Leading lawyers kei de mondelinge behandeling

Page 1

NA A R U O J KEI DE

LS

augustus 2016 | LIMITED EDITION | €8,95

www.avdr.nl

Carla

Klaassen Tjalle

Hidma Gert

van Rijssen BURGERLIJK PROCESRECHT

LEADING LAWYERS De mondelinge behandeling

PLUS

3 vragen over KEI



AV D R

WEBINARS NAJAARSABONNEMENT 2016

219 WEBINARS LIVE EN ON DEMAND TOPSPREKERS

WWW.AVDR.NL


LEA DING LAW YERS 4

| augustus 2016


augustus 2016 |

5


Inhoudsopgave

12 MR. DR. G. VAN RIJSSEN

24 PROF. MR. C.J.M. KLAASSEN

36 MR. T.R. HIDMA

6

| augustus 2016


18 3 VRAGEN

52

58 3 VRAGEN

PROF. MR.

OVER

M.J.A.M. AHSMANN

BURGERLIJK

PROCESRECHT

30 3 VRAGEN

PROCESRECHT

42 3 VRAGEN OVER

BURGERLIJK

PROCESRECHT

PROCESRECHT

68 3 VRAGEN

A.I.M. VAN MIERLO

BURGERLIJK

BURGERLIJK

62 PROF. MR.

OVER

OVER

OVER

BURGERLIJK

PROCESRECHT

72 MR. DRS. P.J.J. VONK

78 3 VRAGEN OVER

BURGERLIJK

PROCESRECHT

augustus 2016 |

7


8

| augustus 2016


augustus 2016 |

9


Editors letter In 2013 is het programma Kwaliteit en Innovatie (KEI) van start gegaan. Dit programma van de Rechtspraak heeft als doel om in samenwerking met wetgever en ketenpartners te komen tot een eenvoudiger, snellere, gedigitaliseerde en geüniformeerde procesgang. Als de tekenen niet bedriegen, is de daadwerkelijke invoering van de diverse wetsvoorstellen, die in de wandeling als ‘KEI-wetgeving’ door het leven gaan, aanstaande. Voor civiele vorderingen met verplichte procesvertegenwoordiging is verplicht digitaal procederen – na een ‘pilot’ in rechtbanken Gelderland en Midden-Nederland per 1 januari a.s. – voorzien vanaf de zomer 2017. De Memorie van Toelichting bezingt het in alle toonaarden: de civiele procedure-nieuwe-stijl biedt de rechter méér mogelijkheden om regie te voeren, zowel op het verloop van de proces als op de inhoud. Letterlijk: Door de nadruk te leggen op vroegtijdig contact met de rechter en sturing door de rechter op de voortgang van de procedure, wordt bereikt dat de procedure efficiënter kan verlopen en ook minder kostbaar is, zowel voor partijen, als voor de rechtspraak. Kern van de basisprocedure is de mondelinge behandeling, zo propageert de KEI-wetgeving. In het oog springt dat straks – mits met voorafgaande toestemming van de rechter – getuigen en partijdeskundigen kunnen worden gehoord (art. 30k lid 2 NRv), dus zónder voorafgaand vonnis met een bewijsopdracht c.q. bevel deskundigenbericht. Dat hier grote praktische én inhoudelijke problemen zullen kunnen rijzen, laat zich raden. Opvallend is verder dat de rechter op die mondelinge behandeling, als alle partijen daar zijn verschenen, ook mondeling een einduitspraak kan doen (art. 30p NRv); de vraag is op welke schaal van deze mogelijkheid gebruik zal worden gemaakt en in hoeverre dat aan het gezag van de rechter afbreuk zal doen. Het moge duidelijk zijn dat gemelde (en andere) veranderingen het wezen van de civiele rechtspraak gaan raken en een gewijzigde proceshouding van rechterlijke macht en advocatuur zullen vergen. Over diverse aspecten die samenhangen met deze cruciale mondelinge behandeling gingen tijdens de round table KEI op 2 juni jl Tjalle Hidma, Carla Klaassen en Gert van Rijssen met elkaar in debat. In vervolg daarop gingen ook Toon van Mierlo, Margreet Ahsmann en Pieterjan Vonk met elkaar de discussie aan. Op 29 juni bespraken zij onder meer hoe de regiefunctie in de rechtsgang tot uitdrukking komt, welke perspectieven KEI biedt en welke gevaren zoal op de loer kunnen liggen. In dit magazine kunt u nader met hen kennismaken. Etienne van Bladel Directeur Academie voor de Rechtspraktijk

10

| augustus 2016


They think we do BAD THINGS but we do them very well


12

| augustus 2016


GERT

VAN

R I JS S EN

R A A DS H EER

H O F

A R N H EM - L EEU WA R D EN

augustus 2016 |

13


14

| augustus 2016


Gert van Rijssen mr. dr.

augustus 2016 |

15


Gert van Rijssen is raadsheer in de civiele sector van het Hof Arnhem-Leeuwarden, waar hij ook actief is als plaatsvervangend rolraadsheer. Daarnaast heeft hij op het gebied van het civiele (proces)recht diverse publicaties geschreven en is hij verantwoordelijk voor losbladige edities op rechtsvorderlijk gebied. Voorts is hij docent in het civiel (proces)recht bij diverse onderwijsinstellingen, verzorgt losse spreekbeurten en is actief als arbiter en bindend adviseur. Naast lidmaatschappen van commissies binnen de rechtspraak is hij lid van klachtcommissies en van de werkgroep ‘Naar een efficiënter rechtsbedeling’ waarin ideeën worden ontwikkeld tot (mogelijke) aanpassingen van het civiele procesrecht. In het verleden was hij (eveneens in de civiele praktijk) werkzaam als advocaat.

16

| augustus 2016


augustus 2016 |

17


3VRAGEN over

BURGERLIJK PROCESRECHT

18

| augustus 2016


Welk artikel zou u willen veranderen in het BPR? Artikel 343 Rv Het hoger beroep wordt aangevangen door een dagvaarding in dezelfde vorm en met dezelfde vereisten als die in eerste aanleg, zonder dat zij de middelen waarop het hoger beroep gegrond is, behoeft uit te drukken. (…) Artikel 343 lid 3 Rv (KEI II) 3. Indien de procesinleiding niet de gronden van het hoger beroep bevat, bepaalt de rechter dat de gronden moeten worden ingediend binnen een termijn van tien weken, in kort geding binnen een termijn van vier weken. De mogelijkheid in hoger beroep te dagvaarden zonder grieven in de dagvaarding (de blancoappeldagvaarding), is ingegeven door de gedachte dat aan partijen optimaal de tijd voor een schikking en een weloverwogen beslissing (wel of geen appel) moet worden gegeven. Het gaat erom de broedende kip niet te storen. De termijn is door de (blanco)dagvaarding gered en zo nodig kan die dagvaarding pas na lange termijn worden aangebracht, waarop dan pas na lange tijd van grieven hoeft te worden gediend. In verreweg de meeste zaken is drie maanden na het vonnis echter ruim voldoende tijd om dit te bestuderen, te overleggen met de cliënt en om de appelgronden behoorlijk ‘op papier’ te krijgen. Daarom is tijdens de voorbereiding op KEI wel bepleit om in de nieuwe (beroeps)procedure de mogelijkheid van blanco-appel te laten vervallen. Partijen behouden hun termijn van drie maanden terwijl de huidige praktijk, waarin vaak op de laatste dag van die termijn wordt gedagvaard zonder voorafgaande actie, wordt beperkt. Niet voor niets wordt een groot aantal bij blanco-appeldagvaarding

aangebrachte procedures ingetrokken zonder dat van grieven is gediend. Daarbij bestaat dan nog niet eens zicht op de wel uitgebrachte maar niet aangebrachte appeldagvaardingen. Toch wordt in het wetsontwerp KEI gekozen voor het handhaven van de mogelijkheid van blanco-appel. In de memorie van toelichting worden als argumenten genoemd: (1) de mogelijkheid om de comparitie na aanbrengen te behouden en (2) “rekening te houden met complexe zaken met bijvoorbeeld buitenlandse cliënten waarvoor het ondoenlijk kan zijn om de gronden direct in de procesinleiding op te nemen”. De comparitie na aanbrengen (van de blancoappeldagvaarding) is vooral bedoeld om in het meest prille stadium van het hoger beroep een schikking tussen partijen te bereiken of om met partijen te overleggen over het procesverloop in hoger beroep. Het in de dagvaarding prijsgeven van zijn grieven door de principaal appellant is gebaseerd op de veronderstelling dat daardoor de kans op een schikking afneemt. Het zou onevenwichtig zijn als ter comparitie de principaal appellant wel en de geïntimeerde (incidenteel appellant) zijn ‘kaarten’ nog niet op tafel heeft moeten leggen. Dat lijkt weer te steunen op de gedachte dat het eerlijker pokeren is als beide partijen hun kaarten nog tegen de borst mogen houden. Erg overtuigend komt mij dat niet voor. De civiele procedure is nu eenmaal geen spel en al helemaal geen spel dat met bluf gespeeld dient te worden. Naar de aard van het civiele proces leggen partijen hun standpunten niet gelijktijdig maar achtereenvolgens op tafel. Als de principaal appellant (de partij die in eerste aanleg heeft verloren) sterke grieven heeft, kan dat tijdens een comparitie na aanbrengen maar beter te bekend zijn. Datzelfde geldt ook als hij beweert citroenen te kunnen verkopen maar slechts beschikt over knollen. Als men beide partijen de kaarten tegen de borst wil laten houden, moet dan het hof dat ter comparitie ambtshalve een openbare

augustus 2016 |

19


orde norm aan de orde kan stellen ook maar zolang zijn mond houden en partijen in het ongewisse laten? Ook dit zal immers de schikkingsmogelijkheid beïnvloeden. Het tweede argument komt mij nog minder overtuigend voor. Uiteraard zijn er complexe zaken, maar die complexiteit is aan partijen bekend ruim voordat de rechtbank haar eindvonnis wijst. Zij ontstaat niet door het vonnis. De rechtbank hakt nog ‘slechts’ de knoop door. Waarom complexiteit een termijn meer dan drie maanden voor het bedenken van appelgronden rechtvaardigt, valt om die reden niet zonder meer in te zien. Het voorbeeld van buitenlandse cliënten voor wie het ‘ondoenlijk kan zijn’ binnen drie maanden appelgronden te bedenken, bevestigt die kritiek eerder dan dat zij haar wegneemt. Indien met ‘buitenlands’ ver weg of moeilijk bereikbaar is bedoeld, begrijp ik dat niet in het licht van de moderne communicatiemiddelen en een door die cliënt in Nederland ingeschakelde advocaat. Wat “ondoenlijk” is, wordt al evenmin duidelijk. Het woord ‘onmogelijk’ is hier kennelijk bewust niet gebruikt. Gaat het wellicht om het redelijkerwijs van buitenlandse cliënten niet kunnen verlangen? En zo ja, waarom dan niet? Bovendien gaat het om een probleem dit zich slechts “kan” voordoen. Anders gezegd: het zou wel eens kunnen zijn dat het voor een buitenlandse cliënt ‘ondoenlijk’ is binnen drie maanden gronden voor het appel te bedenken. Daarbij geldt dan ook nog eens dat die gronden in de dagvaarding nog niet tot tien cijfers achter de komma hoeven te zijn uitgewerkt. Achteraf preciseren van een eerder aangevoerde appelgrond mag veelal ook in een later stadium. Een zaak waarin drie maanden te kort is vanwege een (nogal imaginaire) ondoenlijkheid zou ten slotte met een binnen de appeltermijn in te roepen hardheidsclausule kunnen worden gered. Daar ik nog niet zo overtuigd ben van de noodzaak van een dergelijke hardheidsclausule zou ik benieuwd zijn naar de onderbouwing van de ‘ondoenlijkheid’.

20

| augustus 2016

Mijn conclusie is dat in veel zaken een aanmerkelijke versnelling (ten minste tien weken) wordt bereikt door het afschaffen van de blanco-appeldagvaarding als hoofdregel. Daarmee wordt de rechtszekerheid gediend en wordt het oneigenlijk gebruik van het hoger beroep als ‘blufmiddel’ voor onderhandelingen beperkt. Hoewel in het wetsontwerp KEI het dagvaarden op lange termijn tot het verleden behoort (hoger beroep wordt ingesteld door indienen ter griffie (art. 339 in samenhang met art. 343 lid 1 KEI) en daarnaast artikel 343 lid 2 Rv tot uitdrukking lijkt te brengen dat een appeldagvaarding met gronden het ‘normaaltype’ is, wordt nog steeds de vrije keus gelaten om te dagvaarden zonder gronden. Dat is een gemiste kans.

Welke uitspraak heeft u het meeste verbaasd bij de Hoge Raad? HR 27 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:760, JBPr 2015, 34. Als partij A vordert dat partij B aansprakelijk zal worden verklaard voor de schade die partij A heeft geleden of nog zal lijden, kan hij daartoe een verklaring voor recht vorderen die inhoudt dat partij B aansprakelijk is (bijvoorbeeld op grond van onrechtmatige daad of een toerekenbare tekortkoming). Het was vaste rechtspraak dat men dan tegelijkertijd ook een verwijzing naar de schadestaatprocedure moest vorderen. Wie dat niet deed liep het risico nietontvankelijk te worden verklaard in zijn vordering. De gedachte was dat men bij uitsluitend een verklaring voor recht onvoldoende belang had. Het gaat de gelaedeerde bij de civiele rechter in de regel immers om schadevergoeding en niet om erkenning van zijn gelijk door een rechter. In de praktijk was partij A echter dikwijls helemaal niet uit op een schadestaatprocedure. Zij had de verklaring voor recht vooral nodig als vertrekpunt voor het zonder


augustus 2016 |

21


de rechter voeren van onderhandelingen over (de omvang van) de schade. De vordering tot verwijzing naar de schadestaat vormde daarmee slechts onnodige ballast. Bovendien liep de eiser het risico de grip op de zaak te verliezen omdat het de rechter vrij staat zelf de schade(omvang) vast te stellen zonder schadestaatprocedure. Aan die praktijk maakt de Hoge Raad in het bovengenoemde arrest een eind. Volstaan kan nu worden met het vorderen van een verklaring voor recht. De nieuwe regel luidt: Indien een verklaring voor recht wordt gevorderd dat aansprakelijkheid bestaat voor schade, dient de rechter ervan uit te gaan dat eiser daarbij belang heeft als de mogelijkheid van schade aannemelijk is. Dat laatste zal men dus nog wel moeten stellen en zo nodig aannemelijk maken. In het petitum kan de vordering tot verwijzing naar de schadestaat in te toekomst achterwege blijven. Hoewel het arrest op zich geen verbazing wekt, viel het mij op omdat de Hoge Raad in deze uitspraak een einde maakt aan een inmiddels niet meer op de praktijk afgestemde regel waarvan die praktijk meer last dan gemak had. Dat getuigt van een hoogste rechtscollege dat oog heeft voor wat er in de praktijk speelt. Dat is voor hen die in die praktijk actief zijn (en uiteindelijk zijn wij dat allen) een geruststellende gedachte.

KEI, waarover zou de advocaat of rechter kunnen struikelen? Voor de praktijk zie ik twee mogelijke struikelpunten voor wat betreft KEI. Het eerste is de digitalisering van de procesgang. Die digitalisering vereist een forse investering in financiële zin, in tijd en in het klaarstomen van de organisatie. Dat spoort moeizaam met min of meer gelijktijdige bezuinigingen in de rechtspraak en het ontbreken van een afzonderlijk (op de omvang van

22

| augustus 2016

de KEI-operatie afgestemd) budget. Automatiseren betekent in de regel een initiële kostenstijging. Er zijn aanvangsinvesteringen, de zakenstroom moet worden omgebouwd, er zijn personele wijzigingen en ook opleidingen zijn noodzakelijk. Daarnaast zal enige tijd een dubbele dossiervoering (papieren naast digitale dossiers) nodig zijn. Rechtspraak als middel voor maatschappelijke ordening en rechtszekerheid, is te belangrijk om het er maar op te wagen en te zien of het schip al dan niet halverwege strandt. Het tweede mogelijke struikelblok ligt in het verlengde van het eerste. Bij de invoering van KEI wordt ervan uitgegaan dat dit een verhoogde efficiëntie van de procesvoering oplevert. Hoewel dit slechts is gebaseerd op een verwachting is men voornemens om relatief kort na de invoering van KEI een bezuiniging (circa 35%) op de ondersteuning (griffies en andere diensten) door te voeren. Beter gezegd: het budget voor de rechtspraak wordt met een hiermee te realiseren kostenreductie gekort. Wie het extra werk en de kosten van het eerste struikelblok koppelt aan het reduceren van de ondersteuning uit het tweede struikelblok, zal zich realiseren dat de digitalisering van de rechtspraak bij onverkorte doorvoering daarvan een risicovolle operatie is. Dat neemt niet weg dat digitaliseren en het verhogen van de efficiëntie van de rechtspraak wenselijk en noodzakelijk zijn. De vraag is echter of men niet Keulen en Aken op één dag wil bouwen.


augustus 2016 |

23


24

| augustus 2016


CARL A

K L A AS S EN

H OO G L ER A A R

BU RG ER LIJ K

(PRO CES) R ECH T U NIV ER SIT EIT

R A D BOU D

NIJ M EG EN,

R A A DS H EER - PL A ATSV ER VA N G ER

H O F

A R N H EM - L EEU WA R D EN

augustus 2016 |

25


26

| augustus 2016


Carla Klaassen prof. mr.

augustus 2016 |

27


Carla Klaassen is hoogleraar Burgerlijk recht en Burgerlijk procesrecht aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Tevens is zij als bijzonder hoogleraar privaatrecht verbonden aan de universiteit van Curacao (UoC). Hiernaast is zij onder andere raadsheer-plaatsvervanger in het Hof Arnhem-Leeuwarden, lid van de Adviescommissie voor Burgerlijk procesrecht van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, lid (voorzitter) van de redactie van JBPr, bestuurlid (voorzitter) van de Nederlandse Vereniging voor Burgerlijk procesrecht, bestuurslid van de Vereniging voor Aansprakelijkheids- en Schadevergoedingsrecht en hoofddocent van de Grotiusopleidingen Onderneming & Aansprakelijkheid en Personenschade. Eerder was zij werkzaam als advocaat in Amsterdam.

28

| augustus 2016


augustus 2016 |

29


3VRAGEN over

BURGERLIJK PROCESRECHT

30

| augustus 2016


Welk artikel zou u willen veranderen in het BPR? Mij schiet niet zozeer één specifiek wetsartikel te binnen dat ik zou willen veranderen; wel komen diverse onderwerpen op. Zo denk ik bijvoorbeeld aan het onderscheid tussen de verzoekschriftprocedure en de dagvaardingsprocedure. Met “KEI” wordt, als de tot dit project behorende wetsvoorstellen op het gebied van het Burgerlijk procesrecht wet worden, weliswaar één uniforme procesingang geïntroduceerd, maar “na de poort” blijft er sprake van enerzijds een vorderingsprocedure en anderzijds een verzoekprocedure. Ik vind het jammer dat de kennelijke behoefte van de opeenvolgende Ministers van Veiligheid en Justitie, om de (overigens ook door mij op zichzelf toegejuichde) digitalisering van de rechtspraak te realiseren, er toe heeft geleid dat fundamentele(re) discussies over de wenselijke inrichting van de civiele procedure hierbij zijn achtergesteld, ofwel simpelweg zijn gesneuveld (zie nader NJB 2015, p. 1027 e.v. en RM Themis 2016, p. 74 e.v.). In het verlengde van deze opmerking, denk ik dan bijvoorbeeld tevens aan de inrichting van het hoger beroep (en met name het grieven-/grondenstelsel, de devolutieve werking, de twee-conclusieregel met name ook in relatie tot de mondelinge behandeling). Maar ook aan het bewijsrecht, dat in diverse opzichten gedateerd is; maar gelukkig zijn op dit terrein inmiddels anderszins initiatieven ontplooid.

Welke uitspraak heeft u het meeste verbaasd bij de Hoge Raad? De uitspraken die mij als eerste te binnen schieten, denkend aan enerzijds een uitspraak waarover ik

kritisch ben en anderzijds een uitspraak die ik graag onderschrijf, zijn het St. Willibrordarrest (HR 16 juni 2000, NJ 2000, 584) respectievelijk TNT Post (HR 11 november 2011, NJ 2011, 597). Het St. Willibrordarrest betreft de toepassing van de zogenoemde omkeringsregel in het kader van het bewijs van het oorzakelijk (ofwel causaal) verband tussen een onrechtmatige daad en de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd. Naar mijn mening gaat de Hoge Raad in de toepassing hiervan in dit arrest te ver, en wordt er een te grote inbreuk gemaakt op het uitgangspunt, dat de eisende partij dit verband moet bewijzen. Gelet op de latere rechtspraak, denk ik ook niet dat de Hoge Raad deze beslissing nogmaals zou nemen. Het arrest TNT Post ofwel de Uitgegleden postbode betreft niet het procesrecht, maar het aansprakelijkheidsrecht, een van mijn andere aandachtsgebieden. In dit arrest roept de Hoge Raad een halt toe aan de verdere ontwikkeling van de door hemzelf geïntroduceerde verzekeringsplicht van de werkgever voor arbeidsongevallen en speelt hij de bal door aan de wetgever of aan de bij deze problematiek betrokken private partijen. Hoe willekeurig de hiermee door de Hoge Raad getrokken grens wat betreft de verzekeringsplicht ook is - zoals hij ook zelf overweegt is het wat mij betreft een goede zaak dat de Hoge Raad hierin niet verder gaat dan geschied.

KEI, waarover zou de advocaat of rechter kunnen struikelen? Tsja, het procesrecht kent voor advocaten (meer dan voor rechters) diverse struikelblokken, zowel nu als onder KEI, maar uiteindelijk pakken dit vooral uit als struikelblokken voor hun cliënten: deze zijn immers de dupe van een advocaat die de processuele mogelijkheden om een zaak goed voor het voetlicht te brengen, als het eenmaal tot een procedure komt,

augustus 2016 |

31


"Voor de rechter lijken er wat minder struikelblokken te zijn."

32

| augustus 2016


augustus 2016 |

33


onvoldoende kent. Van een daadwerkelijk struikelblok is met name sprake als een advocaat onvoldoende op de hoogte is van de wijze waarop en de termijn waarbinnen een procedure dient te worden gestart, alsook van de rechter waarbij dat dient te geschieden. Specifiek met het oog op KEI, denk ik dan vooral aan een weloverwogen keuze hoe een zaak in te leiden: al dan niet door inschakeling van een deurwaarder? Alsook aan de voorbereiding van de mondelinge behandeling: het hart van de procedure in eerste aanleg (waar het in de meeste zaken toch bij blijft), volgens de parlementaire toelichting. Voor de rechter lijken er wat minder struikelblokken te zijn. Diens regiefunctie wordt (nogmaals) versterkt, en met de invulling hiervan gaat een grote mate van vrijheid gepaard. Dit geldt minder voor het tot gelding laten komen van het recht op “oral hearing� tijdens de mondelinge behandeling; wellicht dat de daadwerkelijke verwezenlijking hiervan een mogelijk struikelblok voor de rechter vormt. Verder lijkt het me voor de rechters vooral een uitdaging om, binnen het kader van de financiering van de rechtspraak, en in het verlengde hiervan de hen toegemeten tijd voor zaken, de ambities van KEI te verwezenlijken, waaronder in het bijzonder verwezenlijking van de mondelinge behandeling als het beoogde hart van de procedure (in eerste aanleg althans). Dit vergt immers een goede, tijdige voorbereiding, en daarmee wellicht ander werkwijze dan nu. Dit kan uiteindelijk tijd besparen, maar er ook toe leiden dat zaken uitgebreider, en mogelijk vaker ter hand moeten worden bekeken dan nu. Voor de diverse meningen hierover verwijs ik bijvoorbeeld naar enerzijds Van Rijssen (Roundtable AvdR) en anderzijds Lock (TCR 2016/3), overigens beiden appelrechter.

34

| augustus 2016


augustus 2016 |

35


36

| augustus 2016


TJALLE

H I D MA

S ENIO R

R ECH T ER

R ECH T BA N K OV ERIJ S S EL, OU D - B E W ER K ER H E T IN

D EEL

D E

VA N

B E WIJ S

PIT LO - S ERIE

augustus 2016 |

37


38

| augustus 2016


Tjalle Hidma mr.

augustus 2016 |

39


Tjalle Hidma studeerde nederlands recht en notarieel recht. Hij begon zijn loopbaan als kandidaat-notaris en maakte daarna de overstap naar het universitaire onderwijs en de rechterlijke macht. Hij bewerkte gedurende een groot aantal jaren het deel Bewijs uit de Pitlo-serie. Tjalle promoveerde op een huwelijksvermogensrechtelijk onderwerp aan de Radboud Universiteit Nijmegen en was daarna gedurende een aantal jaren deeltijd-hoogleraar notarieel recht, c.q. notariële rechtspleging aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij was later ook lector civiel aan de SSR, het opleidingsinstituut van de rechterlijke macht. Voorts was hij onder meer sectorvoorzitter civiel tevens lid van het gerechtsbestuur van de rechtbank Groningen en raadsheer in het hof Leeuwarden. Thans is hij senior rechter in de rechtbank Overijssel. Tjalle geniet van het geven van cursussen - waarbij hij naar eigen zeggen net zoveel leert van de cursisten als andersom - en streeft er daarbij naar theorie en praktijk met elkaar te verbinden.

40

| augustus 2016


augustus 2016 |

41


3VRAGEN over

BURGERLIJK PROCESRECHT

42

| augustus 2016


Welk artikel zou u willen veranderen in het BPR? Ik zou het bepaalde in artikel 164 lid 2 Rv willen schrappen, dat ik beschouw als een anachronistische echo van de tot 1 april 1988 bestaan hebbende situatie dat een partij überhaupt niet als getuige werd toegelaten. In deze wetsbepaling is verordonneerd dat de rechter geen bewijs in haar voordeel kan ontlenen aan de verklaring van een partij-getuige omtrent door te bewijzen feiten, tenzij die verklaring strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs. Bedoelde verklaring behoeft dus ex lege steunbewijs, en als dat ontbreekt, dan mág de rechter het betreffende feit met andere woorden niet bewezen achten, hoezeer deze ook van oordeel zou kunnen zijn - op grond van die partij-verklaring – dat dit feit zich zo heeft voorgedaan. Ik acht dat onverteerbaar, en in strijd met de zo gewenste afdoening op grond van de materiële waarheid. Dat een schriftelijke verklaring (soms niet meer dan een simpel kattebelletje) van diezelfde partij-getuige het kan stellen zónder steunbewijs (artikel 164 lid 2 Rv is daarop namelijk niet van toepassing, zoals de Hoge Raad – op zich terecht - heeft uitgemaakt) leidt mijns inziens hoe dan ook tot vreemdsoortige discrepantie. Ik zou zeggen: als het civiele bewijsrecht - dat immers in het kader van KEI straks broodnodig herziening behoeft – wordt aangepast, zette men deze ongewenste belemmering van de rechterlijke vrijheid bij bewijswaardering sofort overboord.

Welke uitspraak heeft u het meeste verbaasd bij de Hoge Raad?

willen memoreren (HR 20 januari 1989, NJ 1989, 766). Kernvraag was in hoeverre op de notaris een wat de Duitsers noemen Belehrungspflicht rust, hetgeen zoveel wil zeggen dat deze – op straffe van aansprakelijkheid - de juridische betekenis van de door hem gepasseerde akte moet uiteen zetten, inclusief de mogelijk daaraan voor partijen of één hunner verbonden gevaren. Ons hoogste rechtscollege zegt er dit over: “De omstandigheden van het geval kunnen meebrengen, dat de notaris beroepshalve is gehouden tot het geven van verdergaande informatie en met name tot het wijzen op specifiek aan de voorgenomen rechtshandeling verbonden risico’s.” Nu waren die omstandigheden in de onderhavige casus nogal opzienbarend, zodat deze overweging op zichzelf nog niet zoveel zegt. Maar veel absoluter en stelliger luidt de uitsmijter die de Hoge Raad voor de notariële beroepsgroep in petto heeft: “De functie van de notaris in het rechtsverkeer brengt immers (en bracht ook destijds) mee, dat hij beroepshalve gehouden is naar vermogen te voorkomen, dat misbruik wordt gemaakt van juridische onkunde en feitelijk overwicht.” Het belang van deze uitspraak kan nauwelijks worden overschat. De notaris dient kennelijk ten opzichte van zijn clientèle te fungeren als ‘zijns broeder hoeder’. Hoewel in dit individuele geval leidend tot schadeplichtigheid, is in algemene zin de beroepsgroep daarmee een onschatbare dienst bewezen, want de veronderstelde meerwaarde van de notariële tussenkomst heeft daarmee (verdere) aanvallen op nut en noodzaak van het notariaat in de kiem gesmoord. Ik juich dat toe, want ik denk dat de notaris een belangrijke rol kan spelen in wat ik noem de preventieve rechtspleging.

Ik wil hier graag in positieve zin het baanbrekende arrest van de Groningse huwelijkse voorwaarden

augustus 2016 |

43


KEI, waarover zou de advocaat of rechter kunnen struikelen? De achterliggende gedachte van KEI – effectiever en sneller – kan alleen worden gerealiseerd wanneer rechterlijke macht en advocatuur het ordentelijke verloop van de civiele procedure zien als een gezamenlijke verantwoordelijkheid. Eén van de voetangels en klemmen is bij voorbeeld dat tijdens de mondelinge behandeling met voorafgaande toestemming van de rechter getuigen kunnen worden gehoord (art. 30k lid 2 NRv), dus zónder voorafgaand vonnis met een bewijsopdracht. De rechter zal die toestemming m.i. niet te gemakkelijk moeten weigeren, en de voorbrengende advocaten zullen zich nadrukkelijk dienen te beperken (want een surplus aan getuigen op één zitting is om organisatorische redenen niet behapbaar). Dit laatste staat overigens op gespannen voet met het bepaalde in artikel 166 lid 1 Rv (het recht op getuigenbewijs en de in beginsel niet bestaande getalsmatige inperking), ik ben mij daarvan bewust. Wellicht kan het daarbij dienstig zijn wanneer de rechter zich ter zitting meer dan thans gebruikelijk is, na een korte schorsing uitspreekt hoe hij een en ander tot dan toe bewijsrechtelijk waardeert (op basis van reeds op voorhand toegezonden schriftelijke verklaringen, in combinatie met enkele onder ede gehoorde getuigen). Aldus zou het mogelijk moeten zijn om in doorsnee-gevallen in één zitting tot effectieve waarheidsvinding te kunnen komen, resulterend in een mondeling uitgesproken eindoordeel.

44

| augustus 2016


augustus 2016 |

45


"Nieuwe procedure heeft iets van de invoeringen van "een grievenstelsel" in eerste aanleg; vindt u dat er voldoende waarborgen zijn ingebouwd in KEI om een zo volledige mogelijke eerste procesgang (cassatie-proof) te kunnen garanderen?"

DE JOURNAALS "Is het steeds meer afdoen van zaken via de stelplicht ipv bewijsopdracht niet (ook) een gevolg van budgettering en staat dat niet op gespannen voet met rechtsvordering?"

"Voorstel: kostenveroordeling ook bij alimentatiezaken en geen compensatie van proceskosten. Akkoord?" "Zullen procespartijen de zittingen zelf mogen opnemen? Zullen zij anders een wettelijk recht hebben op toezending van de audio- e/o videoregistratie?" 46

| augustus 2016


"Dus dat wordt het uitgangspunt? Iedere advocaat een pleitnota in de tas? En de wederpartij die daarop na de zitting op wil reageren, omdat hij die pleitnota niet in de tas had?"

"Maakt het regiebureau de griffiers straks niet overbodig?"

KWALITEIT EN INNOVATIE

"Rechter actiever bij comparitie?"

"Hebt u wel eens een p.-v. van enige griffier gezien dat helemaal klopte?"

"Misschien een boute stelling, maar is KEI niet een ordinaire bezuinigingsmaatregel?" augustus 2016 |

47


De mondelinge behandeling besproken door:

Gert van Rijssen Carla Klaassen Tjalle Hidma 48

| augustus 2016


DE JOURNAALS

de stellingen

Mr. Tjalle Hidma "De achterliggende gedachte van KEI - effectiever, sneller en (digitaal) toegankelijk - kan alleen dan worden gerealiseerd wanneer rechterlijke macht en advocatuur het verloop van de civiele procedure zien als hun gezamenlijke verantwoordelijkheid."

Prof. mr. C.J.M. Klaassen "De door de wetgever beoogde betekenis van de mondelinge behandeling als "hart van de nieuwe basisprocedure" vereist een goede, tijdige voorbereiding hiervan, zowel van de kant van de advocaat als van de rechter. (Ook) de rechtspraak zal hiervoor tijd, en dus geld, vrij moeten maken"

"De veronderstelling van de wetgever dat voorafgaande aan de mondelinge behandeling in principe alle relevante informatie in het geding is gebracht, miskent enerzijds een deel van het nut van een mondelinge behandeling en ziet er anderzijds aan voorbij dat "KEI" een advocaat niet meer greep op zijn cliĂŤnt biedt dan thans het geval is." Mr. dr. G. van Rijssen “Dat in civiele zaken zoveel mogelijk een mondelinge behandeling moet plaatsvinden, is gebaseerd op een overwaardering van de mondelinge behandeling en werkt per saldo contraproductief.

augustus 2016 |

49


De rechtsgang besproken door:

Margreet Ahsmann Toon van Mierlo Pieterjan Vonk 50

| augustus 2016


DE JOURNAALS

de stellingen

Prof. mr. A.I.M. van Mierlo "KEI vormt na de wetgevingsoperatie in 2002 een nadere aanzet voor verdere vereenvoudiging van het procesrecht, waarbij uiteindelijk vordering en verzoek moeten samensmelten tot ĂŠĂŠn procedure." Mr. drs. P.J.J. Vonk "De beoogde regiefunctie voor de rechter onder de KEI-wetgeving is een risicovolle exercitie."

Prof. mr. M.J.A.M. Ahsmann "De minister realiseert zich blijkens de MvT dat in de huidige procespraktijk knelpunten bestaan over de rol van de advocaat ter zitting, maar laat vervolgens de gebruikers met het KEI-wetsvoorstel in de steek omdat hij geen procesbeginselen verschaft die als ijkpunten kunnen dienen en voorts het bewijsrecht ongewijzigd laat."

augustus 2016 |

51


52

| augustus 2016


MARGREE T S ENIO R

AH S MAN N

R ECH T ER

R ECH T BA N K BIJZO N D ER

D EN

A H A AG,

H OO G L ER A A R

R ECH TS PL EGIN G U NIV ER SIT EIT

L EID EN

augustus 2016 |

53


54

| augustus 2016


Margreet Ahsmann prof. mr.

augustus 2016 |

55


Margreet Ahsmann begon haar loopbaan (eerst als wetenschappelijk medewerker en vervolgens universitair hoofddocent) bij de vakgroep rechtshistorische vakken in Leiden. In 1990 promoveerde zij (cum laude) op een proefschrift betreffende het juridisch onderwijs aan de Leidse juridische faculteit van 1575-1630. In 1996 maakte zij de overstap naar de rechterlijke macht (rechtbank Rotterdam). In de periode 2007-2011 was zij naast haar functie als vice-president/ ontwikkelingscoรถrdinator tevens als lector civiel recht verbonden aan SSR (het opleidingsinstituut van de rechterlijke macht). Sinds april 2011 combineert zij het rechterschap in de rechtbank Den Haag (sector civiel recht) met een functie als bijzonder hoogleraar Rechtspleging aan de Leidse juridische faculteit. Zij heeft veel belangstelling voor het opleiden van rechters en advocaten en heeft op dit terrein diverse (ook rechtshistorische) publicaties op haar naam staan. Daarnaast publiceert zij regelmatig over procesrechtelijke onderwerpen en geeft ze cursussen aan rechters en advocaten.

56

| augustus 2016


augustus 2016 |

57


3VRAGEN over

BURGERLIJK PROCESRECHT

58

| augustus 2016


Welk artikel zou u willen veranderen in het BPR? Ik zou artikel 30k lid 1 sub b. willen schrappen, als zijnde overbodig. Het luidt: “Tijdens de mondelinge behandeling stelt de rechter partijen in de gelegenheid hun stellingen toe te lichten en kan de rechter: a. (…) b. partijen gelegenheid geven hun stellingen nader te onderbouwen.” Met ‘onderbouwen’ wordt blijkens de MvT bedoeld het horen van getuigen. Dat is echter een doublure van artikel 30k lid 2, dat immers al bepaalt dat met voorafgaande rechterlijke toestemming tijdens de mondelinge behandeling getuigen kunnen worden gehoord. Voorts wil ‘onderbouwen’ van stellingen zeggen dat deze met argumenten worden geschraagd. Een stelling kan niet worden onderbouwd door getuigen te horen, daarentegen wel worden bewezen.

geven, Dat wreekte zich dus naar vervolgens bleek. De rechtszekerheid is daarmee niet gediend.

KEI, waarover zou de advocaat of rechter kunnen struikelen? Over het al dan niet toestaan van een pleitnota bij de mondelinge behandeling. Het lijkt alsof de minister in artikel 30 k lid 1 van het wetsvoorstel op dit punt helderheid heeft verschaft, maar uit de MvT blijkt dat hij de hete aardappel heeft doorgeschoven naar de praktijk. Noch voor de rechter noch voor de advocaat is de broodnodige helderheid verschaft.

Welke uitspraak heeft u het meeste verbaasd bij de Hoge Raad? Het meest verbaasd heeft mij HR 31 oktober 2014 (ECLI:NL:HR:2014:3076) met nadere uitwerking in HR 15 april 2016 (ECLI:NL:HR:2016:662). In het eerste arrest heeft de HR een fundamentele en uitvoerige rechtsregel geformuleerd over een rechterswisseling hangende de procedure, een regeling overigens die strikt genomen niet nodig was omdat hij heel goed met art. 155 lid 1 Rv uit de voeten had gekund. Al heel snel is de HR daarop terug moeten komen in een tweede arrest in een redenering ten overvloede. De HR heeft over de problematiek in het eerste arrest niet goed nagedacht en een te gedetailleerde regeling willen

augustus 2016 |

59


60

| augustus 2016


augustus 2016 |

61


62

| augustus 2016


TOO N

VAN

M I ERLO

H OO G L ER A A R PRIVA AT R ECH T S CH OO L

O F

ER AS M US

L AW

ROT T ER DA M, N AU TA D U TIL H

A DVO CA AT N.V.

augustus 2016 |

63


64

| augustus 2016


Toon van Mierlo prof. mr.

augustus 2016 |

65


A.I.M. (Toon) van Mierlo is gespecialiseerd in (internationale) geschilbeslechting zowel ten overstaan van de overheidsrechter als in arbitrale procedures. Hij treedt bovendien veelvuldig op als arbiter in nationale en internationale (bouw- en handels-)arbitrages, onder auspiciĂŤn van onder meer het Nederlands Arbitrage Instituut (NAI) te Rotterdam en de Internationale Kamer van Koophandel (ICC) te Parijs. Toon is in 1981 afgestudeerd aan de Katholieke Universiteit (thans: Radboud Universiteit) te Nijmegen. Hij promoveerde aldaar in 1988 op een proefschrift getiteld Fiduciaire zekerheid, vuistloos en stil pand. Hij was advocaat van begin 1988 tot eind 1993 in Den Haag respectievelijk Amsterdam. Vanaf 1 september 1993 is hij hoogleraar burgerlijk recht en burgerlijk procesrecht aan de Erasmus Universiteit te Rotterdam. Sedert 2002 combineert hij dit met de advocatuur. Per 1 november 2007 is hij partner bij NautaDutilh te Rotterdam in de praktijkgroep Corporate & Commercial Litigation.

66

| augustus 2016


augustus 2016 |

67


3VRAGEN over

BURGERLIJK PROCESRECHT

68

| augustus 2016


Welk artikel zou u willen veranderen in het BPR? Art. 723 Rv. In geval van conservatoir derdenbeslag dient de derde zodra vier weken zijn verstreken na de beslaglegging te verklaren welke vorderingen door het beslag zijn getroffen. In geval van executoriaal beslag bepaalt art. 477a Rv dat niet nakoming van deze verplichting aan de beslaglegger de mogelijkheid geeft een procedure te starten tegen de derde (art. 477a lid 1 Rv). Hetzelfde geldt in geval de beslaglegger meent dat de verklaring van de derde - kort samengevat - onjuist is (art. 477a lid 2 Rv). Beide bevoegdheden worden voor het conservatoire beslag in art. 723 Rv uitgesloten, aldus dat deze bevoegdheden niet eerder in gaan voordat vier weken zijn verstreken nรก betekening van een voor ten uitvoerlegging vatbare executoriale titel (in de regel: de beslissing op de eis in de hoofdzaak). Thans tracht deze 'afsluiting' te omzeilen via een vordering in kort geding. Meer voor de hand ligt, zo dunkt mij, de uitsluiting van art. 477a Rv in art. 723 Rv te schrappen.

Het arrest is in mijn ogen een logische consequentie van de wat oudere rechtspraak van de Hoge Raad, waarin wordt geleerd dat overdracht in weerwil van een beslag geen afbreuk doet aan de rechten van de beslaglegger ten opzichte van het beslagen goed.

KEI, waarover zou de advocaat of rechter kunnen struikelen? Op de 'infrastructuur'. Procederen langs elektronische weg vereist niet alleen de nodige computervaardigheid, maar ook het kunnen vertrouwen op het juist werken van de soft- en hardware. Niet uit te sluiten valt dat het daar, zeker kort na invoering van de KEI-wetgeving zal misgaan.

Welke uitspraak heeft u het meeste verbaasd bij de Hoge Raad? HR 13 november 2015 (Promneftstroy/Yukos Capital),RvdW 2015/1231, is een sterk staaltje van praktisch denken. In weerwil van een beslag worden vermogensbestanddelen overgedragen aan een derde. De beslagdebiteur houdt op te bestaan hetgeen voor de beslaglegger een probleem vorm voor het instellen van de eis in de hoofdzaak. In een dergelijk geval, zo leert de Hoge Raad, kan de eis in de hoofdzaak worden ingesteld tegen de verkrijger van de beslagen vermogensbestanddelen.

augustus 2016 |

69


70

| augustus 2016


PI E TERJAN S ENIO R D EN

VO N K

R A A DS H EER

H A AG,

H O F

R ECH T ER -

PL A ATSV ERVA N G ER R ECH T BA N K N OO R D - H O L L A N D

augustus 2016 |

71


72

| augustus 2016


Pieterjan Vonk mr. drs.

augustus 2016 |

73


Pieterjan Vonk is senior-raadsheer Gerechtshof Den Haag. Hij studeerde Nederlands en fiscaal recht aan de toenmalige Rijks Universiteit Leiden. Zijn loopbaan binnen de rechterlijke macht begon bij het Wetenschappelijk Bureau van de Hoge Raad, waar hij als gerechtsauditeur werkte voor de belastingkamer van de Hoge Raad. Na zijn benoeming als rechter in de rechtbank Den Haag was hij verbonden aan de civiele sector. Naast de behandeling van handelszaken verrichte hij ook werkzaamheden voor de faillissementskamer en trad op als rechter-commissaris in faillissementen. Hij volgde de Insolda/Grotius specialisatieopleiding insolventierecht. Sedert zijn benoeming tot raadsheer in het Gerechtshof Den Haag is hij verbonden geweest aan zowel de civiele als fiscale afdelingen van het hof. Hij geeft regelmatig cursussen op het gebied van het procesrecht, onder meer over waarheidsvinding, kort geding en comparitie van partijen. Pieterjan is verbonden aan het fiscale tijdschrift Vakstudie-Nieuws.

74

| augustus 2016


augustus 2016 |

75


3VRAGEN over

BURGERLIJK PROCESRECHT

76

| augustus 2016


Welk artikel zou u willen veranderen in het BPR? Ik zou de eerste volzin van het tweede lid van artikel 30k (nieuw) Rv willen aanpassen. Die volzin luidt: “Met voorafgaande toestemming van de rechter kunnen tijdens de mondelinge behandeling getuigen en partijdeskundigen worden gehoord.” De mondelinge behandeling vormt het hart van de nieuwe basisprocedure. Volgens het nieuwe artikel 30k Rv stelt de rechter tijdens de mondelinge behandeling partijen in de gelegenheid hun stellingen toe te lichten. Nieuw is dat partijen – met voorafgaande toestemming van de rechter – naar de mondelinge behandeling getuigen en partijdeskundigen kunnen meenemen, ook als een voorafgaande bewijsopdracht of een bevel tot een deskundigenbericht ontbreekt. De wetgever ziet als voordeel daarvan dat op deze wijze door de desbetreffende getuige of deskundige een aanvulling kan worden geven op hetgeen een van partijen heeft gesteld of dat vragen van de rechter kunnen worden beantwoord. Voordeel van dit ‘meenemen ter zitting’ is dat hiermee afzonderlijke zittingen voor het horen van getuigen en deskundigen worden voorkomen. Of het ‘meenemen ter zitting’ in alle gevallen praktisch is, valt overigens nog te bezien, zeker in de gevallen waarin de bewijslastverdeling niet evident is. Te verwachten is weliswaar dat de eis van voorafgaande rechterlijke toestemming ‘chaos’ op dit punt voorkomt, maar desondanks was het wenselijk geweest als in de wet zou worden bepaald dat de rechter partijen, voorafgaande aan de mondelinge behandeling, informeert over zijn – al dan niet voorlopige – visie op de vraag naar bewijsvoering, bewijslastverdeling en probandum.

Dit komt de efficiency tijdens de mondelinge behandeling zeer ten goede. Bovendien kan door partijen veel beter worden ingeschat wat de bijdrage aan het juridisch debat kan zijn van een naar de mondelinge behandeling meegenomen getuige of deskundige.

Welke uitspraak heeft u het meeste verbaasd bij de Hoge Raad? In het arrest HR 10 juli 2015, ECLI:NL:HR:2015:1844, NJ 2015/322, na COM van Van Peursem, geeft de Hoge Raad een invulling aan de al eerder ingezette “deformaliseringstendens”. De ratio van de deformaliseringstendens is dat fouten en vergissingen niet tot fatale gevolgen behoren te leiden, mits de wederpartij door het herstel hiervan niet onredelijk in haar belangen wordt geschaad. Deze tendens past ook in hetgeen met de waarheidsvinding wordt nagestreefd, te weten dat als de materiele rechtspositie van een partij inhoudt dat zij bijvoorbeeld recht heeft op schadevergoeding zij haar rechtsaanspraken bij de rechter ook daadwerkelijk te gelden kan maken. De rechterlijke procedure dient dan als resultaat te hebben dat die partij een schadevergoeding krijgt toegewezen. Dan wordt recht gedaan aan haar materiele rechtspositie, en is sprake van een rechtvaardige uitspraak.

>>>lees verder>>>

augustus 2016 |

77


In de periode voorafgaand aan de eerste mondelinge behandeling dienen de advocaten en de rechter goed af te stemmen wat er op de zitting dient te gebeuren zodat de zaak voldoende uitgekristalliseerd is om tot besluitvorming over te gaan. Het nieuwe digitale systeem biedt een laagdrempelig platform om voorafgaand aan de mondelinge behandeling daarover van gedachten te wisselen en afspraken te maken.

KEI, waarover zou de advocaat of rechter kunnen struikelen? Zie de pagina hiervoor het betoog bij mijn eerste vraag. Wil een partij getuigen of deskundigen doen horen dan is niet helder wat de geĂŤigende weg zal zijn om daartoe te komen. Het streven is om de zaak zodanig te behandelen dat na de mondelinge behandeling de rechter voldoende is geĂŻnformeerd en een eindvonnis gewezen kan worden. Het streven naar snelheid mag echter niet ten koste gaan van een behoorlijke procesvoering.

78

| augustus 2016


augustus 2016 |

79




82

| augustus 2016


THE FUNCTION OF TEACHING IS TO PRODUCE MORE LEADERS, NOT MORE FOLLOWERS. MAGNA CHARTA DON`T BE A FOLLOWER

WWW.AVDR.NL

augustus 2016 |

83


TOP

ATHLE TE

MEETS TOP

LAWYER

FAT I MA MORE IRA DE MELO NEDERLANDS OUD HOCKEY-INTERNATIONAL ARENT VAN WASSENAER A DVO CA AT A L L EN & OV ERY WOUTER KURPERSHOEK JOURNALIST

NEW

MAGNA THE

CH ARTA

INTERVIEWS


WATCH

THE INTERVIEW


Colofon

Uitgave Redactie

Academie voor de Rechtspraktijk Etienne van Bladel AriĂŤn Pons Sharon Olivier van Genderen

Ontwerp en realisatie Contactgegevens

Mark Pollema Academie voor de Rechtspraktijk Interne cursuslocatie Kasteel Waardenburg G.E.H. Tutein Noltheniuslaan 7 (navigatie: nr 1) 4181 AS WAARDENBURG T: 030-220 10 70 Traditionele cursussen T: 030-303 10 70 Webinar cursussen F: 030-220 53 27 E-mail: info@avdr.nl

Advertenties ISBN

86

| augustus 2016

Etienne van Bladel 9789462286375


“Set your goals high, and don’t stop till you get there.” Bo Jackson - Athlete augustus 2016 |

87


NO FEAR NO EQUAL NO LIMITS 88

| augustus 2016


JUST MAGNA CHARTA augustus 2016 |

89


this is magna charta


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.