober 2010 invoerde op geen enkele wijze direct gerelateerd aan de dood van [naam acteur]. Indien het de verdachte daadwerkelijk te doen zou zijn geweest om de achtergronden van de dood van de acteur, zou het veeleer voor de hand hebben gelegen om - bijvoorbeeld - te zoeken naar interviews met de acteur of de mensen die hem kenden. Dergelijke zoekslagen heeft de verdachte niet gemaakt.

367


De Langeweg Op 22 oktober 2010 is de Peugeot 306 van de verdachte laat in de avond zwaar beschadigd aangetroffen tussen de bomen langs de Langeweg in Ooltgensplaat. Een getuige heeft gezien dat de airbags waren uitgeklapt en dat er flinke schade aan de auto was. De uitlaat was nog te heet om aan te raken. De auto hing in de struiken boven de grond geheel schuin met de zijde van de bijrijder naar beneden. Het achterraam aan de bestuurderszijde was volledig open en de getuige vermoedde dat de bestuurder via dat raam de auto verlaten had. Dat de verdachte ten tijde van het incident op de Langweg als bestuurder van de op zijn naam staande Peugeot heeft opgetreden, staat niet ter discussie. Bovendien wordt dit nog eens onderstreept door de verklaring van getuige [naam getuige] die hem drie kwartier voordat de melding van het incident bij de politie binnenkwam, in deze auto heeft zien wegrijden. Ter plaatse is door bureau Technische- en Ongevallendienst van de Verkeerspolitie onderzoek gedaan. Het sporenonderzoek geeft aanleiding om aan te nemen dat aan de koerswijziging van de Peugeot geen reflexmatige of paniekreactie van de bestuurder ten grondslag heeft gelegen. Bij het onderzoek zijn geen remsporen aangetroffen. Wel was een profielaftekening waar te nemen, veroorzaakt door een rollend wiel. Er waren geen aanwijzingen voor blokkeren. Ook waren er geen aanwijzingen of sporen die erop duidden dat er op enig moment een stuurcorrectie is uitgevoerd. Volgens berekeningen van de ongevalanalisten moet de bestuurder voldoende tijd hebben gehad voor een stuurcorrectie of een noodremming of beiden. De voorste helft van de Peugeot was zwaar gehavend. De stand van de stilgevallen snelheidsmeter betrof 139 kilometer per uur, hetgeen (uitsluitend) als indicatief voor de kort voor de botsing gereden snelheid moet worden beschouwd. De ongevalanalisten concluderen dat er geen technische oorzaak aan het ongeval ten grondslag heeft gelegen. Er was vermoedelijk sprake van een actieve of passieve stuurbeweging en de bestuurder van de Peugeot moet het ongeval hebben bemerkt. Op grond van de bevindingen en conclusies van de ongevalanalisten en bij gebrek aan enige concrete andersluidende verklaring van de verdachte, acht de rechtbank buiten redelijke twijfel verheven dat de verdachte moedwillig en doelbewust met hoge snelheid tegen de naast die weg gelegen bomen en bosschages is gereden en is gebotst. Voor de suggestie van de verdediging dat de verdachte de macht over het stuur heeft verloren, ziet de rechtbank geen aanknopingspunten, temeer omdat de verdachte niet heeft geremd en daarvoor voldoende gelegenheid moet zijn geweest. Thuis De verdachte is na het incident op de Langeweg naar zijn woonadres [adres] gegaan. Uit de verklaringen van zijn moeder, zijn zus en haar partner komt naar voren dat hij daar omstreeks 23.00 uur is aangekomen; dit tijdstip wordt door hen bij benadering gegeven. Uit onderzoek blijkt dat de laptop van verdachte die avond om 22.51.08 uur is ingeschakeld en om 22.52.35 uur weer is uitgezet. In de korte tijd dat de computer aan heeft gestaan is de gehele internetgeschiedenis gewist. De verdachte heeft verklaard dat hij zich niet kan herinneren dat hij na thuiskomst de internetgeschiedenis heeft gewist. Echter, zoals hiervoor is overwogen, maakten andere gezinsleden geen gebruik van de laptop, met uitzondering van verdachtes moeder die daarbij hulp van de verdachte nodig had. Verder geldt dat de partner van de zus van de verdachte, [naam], heeft verklaard dat hij die avond, kort na de thuiskomst van de verdachte, nog geluid uit diens slaapkamer heeft horen komen en de flikkering van een beeldscherm meent te hebben gezien, zij het in zijn beleving van een televisie. Gelet op deze omstandigheden staat het voor de rechtbank buiten redelijke twijfel dat het de verdachte is geweest die de internetgeschiedenis - en daarmee zijn zoekslagen naar

368


zelfmoord gerelateerde informatie - heeft gewist. De verdachte heeft na zijn thuiskomst tegen zijn moeder gezegd dat hij zijn mobiele telefoon had laten liggen bij de vriendin, bij wie hij eerder die avond op bezoek was, en dat hij terugging om die telefoon op te halen. Hij heeft vervolgens zonder toestemming de autosleutels van de partner van zijn zus meegenomen en is in diens auto weggereden. De mededeling dat de verdachte zijn telefoon bij de genoemde vriendin had laten liggen is onwaar gebleken; zijn telefoon is namelijk aangetroffen vóór de passagiersstoel van zijn Peugeot die eerder die avond op de Langeweg zwaar beschadigd raakte. Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat de verdachte naar huis is gegaan om zich met een smoes wederom in het bezit van een auto te stellen en daarmee opnieuw de weg op te gaan. De N59 De verdachte is op enig moment na het vertrek uit zijn woning de N59 opgereden, in de richting van Rotterdam. Daar is hij in aanrijding gekomen met een tegenligger: de Volkswagen Polo waarin zich [namen vier slachtoffers] bevonden. Het enige overlevende slachtoffer, [naam], heeft verklaard dat het voertuig waarin hij voorin meereed 100 tot 110 kilometer per uur reed. Toen de auto van de verdachte hen zeer dicht was genaderd, stuurde deze opeens hun rijstrook op, waarna direct een enorme knal volgde en hun eigen auto aan de kant van de berm terechtkwam. De stuurbeweging werd volgens [naam] in één beweging en met precisie uitgevoerd. Getuige [naam getuige], die direct achter de auto van de slachtoffers reed, heeft verklaard dat hij ongeveer 110 tot 120 kilometer per uur reed en dat, gelet op de afstand tussen zijn auto en het voertuig van de slachtoffers, dit laatste voertuig met een zelfde snelheid of net iets sneller reed. Hij zag vervolgens dat een tegenligger - de auto van de verdachte - zonder enige aanleiding een stuurbeweging maakte. Het leek alsof het gepland was, zo van “Jou moet ik hebben”, aldus [naam getuige]. Voor de tegenligger reed geen andere auto. Ook getuige [naam getuige], die achter [naam getuige] reed, heeft verklaard dat hij zag dat een tegenligger - de auto die de verdachte bestuurde - ineens zijn weghelft opstuurde; op het moment dat die tegenligger de middenas van de rijbaan overschreed, bevond de tegenligger zich op nog geen 20 meter van de auto van de slachtoffers. Uit onderzoek van bureau Technische- en Ongevallendienst van de Verkeerspolitie is naar voren gekomen dat de betrokken auto’s nagenoeg frontaal op elkaar zijn gebotst en dat geen van beide auto’s heeft geremd. De snelheidsmeter van de auto waarin de verdachte reed, is stilgevallen op 128 kilometer per uur, hetgeen volgens de ongevalanalisten (uitsluitend) indicatief is voor de kort voor de botsing gereden snelheid. Er is geen technische oorzaak aan te wijzen die ten grondslag heeft gelegen aan het ontstaan van de botsing. De verdediging heeft nog gesteld dat het in het donker niet zichtbaar is of een medeweggebruiker een stuurbeweging maakt en verzoekt de rechtbank - indien zij de verdediging hierin niet volgt - hieromtrent te laten rapporteren door het NFI. De rechtbank volgt de verdediging niet in haar stellingname en wijst ook het subsidiaire verzoek af. Zij begrijpt de verklaringen van de getuigen namelijk aldus, dat is waargenomen dat de koplampen van de door de verdachte bestuurde auto plots naar rechts verschoven en dat de getuigen hieruit de niet onlogische conclusie hebben getrokken, dat deze beweging niet anders dan door een stuurbeweging kan zijn veroorzaakt. De rechtbank acht de verklaringen voldoende betrouwbaar om deze voor het bewijs te kunnen bezigen. Interpretatie van de vastgestelde feiten

369


Op grond van het voorgaande staat voor de rechtbank buiten redelijke twijfel vast, dat de verdachte in de week voorafgaand aan het tenlastegelegde met zelfmoordplannen rondliep en dat hij had besloten daaraan op 22 oktober 2010 uitvoering te geven. Eerst heeft hij getracht uit het leven te stappen door moedwillig met zijn eigen auto met hoge snelheid tegen een aantal bomen in de berm langs de Langeweg aan te botsen. Vervolgens is hij naar huis gegaan om zijn internetgeschiedenis te wissen. Hij heeft een smoes verteld om het huis zonder argwaan te wekken, weer te kunnen verlaten, een auto gestolen en op de N59 een tweede poging gedaan zichzelf het leven te benemen door nagenoeg frontaal een aanrijding te veroorzaken. Voor de suggesties van de verdediging dat de fatale stuurbeweging op de N59 is veroorzaakt door een onhandige manier van verzitten door de verdachte, doordat hij aandacht had voor zijn dashboard of de radio/cd-speler of doordat hij moest uitwijken voor een overstekend beest, zijn in het geheel geen aanwijzingen te vinden. De rechtbank voegt ambtshalve toe dat bij neurologisch onderzoek bij de verdachte geen afwijkingen zijn geconstateerd en dat is geconcludeerd dat weliswaar niet voor 100% kan worden uitgesloten dat de verdachte ten tijde van ten tijde van het tenlastegelegde met een epileptisch insult kampte, maar dat gelet op de afwezigheid van afwijkingen en nu er geen epilepsie in de familie van de verdachte voorkomt en de verdachte verder ook niet bekend is met epileptische klachten, de kans hierop zeer klein is. De rechtbank schuift deze alternatieve mogelijkheden dan ook als niet aannemelijk geworden terzijde. Beoordeling van enkele tenlastegelegde bestanddelen Opzet bij het onder 1 en 2 tenlastegelegde Allereerst geldt dat, zo bij de verdachte sinds de fatale nacht al sprake is van het ontbreken van enige herinnering aan het gebeurde, dit wil zeker niet zeggen dat hij de gewraakte handelingen op dat moment onopzettelijk heeft verricht. De vraag of de verdachte daadwerkelijk lijdt aan amnesie behoeft in dit verband dan ook geen beantwoording. Dit is anders voor het gevoerde verweer dat de verdachte het onder 1 tot en met 2 tenlastegelegde heeft begaan in ‘een soort trance’, veroorzaakt door een trauma tengevolge van het ongeval op de Langeweg en waardoor hij zich niet overeenkomstig zijn wil gedroeg. De rechtbank vat het verweer, waarbij het opzet wordt bestreden, op als een beroep op een stoornis. Daarvoor geldt dat zo’n stoornis slechts dan aan de bewezenverklaring van het opzet in de weg staat, indien bij de verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen zou hebben ontbroken. Daarvan zal overigens slechts bij hoge uitzondering sprake zijn (vgl. HR 16 maart 2010, LJN: BK8507). Allereerst geldt dat de verdediging niet duidelijk heeft gemaakt aan welke stoornis ‘de trance’ waarin gehandeld zou zijn, precies te wijten is, laat staan dat helder is dat door de betreffende stoornis bij de verdachte ieder inzicht in de draagwijdte van diens gedragingen ontbrak. Van de aanwezigheid van een dergelijke ernstige stoornis is evenmin gebleken bij het onderzoek van de na te noemen gedragsdeskundigen. Tegenover de stelling van de verdediging staat dat meerdere getuigen hebben verklaard, dat de verdachte direct na het ongeval op de N59 goed aanspreekbaar was en helder overkwam. Met een ter plaatse gekomen brandweerman heeft de verdachte zelfs een uitvoerig gesprek gevoerd, onder andere over hoe hij op de verkeerde weghelft terecht was gekomen. Ook heeft hij gevraagd hoe het met de mensen in de andere auto was. Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit dat de verdachte in elk geval onmiddellijk na het incident inzicht in de gevolgen van zijn gedragingen had.

370


Het verweer wordt verworpen, nu hetgeen daaraan ten grondslag is gelegd niet aannemelijk is geworden. Anders dan de officier van justitie, gaat de rechtbank uit van een verdergaande mate van opzet dan voorwaardelijk opzet. De rechtbank gaat er vanuit dat de verdachte primair het oog heeft gehad op het eigen overlijden. Wanneer een bestuurder echter op een tweebaansweg waar een maximumsnelheid van 100 kilometer per uur geldt, met zeer hoge snelheid nagenoeg frontaal botst op een hem met een snelheid van ongeveer 100 tot 110 kilometer per uur tegemoetrijdende auto, dan is de dood van de inzittenden van de tegemoetkomende auto het welhaast onvermijdelijke gevolg. De verdachte moet worden geacht te hebben gehandeld met noodzakelijkheids- of in ieder geval waarschijnlijkheidsbewustzijn. Voorbedachte rade bij het onder 1 en 2 tenlastegelegde Hoewel de verdachte, zoals is overwogen, op 22 oktober 2010 het stellige voornemen had in het verkeer een einde aan zijn leven te maken, kan uit deze omstandigheid niet zonder meer de conclusie volgen dat de verdachte na kalm beraad en rustig overleg een fataal verkeersongeval heeft veroorzaakt. Meer specifiek geldt dat er onvoldoende aanwijzingen zijn om te kunnen aannemen dat de verdachte vóórdat hij de stuurweging op de N59 maakte al het wilsbesluit had genomen om zelfmoord te plegen door tegen een tegenligger aan te rijden. Het is bijvoorbeeld niet ondenkbaar dat hij ten tijde van het verlaten van de ouderlijke woning het voornemen had om, zoals hij eerder had gedaan, opnieuw tegen een boom te rijden en pas toen hij een tegenligger zag naderen op het laatste moment en in een opwelling heeft besloten om uitvoering te geven aan het voornemen tot zelfdoding door op de tegenligger te botsen. Gelet hierop kan niet wettig en overtuigend bewezen worden dat de verdachte het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde met voorbedachte raad heeft begaan als bedoeld in artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht. Oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening bij het onder 3 tenlastegelegde De verdediging heeft aan de bepleite vrijspraak van de tenlastegelegde diefstal van de auto en de bijbehorende sleutels ten grondslag gelegd dat bij de verdachte het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening ontbrak, omdat de verdachte handelde in ‘een soort trance’. Nu niet aannemelijk is geworden dat van een dergelijke trance sprake is geweest, dient het verweer verworpen te worden. Veroorzaken van gevaar op de weg bij het onder 4 tenlastegelegde Door plotseling de rijbaan voor het tegemoetkomende verkeer over te steken en met hoge snelheid tegen bomen en bosschages te rijden kon gevaar op de weg worden veroorzaakt en heeft hij het verkeer op de Langeweg kunnen hinderen. BEWEZENVERKLARING Gelet op het bovenstaande is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair impliciet subsidiair, 2 primair impliciet subsidiair, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat: 1. hij op 22 oktober 2010, op de Rijksweg N59 te Den Bommel, gemeente Oostflakkee, opzettelijk een persoon genaamd [naam] ([geboortedatum]) en een persoon genaamd [naam] ([geboortedatum]) en een persoon genaamd [naam], van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), met een hoge snelheid gereden op de rijksweg N59 en is gaan rijden op een rijbaan die bestemd was voor het tegemoetkomend verkeer en aldus tegen het

371


verkeer/de rijrichting in heeft gereden, waarna verdachte is gebotst tegen een hem tegemoetkomend voertuig, tengevolge waarvan voornoemde personen - inzittenden van dat voertuig - zijn overleden; 2. hij op 22 oktober 2010 op de Rijksweg N59 te Den Bommel, gemeente Oostflakkee, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [naam] van het leven te beroven, met dat opzet, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), met een hoge snelheid heeft gereden op een rijbaan van de Rijksweg N59 die bestemd was voor het tegemoetkomend verkeer en aldus tegen het verkeer/de rijrichting in heeft gereden, waarna verdachte is gebotst tegen een hem tegemoetkomend voertuig, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; 3. hij op 22 oktober 2010 te Ooltgensplaat, gemeente Oostflakkee, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een sleutel en een auto (merk Volkswagen, type Polo, met kenteken [kenteken]), toebehorende aan [naam] en/of [naam lease maatschappij]; 4. hij op 22 oktober 2010 te Ooltgensplaat, gemeente Oostflakkee, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, Langeweg, op de rijbaan bestemd voor het tegemoetkomende verkeer is gaan rijden en die rijbaan plotseling - zonder dat daar een afslag en/of zijweg was - is overgestoken, en met hoge snelheid tegen de naast die weg gelegen bomen/bosschages is gereden en is gebotst, door welke gedraging van verdachte gevaar op die weg kon worden veroorzaakt, en het verkeer op die weg kon worden gehinderd. Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken. Voor zover in de bewezen verklaarde tenlastelegging kennelijke verschrijvingen voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Tevens is de tenlastelegging (ten behoeve van de leesbaarheid) aangepast, zonder dat dit de (juridische) inhoud raakt. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad. BEWIJSMOTIVERING De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. De inhoud van de wettige bewijsmiddelen is als bijlage II aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis. STRAFBAARHEID FEITEN De bewezen feiten leveren op: 1. doodslag, meermalen gepleegd; 2. poging tot doodslag; 3. diefstal, meermalen gepleegd;

372


4. overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. De feiten zijn strafbaar. STRAFBAARHEID VERDACHTE De verdachte is strafbaar. STRAFMOTIVERING De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Straffen De verdachte is verantwoordelijk voor de dood van [naam], [naam] en [naam] en voor het zwaar letsel, een hoge dwarslaesie, bij [naam]. Hij is planmatig te werk gegaan ter uitvoering van zijn voornemen om su誰cide te plegen. Na een eerdere mislukte poging daartoe op de Langeweg in Ooltgensplaat (waarbij hij gevaar op de weg heeft veroorzaakt), heeft de verdachte zonder toestemming de auto van de vriend van zijn zus weggenomen. Op de N59 in Den Bommel heeft de verdachte vervolgens opzettelijk een nagenoeg frontale botsing veroorzaakt, met desastreuze afloop. De slachtoffers werden volledig verrast door de handelwijze van de verdachte en hebben de botsing niet kunnen voorkomen. Zij hadden geen schijn van kans. Hij heeft aldus drie slachtoffers het meest kostbaarste bezit ontnomen: het leven, en hun gezinnen volledig verwoest en ontwricht. Het vierde slachtoffer zal de rest van zijn leven zeer grote fysieke beperkingen kennen en, naast het moeten verwerken van het verlies van zijn zoon, ook moeten kampen met de psychische gevolgen van zijn beperkingen. De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat hij met volstrekte willekeur heeft gehandeld: dit had iedere willekeurige weggebruiker kunnen overkomen. Het is om die reden, dat de daad van de verdachte de gemoederen ook vandaag de dag nog danig bezighoudt. In de samenleving als geheel zijn gevoelens van onrust en onveiligheid aangewakkerd, maar in het bijzonder de inwoners van [plaatsnaam] - de woonplaats van de slachtoffers - zijn door deze gebeurtenis geschokt. De slachtoffers stonden midden in het sociale leven van deze relatief kleine gemeenschap en veel inwoners kenden hen dan ook persoonlijk. Nog pijnlijker is het verlies voor de nabestaanden. De schriftelijke slachtofferverklaringen van het enig overlevende slachtoffer en de andere nabestaanden hebben invoelbaar duidelijk gemaakt welke enorme impact dit verlies op hun levens heeft; de verslagenheid is immens. De verdachte heeft ter zitting omtrent het gebeurde bijna uitsluitend verklaard dan hij zich niets kan herinneren. Dit maakt het verwerkingsproces voor de nabestaanden des te moeilijker. Dat de aanleiding voor het drama gelegen is geweest in de wens van de verdachte om uit het leven te stappen is buitengewoon tragisch, maar dit biedt op geen enkele wijze verlichting voor hen die door de handelwijze van de verdachte zijn getroffen. Op genoemde feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Nu de verdachte een auto als wapen heeft gebruikt, dient ter bescherming van de verkeersveiligheid hem bovendien de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen te worden ontzegd voor de maximale duur.

373


Gelet is op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 11 oktober 2011, betreffende de verdachte, waaruit blijkt dat deze niet eerder is veroordeeld. Dit spreekt niet in zijn nadeel. De verdachte is van 22 maart 2011 tot en met 10 mei 2011 ter observatie opgenomen geweest op de afdeling psychiatrie van het Erasmus MC te Rotterdam. Naar aanleiding daarvan zijn rapporten uitgebracht door de gedragsdeskundigen drs. W.T.C.J. Heijnen, arts in opleiding tot psychiater onder supervisie van prof. dr. H.J.C. van Marle, psychiater, en dr. S.G. Vitale, GZ-psycholoog. Het rapport van drs. Heijnen, gedateerd 16 augustus 2011, houdt - zakelijk weergegeven - onder meer in: Bij de verdachte was ten tijde van het onderzoek geen sprake van een psychiatrische symptoomstoornis in engere zin en voor zover is na te gaan ook niet ten tijde van het ten laste gelegde. Wel kampt hij met ernstige persoonlijkheidsproblematiek zonder dat dit al is uitgegroeid tot een persoonlijkheidsstoornis. Er is sprake van borderline, narcistische, afhankelijke en vermijdende trekken. Zijn afweermechanismen zijn primitief, waardoor een zogenoemd alexithym beeld is ontstaan, hetgeen wil zeggen dat hij zijn gevoelens niet onder woorden kan brengen en nauwelijks zicht heeft op zijn gevoelsleven. Gevoelens worden niet waargenomen of ontkend. Uit het onderzoek, gesprekken met de psychiater en observaties op de afdeling blijkt dat de verdachte tracht zichzelf in een zo goed mogelijk daglicht te plaatsen. Problemen, onaanvaardbare impulsen of negatieve gevoelens worden geminimaliseerd of ontkend. Dit is kenmerkend voor persoonlijkheidsproblematiek waarbij ontkenning, verdringing en een gebrek aan inzicht in zichzelf een rol spelen. Door narcistische afweer wordt het wankele zelfbeeld beschermd. De verdachte heeft moeite zijn eigen gevoelens af te lezen en staat onvoldoende in contact met zijn gevoelsleven. Hij heeft gebrekkige introspectieve vaardigheden. Negatieve aspecten van zichzelf worden ontkend. De verdachte kan niet goed met prikkels omgaan, maar zoekt die wel op om door de daaruit voortvloeiende sensatie zich ‘iemand’ te kunnen voelen. Concluderend lijdt de verdachte aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. De aanwezigheid van persoonlijkheidsproblematiek is een constant gegeven vanaf de adolescentie; deze bestond derhalve ook ten tijde van het ten laste gelegde. Het rapport van dr. Vitale, gedateerd 19 juli 2011, houdt - zakelijk weergegeven -onder meer in: De verdachte heeft benedengemiddelde tot gemiddelde cognitieve capaciteiten. Uit het onderzoek kwam het beeld van iemand die zichzelf in een goed daglicht tracht te plaatsen en daarbij problemen, onaanvaardbare impulsen of gevoelens ontkent en kleiner maakt. Deze façade van sociale wenselijkheid is bewust geïnitieerd. Naarmate het onderzoek vorderde bleek dit voor de verdachte steeds moeilijker vol te houden; de façade leek langzaam af te brokkelen. Hierdoor werd steeds meer psychopathologie zichtbaar. De verdachte zet zichzelf neer als iemand met een positieve instelling en die in geen enkel opzicht boos of ontevreden is. Hij stelt problemen niet uit te weg te gaan en doelgericht met vertrouwen problemen op te lossen. De onderliggende persoonlijkheidsorganisatie en -dynamiek wijzen echter op een ernstig gebrek aan introspectief vermogen, narcistische afweer en massale loochening van negatieve gevoelens en agressie, waarbij weinig contact bestaat met het gevoel (alexithiemie). Er is sprake van een beperkte sociale vaardigheid en sociaal inzicht en wanneer de spanningen toenemen is hij niet in staat controle uit te oefenen over zijn gevoelens en zijn gedrag. Vanwege deze persoonlijkheidsdynamiek kan de verdachte onverwachts overspoeld raken, hetgeen kan leiden tot heftige doorbraken van negatieve affecten en impulsiviteit. De psycholoog concludeert dat de verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens, in diagnostische zin te omschrijven als een persoonlijkheidsstoornis NAO met narcistische, borderline, afhankelijke en vermijdende kenmerken. Ten tijde van

374


het plegen van het ten laste gelegde was er sprake van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. Aangezien er sprake is van persoonlijkheidsproblematiek, dat wil zeggen een duurzaam en rigide gedragspatroon dat is ontstaan in de adolescentie, leed de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde hier evenzeer aan. Beide deskundigen zijn het erover eens dat bij de verdachte sprake is van persoonlijkheidsproblematiek, maar (nog) niet van een volgroeide persoonlijkheidsstoornis. Er is dus sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, maar niet van een ziekelijke stoornis. Tevens is er overeenstemming over het beeld dat er weinig ‘eigenheid’ bestaat bij de verdachte, dat hij erg leeg lijkt en bijzonder weinig contact met zijn gevoelsleven heeft. Aangezien de verdachte vanwege zijn geclaimde amnesie als ontkennend wordt beschouwd, kan er niets gezegd worden over een mogelijk causaal verband tussen de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en de ten laste gelegde feiten en evenmin over het gevaar voor herhaling. De deskundigen voorzien dat zich in de loop der jaren alsnog een psychiatrisch ziektebeeld of een persoonlijkheidsstoornis in engere zin zou kunnen ontwikkelen. Maatregel? Naar aanleiding van de inhoud van voornoemde rapportages, in het bijzonder de door de psycholoog beschreven persoonlijkheidsdynamiek van de verdachte, en gelet op de bijzondere ernst van het bewezen verklaarde, heeft de rechtbank nadrukkelijk bezien of aan de verdachte, naast een gevangenisstraf, tevens de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging zou moeten worden opgelegd. Het is naar het oordeel van de rechtbank namelijk zeer gewenst dat de verdachte wordt behandeld voor de serieus te nemen persoonlijkheidsproblematiek. Uit de rapportages komt echter in onvoldoende mate naar voren dat de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van die maatregel ook daadwerkelijk eist. De rechtbank zal daarom niet overgaan tot het (tevens) opleggen van een maatregel. Gezien de geconstateerde wenselijkheid van behandeling geeft zij het openbaar ministerie wel in overweging om te zijner tijd te laten bekijken of bij een voorwaardelijke invrijheidsstelling als bijzondere voorwaarde moet worden gesteld dat de verdachte zich onder klinische of ambulante behandeling dient te stellen. Slotsom Alles afwegend worden na te noemen straffen passend en geboden geacht. Gelet op de omvang van die straffen acht de rechtbank het niet opportuun voor de onder 4 bewezen verklaarde overtreding afzonderlijke een straf op te leggen. TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN Gelet is op de artikelen 9a, 45, 57, 62, 287 en 310 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 177 en 179a van de Wegenverkeerswet 1994.

BESLISSING De rechtbank: verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair impliciet primair en 2 primair impliciet primair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij; verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair impliciet subsidiair, 2 primair impliciet subsidiair, 3 en 4 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;

375


verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij; stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten; verklaart de verdachte strafbaar; veroordeelt de verdachte ten aanzien van de onder 1 primair impliciet subsidiair, 2 primair impliciet subsidiair en 3 ten laste gelegde feiten tot een gevangenisstraf voor de tijd van tien (10) jaar; bepaalt dat ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde geen straf of maatregel wordt opgelegd; beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht; ontzegt de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van tien (10) jaar. Dit vonnis is gewezen door: mr. Van der Kolk, voorzitter, en mrs. Van der Kaaij en De Jong, rechters, in tegenwoordigheid van Grootendorst, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 januari 2012.

Bijlage I bij vonnis van 19 januari 2012 TEKST TENLASTELEGGING. Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat 1. hij op of omstreeks 22 oktober 2010, op de Rijksweg N59 te Den Bommel, gemeente Oostflakkee, althans in Nederland, opzettelijk al dan niet met voorbedachte rade, een persoon genaamd [naam] ([geboortedatum]) en/of een persoon genaamd [naam] ([geboortedatum]) en/of een persoon genaamd [naam], van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), met een hoge/aanzienlijke snelheid gereden op de rijksweg N59 en/of is gaan rijden op een rijbaan die bestemd was voor het tegemoetkomend verkeer en/of (aldus) tegen het verkeer/de rijrichting in heeft gereden, waardoor/waarna verdachte (vervolgens) (frontaal) is gebotst op/tegen een hem tegemoetkomend voertuig, tengevolge waarvan voornoemde inzittenden van dat voertuig zijn overleden; (artikel 289/287 Wetboek van Strafrecht)

376


Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij op of omstreeks 22 oktober 2010 te Den Bommel, gemeente Oostflakkee, althans in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Rijksweg N59, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door met dat motorrijtuig (hoogst) roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam en/of met aanmerkelijke verwaarlozing van de te dezen geboden zorgvuldigheid te rijden op de voor het verkeer openstaande weg, te weten de Rijksweg N59, althans de openbare weg, welk roekeloos, onoplettend, onvoorzichtig, onachtachtzaam en/of onzorgvuldig rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, (mede door gebruik van alcoholhoudende drank en/of medicijnen verkeerde in een (zodanige) toestand dat gevaar bestond voor het niet en/of niet voortdurend onder controle hebben van een door hem bestuurd voertuig en/of het gevaar bestond dat hij als bestuurder niet voortdurend in staat was handelingen te verrichten die van hem werden vereist), een voertuig is gaan besturen en blijven besturen en/of (al dan niet) plotseling en/of enige tijd op een rijbaan van die genoemde Rijksweg N59, bestemd voor het tegemoetkomend verkeer is gaan rijden en/of blijven rijden en/of aldus tegen het verkeer/de rijrichting in is gaan en/of blijven rijden en/of (aldaar) heeft gereden met een hoge/aanzienlijke snelheid en/of dusdoende (frontaal) is gebotst op/gereden tegen een hem, verdachte, tegemoetkomend voertuig, waardoor (een) ander(en) (genaamd [naam] en/of [naam] en/of [naam]) werd(en) gedood; (artikel 6 Wegenverkeerswet 1994) De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd; 2. hij op of omstreeks 22 oktober 2010 op de Rijksweg N59 te Den Bommel, gemeente Oostflakkee, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk (en al dan niet met voorbedachte rade) een persoon genaamd [naam] van het leven te beroven, met dat opzet na kalm beraad en rustig overleg, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), met een hoge/aanzienlijke snelheid heeft gereden op een rijbaan van de Rijksweg N59 die bestemd was voor het tegemoetkomend verkeer en/of (aldus) tegen het verkeer/de rijrichting in heeft gereden, waardoor/waarna verdachte (vervolgens) (frontaal) is gebotst op/tegen een hem tegemoetkomend voertuig, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; (artikel 289/287 juncto 45 Wetboek van Strafrecht) Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij op of omstreeks 22 oktober 2010 op de Rijksweg N59 te Den Bommel, gemeente Oostflakkee, aan een persoon genaamd [naam], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten een (hoge) dwarslaesie en of meerdere botbreuken

377


en/of ernstig inwendig letsel), heeft toegebracht, door met dat opzet als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), met een hoge/aanzienlijke snelheid plotseling en/of enige tijd is gaan rijden en/of heeft gereden op de Rijksweg N59 en/of op een rijbaan van de Rijksweg N59 die bestemd was voor het tegemoetkomend verkeer en/of (aldus) tegen het verkeer/de rijrichting in heeft gereden, waardoor/waarna verdachte (vervolgens) (frontaal) is gebotst op/tegen een hem tegemoetkomend voertuig; (artikel 302 Wetboek van Strafrecht) meer subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij op of omstreeks 22 oktober 2010 te Den Bommel, gemeente Oostflakkee, althans in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Rijksweg N59, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door met dat motorrijtuig (hoogst) roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam en/of met aanmerkelijke verwaarlozing van de te dezen geboden zorgvuldigheid te rijden op de voor het verkeer openstaande weg, te weten de Rijksweg N59, althans de openbare weg, welk roekeloos, onoplettend, onvoorzichtig, onachtachtzaam en/of onzorgvuldig rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, (mede door gebruik van alcoholhoudende drank en/of medicijnen verkeerde in een (zodanige) toestand dat gevaar bestond voor het niet en/of niet voortdurend onder controle hebben van een door hem bestuurd voertuig en/of het gevaar bestond dat hij als bestuurder niet voortdurend in staat was handelingen te verrichten die van hem werden vereist), een voertuig is gaan besturen en blijven besturen en/of (al dan niet) plotseling en/of enige tijd op een rijbaan van die genoemde Rijksweg N59, bestemd voor het tegemoetkomend verkeer is gaan rijden en/of blijven rijden en/of aldus tegen het verkeer/de rijrichting in is gaan en/of blijven rijden en/of (aldaar) heeft gereden met een hoge/aanzienlijke snelheid en/of dusdoende (frontaal) is gebotst op/gereden tegen een hem, verdachte, tegemoetkomend voertuig, waardoor (een) ander(en) (genaamd [naam]) zwaar lichamelijk letsel, te weten een (hoge) dwarslaesie en/of meerdere botbreuken en/of ernstig inwendig letsel, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan; (artikel 6 Wegenverkeerswet 1994) De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd; 3. hij op of omstreeks 22 oktober 2010 te Ooltgensplaat, gemeente Oostflakkee, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een sleutel en/of een auto (merk Volkswagen, type Polo, met kenteken [kenteken]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam] en/of [naam lease maatschappij], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;

378


(artikel 310 Wetboek van Strafrecht) 4. hij op of omstreeks 22 oktober 2010 te Ooltgensplaat, gemeente Oostflakkee, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, Langeweg, (al dan niet) onverhoeds op de rijbaan bestemd voor het tegemoetkomende verkeer is gaan rijden en/of die rijbaan plotseling - zonder dat daar een afslag en/of zijweg was - is overgestoken, waardoor een op die rijbaan voor tegemoetkomend verkeer rijdende auto plotseling snelheid moest minderen en/of hij, verdachte op zeer korte afstand voor die op die rijbaan voor tegemoetkomend verkeer rijdende auto (bestuurd door [naam]) is langsgereden en/of vervolgens verdachte met zijn personenauto,met hoge snelheid tegen de naast die weg gelegen bomen/bosschages is gereden en/of is gebotst, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd; (artikel 5 WVW '94) De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.

379


LJN: BU6905, Hoge Raad , 10/01517 Print uitspraak Datum uitspraak: 07-02-2012 Datum publicatie: 07-02-2012 Rechtsgebied: Straf Soort procedure: Cassatie Inhoudsindicatie: Gegronde bewijsklacht medeplegen diefstal elektriciteit. Vindplaats(en): Rechtspraak.nl RvdW 2012, 307

Uitspraak 7 februari 2012 Strafkamer nr. S 10/01517 Hoge Raad der Nederlanden Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 2 april 2010, nummer 22/005848-08, in de strafzaak tegen: [Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958, wonende te [woonplaats]. 1. Geding in cassatie 1.1. Het beroep - dat kennelijk niet is gericht tegen de vrijspraak van feit 3 en de nietontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging van feit 7 - is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. H. Sytema, advocaat te 'sGravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, voor zover inhoudende de beslissingen over feit 1, tweede cumulatief en de strafoplegging en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof teneinde op het bestaande hoger beroep in zoverre opnieuw recht te doen. 1.2. De aanvulling op het verkorte arrest als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. 2. Beoordeling van het middel 2.1. Het middel klaagt dat het onder 1, tweede cumulatief, bewezenverklaarde niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid, meer in het bijzonder niet het "medeplegen" van de diefstal. 2.2.1. Ten laste van de verdachte is onder 1, tweede cumulatief, bewezenverklaard dat: "hij, in de periode van 17 oktober 2006 tot en met 7 maart 2007 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander, meermalen, telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening elektriciteit heeft weggenomen, toebehorende aan Eneco Netbeheer BV, zulks na het weg te nemen goed onder hun bereik te hebben gebracht door middel van het verbreken van de verzegeling van het deksel van de hoofdaansluitkast." 2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de bewijsmiddelen in de aanvulling op het

380


verkorte arrest als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv. 2.3. Aangezien de bewezenverklaring van het onder 1, tweede cumulatief, tenlastegelegde, voor zover behelzende dat de verdachte "tezamen en in vereniging met een ander" meermalen telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening elektriciteit heeft weggenomen, niet zonder meer uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid, is de uitspraak in zoverre niet naar de eis der wet met redenen omkleed. De enkele vaststelling dat de verdachte samen met [medeverdachte 1] eigenaar was van de desbetreffende panden is daarvoor onvoldoende. 2.4. Het middel slaagt. 3. Slotsom Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak - voor zover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen - ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist. 4. Beslissing De Hoge Raad: vernietigt de bestreden uitspraak - voor zover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen - maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1, tweede cumulatief, bewezenverklaarde en de strafoplegging; wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan; verwerpt het beroep voor het overige. Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken op 7 februari 2012.

381


LJN: BU6906, Hoge Raad , 10/01518 Print uitspraak Datum uitspraak: 07-02-2012 Datum publicatie: 07-02-2012 Rechtsgebied: Straf Soort procedure: Cassatie Inhoudsindicatie: Gegronde bewijsklacht medeplegen diefstal elektriciteit. Vindplaats(en): Rechtspraak.nl RvdW 2012, 308

Uitspraak 7 februari 2012 Strafkamer nr. S 10/01518 Hoge Raad der Nederlanden Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 2 april 2010, nummer 22/005853-08, in de strafzaak tegen: [Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959, wonende te [woonplaats]. 1. Geding in cassatie 1.1. Het beroep - dat kennelijk niet is gericht tegen de vrijspraak van feit 3 en de nietontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging van feit 7 - is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. H. Sytema, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, voor zover inhoudende de beslissingen over feit 1, tweede cumulatief en de strafoplegging en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof teneinde op het bestaande hoger beroep in zoverre opnieuw recht te doen. 1.2. De aanvulling op het verkorte arrest als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. 2. Beoordeling van het middel 2.1. Het behelst de klacht dat het onder 1, tweede cumulatief, bewezenverklaarde niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid, meer in het bijzonder niet het "medeplegen" van de diefstal. 2.2.1. Ten laste van de verdachte is onder 1, tweede cumulatief, bewezenverklaard dat: "hij, in de periode van 17 oktober 2006 tot en met 7 maart 2007 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander, meermalen, telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening elektriciteit heeft weggenomen, toebehorende aan Eneco Netbeheer BV, zulks na het weg te nemen goed onder hun bereik te hebben gebracht door middel van het verbreken van de verzegeling van het deksel van de hoofdaansluitkast." 2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de bewijsmiddelen in de aanvulling op het

382


verkorte arrest als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv. 2.3. Aangezien de bewezenverklaring van het onder 1, tweede cumulatief, tenlastegelegde, voor zover behelzende dat de verdachte "tezamen en in vereniging met een ander" meermalen telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening elektriciteit heeft weggenomen, niet zonder meer uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid, is de uitspraak in zoverre niet naar de eis der wet met redenen omkleed. De enkele vaststelling dat de verdachte samen met [medeverdachte 6] eigenaar was van de desbetreffende panden is daarvoor onvoldoende. 2.4. Het middel slaagt. 3. Slotsom Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak - voor zover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen - ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist. 4. Beslissing De Hoge Raad: vernietigt de bestreden uitspraak - voor zover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen - maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1, tweede cumulatief, bewezenverklaarde en de strafoplegging; wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan; verwerpt het beroep voor het overige. Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken op 7 februari 2012.

Conclusie Nr. 10/01518 Mr. Machielse Zitting 29 november 2011 Conclusie inzake: [Verdachte](1) 1. Het Gerechtshof 's-Gravenhage heeft verdachte op 2 april 2010 onder meer voor 1, tweede cumulatief: Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking, meermalen gepleegd, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden. 2. Mr. W.S. Korteling, advocaat te 's-Gravenhage, heeft cassatie ingesteld. Mr. H. Sytema, advocaat te 's-Gravenhage, heeft een schriftuur ingezonden, houdende ĂŠĂŠn middel van cassatie. 3.1. Het middel klaagt dat het bewijs van feit 1, tweede cumulatief, niet uit de gebezigde

383


bewijsmiddelen is af te leiden. 3.2. Het hof heeft ten laste van verdachte bewezen verklaard dat "hij, in de periode van 17 oktober 2006 tot en met 7 maart 2007 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander, meermalen telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toeĂŤigening elektriciteit heeft weggenomen, toebehorende aan ENECO Netbeheer BV, zulks na het weg te nemen goederen onder zijn bereik te hebben gebracht door middel van verbreking van de verzegeling van het deksel van de hoofdaansluitkast". 3.3. Het hof heeft voor het bewijs gebruikt een verklaring van verdachte inhoudende dat hij in de periode van 17 oktober 2006 tot en met 7 maart 2007 samen met [medeverdachte 6] eigenaar was van de panden aan de [a-straat] (bewijsmiddel 1). Bewijsmiddel 2 houdt onder meer als relaas van een opsporingsambtenaar in dat hij zich op 7 maart 2007 bevond in het perceel aan de [a-straat 1] te Den Haag. Verbalisant nam waar dat zich in een bedrijfsruimte twee hennepkwekerijen bevonden. Tevens zag verbalisant dat er aan de muur van de ruimte waarin een van de kwekerijen was gevestigd twee hoofdaansluitkasten van het Gemeentelijk Energie Bedrijf bevonden waarvan er een openstond. Uit deze primaire hoofdaansluitkast kwamen elektriciteitskabels die met andere elektriciteitskabels waren verbonden. De kabel liep voor de meter langs en de zegels van de kasten waren verbroken. Bewijsmiddel 6 houdt de aangifte in namens Eneco Energie Services B.V. 3.4. Uit geen van de gebezigde bewijsmiddelen is af te leiden dat verdachte zelf, samen met een ander, een uitvoeringshandeling heeft begaan met betrekking tot de diefstal van elektriciteit, noch dat hij bewust, nauw en volledig met een ander heeft samengewerkt om elektriciteit te stelen.(2) Het middel slaagt. 4. Ambtshalve heb ik overigens geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven. 5. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, voor zover inhoudende de beslissingen over feit 1, tweede cumulatief en de strafoplegging en tot terugwijzing van de zaak naar het hof te 's-Gravenhage teneinde op het bestaande beroep in zoverre opnieuw recht te doen. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden 1 Deze zaak hangt samen met nrs. 10/01517 ([medeverdachte 6]), 10/01920 ([medeverdachte 2]), 11/00101 ([medeverdachte 3]), 11/00102 ([medeverdachte 4]) en 11/00103 ([medeverdachte 5]), waarin ik ook vandaag concludeer. 2 HR 3 juni 2003, NJB 2003, p. 1457, nr. 107; HR 9 februari 2010, LJN BK6147; HR 15 februari 2011, LJN BP0095.

384


LJN: BU6922, Hoge Raad , 10/01920 Print uitspraak Datum uitspraak: 07-02-2012 Datum publicatie: 07-02-2012 Rechtsgebied: Straf Soort procedure: Cassatie Inhoudsindicatie: Gegronde bewijsklacht medeplegen diefstal elektriciteit en vervoer hennep. Vindplaats(en): Rechtspraak.nl RvdW 2012, 309

Uitspraak 7 februari 2012 Strafkamer nr. S 10/01920 Hoge Raad der Nederlanden Arrest op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 'sGravenhage van 14 april 2010, nummer 22/000001-09, in de strafzaak tegen: [Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1945, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande. 1. Geding in cassatie 1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het arrest van het Hof, voor zover het betreft de beslissingen over feit 1, tweede onderdeel, feit 2 en de strafoplegging en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan. 1.2. De aanvulling op het verkorte arrest als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. 2. Beoordeling van het eerste en het vierde middel De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. 3. Beoordeling van het tweede middel 3.1. Het middel behelst de klacht dat het onder 1, tweede cumulatief, bewezenverklaarde niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid, meer in het bijzonder het "medeplegen" van de diefstal. 3.2.1. Ten laste van de verdachte is onder 1, tweede cumulatief, bewezenverklaard dat: "hij, in de periode van 1 november 2006 tot en met 13 februari 2007 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening elektriciteit heeft weggenomen, toebehorende aan Eneco

385


Netbeheer BV, zulks na het weg te nemen goed onder hun bereik te hebben gebracht door middel van het verbreken van de verzegeling van het deksel van de hoofdaansluitkast." 3.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de bewijsmiddelen in de aanvulling op het verkorte arrest als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv. 3.3. Aangezien de bewezenverklaring van het onder 1, tweede cumulatief, tenlastegelegde, voor zover behelzende dat de verdachte "tezamen en in vereniging met een ander of anderen" met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening elektriciteit heeft weggenomen, niet zonder meer uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid, is de uitspraak in zoverre niet naar de eis der wet met redenen omkleed. 3.4. Het middel slaagt in zoverre. 4. Beoordeling van het derde middel 4.1. Het middel klaagt dat het onder 2 bewezenverklaarde niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. 4.2.1. Ten laste van de verdachte is onder 2 bewezenverklaard dat: "hij op 25 oktober 2006 te 's Gravenzande (gemeente Westland) en De Lier (gemeente Westland), tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk in de uitoefening van een bedrijf heeft vervoerd, 2505 hennepstekken, zijnde hennep, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II." 4.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de bewijsmiddelen in de aanvulling op het verkorte arrest als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv. 4.3. Aangezien de bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde, voor zover behelzende dat de verdachte "tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk hennepstekken heeft vervoerd", niet zonder meer uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid, is de uitspraak in zoverre niet naar de eis der wet met redenen omkleed. 4.4. Het middel slaagt. 5. Slotsom Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat de middelen voor het overige geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist. 6. Beslissing De Hoge Raad: vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1, tweede cumulatief, en 2 bewezenverklaarde en de strafoplegging; wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan; verwerpt het beroep voor het overige. Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.F. Groos, in bijzijn van de Waarnemend

386


griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken op 7 februari 2012.

387


LJN: BR2892, Hoge Raad , 10/01703 Print uitspraak Datum uitspraak: 11-10-2011 Datum publicatie: 11-10-2011 Rechtsgebied: Straf Soort procedure: Cassatie Inhoudsindicatie: Gegronde bewijsklacht medeplegen. Vindplaats(en): Rechtspraak.nl RvdW 2011, 1284

Uitspraak 11 oktober 2011 Strafkamer nr. 10/01703 Hoge Raad der Nederlanden Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 14 april 2010, nummer 22/001047-09, in de strafzaak tegen: [Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960, wonende te [woonplaats]. 1. Geding in cassatie Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. S.V. Jansen en mr. I. Jadib, beiden advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan. 2. Beoordeling van de middelen 2.1. De middelen, die zich lenen voor gezamenlijke bespreking, klagen dat het Hof de bewezenverklaring ontoereikend heeft gemotiveerd. 2.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat: "1. hij op 07 februari 2008 te Rijswijk tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad 444 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II; 2. hij in de periode van 29 november 2007 tot en met 6 februari 2008 te Rijswijk tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk heeft geteeld in een pand aan de [a-straat 1] een hoeveelheid van in totaal 444 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II; 3. hij in de periode van 29 november 2007 tot en met 7 februari 2008 te Rijswijk tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, toebehorende aan Eneco; 4. hij in de periode van 01 november 2007 tot en met 07 februari 2008 te Rijswijk tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk en wederrechtelijk een

388


muur van een woning, gelegen aan de [a-straat 1], toebehorende aan [betrokkene 1], heeft vernield door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk een gat in die muur van die woning te maken." 2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen: "1. Het proces-verbaal van verhoor van de politie Haaglanden, nr. PL1561/2008/3053-7, d.d. 8 februari 2008, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2]. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven- (p. 41 en 42): als de op 7 februari 2008 tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van [verdachte]: Ik woon sinds 1 november 2007 aan de [a-straat 1] te Rijswijk. Ik ben wel boven geweest, daar is de wc. Er is maar ĂŠĂŠn wc in de woning. De ruimtes boven waren niet afgesloten. 2. De verklaring van de verdachte. De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg van 23 februari 2009 verklaard zakelijk weergegeven-: Ik heb een deel van de woning onderverhuurd. 3. Het proces-verbaal van aangifte van de politie Haaglanden, nr. PL1561/2008/3053-5, d.d. 7 februari 2008, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2]. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven- (p. 31 e.v.): als de op 7 februari 2008 tegenover deze opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van [betrokkene 1]: In november 2007 heb ik het perceel aan de [a-straat 1] te Rijswijk verhuurd aan [verdachte], geboren [geboortedatum] 1960 te [geboorteplaats]. Gisteren werd ik door een vriend aangesproken dat hij dacht dat er een hennepkwekerij in perceel [001] zou zijn opgebouwd. Ik ben erheen gegaan. In de slaapkamer bevond zich een in de werking zijnde hennepkwekerij. Op de bovenste etage zag ik dat in een kamer tegen de wand een aantal trafo's bevestigd waren. Vanaf deze trafo's liepen stroomkabels door een gat in de muur naar een ruimte alwaar een groot aantal hennepplanten in potten stonden. Ik weet dat het gat nog niet in de muur zat toen ik het huis in november 2 007 had opgeleverd. Op de begane grond bevindt zich de meterkast. Ik zag dat er een kabel bij getrokken was. Ik zag gelijk dat er met de meter geknoeid was. 4. Het proces-verbaal van bevindingen van de politie Haaglanden, nr. PL1561/2008/3053-6, d.d. 7 februari 2008, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 1]. Dit procesverbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven- (p. 35 e.v.): als relaas van deze opsporingsambtenaren: Op 7 februari 2008 bevonden wij ons aan de [a-straat 1] te Rijswijk. Achter de voordeur van de woning bevindt zich een hal met daaraan een trap gelegen die toegang heeft tot de eerste etage en tweede etage. Op de eerste etage van de woning bevindt zich een woonkamer, slaapkamer en keuken, ingericht voor bewoning. Op de tweede etage in de gang roken wij, verbalisanten, een sterke geur van hennep. Ik zag dat de elektriciteitsdraden waren gebundeld en door een gat in de muur liepen. Wij zagen dat de deur open stond en wij konden door de opening een in werking zijnde hennepkwekerij zien. Wij zagen dat op de assimilatielampen bobbeltjes zaten en naar een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid minstens eenmaal eerder waren schoongemaakt. Na tellen bleken er in totaal 444 hennepplanten in de woning te staan. 5. Een geschrift, zijnde een rapportage diefstal energie nr. 1506/2008/4159, d.d. 14 februari 2008, opgemaakt en ondertekend door [betrokkene 2], technisch specialist fraude Eneco Energie Services BV alsmede ondertekend door [verbalisant 4],

389


opsporingsambtenaar. Het houdt onder meer in -zakelijk weergegeven- (p. 45 e.v.): als relaas van [betrokkene 2]: Ik ben in dienst van Eneco Energie Services BV en bevoegd tot het doen van aangifte. Ik doe aangifte van diefstal van elektriciteit. De diefstal van de elektriciteit is gepleegd in de periode van 29 november 2007 tot en met 7 februari 2008. Ik zag dat er aan de bovenzijde van de hoofdzekeringen een vieraderige elektriciteitskabel was bijgeplaatst en aangesloten. Deze elektriciteitskabel zat aangesloten voor de elektriciteitsmeter zodat alle elektriciteit die via deze kabel werd afgenomen, niet door de elektriciteitsmeter werd geregistreerd. 6. Het proces-verbaal van de politie Haaglanden, nr. PL1561/2008/3053-N, d.d. 7 februari 2008, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5]. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven- (p. 19): als relaas van deze opsporingsambtenaar: Op 7 februari 2008 heb ik in perceel [a-straat 1] te Rijswijk een onderzoek ingesteld in een daar aanwezige hennepkwekerij. Ik zag dat het hier een professionele hennepkwekerij betrof. Ik zag in de kweekruimte vierkante plastic potten op de grond met vrouwelijke hennepplanten. Ik zag dat de vrouwelijk hennepplanten ongeveer 70 centimeter groot waren en vertoonden een volle bloei. De bovenstaande hennep is vermeld op lijst II behorende bij de Opiumwet en strafbaar gesteld in artikel 3 van de Opiumwet. 7. Een geschrift, zijnde een bijlage bij het onder 4 genoemde proces-verbaal. Het houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-: foto's van en in het pand aan de [a-straat 1] te Rijswijk." 2.3. Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan niet zonder meer volgen dat de verdachte zo bewust en nauw met een ander of anderen heeft samengewerkt dat sprake is van medeplegen. De bewezenverklaring is derhalve niet naar de eis der wet met redenen omkleed. De middelen zijn terecht voorgesteld. 3. Slotsom Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist. 4. Beslissing De Hoge Raad: vernietigt de bestreden uitspraak; wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan. Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 11 oktober 2011.

390


LJN: BP6581, Hoge Raad , 10/00310 Print uitspraak Datum uitspraak: 24-05-2011 Datum publicatie: 24-05-2011 Rechtsgebied: Straf Soort procedure: Cassatie Inhoudsindicatie: Bewijsklacht medeplegen. HR stelt voorop dat de art. 47 tot en met 51 Sr - al dan niet in zogenoemd functionele vorm - diverse mogelijkheden bieden om iemand onder specifieke voorwaarden strafrechtelijk aansprakelijk te stellen voor zijn betrokkenheid bij een strafbaar feit. In geval van het medeplegen houden die voorwaarden vooral in dat sprake moet zijn geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. Uit ’s Hofs bewijsvoering kan niet volgen dat verdachte zo nauw en bewust heeft samengewerkt dat sprake is van medeplegen van de bewezenverklaarde gedragingen. De door het Hof in aanmerking genomen omstandigheden dat verdachte verantwoordelijk is voor hetgeen zich in zijn zaak afspeelt en dat hij zeggenschap heeft over zijn medewerkers, welke omstandigheden er aan zouden kunnen bijdragen dat verdachte als “functionele dader” van de bewezenverklaarde gedragingen wordt aangemerkt, zijn onvoldoende om een dergelijke bewuste en nauwe samenwerking te kunnen aannemen. Conclusie AG: anders. Vindplaats(en): NJ 2011, 481 m. nt. N. Keijzer NJB 2011, 1192 NS 2011, 193 Rechtspraak.nl RvdW 2011, 691

Uitspraak 24 mei 2011 Strafkamer nr. 10/00310 Hoge Raad der Nederlanden Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 22 juli 2009, nummer 20/001779-08, in de strafzaak tegen: [Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966, wonende te [woonplaats]. 1. Geding in cassatie 1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. H.H.M. van Dijk, advocaat te 's-Hertogenbosch, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. 1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd. 2. Beoordeling van het eerste middel

391


2.1. Het middel klaagt over de motivering van de bewezenverklaring van feit 1. 2.2.1. Het Hof heeft onder 1 bewezenverklaard dat de verdachte: "in de periode van 1 november 2005 tot en met 1 juni 2006 te Waalwijk, tezamen en in vereniging met een ander, in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf, opzettelijk heeft verkocht een hoeveelheid hennepplanten en stekken van hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II." 2.2.2. Met betrekking tot de bewezenverklaring heeft het Hof - met inbegrip van hier niet overgenomen voetnoten - het volgende overwogen: "Vaststaande feiten Verdachte, geboren op [geboortedatum] 1966 en ten tijde van de ten laste gelegde feiten derhalve 39/40 jaar oud, is de enige eigenaar van growshop '[A]' aan de [a-straat 1a] te [plaats]. De growshop is een eenmanszaak. Er werken twee mensen voor verdachte: [Betrokkene 1] en [betrokkene 2]. [Betrokkene 2] was ten tijde van de ten laste gelegde feiten ongeveer 65 jaar oud. [Betrokkene 1] is geboren op [geboortedatum] 1968 en was ten tijde van de ten laste gelegde feiten derhalve 37 jaar oud. Op 1 juni 2006 is het bedrijfspand waarin de growshop van verdachte is gevestigd, doorzocht door de politie. Tijdens de doorzoeking zijn een plastic gripzak met 306 gram gedroogde henneptoppen en 22 stekjes van hennepplanten aangetroffen en in beslag genomen. De 22 hennepstekken zijn van verdachte. Voor de aanwezigheid van de henneptoppen in de growshop acht verdachte zichzelf verantwoordelijk. Diezelfde dag, 1 juni 2006, is de personenauto van verdachte doorzocht. In de kofferbak van deze personenauto is een vuilniszak met daarin twee zakken met in totaal 1554 gram gedroogde henneptoppen aangetroffen en in beslag genomen. Onder de mat in de kofferbak is een plastic zak aangetroffen met als opschrift 'Boetiek Nik-Nik'. In deze tas zat een geldbedrag van € 28.350,00. Dit geldbedrag is in beslag genomen. Voor de stoel van de bijrijder is een tas aangetroffen met als opschrift 'de Schoenenreus'. In deze tas zat een geldbedrag van € 30.000,00. Dit geldbedrag is eveneens in beslag genomen. Het geld dat voor de stoel van de bijrijder is aangetroffen, was gebundeld in zes bundels van € 5.000.00, bestaande uit bankbiljetten van € 5,00, € 10,00, € 20,00 en € 50,00. Het geld dat in de kofferbak is aangetroffen, was gebundeld in één bundel van € 5.350,00, bestaande uit bankbiljetten van € 50,00, €100,00 en € 200,00, dertien bundels van € 1.000,00, bestaande uit bankbiljetten van € 20,00, € 50,00 en € 100,00 en tien bundels van € 1.000,00, bestaande uit bankbiljetten van € 5,00, €10,00, € 20,00, € 50,00 en € 100.00. De in de auto aangetroffen geldbedragen en henneptoppen, zijn van verdachte. Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs (...) Verkoop Het hof leidt uit het dossier af dat verdachte in de periode voorafgaand aan 1 juni 2006, en zoals tenlastegelegd, hennepstekken en hennepplanten heeft verkocht. Het hof baseert zijn oordeel op de verklaringen van getuigen die hennepstekken hebben gekocht bij de growshop van verdachte. Getuige [getuige 1] was ten tijde van zijn verhoor op 8 april 2006 een half jaar bezig met het kweken van hennepplanten. Hij heeft twee keer 50 en één keer 120 hennepplanten geteeld. De stekjes voor zijn hennepplanten heeft hij gekocht bij de growshop aan de [astraat] te [plaats]. Getuige [getuige 2] heeft de stekken voor zijn hennepkwekerij bij [A] gekocht. Hij heeft deze stekken op 1 april 2006 geplant. Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat zij planten voor haar hennepkwekerij heeft gekocht bij de growshop aan de [a-straat] te [plaats]. Zij heeft dat in elk geval nog enkele dagen voor haar verhoor van 23 mei 2006 gedaan.

392


Getuige [getuige 4] heeft begin 2006 een zolderverdieping gemaakt in zijn garage en hij heeft daar 120 hennepplanten geplaatst. De stekjes voor deze hennepplanten heeft hij bij growshop [A] in [plaats] gekocht van een persoon genaamd [betrokkene 1]. Medeplegen Verdachte is als enig eigenaar van eenmanszaak '[A]' verantwoordelijk voor hetgeen zich in zijn zaak afspeelt. Hij heeft zeggenschap over zijn medewerkers. Indien vanuit verdachtes growshop hennepstekken en hennepplanten worden verkocht, dan kan die verkoop aan hem worden toegerekend, tenzij omstandigheden worden aangevoerd waaruit blijkt dat verdachte geen enkele wetenschap daarvan had. Van dergelijke omstandigheden is niet gebleken. Sterker nog, verdachte heeft erkend dat de 22 hennepstekken die in de growshop zijn aangetroffen en in beslag zijn genomen van hem waren. Het ligt voor de hand dat ook deze hennepstekken voor de verkoop waren bedoeld. Dat de verkoop tezamen en in vereniging met een ander plaatsvond, blijkt uit de verklaring van [getuige 4], inhoudende dat hij hennepstekjes heeft gekocht van een persoon genaamd [betrokkene 1]. Het hof acht het aannemelijk dat gedoeld wordt op [betrokkene 1], de werknemer van verdachte. Beroep of bedrijf Uit de hiervoor aangehaalde getuigenverklaringen blijkt dat vanuit de growshop van verdachte gedurende langere tijd regelmatig hennepstekken en hennepplanten werden verkocht. Deze verkoopactiviteiten hebben onmiskenbaar een economisch karakter. Is het niet direct, dan wel indirect. Het hof wijst daarbij op de verklaring van getuige [getuige 1], inhoudende dat hij de oogsten van de opgekweekte hennepstekjes die hij bij de growshop van verdachte had gekocht, weer aan diezelfde growshop heeft verkocht. Ook [getuige 4] was dat van plan. Het hof acht dan ook bewezen dat de verkoop van hennepstekken en hennepplanten in de uitoefening van een beroep of bedrijf plaatsvond. Gelet op het voorgaande kan naar het oordeel van het hof worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het in uitoefening van zijn beroep of bedrijf, opzettelijk verkopen van hennepplanten en stekken van hennepplanten." 2.3. De art. 47 tot en met 51 Sr bieden - al dan niet in zogenoemd functionele vorm diverse mogelijkheden om iemand onder specifieke voorwaarden strafrechtelijk aansprakelijk te stellen voor zijn betrokkenheid bij een strafbaar feit. In geval van het medeplegen houden die voorwaarden vooral in dat sprake moet zijn geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. 2.4. Uit 's Hofs bewijsvoering kan niet volgen dat de verdachte wat betreft het bewezenverklaarde opzettelijk verkopen van hennepplanten en stekken van hennepplanten zo nauw en bewust met een ander heeft samengewerkt dat sprake is van het medeplegen van die gedragingen. De door het Hof in dit verband in het bijzonder in aanmerking genomen omstandigheden dat de verdachte verantwoordelijk is voor hetgeen zich in zijn zaak afspeelt en dat hij zeggenschap heeft over zijn medewerkers, welke omstandigheden eraan zouden kunnen bijdragen dat de verdachte als "functionele dader" van die gedragingen wordt aangemerkt, zijn onvoldoende om een dergelijke bewuste en nauwe samenwerking te kunnen aannemen. De bewezenverklaring is dus in zoverre ontoereikend gemotiveerd. 2.5. Het middel is gegrond. 3. Beoordeling van het tweede middel Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

393


4. Slotsom Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist. 5. Beslissing De Hoge Raad: vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging; wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan; verwerpt het beroep voor het overige. Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu, H.A.G. Splinter-van Kan, W.F. Groos en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken op 24 mei 2011.

394


LJN: BX4269, Hoge Raad , 11/01578 J Print uitspraak Datum uitspraak: 25-09-2012 Datum publicatie: 25-09-2012 Rechtsgebied: Straf Soort procedure: Cassatie Inhoudsindicatie: Gebruik als bewijs van een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming. Verschoningsrecht van de opsteller van dat rapport. HR: Aangenomen moet worden dat de inhoud van een op de voet van art. 494.1 Sv opgesteld en aan het openbaar ministerie toegezonden rapport van de Raad voor de Kinderbescherming in beginsel niet kan worden gebruikt voor het bewijs. Hieruit vloeit evenwel niet voort dat de opsteller van een dergelijk rapport als getuige geen voor het bewijs bruikbare verklaring zou kunnen afleggen met betrekking tot hetgeen hij in verband met de totstandkoming van het rapport heeft waargenomen of ondervonden. Voor zover aan de als getuige opgeroepen rapporteur vragen worden gesteld die betrekking hebben op feiten of omstandigheden waarvan de wetenschap aan de raadsonderzoeker als zodanig is toevertrouwd, komt hem de bevoegdheid toe zich van het beantwoorden van die vragen te verschonen als voorzien in art. 218 Sv (vgl. - met betrekking tot reclasseringsambtenaren - HR LJN AC4872). Indien de opsteller van een rapport, als getuige gehoord, geen aanleiding heeft gezien zich op het verschoningsrecht te beroepen, bestaat geen grond voor het oordeel dat de aldus afgelegde verklaring van het bewijs moet worden uitgesloten. Het oordeel van het Hof dat de desbetreffende verklaring van de raadsonderzoekster voor het bewijs kan worden gebezigd, geeft derhalve niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Conclusie AG: anders. Vindplaats(en): NJB 2012, 2117 NS 2012, 335 Rechtspraak.nl RvdW 2012, 1187

Uitspraak 25 september 2012 Strafkamer nr. S 11/01578 J Hoge Raad der Nederlanden Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 25 januari 2011, nummer 23/002214-10, in de strafzaak tegen: [Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995, wonende te [woonplaats]. 1. Geding in cassatie Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

395


De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen. 2. Beoordeling van het middel 2.1. Het middel klaagt over 's Hofs verwerping van het ter terechtzitting in hoger beroep gevoerde verweer, dat de verklaring van de ter terechtzitting in eerste aanleg als getuige gehoorde onderzoekster van de Raad voor de Kinderbescherming [getuige 1] niet voor het bewijs van het tenlastegelegde mag worden gebruikt, alsmede over het gebruik van die verklaring voor het bewijs. 2.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat: "hij op 24 april 2009 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een grote hoeveelheid snoepgoed, waaronder chocoladerepen en mueslirepen en koeken en een hoeveelheid snoepmix en winegums en een hoeveelheid chips, met een totale waarde van 1.001,35 euro, toebehorende aan winkelbedrijf Albert Heijn To Go." 2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt onder meer op het volgende bewijsmiddel: "De verklaring die de getuige [getuige 1], raadsonderzoekster, ter terechtzitting in eerste aanleg van 23 april 2010, heeft afgelegd. Deze verklaring houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven: Ik heb de verdachte [verdachte] op 3 september 2009 gesproken. Voorafgaand aan het gesprek dat ik toen met de verdachte had, heb ik hem gezegd dat hij niet verplicht is te antwoorden. Het is de werkwijze van de Raad dat vooraf aan de verdachte gezegd wordt dat de verdachte niet verplicht is te antwoorden. De verdachte verklaarde aan mij dat hij met vijf vrienden in de bus was. Andere jongens in de bus zeiden dat zij van plan waren te gaan stelen in de Albert Heijn en zij vroegen de verdachte om mee te gaan. De verdachte is achter die jongens aangegaan en hij zag hoe de jongens allemaal spullen uit de schappen haalden. De verdachte heeft toen zelf een Kinderbueno gepakt." 2.2.3. In het verkorte arrest heeft het Hof naar aanleiding van een door de verdediging gevoerd verweer de volgende overweging opgenomen: "De raadsvrouw heeft voorts bepleit dat de verklaring van de raadsonderzoekster, die zij ter terechtzitting in eerste aanleg van 23 april 2010 heeft afgelegd, niet voor het bewijs mag worden gebezigd, nu dat in strijd is met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), met de Salduz-normen en met de beginselen van een behoorlijke procesorde. Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Het hof is van oordeel dat de verklaring die de raadsonderzoekster ter zitting in eerste instantie heeft afgelegd, als bewijs kan worden gebruikt. De raadsonderzoekster is op vordering van het openbaar ministerie als getuige ter terechtzitting opgeroepen. Binnen de taakomschrijving van de raadsonderzoekster valt de voorlichting van de justitiĂŤle autoriteiten omtrent de persoonlijkheid en de levensomstandigheden van de verdachte op welk gebied de raadsonderzoekster geen verschoningsrecht toekomt. Dit ligt anders waar het de beantwoording van vragen betreft aangaande andere informatie die aan de raadsonderzoekster door de verdachte is meegedeeld. Nu de raadsonderzoekster op vragen over die laatste categorie desgevraagd heeft geantwoord zonder - na daarop uitdrukkelijk te zijn gewezen - een beroep te doen op het haar daarvoor toekomende verschoningsrecht, verzet geen rechtsregel zich ertegen deze verklaring voor het bewijs te bezigen. De Salduznorm noch (andere) beginselen van een behoorlijke procesorde zijn naar het oordeel van het hof geschonden nu de verdediging in de gelegenheid is geweest de raadsonderzoekster vragen te stellen, haar verklaring te betwisten en al datgene op te merken wat naar het oordeel van de verdediging in belang van de verdachte was."

396


2.3. Bij de processtukken bevindt zich een "Rapport raadsonderzoek strafzaken" van 16 september 2009, namens de Raad voor de Kinderbescherming opgesteld door [getuige 1], waarin is vermeld dat het is opgesteld naar aanleiding van een bij de officier van justitie ingezonden proces-verbaal betreffende het delict dat de verdachte in deze zaak is tenlastegelegd. Dit rapport, klaarblijkelijk op de voet van art. 494, eerste lid, Sv opgesteld teneinde inlichtingen omtrent de persoonlijkheid en de levensomstandigheden van de verdachte te verschaffen en de met vervolging en berechting belaste functionarissen van een strafadvies te voorzien, bevat onder meer een weergave van hetgeen de raadsonderzoekster [getuige 1] de verdachte heeft horen zeggen met betrekking tot de toedracht van het tenlastegelegde feit. 2.4. Een juiste en doeltreffende afdoening van strafzaken tegen jeugdigen vergt dat de kinderrechter kan beschikken over een rapport als bedoeld in art. 494, eerste lid, Sv waarin zo veel mogelijk relevante informatie is verwerkt, waaronder gegevens die de jeugdige verdachte aan de rapporteur heeft toevertrouwd. Daarnaast moet rekening ermee worden gehouden dat tussen de opsteller van een dergelijk rapport en de als verdachte aangemerkte jeugdige een hulpverleningsrelatie kan ontstaan. Uit dit een en ander volgt dat de rapporteur en de door hem gehoorde verdachte ervan moeten kunnen uitgaan dat de in het rapport vastgelegde gegevens niet voor een ander doel zullen worden gebruikt dan in overeenstemming is met het in art. 494, eerste lid, Sv genoemde oogmerk, en dat deze verwachting in het belang van een goede rechtspleging in strafzaken tegen jeugdigen moet worden beschermd. Daarom moet worden aangenomen dat de inhoud van zodanig op de voet van art. 494, eerste lid, Sv opgesteld en aan het openbaar ministerie toegezonden rapport in beginsel niet kan worden gebruikt voor het bewijs. 2.5. Hieruit vloeit evenwel niet voort dat de opsteller van een dergelijk rapport als getuige geen voor het bewijs bruikbare verklaring zou kunnen afleggen met betrekking tot hetgeen hij in verband met de totstandkoming van het rapport heeft waargenomen of ondervonden. Voor zover aan de als getuige opgeroepen rapporteur vragen worden gesteld die betrekking hebben op feiten of omstandigheden waarvan de wetenschap aan de raadsonderzoeker als zodanig is toevertrouwd, komt hem de bevoegdheid toe zich van het beantwoorden van die vragen te verschonen als voorzien in art. 218 Sv (vgl. - met betrekking tot reclasseringsambtenaren - HR 20 juni 1968, LJN AC4872, NJ 1968/332). Indien de opsteller van een rapport als bedoeld in art. 494, eerste lid, Sv, als getuige gehoord, geen aanleiding heeft gezien zich op het verschoningsrecht te beroepen, bestaat geen grond voor het oordeel dat de aldus afgelegde verklaring van het bewijs moet worden uitgesloten. 2.6. Het oordeel van het Hof dat de desbetreffende verklaring van de raadsonderzoekster voor het bewijs kan worden gebezigd, geeft derhalve niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd, ook wat betreft zijn oordeel dat het gebruik van de door deze getuige afgelegde verklaring voor het bewijs niet tot een inbreuk op de in art. 6 EVRM gewaarborgde rechten van de verdediging voert. 2.7. Het middel is tevergeefs voorgesteld. 3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak Op de verdachte is het strafrecht voor jeugdigen toegepast. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dit brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde werkstraf van tien uren, subsidiair vijf dagen jeugddetentie, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van ĂŠĂŠn jaar, en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het

397


oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan. 4. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep. Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, W.F. Groos, J. Wortel en N. Jรถrg, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 25 september 2012.

398


LJN: BA3610, Hoge Raad , 01687/06 Print uitspraak Datum uitspraak: 18-09-2007 Datum publicatie: 18-09-2007 Rechtsgebied: Straf Soort procedure: Cassatie Inhoudsindicatie: Gebruik als (aanvullend) bewijs van een in het adviesrapport van de reclassering neergelegde verklaring van verdachte. Het uitbrengen van het adviesrapport, welk rapport kennelijk op de voet van art. 10 Reclasseringsregeling 1995 is opgemaakt in het kader van de zogenaamde ‘vroeghulp’ en een rapport is a.b.i. art. 62.4 Sv behoort tot de reclasseringswerkzaamheden a.b.i. art. 8.1.b Reclasseringsregeling 1995, kort gezegd: het doen van onderzoek naar en het geven van voorlichting over de verdachte. Daarbij gaat het om een kort verslag van door de reclasseringswerker a.d.h.v. in een gesprek met de in verzekering gestelde verdachte verkregen informatie, in het bijzonder met het oog op beslissingen over de voorlopige hechtenis. Een zodanig rapport strekt tot het geven van voorlichting over de persoon, de persoonlijkheid en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Mede tegen de achtergrond van de hulpverleningsrelatie waarin de reclasseringsambtenaar tot verdachte staat, mag de verklaring van verdachte in een dergelijk adviesrapport niet worden gebruikt voor het bewijs van het tenlastegelegde. Vindplaats(en): JOL 2007, 582 NJ 2008, 192 m. nt. Y. Buruma NS 2007, 363 Rechtspraak.nl RvdW 2007, 797

Uitspraak 18 september 2007 Strafkamer nr. 01687/06 SM/SM Hoge Raad der Nederlanden Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 2 maart 2006, nummer 22/004377-05, in de strafzaak tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984, wonende te [woonplaats]. 1. De bestreden uitspraak Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Rotterdam van 11 juli 2005 - de verdachte vrijgesproken van het bij inleidende dagvaarding onder 1. tenlastegelegde en hem voorts ter zake van 2. "schuldheling" veroordeeld tot twee weken gevangenisstraf. 2. Geding in cassatie Het beroep - dat kennelijk niet is gericht tegen de gegeven vrijspraak ten aanzien van

399


het onder 1 tenlastegelegde - is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. E.R. Weening, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De waarnemend Advocaat-Generaal Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest ten aanzien van feit 2 en tot terugwijzing of verwijzing opdat de zaak wat betreft feit 2 op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan. 3. Beoordeling van het eerste middel 3.1. Het middel klaagt over het gebruik als (aanvullend) bewijs van een in het adviesrapport van de reclassering neergelegde verklaring van de verdachte. 3.2.1. Ten laste van de verdachte is onder 2 bewezenverklaard dat: "hij op 20 april 2005 te Rotterdam een goed, te weten een mobiele telefoon (Nokia 6230), heeft voorhanden gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dat goed redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof." 3.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen: a. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [benadeelde partij 1]: "Op 16 augustus 2004 parkeerde ik een bestelbus op de openbare weg te Rotterdam. Ik sloot de bestelbus rondom met de centrale deurvergrendeling af en liet de bestelbus in onbeschadigde toestand achter. Toen ik terugkwam bij de bestelbus zag ik dat een mobiele telefoon van het merk Nokia, type 6230, kleur zwart, imeinummer [0001] uit de middenconsole tussen de beide voorstoelen was weggenomen. Het weggenomen goed behoort mij in eigendom toe." b. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant: "Op 20 april 2005 werd onder de verdachte [verdachte], geboren [geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats] inbeslaggenomen: 1 zwarte Nokia 6230, registratienummer [0001]." c. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte: "U confronteert mij met het feit dat u in mijn fouillering een mobiele telefoon van het merk Nokia, type 6320, kleur zwart en voorzien van het imeinummer [0001] had aangetroffen en dat deze mobiele telefoon van diefstal afkomstig is. Ik heb deze Nokia gekregen van een vriend van mij. Ik wil zijn naam niet noemen." 3.2.3. In de aanvulling op het verkorte arrest als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv heeft het Hof de volgende bewijsoverweging opgenomen: "Uit de eigen verklaring van de verdachte, weergegeven in het over hem door de reclassering op 22 april 2005 uitgebrachte rapport, inhoudende dat de verdachte alleen "criminele" vrienden heeft waardoor hij telkens in problemen komt, alsmede uit zijn verklaring, opgenomen als bewijsmiddel 3 leidt het hof in samenhang bezien af - mede tegen de achtergrond van het feit van algemene bekendheid dat mobiele telefoons in Rotterdam veelvuldig voorwerp van diefstal en heling zijn - dat de verdachte redelijkerwijze heeft kunnen vermoeden dat de onderhavige telefoon door misdrijf was verkregen." 3.2.4. Het door het Hof in zijn bewijsoverweging bedoelde adviesrapport van het Leger des Heils Jeugdzorg en Reclassering van 22 april 2005, dat zich bij de stukken van het dossier bevindt, is kennelijk opgemaakt naar aanleiding van de aan de reclassering gedane kennisgeving van de inverzekeringstelling van de verdachte. Dit rapport houdt, voor zover hier van belang, in:

400


"Inleiding [Verdachte] is op donderdag 21 april 2005 bezocht op het politiebureau (...). Hij wordt verdacht van een 'auto-inbraak met geweld. CliĂŤnt ontkent. Hij vertelt dat de politie denkt dat hij iets met deze zaak te maken heeft, omdat hij zou hebben gebeld met een telefoon die uit de auto zou zijn gestolen. Hij zegt zelf dat hij niets met deze zaak te maken heeft. (...) Gezinssituatie/ Sociaal netwerk Betrokkene geeft aan dat hij met zijn moeder en zus thuis woont. Hij legt uit dat hij als 'moslim-man' niet heel de tijd bij deze twee vrouwen kan zijn en dat hij daarom zijn vrienden opzoekt. Hij heeft echter alleen maar vrienden die in de criminaliteit zitten. Hierdoor komt hij steeds zelf in de problemen, zo zegt hij. Hij vertelt dat hij eigenlijk afstand van deze vrienden wil nemen, maar dat hij er dan alleen voor staat. Hierdoor blijft hij steeds terugvallen op hen." De in voormeld rapport bedoelde 'auto-inbraak met geweld' betreft het onder 1 tenlastegelegde feit, waarvan de verdachte in de bestreden uitspraak is vrijgesproken. 3.3. Het uitbrengen van het adviesrapport, welk rapport kennelijk op de voet van art. 10 Reclasseringsregeling 1995 is opgemaakt in het kader van de zogenaamde 'vroeghulp' en een rapport is als bedoeld in art. 62, vierde lid, Sv, behoort tot de reclasseringswerkzaamheden als bedoeld in art. 8, eerste lid onder b, Reclasseringsregeling 1995, kort gezegd: het doen van onderzoek naar en het geven van voorlichting over de verdachte. Daarbij gaat het om een kort verslag van door de reclasseringswerker aan de hand van in een gesprek met de in verzekering gestelde verdachte verkregen informatie, in het bijzonder met het oog op beslissingen over de voorlopige hechtenis. Een zodanig rapport strekt tot het geven van voorlichting over de persoon, de persoonlijkheid en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Mede tegen de achtergrond van de hulpverleningsrelatie waarin de reclasseringsambtenaar tot de verdachte staat, mag de verklaring van de verdachte in een dergelijk adviesrapport niet worden gebruikt voor het bewijs van het tenlastegelegde. 3.4. Het middel is terecht voorgesteld. 4. Slotsom Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak, voor zover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen, niet in stand kan blijven, het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist. 5. Beslissing De Hoge Raad: vernietigt de bestreden uitspraak, voor zover aan zijn oordeel onderworpen; wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan. Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren W.A.M. van Schendel, J. de Hullu, W.M.E. Thomassen en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 18 september 2007.

401


LJN: BQ3804, Hoge Raad , 10/02495 Print uitspraak Datum uitspraak: 14-06-2011 Datum publicatie: 15-06-2011 Rechtsgebied: Straf Soort procedure: Cassatie Inhoudsindicatie: Slagende bewijsklacht. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR LJN ZD1403 m.b.t. het voorhanden hebben van een wapen ex art. 13 WWM. Vindplaats(en): NJ 2011, 287 NJB 2011, 1354 NS 2011, 212 Rechtspraak.nl RvdW 2011, 813

Uitspraak 14 juni 2011 Strafkamer nr. 10/02495 Hoge Raad der Nederlanden Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 24 juli 2009, nummer 21/002497-06, in de strafzaak tegen: [Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969, wonende te [woonplaats]. 1. Geding in cassatie Het beroep - dat kennelijk niet is gericht tegen de vrijspraken ter zake van de feiten 1 en 2 - is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan. 2. Beoordeling van het eerste middel 2.1. Het middel klaagt dat de bewezenverklaring onder 3 ontoereikend is gemotiveerd. 2.2.1. Ten laste van de verdachte is onder 3 bewezenverklaard dat: "hij op 26 mei 2004, te Vriezenveen, gemeente Twenterand, een wapen van categorie I onder 7째, te weten een nabootsing van een vuurwapen, zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm, afmetingen en kleur een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen van het merk Walther (model P 88 competition, kaliber 9 mm), voorhanden heeft gehad." 2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen: a. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten: "Er werd een onderzoek ingesteld in de rijwielhandel [A], gelegen aan de [a-straat 1] te

402


[plaats]. Van het genoemde bedrijf is [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1969 en wonende te [woonplaats], de eigenaar. Tijdens de doorzoeking troffen wij in een metalen kast in een kantoorruimte het volgende gasdrukpistool aan. Te weten: soort: Gaspistool merk: Walther type: Gasdruk. Dit gasdrukpistool bevond zich in een opbergdoos." b. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten: "Het op 26 mei 2004 bij verdachte [verdachte] inbeslaggenomen voorwerp is een luchtdrukpistool van het merk Walther, model CP 88, dat voor wat betreft de vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoont met een met merk, model en soort aangeduid wapen, namelijk een Walther P 88 competition. De Walther P 88 is een bestaand model vuurwapen, kaliber 9 mm. Derhalve is dit voorwerp een wapen in de zin van artikel 2, lid I, categorie I, onder 7 van de WWM." 2.3.1. Blijkens de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep gehechte pleitnotities heeft de raadsman aldaar het volgende aangevoerd: "Cliënt wist niets van de aanwezigheid van dit wapen. Het wapen is aangetroffen op een plek waartoe diverse personen toegang hadden. Uit de eerder door mij verstrekte verklaringen blijkt dat diverse personen, ook op de vele momenten dat cliënt niet aanwezig was, toegang tot die plek hadden. Cliënt had geen belang bij de aanwezigheid van een dergelijk wapen en wist er dus niets van. Meer kan hij daarover niet verklaren. Voor dit feit dient dus vrijspraak te volgen." 2.3.2. Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt in het arrest verworpen: "Voor "voorhanden hebben" is vereist dat verdachte zich in meerdere of mindere mate bewust is geweest van de aanwezigheid van het wapen. Het hof leidt uit de plaats waar het wapen gevonden is - een opbergdoos in een kast van de kantoorruimte van verdachte - af dat bij verdachte van een dergelijke bewustheid sprake is. Uit hetgeen verdachte verklaard heeft, leidt het hof af dat verdachte intensief bij de bedrijfsvoering waarvan een regelmatig gebruik van de kantoorruimte onderdeel moet zijn - betrokken was. Aan een en ander staat niet in de weg dat mogelijk ook anderen dan verdachte toegang hadden tot verdachtes bedrijfsruimte en/of kantoorruimte." 2.4.1. Bij de beoordeling van het middel dient het navolgende te worden vooropgesteld. Voor een veroordeling ter zake van het voorhanden hebben van een wapen in de zin van art. 13 Wet wapens en munitie, is vereist dat de verdachte zich in meerdere of mindere mate bewust is geweest van de aanwezigheid van dat wapen (vgl. HR 17 november 1998, LJN ZD1403, NJ 1999/152). 2.4.2. Gelet hierop is het oordeel van het Hof dat de verdachte het wapen voorhanden had, immers zich in meerdere of mindere mate bewust is geweest van de aanwezigheid van dat wapen, niet zonder meer begrijpelijk, in aanmerking genomen hetgeen namens de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd met betrekking tot de vindplaats van het wapen en de vele momenten dat andere personen toegang hadden tot de plek waar het wapen is aangetroffen. 2.5. De daarop gerichte klacht slaagt. 3. Slotsom

403


Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak - voor zover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen - niet in stand kan blijven, de middelen voor het overige geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist. 4. Beslissing De Hoge Raad: vernietigt de bestreden uitspraak - voor zover aan zijn oordeel onderworpen -; wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan. Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.F. Groos en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 14 juni 2011.

404


LJN: BX4507, Hoge Raad , 11/03385 Print uitspraak Datum uitspraak: 11-09-2012 Datum publicatie: 11-09-2012 Rechtsgebied: Straf Soort procedure: Cassatie Inhoudsindicatie: HR herhaalt relevante overweging uit HR LJN ZD1169 m.b.t. het voorhanden hebben van een wapen. Gelet hierop en op hetgeen ttz door de rm is aangevoerd, is ’s Hofs oordeel dat de verdachte de in de bewezenverklaring omschreven wapens en munitie tezamen en in vereniging met anderen voorhanden heeft gehad, zonder nadere motivering die ontbreekt, niet begrijpelijk. Vindplaats(en): NS 2012, 327 Rechtspraak.nl RvdW 2012, 1123

Uitspraak 11 september 2012 Strafkamer nr. S 11/03385 Hoge Raad der Nederlanden Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 5 november 2010, nummer 22/003569-08, in de strafzaak tegen: [Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964, wonende te [woonplaats]. 1. Geding in cassatie Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 3 tenlastegelegde en de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage teneinde de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen, met verwerping van het beroep voor het overige. 2. Beoordeling van het eerste middel Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. 3. Beoordeling van het tweede middel 3.1. Het middel klaagt dat in het licht van hetgeen door de verdediging is aangevoerd, de bewezenverklaring van feit 3 niet naar behoren met redenen is omkleed. 3.2.1. Ten laste van de verdachte is onder 3 bewezenverklaard dat: "zij

405


op 19 november 2007 te Ridderkerk tezamen en in vereniging met anderen, twee, wapens als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1° van de Wet wapens en munitie, te weten vuurwapens in de zin van artikel 1, onder 3° van die wet, in de vorm van - een pistool van het merk STAR/Tanfoglio, model GT28, kaliber 6.35 mm, en - een pistool van het merk FN (Fabrique National), model 1922, kaliber 7.65 mm, en munitie in de zin van artikel 1, onder 4° van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2, lid 2, Categorie III van die wet, te weten - twee kogelpatronen van het kaliber 6.35 mm, en - negen kogelpatronen van het kaliber 7.65 mm, voorhanden heeft gehad." 3.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen: "1. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 november 2007 van de politie RotterdamRijnmond, documentcode 0711201615.OIG, opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar. Dit proces-verbaal houdt onder meer in zakelijk weergegeven: als relaas van de opsporingsambtenaar: Op 19 november 2007 heb ik in Ridderkerk twee vuurwapens aangetroffen en in beslag genomen. Op 20 november 2007 heb ik onderzoek uitgevoerd naar de op 19 november 2007 aangetroffen en in beslag [genomen] vuurwapens. Eén vuurwapen heeft merkaanduiding STAR waarvan mij ambtshalve bekend is dat het merk van dit pistool Tanfoglio model GT28 is. Het kaliber is 6.35 mm. Dit pistool is een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3° gelet op artikel 2 lid 1, categorie III onder 1° van de Wet Wapens en Munitie. Voorts zijn bij het vuurwapen kogelpatronen van het kaliber 6.35 mm, munitie in de zin van artikel 1 onder 4° gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet wapens en munitie in beslag genomen. 2. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 november 2007 van de politie RotterdamRijnmond, documentcode 0711201615.OIG, opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar. Dit proces-verbaal houdt onder meer in zakelijk weergegeven: als relaas van deze opsporingsambtenaar: Op 19 november 2007 heb ik in Ridderkerk twee vuurwapens aangetroffen en in beslag genomen. Op 20 november 2007 heb ik onderzoek uitgevoerd naar de op 19 november 2007 aangetroffen en in beslag [genomen] vuurwapens. Eén vuurwapen is van het merk FN (Fabrique National), model 1922; kaliber 7.65 mm. Dit pistool is een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3° gelet op artikel 2 lid 1°, categorie III onder 1 van de Wet Wapens en Munitie. Voorts zijn bij het vuurwapen kogelpatronen van het kaliber 7.65 mm, munitie in de zin van artikel 1 onder 4° gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet wapens en munitie in beslag genomen. 3. Het proces-verbaal van de politie Rotterdam-Rijnmond d.d. 20 november 2007, nr. 2007391586-7, opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven: als de op 20 november 2007 tegenover deze opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van de verdachte: Ik heb samen met mijn ex-man (het hof begrijpt: [betrokkene 2]) een kapperszaak in Ridderkerk. Ik werk in deze kapperszaak. De in de kapperszaak aangetroffen vuurwapens zijn van mijn zoon [medeverdachte] (het hof begrijpt: ex-man [betrokkene 2])." 3.3. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal

406


gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt, voor zover hier van belang, in: "Feit 3 WWM Dat de politie [verdachte] meer woorden in de mond legt dan zij gesproken heeft, danwel onjuist, onvolledig of onzorgvuldig verbaliseert blijkt in deze zaak uit pagina 11 eerste alinea van PV verhoor verdachte 20 november 2007 10.15 uur: ["]U heeft zojuist verklaard dat [medeverdachte] ongeveer drie weken geleden naar de kapperszaak kwam om daar de vuurwapens in de meterkast te verstoppen.["] [Verdachte] heeft echter, volgens die verklaring, niet verklaard dat [medeverdachte] naar de zaak kwam om de vuurwapens te verstoppen, maar dat hij kwam en vertelde dat hij dat van plan was. [Verdachte] heeft toen, volgens die verklaring, evenmin verklaard dat [medeverdachte] ze in de meterkast zou verstoppen. [Verdachte] heeft gehoord dat [medeverdachte] wapens in de kapsalon wilde verbergen. Ze heeft gezegd dat ze dat niet wilde. Ze heeft niet gezien dat [medeverdachte] de wapens in de meterkast verstopte. Ze wist niet wat voor wapens het waren. Toen de politie kwam en vertelde dat ze vuurwapens in de meterkast hadden gevonden en foto's toonden wist zij wel hoe laat het was. De politie moest de kast met een koevoet openbreken. Een sleutel bleek niet aanwezig in de kapsalon. Dat is ook logisch als degene die ze verstopte niet wilde dat anderen ze zouden zien of zouden pakken. [verdachte] wist niet waar ze lagen en als ze het had geweten kon ze er niet bij. Onvoldoende bewijs voor het voorhanden hebben. Vrijspraak." 3.4. Voor een veroordeling ter zake van het voorhanden hebben van een wapen in de zin van art. 26 Wet wapens en munitie, is vereist dat de verdachte zich in meerdere of mindere mate bewust is geweest van de aanwezigheid van dat wapen (vgl. HR 26 januari 1999, LJN ZD1169, NJ 1999/537). 3.5. Gelet hierop en in het licht van hetgeen door de raadsman namens de verdachte is aangevoerd, is het oordeel van het Hof dat de verdachte de in de bewezenverklaring omschreven wapens en munitie tezamen en in vereniging met anderen voorhanden heeft gehad en zich derhalve in meerdere of mindere mate bewust is geweest van de aanwezigheid van die wapens en munitie, zonder nadere motivering die ontbreekt, niet begrijpelijk. Voor zover het middel daarover klaagt is het terecht voorgesteld. 4. Slotsom Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak in zoverre niet in stand kan blijven, het derde middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist. 5. Beslissing De Hoge Raad: vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft het onder 3 tenlastegelegde; wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak in zoverre op het bestaande beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan; verwerpt het beroep voor het overige. Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren W.F. Groos en J. Wortel, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 11 september 2012.

407


LJN: BX4475, Hoge Raad , 10/04869 Print uitspraak Datum uitspraak: 11-09-2012 Datum publicatie: 11-09-2012 Rechtsgebied: Straf Soort procedure: Cassatie Inhoudsindicatie: Slagende bewijsklacht medeplegen voorhanden hebben van wapens en kogelpatronen. Vindplaats(en): Rechtspraak.nl RvdW 2012, 1121

Uitspraak 11 september 2012 Strafkamer nr. S 10/04869 Hoge Raad der Nederlanden Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 5 november 2010, nummer 22/002955-08, in de strafzaak tegen: [Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984, wonende te [woonplaats]. 1. Geding in cassatie 1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M. van Stratum, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 7 tenlastegelegde feit en de strafoplegging en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage teneinde de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen, met verwerping van het beroep voor het overige. 1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd. 2. Beoordeling van het eerste, het tweede en het derde middel De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. 3. Beoordeling van het vijfde middel 3.1. Het middel klaagt dat de bewezenverklaring onder 7 ontoereikend is gemotiveerd. 3.2.1. Ten laste van de verdachte is onder 7 bewezenverklaard dat: "hij in de periode van 1 augustus 2007 tot en met 19 november 2007 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen, twee, wapens als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1째 van de Wet wapens en munitie, te weten vuurwapens in de zin van artikel 1, onder 3째 van die wet, in de vorm van

408


- een pistool van het merk STAR/Tanfoglio, model GT28, kaliber 6.35 mm, en - een pistool van het merk FN (Fabrique National), model 1922, kaliber 7.65 mm, en munitie in de zin van artikel 1, onder 4° van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2, lid 2, Categorie III van die wet, te weten - twee kogelpatronen van het kaliber 6.35 mm, en - negen kogelpatronen van het kaliber 7.65 mm, voorhanden heeft gehad." 3.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen: "1. De verklaring van de verdachte. De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg van 19 mei 2008 verklaard zakelijk weergegeven -: (...) Ik ben eigenaar geweest van [A]. (...) 22. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 november 2007 van de politie RotterdamRijnmond, nr. 2007391586-3, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven: als relaas van deze opsporingsambtenaren: Op 19 november 2007 zag ik in de kapsalon '[A]' te Ridderkerk een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. Tevens zag ik nog een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. 23. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 november 2007 van de politie RotterdamRijnmond, documentcode 0711201615.OIG, opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar. Dit proces-verbaal houdt onder meer in zakelijk weergegeven: als relaas van de opsporingsambtenaar: Op 19 november 2007 heb ik in Ridderkerk twee vuurwapens aangetroffen en in beslag genomen. Op 20 november 2007 heb ik onderzoek uitgevoerd naar de op 19 november 2007 aangetroffen en in beslag [genomen] vuurwapens. Eén vuurwapen [is] heeft merkaanduiding STAR waarvan mij ambtshalve bekend is dat het merk van dit pistool Tanfoglio model GT28 is. Het kaliber is 6.35 mm. Dit pistool is een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3° gelet op artikel 2 lid 1, categorie III onder 1° van de Wet Wapens en Munitie. Voorts zijn bij het vuurwapen kogelpatronen van het kaliber 6.35 mm, munitie in de zin van artikel 1 onder 4° gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet wapens en munitie in beslag genomen. 24. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 november 2007 van de politie RotterdamRijnmond, documentcode 0711201615.OIG, opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar. Dit proces-verbaal houdt onder meer in zakelijk weergegeven: als relaas van deze opsporingsambtenaar: Op 19 november 2007 heb ik in Ridderkerk twee vuurwapens aangetroffen en in beslag genomen. Op 20 november 2007 heb ik onderzoek uitgevoerd naar de op 19 november 2007 aangetroffen en in beslag [genomen] vuurwapens. Eén vuurwapen is van het merk FN (Fabrique National), model 1922; kaliber 7.65 mm. Dit pistool is een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3° gelet op artikel 2 lid 1, categorie III onder 1° van de Wet Wapens en Munitie. Voorts zijn bij het vuurwapen kogelpatronen van het kaliber 7.65 mm, munitie in de zin van artikel 1 onder 4° gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet wapens en munitie in beslag genomen. 25. Het proces-verbaal van de politie Rotterdam-Rijnmond d.d. 29 november 2007, nr. 2007374347-10, opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde

409


opsporingsambtenaar. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven: als de op 29 november 2007 tegenover deze opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van [betrokkene 1]: [Verdachte] (het hof begrijpt: de verdachte) was in het bezit van een vuurwapen; hij heeft mij deze laten zien. 26. Het proces-verbaal, d.d. 17 november 2007, van de politie Rotterdam-Rijnmond, nr. 2007391586-7, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Dit proces-verbaal houdt onder meer - zakelijk weergegeven: als de op 17 november 2007 tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van [medeverdachte]: [Verdachte] kwam ongeveer drie weken geleden naar de kapperszaak om de wapens te verstoppen. [Verdachte] had de vuurwapens al eerder in de kapperszaak verstopt. Dat heeft mijn ex-man gezien. (opmerking van het hof: met de raadsman acht het hof aannemelijk dat die wapens eigendom waren van die ex-man)." 3.3. Uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen kan niet zonder meer worden afgeleid dat de verdachte te Ridderkerk in de bewezenverklaarde periode de in de bewijsmiddelen onder 23 en 24 bedoelde wapens en kogelpatronen tezamen en in vereniging met anderen voorhanden heeft gehad. De bewezenverklaring is dan ook ontoereikend gemotiveerd. 3.4. Het middel slaagt. 4. Slotsom Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak in zoverre niet in stand kan blijven, de middelen voor het overige geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist. 5. Beslissing De Hoge Raad: vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 7 tenlastegelegde en de strafoplegging; wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep wordt berecht en afgedaan; verwerpt het beroep voor het overige. Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren W.F. Groos en J. Wortel, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 11 september 2012.

410


LJN: BW9976, Hoge Raad , 11/02326 J Print uitspraak Datum uitspraak: 03-07-2012 Datum publicatie: 03-07-2012 Rechtsgebied: Straf Soort procedure: Cassatie Inhoudsindicatie: Vrijwillige terugtred en deelneming. Of gedragingen van de verdachte de gevolgtrekking wettigen dat het misdrijf niet is voltooid ten gevolge van omstandigheden die van zijn wil afhankelijk zijn, hangt - mede gelet op de aard van het misdrijf - af van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij verdient opmerking dat in geval van een voltooide poging voor het aannemen van vrijwillige terugtred veelal een zodanig optreden van de verdachte is vereist dat dit naar aard en tijdstip geschikt is het intreden van het gevolg te beletten (vgl. HR LJN AZ2169) Dat is bij medeplegen niet anders, terwijl daarbij, gelet op de wetsgeschiedenis, ook voor de medepleger geldt dat de ‘omstandigheden van de wil van de dader afhankelijk’ als bedoeld in art. 46b Sr - behoudens in bijzondere gevallen - alleen in aanmerking komen ten aanzien van hem van wiens wil die omstandigheden daadwerkelijk afhankelijk zijn (vgl. HR LJN BN4351). De verwerping door het Hof van het beroep op vrijwillige terugtred getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd. Vindplaats(en): NJ 2012, 453 NS 2012, 301 Rechtspraak.nl RvdW 2012, 983

Uitspraak 3 juli 2012 Strafkamer nr. S 11/02326 J Hoge Raad der Nederlanden Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 21 juli 2010, nummer 21/003410-09, in de strafzaak tegen: [Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993, wonende te [woonplaats]. 1. Geding in cassatie 1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. H.S. Bugter, advocaat te Bennekom, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Advocaat-Generaal Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. 1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd. 2. Beoordeling van het eerste middel Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang

411


van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. 3. Beoordeling van het tweede middel 3.1. Het middel klaagt over de verwerping door het Hof van het beroep op vrijwillige terugtred als bedoeld in art. 46b Sr. 3.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat: "hij op 08 mei 2009 te Bennekom, gemeente Ede, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] (eigenaar cafetaria) te dwingen tot de afgifte van geld toebehorende aan [slachtoffer], met voormeld oogmerk duidelijk zichtbaar een mes heeft getoond aan [slachtoffer] en vervolgens/daarbij (meermalen) heeft gezegd: "geld, geld" en/of vervolgens in de richting van de kassa is gelopen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid." 3.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen: "1. het als bijlage bij het in de wettelijke vorm opgemaakt eind proces-verbaal (pag. 5 t/m 13), proces-verbaalnummer: PL0745/09-063831, gesloten en ondertekend op 12 juni 2009 door [verbalisant 1], brigadier van politieregio Gelderland-Midden, gevoegde proces-verbaal van aangifte (pag. 63 t/m 67), opgemaakt op 9 mei 2009 door [verbalisant 1] voornoemd, inhoudende de op 9 mei 2009 gedane aangifte van [slachtoffer], zakelijk weergegeven: Ik doe aangifte van afpersing dan wel poging daartoe. Ik ben door de verdachte zonder mijn toestemming daartoe door geweld/bedreiging met geweld gedwongen een goed af te geven, wat mij geheel toebehoort. Ik ben de eigenaar van cafetaria [A]. Dit pand is gelegen aan de [a-straat 1] te Bennekom. Het pand van de snackbar is gelegen op de hoek van de [b-straat] en de [astraat] te Bennekom. Gisteren was een hele normale werkdag. Toen de laatste klanten weg waren, was het ongeveer 23:35 uur denk ik. Toen was de zaak dus leeg. Ik wilde de deur gaan afsluiten toen de telefoon ging. Ik heb denk ik iets van een paar minuten gesproken toen er iemand binnen kwam. Ik zag dat de jongen bij binnenkomst al een mes in zijn hand had. Ik hoorde hem toen duidelijk hoorbaar zeggen: "Geld, geld!" Ik vond zijn stem opdringerig. Ik zag dat hij meteen doorliep naar de kopse kant van de bar. Ik zag dat hij achter de bar kwam lopen. Toen hij naar de bar liep heb ik de telefoon naast de hoorn gelegd. Ik heb niet opgehangen. Toen hij bij mij stond zei hij nog eens: "Geld, geld!" Ik zei tegen hem: "Mijnheer ik heb geen geld dus ga maar kijken". De dader liep naar mij toe met het mes. Ik ben toen naar de kassa gelopen en heb de kassa open gedrukt. De dader keek toen in de kassa en zag dat er inderdaad geen geld in zat. Ik hoorde hem zeggen: "Shit". Ik zag dat hij met een hand de kassalade dicht gooide. Vervolgens liep hij snel weer achter de bar vandaan naar de uitgang. Vervolgens zag ik dat hij meteen via de deur naar buiten liep. Hij liep behoorlijk snel. Hij droeg donkere kleding, niet helemaal zwart maar wel aan de donkere kant. Hij droeg wel een jas. Boven die jas had hij een doek. Hij droeg de doek tot over zijn neus. Hij droeg een donkergekleurd petje. Zijn oren waren bedekt onder de doek. Toen ik het mes zag, had ik het idee dat deze persoon heel serieus was. Toen de man naar mij toe liep wist ik dat het menens was. Ik was in eerste instantie bang toen ik hem met het mes bij de ingang zag. Toen hij achter de bar kwam en om geld vroeg werd ik echt bang dat hij me iets aan zou doen, omdat ik wist dat er geen geld in de kassa zat. Ik was bang dat hij me wat aan zou doen omdat ik geen geld had. 2. de door verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg afgelegde verklaring, zakelijk weergegeven: Ik was die ochtend met [betrokkene 1]. Wij zijn naar buiten gegaan en bij een groep gaan staan. Iemand zei dat een vriend van hem de cafetaria "[B]" wilde overvallen. [Betrokkene 1] en ik zeiden dan doen wij dat toch. [Betrokkene 1] en ik zijn rond vijf uur

412


weggegaan. We hebben eerst een film bekeken en daarna hadden we het weer over de overval. Ik stelde voor om donkere kleding aan te doen en een mes mee te nemen. Rond 23.00 uur zijn we naar het cafetaria gegaan en rond 24.00 uur is het gebeurd. We hebben eerst rondjes gelopen in de buurt van de cafetaria. De laatste klant liep de cafetaria uit. Die bewuste avond hadden wij donkere kleding aan. Ik had een lichtzwarte spijkerbroek aan en een zwart jack. Daarnaast had ik een muts op en een witte sjaal om. Ik had tevens een mes bij me. Ik was voorbereid op wat er zou komen. 3. het als bijlage bij het in de wettelijke vorm opgemaakt eind proces-verbaal (pag. 5 t/m 13), proces-verbaalnummer: PL0745/09-063831, gesloten en ondertekend op 12 juni 2009 door [verbalisant 1] voornoemd, gevoegde in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal (pag. 118 t/m 120), nr. PL0745/09-063831, gesloten en getekend op 9 mei 2009 door [verbalisant 2], hoofdagent van politie van Gelderland-Midden, inhoudende de verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven: Toen [betrokkene 1] en ik zagen dat iedereen weg was bij de snackbar zijn we uiteindelijk naar de snackbar gegaan. [bBtrokkene 1] zei dat we het gingen doen. Ik stemde in. Ik zag dat [betrokkene 1] de deur opende en riep: "Geld, geld". Ik schrok hiervan. Hierna ben ik weggerend. Later kwam ik [betrokkene 1] weer tegen. Hij vertelde mij wat er gebeurd was en dat er geen buit was gemaakt. 4. het als bijlage bij het in de wettelijke vorm opgemaakt eind proces-verbaal (pag. 5 t/m 13), proces-verbaalnummer: PL0745/09-063831, gesloten en ondertekend op 12 juni 2009 door [verbalisant 1] voornoemd, gevoegde in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal (pag. 105 t/m 109), nr. PL0745/09-063831, gesloten en getekend op 10 mei 2009 door [verbalisant 1] voornoemd, inhoudende de verklaring van [betrokkene 1], zakelijk weergegeven: Ik ben vanaf vrijdagochtend, 8 mei 2009, gaan nadenken over het plegen van een gewapende overval. Ik zag wel voor me dat je gewoon naar binnen loopt en gewoon om geld vraagt. Ik wist toen al wel dat het die snackbar moest gaan worden. Die man in die snackbar die staat alleen en er hangt maar één camera dus ik dacht: "Dat moet wel lukken". Ik had toen nog niet nagedacht over met wie ik het zou gaan doen. Toen ik daar over nadacht was ik gewoon thuis. Ik ben omstreeks 11:30 uur naar [verdachte] toegegaan. Ik denk dat het rond 16:00 uur was dat er voor het eerst gesproken werd over de overval die [verdachte] en ik wilden gaan plegen. Volgens mij ben ik begonnen om over de overval te praten met [betrokkene 2]. Ik zei hem dat ik met [verdachte] zou proberen om die avond "[B]" te overvallen. [Verdachte] en ik zijn omstreeks 17:30 uur weg gegaan bij de vijver. We zijn beiden naar ons eigen huis gegaan. Die ochtend hadden we wel al afgesproken dat we donkere kleding aan zouden trekken en dat we allebei een mes mee zouden nemen. Dat hebben we besproken op de kamer van [verdachte]. Daar was verder niemand bij. Ik heb [verdachte] gezegd dat hij omstreeks 8:15 uur weer bij mijn huis moest zijn. Na het omkleden kwam [verdachte] aan mijn deur. Ik zag hem staan dus toen pakte ik een vleesmes met kartels uit de keukenla. [Verdachte] liet mij zijn mes zien. Omstreeks 22:30 uur kwam [verdachte] naar me toe want hij wilde overleggen over wie wat zou gaan doen met de overval. Ik zei dat dat niet nodig was. De hele groep ging toen eten bij de snackbar. [Verdachte] en ik zijn niet mee geweest. Wij gingen samen richting [...]. [Verdachte] had zich al helemaal vermomd. Hij had de capuchon van zijn jas op gedaan en de sjaal over zijn neus getrokken. Alleen zijn ogen waren zichtbaar. Ik weet dat we om 23:45 uur naar binnen zijn gegaan. Toen de groep weg ging, zag ik dat de eigenaar alleen in de snackbar aanwezig was en zat te bellen achter de balie. We renden naar de ingang van de snackbar. Ik zei tegen [verdachte] dat hij eerst achter de blinde muur, rechts naast de ingang moest gaan staan, dan zou ik proberen of de deur open was. Dat deden we dus zo en de deur bleek open. Ik schreeuwde "Ik wil geld zien". Ik zag dat [verdachte] met één voet in de snackbar stond en met de andere buiten stond en dat hij naar buiten keek. Ik liep naar links, door een poortje en kwam zo bij die man die achter de balie zat. Toen

413


ik door het poortje liep, haalde ik het mes uit mijn mouw en hield het vast in mijn rechterhand. Ik had het heft vast en het lemmet stak naar boven. Ik zei tegen hem "Ik wil geld". Ik zag dat die man mij aan zat te kijken. Ik zei toen:"Schiet op". Ik zag dat de man de telefoon naast de haak legde. De man zei:"Loop maar mee, loop maar mee". Ik dacht:"Dat is goed", en ik liep mee. De man drukte op de kassa en de lade ging open. Ik keek erin en zag dat er niets in zat." 3.3. Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen: "De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het primair tenlastegelegde. In het bijzonder heeft de raadsman betoogd dat sprake is van vrijwillige terugtred. Verdachte wilde uiteindelijk geen overval plegen en toen de medeverdachte vlak voor hem de cafetaria binnen ging en 'geld, geld' riep, heeft hij zich bedacht en is hij weggerend. Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof overweegt daarbij ten aanzien van de gestelde vrijwillige terugtred in het bijzonder als volgt. Verdachte heeft samen met medeverdachte [betrokkene 1] een overval gepland op de cafetaria. Op de bewuste avond hebben ze donkere kleding aangetrokken en in de buurt van de cafetaria gewacht tot de laatste klanten weg waren. Zij hebben vervolgens hun gezicht bedekt en zijn, gewapend met een mes, naar de ingang van de cafetaria gelopen met het doel om samen naar binnen te gaan en de overval te plegen. Medeverdachte [betrokkene 1] ging voorop. Toen [betrokkene 1] met het mes in de hand naar binnen rende en 'geld, geld' riep, is verdachte geschrokken en heeft op of nabij de drempel rechtsomkeert gemaakt en is weggerend. [Betrokkene 1] heeft vervolgens in de cafetaria de eigenaar de kassalade doen openen en nadat duidelijk was geworden dat er geen geld aanwezig was, heeft hij de cafetaria verlaten. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [betrokkene 1]. Niet aannemelijk is geworden dat verdachte zich op een dusdanig moment heeft bedacht en vervolgens zodanig heeft gehandeld, dat zijn terugtred nog geschikt was om het intreden van het gevolg, dat wil zeggen de overval, te beletten. Op het moment dat verdachte zich bedacht was medepleger [betrokkene 1] immers al binnen in de cafetaria en bezig om van de eigenaar geld uit de kassa te krijgen. Verdachte heeft niet voldoende in het werk gesteld om [betrokkene 1] van de uitvoering van de overval af te houden. Als verdachte al heeft geroepen: 'Nee, kom, rennen' (verhoor verdachte op 10 mei 2009, pagina 125), dan is dat hier onvoldoende. Dat er, zoals de raadsman naar voren heeft gebracht, geen geld in de cafetaria aanwezig was, maakt dit niet anders, omdat dat geen omstandigheid is die afhankelijk is van de wil van verdachte. Het hof verwerpt het verweer." 3.4.1. Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld. Of gedragingen van de verdachte de gevolgtrekking wettigen dat het misdrijf niet is voltooid ten gevolge van omstandigheden die van zijn wil afhankelijk zijn, hangt - mede gelet op de aard van het misdrijf - af van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij verdient opmerking dat in geval van een voltooide poging voor het aannemen van vrijwillige terugtred veelal een zodanig optreden van de verdachte is vereist dat dit naar aard en tijdstip geschikt is het intreden van het gevolg te beletten (vgl. HR 19 december 2006, LJN AZ2169, NJ 2007/29). Dat is bij medeplegen niet anders, terwijl daarbij, gelet op de wetsgeschiedenis, ook voor de medepleger geldt dat de 'omstandigheden van de wil van de dader afhankelijk' als bedoeld in art. 46b Sr - behoudens in bijzondere gevallen - alleen in aanmerking komen ten aanzien van hem van wiens wil die omstandigheden daadwerkelijk afhankelijk zijn (vgl. HR 12 april 2011, LJN BN4351, NJ

414


2011/358). 3.4.2. Gelet hierop getuigt de verwerping door het Hof van het beroep op vrijwillige terugtred niet van een onjuiste rechtsopvatting. Die verwerping is ook toereikend gemotiveerd, in aanmerking genomen dat het Hof heeft vastgesteld dat op het moment waarop de verdachte zich bedacht, de medepleger met het mes in de hand naar binnen was gerend waarbij hij "geld, geld" had geroepen en "al binnen in de cafetaria was en bezig om van de eigenaar geld uit de kassa te krijgen", terwijl de verdachte door op zijn hoogst "Nee, kom, rennen" te roepen niet zodanig is opgetreden dat dit geschikt was de voltooiing van de afpersing te beletten. 3.5. Het middel is derhalve tevergeefs voorgesteld. 4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak Op de verdachte is het strafrecht voor jeugdigen toegepast. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan 16 maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen jeugddetentie. 5. Slotsom Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 4 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist. 6. Beslissing De Hoge Raad: vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft het aantal uren te verrichten taakstraf en de duur van de vervangende jeugddetentie; vermindert het aantal uren taakstraf en de duur van de vervangende jeugddetentie in die zin dat deze 108 uren, subsidiair 54 dagen jeugddetentie, bedraagt; verwerpt het beroep voor het overige. Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 3 juli 2012.

415


LJN: AZ2169, Hoge Raad , 03372/05 Print uitspraak Datum uitspraak: 19-12-2006 Datum publicatie: 19-12-2006 Rechtsgebied: Straf Soort procedure: Cassatie Inhoudsindicatie: OM-cassatie. Art. 46b Sr. 1. Voltooide poging sluit vrijwillige terugtred niet uit. 2. Van buiten komende factoren die ertoe hebben bijgedragen dat het misdrijf niet is voltooid, behoeven aan vrijwillige terugtred niet in de weg te staan. Ad 1. De opvatting dat voor vrijwillige terugtred ex art. 46b Sr geen plaats kan zijn indien sprake is van een zogenoemde voltooide poging, is onjuist. Bij vrijwillige terugtred gaat het om het misdrijf waarop de gedragingen van verdachte waren gericht (HR LJN AA8824). Het gaat niet erom of verdachte vrijwillig is teruggetreden voordat sprake is van een strafbare poging, maar of hij is teruggetreden voordat sprake is van een voltooid misdrijf. In geval van een voltooide poging is derhalve vrijwillige terugtred ex art. 46b Sr niet reeds in zijn algemeenheid uitgesloten. Of gedragingen van verdachte toereikend zijn om de gevolgtrekking te wettigen dat het misdrijf niet is voltooid t.g.v. omstandigheden die van zijn wil onafhankelijk zijn, hangt – mede gelet op de aard van het misdrijf – af van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij verdient opmerking dat voor het aannemen van vrijwillige terugtred in geval van een voltooide poging veelal een zodanig optreden van verdachte is vereist dat deze naar aard en tijdstip geschikt is het intreden van het gevolg te beletten. Ad 2. Vooropgesteld wordt dat van buiten komende factoren die mede ertoe hebben geleid dat het misdrijf niet is voltooid, niet aan vrijwillige terugtred in de weg behoeven te staan. ‘s Hofs oordeel dat de oorzaak van het niet voltooien van het misdrijf is gelegen in van de wil van verdachte afhankelijke omstandigheden, te weten dat hij met het kind uit het kanaal is geklommen, dat hij het kind naar het ziekenhuis wilde brengen en dat hij daartoe met de in een deken gewikkelde baby in de auto naar Groningen is gereden, is niet onbegrijpelijk. De enkele omstandigheid dat de geringe diepte en de koude kunnen worden aangemerkt als van buiten komende factoren die van invloed kunnen zijn geweest op het niet voltooien van het delict, noopte het hof, dat heeft vastgesteld dat geen andere informatie beschikbaar is dan verdachtes verklaring, niet ertoe tot een ander oordeel te komen. Vindplaats(en): JOL 2006, 822 NJ 2007, 29 NS 2007, 2 Rechtspraak.nl RvdW 2007, 51

Uitspraak 19 december 2006 Strafkamer nr. 03372/05 km/CAW Hoge Raad der Nederlanden Arrest

416


op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 18 april 2005, nummer 24/001858-04, in de strafzaak tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiare Inrichting "De Grittenborgh" te Hoogeveen. 1. De bestreden uitspraak Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Groningen van 21 oktober 2004 - de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging ter zake van het hem bij inleidende dagvaarding onder 3 tenlastegelegde en hem voorts ter zake van 1 primair "moord, meermalen gepleegd" en 2 primair "poging tot moord" veroordeeld tot 15 jaren gevangenisstraf en daarbij bevolen dat de verdachte ter beschikking zal worden gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd een en ander zoals in het arrest vermeld. 2. Geding in cassatie Het beroep is ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof. Deze heeft bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de hoogte van de straf en tot verwerping van het beroep voor het overige. 3. Beoordeling van het eerste middel 3.1. Het middel richt zich tegen het door het Hof uitgesproken ontslag van alle rechtsvervolging ten aanzien van het onder 3 primair tenlastegelegde feit. 3.2. Ten laste van de verdachte is onder 3 primair bewezenverklaard dat: "hij op 3 april 2004, in de gemeente Ten Boer, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [het slachtoffer] (geboren [geboortedatum] 2003) van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, samen met genoemde [slachtoffer] in het Eemskanaal is gesprongen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid." 3.3. Het bestreden arrest houdt, voor zover hier van belang, het volgende in: "Ontslag van alle rechtsvervolging Het hof heeft ambtshalve onderzocht of verdachte ter zake van het onder 3 bewezen verklaarde feit dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat hij vrijwillig is teruggetreden, als bedoeld in artikel 46b van het Wetboek van Strafrecht. Vrijwillige terugtred bestaat als de niet voltooiing van het delict een gevolg is van omstandigheden die van de wil van de dader afhankelijk zijn, en derhalve niet van externe factoren. Uit jurisprudentie blijkt dat niet van vrijwillige terugtred gesproken kan worden als weliswaar het gewenste effect niet is ingetreden, maar de verdachte daartoe wel alles wat in zijn vermogen ligt heeft gedaan. Het hof heeft onderzocht of genoemde uitsluitingsgrond zich in de onderhavige zaak heeft voorgedaan en overweegt daaromtrent het volgende. Bewezen verklaard is dat verdachte geprobeerd heeft zijn vijf maanden oude zoontje [het slachtoffer] van het leven te beroven door met hem in het Eemskanaal te springen. Het delict is niet voltooid omdat verdachte met zijn zoontje weer uit het kanaal is geklommen. Verdachte heeft over dit feit het volgende verklaard - zakelijk weergegeven -: "Ik ben met [het slachtoffer] in het Eemskanaal gesprongen. We gingen wel kopje onder,

417


maar het was ondiep en ik kon gewoon staan. Door de kou kwam ik weer goed bij en wist ik dat ik niet goed bezig was. Ik wilde hem naar het ziekenhuis brengen omdat hij nat en koud was en ben daarom richting Groningen gereden." Uit het dossier blijkt voorts dat verdachte kort daarop werd aangehouden door agenten van politie die in zijn auto de natte en koude baby in een deken gewikkeld hebben aantroffen. Het hof stelt vast dat in de onderhavige zaak niet mĂŠĂŠr informatie beschikbaar is dan deze verklaring van verdachte. Er waren geen getuigen van het delict. De geneeskundige verklaring die van [het slachtoffer] in het dossier zit, maakt slechts melding van een al eerder opgelopen steekwond en vermeldt niets over eventuele medische gevolgen van het te water raken. Er is bijvoorbeeld geen informatie waaruit blijkt of [het slachtoffer] water heeft binnen gekregen of onderkoeld is geraakt. Er bestaat onzekerheid over zowel de gevolgen van het feit als over hoe het feit zelf heeft plaats gevonden. Het hof overweegt dat er - gelet op de verklaring van verdachte - te weinig informatie beschikbaar is om uit te kunnen sluiten dat het delict niet is voltooid doordat verdachte vrijwillig is teruggetreden. Niet zeker is derhalve of het onder 3 bewezen verklaarde feit gekwalificeerd kan worden als een strafbaar feit, wat er toe dient te leiden dat verdachte ter zake van dit feit wordt ontslagen van alle rechtsvervolging." 3.4. Art. 46b Sr luidt: "Voorbereiding noch poging bestaat indien het misdrijf niet is voltooid tengevolge van omstandigheden van de wil van de dader afhankelijk." 3.5.1. Het middel behelst in de eerste plaats de klacht dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de verdachte vrijwillig is teruggetreden in de zin van art. 46b Sr, nu sprake is van een voltooide poging tot moord op zijn zoontje. 3.5.2. Aan de klacht ligt de opvatting ten grondslag dat geen plaats kan zijn voor vrijwillige terugtred als bedoeld in art. 46b Sr, indien sprake is van een zogenoemde voltooide poging. Die opvatting is onjuist. Bij vrijwillige terugtred gaat het om het misdrijf waarop de gedragingen van de verdachte waren gericht (vgl. HR 5 december 2000, LJN AA8824). Het gaat niet erom of de verdachte vrijwillig is teruggetreden voordat sprake is van een strafbare poging, maar of hij is teruggetreden voordat sprake is van een voltooid misdrijf. In geval van een voltooide poging is derhalve vrijwillige terugtred in de zin van art. 46b Sr niet reeds in zijn algemeenheid uitgesloten. Of gedragingen van de verdachte toereikend zijn om de gevolgtrekking te wettigen dat het misdrijf niet is voltooid tengevolge van omstandigheden die van zijn wil onafhankelijk zijn, hangt - mede gelet op de aard van het misdrijf - af van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij verdient opmerking dat voor het aannemen van vrijwillige terugtred in geval van een voltooide poging veelal een zodanig optreden van de verdachte is vereist dat dit naar aard en tijdstip geschikt is het intreden van het gevolg te beletten. Gelet op het voorgaande geeft het in de overwegingen van het Hof besloten liggende oordeel dat in het onderhavige geval vrijwillige terugtred door de verdachte nog mogelijk was, ook al zouden de reeds door de verdachte verrichte gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm moeten worden aangemerkt als een voltooide poging tot moord, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. 3.5.3. De klacht faalt. 3.6.1. Voorts behelst het middel de klacht dat het oordeel van het Hof dat het misdrijf niet is voltooid als gevolg van omstandigheden die van de wil van de verdachte afhankelijk waren, onbegrijpelijk is. Daartoe wordt aangevoerd dat het mislukken van de poging het gevolg is van de, uit de verklaring van de verdachte waarop het Hof zich baseert blijkende, omstandigheden dat het kanaal ondiep was en dat het koud was, hetgeen externe, van de wil van de verdachte onafhankelijke, omstandigheden zijn.

418


3.6.2. Vooropgesteld wordt dat van buiten komende factoren die mede ertoe hebben geleid dat het misdrijf niet is voltooid, niet aan vrijwillige terugtred in de weg behoeven te staan. Het oordeel van het Hof, dat de oorzaak van het niet voltooien van het misdrijf is gelegen in van de wil van de verdachte afhankelijke omstandigheden, te weten dat hij met het kind uit het kanaal is geklommen, dat hij het kind naar het ziekenhuis wilde brengen en dat hij daartoe met de in een deken gewikkelde baby in de auto naar Groningen is gereden, is niet onbegrijpelijk. De enkele omstandigheid dat de geringe diepte en de koude kunnen worden aangemerkt als van buiten komende factoren die van invloed kunnen zijn geweest op het niet voltooien van het delict, noopte het Hof, dat heeft vastgesteld dat geen andere informatie beschikbaar is dan de verklaring van de verdachte, niet ertoe tot een ander oordeel te komen. 3.6.3. De klacht faalt. 3.7. Ook de overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu die klachten in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling. 3.8. Het middel is dus vergeefs voorgesteld. 4. Beoordeling van het tweede middel Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling. 5. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak De Advocaat-Generaal heeft op 29 april 2005 beroep in cassatie ingesteld. De verdachte bevindt zich in voorlopige hechtenis. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot strafvermindering. 6. Slotsom Nu de middelen niet tot cassatie kunnen leiden brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist. 7. Beslissing De Hoge Raad: Vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf; Vermindert deze in die zin dat deze veertien jaren en acht maanden beloopt; Verwerpt het beroep voor het overige. Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren W.A.M. van Schendel en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier D.N.I. Gjaltema, en uitgesproken op 19 december 2006.

419


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.