Jurisprudence 1 ISSUE006

Page 1

CHARTA

ISSUE 006 • maart 2016

MAGNA

JURISPRUDENCE

C A S E L AW

E X C L U S I V E PETR A K LEIN GUNNEWIEK EN RICHARD DE L A AT BESPREKEN HET ARREST HR 11 DECEMBER 2015. JA AP DEGENA AR BESPREEK T HET ARREST HR 15 JANUARI 2016


T O B E , R AT H E R THAN TO SEEM (TO BE) W W W. AV D R . N L

11-12-13 APRIL 2016

MAGNA CHARTA VERDIEPING BURGERLIJK PROCESR


MR. F.J.P. LOCK senior raadsheer Hof Arnhem-Leeuwarden

PROF. MR. A. HAMMERSTEIN hoogleraar CPO Wisselleerstoel Radboud Universiteit, raadsheer in buitengewone dienst Hoge Raad

PROF. MR. C.J.M. KLAASSEN hoogleraar Burgerlijk (Proces)recht Radboud Universiteit Nijmegen, raadsheer-plaatsvervanger Hof Arnhem-Leeuwarden

RECHT IN LONDEN, ROYAL HOLLOWAY UNIVERSITY


page

4


MAGNA CHARTA JURISPRUDENCE FEATURES

page

6&7

EDITORS

page

LETTER

8 &13

PETRA KLEIN GUNNEWIEK

14&21

page

22t /m27

JA AP

DEGENA AR

RICHARD

DE

L A AT

I S S U E 0 0 6 • m a a r t 2 016

page

page

5


EDITOR’S LETTER

page

6


H R 11 D E C E M B E R 2 0 1 5 ( E C L I : H R : 2 0 1 5 : 3 5 5 2 ) EEN IN T ER ES SA N T E PRO CEDU R E WA A RIN E E N E I G E N A A R VA N W I N K E L A P PA R T E M E N T E N I N EEN WOON/ WINKELCOMPLEX HET OPNEEMT T EGEN D E V VE EN WA A RIN EEN S PLITSIN GSAK T E U I T 1 9 9 4 C E N T R A A L S TA AT. H E T G A AT O V E R A P PA R T E M E N T S R E C H T E N , DERDENBESCHERMING EN DE DEVOLUTIEVE W E R K I N G V A N H E T H O G E R B E R O E P. D E Z E D R I E I N VA L S H O E K E N W O R D E N I N D I T MAGA ZINE NADER BELICHT DOOR DRIE A D V O C AT E N , D I E U VA N U I T H U N E I G E N K E N N I S E N E R VA R I N G B I J P R AT E N . N A A S T D E OV E R W EG I N G E N VA N D E H O G E R A A D G E V E N Z I J U D E B I J Z O N D E R E O M S TA N D I G H E D E N , HET BREDERE PERSPECTIEF EN TIPS EN TRICKS. D E Z A A K I S M E T D I T A R R E S T I N C A S S AT I E N O G NIET TEN EINDE. HET HOF AMSTERDAM MAG ZICH NU GA AN BERADEN! VEEL LEESPLEZIER, E T I E N N E VA N B L A D E L DIRECTEUR ACADEMIE VOOR DE RECHTSPRAKTIJK

page

7


M R P. J . ( P E T R A ) K L E I N GUNNEWIEK VAN BENTHEM & KEULEN

P E T R A I S I N J A N U A R I 2 0 0 5 B E Ë D I G D A L S A D V O C A AT E N S I N D S O K T O B E R 2 0 11 V E R B O N D E N A A N VA N B E N T H E M & K E U L E N A D V O C AT E N E N N O TA R I A AT I N U T R E C H T. Z I J I S W E R K Z A A M B I N N E N D E P R A K T I J K G R O E P G E Z O N D H E I D S R E C H T EN AANSPRAKELIJKHEID EN VERZEKERING. EEN ECHTE PROCESPRAKTIJK MET EEN FOCUS OP PERSONENSCHADE. I N 2 0 0 7 H E E F T P E T R A D E S P E C I A L I S AT I E O P L E I D I N G P E R S O N E N S C H A D E E N I N 2 0 10 D E S P E C I A L I S AT I E O P L E I D I N G A R B E I D S R E C H T A A N D E G R O T I U S A C A D E M I E A F G E R O N D. I N 2 0 13 H E E F T Z I J DA A R A A N D E S P E C I A L I S AT I E O P L E I D I N G V E R Z E K E R I N G S R E C H T VA N M A G N A C H A R TA T O E G E V O E G D . P E T R A P U B L I C E E R T M E T R E G E L M A AT. Z I J I S VA S T E A N N O TAT O R VA N H E T TIJDSCHRIFT JURISPRUDENTIE AANSPRAKELIJKHEID EN OOK IS ZIJ (MEDE) A U T E U R V A N H E T H O O F D S T U K “ A A N S P R A K E L I J K H E I D B I J S P O R T E N S P E L” I N H E T H A N D B O E K P E R S O N E N S C H A D E . P E T R A I S L I D VA N D E V E R E N I G I N G VA N L E TS E L S C H A D E A DV O C AT E N ( L S A ), D E V E R E N I G I N G V O O R A R B E I D S R E C H T A DV O C AT E N N ED ER L A N D ( VA A N ) E N D E V ER E N I G I N G VO O R G E ZO N D H EI D S R EC H T ( VG R).

page

8


page

9


page

10


DE DEVOLUTIEVE W E R K I N G VA N HET HOGER BEROEP

ls de Hoge Raad op 11 december 2015 arrest wijst en de kwestie A verwijst naar het Hof Amsterdam

zijn partijen al vele jaren aan het procederen over een aangelegenheid van inmiddels ruim twintig jaar geleden. Juist dit tijdsverloop is van belang en behelst een van de cassatiemiddelen te weten (het miskennen van een beroep op) rechtsverwerking. Deze klacht treft doel. Wat is er gebeurd? Een splitsingsakte van een appartementencomplex uit 1994 bevat een foutieve vermelding van verdeling van woonkosten. De eigenaar van winkelappartementen diende op basis van de akte ook bij te dragen aan de algemene woonkosten. In een eerdere akte uit 1983 was bepaald dat deze kosten werden gedragen door (alleen) de eigenaren van de boven de winkels gelegen woningen. De fout werd gemist door alle partijen en in de daarop volgende jaren tot 2009 werd de eigenaar van de winkelappartementen ook niet aangeslagen voor de woonkosten. Dat

werd anders toen er in 2009 een nieuwe VvE beheerder in beeld kwam. Vanaf dat moment hebben partijen een geschil over de verdeling van de woonkosten. In eerste aanleg krijgt de eigenaar van de winkels gelijk, maar bij het hof trekt hij aan het kortste eind. Hoewel het hof ook wel van mening is dat het niet de bedoeling is geweest in 1994 om de betalingssystematiek te wijzigen hebben de meeste eigenaren hun woonappartement verworven na de splitsingsakte van1994. Het hof heeft om die reden overwogen dat zij als derden te goeder trouw mogen vertrouwen op de juistheid van de splitsingsakte van 1994. Een van de motiveringsklachten betreft de devolutieve werking van het hoger beroep. De eigenaar van de winkelappartementen heeft zowel in eerste aanleg als in hoger beroep (zo blijkt uit het arrest van de Hoge Raad) een beroep gedaan op rechtsverwerking aan de zijde van de VvE: “Eiseres heeft immers, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, bij wijze van verweer tegen de vorderingen van de VvE een beroep gedaan op rechtsverwerking aan de zijde van de VvE, niet alleen in verband met de periode voorafgaand aan de ontdekking van de wijziging (omstreeks 2009), maar ook voor de periode nadien, en voor de toekomst�.

page

11


“Het hof had de vorderingen van de VvE niet “als verder niet weersproken” mogen aanmerken en alsnog toewijsbaar achten, alvorens te onderzoeken of het beroep van eiseres op rechtsverwerking tot een andere uitkomst van de zaak leidt”. De devolutieve werking

De omvang van het hoger beroep wordt bepaald door de vordering en de gronden in de memorie van grieven (art. 347 RV). De devolutieve (overhevelende) werking van het hoger beroep houdt in dat door het instellen van hoger beroep het geschil zoals dat zich in eerste aanleg heeft ontwikkeld in volle omvang aan de rechter in hoger beroep wordt voorgelegd. Hoger beroep biedt de gelegenheid tot een volledige feitelijke en juridische herkansing. Dit heeft zowel een positieve als een negatieve zijde. De negatieve zijde brengt mee dat alle eindbeslissingen van de rechter in eerste aanleg in beginsel vaststaan wanneer daartegen niet wordt gegriefd. De positieve zijde van de devolutieve werking is juist in de onderhavige kwestie in geding.

“Eiseres heeft immers, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, bij wijze van verweer tegen de vorderingen van de VvE een beroep gedaan op rechtsverwerking aan de zijde van de VvE, niet alleen in verband met de periode voorafgaand aan de ontdekking van de wijziging (omstreeks 2009), maar ook voor de periode nadien, en voor de toekomst”. De Hoge Raad overweegt dat het hof dit verweer ten onrechte niet heeft meegenomen in zijn oordeel. “Het hof had de vorderingen van de VvE niet “als verder niet weersproken” mogen aanmerken en alsnog toewijsbaar achten, alvorens te onderzoeken of het beroep van eiseres op rechtsverwerking tot een andere uitkomst van de zaak leidt”. Het ten onrechte achterwege gelaten onderzoek zal door een ander hof alsnog moeten worden verricht.

page

12

Hoger beroep biedt de gelegenheid tot een volledige feitelijke en juridische herkansing. Dit heeft zowel een positieve als een negatieve zijde. Zoals de Hoge Raad in zijn arrest van 9 januari 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BG5846) overwoog dient de rechter in hoger beroep alle stellingen en weren die in eerste aanleg zijn aangevoerd en in hoger beroep niet zijn prijsgegeven, opnieuw te behandelen als deze door het slagen van een of meer grieven weer relevant kunnen zijn. Dat geldt ook voor stellingen en verweren die in eerste aanleg onbesproken zijn gebleven of wel zijn behandeld en vervolgens zijn afgewezen (HR 29 november 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE5162). Ook de stellingen en weren ingenomen in eerste aanleg die in hogere beroep alsnog of opnieuw relevant zijn geworden dient de rechter in hoger beroep, zo nodig ambtshalve in zijn oordeel te betrekken (HR 24 maart 2006, ECLI:N-L:HR:2002:AE5162).


Rechtsverwerking

Rechtsverwerking betekent simpelweg het verliezen van een recht door eigen toedoen, hetzij door handelen, hetzij door stilzitten. Echter bij de beoordeling (naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid) is enkel tijdsverloop of enkel stilzitten onvoldoende voor het aannemen van rechtsverwerking (HR 26 maart 1999, ECLI:NL:HR:ZC3206). Vereist is de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden. Daarvan kan sprake zijn wanneer het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de gerechtigde zijn aanspraak niet (meer) geldend zal maken. Ook kan er sprake zijn van bijzondere omstandigheden wanneer er sprake is van onredelijke benadeling in geval de rechthebbende zijn vordering alsnog geldend kan maken. De bijzondere omstandigheden in deze kwestie dienen mijn inziens te worden gevonden in de wijze waarop er kennelijk ieder jaar een begroting en verdeling van de kosten werd gemaakt. De eigenaar van de winkelappartementen en de wooneigenaren wisten op dat moment wat ze moesten bijdragen en hebben ook op basis van deze opgave hun aandeel betaald. Ook na de splitsingsakte van 1994 werd gedurende nog circa 15 jaar (tot 2009) dezelfde reken- en verdeelmethode gebruikt, zoals in 1983 werd overeengekomen. Niemand heeft aan de bel getrokken en alle eigenaren hebben berust in de kosten. Dit sterkt de eigenaar van de winkelappartementen in haar standpunt dat zij er op mocht vertrouwen dat de betalingen daarmee waren afgedaan. Daar tegenover staat dat de eigenaar van de winkelappartementen destijds (in 1994) is voorzien van notarieel en rechtskundig advies en dat de akte eenvoudig kon worden ingezien. Dit laatste geldt uiteraard ook voor de (nieuwe) wooneigenaren.

Het is nu aan het hof om een afweging te maken. Hoewel het zeker geen gelopen race is lijkt een geslaagd beroep op rechtsverwerking mogelijk. Ook AG Rank-Berenschot lijkt deze mening toegedaan: “Inderdaad heeft het hof aan het door eiseres (ook) in hoger beroep gedane beroep op rechtsverwerking geen kenbare aandacht besteed, terwijl dit beroep tot een andere uitkomst in de zaak had kunnen leiden”.

“Inderdaad heeft het hof aan het door eiseres (ook) in hoger beroep gedane beroep op rechtsverwerking geen kenbare aandacht besteed, terwijl dit beroep tot een andere uitkomst in de zaak had kunnen leiden”.

page

13


MR . J. J. ( JA AP) DEGENA AR GRESNIGT & VAN KIPPERSLUIS

M R . J . J . ( J A A P ) D E G E N A A R I S S E D E R T 19 8 0 A DV O C A AT E N W E R K Z A A M B I J G R E S N I G T & VA N K I P P E R S L U I S A D V O C AT E N T E U T R E C H T. H I J I S V O O R Z I T T E R V A N D E M A A T S C H A P. J A A P I S A C T I E F I N H E T O N D E R N E M I N G S R E C H T, H E T A R B E I D S R E C H T E N O P H E T G E B I E D VA N VA S T G O E D . H I J S TA AT I N E N B U I T E N P R O C E D U R E S E E N G R O O T A A N TA L B E D R I J V E N B I J V O O R N A M E L I J K I N D E R E G I O U T R E C H T. J A A P I S O O K D E H U I S A DV O C A AT VA N E E N B A N K . H I J H E E F T E E N G R O O T A A N TA L B E S T U U R S F U N C T I E S V E R V U L D O P H E T G E B I E D VA N D E G EES T E L I J K E G E ZO N D H EI D S ZO R G , O N D ERW I J S E N O P H E T T ER R EI N VA N D E V E R H U U R VA N B E D R I J F S R U I M T E N A A N S TA R T E N D E O N D E R N E M E R S . O O K I S H I J VO O R Z I T T ER G E W EES T VA N D E H I S TO R I S C H E V ER E N I G I N G O U D U T R E C H T.

page

14


page

15




page

18


I E D E R E PA R T I J MOET IN DE GELEGENHEID WORDEN GESTELD OM ZIJN EIGEN STELLINGEN TE BEWIJZEN et bewijsrecht blijft de Hoge Raad bezighouden. Op 15 januari 2016 H heeft de Hoge Raad zich uitgelaten over de vraag of het gerechtshof een bewijsaanbod mocht passeren. Wat is – in het kort – de casus?

Het betreft een geschil over de erfgrens tussen twee percelen. De loods van A was gedeeltelijk gebouwd op het perceel van B. Om dit probleem op te lossen, sloten partijen een ruilovereenkomst. Toen het erop aankwam om de nader tussen partijen overeengekomen erfgrens aan het kadaster aan te wijzen, bleek tot tweemaal dat partijen geen overeenstemming hadden over de loop van de erfgrens. A vordert bij de rechtbank een verklaring voor recht over de loop van de overeengekomen erfgrens en B doet in reconventie hetzelfde. A stelt in de procedure dat na de totstandkoming van de ruilovereenkomst een schutting die mede een ijkpunt vormt voor de bepaling van de erfgrens was verplaatst. De rechtbank laat A toe te bewijzen dat die schutting inderdaad in het nadeel van hem verplaatst was.

Er worden in totaal negen getuigen gehoord en de rechtbank komt tot het oordeel dat A niet in de bewijsopdracht is geslaagd. De rechtbank stelt de erfgrens vast. A komt in hoger beroep. Het hof overweegt dat beide partijen de bewijslast en daarmee ook het procesrisico dragen met betrekking tot de eigen vordering, dus met betrekking tot de loop van de ‘eigen erfgrens’. Het kan – volgens het hof – zo zijn dat beide partijen “hun grens” niet kunnen aantonen, zodat er geen grens komt vast te staan. Het hof suggereert dan ook als mogelijkheid dat partijen alsnog tot overeenstemming komen. Uit de uitspraak blijkt uiteraard niet of partijen een poging tot een regeling hebben ondernomen, in ieder geval wordt er doorgeprocedeerd. Ook in hoger beroep wordt A toegelaten om bewijs te leveren. Beide partijen laten vervolgens weer getuigen horen en het hof beslist dat A niet in de bewijsopdracht is geslaagd.

page

19


Het hof vervolgt dan in het eindarrest

“Tegen die achtergrond diende B zeer concreet en nauwkeurig toe te lichten wat eventuele nog niet eerder gehoorde getuigen over het probandum zouden verklaren en/of wat reeds eerder gehoorde getuigen ten behoeve van dat probandum meer of anders zouden kunnen verklaren dan zij in contra-enquête al hadden gedaan.”

Het hof vernietigt de vonnissen van de rechtbank. B stelt cassatie in.

Het gaat in cassatie derhalve om de vraag welke eisen aan een bewijsaanbod in hoger beroep kunnen worden gesteld. Het is vaste rechtspraak van de Hoge Raad (HR 9 juli 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO7817, NJ 2005, 270) dat de rechter met betrekking tot de aan een bewijsaanbod in hoger beroep te stellen eisen de navolgende maatstaf dient aan te leggen: - Uitgangspunt is dat een partij in hoger beroep tot getuigenbewijs moet worden toegelaten, indien zij voldoende specifiek bewijs aanbiedt van feiten die tot beslissing van de zaak kunnen leiden. Dit uitgangspunt volgt uit artikel 166 lid 1 Rv in verbinding met artikel 353 lid 1 Rv.

B krijgt dan vervolgens de gelegenheid om aanvullend bewijs te leveren. De eerdere bewijsopdracht aan A in eerste aanleg en in hoger beroep wijken af van de bewijsopdracht die aan B moet worden gegeven gelet op zijn stellingen. B komt dan ook het recht toe om bewijs te leveren aan de hand van een op zijn stellingen geformuleerde bewijsopdracht. Het hof overweegt dat, omdat B reeds schriftelijke getuigenverklaringen in het geding heeft gebracht en in het kader van het tegenbewijs met betrekking tot de aan A gegeven bewijsopdracht getuigen heeft laten horen – gelet op de stand van de procedure – aan de omschrijving van het nadere bewijs hoge eisen worden gesteld. Immers er worden dan voor de derde maal getuigen gehoord. Een rol speelt dan ook volgens het hof dat dit bewijs zelf voldoende krachtig en concreet zal moeten zijn om te kunnen afdoen aan de getuigenverklaringen die het standpunt van A ondersteunen.

page

20

- De omstandigheden van het geval bepalen of een bewijsaanbod voldoende specifiek is. De rechter zal, mede in verband met de eisen van een goede procesorde, moeten letten op de wijze waarop het processuele debat zich heeft ontwikkeld en het stadium waarin de procedure verkeert. Het moet de rechter en de wederpartij duidelijk zijn van welke feitelijke stellingen bewijs wordt aangeboden. - In hoger beroep zal van een partij die bewijs door getuigen aanbiedt, in beginsel mogen worden verwacht dat hij voldoende concreet aangeeft op welke van zijn stellingen dit bewijsaanbod betrekking heeft en, voor zover mogelijk, wie daarover een verklaring zouden kunnen afleggen. Doch in het algemeen zal niet mogen worden verlangd dat daarbij ook wordt aangegeven wat daarover door getuigen zal worden verklaard. - Indien reeds getuigen zijn gehoord of schriftelijke verklaringen van getuigen zijn overgelegd, zal de eis dat het bewijsaanbod voldoende specifiek en terzake dienend moet zijn, kunnen meebrengen dat nader wordt aangegeven in hoeverre die getuigen meer of anders kunnen verklaren dan ze al hebben gedaan. ( HR 31 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:3075)


-D e rechter mag niet op grond van zijn waardering van de reeds afgelegde verklaringen of de inhoud van de schriftelijke verklaringen aan een bewijsaanbod voorbij gaan, omdat hij daarmee ten onrechte vooruit zou lopen op het resultaat van de bewijsvoering die immers nog moet plaatsvinden.

Onder alle omstandigheden blijft wel overeind staan de eis dat het bewijsaanbod voldoende specifiek moet zijn. Het cassatieberoep wordt gegrond verklaard en de zaak wordt verwezen. Na verwijzing zullen alsnog de getuigen worden gehoord, echter nog steeds met een ongewisse afloop.

In dit arrest herhaalt de Hoge Raad deze uitgangspunten. Hij voegt daar nog aan toe dat de partij die het bewijsaanbod doet niet gehouden is om toe te lichten in welk opzicht de verklaringen van niet eerder gehoorde getuigen afbreuk zouden kunnen doen aan eerder afgelegde verklaringen door andere getuigen. (HR 9 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3009) Dit laatste past ook in de herstelfunctie van het hoger beroep. Een partij kan derhalve in hoger beroep niet eerder gehoorde getuigen alsnog voorbrengen. Uitleg waarom die getuigen niet eerder zijn gehoord hoeft niet te worden gegeven. Ook hoeft niet te worden aangegeven in welk opzicht de verklaringen van deze nieuwe getuigen zouden afwijken van de eerder afgelegde verklaringen.

Tip

Geef in een processtuk bij elke essentiĂŤle stelling die aan een vordering of verweer ten grondslag is gelegd aan hoe die stelling kan worden bewezen. Lees de uitvoerige noot van Asser onder HR 9 juli 2004, NJ 2005-270.

Waar gaat het hof dan in de fout?

Het hof heeft ten onrechte van B verlangd dat hij voor wat betreft de nog niet eerder gehoorde getuigen zou moeten toelichten wat die getuigen over de door B te bewijzen aangevoerde feiten zouden kunnen verklaren. Het hof past het uitgangspunt dat die toelichting wel moet worden gegeven, indien getuigen worden voorgedragen die al eerder zijn gehoord ten onrechte toe op het bewijsaanbod om getuigen te horen die nog niet eerder in de procedure zijn gehoord.

page

21


M R R I C H A R D P. M . D E L A AT DE ADVOCATEN VAN VAN RIET R I C H A R D I S A L S A DV O C A AT E N M A N A G I N G PA R T N E R V E R B O N D E N A A N D E A D V O C AT E N VA N VA N R I E T T E U T R E C H T. A L S S P E C I A L I S T I N VA S T G O E D R E C H T V ER ZO R GT R I C H A R D D E I N T EG R A L E J U R I D I S C H E B EG E L EI D I N G VA N HERSTRUCTURERINGS- EN ONTWIKKELINGSPROJECTEN EN GEBIEDSONT WIKKELING. DA ARNA AST IS HIJ VERGA AND GESPECIALISEERD IN H E T A PPA R T E M E N T S R EC H T E N H E E F T H I J E E N F O C U S O P ZO R GVA S TG O E D. R I C H A R D I S E E N E R VA R E N P R O C E S A D V O C A AT. V E R D E R I S H I J D O C E N T A A N D E P E R M A N E N T E O P L E I D I N G V O O R A DV O C AT E N E N I N VA L D O C E N T B I J D E U N I V E R S I T E I T U T R E C H T. H I J H E E F T D E G R O T I U S O P L E I D I N G O N R O E R E N D G O E D A F G E R O N D E N I S H I J I N I T I AT I E F N E M E R VA N V V E R C H T. N L , D E J U R I D I S C H E D ATA B A N K V O O R V V E P R O F E S S I O N A L S . R I C H A R D A D V I S E E R T H E T M I N I S T E R I E VA N B Z K B I J D E T O T S TA N D K O M I N G VA N D E W E T V E R B E T E R I N G V V E ’ S . N A A S T Z I J N R O L A L S B E S T U U R S V O O R Z I T T E R B I J D E A DV O C AT E N VA N VA N R I E T BEKLEEDT HIJ NEVENFUNCTIES ALS BESTUURDER, TOEZICHTHOUDER EN A DV I S E U R B I J D I V E R S E M A AT S C H A P P E L I J K E I N S T E L L I N G E N . H I J P U B L I C E E R T Z E E R R E G E L M AT I G E N S P R E E K T G R A A G O P S E M I N A R S . TENSLOTTE HEEFT HIJ EEN BREDE INTERESSE IN ARCHITECTUUR, STEDENBOUWK U N D E E N H O O G B O U W, W AT I N D E VA S T G O E D P R A K T I J K G O E D VA N PA S K O M T.

page

22


page

23


page

24


VOORKOM HET MOEILIJKE DOOR HET MAKKELIJKE TE DOEN. F

out notaris bij wijziging akte: geen nietigheid door eigen schuld initiatiefnemer. Hoge Raad 11 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3552 - De eigenaar van winkelappartementen op wiens initiatief in 1994 de splitsingsakte werd gewijzigd liet een onjuistheid in de nieuwe akte onopgemerkt passeren. Pas jaren later blijkt dat hij volgens die akte ook moet bijdragen aan kosten van de boven de winkels gelegen woningen. In de oude akte van 1983 was dat niet het geval. Een dure misser, die niet gerepareerd kan worden. Niemand besefte dat de nieuwe akte een fout bevatte, maar winkelier was initiatiefnemer van de wijziging en liet zich door een notaris bijstaan. Hij behoorde van de fout te weten en had zo bezien redelijkerwijs voor correctie

ervan kunnen zorgdragen, maar heeft dat nagelaten. Dan mogen latere kopers vertrouwen op de juistheid van de gewijzigde splitsingsakte, ook al staat vast dat sprake is van een vergissing. Wil ontbreekt: aktewijziging is nietig

De winkeleigenaar vorderde te verklaren voor recht, dat de akte van 1994 nietig is voor zover daarin is geregeld dat de winkeleigenaar bijdraagt in de algemene woonkosten. Aan die eis ligt ten grondslag, dat bij het opmaken van de akte van 1994 een fout is gemaakt en dat bij de appartementseigenaren de wil heeft ontbroken tot een wijziging van de verdeling van de algemene woonkosten, zie artikel 3:33 BW. De eigenaar heeft nooit gewild dat de kostenomslag wijzigde, waardoor zijn volmacht nietig was. De rechtbank wijst die vordering toe, door vast te stellen dat de akte van 1994 op de betwiste punten (ten aanzien van de algemene woonkosten) inderdaad is gewijzigd zonder de medewerking van alle appartementseigenaren, omdat de door de winkeleigenaar aan de notaris verstrekte volmacht tot wijziging van de splitsingsakte gelet op het bepaalde in artikel 3:33 BW in zoverre nietig is.

page

25


‘Latere eigenaren mogen als derden te goeder trouw vertrouwen op de juistheid van de authentieke splitsingsakte van 1994.’ Derdenbescherming tegen onjuistheid registers

In cassatie wordt onder meer geklaagd over het feit, dat het hof de aan de overige eigenaren een beroep op de bescherming van artikel 3:26 BW heeft toegekend. Om het beroep op derdenbescherming van de latere eigenaren te laten slagen is vereist dat de winkeleigenaar zich niet op de onjuistheid van de akte kan beroepen omdat hij ‘redelijkerwijze voor overeenstemming van de registers met de werkelijkheid had kunnen zorgdragen’. Immers, die eis stelt artikel 3:26 BW aan degene die de onjuistheid inroept. Met andere woorden: had de winkeleigenaar redelijkerwijze moeten zorgen voor correctie van de fout in de splitsingsakte? De winkeleigenaar stelde, dat in 1994 niemand de fout besefte. Hij niet, maar ook de overige appartementseigenaars niet.

‘Beroep op de onjuistheid van de akte onmogelijk door hem die redelijkerwijze voor overeenstemming van de registers met de werkelijkheid had kunnen zorgdragen’ In hoger beroep is het hof is van oordeel, dat de volmacht die de winkeleigenaar heeft afgegeven inderdaad nietig is maar dat hieruit nog niet volgt dat ook de splitsingsakte van 1994 (partieel) nietig is.

‘Het was nooit de bedoeling om de wijze van verdeling van de onderhoudskosten te wijzigen’ Het hof laat de nietigheid van de akte van 1994 in midden, nu het overgrote deel van de eigenaars hun appartement heeft verworven na 1994. Aan hen komt volgens het hof als derden te goeder trouw bescherming toe, zoals voortvloeit uit het bepaalde in de artikelen 3:25 en/of 3:26 BW. Zij mogen als derden te goeder trouw vertrouwen op de juistheid van de authentieke splitsingsakte van 1994.

page

26

Initiatiefnemer

Toch was de winkeleigenaar de initiatiefnemer. Hij schakelde de notaris is, die de volmachten van alle eigenaren destijds verzamelde. Daarmee wordt de winkeleigenaar in het arrest beschouwd als degene die de wijziging heeft laten inschrijven. Dat is opmerkelijk, want een wijziging van de akte van splitsing kon onder het recht zoals dat gold tot 1 maart 2005 slechts geschieden met medewerking van alle eigenaren en met toestemming van alle beperkt gerechtigden. Onder verwijzing naar de parlementaire geschiedenis bij de totstandkoming van artikel 3:26 BW blijkt echter, dat het niet zelf doen inschrijven van een onjuist feit er niet aan in de weg staat, dat de winkeleigenaar alsnog wordt aangemerkt als degene die de inschrijving teweegbracht en in staat was de onjuiste inschrijving te corrigeren.


Op zich is dat te volgen, nu het gaat om de bescherming van de derde. Hoe de fout in de registers is gekomen is daarbij van ondergeschikt belang naar mijn mening.

‘Het niet zelf doen inschrijven van een onjuist feit staat er niet aan in de weg alsnog te worden aangemerkt als degene die de inschrijving teweegbracht’

Voorkom het moeilijke door het makkelijke te doen

Met dit arrest maakt de Hoge Raad duidelijk dat door het makkelijke te doen, later het moeilijke kan worden voorkomen. Als de winkeleigenaar voorafgaand aan de wijziging de concept akte zorgvuldig had vergeleken met de oude akte of zijn adviseur had gevraagd dat te doen, dan zou de fout waarschijnlijk opgemerkt en verholpen zijn. Door dat na te laten ontstaat een moeilijkheid, die niet meer te corrigeren is met een beroep op de eigen vergissing.

Redelijkerwijze voor overeenstemming zorgdragen Omdat de winkeleigenaar de initiatiefnemer van de aktewijziging in 1994 was en zich daarbij door een deskundige liet bijstaan (de notaris), heeft het hof volgens de Hoge Raad op goede gronden kunnen vaststellen, dat de winkeleigenaar van de onjuistheid behoorde te weten, wat gelijk staat aan weten in dit geval. Daardoor had hij ook moeten bewerkstelligen dat de fout gecorrigeerd werd. Nu hij dat heeft nagelaten, kan hij zich jegens derden te goeder trouw niet op de onjuistheid van de openbare registers beroepen. Het feit dat die eigenaren dat ook moeten hebben geweten, omdat van 1994 tot 2009 altijd nog volgens de akte van 1983 is afgerekend, maakt dat niet anders.

page

27



AV D R WORLD WIDE CURAÇAO 2016 VERDIEPING BURGERLIJK PROCESRECHT & CONTRACTENRECHT M.M.V. FOKKE & SUKKE mr. G.J. Rijken

senior raadsheer Hof Arnhem-Leeuwarden

prof. mr. W.D.H. Asser

hoogleraar Burgerlijk Procesrecht Universiteit Leiden

prof. mr. M.J.A.M. Ahsmann senior rechter A Rechtbank Den Haag, bijzonder hoogleraar Rechtspleging Universiteit Leiden

mr. G.J. Visser

senior raadsheer Hof Amsterdam, rechterplaatsvervanger Rechtbank Noord-Holland

Jean - Marc van Tol cartoonist Fokke & Sukke

10 T/M 14 OKTOBER 2016 20 PO PUNTEN EURO 1.695,- EXCL. BTW

W W W. AV D R . N L


You’ll speak when you’re spoken to

Tom Smith


www.avdr.nl


this is magna charta


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.