Well Straler Gasverwarming

Page 1

1


INHOUD 1 Inleiding 1.1 Verwelkoming 1.2 Waarborg 1.3 Onderhoud 1.4 Veiligheid 1.4.1 In acht te nemen veiligheidsvoorschriften 1.4.2 Thermische terugslagbeveiliging 1.4.3 Toestellen met manuele bediening 1.4.4 Toestellen met afstandbediening 1.4.4.1 Veiligheden ingebouwd in het bedieningsysteem 1.4.4.1.1 Thermo veiligheid zender 1.4.4.1.2 Communicatie veiligheid zender 1.4.4.1.3 Thermo veiligheid ontvanger 1.4.4.2 Kinderslot (CP)

2 Bediening van uw toestel

2.1 Toestellen met Maxitrol kraanblok 2.1.1 Beschrijving van het kraanblok 2.1.2 Ontsteking 2.1.3 Ontsteking hoofdbrander en instellen temperatuur 2.1.4 Uitdoving 2.1.5 Nachtstand 2.1.6 Gashaarden uitgerust met sfeerkraan 2.1.6.1 Toestellen uitgerust met 2 onafhankelijke branders 2.1.6.2 Toestel uitgerust met sfeerbrandersysteem

2.2 Toestellen met Minisit kraanblok 2.2.1 Beschrijving van het kraanblok 2.2.2 Ontsteking 2.2.3 Ontsteking hoofdbrander en instellen temperatuur 2.2.4 Uitdoving 2.2.5 Nachtstand 2.2.6 Gashaarden uitgerust met sfeerkraan 2.2.6.1 Toestel uitgerust met 2 onafhankelijke branders 2.2.6.2 Toestel uitgerust met sfeerbrandersysteem

2.3 Toestellen met Eurosit kraanblok

4 4 4 4 5 5 5 5 5 5 6 6 6 7

8

8 8 8 9 9 9 9 9 9

10 10 10 11 11 11 11 11 11

12

2.3.1 Beschrijving van het kraanblok 2.3.2 Ontsteking 2.3.3 Uitdoving 2.3.4 Nachtstand

12 12 12 12

2.4.1 De zender 2.4.2 Het LCD scherm 2.4.3 InitiĂŤle set-up programmering van de afstandbediening 2.4.3.1 Uit te voeren stappen alvorens eerste ingebruikname van het toestel 2.4.3.2 Additionele programma opties: swing 2.4.4 Weekprogrammatie 2.4.4.1 Programmatie dag/periode van dag/temperatuur 2.4.4.2 Overzicht programma 2.4.4.3 Opheffen eigen programma en terugkeer naar fabrieksinstellingen 2.4.5 Bediening van uw toestel

14 14 15 15 16 16 16 18 18 18

2.4 Toestellen met afstandbediening

13


Gebruikshandleiding 2.4.5.1 Manueel (on/off) 2.4.5.2 Thermostatisch (on/off gekoppeld aan thermostaat) 2.4.5.3 Automatisch (program) 2.4.5.3.1 Instellen kleinstand/grootstand hoofdbrander 2.4.5.3.2 Instellen kleinstand/grootstand ventilator 2.4.5.3.3 Temperatuur tijdelijk manueel veranderen (override) 2.4.5.3.4 Temperatuur permanent manueel veranderen (HOLD) 2.4.5.3.5 Weergave van tijd 2.4.5.4 Countdown timer 2.4.5.5 Low battery 2.4.5.6 Plaats van de zender 2.4.6 Ontvanger 2.4.6.1 LEARN (op elkaar afstemmen van zender en ontvanger) 2.4.7 Probleemoplosser

3 Plaatsing van het toestel

18 19 19 19 20 20 20 21 21 21 22 22 22 22

23

3.1 Leidingen en gas- netstroomaansluitingen 3.2 Open verbranding

23 24

3.3 Gesloten verbranding

27

3.2.1 Richtlijnen uitmonding van de rookgasafvoeren bij open verbranding 3.2.1.1 Dak met een helling 23° of meer 3.2.1.2 Dak met een helling kleiner dan 23° 3.2.1.3 Hindernissen

3.3.2 Dakdoorvoer voor A19M en A19ME 3.3.2.1 Wanneer gebruiken? 3.3.2.2 Afmetingen 3.3.2.3 Plaatsing dakdoorvoer 3.3.3 Schouwdoorvoer voor A19M en A19ME 3.3.3.1 Wanneer gebruiken? 3.3.3.2 Afmetingen 3.3.3.3 Plaatsing schouwdoorvoer 3.3.4 De muurdoorvoer voor A19M en A19ME 3.3.4.1 Wanneer gebruiken? 3.3.4.2 Afmetingen 3.3.4.3 Plaatsing muurdoorvoer 3.3.5 Muurdoorvoer A36M 3.3.5.1 Wanneer gebruiken? 3.3.5.2 Afmetingen 3.3.5.3 Plaatsing muurdoorvoer 3.3.6 Gamma concentrische buizen 3.3.7 Voorwaarden voor opbouw concentrisch buizensysteem 3.3.7.1 Algemene voorwaarden 3.3.8 Richtlijnen uitmondingen van de rookgasafvoer

4 Plaatsing van de houtblokken/wijnranken/keien/kolen en vermiculiet 4.1 De wijnrankenset 4.2 De kolenset 4.3 Houtset voor de toestellen: A99E-A9E-A19-A19E-A116 4.4 Houtset voor toestel: A6-A7 4.5 Houtset voor de toestellen: A98 4.6 Houtset voor de toestellen A108 – A108R

6 Technische gegevens

24 24 25 25

27 27 27 27 28 28 28 28 29 29 29 29 30 30 30 30 31 32 32 33

37 37 37 38 38 38

40 3


Gebruikshandleiding

1 Inleiding 1.1 Verwelkoming Gefeliciteerd met de aankoop van uw Well Straler gastoestel. Wij verheugen ons U als klant te hebben. Met dit kwaliteitsproduct zal U jarenlang stookplezier hebben en kunnen genieten van het unieke vlammenspel en de gezellige warmte. Lees eerst zorgvuldig deze gebruiksaanwijzing voordat U het toestel in gebruik neemt. Bewaar dit boekje goed. Het plaatsen en in werking stellen moet door vakmensen gebeuren volgens gangbare normen. Laat bij het in werking stellen, uw installateur U inlichten over het gebruik, de bediening en het onderhoud van uw toestel. Elk toestel is getest, nauwkeurig afgeregeld en verzegeld in de fabriek gelijkvormig de categorie I2E+, respectievelijk I3P. Bij wijzigingen aan de regelorganen door onbevoegde personen vervalt de waarborg. Het toestel is voorzien van een hittebestendige laklaag. Tijdens de eerste stookuren is het volkomen normaal dat er een geur ontstaat door het inbranden van de lak, dit is echter ongevaarlijk. Om dit zo snel mogelijk te verhelpen dient men het toestel enkele uren volop te laten branden en het vertrek goed te ventileren.

1.2 Waarborg De waarborg geldt uitsluitend voor elke constructiefout. Hij loopt twee jaar vanaf de leveringsdatum. De waarborg beperkt zich tot het eenvoudig uitwisselen van de onderdelen die door onze technische dienst als defect erkend worden en dit met uitsluiting van elke schadevergoeding of interest. De verplaatsingkosten en handenarbeid zijn ten laste van de verbruiker. De waarborg vervalt indien het toestel hetzij slecht onderhouden of verkeerd gebruikt werd, hetzij bij ongeval of ramp beschadigd, welke aan een oorzaak te wijten is vreemd aan het toestel zelf, ofwel door niet aangewezen personen hersteld werd. De waarborg dekt niet het vervangen van breekbare onderdelen of stukken in contact met het vuur, glas e.a. Eventuele klachten worden uitsluitend via de leverancier in behandeling genomen.

1.3 Onderhoud Het onderhoud beperkt zich tot het rein houden van de mantel en de verbrandingskamer. De mantel of sierkader/ruitkader afnemen en met een vochtig doek het stof van de verbrandingskamer en vloerplaat wegnemen. Dit gebeurt steeds bij een afgekoeld toestel. Bij toestellen met een schoorsteenaansluiting, jaarlijks de schoorsteen laten reinigen, vooral in gevallen waar voorheen kolen of oliekachels gebrand hebben. Om eventuele problemen of defecten te voorkomen tijdens de stookperiode is het raadzaam in de zomer een jaarlijks onderhoud te laten uitvoeren door een vakman. Een jaarlijks onderhoud omvat: • • • • • •

• • •

Nakijken of de punt van het thermokoppel niet verbrand is. Nagaan of de hoofdinspuiter of waakvlaminspuiter niet verstopt is. Nakijken van de piëzo ontsteker en ontstekingskaars. Brander reinigen en branderopeningen uitblazen. Toestel op gasdichtheid testen, in het bijzonder opnieuw gemonteerde onderdelen. Werking van het toestel controleren: - ontsteking waakvlam nakijken - nakijken of de waakvlam goed geregeld is - ontsteking van de hoofdbrander controleren, deze moet snel en geruisloos zijn - werking van de thermostaat uittesten Werking van de TTB uittesten (open verbranding). Ventilator (indien aanwezig) stofvrij maken. Waakvlam reinigen (uitblazen via luchtopeningen onderaan).

4


Gebruikshandleiding

1.4 Veiligheid 1.4.1 In acht te nemen veiligheidsvoorschriften • • • • • • • • • • • • • • • •

Gebruik het toestel uitsluitend voor verwarming, niet voor andere doeleinden. Zorg ervoor dat gordijnen of andere brandbare materialen niet in contact kunnen komen met het gastoestel. Laat niet toe dat kleine kinderen of zwakkere personen direct voor het gastoestel slapen. Verboden op het gastoestel te gaan zitten. Niets tegen of op het gastoestel plaatsen. Kinderen of personen die niet op de hoogte zijn van de werking van het toestel mogen enkel onder toezicht in de nabijheid van het toestel komen. Spuit geen aërosol op het gastoestel als het in gebruik is. Verboden ontvlambare materialen, beplanting enz. voor de rookafvoer te plaatsen. Verboden ontvlambare producten te bewaren in de buurt van het gastoestel. De onderdelen van de rookafvoer mogen niet in contact komen met brandbaar materiaal. Nooit de afsluitkraan open laten staan als het toestel gedoofd is. Nooit een lek opzoeken d.m.v. een vlam; dit geschiedt uitsluitend door de delen waar zich een gasontsnapping kan voordoen in te smeren met zeepwater. Een gebroken of gescheurd glas dient vervangen te worden, alvorens het toestel opnieuw te gebruiken. Het is verboden brandbare stoffen op de keramische houtblokken -,kolen - of keienset te leggen. De voorzijde en bovenzijde zijn de actieve oppervlakken van het toestel. Raak deze niet aan als het toestel in werking is. Plaats een bijkomend scherm voor het toestel om rekening te houden met speciale risico’s die bestaan in crèches of andere plaatsen waar jonge kinderen, bejaarden of mindervalide aanwezig zijn.

1.4.2. Thermische terugslagbeveiliging – TTB Alle toestellen met open verbranding zijn voorzien van een thermische terugslagbeveiliging (TTB) welke het toestel volledig, inclusief de waakvlam uitschakelt van zodra er zich één van de volgende situaties voordoet: • • • • •

een te geringe schoorsteentrek onderdruk in de woning door een mechanisch afzuigsysteem onvoldoende luchttoevoer windterugslag in de schouw schouw verstopt

Van zodra de oorzaak van het in werking treden van de TTB is verholpen, kan het toestel opnieuw worden ontstoken en zal het verder normaal functioneren. Het is verboden de TTB buiten werking te stellen. Raadpleeg bij aanhoudende problemen u installateur. De defecte onderdelen alleen vervangen door originele stukken, de installateur mag de positie van de TTB niet bijregelen.

1.4.3 Toestellen met manuele bediening Onze toestellen zijn uitgerust met een ingebouwde thermostaat en veiligheidsysteem. Een thermokoppel belet de verdere gastoevoer ingeval van toevallige uitdoving van de waakvlam.

1.4.4 Toestellen met afstandsbediening Van zodra de oorzaak van het in werking treden van de TTB is verholpen, kan het toestel opnieuw worden ontstoken en zal het verder normaal functioneren. Het is verboden de TTB buiten werking te stellen. Raadpleeg bij problemen Uw installateur. De defecte onderdelen alleen vervangen door originele stukken.

1.4.4.1 Veiligheden ingebouwd in het bedieningssysteem Het bedieningssysteem werkt op radio frequentie signalen die uitgezonden worden door de zender naar de ontvanger in uw toestel. Voor een goede werking is het dus onontbeerlijk dat de zender altijd binnen het werkingsbereik van de ontvanger geplaatst wordt (± 6 m). Om ongewenste situaties te voorkomen werden verschillende veiligheidssystemen ingebouwd die u hiertegen beschermen en verwittigen wanneer er moet ingegrepen worden. 5


Gebruikshandleiding 1.4.4.1.1 Thermo veiligheid - zender De afstandsbediening beschikt over een thermo-veiligheid, ingebouwd in de software. Deze geeft het systeem een bijkomende veiligheid wanneer het in THERMO of PROGRAM mode staat. Deze thermo-veiligheid treedt in werking van zodra de zender buiten het bereik van de ontvanger wordt geplaatst en werkt als volgt (enkel bij THERMO en PROGRAM mode): De zender meet elke 2 minuten de omgevingstemperatuur en controleert de gemeten omgevingstemperatuur met de ingestelde SET temperatuur. Samen met deze meting stuurt de zender ook een RF signaal naar de ontvanger om weer te geven dat de zender zich in werkingsbereik bevindt. Wanneer de ontvanger dergelijk signaal niet ontvangt in een tijdsspanne van 2 minuten betekent dit dat de zender buiten bereik is en dus geen verdere opdrachten kan doorgeven. Op dit moment treedt de THERMO-veiligheid in werking en begint een 2 uur durende countdown in de ontvanger. Ontvangt de ontvanger gedurende deze 120 minuten durende countdown geen signaal meer van de zender dan zal het toestel automatisch uitgeschakeld worden. U hoort een serie korte beepjes gedurende 10 sec gevolgd door één beep elke 4 sec. dit zolang de ontvanger niet wordt GERESET. Om de ontvanger te RESETTEN moet u de MODE toets op de zender indrukken tot er ON verschijnt. Vervolgens kunt u het toestel opnieuw uitschakelen of in de gewenste werkings MODE brengen.

1.4.4.1.2 Communicatie veiligheid zender In tegenstelling tot de THERMO-veiligheid werkt de communicatie veiligheid in alle werkingsmodi. (ON-THERMOPROGRAM) en werkt als volgt: De zender stuurt altijd (gelijk in welke mode) om de 15 minuten een RF signaal naar de ontvanger om aan te tonen dat deze zich in werkingsbereik bevindt. Wanneer de ontvanger dergelijk signaal niet ontvangt zal er automatisch overgegaan worden naar een countdown van 120 min alvorens het toestel uit te schakelen. Ontvangt de ontvanger gedurende deze 120 minuten durende countdown geen signaal meer van de zender dan zal het toestel automatisch uitgeschakeld worden. U hoort een serie korte beepjes gedurende 10 sec gevolgd door één beep elke 4 sec. dit zolang de ontvanger niet wordt GERESET. Om de ontvanger te RESETTEN moet u de MODE toets op de zender indrukken tot er ON verschijnt. Vervolgens kunt u het toestel opnieuw uitschakelen of in de gewenste werkings MODE brengen.

1.4.4.1.3 Thermo veiligheid ontvanger De ontvanger beschikt eveneens over een thermo-veiligheid en treedt in werking wanneer bij niet normaal functioneren van het toestel (bv defecte ventilator) de omgevingstemperatuur van de ontvanger boven de 55°C zou stijgen. Op dit moment wordt uw toestel uitgeschakeld en beept de ontvanger 4 keer elke 2 sec. dit zolang de omgevingstemperatuur niet zakt onder de 50°C. Van zodra het beepen stopt kunt u uw toestel opnieuw in gebruik nemen door op de MODE toets de gewenste werking in te stellen.

6


Gebruikshandleiding 1.4.4.2 kinderslot (CP) Het systeem voorziet in een ‘kinderslot’ functie die het onmogelijk maakt om uw toestel via de afstandsbediening te bedienen tot de ‘kinderslot’ functie opgeheven wordt. OPM. De kinderslotfunctie blokkeert enkel de bedieningsknoppen van de zender. De normale werking van het toestel gaat gewoon verder in de modus waarin het zich bevond bij het in werking stellen van het kinderslot. Om uw toestel uit te zetten en te verhinderen dat er iemand accidenteel het toestel inschakelt moet u eerst het toestel op OFF zetten en vervolgens het kinderslot activeren. 1. Om het ‘kinderslot’ te activeren drukt u TIME/TIMER en UP toetsen tegelijkertijd gedurende ongeveer 5 sec. in. CP zal verschijnen in het TEMP venster. 2. Om het ‘kinderslot’ op te heffen drukt u nogmaals TIME/TIMER en UP toetsen gedurende meer dan 5 sec. in.

7


Gebruikshandleiding

2 Bediening van uw toestel 2.1 Toestellen met Maxitrol kraanblok 2.1.1 Beschrijving van het kraanblok

1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12.

Hoogspanningskabel Dichtingsring Gastoevoer brander Debiet instelschroef Gastoevoer waakvlam Electromagneet Drukmeetnippels Gasaansluiting 3/8” Thermostaatvoeler Ontstekingsknop Thermostaatknop Sfeerkraan ( specifieke modellen )

2.1.2 Ontsteking

Met sfeerkraan

• • • • • • •

Zonder sfeerkraan

De afsluitkraan op de gasleiding openen. Ontluchting van de leiding is meestal nodig bij de eerste ingebruikname of na langdurige buitendienststelling. Het ontluchten gebeurt door de ontstekingsknop (10) in te drukken. De ontstekingsknop (10) draaien tot het sterretje en indrukken – wacht 5 sec. Draai de ontstekingsknop ingedrukt (10) verder tot de waakvlamstand en wacht 10 sec ( rode bol). Wanneer de waakvlam brandt, ontstekingsknop (10) nog 10 sec ingedrukt houden. Bij het loslaten van de ontstekingsknop (10) moet de waakvlam blijven branden (knop in waakvlamstand). Indien de ontsteking niet gebeurde, de volledige handeling herhalen. 8


Gebruikshandleiding 2.1.3 Ontsteking hoofdbrander en instellen temperatuur Ontstekingknop (10) doordraaien tot branderstand (blauwe bol) en de thermostaatknop (11) op de gewenste temperatuur instellen. De thermostaatknop op stand 1 komt overeen met 13°C. Eén gradatie is telkens +3°C. Vb: stand 4 = 22°C. Let er op dat de voeler geplaatst wordt daar waar een normale luchtcirculatie door convectie mogelijk is. Het is aan de installateur om zelf de meest geschikte plaats te kiezen.

Met sfeerkraan

Zonder sfeerkraan

2.1.4 Uitdoving Om het toestel volledig buiten dienst te stellen, ontstekingsknop (10) op waakvlamstand brengen, licht indrukken en doordraaien naar stand 0.

2.1.5 Nachtstand Ontstekingsknop (10) op waakvlamstand zetten (rode bol), enkel de waakvlam blijft nu branden.

2.1.6 Gashaarden uitgerust met sfeerkraan De bedieningskraan van het sfeerbrandersysteem (12) biedt de mogelijkheid beide branders continu te laten branden, ongeacht de stand van de thermostaatknop. Opgelet: Het inschakelen van de sfeerbrander kan aanleiding geven tot een overmatig gasverbruik. Vergeet niet de neutraalstand in te stellen indien U kiest voor een economische verwarming.

2..1.6.1 Toestel uitgerust met 2 onafhankelijke branders De achterste brander ontsteekt door de thermostaatknop (11) in de gewenste stand te draaien. Bij het bereiken van de ingestelde temperatuur zal de brander automatisch doven. De voorste brander wordt bediend door de knop van de sfeerkraan (12) in de gewenste stand te draaien. Deze brander zal continu blijven branden met lange, gele vlammen om zodoende de sfeer van een echt haardvuur weer te geven.

2. 1.6.2 Toestel uitgerust met sfeerbrandersysteem De bedieningskraan van het sfeerbrandersysteem (12) biedt de mogelijkheid beide branders continu te laten branden, ongeacht de stand van de thermostaatknop. Belangrijk: De waakvlam is de veiligheid en zekering van het toestel. Indien wegens om het even welke reden de waakvlam gedoofd is, zal men minstens 5 min. wachten alvorens opnieuw te ontsteken.

9


Gebruikshandleiding

2.2 Toestellen met Minisit kraanblok 2.2.1 Beschrijving van het kraanblok

1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.

Waakvlamdrukknop Dovingsknop Thermostaatknop Schroeven voor beschermkap Regelschroef waakvlam Regelschroef kleinstand PiĂŤzo ontsteker

1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.

Hoogspanningskabel Dichtingringen (kurk) Gastoevoer brander Debiet instelschroef Gastoevoer waakvlam Elektromagneet Drukmeetnippels Gasaansluiting 3/8� Thermostaatvoeler

2.2.2 Ontsteking

2

1

Zonder sfeerkraan 3

4

Met sfeerkraan 5

2

3

4

1

10


Gebruikshandleiding • • • • • •

De afsluitkraan op de gasleiding openen. Ontluchting van de leiding is meestal nodig bij de eerste ingebruikname of na langdurige buitendienststelling. Het ontluchten gebeurt door de waakvlamtoets(1) in te drukken. Waakvlamtoets (1) indrukken en gelijktijdig herhaaldelijk de ontstekingsknop (4) indrukken. Eens de waakvlam ontstoken, waakvlamtoets (1) ingedrukt houden gedurende ±20 sec. Bij het loslaten van de waakvlamtoets (1) moet de waakvlam blijven branden. Indien de ontsteking niet gebeurde, de volledige handelingen herhalen.

2.2.3 Ontsteking hoofdbrander en instellen temperatuur De thermostaatknop (3) op de gewenste temperatuur instellen. De thermostaatknop op stand 1 komt overeen met 13°C. Eén gradatie is telkens +3°C. vb: stand 4 = 22°C. Let er op dat de voeler geplaatst wordt daar waar een normale luchtcirculatie door convectie mogelijk is. Het is aan de installateur om zelf de meest geschikte plaatst te kiezen. Belangrijk : Indien per vergissing de dovingsknop (2) gelijktijdig met de waakvlamknop (1) wordt ingedrukt, valt het toestel in veiligheid; slechts de waakvlam ontsteekt. Druk nogmaals op de dovingsknop (2) en wacht tot beide knoppen in hun oorspronkelijke stand komen vooraleer het toestel opnieuw te ontsteken.

2.2.4 Uitdoving Om het toestel volledig buiten dienst te stellen, de dovingsknop (2) indrukken. De twee drukknoppen (1 +2 ) blijven beide gedurende ±40sec. geblokkeerd. Tijdens deze periode is het onmogelijk het toestel te ontsteken. Na max. 50 sec. springen beide automatisch in hun oorspronkelijke positie terug.

2.2.5 Nachtstand De thermostaatknop (3) op stand “ster” plaatsen. Enkel de waakvlam blijft branden (indien de omgevingstemperatuur niet lager is dan 5°C).

2.2.6 Gashaarden uitgerust met sfeerkraan De sfeerkraan (5) heeft drie standen: 0. neutraalstand

1.kleinstand

2.grootstand

Opgelet: het inschakelen van de sfeerbrander kan aanleiding geven tot een overmatig gasverbruik. Vergeet niet de neutraalstand in te stellen indien U kiest voor een economische verwarming.

2.2.6.1 Toestel uitgerust met 2 onafhankelijke branders De achterste brander ontsteekt door de thermostaatknop (3) in de gewenste stand te draaien. Bij het bereiken van de ingestelde temperatuur zal de brander automatisch doven. De voorste brander wordt bediend door de knop van de sfeerkraan (5) in de gewenste stand te draaien. Deze brander zal continu blijven branden met lange, gele vlammen om zodoende de sfeer van een echt haardvuur weer te geven.

2.2.6.2 Toestel uitgerust met sfeerbrandersysteem De bedieningskraan van het sfeerbrandersysteem (5) biedt de mogelijkheid beide branders continu te laten branden, ongeacht de stand van de thermostaatknop. Belangrijk: De waakvlam is de veiligheid en zekering van het toestel. Indien wegens om het even welke reden de waakvlam gedoofd is, zal men minstens 5 min. wachten alvorens opnieuw te ontsteken.

11


Gebruikshandleiding

2.3 Toestellen met Eurosit kraanblok 2.3.1 Beschrijving van het kraanblok

1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13.

Elektromagneetl Gastoevoer waakvlam Hoogspanningkabel Meetnippel voordruk Meetnippel branderdruk Thermostaatvoeler Ontstekingsknop Regeling waakvlam Bedieningsknop Regelschroef kleinstand Debietregeling Gastoevoer brander Gasaansluiting 3/8”

2.3.2 Ontsteking • • • • • • • •

De afsluitkraan op de gasleiding openen. Ontluchting is meestal nodig bij de eerste ingebruikname of na langdurige buitendienstelling. Het ontluchten gebeurt door de thermostaatknop (9) in te drukken. Thermostaatknop (9) op “ster” zetten. (knop blokkeert in deze stand) Thermostaatknop (9) indrukken en gelijktijdig herhaaldelijk de ontstekingsknop (7) indrukken. Eens de waakvlam ontstoken, thermostaatknop (9) gedurende ±20sec. ingedrukt houden. Bij het loslaten van de thermostaatknop (9) moet de waakvlam blijven branden. Nu pas kan de thermostaatknop verder gedraaid worden. Indien de ontsteking niet lukte, de volledige handeling herhalen. De thermostaatknop (9) op de gewenste temperatuur instellen. De thermostaatknop op stand 1 komt overeen met 13°C. Eén gradatie is telkens +3°C. Vb: stand 4 = 22°C. Let er op dat de voeler geplaatst wordt daar waar een normale luchtcirculatie door convectie mogelijk is. Het is aan de installateur om zelf de meest geschikte plaatst te kiezen.

2.3.3 Uitdoving Om het toestel volledig buiten dienst te stellen, de thermostaatknop (9) op stand 0 zetten.

2.3.4 Nachtstand De thermostaatknop (9) op stand “ster” plaatsen, enkel de waakvlam blijft branden (indien de omgevingstemperatuur niet lager is dan 5°C). Belangrijk: De waakvlam is de veiligheid en zekering van het toestel. Indien wegens om het even welke reden de waakvlam gedoofd is, zal men minstens 5 min. wachten alvorens opnieuw te ontsteken.

12


Gebruikshandleiding

2.4 Toestellen met afstandbediening Enkele voordelen van de Well Straler nieuwe productgeneratie: • • • • •

Automatische ontsteking zonder permanente waakvlam. Exacte, digitale temperatuurcontrole in een straal van ± 6 m rond het toestel. Draadloze RF bediening van alle functies van uw toestel in een straal van ± 6 m. Vier verschillende manieren van werken (AAN/UIT – THERMOSTATISCH – WEEKPROGRAMMA – COUNTDOWN TIMER). Volautomatische geprogrammeerde werking aan de hand van een vooraf in te stellen weekprogramma (4 onafhankelijke programma’s per dag, 7 dagen per week).

BELANGRIJK Zender en ontvanger moeten op elkaar afgesteld zijn voor een goede werking van het apparaat Indien het werkingsbereik kleiner is dan 6m moet de antenne van de ontvanger (zwarte draad aan de zijkant van de ontvanger) verplaatst worden. (cfr. LEARN ).

13


Gebruikshandleiding 2.4.1 De zender

De zender werkt op 4 AAA 1.5V batterijen. Om een degelijke werking te garanderen is het aanbevolen gebruik te maken van ALKALINE batterijen. Van zodra er 4 AAA 1.5V batterijen in de voorziene houder aan de achterkant van de zender geplaatst worden (let op de polariteit) zal de huidige kamertemperatuur af te lezen zijn op het LCD scherm. Is dit niet het geval dan dient u te controleren of de batterijen goed geplaatst zijn. BEDIENINGSKNOPPEN De bedieningsknoppen zitten verborgen achter een deksel om accidentele veranderingen tegen te gaan. Sluit het deksel telkens u wijzigingen hebt doorgevoerd. Een knipperende display wil zeggen dat het systeem op een input wacht (drukken op toets). Wanneer er na 15 seconden geen input gegeven werd (niets gedrukt) gaat het systeem opnieuw in normale toestand.

2.4.2 Het LCD scherm

6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16.

1. PROGRAM FOR: Verschijnt tijdens programmatie van dag (zo/ma/di/wo/do/vr/za) en periode van dag (voormiddag/dag/ avond/nacht). 2. DAY: huidige dag van de week 3. PERIOD: periode van de dag (voormiddag/dag/avond/nacht) 4. MODE: duidt aan in welke modus het systeem zich bevindt: • ON (toestel staat aan, zowel manueel als thermostatisch) • OFF (systeem is uitgeschakeld) • THERMO (systeem werkt temperatuurgebonden) • PROGRAM (systeem werkt volgens ingesteld weekprogramma) 5. START AT: Verschijnt tijdens de programmatie van het tijdstip van inschakeling van het toestel. SET: geeft de gewenste ingestelde temperatuur weer. F°/C°: temperatuur in graden Fahrenheit of Celsius. TIME/TEMP: geeft de huidige kamertemperatuur weer. In ditzelfde venster komt ook de huidige tijd wanneer TIME/TIMER toets ingedrukt werd. LOW: verschijnt wanneer de batterijen moeten vervangen worden. Vanaf de verschijning van LOW moeten de batterijen binnen de twee weken vervangen worden. TIMER: verschijnt wanneer de countdown timer in gebruik is. OVERRIDE: verschijnt wanneer de vooraf ingestelde SET temperatuur overschreden wordt. FLAME: geeft weer dat het toestel brandt, 1 vlam = kleinstand, 2 vlammen (HI) = grootstand. HOLD: verschijnt wanneer de SET temperatuur is overschreden en u wenst deze temperatuur te behouden totdat u deze functie opnieuw annuleert. CP: verschijnt wanneer het ‘kinderslot’ actief is. Het ‘kinderslot’ wordt geactiveerd door de toetsen UP en TIMER tegelijkertijd in te drukken. SWING: geeft in het SET venster het temperatuurverschil weer waartussen geschakeld wordt. FAN: geeft weer of de ventilator in grootstand (FAN) of kleinstand (OFF) staat. 14


Gebruikshandleiding 2.2.3 Initiële ‘set-up’ programmering van de afstandsbediening 2.2.3.1 UIT te voeren stappen alvorens een eerste ingebruikname van het toestel • Instellen temperatuurschaal (°C of °F). De zender werd in onze fabrieken ingesteld op °C • Instellen dag van de week • Instellen huidige tijd Om de initiële setup door te voeren moeten er batterijen in de zender geplaatst zijn. Druk vervolgens op de kleine toets (SET) bovenaan links in het batterijencompartiment. U kunt nu uw zender programmeren.

Verandering van temperatuurschaal (°C - °F)

Achterkant zender

1. Druk éénmaal op de SET toets bovenaan links het batterijencompartiment. Het °C symbool op het LCD scherm zal knipperen. 2. Om te veranderen tussen ° C en °F drukt u de UP of DOWN toets aan de voorzijde van de zender. 3. Druk SET/RETURN toets om uw keuze te bevestigen. OPM: Indien u de ingestelde waarde (°C) wenst te behouden kunt u na stap 1 onmiddellijk op de SET/RETURN toets drukken

Instellen van de huidige dag van de week 4. Na stap 3 hierboven zal SU beginnen knipperen op het LCD Scherm. 5. Om de huidige dag van de week te veranderen, drukt u de AHEAD of BACK toets aan de voorzijde van zender. 6. Druk SET/RETURN om uw keuze te bevestigen.

Instellen van de huidige tijd

7. Na stap 3 hierboven zal het uur beginnen knipperen. 8. Om het huidige uur in te stellen drukt u op de UP of DOWN toets. Houdt rekening met am en pm (am voor-, pm namiddag). 9. Druk SET/RETURN om uw keuze te bevestigen, de minuten zullen beginnen knipperen. 10. Om de huidige minuten in te stellen drukt u UP/DOWN toets. 11. Druk SET/RETURN om uw keuze te bevestigen. HI FLAME zal beginnen knipperen. Indien naast HI FLAME, ook LEVEL knippert drukt u op de ‘UP’ toets. Het is belangrijk dat enkel HI FLAME knippert. 12. Druk SET/RETURN om alles te bevestigen.

DE INITIËLE SETUP IS NU KOMPLEET. SLUIT HET BATTERIJENCOMPARTIMENT. HET LCD SCHERM STAAT NU IN ZIJN NORMALE STATUS. U HOEFT ENKEL NOG DE SWING AAN TE PASSEN AAN UW PERSOONLIJKE VOORKEUR. 15


Gebruikshandleiding 2.2.3.2 Additionele programma opties: SWING (temperatuur differentieel) De thermostaatfunctie zet uw toestel in werking wanneer de kamertemperatuur zakt beneden een bepaald aantal graden onder de in de SET temperatuur ingestelde waarde. Deze variatie heet ‘SWING’ of temperatuur differentieel. Een kleine SWING laat uw toestel sneller aanslaan en houdt de kamertemperatuur constanter. Een grotere SWING reduceert het aantal malen dat uw toestel aan en uit gaat, maar gaat gepaard met grotere temperatuurverschillen. De SWING is voorgeprogrammeerd op 1°C .

Manuele controle van de voorgeprogrammeerde SWING temperatuur: De SWING kan manueel gecontroleerd worden door veranderingen door te voeren in de SET temperatuur. Normaal reageert het systeem om de twee minuten op een verandering van temperatuur. Wanneer er echter manueel veranderingen ingebracht worden reageert het systeem binnen de 10 sec. Met een vooraf ingestelde SWING van 1°C zal uw toestel (in THERMO mode) aanslaan wanneer u de SET temperatuur met 1°C hoger instelt dan de kamertemperatuur, of doven wanneer u de SET temperatuur vermindert met 1°C beneden de kamertemperatuur. Gebeurt dit pas na 2°C dan betekent dit dat de SWING ingesteld staat op 2°C.

Verandering van de vooraf ingestelde SWING:

1. Druk de AHEAD en BACK toetsen gelijktijdig in. De momenteel ingestelde SWING verschijnt in het SET TEMP venster, samen met de vermelding SWING op het LCD scherm. 2. Druk UP/DOWN om de SWING te veranderen. 3. Druk SET/RETURN om uw keuze te bevestigen.

2.2.4 Weekprogrammatie De zender is standaard voorzien van een in onze fabrieken vooraf ingesteld programma. Elke dag is opgedeeld in vier periodes en elke periode heeft zijn eigen starttijd en gewenste temperatuur. Een schema van het standaard programma vindt u hieronder DAG Elke dag van de week

PERIODE

UUR/TEMPERATUUR

MORN DAY EVE NIGHT

6:00 am 8:30 am 3:00 pm 11:00 pm

21°C 16°C 21°C 18°C

U kunt dit programma wijzigen door onderstaande procedure te volgen. Er kan ten allen tijde naar de fabrieksinstellingen teruggekeerd worden (zie hoofdstuk opheffen programma).

2.2.4.1 Programmatie dag/periode van dag/temperatuur

DAG

Voormiddag Uur Temp

Eigen programma: Dag Uur Temp

Uur

Avond Temp

Uur

Nacht Temp

Zondag (SU) Maandag (MO) Dinsdag (TU) Woensdag (WE) Donderdag (TH) Vrijdag (FR) Zaterdag (SAT)

16


Gebruikshandleiding Als gebruiker kunt u het ingebouwde standaard programma (cfr. 2.2.4 weekprogrammatie) wijzigen en aanpassen aan uw eigen noden. Elke dag is opgedeeld in vier periodes: voormiddag/dag/avond/nacht. Er werd hierboven in een blanko schema voorzien waarin u zelf de gewenste uren en temperaturen kunt invullen en aldus in de zender programmeren. Indien u dit wenst kunt u één dag, één periode of alle zeven dagen en alle periodes aanpassen. OPM. Het is onontbeerlijk voor een goede werking van de programma modus dat veranderingen aan het standaard ingebouwde programma uitgevoerd worden NA de initiële setup. De zender moet eerst ingesteld worden op de huidige dag en het huidige uur. Om veranderingen aan te brengen in het ingebouwde programma: 1. Druk PROGRAM/REVIEW toets gedurende 4 seconden in. De tekst PROGRAM FOR en START AT op het display zullen knipperen. De huidige dag, periode, vooraf ingestelde aanvangstijd en gewenste temperatuur zullen ook verschijnen. 2. Om de DAG en PERIODE van DAG te programmeren drukt u AHEAD of BACK toetsen tot de gewenste dag en periode op het scherm verschijnen. 3. Vervolgens drukt u op PROGRAM/REVIEW. De tijd zal nu knipperen.

4. Om de STARTTIJD te programmeren drukt u de UP of DOWN toetsen om de gewenste tijd te bereiken. De aangeduide tijd zal veranderen in stappen van 15 minuten. 5. Wanneer de gewenste starttijd op het scherm staat drukt u PROGRAM/REVIEW om te bevestigen. De SET TEMP zal nu knipperen.

6. Om de gewenste kamertemperatuur in te stellen drukt u de UP of DOWN toetsen. 7. Wanneer de gewenste temperatuur op het scherm verschijnt drukt u PROGRAM/REVIEW om te bevestigen.

8. Na stap 7 zal de volgende periode van dezelfde dag of de eerste periode van de volgende dag verschijnen. 9. Om de volgende periode of dag te programmeren volgt u opnieuw stappen 3,4,5,6 en 7. 10. Blijf stappen 3,4,5,6 en 7 volgen totdat u alle 7 dagen met elk 4 tijdsperiodes geprogrammeerd hebt. 11. Wanneer het volledige programma werd ingevoerd drukt u de SET/RETURN toets. De ingevoerde gegevens zullen nu het in onze fabrieken ingestelde standaard programma vervangen en uw toestel zal in de PROGRAM modus reageren volgens deze nieuwe gegevens. OPMERKING: Tijdens het programmeren kunt u sneller naar een andere periode overgaan door na stap 8 op AHEAD of BACK te drukken om zo bepaalde periodes over te slaan (deze zullen wel de vooraf ingestelde waarden bewaren). Wanneer de dag/periode die u wenst te wijzigen op het scherm verschijnt, drukt u PROGRAM/REVIEW om te bevestigen en vervolgt u met stap 3. 17


Gebruikshandleiding 2.2.4.2 Overzicht programma U kunt ten allen tijde een overzicht bekomen van het momenteel in voege zijnde programma (ofwel de fabrieksinstelling (cfr: 2.2.6) ofwel het door u aangepaste programma). Druk gedurende 1 sec. op de toets PROGRAM/REVIEW. Door herhaaldelijk op deze toets te drukken overloopt u het ganse programma. Opgelet: wanneer u gedurende 4 sec. op de PROGRAM/REVIEW toets drukt gaat u over naar programmeer modus. In dit geval drukt u SET/RETURN om dit op te heffen.

2.2.4.3 Opheffen eigen programma en terugkeer naar fabrieksinstellingen Om het door u gewijzigde programma te annuleren en terug te keren naar de fabrieksinstelling gaat u als volgt te werk: Druk SET/RETURN om zeker te zijn dat het LCD scherm in normale modus staat. Druk en houd de PROGRAM/REVIEW toets ingedrukt, druk tegelijkertijd de SET/RETURN toets gedurende ongeveer 10 sec. in. De gewijzigde gegevens zullen worden gewist wanneer het display begint te knipperen. Druk SET/RETURN om het LCD scherm in normale status te brengen. Wanneer u niets drukt zal na ongeveer 10 sec. het scherm automatisch naar normale status terugkeren.

2.2.5 Bediening van uw toestel 2.2.5.1 Manueel (on/off) Druk op de MODE toets tot er ON op het LCD scherm verschijnt. Samen met ON verschijnt ook FLAME en 1 vlam. De waakvlam van uw toestel zal nu automatisch ontstoken worden: gedurende ongeveer 60 sec. zal er een vonk overslaan tussen de ontstekingskaars en de waakvlam. Van zodra er een vlam gedetecteerd wordt stopt het vonken. Enkele seconden later zal nu ook de hoofdbrander in kleinstand ontsteken. OPM. Het kan zijn dat zich bij een nieuwe installatie lucht op de gasleiding bevindt en dat er in de tijdsspanne van 60 sec. geen vlam wordt gedetecteerd. Het toestel slaat dan in veiligheid en moet ‘gereset’ worden. Hiervoor drukt u driemaal op de MODE toets tot er OFF op het scherm verschijnt. Om opnieuw te ontsteken toets MODE indrukken tot er ON verschijnt. Deze procedure herhalen tot er een vlam wordt gedetecteerd. Eenmaal de waakvlam ontstoken en de hoofdbrander in kleinstand kunnen door middel van de toetsen FLAME en FAN • de volgende functies worden bediend: Grootstand – kleinstand van de brander Ventilator op grootstand – kleinstand•. Telkens men op de respectievelijke toetsen drukt, wordt er geschakeld tussen kleinstand/grootstand of omgekeerd. Om het toestel opnieuw uit te schakelen drukt u op MODE tot er OFF verschijnt. De waakvlam alsook de hoofdbrander zullen doven. Om in een efficiënt energieverbruik te voorzien zal de ventilator blijven functioneren zolang de binnentemperatuur van het toestel meer dan 30°C bedraagt om de restwarmte af te geven°.

enkel bij toestellen voorzien van een ventilator 18


Gebruikshandleiding 2.2.5.2 Thermostatisch (on/off gekoppeld aan thermostaat) Wanneer de zender in THERMO modus wordt geplaatst zal uw toestel ontsteken/doven afhankelijk van de gewenste omgevingstemperatuur (rond de zender). 1. Druk MODE tot er THERMO verschijnt. 2. Stel de gewenste temperatuur in door middel van de UP/DOWN toetsen (minimum 6°C maximum 32°C). De zender zal om de twee minuten een temperatuursmeting doen en vervolgens uw toestel aan/uitschakelen afhankelijk van de door u ingevoerde SET temperatuur. 3. Het regime van de hoofdbrander (kleinstand/grootstand) kan nu ingesteld worden door op FLAME te drukken. Eénmaal ingesteld zal uw toestel in deze stand blijven functioneren OPMERKING: zolang er niet van modus veranderd wordt. Drukt u op MODE om de werkingsmodus te veranderen Om veelvuldig ontsteken/doven van uw toestel te zal uw toestel automatisch opnieuw in kleinstand voorkomen zal er enkel om de twee minuten een functioneren. temperatuursmeting plaatsvinden. Het temperatuur4. Voor toestellen uitgerust met een ventilator kan verschil tussen aan/uitgaan is ook afhankelijk van de men door middel van de FAN toets de ventilator ingestelde SWING instellen op klein- (FAN OFF)/grootstand (FAN). (cfr. Hoofdstuk SWING). Hier geldt eveneens dat zolang er niet van bedrijfsmodus veranderd wordt de ventilator in de laatst ingestelde stand zal blijven functioneren.

2.2.5.3 Automatisch (program) Druk MODE tot er PROGRAM verschijnt. Het LCD scherm vertoont volgende gegevens: Periode waarin u zich momenteel bevindt (morn/day/eve/nite) afhankelijk van het ingestelde programma ON/OFF of het toestel brandt of niet. De omgevingstemperatuur (TEMP). De gewenste geprogrammeerde temperatuur voor deze periode (SET). FLAME/FLAME HI geeft aan of het toestel in kleinstand of grootstand zal functioneren. FAN/FAN OFF geeft aan of de ventilator in grootstand of kleinstand zal functioneren • . Het toestel zal nu volautomatisch functioneren afhankelijk van het ingestelde weekprogramma.

2.2.5.3.1 Instellen kleinstand/grootstand hoofdbrander Deze instelling is mogelijk in volgende modus: ON – THERMO – PROGRAM Om de vlamhoogte van de hoofdbrander te veranderen drukt u op de FLAME toets, nogmaals op FLAME drukken keert terug naar de oorspronkelijke stand. Bij kleinstand verschijnt er FLAME samen met één vlam, bij grootstand FLAME HI samen met twee vlammen.

De zender onthoudt altijd de laatste stand die u heeft ingebracht. Wanneer u dus éénmaal de brander instelt op klein- of grootstand dan zal gedurende de ganse werkingsperiode de brander aldus reageren (ON – THERMO en PROGRAM mode). Enkel wanneer u manueel een andere vlamhoogte instelt zal deze veranderen en dit opnieuw voor de ganse duur van deze werkingsmodus.

enkel bij toestellen voorzien van een ventilator 19


Gebruikshandleiding 2.2.5.3.2 Instellen grootstand/kleinstand ventilator• Deze instelling is mogelijk in volgende modus: ON – THERMO – PROGRAM Om de ventilator te veranderen van kleinstand naar grootstand drukt u op toets FAN, nogmaals drukken keert terug naar de oorspronkelijke stand. Het LCD scherm vertoont FAN OFF (kleinstand) of FAN (grootstand). Enkel wanneer het toestel brandt en de ventilator op grootstand ingesteld staat zal ook het ventilator symbool verschijnen.

De zender onthoudt altijd de laatste stand die u heeft ingebracht. Wanneer u dus éénmaal de ventilator instelt op klein- of grootstand dan zal gedurende de ganse werkingsperiode de ventilator aldus reageren (ON – THERMO en PROGRAM mode). Enkel wanneer u manueel een andere regime instelt zal deze veranderen en dit opnieuw voor de ganse duur van deze werkingsmodus. Opmerking: enkel voor toestellen met een ventilator.

2.2.5.3.3 Temperatuur tijdelijk manueel veranderen (OVERRIDE) Het is ten allen tijde mogelijk de vooraf geprogrammeerde SET temperatuur te wijzigen zonder daarvoor veranderingen in het programma door te moeten voeren. Deze wijziging wordt automatisch opgeheven bij het veranderen van periode. 1. Druk toets UP/DOWN om de SET temperatuur te veranderen. OVERRIDE zal verschijnen bovenaan de SET temperatuur. Deze verandering zal automatisch verdwijnen van zodra u in een andere periode (morn/day/eve/nite) komt. 2. Om de OVERRIDE temperatuur te annuleren en terug te keren naar de geprogrammeerde SET temperatuur drukt u toets SET/RETURN.

2.2.5.3.4 Temperatuur permanent manueel veranderen (HOLD) Het is ten allen tijde mogelijk de vooraf geprogrammeerde SET temperatuur te wijzigen zonder daarvoor veranderingen in het programma door te voeren. In tegenstelling tot de OVERRIDE zal deze wijziging aanhouden totdat u ze zelf annuleert, ongeacht de periode. 1. Druk toets UP/DOWN om de SET temperatuur te veranderen. OVERRIDE zal verschijnen bovenaan de SET temp. 2. Om deze nieuwe temperatuur als constante te bewaren (ongeacht de periode) totdat u deze functie opnieuw annuleert drukt u UP en DOWN toetsen samen in. In plaats van OVERRIDE zal nu HOLD verschijnen. 3. Om deze functie te annuleren en terug te keren naar de in het programma ingestelde SET temperatuur drukt u SET/RETURN.

20


Gebruikshandleiding 2.2.5.3.5 Weergave van tijd

1. Om de huidige tijd weer te geven drukt u TIME/TIMER gedurende minder dan 1 sec. De huidige tijd verschijnt op het scherm. 2. De temperatuur verschijnt opnieuw na 15 sec. of wanneer u SET/RETURN drukt.

2.2.5.4 Countdown timer Het systeem beschikt over een ingebouwde COUNTDOWN timer functie die operationeel is in mode ON en THERMO. Het is mogelijk uw toestel te laten functioneren gedurende een welbepaalde tijd (manueel of thermostatisch) om het na het verlopen van deze tijd automatisch uit te schakelen.

1. Druk TIME/TIMER toets gedurende meer dan 2 sec. TIMER en 0:15 knippert. Druk UP/DOWN om de gewenste tijd in te stellen. Het is enkel mogelijk de countdown timer in te stellen voor 15 min/30 min/45 min/1 hr/1hr30/2 hr/2hr30… tot 9hr. 2. Om te bevestigen druk SET/RETURN. In de ON modus zal het toestel aan blijven totdat de ingestelde tijd van de TIMER verstreken is. In de THERMO mode zal uw toestel aan/uitgaan afhankelijk van de ingestelde SET temperatuur en na het verstrijken van de ingestelde TIMER tijd uitgaan. 3. Om de TIMER functie te annuleren drukt u TIME/TIMER toets meer dan 2 sec. in.

2.2.5.5 Low battery LOW verschijnt op het scherm wanneer de batterijen aan vervanging toe zijn. Na het verschijnen van LOW zal uw toestel nog gedurende ongeveer 2 weken goed kunnen functioneren. Het is raadzaam de batterijen zo snel mogelijk te vervangen. OPM. Het verkeerd plaatsen van de batterijen zal ook tot gevolg hebben dat LOW op het scherm komt. Het vervangen van de batterijen dient als volgt te gebeuren: 1. Druk op de MODE tot er OFF op het scherm verschijnt. 2. Enkele minuten wachten. 3. Batterijen één per één uitnemen. 4. Nieuwe batterijen plaatsen, rekening houdend met de polariteit. Opmerking: Het vervangen van de batterijen in een operationele mode (ON – THERMO – PROGRAM) kan resulteren in beschadiging van de microprocessor.

21


Gebruikshandleiding 2.2.5.6 Plaats van de zender Aangezien de zender functioneert als thermostaat is het voor een degelijke werking belangrijk (in THERMO en PROGRAM mode) dat deze geplaatst wordt buiten de nabije omgeving van directe warmtebronnen (haard/radiator/lamp…) en niet in direct zonlicht aangezien dit de temperatuurmeting zal beïnvloeden. Er werd een houder voorzien om de afstandsbediening rechtop te plaatsen. Deze positie geeft het grootste werkingsbereik. Dit toestel werkt met radiogolven. De plaats van de antenne (zwarte draad aan de zijkant van de ontvanger) is bepalend voor het werkingsbereik van het systeem. Om een optimaal werkingsbereik te bekomen moet de antenne zo vrij mogelijk in het toestel geplaatst worden. Belangrijk: Zender en ontvanger moeten steeds minimum 1 meter verwijderd zijn van elektromagnetische bronnen. (TV, radio, PC, microgolfoven….). Herhaaldelijke blootstelling aan elektromagnetische pulsen zal na verloop van tijd resulteren in een verminderd werkingsgebied.

2.2.6 Ontvanger De ontvanger bevindt zich in uw toestel en is bovenaan voorzien van een schuiftoets met drie standen. LINKS: OFF (toestel volledig uitgeschakeld) MIDDEN: REMOTE (uw toestel werkt via de zender) RECHTS: ON (toestel brandt op kleinstand en ventilator (indien aanwezig) in normale modus) Het is aan te raden in de zomermaanden of wanneer u uw toestel gedurende lange tijd niet gebruikt deze schakelaar in de OFF positie (links) te plaatsen.

2.2.6.1 LEARN (op elkaar afstemmen van zender en ontvanger) De zender en ontvanger werden in onze fabrieken reeds op elkaar afgesteld. Indien er zich een probleem voordoet kan deze procedure herhaald worden: Elke zender kan beschikken over 1.048.576 veiligheidscodes. Alvorens over te gaan tot het op elkaar afstemmen van de zender en de ontvanger moet de toets op de ontvanger in de REMOTE positie staan. Druk de LEARN toets op de ontvanger in met een fijn langwerpig voorwerp tot een beep hoorbaar is (onderaan de opening bevindt zich de drukknop). Druk vervolgens op de MODE toets van de zender. De ontvanger zal een serie korte opeenvolgende beeps gevolgd door een serie tragere beeps laten horen en de haard zal ontseken. Dit betekent dat de ontvanger is afgesteld op de zender. OPM: Wanneer het afstemmen niet lukt de eerste keer moet u 1-2 minuten wachten om nogmaals te proberen, tijd nodig om de microprocessor te resetten. Door het verplaatsen van de antenne (zwarte draad aan zijkant ontvanger) kan het werkingsbereik vergroot worden.

2.2.7 Probleemoplosser STORING

OORZAAK

OPLOSSING

Toestel reageert niet wanneer er op MODE gedrukt wordt Toestel reageert niet op zender na het uitvoeren van ‘LEARN’ procedure Ontvanger beept

Ontvanger staat in de ‘OFF’ positie Ontvanger niet afgestemd op zender Zender buiten ontvangstbereik van ontvanger

Zet knop op ontvanger in ‘REMOTE’ positie Voer ‘LEARN’ procedure uit Verplaats antenne van ontvanger naar vrije ruimte (buiten toestel is maximum bereik) om ontvangstbereik te vergroten Zender korter bij ontvanger brengen of antenne van ontvanger verplaatsen Druk op de ‘MODE’ toets om toestel te resetten

Ontvanger beept en zender is binnen ontvangstbereik

Zender buiten ontvangstbereik gedurende ± 2 uur Stroomuitval van meer dan 5 seconden start veiligheid countdown. Indien binnen een tijdsspanne van 2 uur niet op ‘MODE’ wordt gedrukt slaat toestel in veiligheid.

22


Instructies voor de installateur

3 Plaatsing van het toestel De plaatsing dient te geschieden volgens de regels van de kunst en moet beantwoorden aan de gangbare normen. De minste afwijking ontslaat ons van alle verantwoordelijkheid wat betreft de veiligheid en de goede werking van het toestel. Bij wijzigingen aan de regelorganen door onbevoegde personen vervalt de waarborg. Controleer voor de installatie of de plaatselijke verdelingsvoorwaarden, de gassoort en de druk overeenstemt met de afstelling van het toestel. Voor een voldoende warmeluchtventilatie te bekomen moet men de minimumafstanden respecteren, tevens moet de kachel geplaatst worden in een voldoende geventileerde ruimte indien het een toestel met open verbranding is.

Belangrijk: Indien het toestel geplaatst wordt tegen een niet hitte bestendige wand, of een niet hittebestendige vloer, is een extra beschermplaat achter het toestel vereist

3.1 Leidingen en gas- netstroomaansluitingen • • • • • • • • •

Slechts metalen leidingen zijn toegelaten, hetzij in staal, hetzij in koper. Op het uiteinde van de leiding in de nabijheid van het toestel is een gekeurde afsluitkraan noodzakelijk om het gas af te sluiten bij een eventuele ontkoppeling. Nagaan of er zich gaan stof of vuil in de leiding bevindt alvorens deze aan te sluiten op het toestel. Dit is zeer belangrijk voor de veiligheid van het toestel aangezien stof of vuil de werking van de kraanblok kan verhinderen of zelfs het afsluiten van de gastoevoer kan blokkeren. De aansluitkraan is voorzien in 3/8” G binnendraad. Voor de schroefdraaddichtingen wordt uitsluitend gekeurd materiaal gebruikt. Gebruik voor koperleidingen hardsoldeer met een smeltingtemperatuur hoger dan 450°. Het drukverlies op de leidingen mag maximum 1mbar bedragen. Gebruik uitsluitend bicône aansluitingen met dikwandige moeren, minstens 0,7 × Ø. Minderwaardige aansluitingen zijn zeer gevaarlijk daar de messingmoer na verloop van tijd kan barsten en aldus gasontsnapping kan veroorzaken. Het netsnoer aansluiten op 230V monofase met aarding (indien aanwezig).

23


Instructies voor de installateur

3.2 Open verbranding

• •

Het rookafvoerkanaal is voorzien voor buizen van Ø 90. De kachel dient aangesloten te worden op een goed werkende schouw. De schoorsteen vegen en de roetput reinigen indien nodig. • De hoogte van het schouwkanaal moet minstens 4 meter bedragen. • Indien de afvoerbuis door een brandbare wand gaat, zal de opening in de wand minstens 2cm groter zijn dan de afvoerbuis en mag deze nergens de wand raken. Beter is de afvoerbuis te isoleren met rotswol of glaswol. • Indien er zich roet in de schouw bevindt moet er gewerkt worden met een inox flexibel die tot bovenaan de schouw gaat.

3.2.1 Richtlijnen uitmonding van de rookgasafvoeren bij open verbranding Bij daken met een helling groter dan 23° is de uitmonding van het afvoerkanaal zo dicht mogelijk gelegen bij de nok en minimum 1 meter erboven. In alle andere gevallen en indien bovenstaande regel niet kan voldaan worden, moet men de volgende drie windinvloedzones bepalen: • • •

ZONE 1: in deze zone heeft de wind geen nadelige invloed op de werking van het afvoerkanaal en kan deze uitmonden zonder bijkomende voorziening. ZONE 2: in deze zone dient men rekening te houden met valwinden die het plaatsen van een valwindafleider noodzakelijk maken. (bv: statische afvoerkap) ZONE 3:in deze zone moet men rekening houden met de overdrukken ten opzichte van ruimten binnenin het gebouw; als gevolg hiervan mag er geen afvoerkanaal in uitmonden.

3.2.1.1 Dak met een helling van 23° of meer

• •

• •

Teken 2 evenwijdige aan de helling van het dak, respectievelijk op 0,5m en 1m, loodrecht gemeten op de helling van het dak. Eindig deze evenwijdige bij de horizontalen op 0,5m en 1m boven de nok van het dak. Teken een evenwijdige op 0,5m van de verticale gevels; hierdoor ontstaan twee snijpunten met de evenwijdige aan de dakhelling. Vanuit het laagste snijpunt, een rechte tekenen onder een hoek van -45° t.o.v. de horizontale. Vanuit het hoogste snijpunt, een rechte tekenen onder een hoek van -20° t.o.v. de horizontale.

24


Instructies voor de installateur 3.2.1.2 Dak met een helling kleiner dan 23° - plat dak

• •

• •

• •

Vanuit de hoogste punten van het plat dak de referentie- horizontale trekken. Vanuit het snijpunt van deze horizontale met de verticale van de gevel, een lijnstuk naar omhoog toe tekenen onder een hoek van +20° t.o.v. het plat dak; het oplopend lijnstuk beperken tot op 1,5m boven de referentie- horizontale; dit vormt het fictief dak. Teken 2 evenwijdige, de ene op 0,5m en de andere op 1m, boven dit fictief dak. Teken een verticale op 0,5 m van de verticale gevel, dit geeft twee snijpunten met de evenwijdige aan de dakhelling van het fictief dak. Vanuit het laagste snijpunt, een rechte tekenen onder een hoek van -45° t.o.v. de horizontale. Vanuit het hoogste snijpunt, een rechte tekenen onder een hoek van -20° t.o.v. de horizontale.

3.2.1.3 Hindernissen Da naburige hindernissen worden als volgt bepaald: 1. Onderzoek vanuit de plaats waar het afvoerkanaal voorlopig uitmondt waarbij alle zichtbare hindernissen vallen binnen een afstand van 15m: • Indien deze hindernissen gelegen zijn in een horizontaal vlak loodrecht op het afvoerkanaal binnen een hoek die groter is dan of gelijk aan 30° en indien de bovenzijde van de hindernis zich bevindt onder een elevatiehoek van meer dan 10° ten opzichte van het horizontale vlak, dan worden zij beschouwd als werkelijke hindernissen. Is de elevatiehoek kleiner dan 10° dan worden zij beschouwd als verwaarloosbare hindernissen. • Is de horizontale hoekbreedte kleiner dan 30°, dan worden zij beschouwd als verwaarloosbare hindernissen. 2. Indien de afstand groter is dan 15m dan worden zij beschouwd als verwaarloosbare hindernissen Voor elk van de werkelijke hindernissen bepaalt men de drie, hoger aangegeven, wind- invloedzones, zoals bij daken met een helling kleiner dan 23°. De voorlopige vastgelegde uitmondingplaats kan dan behouden blijven indien zij buiten zone 3 ligt van elk der werkelijke hindernissen. In het andere geval moet voor een andere uitmondingplaats gekozen worden.

25


Instructies voor de installateur

Bepaling van een hindernis

Invloed van een hindernis op een naastliggend gebouw

26


Instructies voor de installateur

3.3 Gesloten verbranding 3.3.2 Dakdoorvoer voor A19M en A19ME 3.3.2.1 Wanneer gebruiken? Dit type wordt gebruikt wanneer de rookgasafvoer uitmondt op een hellend dak. Deze dakdoorvoeren zijn geschikt als gecombineerde doorvoeren voor de afvoer van verbrandingsgassen en de toevoer van verbrandingslucht voor gesloten gasgestookte toestellen, met of zonder ventilator. De aansluiting gebeurt met concentrische buizen Ø100 – Ø 150.

3.3.2.2 Afmetingen

Afmetingen loden indekstuk: 500mm × 500mm

3.3.2.3 Plaatsing dakdoorvoer De dakdoorvoer, als onderdeel van de totale installatie, moet worden aangebracht volgens de nationale regelgeving. 1. Controleer eerst de dakdoorvoer op beschadigingen. 2. Bepaal de plaats van de dakdoorvoerconstructie. Bij een pannendak moet rekening gehouden worden met de pansoort. 3. Maak van buitenaf een gat voor de dakdoorvoer. Zorg ervoor dat er geen zaagsel of stof in het toestel kan komen. 4. Plaats het indekstuk. 5. Plaats de dakdoorvoer voorzichtig van buitenaf door het dak. 6. Zet de dakdoorvoer met behulp van een waterpas recht. 7. Plaats de meegeleverde bevestigingsbeugel om de dakdoorvoer en bevestig deze aan het dakbeschot. De beugel nog niet vastzetten. 8. Bouw het concentrisch systeem beginnende bij het gastoestel op. 9. Zet als laatste de dakbeschotbeugel vast en controleer alle werkzaamheden op juiste uitvoering.

27


Instructies voor de installateur 3.3.3 Schouwdoorvoerkit voor A19M en A19ME 3.3.3.1 Wanneer gebruiken? Dit type wordt gebruikt wanneer de rookgasafvoer uitmondt op een plat dak of bij het gebruik van een schouwkanaal. Deze schouwdoorvoeren zijn geschikt als gecombineerde doorvoeren voor de afvoer van verbrandingsgassen en de toevoer van verbrandingslucht voor gesloten gasgestookte toestellen, met of zonder ventilator. De aansluiting gebeurt met concentrische buizen Ø100 – Ø 150. Geschikt voor alle inbouwhaarden met gesloten verbranding.

3.3.3.2 Afmetingen

3.3.3.3 Plaatsing schouwdoorvoer De schouwdoorvoer, als onderdeel van de totale installatie, moet worden aangebracht volgens de nationale regelgeving. 1.

Controleer eerst de schouwdoorvoer op beschadigingen.

2. Bepaal de plaats van de dakdoorvoerconstructie. 3. Maak van buitenaf een gat voor de schouwdoorvoer. Zorg ervoor dat er geen zaagsel of stof in het toestel kan komen. 4. Plaats de alu dekplaat. 5. Plaats de dakdoorvoer voorzichtig van buitenaf door het dak. 6. Zet de dakdoorvoer met behulp van een waterpas recht. 7. Plaats de meegeleverde bevestigingsbeugel om de dakdoorvoer en bevestig deze aan het dakbeschot. De beugel nog niet vastzetten. 8.

Bouw het concentrisch systeem beginnende bij het gastoestel op.

9. Zet als laatste de dakbeschotbeugel vast en controleer alle werkzaamheden op juiste uitvoering.

28


Instructies voor de installateur 3.3.4 De muurdoorvoer voor A19M en A19ME 3.3.4.1 Wanneer gebruiken? Dit type wordt gebruikt wanneer de rookgasafvoer via een buitenmuur naar buiten wordt geleid. Deze muurdoorvoeren zijn geschikt als gecombineerde afvoer van verbrandingsgassen en toevoer van verbrandingslucht voor gesloten gasgestookte toestellen, met of zonder ventilator. De aansluiting gebeurt met concentrische buizen Ø100 – Ø 150.

3.3.4.2 Afmetingen

3.3.4.3 Plaatsing muurdoorvoer 1. Controleer eerst de muurdoorvoer op beschadigingen. 2. Bepaal de plaats van de muurdoorvoerconstructie. 3. Maak van buitenaf een gat voor de muurdoorvoer. Zorg ervoor dat er geen vuil in het toestel kan komen. 4. Plaats de buitenrooster voorzichtig van buitenaf door de muur. Pas de lengte aan, aan de muurdikte. 5. Zet de muurdoorvoer horizontaal naar buiten. Zet de buitenrooster vast aan de buitenmuur. 6. Plaats de meegeleverde afwerkingplaat om de muurdoorvoer en bevestig deze. Deze nog niet vastzetten.

7. Bouw het concentrische systeem beginnende bij het gastoestel op. 8. Zet als laatste de afwerkingplaat vast en controleer alle werkzaamheden op juiste uitvoering. 9. De opening tussen muur en muurkoker afdichten met isolatiemateriaal of dicht cementeren om te voorkomen dat koude buitenlucht in de kamer zou komen

29


Instructies voor de installateur 3.3.5 Muurdoorvoer voor A36M 3.3.5.1 Wanneer gebruiken? Dit type rookgasafvoeren worden gebruikt als rookgasafvoer die via een buitenmuur naar buiten wordt geleid. Deze muurdoorvoer is geschikt voor het volgende toestel: A36M

3.3.5.2 Afmetingen

3.3.5.3 Plaatsing muurdoorvoer 1. Controleer eerst de muurdoorvoer op beschadigingen. 2. Bepaal de plaats van de muurdoorvoerconstructie. 3. Maak van buitenaf een gat voor de muurdoorvoer. 4. Plaats de buitenrooster + koker voorzichtig van buitenaf door de muur. Pas de lengte aan, aan de muurdikte. 5. De muurkoker moet goed aansluiten aan de verbrandingskamer. Om aanzuiging van valse lucht te voorkomen kunnen we de muurdoorvoerkit best met schroeven verbinden ( gat door aansluitmof en muurdoorvoerkit boren ). 6. Zet de muurdoorvoer horizontaal buiten. Zet de buitenrooster vast aan de buitenmuur. 7. De opening tussen muur en muurkoker afdichten met isolatiemateriaal of dichtcementeren om te voorkomen dat koude buitenlucht in de kamer zou komen Opmerkingen: •

De muurkoker moet horizontaal geplaatst worden naar buiten toe. Nooit laten afhellen naar benenden om insijpelen van regenwater te voorkomen, dit is nefast voor een goede werking van het toestel.

•

Indien de muurkoker door een spouwmuur loopt is het van groot belang de openingen ( overgang telescopische buizen ) die nog in de muurkoker zitten af te dichten om trekverliezen te voorkomen.

30


Instructies voor de installateur 3.3.6 Gamma concentrische buizen Benaming Muurdoorvoerkit Muurdoorvoerkit zwart Muurdoorvoer Muurdoorvoer zwart Dakdoorvoerkit Dakdoorvoer Universele loodpan Schouwdoorvoerkit Schouwdoorvoer Alu plakplaat Buis 1 m Buis 1 m zwart Buis 0.5 m Regelbare buis Buis 0.5 m zwart Bocht 90° Bocht 90° zwart Bocht 45° Bocht 45° zwart Bocht 30° Bocht 30° zwart Bocht 15° Bocht 15° zwart Muurbeugels Siliconen ring 100mm Siliconen ring 150mm Klemband Ø150

Code KW171 KW18/0 KW174 KW17/9 KW172 KW167 KW168 KW173 KW167 KW169 KW165 KW17/8 KW164 KW194 KW181 KW166 KW17/7 KW175 KW 18/2 KW176 KW183 KW186 KW 189 KW190 KW192 KW193 KW187

Opmerkingen: Zwarte buizen enkel leverbaar bij het toestel A19M/A19ME. Nuttige lengte buis 1m = 0.95m, nuttige lengte buis 0.5m = 0.45m.

31


Instructies voor de installateur 3.3.7 Voorwaarden voor opbouw concentrisch buizensysteem 3.3.7.1 Algemene voorwaarden Algemene regel: Bij de opbouw van het concentrisch buizensysteem zal de hoeveelheid weerstand opgebouwd door het buizensysteem bepalend zijn voor de goede werking. Daar horizontale stukken de meeste weerstand creëren, zijn deze te vermijden. De totale horizontale lengte van het buizensysteem mag nooit de totale verticale lengte overschrijden! De figuren zijn gerangschikt van minst tot meest geschikte aansluiting.

Figuur A

• • •

Figuur B

Figuur C

Bij figuur A vertrekt men van aan het toestel verticaal tot aan de horizontale uitmondhoogte van de rookgasafvoer, gevolgd door een bocht van 90° en vervolgens horizontaal naar buiten. Bij figuur B gaat men eerst een gedeelte verticaal om vervolgens de horizontale lengte met een helling van 15° te overbruggen. Met een bocht van 15° komt men weer horizontaal. Bij figuur C vertrekt men van aan het toestel direct met een bocht van 45°. Voor de buitenmuur plaatst men een bocht van 45° om horizontaal naar buiten te komen. Deze manier geeft het minste weerstand en is zodoende het meest ideaal.

Deze figuur geeft een overzicht van de verschillende soorten aansluitingen ( muur / schouw / dakdoorvoer ) bij gastoestellen met gesloten verbranding. Tevens staan de voorwaarden voor de opbouw van het concentrische buizensysteem duidelijk aangeduid.

32


Instructies voor de installateur 3.3.8 Richtlijnen uitmonding van de rookgasafvoeren

In het grijze gedeelte bevinden zich geen ramen, deuren of ventilatieopeningen

1. De afstand L tussen een wandopening en een eindstuk dat lager gelegen is (met de uitmonding in het dak of in een verticale wand) moet voldoen aan: L + ΔH > 4m. 2. De afstand L tussen een wandopening en een eindstuk dat hoger gelegen is, wordt als volgt bepaald: • Indien ΔH < 0,5m dan moet L ≥ 2m • Indien ΔH < 1m of ΔH ≥ 0,5m dan moet L ≥ 1m

33


Instructies voor de installateur Uitmonding van het eindstuk in een vlakke gevel

In het grijs getinte deel mogen geen ramen of deuren uitmonden. • Is de verticale afstand tussen het eindstuk en de bovenkant van het raam groter dan 0.25m dan moet de horizontale afstand tussen het raam en de uitmonding groter of gelijk zijn dan 1m. • Is de verticale afstand tussen het eindstuk en de bovenkant van het raam kleiner of gelijk aan 0.25m, dan moet de horizontale afstand tussen het raam en de uitmonding groter of gelijk zijn aan 0.75m. Uitmonding van het eindstuk in een gevel met uitsprong of uitmonding van het eindstuk onder een dakrand

In het grijs getinte deel mogen geen ramen of deuren uitmonden. • Is z > 0.5m of y < 0.4m dan mag het eindstuk niet uitmonden op deze plaats. • Is z ≤ 0.1m of y > 5m dan gelden dezelfde richtlijnen als voor een uitmonding in een vlakke gevel: • Voor alle andere waarden van z en y gelden de richtlijnen op de figuur: Is de verticale afstand tussen het eindstuk en de bovenkant van het raam groter dan 0.25m dan moet de horizontale afstand tussen het raam en de uitmonding groter of gelijk zijn dan 1m. Is de verticale afstand tussen het eindstuk en de bovenkant van het raam kleiner of gelijk aan 0.25m, dan moet de horizontale afstand tussen het raam en de uitmonding groter of gelijk zijn aan 0.75m.

34


Instructies voor de installateur Uitmonding van het eindstuk in een gevel nabij een hoek- aangrenzend gevelvlak zonder wandopeningen

In het grijs getinte deel mogen geen ramen of deuren uitmonden. De afstanden tussen een eindstuk in een gevel nabij een hoek met een aangrenzend gevelvlak waarin zich geen wandopeningen bevinden en vensters of deuren die kunnen geopend worden, worden als volgt bepaald: • Als het aangrenzend gevelvlak kleiner is dan 0.5m (waarde w) of de horizontale lengte tussen de uitmonding en het gevelvlak is groter dan 5m (waarde e) dan gelden de richtlijnen van een uitmonding in een vlakke gevel. • Is de lengte van het aangrenzend gevelvlak groter of gelijk aan 0.5m en tevens kleiner of gelijk aan 1m (waarde w) dan moet de horizontale lengte tussen de uitmonding en een raam (ventilatieopeningen) groter of gelijk aan 0.5m (waarde a) en tevens moet de horizontale lengte tussen de uitmonding en het aangrenzend gevelvlak groter of gelijk zijn dan 0.5m (waarde e). • Is de lengte van het aangrenzend gevelvlak groter dan 1m (waarde w), dan is de horizontale lengte tussen de uitmonding en een raam (ventilatieopeningen) groter of gelijk aan 0.75m (waarde a) en tevens moet de horizontale lengte tussen de uitmonding en het aangrenzend gevelvlak groter of gelijk aan 1m (waarde e). Uitmonding van het eindstuk in een gevel nabij een hoek- aangrenzend gevelvlak met wandopeningen

In het grijs getinte deel mogen geen ramen of deuren uitmonden. De afstanden tussen een eindstuk in een gevel nabij een hoek met een aangrenzend gevelvlak waarin zich wandopeningen bevinden en vensters of deuren die kunnen geopend worden, worden als volgt bepaald • Is de lengte van het aangrenzend gevelvlak (waarde w) kleiner dan 0.5m of de horizontale lengte tussen de uitmondingen en het aangrenzend gevelvlak groter dan 5m dan gelden de richtlijnen voor een uitmonding in een vlakke gevel.

35


Instructies voor de installateur • Is de lengte van het aangrenzend vlak groter of gelijk aan 5m en tevens kleiner of gelijk aan 1m (waarde w), dan is de horizontale lengte tussen de uitmonding en een raam (ventilatieopeningen) groter of gelijk aan 0.5m (waarde a) en tevens moet de horizontale lengte tussen de uitmonding en het aangrenzend gevelvlak groter of gelijk zijn dan 2.5m (waarde f). • Is de lengte van het aangrenzend vlak groter dan 1m (waarde w), dan moet de horizontale lengte tussen de uitmonding en een raam (ventilatieopeningen) groter of gelijk dan 0.75m zijn (waarde a) en tevens moet de horizontale lengte tussen de uitmonding en het aangrenzend gevelvlak (waarde f) groter of gelijk zijn dan 2.5m. Uitmonding van het eindstuk op de muur, onder een balkon of galerij

De afstanden van een eindstuk uitmondend op een verticale wand onder een balkon of een galerij, al dan niet opengewerkt zijn aangegeven op de figuur. Deze afstanden gelden niet wanneer het afvoersysteem verlengd wordt tot voorbij de voorzijde van het balkon of galerij. Er moet dan worden nagegaan in hoeverre er eventuele hinder is voor wandopeningen in de verticale wand boven het terras of de galerij. Deze figuren geven grafisch de richtlijnen die moeten gevolgd worden bij het plaatsen van de uitmonding van het gastoestel. Deze figuren zijn in overeenstemming met de toestellen type C1, C3 en C5, waarvan het nominale vermogen beperkt is tot 30kW. Deze figuren zijn overgenomen uit de tekst van de norm NBN D 51-003.

36


Instructies voor de installateur

4 Plaatsing van de houtblokken/wijnranken/keien/kolen en vermiculiet 1. Verdeel de vermiculietkorrels gelijkmatig op de brander 2. Verdeel de gloeivlokken op de vermiculietkorrels om een optimaal gloei- effect te bekomen 3. Plaats vervolgens de hout- kolen – keien of wijnrankenset volgens de figuren. Vermiculiet Æ

Gloeivlokken Æ

Eerst het vermiculiet op de brander, bovenop de vermiculiet komen mooi verdeeld de gloeivlokken

Opmerking: de korrels dienen met de hand op de brander gelegd te worden en daarbij moet gelet worden dat er geen fijn stof op de brander komt. Het is verboden het toestel te laten branden zonder vermiculietkorrels op de brander

4.1 De wijnrankenset Voorzie bij de plaatsing van de wijnranken voor voldoende open ruimtes waardoor het vlammenspel kan ontstaan. Deze openingen zijn nodig om een goede en mooie verbranding te verkrijgen. Tevens mag de waakvlam niet gehinderd worden! Let bij de plaatsing dat de waakvlam vrij is en er geen wijnranken op rusten dit om de goede werking van het toestel te waarborgen.

Correcte plaatsing van de wijnranken

4.2 De kolenset Om een mooi vlammenspel te bekomen worden de grote en kleine kolen mooi verdeeld over de brander.

Correcte plaatsing van de kolen Opmerking: gecombineerd met een vermiculiet brander moet er op gelet worden dat eerst de korrels en dan de gloeivlokken op de brander gelegd worden. Tevens moet de waakvlam vrij blijven dit om de goede werking van het toestel te waarborgen.

37


Instructies voor de installateur

4.3 Houtset voor de toestellen: A99E-A9E-A19-A19E-A116

Inhoud van de houtset

Correcte plaatsing van de houtset

Opmerking: Een correcte plaatsing van de houtset is nodig om een goede en mooie verbranding te hebben. Gelieve bij het plaatsen van de houtset gebruik te maken van de positioneringstaafjes op de brander en de uitsparingen in de brandplaat. Let bij de plaatsing dat de waakvlam vrij is en er geen houtblokken op rusten dit om de goede werking van het toestel te waarborgen.

4.4 Houtset voor de toestellen: A6-A7

Inhoud van de houtset

Correcte plaatsing van de houtset

Opmerking: Een correcte plaatsing van de houtset is nodig om een goede en mooie verbranding te hebben. Gelieve bij het plaatsen van de houtset gebruik te maken van de positioneringstaafjes op de brander en de uitsparingen in de brandplaat. Let bij de plaatsing dat de waakvlam vrij is en er geen houtblokken op rusten dit om de goede werking van het toestel te waarborgen.

4.5 Houtset voor toestel A98

Inhoud van de houtset

Correcte plaatsing van de houtset

Opmerking: Een correcte plaatsing van de houtset is nodig om een goede en mooie verbranding te hebben.

38


Instructies voor de installateur Gelieve bij het plaatsen van de houtset gebruik te maken van de positioneringstaafjes op de brander en de uitsparingen in de brandplaat. Let bij de plaatsing dat de waakvlam vrij is en er geen houtblokken op rusten dit om de goede werking van het toestel te waarborgen.

4.6 Houtset voor toestel A108 – A108R

Inhoud van de houtset

Correcte plaatsing van de houtset

Opmerking: Een correcte plaatsing van de houtset is nodig om een goede en mooie verbranding te hebben. Gelieve bij het plaatsen van de houtset gebruik te maken van de positioneringstaafjes op de brander en de uitsparingen in de brandplaat. Let bij de plaatsing dat de waakvlam vrij is en er geen houtblokken op rusten dit om de goede werking van het toestel te waarborgen. Notities

NV MOVA Herstraat 101 9473 Welle Diese Gebrauchsanleitung ist auf Anfrage auch in deutsch erhältich.

39


5 Technische informatie

40


41


42


43


44


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.