3 minute read

‘De begijnse column’

‘De begijnse column’

De geschiedenis van de begijnen toont hen als uitvindsters van twee zaken: de begijnse levensstijl en een nieuw literair genre, nl. het schrijven over theologie in de volkstaal. Zonder hen zou de theologie en literatuur er anders hebben uitgezien. Hun teksten krijgen in de onderzoekswereld regelmatig aandacht, met recht. Tegelijkertijd blijft de blik vernauwt tot enkel deze teksten, andere werken van en door begijnen geschreven, verwaarlozende. Begijnen hadden bijvoorbeeld liedboeken in hun bezit die vaak een verzameling waren van verschillende soorten neergeschreven gezangen: kluchtliederen, feest- en drinkliederen, jubileumliederen,… Met genadeloze spot en satire, van taboeloos expliciet tot enigszins bedekt kaarten deze liederen verschillende thema’s aan: o.a. het huwelijk, de begijnse staat en de omgang van en met geestelijken. Liederen zingen tijdens bijvoorbeeld een gezamenlijke opdracht is zo oud als de straat: het bevorderde de samenhorigheid en groepsgeest en kon een rituele functie krijgen. Deze teksten tonen ondubbelzinnig aan dat begijnen mensen waren die in het leven stonden en allesbehalve beantwoordden aan het stereotype van de ‘goede, heilige vrouw’. Klucht- en spotliederen zijn van alle tijden…

Advertisement

Niets menselijks is ons vreemd…

In de verte hoor ik hen gniffelen en lachten, onderbroken door ‘Sstt!’. Erna vang ik enkele flarden van hun woorden op: ‘…. durven zeggen?’ en ‘….misschien wel vertellen aan ons mama en papa….’. Als ze de kamer binnenkomen met hun gevonden kleurpotloden en stiften, laat ik niet blijken iets opgevangen te hebben van hun gekonkelfoezel. Even later gaan we van start met een duidelijke taakverdeling: één van hun tweeën knipt de bladen papier in lange, smalle stroken terwijl de andere deze versiert met stempelafdrukken of een motief naar keuze. Af en toe wisselen ze van taak. Ik lijm de stroken in grote ringen en hang ze aan elkaar tot één lange slinger. Eénmaal geroutineerd in onze taak houd ik mijn twee oppaskinderen, tussen mijn wimpers loerend, in het oog. Ze porren elkaar stil aan en fluisteren iets. Wederom gebaar ik niets te merken. Met de vraag ‘Seg, ken jij eigenlijk veel liedjes?’ leggen ze behoedzaam hun thema op tafel. Ik houd mijn toon luchtig en werk ijverig voort: ‘Ja, toch wel denk ik.’ Het blijft stil na mijn antwoord. Hun nieuwsgierigheid en lef worden groter dan het potentiële risico berispt te worden als ze aarzelend vragen: ’En… ook vieze liedjes?’ Hun woorden laten zich volgen door een giechelend lachsalvo en blozende wangen. Mijn nuchtere antwoord ‘Oh, ja, zo over scheten ofzo. Bedoelen jullie dat?’ laat ze verbaasd naar mij en vervolgens naar elkaar kijken. Het taboe is doorbroken, doch het terrein waarop ze zich begeven is hen nog deels onbekend. ‘Ken jij dan een liedje over scheten?’ gaan ze verder. ‘Ik ken het niet vanbuiten. Ik weet wel dat het over verschillende soorten scheten ging en elke scheet van een ander persoon kwam. Laat mij eens denken….. zoals een deftige meneer die een heel benauwde, beleefde wind laat en de marktvrouw die scheten laat die heel luid knallen!’ Ze gieren het uit van het lachen, zo luid en aanstekelijk dat ik mee begin te lachen. Terwijl ik hen erna aanmaan om verder te knippen en te stempelen, werp ik de suggestie op dat we wel een nieuw schetenlied kunnen verzinnen. Deze kans grijpen ze onmiddellijk met beide handen. Ideeën en tekststukken circuleren en leiden tot veel gelach en plezier. Een volledig afgewerkt schetenlied bereiken we niet, wel een namiddag volop taboedoorbrekend gelach en plezier én een lange slinger die we in de woonkamer ophangen. Als ik later de voordeur van hun huis achter me sluit, denk ik ‘Oppastaak volbracht… en ook het kind in mij heeft een namiddag leute gehad.’

Martine Bogaert

Debby Van Linden

draagt, als deskundige begijnengeschiedenis, het erfgoed van de begijnen uit in Vlaanderen. Voor ‘Ons begijnhof’ schrijft ze driemaal per jaar een column, steeds ‘met begijnse slag’.

This article is from: