1000 jaar in de kleren; van 900 tot 1900 http://www.cultuurwijs.nl/nwc.rijksmuseumamsterdam/cultuurwijs.nl/i000687.html
Woordenlijst 1000 jaar in de kleren op pagina 38 t/m 40
Dit projectpakket van het Rijksmuseum 1000 jaar in de kleren geeft een indruk van de kleding van rijkere mensen gedurende 10 eeuwen. Uit die 10 eeuwen zijn 10 periodes gekozen, waarin de mode het meest veranderde.
Iedere periode bestaat uit de volgende onderdelen: - tekst over de periode en beschrijving van de kleding van man en vrouw - kenmerken van de bovenkleding van man en vrouw - tekeningen volledig gekleed in interieur, van details en onderkleding - afbeeldingen van objecten uit het Rijksmuseum - kenmerken van de onderkleding van man en vrouw
1
Kleding in de Middeleeuwen: 900 – 1200
Ridders, kerken, kastelen Dit is de tijd van ridders, kerken en kastelen. De kleding voor man en vrouw was wijd en viel in plooien tot op de grond. De rijke mannen en vrouwen dragen een cotte, een bliaud en een cape in felle kleuren. Kleding van gewone mensen was waarschijnlijk korter en minder wijd, want die moesten het werk verrichten. Maar veel is daarover niet bekend, want kleding uit deze periode is niet bewaard gebleven. Kleren werden gedragen tot ze versleten waren. Doordat rijke mensen werden afgebeeld (op een schilderij, in boeken, als beeld), is bekend hoe zij in die tijd gekleed gingen. Van gewone burgers zijn bijna geen afbeeldingen. Stoffen van ver Wol, linnen en bont kwamen veel voor in deze periode. Ook zijde, fluweel en katoen werden wel gebruikt, maar deze stoffen waren kostbaar omdat ze uit het Midden- en Verre Oosten kwamen. In de loop van de Middeleeuwen kwam er door de kruistochten contact tussen Europa en het Oosten, waardoor deze stoffen makkelijker te krijgen waren. Middeleeuwen Met deze naam wordt de periode tussen 500 en 1500 na Christus aangeduid. Die duizend jaar worden weer onderverdeeld. Zo heet de periode tussen ca. 1000 en ca. 1200 de Romaanse tijd; de periode die daarop volg is de Gotiek. Dit projectpakket begint met kleding omstreeks het jaar 1000.
2
Onderkleding in de Middeleeuwen: 900 - 1200 Onderkleding voor vrouwen: - chainse : een lang eenvoudig onderhemd tot halverwege het dijbeen - hozen: beenlingen tot over de knie, met lange banden vastgemaakt aan de gordel, of - cotte : onderkleed tot op de grond
3
Onderkleding voor mannen: -
chainse braies: tussen de benen geslagen lap omhoog gehouden door een gordel, als onderbroek in de loop der tijd worden de hozen zo lang dat ze over de braies heen werden getrokken cotte tot de enkels
Over onderkleding is niet veel bekend, er is weinig van bewaard gebleven. Het ondergoed dat in dit projectpakket is afgebeeld, is een poging tot reconstructie. Er valt pas met enige zekerheid iets te zeggen over het ondergoed vanaf het midden van de 19de eeuw.
Bovenkleding in de Middeleeuwen: 900 – 1200
Bovenkleding voor vrouwen Bliaud: - over de grond slepend overkleed - accent op boezem en taille door strak smokwerk om het middel (smokwerk = plooitjes die door borduurwerk bij elkaar worden gehouden waardoor het wat elastisch wordt) - wijde mouwen, soms met lange stroken en vaak opgeknoopt voor het gemak - de cotte, het onderkleed, komt aan de hals en armen onder de bliaud tevoorschijn
4
Schoeisel: - trippen: houten zolen met leren of zijden riemen, soms versierd met gouddraad Haar: - getrouwde vrouwen: sluier en/of haarband, soms versierd met juwelen - ongetrouwde vrouwen: lange vlechten, soms in combinatie met linten Accessoires: - gordel versierd met juwelen
Details: 1. Perkamenten schoen 2. Kaproen
Bovenkleding voor mannen Bliaud: - overkleed met veel plooien - sleept niet over de grond - leren gordel trekt het kleed op, waardoor veel van de cotte zichtbaar is Cape: - heeft vorm van rechthoek of halve cirkel - met sierspeld op schouder vastgezet Schoeisel: - estivaux : korte leren laarsjes - beenlingen : wijde kniekousen die omhoog gehouden worden door kruiselingse banden - soms ook perkamenten schoenen (zie detail 1) Haar: - halflang - baard en snor Accessoires: - gordel - kaproen: hoofddeksel voor de gewone man (zie detail 2)
5
Kleding in de Middeleeuwen: 1400 – 1440
Dikke buiken en brede schouders Een bolle buik en een hoge taille zijn de kenmerken van de dameskleding in deze periode. Het lijkt zo of de dames altijd zwanger zijn: dat was het schoonheidsideaal. De man moest er stoer en breedgeschouderd uitzien. Daarbij helpt dit wijde gewaad. De mouwen zijn extreem lang, niet erg praktisch! 'De handen uit de mouwen steken' was er dan ook niet bij. Dat hoefde ook niet, want dergelijke kleding werd gedragen door zeer rijke mensen. Tootschoenen met lange punten waren dan ook niet om mee door de modder te stappen.
6
Zware stoffen met versieringen Wol, laken en linnen kwamen uit Vlaanderen. Maar er werden ook zware en dure stoffen gebruikt, afkomstig uit ItaliĂŤ, zoals brokaat: gouddraad en zijde. De stoffen werden bedrukt met houten blokken, waarin kleine bloemversieringen zijn gesneden. Groen, blauw en rood zijn de belangrijkste kleuren. Gotiek De hertogen van BourgondiĂŤ speelden een belangrijke rol aan het einde van de Middeleeuwen, de Gotiek. Met hun opvallende kleding bepaalden zij het modebeeld. Handel en nijverheid bloeiden in de 14de en 15de eeuw. De mensen gaan steeds meer reizen en komen zo in aanraking met nieuwe ontwikkelingen, vreemde landen, andere culturen. Religie speelde een grote rol in het leven van de middeleeuwer.
Onderkleding in de Middeleeuwen: 1400 - 1440
Onderkleding voor vrouwen: - chainse - hozen onder de knie met veters aangetrokken en gestrikt - cotte tot net over de knie
7
Onderkleding voor mannen: - chainse wordt in de hozen gestopt - jacques: gewatteerd kort mouwloos vest - korte braies, door een zoom aan de bovenkant van de braies gaat een veter die wordt aangetrokken en gestrikt - hozen met veters aan de jacques vastgemaakt
Bovenkleding in de Middeleeuwen: 1400 – 1440
8
Linker jonge man draagt tootschoenen, hozen, wambuis, naast hem staat de Dood. Bovenkleding voor vrouwen Houppelande: - lang en wijd uitlopend overkleed - zeer hoge taille waardoor het lijkt of de vrouw zwanger is - wijde mouwen met bont afgezet - bij de mouwen komt de cotte tevoorschijn Schoeisel (zie detail l): - tootschoenen: stoffen of leren schoenen met een grote punt, buiten gedragen met - trippen voor buiten, ter bescherming van tootschoenen Haar: - gevlochten in twee 'torentjes' boven de oren - torentjes zijn verstevigd met metaaldraad - haargrens en wenkbrauwen zijn weggeschoren Accessoires: - atour (zie detail 3): zeer hoge punthoed met sluier - veel ringen, broches, kettingen - handschoenen
9
Details: 1. Tootschoen 2. Pagekapsel 3. Atour
Bovenkleding voor mannen Houppelande: - zeer wijd en knielang overkleed - wijde, lange mouwen - gordel om taille Schoeisel: - tootschoenen (zie detail 1) - trippen Haar: - pagekapsel (zie detail 2) - oudere mannen: lang haar en een baard Accessoires: - misericorde: kleine dolk aan riem of aan koord om hals - ketting en ringen - kaproen, die nu anders gedragen wordt: met de gezichtsopening op het hoofd
10
Kleding in de Renaissance: 1490 – 1550
Kruis en decolleté De kleding is kleurrijk en opvallend, met veel splitten. De jurk van de vrouw heeft een vierkant decolleté; de borsten worden door een korset platgedrukt. Hij draagt een braguette, een verstevigd kruisstuk. Zoveel aandacht op het kruis werd toen niet raar gevonden. Men keek vreemder op van een blote enkel in die tijd, dat was pas erotisch! Lekkere luchtjes Hygiëne wordt belangrijker. Om vieze luchten te bestrijden - dagelijkse wasbeurten waren er niet bij worden kruiden meegedragen in een pommander. Over de schouder werd wel een vlooienbontje gedragen: een stukje bont waar de vlooien op af kwamen, zodat de rest van de kleding en de persoon zelf schoon bleven. Renaissance In Italië wordt de Klassieke Oudheid herontdekt. Overblijfselen uit de Romeinse tijd worden uitgebreid bestudeerd. Snel verspreidt de kennis zich over Europa. Het Humanisme ontstaat, waardoor naast de kerk en het leven na de dood, nu ook de mens en het leven op aarde als belangrijk gezien worden. Mensen gaan meer aandacht aan hun uiterlijk besteden door opvallende kleding te dragen. Vanuit de kerk komt protest. De Reformatie is tegen uitbundigheid en rijkdom. Ook de kleding moet ingetogen zijn. De calvinisten in de Nederlanden dragen daarom eenvoudige kleren.
11
Onderkleding in de Renaissance: 1490 - 1550
Onderkleding voor vrouwen: -
chainse, wijd en tot halverwege het dijbeen, lange mouwen, rijk versierd met borduurwerk hierover de onderkeurs: een korset dat taille versmalt en de borsten platdrukt hozen fardegalijn: onderrok met baleinen verstevigd, kegelvormig hierover de cotta: geborduurde onderrok kousenbanden om kuit of dijbeen
12
Onderkleding voor mannen: - chainse, als bij de vrouw - hierover het wambuis: gewatteerd kort mouwloos vest, vergelijkbaar met de jacques - braies - hozen om het middel met een veter vastgemaakt, middenvoor een split waarin de braguette met veters vastgemaakt is - kousenbanden om kuit of dijbeen Voor zowel de man als de vrouw is de onderkleding uitgegroeid tot een statusartikel; hoe mooier versierd, des te rijker de drager. Het gewone volk droeg in plaats van een tabbaard een schort over de onderkeurs.
Bovenkleding in de Renaissance: 1490 – 1550
13
Man met bonnet en tabbaard
Bovenkleding voor vrouwen Tabbaard: - jurk tot op de grond - vierkant decolletĂŠ - wijd uitlopende rok - middenvoor open waardoor de onderrok tevoorschijn komt - losse wijde mouwen met veters aan de tabbaard vastgemaakt Schoeisel: - lage schoen van leer of stof met stompe neus, vaak met splitten aan de bovenkant (zie detail 1), minder breed dan die van de man - patins: houten zolen, vergelijkbaar met de vroegere trappen Haar: - opgestoken - middenscheiding Accessoires: - veel ringen - lange parelsnoeren - kap met sluier - pommander, geurbol - vlooienbontje
14
Details: 1. Koeiemuil 2. Braguette 3. Baret
Bovenkleding voor mannen Paltrock: - overkleed tot halverwege het dijbeen - diepe halsuitsnijding waardoor het wambuis zichtbaar is - geplooide schoot - losse mouwen, werden met linten met een metalen puntje aan hemd geregen - veel splitten, waardoor het hemd eronder zichtbaar wordt Tabbaard: - knielange jas, gedragen over de paltrock - korte pofmouwen, soms met een paar bijhangende mouwen afgezet met bontranden Broek: - pofbroek: kniebroek, poffend en wijd - braguette (zie detail 2) zichtbaar: verstevigd kruisstuk aan pofbroek, opvallend versierd Schoeisel: - koeiemuil (zie detail 1) Haar: - lange lokken en een ringbaard Accessoires: - oorbellen - baret, soms met veren (zie detail 3)
15
Kleding in de Barok: 1600 – 1625
Mutsje en hoed Typisch Hollands is de 'vlieger', een mantel voor de vrouw van zwarte, zware stof. Het 'lijf' of de 'borst' is een los kledingstuk, dat aan de vlieger vastgespeld werd. Het is fraai versierd, soms met pareltjes of edelstenen, en steekt naar voren vanaf de taille. Het haar van de dame werd weggestoken onder een mutsje. Eerst kwam de ondermuts, direct op het - vaak vieze, vette haar, daarboven een siermutsje. De man draagt het roxkenmet de knielange pofbroek. Op het hoofd draagt hij een hoed van beverhaar: een 'kastoor'. Een hoedband van zilver met edelstenen versiert het hoofddeksel. De kleermaker Kleermakers waren in de 17de eeuw speciaal voor mannenkleding. Voor dames- en kinderkleding moest je naar de wollennaaister. Bij de linnennaaister werd linnengoed gemaakt. Ook borduren was een apart vak, door mannen gedaan: borduurwerkers. De Gouden Eeuw De 17de eeuw, de eeuw van de Barok, is voor de Republiek der Verenigde Nederlanden de zogenaamde Gouden Eeuw. Er ontstaat een nieuwe groep jonge, rijke kooplieden die zich gaat kleden als de adel: kleurrijke, dure stoffen en veel kant. De ouderen houden echter nog lang vast aan de kleding die tijdens de Spaanse overheersing mode was, het strenge zwarte regentenkostuum.
16
Onderkleding in de Barok: 1600 - 1625
Onderkleding voor vrouwen: - hemd - hierover keurslijfje: soort korset, middenvoor strak dichtgeregen met veters, drukt de borsten naar boven - drie onderrokken met brede geborduurde randen of stroken van brokaat - heuprol: ronde brede rol, aan de voorkant met een veter gestrikt; hierdoor staat de rok wijduit - gebreide kousen met kousenbanden
17
Onderkleding voor mannen: -
hemd - wambuis, nu met zakken, lange mouwen en een geschulpte rand - braies - hozen en braguette, vormen nu een knielange onderbroek - gebreide kousen, opgerold, los, of met kousenbanden gedragen
Bovenkleding in de Barok: 1600 – 1625
18
Molensteenkraag ca. 1615 - 1635 Bovenkleding voor vrouwen Vlieger: - lange mantel met korte mouwen - gedragen over een lichtgekleurde tweedelige japon: rok en lijfje - molensteen- of lubbenkraag: wit kanten hoge ronde kraag - ponjetten: losse kanten manchetten Schoeisel: - leren schoenen, buiten met patins (zie detail 1) - versierd met strikken Haar: - geheel weggestoken onder een kapje Accessoires: - handschoenen - vouwwaaier - gouden ketting om het middel met daaraan sleutels, een schaartje of - naaldenkoker, als symbool voor de deugdzame huisvrouw - (wit) kapje
19
Details: 1. Patins 2. Roxken 3. Hoge hoed met smalle rand
Bovenkleding voor mannen Roxken (zie detail 2): - heuplang, mouwloos vest - puntvormig schootje - veel borduursels - hierop kraag van kant - gedragen over het wambuis met strakke mouwen en ponjetten Broek: - knielange pofbroek met een voorsluiting van knopen Schoeisel: - hoge soepele laarzen - schoenen met dikke hoge hakken en strikken Haar: - kort - voor jonge mannen wat langer Accessoires: - hoed met lage bol en brede rand - hoge hoed met smallere rand (zie detail 3)
20
Kleding in de Barok: 1640 – 1675
Nonchalant en elegant Rijke Hollandse burgers kleden zich volgens de mode die afkomstig is van het Franse en het Engelse hof. De heer draagt het Rhingrave-kostuum, waarschijnlijk genoemd naar Rijngraaf Pfaltz die het pak geĂŻntroduceerd zou hebben aan het Franse hof. Het kostuum lijkt nonchalant door de soepele stoffen en een overdaad aan linten, strikken, pluimen en kant. Ook de kleding van de vrouw is gemaakt van soepele, lichte stoffen, zoals satijn en dunne zijde. Haar kleding is wat gewaagder en eleganter dan in de vorige periodes. Zij heeft bijna blote schouders en de mouwen zijn een stuk korter dan in de vorige periodes. Linten, strikken en kant Het kostuum van de man is versierd met veel linten. Die linten werden gemaakt in Haarlem en Leiden met speciale smalle getouwen: lintmolens. Ook goud- en zilverkant werd in deze periode veel gebruikt om kleding te verfraaien. Daar is helaas niet veel van overgebleven. Want als het uit de mode raakte, of als de eigenaar geld nodig had werd goud- en zilverkant omgesmolten! Rijke kooplieden Het machtscentrum in Europa verplaatst zich in de loop der tijd van het zuiden naar het noorden. In de Nederlanden worden de kooplieden steeds rijker en machtiger. Zij laten zich portretteren, in hun zondagse goed, door kunstenaars als Rembrandt en Frans Hals.
21
Onderkleding voor vrouwen: -
hemd keurslijfje onderrokken kousen met kousenbanden
22
Onderkleding voor mannen: -
hemd overhemd: zeer wijd en rijk versierd onderbroek kousen met kousenbanden, vaak met kanten overkousen
Bovenkleding in de Barok: 1640 – 1675
Maria Trip, zeer modieus en rijk gekleed geportretteerd door Rembrandt in 1639 Bovenkleding voor vrouwen Japon: - rijk versierd met stroken - langs decolletĂŠ strook kant of een platte kraag - driekwart mouw - jasje van fluweel of satijn met bontrand (zie detail 1)
23
Schoeisel: - slippers in huis (zie detail 2) - patins op straat Haar: - pijpenkrullen met een chignon: knot op het achterhoofd Accessoires: - juwelen met edelstenen; sieraden werden in stellen gedragen. De dames op de afbeeldingen hebben om beide polsen twee armbanden, om de hals twee kettingen - horloge aan een ketting - vouwwaaiers en parasol
Details: 1. Jasje van fluweel of satijn met bontrand 2. Slippers in huis 3. Laarzen met wijde schacht 4. Grote hoed met veel pluimen
Bovenkleding voor mannen Ringravekostuum: - wijd hemd - innocent: kleine, korte wambuis - bef: platte, liggende kraag - cape met kraag - veel lussen, strikken en kant Broek: - zeer wijde kniebroek, lijkt op een rok Schoeisel: - lage schoenen met strikken - laarzen met wijde schacht (zie detail 3) - canons: overkousen met veel kant komen uit de laars
24
Haar: - lang en golvend haar - soms een sikje en een dunne snor
Accessoires: - handschoenen, mof - wandelstok - grote hoeden met veel pluimen (zie detail 4) - kapje voor in huis
Kleding tijdens de Rococo: 1750 – 1780
Brede heupen Frankrijk geeft de toon aan voor de damesmode, voor de herenmode was Engeland het voorbeeld. Kenmerkend voor het silhouet van de vrouw zijn de brede heupen. Door paniers werden de heupen verbreed. Aan de breedte van de heupen was af te lezen tot welke stand iemand hoorde: hoe breder, hoe belangrijker. In de loop van deze eeuw wordt het uiterlijk van de vrouw steeds gekunstelder. Vooral de kapsels trekken de aandacht. Pruiken werden versierd met kralenkettingen, bloemen en pluimen.
25
Het kind Voor het eerst in de geschiedenis werd het kind niet meer aangekleed als een miniatuur-volwassene. Het werk van de Franse schrijver en filosoof Jean- Jacques Rousseau is daarvan de belangrijkste oorzaak. Zijn vernieuwende ideeĂŤn over de opvoeding hadden invloed op de kleding. Het kind moest zich makkelijk kunnen bewegen en daarom hoeft het meisje niet langer in een korset en krijgen jongens een lange broek aan. Lodewijk XIV Lodewijk XIV, de zonnekoning die regeerde van 1643 - 1715, zag zichzelf en zijn hof als het middelpunt van de wereld. In zijn paleis werd de mode bepaald die in heel Europa werd gedragen. Na zijn aftreden versobert de mode, maar niet voor lang. In de Rococoperiode, vanaf 1730, komen de opvallend gekleurde stoffen, de vele ruches en accessoires volop terug.
Onderkleding tijdens de Rococo: 1750 - 1780
Onderkleding voor vrouwen: - hemd - korset, aan de voorkant dichtgeregen, schouderbandjes, smalle taille - onderrokken - paniers: ovale rieten versteviging, vastgemaakt in de taille, gedragen tussen de tweede en derde onderrok; hierdoor worden de heupen sterk verbreedt; werd niet alleen door rijke vrouwen gedragen (zie detail 3) - kousen met kousenbanden - losse zakken, hangen aan lint over de paniers en onder de rok
26
Onderkleding voor mannen: - hemd tot op het dijbeen met opstaand boord en een split, waaraan soms een jabot: aangerimpelde kanten strook, en met kanten stroken aan de mouwen - kousen met kousenbanden of vastgemaakt met strikken - borduursels op de enkels
Bovenkleding tijdens de Rococo: 1750 – 1780
27
Robe à la française, ca. 1760 Bovenkleding voor vrouwen Robe à la française (naar Frans voorbeeld): - open lijfje met halve lange mouwen - zeer wijde rok tot op de grond: gesloten of middenvoor open waardoor de tablier (los rokpand) te zien is - diep decolleté, zo diep dat soms de tepel is te zien! - los borststuk: devant de gorge (= voor de borst) Schoeisel: - puntig en geborduurd - hoge hakken - gesloten met gesp of strik Haar: - enorme pruiken met veel versieringen gebouwd over een kussen van paardenhaar (zie detail 1). Werden met dierlijk vet ingesmeerd, en met tarwemeel wit gepoederd. Deze kapsels waren kostbaar en werden niet gewassen. Accessoires: - parure, een set van broche, collier en oorbellen - grattoir: krabber voor het hoofd - mouches: (letterlijk: vliegen) zwarte plakkertjes die op gezicht en décolleté werden geplakt - engageantes: kanten stroken in de mouwopening (als manchet) - parasol, waaier (zie detail 2) en halsdoek - make-up: wit gepoederd met veel rouge. Wit was het schoonheidsideaal. Een gebruinde huid kreeg je van buiten werken, dat was minderwaardig.
28
Details: 1. Enorme pruik 2. Waaier 3. Paniers
Bovenkleding voor mannen Habit รก la franรงaise: - frac: jas met 'weggesneden' panden, open gedragen - split midden achter, opstaand kraagje - geborduurde randen en knoopsgaten - mouwloos vest met opstaand kraagje - linnen hemd, soms afgezet met kant - kostbare grote knopen: ivoor, goud, zilver, briljanten Broek: - kniebroek, zeer smal en strak - knoopjes of gesp bij de knie Schoeisel: - laag en puntig met gespen van goud of zilver en edelstenen - rode hakken: alleen door adel gedragen Haar: - gepoederde pruik met een opgebonden staartje Accessoires: - snuifdoos en met kant afgezette zakdoek - breloque: ketting met daaraan horloge, lepeltje voor de snuiftabak en zegel - wandelstok met knop van goud of zilver met edelstenen - tricorne (driekantige hoed) - make-up: gepoederde gezichten - degen - lange zijden kousen
29
Kleding tijdens de Franse Revolutie: 1789 – 1800
Met klompen de barricades op Eind 18de eeuw ontstond er veel weerstand tegen het verkwistende leven van het Franse hof en de adel. Dit mondde uit in de bestorming van de Bastille in 1789. Gekleed in lange broeken, lopend op klompen, trokken de Franse burgers ten strijde. De Franse Revolutie had afschaffing van de standenmaatschappij tot gevolg. Kleding is natuurlijk hèt middel om je te onderscheiden van de medemens, ook dat verdwijnt nu. Tijdens en na de revolutie kenmerkt de kleding zich door grote eenvoud. Lange broek, zonder kant De man gaat in een lange broek gekleed. Verder draagt hij een halsdoek, een lange jas, dikwijls van gestreepte stof. Niet teveel opvallen was het devies, dat gold ook voor de dameskleding. Haar jurk is eenvoudig, zonder borduurwerk, zonder kant en de pruik is afgeschaft. De favoriete kleuren zijn rood, wit en blauw, de kleuren van de revolutie. Confectiekleding Textiel wordt goedkoper doordat de productie simpeler wordt met behulp van machines. Doordat er vraag is naar eenvoudige kleding, die makkelijker te maken is kunnen kleren op voorraad gemaakt worden. Zo ontstaat de eerste confectiekleding. Het eerste Nederlandse modetijdschrift ziet het levenslicht: Kabinet van Mode en Smaak, geïllustreerd met gravures. Het bevat mode-nieuwtjes uit Parijs, maar toont ook streekdracht.
30
Onderkleding tijdens de Franse Revolutie: 1789 - 1800
Onderkleding voor vrouwen: -
hemd met mouwen en lage hals korset gewatteerde onderrokken kousen met kousenbanden
31
Onderkleding voor mannen: -
hemd kousen kort onderhemd zonder kraag lang hemd met hoge kraag tussen de benen geslagen onderbroek met pijpen en voeten, op de rug dichtgebonden
Bovenkleding tijdens de Franse Revolutie: 1789 – 1800
32
Detail van een ruiterportret van Wilhelmina van Pruisen, gemaakt in 1789. Bovenkleding voor vrouwen Japon: - eenvoudig en recht tot op de grond - lange strakke mouwen - decolletĂŠ opgevuld met een halsdoek van batist (dun linnen) - gemaakt van effen stof, geen borduurwerk - geen kant maar batist Schoeisel: - platte schoenen - niet geborduurd en geen dure gespen - soms met kokarde Haar: - geen pruiken meer - soms lang, soms kort geknipt met krulletjes rond het gezicht - niet of nauwelijks gepoederd Accessoires: - grote hoeden (zie detail 1) - kokarde: rozet van rood-wit-blauwe stof - vouwwaaiers met revolutionaire voorstellingen - parasols
33
Details: 1. Grote hoed 2. Platte schoenen 3. Wandelstok van knoestig hout 4. Phrygische muts met een kokarde
Bovenkleding voor mannen Jas: - lange jas van streepjesstof zonder borduurwerk - opstaande kraag, dubbele rij grote knopen Broek: - lange broek in plaats van kniebroek - klepsluiting Hemd: - dun linnen, zonder kant Haar: - geen pruik - รก la Titus, รก la Brutus: volgens het model van de Romeinen, kort geknipt met krulletjes om het gezicht Schoeisel: - platte schoenen (zie detail 2) - tweekleurige laarzen Accessoires: - snuifdoos met revolutionaire voorstelling - wandelstok van knoestig hout (zie detail 3) - hoge linnen halsdoek - kokarde: rozet van rood-wit-blauwe stof. Revolutionairen droegen een phrygische muts (zie detail 4), wijde lange broek en kort boerenjasje, klompen en kokarde
34
Kleding tijdens de Empire: 1800 – 1815
Hoge taille en strakke kniebroek De mode voor de vrouw is gebaseerd op kleding uit de Romeinse tijd. De taille zit hoog, net onder de borsten. Er worden doorzichtige stoffen gebruikt, zoals mousseline en tule. Dames droegen in deze tijd geen jas, maar sloegen een sjaal om. Geliefd waren kashmier sjaals, van geitenhaar, gemaakt in Kashmier, India. Voor de herenkleding wordt naar Engeland gekeken. Hij draagt een strakke kniebroek, een jas met lange achterpanden en een halsdoek, die losjes om het opstaande boord wordt geknoopt. Klassieke opleving Aan het einde van de 18de eeuw werden de Romeinse steden PompeĂŻ en Herculaneum opgegraven. Hierdoor kwam de Romeinse oudheid weer in de belangstelling. Napoleon In 1799 komt Napoleon in Frankrijk aan de macht. Hij vergelijkt zijn macht met die van de Romeinse keizers. Napoleon brengt zijn keizerlijke macht in beeld door symbolen van Romeinse keizers te imiteren, zoals adelaars en lauwerkransen. Ze komen volop voor op meubels uit de Empire-stijl (empire is het Franse woord voor keizerrijk). Nadat Napoleon in 1798/99 met zijn leger door Egypte was getrokken, verschijnen er ook Egyptische versieringsmotieven in de kunst, zoals sfinxen en faraohoofden. Frankrijk geeft in deze internationale stijl weer de toon aan.
35
Kleding tijdens de Romantiek: 1830 – 1860
36
Hoepelrok en mannenpak Afhangende schouders, een zeer smalle taille en een wijde rok, en op het hoofd een grote luifelhoed: dat was het silhouet van de vrouw gedurende de Romantiek. Rond 1850 wordt de hoepelrok, de crinoline, populair. De meest gebruikte stoffen zijn katoen, wol, zijde, tafzijde en batist in lila, blauw, groen en pasteltinten; vaak met smalle strepen en kleine bloempjes. Voor de man ontstaat het pak dat de komende 150 jaar niet veel zal veranderen: jasje met vest en broek. Voor het jasje en de pantalon worden effen stoffen gebruikt. Het vest heeft felgekleurde ruiten of strepen.
Romantiek Kenmerkend voor de Romantiek is het met heimwee terugkijken naar het verleden. Er wordt weggedroomd bij historische romans en toneelstukken. Maar tegelijkertijd zijn er vrouwen die met beide benen op de grond staan. Zij protesteren tegen hun ongemakkelijke kleding. George Sand, een Franse schrijfster, was de eerste vrouw die in het openbaar een lange broek droeg. Hiervoor had zij speciaal toestemming moeten vragen. Industrialisatie Door de industrialisatie ontstaat werkloosheid. Het contrast tussen arm en rijk wordt groter. Niet het hof bepaalt de mode, maar de burgers die rijk geworden zijn door de industrie geven de toon aan op het gebied van kleding.
37
Onderkleding tijdens de Romantiek: 1830 - 1860
Onderkleding voor vrouwen: -
hemd korset, weer ingesnoerd in de taille pantalette: wijde knielange poffende onderbroek met veel kant aan de pijpen crinoline: hoepelrok met stalen of rieten hoepels, ondersteunen de kanten onderrokken kousen met kousenbanden
Onderkleding voor mannen: -
kort onderhemd, tot aan de hals middenvoor gesloten met knoopjes eenvoudig overhemd gecombineerd met losse boorden en manchetten onderbroek tot op de enkels kousen
38
Kleding tijdens het Fin-de-siècle: 1883 – 1890
Vrouw met queue en korset Aan het einde van de 19de eeuw draagt de vrouw een queue, waardoor haar achterwerk ver uitsteekt (queue = achterwerk). Hoe smaller de taille, hoe mooier. Het korset moest daarbij helpen. Dat werd heel strak aangesnoerd, zo strak dat de ribbenkast werd vervormd. Regelmatig vielen er dames flauw, want ademhalen ging moeilijk in zo'n korset. De man draagt zijn driedelig pak: jasje, vest en broek.
39
Koningin Victoria Het is opnieuw het hof dat de mode bepaalt. Koningin Victoria, die regeerde over Groot-Brittannië en Ierland, speelde een belangrijke rol in het modebeeld van Europa. Haar mode werd geïmiteerd. Door de naaimachine - die nu bij steeds meer mensen thuis stond - en de patronen, waarvan er steeds meer beschikbaar waren, konden meer mensen zich kleden naar de laatste mode. In de grote warenhuizen is nu kant-en-klare kleding te koop, voor het eerst! Haute-couture Modieuze kleding was zo toegankelijker voor een grotere groep mensen, maar vrouwen van hogere stand wilden zich blijven onderscheiden. Zij gingen naar een haute-couturehuis. In Parijs opent het eerste in 1858. Een ontwerper maakt een kleine collectie, de haute-couture, die hij aan zijn klanten toont met behulp van mannequins. De klant kan zo de keuze bepalen en kleding op maat laten maken.
Onderkleding in de Fin-de-siècle: 1883 - 1890
Onderkleding voor vrouwen: - hemd - korset - onderbroek - onderrokken - tournure (zie detail 3): een constructie met veel baleinen of een kussen met paardenhaar verstevigd, dat om het middel met een band vastgemaakt wordt waardoor de japon ver naar achter uitstaat - kousen
40
Onderkleding voor mannen: -
hemd overhemd onderbroek met een (knoop)gulp korte kousen en sokophouders
Bovenkleding in het Fin-de-siècle 1883 – 1890
41
Klik voor de grote afbeelding
Visite of mantille (kort manteltje zonder mouwen), wol, zijden passement met chenille, zijde en watten, ca. 1880-1885, collectie Rijksmuseum Amsterdam
Bovenkleding voor vrouwen Japon: - hooggesloten lijfje - een rechte, lange rok en een gedrapeerde rok over het uitstekende achterwerk, de zogenaamde queue de Paris (zie detail 1) - lange, strakke mouwen Schoeisel: - knooplaarsjes met hoge hakken die onder de rok tevoorschijn komen Haar: - opgestoken met een krullende pony Accessoires: - sets van ketting, oorbellen en armband - hoge hoed van fluweel vaak met kunstbloemen en strikken - parasol - handschoenen
42
Tournures, katoen, metaal, ca. 1880 - 1884, collectie Rijksmuseum Amsterdam
Details: 1. Queue de Paris 2. Hoge hoed 3. Tournure
Bovenkleding voor mannen Kostuum: - driedelig kostuum voor alledag: colbert, vest en broek - das, gestrikt om de hoge boord Schoeisel: - zwarte platte schoenen
43
Haar: - kort met bakkebaarden - snor met omhoog gekrulde punten Accessoires: - parasol - strohoed - bolhoed - hoge hoed (zie detail 2) - pet voor op de fiets
44
Woordenlijst 1000 jaar in de kleren
A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z
A à la Brutus à la grecque à la Titus atour
volgens het model van de Romeinen, kort geknipt met krulletjes om het gezicht volgens de klassieke Griekse haardracht volgens het model van de Romeinen, kort geknipt met krulletjes om het gezicht zeer hoge punthoed met sluier
B batist beenlingen bef bicorne bilaud botahmotief braguette braies breloque brokaat
dun linnen wijde kniekousen omhoog gehouden door kruiselingse banden platte, liggende kraag hoed dwars op het hoofd overkleed oosterse versiering in druppelvorm verstevigd kruisstuk aan pofbroek, opvallend versierd tussen de benen geslagen lap omhoog gehouden door een gordel, als onderbroek ketting met daaraan horloge, lepeltje voor de snuiftabak en zegel zijden stof met goud- of zilverdraad ingeweven
C canons chainse chignon collerette cotta cotte crinoline
overkousen met veel kant komen uit de laars een lang eenvoudig onderhemd tot halverwege het dijbeen knot op het achterhoofd een opstaande kraag met ruches over het decolleté en de blote schouders geborduurde onderrok onderkleed tot op de grond hoepelrok met stalen of rieten hoepels, ondersteunen de kanten onderrokken
D devant de gorge (= voor de borst) borststuk diadeem met edelstenen versierde haarband E engageantes estivaux
kanten stroken in de mouwopening (als manchet) korte leren laarsjes
F fardegalijn frac
onderrok met baleinen verstevigd, kegelvormig jas met 'weggesneden' panden, open gedragen
G gilet grattoir
vestje opvallend door kleur en materiaal krabber voor het hoofd
H heuprol houppelande hozen
ronde brede rol, aan de voorkant met een veter gestrikt; hierdoor staat de rok wijduit wijd overkleed beenlingen tot over de knie, met lange banden vastgemaakt aan de gordel
45
I innocent
kleine, korte wambuis
J jabot jacques jacquet
aangerimpelde kanten strook, en met kanten stroken aan de mouwen gewatteerd kort mouwloos vest een getailleerd jasje vaak in de kleur van de broek
K kaproen kastoor kashmier sjaals keurslijfje koeiemuil kokarde
hoofddeksel voor de gewone man een hoed van beverhaar van geitenhaar, gemaakt in Kashmier, India soort korset, middenvoor strak dichtgeregen met veters, drukt de borsten naar boven schoen rozet van rood-wit-blauwe stof
L lubbenkraag luifelhoed
wit kanten hoge ronde kraag strohoed met een brede rand
M misericorde mof molensteenkraag mouches
kleine dolk aan riem of aan koord om hals handverwarmer van bont of stof in deze periode alleen door vrouwen gedragen wit kanten hoge ronde kraag (letterlijk: vliegen) zwarte plakkertjes die op gezicht en dĂŠcolletĂŠ werden geplakt
O onderkeurs
een korset dat taille versmalt en de borsten platdrukt
P pagode mouwen grote wijd uitlopende mouwen met kanten ondermouwen paltrock overkleed paniers ovale rieten versteviging, vastgemaakt in de taille, gedragen tussen de tweede en derde onderrok; hierdoor worden de heupen sterk verbreedt; werd niet alleen door rijke vrouwen gedragen pantalette wijde knielange poffende onderbroek met veel kant aan de pijpen parure een set van broche, collier en oorbellen patins houten zolen, vergelijkbaar met de vroegere trippen phrygische muts slappe muts met punt, bekend uit de oudheid pofbroek kniebroek, poffend en wijd pommander geurbol ponjetten losse kanten manchetten Q queue de Paris
een gedrapeerde rok over het uitstekende achterwerk
R roxken
mouwloos vest
S smokwerk sous-pieds
plooitjes die door borduurwerk bij elkaar worden gehouden waardoor het wat elastisch wordt bandjes aan de broek
T tabbaard tablier
overkleed los rokpand
46
tootschoenen tournure
tricorne trippen V vlieger vlooienbontje
W wambuis
stoffen of leren schoenen met een grote punt, buiten gedragen met trippen een constructie met veel baleinen of een kussen met paardenhaar verstevigd, dat om het middel met een band vastgemaakt wordt waardoor de japon ver naar achter uitstaat driekantige hoed houten zolen met leren of zijden riemen, soms versierd met gouddraad
lange mantel met korte mouwen een stukje bont waar de vlooien op af kwamen, zodat de rest van de kleding en de persoon zelf schoon bleven
gewatteerd kort mouwloos vest, vergelijkbaar met de jacques
Kledingstijlen van eind 19de en 20ste eeuw: 1890 – 1980
http://www.cultuurwijs.nl/cultuurwijs.nl/cultuurwijs.nl/i000670.html
Kledingstijlen van eind 19de en 20ste eeuw: 1890 - 1980 De kleding verandert in deze kleine honderd jaar in tal van opzichten. Een belangrijke ontwikkeling is dat de kleding voor de vrouw veel comfortabeler om te dragen wordt. Maar ook de fabricage van (nieuwe) stoffen en de nieuwe mogelijkheden daarmee en de opkomst van de confectie-industrie hebben een grote invloed op het modebeeld.
47
De teksten van de artikelen zijn ontleend aan de Tirions kostuumgids : westerse kledingstijlen van de vroege Middeleeuwen tot heden geschreven door Marian Conrads en Gerda Zwartjes. De afbeeldingen bij de artikelen zijn allemaal afkomstig van de collectie van het Centraal Museum Utrecht. Op de website van het Centraal Museum is een database te vinden met de collecties van het museum, waaronder ook de mode- en kostuumcollectie. Daar kan je verder zoeken naar meer voorbeelden uit de beschreven periodes
Fin-de-siècle: 1890-1900 Dit is een onderdeel van een serie over Kledingstijlen van eind 19de eeuw en 20ste eeuw: 1890 - 1980 In de jaren negentig werd de grondslag gelegd voor een nieuwe stijl in de toegepaste kunst en de architectuur, de Jugendstil. Jugendstilmotieven zoals spiralen en gestileerde lelies werden in deze tijd al toegepast op stoffen en affiches, later ook op meubels, sieraden en gebruiksvoorwerpen. De rol van de vrouw in de maatschappij verschilde in deze periode al sterk met die in de romantiek.
48
Studerende vrouwen waren geen bezienswaardigheid meer. Ook het thema van de zelfstandiger wordende gehuwde vrouw had de belangstelling. Het toneelstuk 'Nora' van lbsen trok jaren achtereen volle zalen in het Theatre Libre te Parijs.
Afb. 1, paar schoenen, ca. 1890-1895, zwart leer, garnering van gitsteentjes© Centraal Museum Utrech Afb. 2, tweedelige japon, ca. 1895, zwart zijden satijn, gebrocheerd met roze bloemen en groene ranken, garnering van zwarte kraaltjes en roze pailletten op tule, broches van zwart geslepen glas Afb3, blouse, ca. 1895, zwart en lichtgroen gestreepte tafzijde, donkergroen zijden fluweel, geplisseerde gaze-de-soie en gehaakte kanten motieven © Centraal Museum Utrecht Afb4, sortie (avondcape), ca. 1895, witte moiré-zijde, garnering van gaze-de-soie met ingeweven en strass © Centraal Museum Utrecht
49
Afb.5, collier, ca. 1900, git, max. lengte 24 cm © Centraal Museum Utrecht
Afb. 6, tweedelige japon, ca. 1898, paars velours-panne en laken, crème gaze-de-soie, garnering van machinale kant en paarse zijden satijnen arabesken © Centraal Museum Utrecht
De kleding van de VROUW was van achteren, minder geprononceerd dan in de vorige periode, doordat de tournure werd vervangen door een klein kussentje. Na 1892 werd ook deze opvulling niet meer gedragen. De japon had lange mouwen waarvan het bovenste deel sterk poffend. Later, na 1895 was de gehele mouw poffend . De japon had verder een kraag met revers en aan de rok soms een sleepje. Men
50
droeg graag een bolero, over blouse of jurk. Veelgedragen: het wandelkostuum of tailleur dat bestond uit een heuplang jasje, een wijde rok en een blouse met hoge boord en lange manchetten . Typisch voor deze tijd was de guimpe met hoge boord. Een huisjapon werd veel gedragen, de avondjas was van hetzelfde model. De sportieve kleding: basiskostuum was een overhemd met kleurige das op een wijde rok. Voor paardrijden werd dit aangevuld met een jasje en een hoed. Voor tennissen dunnere stoffen en op het hoofd een matelot . Fietsen deed men in een wijde pofbroek (vergelijk de bloomers uit 1848) . Aan het strand een badkostuum met mouwen en pijpen tot de knie. De mantel: wijde mantel of korte sortie (ook rotonde genoemd) De onderkleding: combinaisons met 'laize frou frou'. Kort korset om de taille in te snoeren. Het haar: losjes opgestoken met gekrulde pony. Veel haarstukjes. De hoed: vooral de matelot van stro of vilt: hoeden met strikken . Voiles tegen stof en zon. Kapothoedjes. De accessoires: behalve de negentiende-eeuwse sieraden en accessoires in deze periode ook veel ceintuurs, vooral van ribslint. Modieus was de face-à-main, en het gebruik van een struisveren waaier bij een avondtoilet. In deze periode voor het eerst platina sieraden. De schoenen: elegante modellen met hakjes Bij sportieve kleding knooplaarsjes met zwarte kousen.
De kleding van de MAN bestond uit jas, broek en vest. De jas was aan de onderzijde ofwel recht (costume-veston) ofwel sterk weggesneden (costume-jacquet). Het laatste kostuum kreeg een wat officiëlere functie, naast de smoking voor diners en het rokkostuum voor gala. Het overhemd had een opstaande boord met omgeknikte punten. In plaats van een geheel hemd werd ook wel een los front met boord en losse manchetten gedragen. De mantel: wijde pardessus en smalle overjas. Lange dikke jas of bontjas voor autorijders, aangevuld met stofbril en pet. Het haar: kort. Geen baard, wel grote snor. De hoed: men droeg voor iedere gelegenheid een andere hoed; hoge hoed bij het geklede kostuum, de Homburghoed of bolhoed voor overdag, pet en strohoed voor sport. De schoenen: laag met veters; hoge rijglaarzen in de winter.
De kleding van het KIND was niet langer een kopie van die van de volwassenen. Broderiejurkjes waren populair. Meisjes droegen pelerinemantels. Voor jongens en meisjes matrozenpakken; meisjes met een plooirok, de jongens met halflange of lange broek.
De STOFFEN: wol, katoen, laken, tweed, flannel. De kleuren: typisch Engels voor sportieve kleding: blauw-wit gestreept glanzend linnen. Verder blauw, groen, purper, grijs. De dessins: strepen. Na 1895 gestileerde bloemen. © Tirions kostuumgids, Marian Conrads en Gerda Zwartjes
Kleding 1900 - 1909: Jugendstil
51
Dit is een onderdeel van een serie over Kledingstijlen van eind 19de eeuw en 20ste eeuw: 1890 - 1980 De Jugendstil was een reactie op het eclecticisme van de 19de eeuw. Deze stijl met vloeiende lijnen en gestileerde bloemen werd na 1900 toegepast op meubels, vazen, sieraden, stoffen en affiches. Niet zozeer in de architectuur, hoewel ook daar een zoeken naar oorspronkelijkheid leefde. De Amerikaanse architect Frank Lloyd Wright bijvoorbeeld gaf vorm aan een nieuwe gedachte waarin de gevel van een bouwwerk minder belangrijk werd geacht dan het inwendige. Iets dergelijks zien we in de ontwikkeling van het kostuum. Na een eeuw van kostuums met een fraaie buitenkant over een ongemakkelijke binnenkant (crinoline, korsetten), zou de vrouwenkleding in de 20ste eeuw steeds meer rekening gaan houden met het comfort en de persoonlijkheid van de draagster. Een begin hiervan werd gemaakt met de reformkleding (afb. 1).
Afb. 1, parasol, ca. 1900, crème zijde, notenhout, lengte 94,5 cm, diameter scherm 73 cm
52
Afb.2 reformjapon, 1912, licht zeegroene ripszijde, gegarneerd met macramé van vissersgaren en kraaltjes © Centraal Museum
Afb. 3, reistas, ca. 1900, zwart leer, verchroomd en gelakt ijzer, hoogte 15,8 cm, breedte 31,4 cm © Centraal Museum Utrecht
53
Afb. 4, hanger met ketting, ca. 1905, goud, email, opaal, parels hanger: hoogte 6,5 cm, breedte 4 cm; lengte ketting 47 cm © Centraal Museum Utrecht
Afb. 5, avondmantel, ca. 1903, crème ripszijde, garnering van crème machinale kant (geïnspireerd op Venise à la rose), zwart passement (geïnspireerd op Venise au lacet), blauw zijden fluweel, crème geknoopte zijden franje en zijden overtrokken kralen © Centraal Museum Utrecht
De kleding van de VROUW was een weerspiegeling van de periode die enerzijds luxueus was en anderzijds haar geëmancipeerde suffragettes ('feministen' uit begin vorige eeuw, met name strijdend voor het vrouwelijk kiesrecht) in reformkleding heeft gekend. De reformjapon werd spottend 'hobbezakjurk' genoemd , want hij was recht van snit en werd vaak zonder korset gedragen. De enige garnering was opgestikt band in slingermotieven. Een groot contrast hiermee vormden de luxueuze namiddagjaponnen in pasteltinten met veel kant en elegante tailleurs in de S-lijn. Deze lijn werd verkregen door het gezondheidskorset of droit- devant. Het was even weinig gezond als de vroegere korsetten; het maakte de buik plat, achterwerk en boezem staken uit. Een tussenvorm tussen de S-lijn japon en de reformjurk was de zogenaamde prinsessejapon. In deze tijd ook veel mantelkostuums en blouses met rokken; de blouses zeer fraai van zijde met
54
kantapplicaties. De mantel: vooral driekwartmantels met ruime mouwen . Ook wel pelerinemanteltjes. De onderkleding: hemd en onderbroek of combination, droit- devant korset. Voor jonge meisjes het zg. schoolkorset. Het haar: opgestoken haar, bol rondom het hoofd, chignon op de kruin. In 1906 de eerste permanent wave. De hoed: platte hoed met veel kunstbloemen. Matelot. Ook kinderen droegen buitenshuis altijd iets op het hoofd, jongens een pet, meisjes een hoed. De accessoires: paraplu, parasol , face à main, reticule, handschoenen, kam van schildpad, kragen en shawls van bont, waaiers van veren boord. In de hals een guimpe met hoge boord. Jugendstilsieraden in zilver - en email en vensteremail. De schoenen: elegante instapschoenen met strikjes. Knooplaarsjes onder voetvrije sportrokken.
De kleding van de MAN had als kleine verandering dat het costume-veston, het gewone pak voor overdag, wat meer zakken met zakkleppen vertoonde. Voor het overige: zie vorige periode. De mantel: de rechte overjas was iets korter dan vroeger en werd vaker gedragen dan de pardessus. Warme bontjassen voor autorijdende mannen. De sportkleding: steeds meer speciale kleding voor bepaalde sporten. Bijvoorbeeld: voor tennis een lange lichte flannel broek in een streepdessin, gedragen met wit hemd met slappe boord en witte pet met grote klep. Roeien, hardlopen en voetballen werd gedaan in kniebroek en flanellen hemd. Accessoires bij het sportieve pak waren strohoed en felgekleurde wollen das. Het haar: tamelijk kort. Opvallend grote snorren. De hoed: voor overdag vooral de bolhoed en de Homburghoed. De schoenen: voor 's zomers tweekleurige molières (bruin met wit of zwart met wit). Minder knooplaarzen, meer veterschoenen.
De STOFFEN: voor de namiddagjurk crèpe, mousseline, chiffon met kant. Voor rokken en reformkleding wol, neteldoek, katoen. De kleuren: veel pasteltinten. Reformkleding donkere kleuren. De dessins: op effen stoffen garnering van band en lint in Jugendstilmotieven. Borduursels van kant. © Tirions kostuumgids, Marian Conrads en Gerda Zwartjes
55
kleding 1909 - 1914: Poiret Dit is een onderdeel van een serie over Kledingstijlen van eind 19de eeuw en 20ste eeuw: 1890 - 1980 De opvoering van Rimski-Korssakovs Sheherazade door het Russische ballet in Parijs, heeft een onmiskenbare invloed gehad op de mode na 1910. De door Leon Bakst ontworpen exotische, fel gekleurde kostuums vormden voor Paul Poiret een nieuwe inspiratiebron. Zijn ontwerpen zoals tunieken en kimono's gaven blijk van oosterse invloeden en hij creëerde een nieuw silhouet: slank en soepel. Hetzelfde deed Mariano Fortuny (Italiaanse schilder en ontwerper) met de delphos, een lange japon van geplisseerde zijde. Jonge kunstenaars zoals George Lepape waren bij Poiret in vaste dienst als tekenaar. In de jaren die aan de Eerste Wereldoorlog voorafgingen werd veel gedanst in theaters, restaurants of thuis bij de pathefoon (oude platenspeler). De modedans van deze tijd was de tango.
Afb.2, onderjurk, ca. 1911, linnen batist met machinale Valenciennes kant © Centraal Museum Utrecht
Afb. 1, japon, 1911, crème sisalvezel, garnering van soutaches, tule en borduurwerk © Centraal Museum Utrecht
56
Afb. 3, paar hoedenpennen, ca. 1910, verguld koper, beschilderd porselein, lengte 23,6 cm © Centraal Museum Utrecht
De kleding van de VROUW kreeg een volledig ander silhouet: van boven breed, naar onder toe smal uitlopend. Het lichaam werd niet langer in de taille ingesnoerd. Japonnen hadden een hoge taille, een 'strompelrok' en dikwijls een tunica (lampekapsilhouet). Er was veel kritiek op de nieuwe lage V-hals die zowel aan voor- als achterzijde van japonnen en blouses werd gedragen. Veelgedragen: blouse en rok. De mantel: minder mantels maar veel mantelkostuums met een tamelijk lang jasje en een zeer nauwe rok, vaak voorzien van splitten. Zeer modieus: het kimonojasje dikwijls afgezet met bont of struisveren. De onderkleding: in Duitsland werd het wollen Jaegerondergoed gepropageerd . Andere landen meestal ondergoed van zijden of katoenen tricot. Nieuw: een recht korset en de eerste bustehouder , ontworpen door Poiret, maar nog weinig gedragen. Om de rokken voor uitscheuren te behoeden werd een band tussen de knieën gedragen. De sportkleding: voor het eerst badkostuums uit één stuk, met pijpen tot de knieën, gemaakt van wollen tricot en gedragen met zwarte kousen en badschoentjes. Het haar: losjes opgestoken, soms gekrulde pony. De hoed: aanvankelijk erg groot met veel garnering. Poiret bracht ook kleine tulbandkapjes met aigrettes. De accessoires: ceintuurs, hoedenspelden (afb. 3), Jugendstil sieraden van vensteremail. De eerste lippenrouge uit een potje. Poiret creëerde een eigen parfum. De schoenen: nog veel knooplaarsjes, maar meer en meer laag uitgesneden schoentjes met halfhoge hakken (pumps). Zeer à la mode: tangoschoenen, zwarte schoenen met hoge hakken en banden die om het been werden gekruist.
57
Afb. 4, kostuum bestaande uit colbert, vest, twee pantalons ca. 1910, shantoeng zijde © Centraal Museum Utrecht
De kleding van de MAN onderging slechts summiere veranderingen. Het kostuum bestond nog steeds uit jasje, broek en vest van dezelfde stof, een wit hemd met losse boord en een strikje of geknoopte das (afb. 4). Het jasje meestal een costume-veston-type. In ca. 1911 werd voor het eerst een plooi in de herenpantalon geperst. De mantel: voor op reis een lange, rechte jas; voor de stad een wat kortere, getailleerde jas. De hoed: bolhoed, Homburghoed, hoge hoed en strohoed. Petten voor sportieve doeleinden en op reis. De accessoires: dasspeld, horlogeketting, manchetknopen, wandelstok met ivoren of zilveren knop, handschoenen.
De STOFFEN: chiffon, crêpe, tule, kant, wol en katoen. Voor kinderkleding witte of blauwe serge en wit of gestreept linnen. De kleuren: felle tinten blauw, groen, violet en oranje. De dessins: motieven met rozen, lotusbloemen, oosterse figuren. Op effen stoffen geappliqueerde kant of tule. © Tirions kostuumgids, Marian Conrad en Gerda Zwartjes
58
kleding 1914 - 1919: Eerste Wereldoorlog Dit is een onderdeel van een serie over Kledingstijlen van eind 19de eeuw en 20ste eeuw: 1890 - 1980 In deze periode was West-Europa in beroering door de Eerste Wereldoorlog. De afwezigheid van de mannen vereiste van de vrouwen zelfstandigheid. Dit had uiteraard invloed op de mode. We zien dan ook na 1914 dat de strompelrok werd vervangen door een meer praktische wijde, kortere rok. In het enkele modetijdschrift dat nog verscheen werden voor het eerst modefoto's geplaatst. Het beroep van fotomodel werd echter niet respectabel geacht. Voor het eerst zien we Amerikaanse invloeden op de Europese cultuur, vooral uit de wereld van het amusement. De dixiland jazz (New Orleans, 1916) en de stomme film (Charley Chaplin en Mary Pickford) werden snel populair.
Afb. 2, badpak, 1918, rood katoenen flanel met witte noppen Š Centraal Museum Utrecht
Afb. 3, paar schoenen, ca. 1916, goudkleurig leer, bruine veters lengte 23 cm Š Centraal Museum Utrecht
59
Afb. 1, japon, 1916, roze zijden crêpe, garnering van doorzichtige kraaltjes en roze zijden satijnband © Centraal Museum Utrecht
Afb. 4, avondjapon, ca. 1918, roestbruin zijden crêpe-chiffon op fel groen zijden satijn, garnering van witte kralen op tule, ceintuur van donderbruin zijden satijn © Centraal Museum Utrecht De kleding van de VROUW was in enkele jaren volledig van silhouet veranderd. De japon had brede schouders, brede revers aan een kraag die opvallend hoog in de nek opstond, een wijde rok en een slanke taille. In het algemeen werden meer namiddagkostuums, mantelkostuums en blouserokcombinaties gedragen dan japonnen. Omdat veel vrouwen in de rouw waren lag in de modetijdschriften de nadruk vooral op zwarte kleding, rouwsluiers enz. Coco Chanel werkte tijdens de Eerste Wereldoorlog in een veldhospitaal in Deauville, Frankrijk. De donkerblauwe wollen jakken en pullovers van de mariniers inspireerden haar. Ze versierde ze met stiksels en hier en daar een broche en flaneerde ermee op de Promenade de Deauville. Veel dames uit die tijd volgden haar voorbeeld en schaften de oorlogscrinolines af. Ook al omdat ze in de shawlkraagjasjes met ceintuur en wollen jakken gemakkelijker hun werk konden doen. Een nieuw type jasje met een shawlkraag en een ceintuur werd veel gedragen. De mantel: wijd model met hoog opstaande kraag, soms gedragen met een ceintuur. De onderkleding: lang korset niet jarretelles, zijden kousen (modekleur staalgrijs), hemd en broek of
60
chemise-enveloppe . Dit was de vroegere combination voorzien van een split. De beha werd nog maar door een enkeling gedragen. Het haar: losjes opgestoken haar door een permanent gekruld. De hoed: hoge toque of grote platte hoed met lint. De accessoires: grote paraplu, handschoenen, mof. Voor het eerst werd door 'gewone' vrouwen oog make-up gebruikt. Met een zacht potlood werden lijntjes onder het oog aangebracht. De schoenen: onder de kortere rokken veel knooplaarzen. Schoenen met hakken en vetersluiting , vaak in twee kleuren leer (afb. 3).
De kleding van de MAN kreeg in deze oorlogsperiode nog minder de aandacht dan al tientallen jaren het geval was geweest. Het jasje van het meestal grijze, zwarte of gestreepte costume-veston kon zowel van één als twee rijen knopen zijn voorzien. Sportieve kostuums waren vaak van tweed en in plaats van een lange broek werd ook wel een plusfours gedragen. De lange pantalon had pijpen met ingeperste plooien en met omslagen. De hoed: deukhoed, bolhoed, strohoed en (geruite) pet. Voor het eerst zag men mannen zonder hoofddeksel buitenshuis. De accessoires: zie vorige periode. De schoenen: veterschoenen, soms tweekleurig.
De STOFFEN: wollen en zijden crêpe, wollen jersey, katoen en kunstzijde. Deze was in 1885 uitgevonden maar werd nu pas gebruikt voor japonstoffen. De kleuren: veelal donkere tinten, blauw, groen en bordeauxrood. De dessins: effen stoffen bandgarnering. © Tirions kostuumgids, Marian Conrads en Gerda Zwartjes
61
Kleding 1919 - 1924: Naoorlogse jaren Dit is een onderdeel van een serie over Kledingstijlen van eind 19de eeuw en 20ste eeuw: 1890 - 1980 In tien jaar tijds was in het modebeeld niets meer te bespeuren van de wat decadente elegance van het begin van de twintigste eeuw. De vereenvoudiging die in de oorlog noodzaak was geweest, groeide nu uit tot een nieuwe stijl waarin de nadruk werd gelegd op bewegingsvrijheid. Begrijpelijk dus dat juist vrouwelijke ontwerpers als Coco Chanel en Jeanne Lanvin succes boekten met hun interpretaties van de nieuwe stijl. Ook in de architectuur en de kunst werd gestreefd naar vereenvoudiging van vorm en materiaal. Bekende architecten uit deze tijd (Le Corbusier, Gropius, Rietveld) gebruikten beton, staal en glas en hebben daarmee hun stempel gedrukt op de bouwkunst van de daarop volgende jaren.
Afb. 2, avondcape, ca. 1920, goudbrokaat met ingeweven motieven in zwart, pauwblauw en roze, vossenbont Š Centraal Museum Utrecht
Afb. 1, japon, ca. 1921, witte katoenen mousseline, garnering van machinaal filet-doorstopwerk Š Centraal Museum Utrecht
62
Afb. 3, hoed, ca. 1924, donkergroen stro, lichtgroene zijden crêpe, garnering van groen zijden ripsband en fluweel © Centraal Museum Utrecht
Afb. 4, sierkam, ca. 1920-1923, ivoor, hoogte 19,5 cm, breedte 14 cm, vervaardigd door Auguste Bonaz © Centraal Museum Utrecht
Afb. 5, manchetknoop, ca. 1925, zilver, diameter 2 cm, ontworpen door Erich Wichman (1890-1929), vervaardigd door T.J. Vos (werkzaam 1924-1965) © Centraal Museum Utrecht
De kleding van de VROUW was recht en sluik, met het accent op de heupen (afb. 1). De roklengte reikte aanvankelijk tot de enkel, na 1921 tot de kuit en werd na 1923 geleidelijk korter. De japon was meestal
63
kraagloos met een V-hals, een ronde of een vierkante hals. Veelgedragen: het deux-pièces, dat bestond uit een rechte of geplooide rok met een lange blouse óver de rok. Vrouwen met een baan droegen een soort uniform, bijv. een zwart deux-pièces met een witte blouse en een lange shawl. Verder veel gebreide jumpers. De mantel: recht en lang. Meer mantelpakken, vaak gegarneerd met bont. Het Chanel-pakje (jumper, rok en kraagloos jasje van jersey in de jaeger-kleur) werd snel populair. De avondjurk: rechte halflange japon, laag decolleté of alleen maar schouderbanden, de rok in ongelijke punten vallend. De dunne stoffen vaak geborduurd met pailletten en strass. De onderkleding: over het hemd een plat makend lijfje of een beha en een korset met jarretelles. De onderbroek tot de knie had vaak elastiek in de pijpen . Voor het eerst: onderjurken met schouderbanden. Het haar: losjes opgestoken of strak weggekamd in een knotje op het hoofd . Er werd veelvuldig gebruik gemaakt van kammen en spelden van schildpad. De hoed: grote, platte hoed met garnering van bloemen of veren. Ook nog toques. Voor 's avonds: als een helm om het hoofd sluitende hoedjes, later na 1920 mode voor overdag. De accessoires: kraag en mof van vossenbont , imitatiesieraden, bijvoorbeeld lange glazen of parelkettingen in combinatie met goudkleurige schakelkettingen, lange oorhangers. Veel strassgarneringen. De schoenen: laag uitgesneden pumps met spitse neuzen en banden over de wreef.
De kleding van de MAN bestond uit een colbertkostuum met vest. Het vest meestal zonder revers. Broekspijpen met vouw en omslagen, tamelijk kort zodat de schoenen zichtbaar waren. De smoking werd vaak gedragen. Sportieve dracht was een wijde plusfour met een bijpassend jasje en wollen kniekousen. De mantel: rechte overjas, zwart of grijs, gemaakt van wol. Na 1920 begon men - vooral in Engeland katoen met gummi te gebruiken voor regenjassen. Het haar: kort en glad met een midden- of zijscheiding. De elegante man droeg een smalle snor zoals Douglas Fairbanks of Rudolph Valentino. De accessoires: vlinderdasje met bijpassende pochet, dasspeld, manchetknopen, paraplu. De schoenen: zwarte, bruine en tweekleurige molières. Bij slecht weer: rubber overschoenen.
De kleding van het KIND was eenvoudig en praktisch. Meisjes droegen hemdjurken en een strik in het haar. Jongens plusfourpakken, grotere jongens een lange broek.
De STOFFEN: dunne tweed en jersey voor pakjes, crêpe de chine, zijden en wollen georgette voor jurken, lamé voor avondjurken. De kleuren: grijs en beige á la Chanel, resedagroen, rozerood. De dessins: veel randen op heuphoogte. Tegen 1924 kubistische motieven. © Tirions kostuumgids, Marian Conrads en Gerda Zwartjes
64
Kleding 1924 - 1929: Charleston Dit is een onderdeel van een serie over Kledingstijlen van eind 19de eeuw en 20ste eeuw: 1890 - 1980 De mode van de jaren twintig werd sterk beïnvloed door de kunst en de architectuur. De golvende lijnen van de Jugendstil waren onder invloed van het kubisme (Picasso, Mondriaan) vervangen door strakke, rechthoekige vormen. De nieuwe stijl heette: art déco. De nieuwe mode werd á la garçonne of charlestonmode genoemd, naar het ideaalbeeld voor de moderne vrouw en naar de populaire dans. Enkele modedetails, zoals helmvormige hoeden en armbanden om de bovenarm, waren ontleend aan Egyptische afbeeldingen, die door het ontdekken van het graf van Toetanchamon (1922) in de belangstelling waren gekomen.
Afb. 2, hoed, ca. 1929, zalmkleurig imitatiestro, bloemen van zijde
Afb. 1, tweedelige avondjapon, 1927-1928, zalmkleurig velours-chiffon, garnering van zilverlamé, zilverkleurige en doorzichtige kraaltjes, strass, zilverkleurige corsage © Centraal Museum Utrecht
65
Afb. 4, paar schoenen, ca. 1927, zilverlamé, leer © Centraal Museum Utrecht
Afb. 5, japon, ca. 1925-1926, zwart zijden crêpe-georgette, garnering van roze, witte en blauwe glaskraaltjes © Centraal Museum Utrecht
66
Afb. 6, handtas, 1928, blauwe en gele zijde, sluiting van visbeen max. hoogte 32 cm, breedte 10 cm © Centraal Museum Utrecht
Afb. 3, enveloppetas, ca. 1930, leer in groen, bruin en zwart © Centraal Museum Utrecht
De kleding van de VROUW was recht en kort. In 1927 was de rok het kortst, en wel tot op de knie. Behalve de hemdjurk droeg men veel trois-pièces van jersey à la Chanel. Voor de winter vooral tweed mantelpakken, afgezet met bont. De mantel: eveneens kort, met een brede schouderlijn, een diepe shawlkraag en vaak gegarneerd met vos. De avondjurk: in deze periode werden voor het eerst korte avondjurken gedragen. Meestal een recht hemdjurkje met schouderbanden, vaak van doorzichtige stof. De onderjurk paste qua kleur en model bij de japon. Vanaf 1928 werd de avondjurk opzij en achter wat langer (afb. 1 en 5), vaak in punten. Avondmantels waren van zijde met struisveren; typerend voor deze tijd: het smokingjasje gedragen over de avondjapon.
67
De sportkleding: wollen badpak zonder mouwen, met halve pijpen. De eerste speciale skibroeken, een lang of driekwart pofbroekmodel. De onderkleding: weinig, kort en dun. Behalve wit ook gekleurd ondergoed. Veel kunstzijden charmeuse. Rechte korselets voor een 'mooi' plat figuur en lijfjes met jarretelles. Naast zijden en katoenen kousen nu ook fil d'ecosse voor kousen. Het haar: omstreeks 1925 hebben alle jonge en zich jong voelende vrouwen hun haar afgeknipt. Drie modellen: bobbed, Eton-crop en shingle (3a, b, c). Het haar werd met een warme krultang geonduleerd. Voor het eerst werd een door de zon gebruinde huid mode. De hoed: cloche (pothoed) of helmhoed (afb. 2). Bij zomerjaponnen grote doorzichtige hoeden. De accessoires: zeer belangrijk vanwege de eenvoudige kleding. Lange shawls, art déco broches en poederdozen in email. Broches en armbanden van schildpad en ivoor. Lange Chanel-kettingen, oorhangers, enveloppetas (afb. 3), sigarettenpijpje. Klein model paraplu met geometrische motieven. De schoenen: iets minder puntige bandschoenen (afb. 4). Door de belangstelling voor uitheemse culturen kwam slangen- en krokodillenleer in de mode. In 1927: laarzen met wijde schacht voor buitenshuis.
De kleding van de MAN begon voor het eerst sinds honderd jaar wat meer variatie te vertonen. Het colbertjasje was korter en getailleerd. Men droeg veel blazers met grijze broeken. In plaats van het vest dikwijls een V-hals pull-over of slip-over. Tussen 1924 en 1929 zeer wijde broekspijpen (Oxford bags), alleen door modieuze mannen gedragen. Voor de meeste mannen nog steeds het driedelige grijze pak. Veel gestreepte en kleurige dassen. De onderkleding: voor het eerst korte onderbroeken en hemden zonder mouwen. Geruite en gekleurde sokken. Het haar: midden- of zijscheiding; smalle snor (Rudolph Valentino!). De hoed: vilten deukhoed, geruite wollen of linnen pet. De accessoires: leren broekriem met gesp, vlinderdasje, pochet, zegelring met monogram, sigarettenkoker en sigarettenpijpje. De schoenen: molières met ronde neuzen, vaak tweekleurig.
Kleding van het KIND: meisjes korte hemdjurken, jongens voor het eerst korte broeken met kniekousen .
De STOFFEN: kunstzijde, jersey, crêpe, tweed, bont, flanel voor de man. De kleuren: rood, ecru, terra, blauw, groen. Zwart-wit combinaties, wellicht vanwege de waardering voor jazz en jazzdansen. De dessins: strepen, onregelmatige ruiten (art déco!) zigzagmotieven (afb. 6). Voor zomerjurken noppen en bloemdessins. © Tirions kostuumgids, Marian Conrads en Gerda Zwartjes
68
Kleding 1929 - 1940: De jaren dertig Dit is een onderdeel van een serie over Kledingstijlen van eind 19de eeuw en 20ste eeuw: 1890 - 1980 De ineenstorting van Wall Street (1929) en de economische noodsituatie waarin daarmee ook West-Europa kwam te verkeren, maakte een einde aan de 'gay twenties'. Het is merkwaardig dat juist in deze crisisperiode de vrouwenkleding langer, ingewikkelder en dus duurder werd. Misschien heeft de algemene malaise de populariteit van de film nog vergroot. Sterren uit deze droomwereld werden geïdealiseerd en geïmiteerd. Hun filmkleding was vaak ontworpen door Franse couturiers. De meest vooraanstaande en ook de meest bizarre was Elsa Schiaparelli. Haar stoffen werden ontworpen door kunstenaars Salvador Dali en Jean Cocteau. Kenmerkend voor de mode was dat de natuurlijke lichaamsvormen werden geaccentueerd en niet veranderd, zoals de modegeschiedenis tot dusver liet zien.
Afb. 3, lingeriestel bestaande uit nachtjapon, onderjurk en onderbroek, midden jaren 1930, zijde, gegarneerd met applicaties van beige chiffon op tule © Centraal Museum Utrecht
Afb. 2, japon met bolero en ceintuur, 1939, oranje en blauwgrijze changeant zijde met vaag bloempatroon © Centraal Museum Utrecht
69
Afb. 6, avondjapon met bolero, 1933, gele zijde met bruin-witte ruit © Centraal Museum Utrecht
Afb. 4, hoed, ca. 1938, paarse kunstzijden voile © Centraal Museum Utrecht
Afb. 5, paar schoenen, ca. 1936, zeegroene ripszijde, leer © Centraal Museum Utrecht
70
Afb. 1, modetekening voor `De vrouw en haar huis', 1930, aquarel op papier 28 x 23 cm, vervaardigd door Berhardina Midderigh-Bokhorst (1880-1972) © Centraal Museum Utrecht De kleding van de VROUW had een slank silhouet o.a. verkregen door het schuin verwerken van de stof (afb. 1) (Madeleine Vionnet) en het gebruik van ritssluitingen. De schouders waren enigszins verbreed. De mouwen: aanvankelijk recht, na 1935 een lange mouw waarvan het bovenste deel poffend. Modieuze details: stofknopen, witte piqué kragen en jabots, plissé randjes. Omstreeks 1939 japonnen met draperieën over boezem en heupen. Het driedelige (in deze jaren al klassieke) Chanelpak was nu vaker van tweed dan van jersey en afgebiesd met tres. Tegen 1938 dirndljurken voor vrouwen en meisjes. De mantel: lang en smal, met een brede, schuine overslag. Na 1935 getailleerde mantels met ceintuur en kopmouwen. De avondjurk: altijd langer dan de japon voor overdag. Omstreeks 1930 in een overgangsfase , daarna helemaal lang (afb. 2 en 6). Diepe rugdecolletés, smalle schouderbandjes of halterdecolletés . In 1938 de eerste strapless avondjurk. De sportieve kleding: voor het eerst een tweedelig badpak (plastron en short). Eveneens nieuw de zonnejurk met bolero. Van oudere datum maar in deze periode populair: de strandpyjama en de huispyjama. De onderkleding: beha, korset, korselet , hemd, onderbroek en onderjurk (afb. 3). In plaats van korset wel een lijfje of gordel met jarretelles. Minder baleinen, meer elastiek. Bruine en beige kousen van zijde, kunstzijde of fil d'ecosse. Het haar: golven en krullen, halflang haar, ook opgestoken, gepermanent of geonduleerd (6a, b). Veel platinablond haar (Jean Harlow), weggeschoren wenkbrauwen (Marlene Dietrich) en grote rood gestifte mond (Joan Crawford). De hoed: klein, schuin op het hoofd geplaatst hoedje (afb. 4). Veel baretten. Herenhoed à la Garbo. De accessoires: lange shawl, grote broches en oorknoppen, sieraden van email, ivoor en bakeliet. Met het zonnebaden kwam de zonnebril in de mode. De schoenen: minder bandschoenen, meer pumps met dunne hakken (afb. 5). Slangenleer, krokodillenleer en suède Schoenen met open hiel en teen.
De kleding van de MAN was breed in de schouders en smal in de heupen. Het geklede pak met vest had een getailleerd jasje, sportieve colberts waren rechter van model. Het overhemd was van een vaste boord voorzien, gedragen met een kleurige das of vlinderdas. Veel sportieve kleding zoals tweed jasjes, blazers, V-halstruien, plusfours, krijtstreepbroeken met wijde pijpen. De mantel: rechte wollen jas of demi (dunnere stof); gabardine regenjas met ceintuur. De onderkleding: korte onderbroek en mouwloos hemd. s Winters nog wel lange onderbroeken. Het haar: kort haar zonder scheiding of met een zijscheiding, glad gekamd met brillantine. Smalle snor
71
als die van Clark Gable. De hoed: deukhoed, pet. De accessoires: dasspeld, handschoenen, sigarettenkoker, broekriem, polshorloge.
De STOFFEN: jersey, tweed, kunstzijde, machinale kant, satijn, crêpe. De kleuren: alle kleuren, maar geen primaire kleuren. Voor s avonds veel zwart. Nieuwe kleur: hardroze (shocking pink, Schiaparelli). De dessins: een begrip in de jaren dertig: Liberty bloemdessins, verder noppen en ruiten (afb. 6). Krijtstreepdessins voor mannen. Š Tirions kostuumgids, Marian Conrads en Gerda Zwartjes
72
Kleding 1940 - 1947: Tweede Wereldoorlog Dit is een onderdeel van een serie over Kledingstijlen van eind 19de eeuw en 20ste eeuw: 1890 - 1980 Ondanks de grote textielschaarste en de tot stilstand gedwongen mode-industrie bleek zich toch tijdens de oorlogsjaren een nieuw modebeeld te ontwikkelen. Dit was vooral gebaseerd op vindingrijkheid. In Engeland werd de 'fashion group of Great Britain' opgericht, die modeshows organiseerde waar werd getoond hoe men van oude kleding iets nieuws kon maken. In Nederlandse damesbladen stonden zelfs aanwijzingen hoe men zelf schoenen kon vervaardigen. Een lippenstift was een begerenswaardig bezit, want met make-up werd het gemis aan variatie in de kleding gecompenseerd. Over het algemeen trachtte de Westeuropese vrouw het moreel hoog te houden door haar uiterlijk niet te verwaarlozen. Het materiaaltekort beĂŻnvloedde het modebeeld sterk. Waar vroeger kerk en staat aandrongen op decente kleding, werd de vrouwen nu van overheidswege verzocht met zo weinig mogelijk te volstaan.
Afb. 2, feestrok, 1946-1948, diverse lapjes van verschillende materialen vervaardigd door Elisabeth Hannema-van Maasdijk Opmerkingen Opschrift aan de binnenzijde: `1310' (registratienummer van de rok). Opschrift in de zoom: `We zijn er nog niet ...//MAAR: WE KOMEN ER WEL'. In de collectie van het Centraal Museum bevindt zich een albumpje met knipsels over de nationale feestrok, samengesteld door Elisabeth Hannema-van Maasdijk. Š Centraal Museum Utrecht
73
Afb. 1, affiche, 1946, papier 67 x 47,5 cm, ontworpen door Dolly (Gustave Adolphine Wilhelmina) Rüdemann (1902-1980) © Centraal Museum Utrecht
Afb. 3, hoed, ca. 1942, naturelkleurig stro met zwart vilt © Centraal Museum Utrecht De kleding van de VROUW was voornamelijk praktisch. Deze was ook wat mannelijk door de verbrede schouders met schoudervullingen en de kordate rechte rokken. De japon was dikwijls van twee soorten stof gemaakt: twee oude jurken vormden één nieuwe. De mouwen waren vaak geplooid ingezet. Van vooroorlogse herenkostuums werden grijze mantelpakjes gemaakt. De zomerse dracht was een vooroorlogse jurk of een rimpelrok met een bloesje of een zelfgebreid kort truitje. Omdat er geen kousen waren droeg men veel pantalons. Dit was voor het eerst dagelijkse kleding voor vrouwen! De mantel: oude mantels werden wel voorzien van fluwelen kragen. Regenjassen in een trenchcoat model werden vervaardigd van waterdicht gemaakte lakens. Het haar: omdat men zich door middel van de haardracht zonder veel kosten kon verfraaien, werd veel werk van het kapsel gemaakt. Men zette krullen of bleekte het haar. Het kapsel was lang, dikwijls het voorste deel opgestoken in krullen. De hoed: dezelfde modellen als in de jaren dertig, vaak opgesierd met een voile. Hoofddoeken om de kin geknoopt of als tulband. De accessoires: zelfgemaakte schoudertassen van touw, leer en hout, mof van resten bont, gebreide wanten. De kousen: speciaal vermeld vanwege het feit dat katoenen sokjes werden gedragen zelfs bij schoenen met hoge hakken (bij gebrek aan zijden, wollen en kunstzijden kousen). Vindingrijk detail: op blote benen en hielen tekende men de naden van kousen. De schoenen: vooral praktische modellen met blokhakken. Veel kaplaarzen. Toen alle voorraden waren verbruikt ging men zelf schoenen maken; voor het gemak met doorlopende houten of kurken zolen. Dit werd een nieuwe mode: de sleehak. De kleding van de MAN was uitsluitend bedoeld om te beschermen tegen weersinvloeden. Kostuums werden versteld en vermaakt, mantels werden gekeerd (de vaak nog goede binnenkant van de stof kwam dan aan de buitenzijde). Ze werden ook wel gebruikt om er kinderjassen van te maken. Mannen droegen bivakmutsen, dezelfde die in het leger werden gedragen. Net als de vrouw droeg de man o.a. een regenjas van waterdicht gemaakte lakens. De kleding van het KIND was vooral gemaakt van oude stoffen en gebreid van uitgehaalde wol. Van ruwgesponnen schapenwol maakte men gebreide vestjasjes, omgehaakt met een kleurig draadje. Kindermode werd het windjack, een kort bloezend jasje op een tailleband, geïnspireerd op de battle dress. STOFFEN : Geen nieuwe stoffen, kleuren of dessins. Het enige opvallende was dat kledingstukken van twee verschillende stoffen werden vervaardigd. © Tirions kostuumgids, Marian Conrads en Gerda Zwartjes
74
Kleding 1947 - 1955: New Look Dit is een onderdeel van een serie over Kledingstijlen van eind 19de eeuw en 20ste eeuw: 1890 - 1980 West-Europa werd na de oorlog in de fase van de wederopbouw gesteund door Amerika (Marshallhulp). Hoge flatbouw, winkelcentra, de flipperautomaat, de jukebox en de nylonkous zijn sindsdien niet meer weg te denken uit de Westeuropese samenleving. Ondanks die grote Amerikaanse invloed was het toch Parijs dat de leidende rol in de modewereld weer op zich nam. In 1947 ontwierp Dior als reactie op de oorlogsmode een zeer vrouwelijke ligne corolle (bloemkroon), door de Amerikaanse modepers de new look genoemd, aanvankelijk sterk bekritiseerd omdat de nieuwe, lijn onverantwoordelijk veel stof vereiste. Bij de vrouwen vond de nieuwe mode onmiddellijk aanhangsters. Tegelijkertijd ontstond in de Parijse studentenen artiestenkelders een nieuwe subcultuur waaraan het existentialisme ten grondslag lag (Sartre, Simone de Beauvoir, de zangeres Juliette GrĂŠco). De uiterlijke kenmerken van deze stroming, zoals zwarte kleding en lang haar, werden door alle zich 'anders' voelende jongeren van West-Europa nagevolgd.
Afb. 2, mantel, 1948, mosterdgele wol Š Centraal Museum Utrecht
75
Afb. 1, japon met frontje en ceintuur, 1952, wollen crêpe-georgette in beige en okergeel © Centraal Museum Utrecht
Afb. 6, paar schoenen, ca. 1950, zwart leer, garnering van pailletten © Centraal Museum Utrecht
Afb. 3, tas, 1955, wit stro © Centraal Museum Utrecht
Afb. 4, hoed, midden jaren 1950, witte zijden bloemen op gaas © Centraal Museum Utrecht
Afb. 5, draadkapje, ca. 1948, groen fluweel, ijzerdraad © Centraal Museum Utrecht
76
De kleding van de VROUW kreeg na 1947 een volledig ander silhouet: afgeronde schouders, een smalle taille en een wijde lange rok (afb. 1). De rok was klokkend of gepasseerd en reikte in 1947 bijna tot de enkel; na 1950 kwam de rok tot tien centimeter onder de knie. Nieuw was ook de kimonomouw. Het deux-pièces had een getailleerd jasje met klokkend schootje. De grote tegenhanger van Dior was Fath, die in 1948 de kokerrok in de mode bracht. Veelgedragen: twinsets, Schotse rokken, bloesjes van nylon cloqué met vlindermouwtje. Het type van de Amerikaanse pin-up girl beïnvloedde het modebeeld o.a. met strapless jurken. De mantel: vooral de wijde swagger met brede revers en pofmouwen (afb. 2). De avondjurk: lang, vaak strapless met bijpassend jasje. Amerikaanse invloed: de cocktailjurk. De sportkleding: strapless badpak, dito zonnejurk met bolero, driekwart broek. De onderkleding: voorgevormde beha, ook strapless, strak korselet (vooral voor een slanke taille), tafzijden onderrok, jarretellegordel. Uit Amerika: de eerste nylonkousen en als nachtkleding de babydoll. Het haar: halflang, gekruld haar, ook wel opgestoken. De hoed: grote ronde hoed (Dior) of zeer klein hoedje met veer (Fath) of vogel , schuin op het hoofd geplaatst. De accessoires: als reactie op de armoede tijdens de oorlog veel accessoires (afb. 3, 4, 5). Gulden regel: hoed en handschoenen in één kleur, tas en schoenen in een andere kleur. Verder: ceintuurs, stola's, korte halssnoeren, oorknoppen. De schoenen: pumps met hoge en lage hakken (afb. 6), moccasins of veterschoenen met profielzool, ballerina's.
De kleding van de MAN voor overdag week niet af van het vooroorlogse beeld. Wel werden naast het driedelige pak veel combinaties gedragen: geruit of tweed jasje met effen broek. De jasjes hadden brede revers, de broeken omslagen aan de pijpen. Daarbij een wit overhemd (een enkeling droeg al een nylon hemd!) en een smalle das. 's Avonds, ook wel in plaats van een smoking, werd meestal een donkerblauw kostuum gedragen. De mantel: rechte jas, regenjas met ceintuur en de monty-coat. De onderkleding: korte onderbroeken en mouwloze hemden. De eerste nylon anklets. Het haar: kort, achterovergekamd of met een scheiding opzij. De snor begon weer in de mode te komen (Engeland). De hoed: alleen oudere mannen droegen een hoed, meestal een deukhoed. De schoenen: onder invloed van Italië smalle spits toelopende schoenen, bruine en zwarte molières.
De STOFFEN: nylon, nylon cloqué, katoen, tafzij, kunstzij, wol. Voor avondjurken veel tule. De kleuren: vooral blauw met wit, zwart voor geklede jurken, wijnrood was modekleur. In het algemeen gedekte tinten. De dessins: behalve effen, ook strepen, noppen en vooral ruiten (Schotse ruit, pied de poule en prince de galles). Abstracte figuren (Picasso-dessins). © Tirions kostuumgids, Marian Conrads en Gerda Zwartjes
77
Kleding 1955 - 1964: Rock 'n' Roll Dit is een onderdeel van een serie over Kledingstijlen van eind 19de eeuw en 20ste eeuw: 1890 - 1980 Omdat de verschillende modelijnen tussen'55 en '64 elkaar zeer snel hebben opgevolgd, worden hier alleen de meest typerende aspecten aangegeven. Enerzijds was er de Parijse haute couture met een mode die bekendheid kreeg door veelvuldig gefotografeerde vrouwen als Jacqueline Kennedy en Farah Diba. Het voortbestaan van de haute couture werd gegarandeerd door - vooral Amerikaanse inkopers van grote confectiehuizen. Anderzijds waren er film, televisie en rock 'n' roll die de jeugd inspireerden tot het dragen van kleding en kapsels zoals die van James Dean, Brigitte Bardot en Elvis Presley. Het gevolg was een aparte mode voor tieners en twens. Voor een volledig nieuwe lijn die zowel door de haute couture als de alternatieve jeugd overgenomen zou worden, werd in'62 in Londen de kiem gelegd door Mary Quant.
Afb. 4, paar schoenen, ca. 1956, zilverkleurig leer, plastic © Centraal Museum Utrecht
Afb. 5, paar schoenen, ca. 1963, donkerblauw en wit leer © Centraal Museum Utrecht
Afb. 6, cocktailjapon, 1961, zwart fluweel en zijden satijn © Centraal Museum Utrecht
78
Afb. 1, japon, 1957, bedrukte keper-zijde in wit en donkerblauw Š Centraal Museum Utrecht
Afb. 3, japon met mantel, 1964, goudkleurige kunststof Š Centraal Museum Utrecht
79
De kleding van de VROUW veranderde vooral tot 1960 ieder jaar van silhouet : in 1954 Dior met A-lijn, in 1955 H-lijn, in 1957 De Givenchy met 'ligne sac' en 'ligne tulipe', in 1958 Cardin met S-lijn en Yves St. Laurent met trapeziumlijn. Veel gedragen: ensemble van jurk met jasje, prinsessemodel met gerende rok of rechte rok, de lengte tot onder de knie. Veel driekwart-mouwen. Als zomerjurk vooral variaties op de trouwjapon van Brigitte Bardot. Verder overhemdjurken, mouwloze hemdjurken en twinsets met plooirokken. De mantel: sportieve rechte jas met grote zakken en een rugceintuur. Poplin (van popeline, een stof bestaande uit zijde en katoen)regenjassen met hoedje, vaak gedragen als zomerjas. Korte of driekwart suède jasjes in vele kleuren. De avondkleding: lang, strak lijfje, wijde rok. Na 1960 lange rok met blouse als informele avondkleding. De sportieve kleding: naar aanleiding van de spijkerbroek nu voor het eerst pantalons met een ritssluiting middenvoor. Na 1960 meer bikini's. Tot 1960 de driekwart broek met sweater van badstof. De onderkleding: nylon voor onderbroeken, onderjurken, nachtkleding. Verstevigde beha , wijde petticoat. Nieuw type korset: de step-in. De eerste naadloze nylons en maillots. Het haar: sterk getoupeerd, opgestoken haar , voorzien van haarlak. Verder het enveloppenkapsel en de paardestaart. Veel oogmake-up: eyeliner, mascara en oogschaduw. De hoed: minder hoeden. Bij een geklede jurk een dopje van dezelfde stof achter op het hoofd. De accessoires: nieuw (1955) zijn de plastic tassen, soms twee modellen in één (schoudertas en beugeltas). Smeedijzeren oorhangers (tot 1960), oorknoppen, armbanden met munten, elastische ceintuurs. De schoenen: pumps met lage gebogen hakken (queenie) of hoge naaldhakken. Een Italiaanse vinding was de stalen naaldhak. Bij wijde zomerjurken ballerina's. s Winters korte suède laarzen met bontvoering.
De kleding van de MAN werd wat eleganter onder invloed van de Italiaanse herenmode. We zien smallere jasjes, smalle broekspijpen en andere kleuren dan alleen blauw en grijs. Daarnaast het vertrouwde beeld van het kostuum of de combinatie. Blazers werden veel gedragen. Behalve witte noiron overhemden ook al gekleurde overhemden, gedragen met smalle gehaakte dassen. De mantel: rechte wollen jas, korter model. Jonge mensen monty-coat of jopper. De sportieve kleding: De Amerikaanse rock 'n' roll bracht de spijkerbroek in de mode, gedragen met een T-shirt of een lange trui. De onderkleding: onderbroeken in heupmodel; korte nylon sokken. Het haar: kort met zijscheiding. Jongens een Elvis Presley-kuif. Geen hoeden. De schoenen: smalle, puntig toelopende (Italiaanse) schoenen en schoenen van juchtleer (zeer zacht soepel leer).
De STOFFEN: veel nylon en stoffen gemengd met synthetische vezels. Voor het eerst katoen voor avondjurken. De kleuren: tot 1960 pasteltinten, daarna meer primaire kleuren plus bruin en zwart. De dessins: katoenen B.B.-ruitjes, effen stoffen met structuur (bijv. linnen of bouclé) en shetlandtypes. © Tirions kostuumgids, Marian Conrads en Gerda Zwartjes
80
Kleding 1964 - 1970: De Beatles Dit is een onderdeel van een serie over Kledingstijlen van eind 19de eeuw en 20ste eeuw: 1890 - 1980 1964 was een belangrijk jaar voor de ontwikkelingen in de mode. In Parijs trachtte Courrèges, geïnspireerd door de ruimtevaart, met zijn astronauten-look, het tanende gezag van de haute couture te herstellen. Hij kon echter niet verhinderen dat de sympathie van de jeugd uitging naar het 'swinging London' van Mary Quant, de Beatles en boetieks als Biba. Het schoonheidsideaal van zowel Quant als Courrèges was een slanke, jongensachtige vrouw in een minijurk. De weg naar een fantasievollere mannenmode werd gebaand door de Beatles, van wie de lange haardos en de kraagloze pakken (Cardin) door miljoenen fans werden geïmiteerd Andere invloeden op de mode kwamen uit liet Verre Oosten (India), dat een mystieke aantrekkingskracht had op jonge 'hippe' mensen uit de hele wereld.
Afb. 3, halssieraad, 1968, aluminium, diameter 38 cm, vervaardigd door Emmy van Leersum (19301984) © Centraal Museum Utrecht
Afb. 2, jumpsuit, 1970, gele dubelgeweven wollen crêpe (Gérondeau, Parijs) ontworpen door Frans Molenaar (geb. 1940) © Centraal Museum Utrecht
81
Afb. 5, cirkeljurk, ca. 1970, crème katoen, bedrukt met blauwe vormen ontworpen door Vuokko (Vuokko Eskolin-Nurmesniemi) (geb. ca. 1948) © Centraal Museum Utrecht
Afb. 1, driedelig mantelpak, 1965, crème Thai-zijde, knopen en gesp met strass, ontworpen door Dick Holthaus (geb. 1928) © Centraal Museum Utrecht
82
Afb. 4, japon met halssieraad, 1966, witte kunststof en perspex; zilver vervaardigd door Emmy (Emmy Jetty) van Leersum (1930-1984) © Centraal Museum Utrecht De kleding van de VROUW was revolutionair kort, ongeveer twintig centimeter boven de knie (afb. 1 en 4). De minijurk was recht, vaak met halflange ingezette mouwen en een accent op de heupen. Typerend waren de 'uitgeknipte' cirkels of rechthoeken en het gebruik van twee afstekende kleuren in één kledingstuk. Pas na 1968 kwam als reactie een langere mode: de midi (halflang) en de maxi (lang). Er ontstond een verward modebeeld, waaruit de pantalon als noodoplossing naar voren kwam. De verschillende vormen: het broekpak (St. Laurent), het safaripak (Bohan) of het tuniekpak, een samenvoeging van pantalon en minijurk. Nieuw was ook het bermuda pak en de mouwloze maxi-jas. De mantel: kort, smal iets gerend model. Na 1968 de maxi-jas en de ,lange cape of de korte bontjas, voor het eerst ook van synthetisch bont. Regenjas van lakplastic en doorzichtig plastic (Courrèges). De avondkleding: de formele avondjurk van kostbare stof werd vervangen door een rechte lange jurk (jersey of lurex), een fluwelen broekpak of een smokingpak (St. Laurent), een doorkijkblouse of een jumpsuit.( afb. 2) De sportieve kleding: kleine bikini's; badpakken met 'uitgeknipte' stukken. De onderkleding: als direct gevolg van de minimode de panty-nylon (kousen en broekje aaneen) en de body-stocking (panty en truitje aaneen). Netkousen. Weinig en dun ondergoed, beha's zonder vulling of versteviging. Het haar: kort pagekapsel of halflang haar met een golf naar buiten. Rage: pruiken van echt of synthetisch haar. Veel oogmake-up. De hoed: grote pet (uit de film 'Bonny and Clyde' die zich afspeelde in de jaren dertig) of klein astronautenkapje, wollen muts met bijpassende shawl. De accessoires: sieraden van zilver en (van Paco Rabane) halsornamenten (afb. 3), oorhangers en zelfs jurken van hardplastic plaatjes en metalen ringetjes. De jeugd droeg Indiase sieraden. Kleine schoudertassen en zeer grote zonnebrillen. De schoenen: vooral opvallend dat laarzen in deze periode ook binnenshuis werden gedragen, o.a. zomerlaarzen van vinyl en linnen. De kleding van de MAN kreeg onder invloed van Italië meer variatie: onconventionele stoffen als fluweel en ribfluweel, gekleurde hemden met dessins, zijden en dunne wollen coltruien. Pierre Cardin ontwierp voor de Beatles pakken met kraagloze jasjes. De nieuwe tendens in de mannenmode en de mode van de broekpakken voor de vrouwen, leidden tot het begrip uni-sex. De mantel: na 1968 ook midi-jassen voor mannen. In plaats van een jas vaak een kort suède jack. De avondkleding: bij een smoking vaak een brede gekleurde gordel (cummerbund) en een speciaal hemd met kantjes. Een fluwelen pak met zijden coltrui kon de smoking vervangen.
83
Het haar: langer haar, bakkebaarden. Jonge mannen soms tot op of over de schouders. De schoenen: suède booties, molières en instapschoenen. De hippe kleding, voor jonge mensen in navolging van de 'hippies': spijkerpak, Indiaas hemd, Afghaanse jas (geborduurde jas van langharig schapebont), lange Indiase jurken met oosterse sieraden. Dit alles met sandalen of laarzen.
De STOFFEN: kunstvezels (trevira, dralon, orlon enz.),jersey op schuimplastic, crêpe voor s avonds; lakplastic, vinyl, leer en suède. De kleuren: vooral rood, oranje, wit en zwart. De dessins: cirkels en rechthoeken, gebruik van twee stoffen (veel rood-wit), geschulpte randen. © Tirions kostuumgids, Marian Conrads en Gerda Zwartjes
84
Kleding 1970 - 1980: Nostalgie Dit is een onderdeel van een serie over Kledingstijlen van eind 19de eeuw en 20ste eeuw: 1890 - 1980 De mode van de jaren zeventig was een afspiegeling van het verschil in mentaliteit met de voorafgaande perioden. Europa werd geconfronteerd met de Derde Wereld, met milieuvervuiling en oliecrises. Niet dat men zuiniger ging leven; integendeel, aan kleding werd meer uitgegeven dan ooit. In de mode zien we veel uitheemse en folkloristische elementen en een voorkeur voor natuurlijke vezels. Nostalgie was 'in' en dat werd zichtbaar in mode en interieurs uit grootmoeders tijd. Voor het eerst in de geschiedenis van het kostuum werd tweedehands kleding een statussymbool voor originaliteit. Vanaf 1970 speelde de grote confectiebeurs in Parijs 'Le Salon du Prêt á Porter' een belangrijke rol naast die van de haute couture.
Afb. 4, armband, 1971, fluoriserend oranje en roze perspex, diameter 8 cm, vervaardigd door Arthur de Rijk (geb. 1946) © Centraal Museum Utrecht Afb. 1, tweedelig damespak, najaar 1980, oranje nylon kreukelstof, ontworpen door Fons van Raay (geb.1940) voor de `Verenigde Mode Industrieën' © Centraal Museum Utrecht Afb. 2, japon `Tuschinsky', 1975, rood kunstzijden satijn met applicaties in paars, groen en blauw, groene voile ontworpen door Fong Leng (Carla Maria Fong Leng Tsang) (geb. 1941) © Centraal Museum Utrecht
85
Afb. 3, paar schoenen, 1974, zwart en rood , lakleer, lengte 24 cm, vervaardigd door The Chelsea Cobbler © Centraal Museum Utrecht
Afb. 5, overall, voorjaar 1980, grijs katoen ontworpen door Annemiek Andringa-Klijnsmit (AA Styling) voor éQuip © Centraal Museum Utrecht De kleding van de VROUW was gevarieerder dan tijdens de periode van de mini-mode. Vlak na 1970 bestond de trend om kledingstukken over elkaar te dragen; een voorbeeld hiervan was de robe housse. Engelse invloeden op de mode hadden Mary Quant met hotpants en Laura Ashley met Victoriaanse romantische jurken. Parijs deed van zich spreken door de japanse ontwerper Kenzo die Tibetaanse volksdracht tot mode maakte: doorgestikte jakken, overkousen en pofbroeken. Broeken werden overigens in allerlei lengten en modellen gedragen. De roklengte varieerde van net onder de knie tot halverwege het been. Typisch voor deze tijd is kleding afgeleid van werkmanskleding: spijkerbroeken, tuinbroeken,
86
voorschoten en overalls. Tegen het eind van de periode werd de mode sterk beïnvloed door de modelijn uit de oorlogsjaren: sterk verbrede schouders. De mantel: ruime mantels en regenjassen, poncho's en bontjassen. De avondkleding: kaftans, lurex truitjes en discokleding. De sportieve kleding: skikleding voor het koude jaargetijde; trainingspakken om in te trimmen, maar ook voor in huis. De onderkleding: dun, klein, doorzichtig. Lycra als nieuw elastisch materiaal. jonge vrouwen droegen vaak geen beha. Het haar: rond 1970 nog veel pruiken. Daarna halflang haar. In 1974 afro-kapsels, onder invloed van de trend 'black is beautiful'. Na 1975 kort in model geföhnd haar. Na 1978 lang, gepermanent haar en kapsels uit de oorlogsjaren. Veel kleine vlechtjes. De hoed: shawls om het hoofd geknoopt. Weinig echte hoeden, wel allerlei mutsen. De accessoires: vingers vol ringen, armen vol armbanden (oosterse invloeden), speldjes (punk en disco). Ivoor, hout en zilver. Oorbellen door gaatjes in de oren: kleine knopjes en lange hangers. De schoenen: geïnspireerd op de oorlogsjaren waren de plateauzolen en schoenen met sleehakken. Ook schoenen met bandjes en pumps met hoge hakken. Verder Zweedse muilen, bergschoenen en enkellaarsjes. Laarzen bij japonnen bleven mode.
De kleding van de MAN: invloeden van de jaren twintig en dertig met getailleerde krijtstreepkostuums. Verder ribfluwelen pakken, blazers en colbertkostuums. Vrouwelijke tendensen: gebloemde overhemden, fantasietruien, shawls. Voor de vrije tijd bleef het spijkerpak populair. De mantel: jassen van leer, suède en bont. Veel jacks. De jeugd droeg legerkleding. Het haar: jongeren soms zeer lang. Na 1977 is lang haar geen mode meer. Men droeg veel korte baarden. De accessoires: schoudertas of polstas. Meer verzorgingsartikelen voor mannen. De schoenen: evenals bij de vrouw (tot 1974) verhoogde zolen. Halfhoge en hoge laarzen.
De kleding van het KIND was een kopie van die van de ouders, vaak wat kleuriger en uit praktischer materialen.
De STOFFEN: kwaliteitsbewuste mensen kozen natuurlijke materialen zoals wol, linnen, zijde en katoen o.a. in crêpe weefsels, denim, ribfluweel, loden. De kleuren: steeds wisselend, maar opvallend veel wit en beige. De dessins: folkloristische dessins (Peru, Mexico), Liberty dessins. Tegen 1980 kubistische motieven. © Tirions kostuumgids, Marian Conrads en Gerda Zwartjes
87
Kleding 1980 - 1985: De jaren tachtig Dit is een onderdeel van een serie over Kledingstijlen van eind 19de eeuw en 20ste eeuw: 1890 - 1980 In de beginjaren van deze periode ondervond de westelijke wereld een duidelijke teruggang in de economie. Wellicht daardoor ontstond een algemene tendens van teruggrijpen naar oude waarden. Men werd weer ambitieus en prestatiegericht. Men hechtte opnieuw waarde aan omgangsvormen (etiquetteboeken!). Zelfs jonge mensen droegen weer klassiekere kleding, de vrouwen rokken, de mannen pakken. Grote Italiaanse ontwerpers als Georgio Armani en Gianni Versace sloten aan bij deze tendens met hun mooi gemaakte kleding voor mannen en vrouwen, altijd van de duurste materialen. In Nederland maakten Puck en Hans mode op internationaal niveau. Bijna architectonisch van benadering en met grote invloed zijn de zogenaamde 'Nieuwe Klassiekers' als Anne Marie Beretta, Thierry Mugleren Claude Montana.
Afb. 4, japon, 1980, katoen met ingeweven ruit in blauw, groen, roze en wit (Johan van den Acker's textielfabriek, Gemert), ontworpen door Marianne David (geb. 1935)
88
Afb. 1, kledingset bestaande uit hes, broek, hoed, zonnebril, shawl, mitaines en schoenen, 1982, blauwe en zwarte katoen, zwart leer, zwart stro styling Cora Kemperman voor Mac & Maggie Š Centraal Museum Utrecht
Afb. 2, mantel, 1982, wol in grijs, bruin, paars, groen, beige en camel ontworpen door Peter Rozemeijer (1947-1987) Š Centraal Museum Utrecht
89
Afb. 3, set bestaande uit blouson, rok, sjerp en mantel, voorjaar 1985, paars satin duchesse van viscose; roze nylon kant; groen satin duchesse van viscose; groene badstof, ontworpen door Nico Verhey (geb. 1950) Š Centraal Museum Utrecht
Japan bleef cultureel en economisch belangrijke impulsen geven aan het westen. Dank zij Issey Miyake en Kansai Yamamoto zijn de verbrede schouderlijn en de kimonomouw uit het modebeeld van de jaren tachtig niet meer weg te denken. Tegelijk kwam er een reactie op de rijke, smaakvolle harmonie die was opgebouwd in de jaren zeventig. Provocerend en algemeen gezien als de belangrijkste vernieuwende ontwerper is Jean Paul Gaultier. Hij combineerde haute couture met punk-elementen, een mode met omgekeerde naden, rafels en gaten en een bewust niet smaakvol kleurgebruik. Ook in de binnenhuisarchitectuur en de vormgeving blijkt een dergelijke reactie op 'de goede smaak' te ontstaan. De Italiaanse Memphisgroep voert deze stroming aan. Kenmerkend zijn 'lege' interieurs, een gebruik van primaire kleuren en een neiging naar kitscherig surrealisme. De kleding van de VROUW: enerzijds zeer vrouwelijk als de kleding van filmsterren uit de jaren dertig. Duidelijk accent op buste en heupen, meer japonnen en rokken. Anderzijds heel jongensachtig - Comme des Garçons - met veel te ruime mannenkleding: overhemd met stropdas, wijde met ceintuur bij elkaar gesjorde broek en 'oversized' blazer. Daarbij een hoog opgeknipt sprieterig kapsel. Daarnaast een opleving van het klassieke mantelpak en het herenkostuum voor vrouwen. Nog steeds worden er op grote schaal schoudervullingen gebruikt om een verbreed silhouet te verkrijgen.
90
De mantel: lang en ruim. Veel driekwart en zevenachtste mantels. De sportieve kleding: sportkleding wordt straatmode: skijacks, tennishaarbanden, golfbroeken, shorts, aerobic dancingpakjes. Broeken net boven de enkels. De avondkleding: terugkeer van het officiĂŤle avondtoilet (strapless!). De badkleding: badpakken met hoog opgeknipte pijpen. De onderkleding: invloed van de jaren dertig. Lingeriesets in satijn. Kousen met naden, panties in fantasiedessins. Meer sexy details. Het haar: sluik, op kaakhoogte in de bobbed-stijl van de jaren twintig. Piekige jongenskoppen met gel. De hoed: meer hoeden. Vilten herenhoeden. De accessoires: brede gedrapeerde ceintuurs. Veel kitschjuwelen. Tassen passend bij schoenen. De schoenen: hakken laag tot geheel plat. Gymschoenen en laarzen.
De kleding van de MAN: twee duidelijke stromingen: een terugkeer naar de klassieke zakelijkheid en een grote invloed van allerlei sporten. Mannenkleding valt soepeler door minder stijf binnenwerk. Broeken met bandplooien. Aandacht voor mooie overhemden en dassen. Geruite golfbroeken. De jas: nieuw zijn lange tweedjassen met ceintuur en herwaardering voor de klassieke trenchcoat. Het ondergoed: voor het eerst sinds jaren iets nieuws: onderbroeken naar het model van boks- en sportbroekjes. Het haar: kort en ongeschoren, permanent en een coupe soleil. Baarden zijn ouderwets, een stoppelbaard van twee dagen zeer trendy. De schoenen: jongeren basketbal- en trimschoenen. Terugkeer van de klassieke veterschoen.
De kleding van de KIND: sportief en doelmatig. Nieuw is de sterke merkbewustheid.
De STOFFEN: onder invloed van de rafelstijl' ook gekreukte stoffen. Veel natuurlijke materialen als zuiver scheerwol, katoen, linnen en zijde. Veel tweeds. Groot aanbod van breigarens. De kleuren: aanvankelijk veel pastels. Daarnaast veel zwart en wit. Na '84 fellere kleuren. Š Tirions kostuumgids, Marian Conrads en Gerda Zwartjes
91