74
2.
SECUNDAIRE RUIMTE IN BERLIJN
75
_2.01_inleiding INLEIDING
helder standpunt in te nemen. Om wat voor (soort) ruimte gaat het hier en wat vindt daar dan wél plaats?
1. In 1920 annexeerde kernstad Berlijn een veelvoud aan zelfstandige steden en gemeentes, dat gezamenlijk Groß Berlin werd genoemd. Het grondgebied groeide van 66 km2 naar 878 km2 en het aantal inwoners verdubbelde tot 3,8 miljoen.1 Het aandachtsveld van de stad vergrootte dus enorm en ideologen dachten Berlijn als metropool. Er is bij steden of kernen een gradatie van centrum, naar meer perifere gebieden aan te wijzen, uiteindelijk uitkomende bij landschap. Doordat de stad omvangrijker is geworden, zowel door groei als door het uitroepen van Groß Berlin, is deze verdeling troebel geworden. De landschappelijke en perifere gebieden liggen opeens ín de stad. Is hier sprake van een interne periferie? 2. Zoals in het vorige deel is geïntroduceerd, speelt het Planwerk Innenstadt uit 1999 een belangrijke rol in het meest recente, aanduidbare paradigma, dat van het kritisch reconstrueren. De voornaamste focus lag hierbij op het gebied binnen de S-Bahn ring. In de hedendaagse planning ligt de nadruk meer op Berlijn als regio. De visie op de ontwikkelingsgebieden die hierbij worden aangewezen is echter vrij vaag en grote delen van de regio worden überhaupt niet meegenomen. Dus wat gebeurt er met deze delen buiten de S-Bahn ring waar geen helder plan voor is? 3. De diagrammen 2a en 2b, in het hoofdstuk 1.04 Bevindingen, in deel 1, laten een ruimte zien die lijkt te bestaan tussen de geclusterde casussen. Min of meer ongeplande gebieden die aan de aandacht van het metier zijn ontsnapt en waar men nog steeds moeite heeft om een
Voorgaande drie observaties roepen vragen op ten aanzien van een nog niet gedefinieerde ruimte in de stad. Opvallend is dat hier vanuit een negatief wordt geredeneerd. Kortom, er wordt omschreven wat deze ruimte niet is. Dit terwijl het juist interessant wordt wanneer eigenschappen en potenties blootgelegd kunnen worden van wat deze ruimte wél inhoudt.
beschouwen ervan kan leiden tot het preciezer definiëren of karakteriseren van secundaire ruimte in Berlijn. Deze vijf invalshoeken worden in de komende vijf hoofdstukken behandeld. Hierin wordt steeds de noodzaak van het onderzoeken ervan, alsook de uitkomsten die de studie hebben opgeleverd, besproken. Er is niet enkel gepoogd stelling te nemen ten aanzien van secundaire ruimte, maar ook om eigenschappen en potenties ervan bloot te leggen en, waar mogelijk, de ruimte fysiek in tekenen in de kaart van Berlijn. Het betreft de volgende invalshoeken.
1.
(http://nl.wikipedia.org/wiki/
Groot-Berlijn) bezocht op 20 oktober 2011
Het aandachtsveld van het discours bevindt zich in die gebieden waar een heldere visie voor bestaat en waar paradigma’s zich nadrukkelijk manifesteren in de stadsplanning. Dit zijn gebieden waar de marktwerking de grondprijs opdrijft en waar de gewoonlijke investeringslogica’s binnen een stad gelden. De primaire ruimte van een stad. De secundaire ruimte is de negatief van de primaire ruimte. Tot zover, kunnen we dus de volgende omschrijving van deze ruimte hanteren; het is de ruimte die in de luwte van paradigma’s is ontstaan; die niet grootschalig gepland is; waar geen grootschalige intensivering, verdichting of herontwikkeling plaatsvindt; die buiten of in de luwte van de marktwerking valt. De focus in de rest van dit deel ligt op deze secundaire ruimte. Omdat geen eenduidige methodologie kan worden gehanteerd om tot een verscherpte definitie en bepaling van dit gebied te komen, worden vijf invalshoeken gekozen ten aanzien van het begrip secundaire ruimte. Deze invalshoeken ontstaan vanuit het sterke vermoeden dat het
Hoofdstuk 2.02 Zwischenstadt. Met behulp van deze theorie, die onder andere de verstrooiing van de Europese stad beschrijft, is een bruikbaar beeld van de secundaire ruimte in Berlijn te duiden. Wat voor kansen biedt dit tegenwoordig alom aanwezige fenomeen in Berlijn?
Hoofdstuk 2.03 Polycentrische stad. De denkbeelden over decentrale stadsuitbreiding hebben in meer of mindere mate hun weerslag gehad op de ontwikkeling van de stad. Is dit polycentrische karakter zichtbaar in de huidige stadsvorm en geeft dit aanleiding om opnieuw na te denken over hoe we op dit moment met wonen de stad bouwen?
77
78 Hoofdstuk 2.04 Grondprijzen. De secundaire ruimte als de luwte in de markt: Gebieden met lage grondprijs, dynamiek en dichtheid.
Hoofdstuk 2.05 Een tussenruimte in de tussenruimte. De Wohnungsbaugenossenschaft is uitgevonden om de marktwerking uit te schakelen. De secundaire ruimte gemarkeerd door deze Genossenschafts bebouwing.
SECUNDAIRE RUIMTE IS - niet in de kern van paradigmatische ontwikkelingen - niet grootschalig gepland - niet binnen de marktwerking vallende ruimte - geen overkoepelende strategie bevattende - geen grootschalige intensivering, verdichting of herontwikkeling bevattende
2.06 Voormalige industrie en tussengebruik. De rafelige kant van de stad, wat is de rol van de verlaten industrie die de explosieve groei van Berlijn in de 18e eeuw markeerde? Hoe kan de teloorgang van deze industriĂŤle littekens als kans worden opgevat?
79
80 Secundaire ruimte in Berlijn als ‘Zwischenstadt’? Secundaire ruimte levert in de situatie van Berlijn een andersoortig beeld op dan in de traditionele centrum-periferie verhouding van de Europese stad. Hoe is deze stadsvorm te duiden met behulp van een theorie die juist deze veranderende verhouding signaleert en probeert te omschrijven? door: Robbert Peters
_2.02_zwischenstadt
82
ZWISCHENSTADT IN BERLIJN De hedendaagse vorm van het stadslichaam van Berlijn, is het gevolg van vele processen en gebeurtenissen die zich gedurende een lange periode hebben voltrokken. In de huidige vorm liggen dan ook de eerste aanleidingen besloten om uiteen te zetten wat de secundaire ruimte in Berlijn kan inhouden. Het is hierbij allereerst belangrijk een specifiek deel van de ontstaansgeschiedenis van de metropool Berlijn in ogenschouw te nemen. Onder invloed van de industriële revolutie begint de stad Berlijn snel te groeien, dit leidt al snel tot uitbreidingen van de stad. Een van de belangrijkste voorbeelden is de Wilhelminische ring die James Hobrecht in 1862 voorstelt. Hij voorziet een stratenplan in een ring om het centrum waar zeer dicht bebouwde blokken ontstonden, bestaande uit mietskasernen. Berlijn wordt op dat moment gekenmerkt door een concentrische opzet met een klassieke, voor de Europese stad kenmerkende, tegenstelling tussen stad en landschap. De stad bestond voornamelijk uit arbeiderswijken. Dit in tegenstelling tot de omliggende gemeentes, waar grote villawijken ontstonden als gevolg van lagere belastingen. Het omgekeerde was zichtbaar in Berlijn, waar de belastingen steeds verder toenamen door de hoge sociale ZWISCHENSTADT “Het begrip beschrijft een woonstructuur die noch tot de stad noch tot het landschap gerekend kan worden, ook de term ‘voorstad’ is hier niet van toepassing.”1
de secundaire ruimte. Een interessante analogie kan gevonden worden in de situatie waar Thomas Sieverts de ‘Zwischenstadt’3 introduceert. Hij omschrijft een fenomeen dat in het bijzonder sterk zichtbaar is in het Ruhrgebied, waar hij veel ervaring heeft opgedaan als een van de curators van de IBA uit ‘99 in Emscher Park. Hij neemt waar dat het ideaalbeeld van de compacte Europese stad, met de tegenstelling tussen stad en landschap, in veel gevallen niet meer als zodanig bestaat. Er is tegenwoordig een stadsvorm die buiten de omschrijving van stad en landschap valt en gezien kan worden als een hybride mix van ‘een verstedelijkt landschap en een verlandschapte stad’2. De observatie die Sieverts doet maakt deel uit van een, alom aanwezig, breder verschijnsel in huidige steden. Het betreft hier een snelgroeiend fenomeen, waar reeds een groot percentage van de bevolking in Duitsland woont; een nog onbeschreven categorie tussen stadscentrum en landschap. De vooraf omschreven analogie tussen de regio Berlijn en de situatie waar de observatie van de tussenstad wordt gedaan, geeft aanleiding om deze verder te onderzoeken. Het is hierbij van belang om de stadsvorm in een breder perspectief te plaatsen alvorens hier een methode uit te destilleren om secundaire ruimte te duiden in de specifieke situatie van Berlijn. Sieverts omschrijft namelijk de verschijning van een fenomeen dat wereldwijd te herkennen is en sterk samenhangt met tendensen in de huidige maatschappij. Het is allereerst belangrijk inzicht te krijgen in de redenen van het ontstaan van de stadsvorm. De tussenstad is te lezen als een weerspiegeling van de geschiedenis
kosten. Deze alsmaar toenemende tegenstelling tussen de sociaal-economische situatie van de inwoners in omliggende gemeentes en die in Berlijn werd onhoudbaar. Onder andere om deze reden werd, aan het einde van de Eerste Wereldoorlog, besloten om een aantal tot dan toe zelfstandige steden en gemeentes te annexeren. Dit leidde in 1920 tot de grootste stadsuitbreiding van Berlijn tot nog toe; het inwonersaantal verdubbelde en de oppervlakte van Berlijn nam enorm toe. Het ontstaan van de grens die Groß-Berlin in haar huidige vorm definieert werd een feit. Hier ligt de basis voor de beschouwing van Berlijn als een polycentrische stad, een thema dat in meerdere stadsvisies2 aan de orde komt en nog steeds relevant is. De insluiting van gemeentes middels annexatie leidt tot een interessante samenstelling van de stedelijke ruimte binnen de grenzen van de regio. Deze kan in plaats van de eerder opgemerkte concentrische opzet worden beschouwd als een metropool met een polycentrische samenstelling. Dit levert een belangrijk verschil op betreffende de relatie tussen centrum, periferie en landschap. Het betreft hier namelijk niet meer vanzelfsprekend een gradiënt, maar de mogelijkheid bestaat dat perifere gebieden of landschap ingesloten raken in de stad. Er kan dus op een andere manier gekeken worden naar de verhouding tussen stad en landschap en de secundaire ruimte hierin.
1. Woonbebouwing
Het is van belang deze specifieke ontwikkeling mee te nemen in het ontwikkelen van een zienswijze op 1.
Sieverts, T. (1998). p 7.
2.
Stadsvisies zoals bijvoorbeeld; de ‘Auflösung der Stadte’ van Bruno Taut en
de ‘archipele stad’ van O.M. Ungers.
van de modernisering. De toegenomen technologische mogelijkheden, de weerslag die dit heeft gehad op de gebouwde omgeving en de toenemende individualisering van de maatschappij zijn belangrijke aspecten hierin. Er zijn enkele fases4 in de ontwikkeling van de tussenstad te onderscheiden, elk samenhangend met grofweg een eigen periode in de geschiedenis; - Fase 1 (einde 19e eeuw t/m eerste helft 20e eeuw). De uitbreiding van het spoorwegnetwerk samenhangend met de industrialisatie en de eerste uitbreidingen van de stad leggen de basis voor het ontstaan van de tussenstad. - Fase 2 (1950 - 1960). Met de start van uitbreidingen aan het autowegennet wordt de ontwikkeling van een van de bepalendste structuren in de tussenstad geïnitieerd. - Fase 3 (1960 - 1980). Onder invloed van uitbreidingen buiten de stad, bestaande uit eengezinswoningen en hoogbouw neemt de ontwikkeling een vlucht. - Fase 4 (1980 - heden) Met name na de hereniging is er een emancipatie van tussenstedelijke gebieden in Duitsland waarneembaar. Er komen meer en meer arbeidsplaatsen en consumentenfuncties in deze gebieden waarmee ze functioneel onafhankelijk van stadscentra worden.
2. Lebensweltlich Orientierte Räume
3. Regionaal snelwegnetwerk
Door de geleidelijke vervlechting met omliggende steden, netwerken en landschappen en de diversiteit aan bouwtypes is het moeilijk om deze gebieden precies te duiden. De term tussenstad kan hiermee, in plaats van een precieze wetenschappelijke definitie, meer gezien
3.
Zal vanaf nu tussenstad genoemd worden.
4.
Sieverts, T., Koch, M., e.a. (2005). Zwischenstadt – Inzwischen stadt?.
Wuppertal: Verlag Müller + Busmann KG.
4. Regionaal spoornetwerk
83
84
worden als signalering van een nieuw type stad. Het begrip dient daarom geoperationaliseerd te worden om te kunnen dienen als zienswijze op secundaire ruimte in Berlijn. Hiervoor is eerst meer kennis vereist van typerende eigenschappen. Deze kunnen vervolgens gebruikt worden om een methode te ontwikkelen die toepasbaar is op de regio van Berlijn. Ondanks de veelvormigheid van tussenstedelijke gebieden zijn er wel degelijk meerdere karakteristieken aanwezig die ons in staat stellen niet alleen een omschrijving te geven, maar ook een ruimtelijke voorstelling uit te werken. In een vervolgonderzoek op het thema Zwischenstadt door het Ladenburg Kolleg5 is juist gezocht naar een dergelijk soort interpretatie. Dit heeft geleid tot inzicht in een aantal bepalende elementen waaruit de stadsvorm is opgebouwd. De tussenstedelijke structuur is ontstaan uit talrijke onsamenhangende publieke en private beslissingen. Deze structuren doen zich juist daar voor waar steden door expansie samengroeien tot een mixtuur van verschillende functioneel gespecialiseerde stadsvelden. Juist deze gebieden zijn ontwikkeld vanwege de lagere grondprijzen en vaak minder stricte regelgeving in vergelijking met de stadscentra. De aantrekkingskracht zit hem daarnaast erin dat ze wel in het directe bereik van deze centrumsteden liggen. Zo ontstaat een heterogene lappendeken van homogene stadsvelden waarin een overkoepelende ruimtelijke samenhang meestal niet herkenbaar is.
hoofdzakelijk is opgebouwd uit bouwwerken en activiteiten die niet passend zijn in de stadscentra. De voorbeelden hiervan zijn te herleiden tot grote industrieën, instituten en waterzuiveringen alsook eengezinswoningen met tuinen die meer passen in een perifere setting. Ook delen van het landschap, zoals landbouwgrond, raken ingesloten en gaan deel uit maken van deze tussenstedelijke structuur. Sieverts stelt: ‘Het landschap is van omvattende tot gevat figuur geworden.’6 In de regel is de tussenstad dus samengesteld uit noodzakelijke elementen voor de moderne stad. Dit leidt in de huidige tijd tot een punt waarin de tussenstad steeds onafhankelijker wordt van het stadscentrum, doordat ze in staat is deze veelvoud aan verschillende elementen en functies in zich op te nemen. In plaats van de vroegere afhankelijkheid van het centrum ontstaat steeds meer een soort wisselwerking waarin de verbindingen binnen de regio in toenemende mate een belangrijke rol gaan spelen. Van groot belang is daarom het infrastructurele netwerk dat de verschillende stadsvelden van de lappendeken, zowel onderling als met de regio, verbindt. Dit netwerk maakt het voor een belangrijk deel mogelijk dat de gebieden in navolging van de gestructureerde stadsontwikkeling zelf volgroeien. De compacte stad met één centrum maakt plaats voor een systeem waarin de verbindingen tussen centra een steeds grotere rol spelen. Het netwerk heeft dus een grote ruimtelijke invloed, naast de verbindende 5.
De lappendeken bevat naast verscheidene woonstructuren een diversiteit aan overige functies en bebouwingstypes. We kunnen stellen dat de inhoud van deze samenstelling
eigenschappen tussen verschillen stadsvelden, snijdt het in de dwarsrichting ook juist delen van de stad door en vormt het harde barrières. Voorgaande omschreven processen en eigenschappen leiden tot een soort hybride stadsvorm waarbij het contrast tussen stad en land oplost. Ecologie, landbouw, bedrijvigheid, wonen en recreatie laten zich niet eenduidig scheiden, ze zijn vervlochten met elkaar. Belangrijk om hierbij op te merken is dat deze menging normaliter een vrij grove korrel bevat. Vanaf een bepaalde bebouwingsgraad ontstaat een dusdanige vermenging dat een eenduidige definitie van stad en landschap onmogelijk wordt. Er is inmiddels een beeld geschetst van wat dit soort stad kan inhouden in relatie tot de ruimtelijke structuren die het bevat. Om dit te plaatsen in Berlijn is daarom een cartografische methode ontwikkeld met een selectie van de kenmerken die in het voorgaande stuk zijn behandeld. Door middel van deze methode wordt laag voor laag meer van de stadsstructuur blootgelegd, die aan de omschrijving van de theorie voldoet. Als basis voor de analyselagen is een kaart7 van Berlijn genomen waarin alleen woongebieden (kaart 1) zijn aangegeven. Omwille van het interessegebied van het atelier zullen we ons hier beperken tot de grens van de metropool Berlijn. Over deze basiskaart zullen de analyselagen worden gelegd. Er wordt hier aangenomen dat woongebieden die direct grenzen aan de geselecteerde structuren voldoen aan een eigenschap om als tussenstad bestempeld te worden en dus een vorm van secundaire ruimte zijn. Deze direct aangrenzende woongebieden
5. Vliegvelden
Het Ladenburg Kolleg, een onderzoeksgroep, heeft een band gepubliceerd
getiteld „Mitten am Rand – Zwischenstadt. Zur Qualifizierung der verstädterten Landschaft.“ 6.
Sieverts, T. (1998). p 15.
6. Agriculturele gebieden
dienen uiteraard op een bepaalde manier geselecteerd te worden. Hier biedt de ‘Lebensweltlich Orientierte Räume’ (LOR) kaart (kaart 2) uitkomst. Deze maakt een onderverdeling van gebieden op basis van statistische gegevens als inwonersaantal, morfologische samenhang en natuurlijke barrières. Achtereenvolgens worden de volgende verschillende lagen weergegeven. De eerste drie kaarten (3, 4 en 5) hebben betrekking op het infrastructurele netwerk; er is hier een selectie gemaakt van regionale, landelijke en internationale netwerken. Deze hebben de eigenschap om harde grenzen te vormen in het landschap waar ze doorheen kruisen, maar zijn toch van groot belang om gebieden met elkaar te verbinden. Achtereenvolgens zijn snelwegen, spoorwegen en vliegvelden afgebeeld met hun bijbehorende selectie van aangrenzende woongebieden. Ook agriculturele groenstructuren (kaart 6) worden meegenomen; deze liggen grenzend aan enkele woonwijken en zijn hiermee een kenmerkende structuur voor het wonen aan de ‘rand’ van de stad. Tot slot worden de ontwikkelingen grenzend aan de industriële gebieden en grotere complexen, zoals congrescentra en shoppingmalls, in beschouwing genomen (kaart 7). Deze bewerkingen leveren een set kaarten op die ieder afzonderlijk beantwoordt aan een deel van de omschrijving.
7. Industrieterreinen en grootschalige complexen
Hier moet echter een kanttekening geplaatst worden; er zijn namelijk ook gebieden meegenomen die ontstaan zijn vanuit een geplande stadsuitbreidingslogica, zoals 7.
Senatsverwaltung für Stadtentwicklung, Umweltatlas
8.
Zie deel 1.02 Quickscan
8. Substractie
85
86
9. Conclusie kaart regionale snelweg regionaal spoorwegnetwerk vliegveld landbouwgrond industriegebieden complexen water in grotere mate secundaire gebieden in mindere mate secundaire gebieden
1.
bijvoorbeeld Frohnau of Groß-siedlungen als Marzahn.8 Dit zijn gebieden die niet per definitie tot het tussenstadthema behoren. Er is dus een substractie nodig om een zuiver beeld te verkrijgen (kaart 8). Deze substractie bestaat uit de coherente kernen en centra van de stad uit verschillende periodes, zoals bijvoorbeeld de Gründerzeit en Großsiedlungen uit de jaren ‘80. De geselecteerde eigenschappen betekenen los van elkaar nog weinig en dienen samengevoegd te worden in een conclusiekaart (kaart 9). Hierbij is een systeem opgevat om de lagen over elkaar te leggen met een bepaalde transparantie. Op deze manier is een onderscheid zichtbaar tussen gebieden waar meerder lagen over elkaar komen te liggen (donkerder weergegeven) en gebieden die slechts op basis van één kenmerk geselecteerd zijn (lichter weergegeven). Zoals eerder besproken is niet een eenduidige grens vast te stellen voor wat tussenstad en wat kernstad is; of in dit geval wat secundaire en primaire ruimte zijn in Berlijn. Deze gradatie stelt in staat om een genuanceerde uitspraak te doen over de mate waarin gebieden secundair zijn. Als we op schaal van de metropool de conclusiekaart beschouwen zien we dat de secundaire ruimte uit zeer gefragmenteerde gebieden is samengesteld. Concentraties van deze fragmenten doen zich met name voor in het zuidoosten en westen, welke nadrukkelijk tot ontwikkeling zijn gekomen door de nabijheid van industrie en infrastructurele werken. In het zuiden is ook een vrij uitgestrekt gebied aanwijsbaar; dit gebied vertoont echter een minder grote concentratie aan eigenschappen. De grootte van dit gebied is in belangrijke mate bepaald door
Lage dichtheid
Hoge dichtheid (na 1945) Hoge dichtheid (voor 1945)
2.
1.
Woongebieden
Sample locaties
de verdeling van de gebruikte LOR-kaart en de radialen van de regionale snelweg (afritten) en spoor die nog vrij ver in het gebied doorlopen. In het noorden is ook een clustering waarneembaar grenzend aan het spoorwegnetwerk;deze is echter in mindere mate aanwezig als deze wordt vergeleken met beide eerder genoemde gebieden. De gebruikte methode toont dat door de polycentrische opbouw van Berlijn een andersoortige secundaire ruimte aanwezig is dan in de traditionele centrum-periferie verhouding en dat deze ruimte met het begrip van de tussenstad in beeld is te brengen in Berlijn. Het is interessant om op enkele van deze gebieden in te zoomen om te kijken wat voor structuren hier precies aanwezig zijn en om te detecteren of ze daadwerkelijk in de marge van de stadsontwikkeling zijn ontstaan. Dit stelt ons wellicht in staat bepaalde wetmatigheden te ontdekken; juist voor de tussenstedelijke gebieden in de Berlijnse situatie. Op deze wijze is vanuit een algemener begrip een verdere verfijning van de betekenis van de tussenstad en secundaire ruimte te bereiken.
Woongebieden lage dichtheid
Schuppenhof Schmuck- und Gartenhof Woongebieden hoge dichtheid (voor 1945)
87
Woongebieden hoge dichtheid (na 1945)
1.
2.
88
De steekproef bestaat uit de twee selectiegebieden die de hoogste concentratie eigenschappen bevatten. Dit zijn: het gebied in het zuidoosten (1.) bestaande uit Johannisthal, Adlershof en Nieder- en Oberschöneweide en het gebied in het westen (2.) bestaande uit Staaken, Spandau en Wilhelmstadt. Het valt op dat beide gebieden tot ontwikkeling zijn gekomen onder invloed van industrie en de infrastructuur die is aangelegd. De weerslag die dit heeft gehad op de woonbebouwing is duidelijk afleesbaar. In beide gebieden zijn aan het einde van de 20e eeuw de eerste industrieën ontstaan. Deze zijn verantwoordelijk voor de eerste doorontwikkeling van huisvesting voor arbeiders in nabijheid van de fabrieken. Onder invloed hiervan neemt de ontwikkeling een vlucht en groeien beide gebieden enorm, waarna vanaf de jaren ‘50 een stagnatie van de groei optreedt door de terugloop van industriële activiteit. Deze ontwikkeling heeft ook zijn weerslag op de morfologische samenstelling van beide gebieden. De Senatsverwaltung für Stadtentwicklung maakt onderscheid tussen: woongebieden met lage dichtheid, woongebieden met hoge dichtheid voor 1945 en woongebieden met hoge dichtheid na 1945. In de gebieden vormen deze categoriën de eerder beschreven lappendeken bestaande uit verschillende stadsvelden. Wat hier echter opvalt is de aanwezigheid van een perifeer type blokbebouwing, die specifiek op dit soort locaties in Berlijn is te vinden. Het betreft blokstructuren die ruimer zijn opgezet en daarbij de bestaande bebouwing inlijven in het systeem. De blokken bevatten hierdoor een menging van verschillende typologieën, een gradatie in openbare ruimtes en zijn in staat in grote mate veranderingen in zich op te nemen. Dit fenomeen blijkt, als we uitzoomen en Berlijn bekijken, een
bepalende structuur te zijn in de geselecteerde secundaire woongebieden en op grote schaal hierin aanwezig te zijn. Het is een voorbeeld van stadsontwikkeling die ontstaat in de marge van de gestructureerde ontwikkeling, een ontwikkeling die mogelijk gemaakt is door andere. Concluderend kunnen we dus stellen dat met de gehanteerde methode de gezochte stadsvorm met bijbehorende ontwikkelingen blootgelegd kan worden. Deze secundaire ruimte wordt in belangrijke mate bepaald door infrastructurele netwerken die hun bestaansrecht met name ontlenen aan hun verbindende kwaliteiten op grotere schaal; landbouwgebieden, grotere industriële gebieden en een veelvoud aan complexen. In de regio zijn deze perifere zones ingesloten geraakt in de stad en hebben zo een wisselwerking ontwikkeld met omliggende stadscentra. De structuren die hierin zijn te vinden bevatten naast een hoge mate van menging op niveau van de stadsregio ook, in sommige gevallen, op blokniveau deze kwaliteiten. De tussenstedelijke ruimte blijkt in staat zich te ontwikkelen en aan te passen aan wijzigende omstandigheden; dit opent een interessant perspectief voor de toekomst.
11. Geadapteerde blokbebouwing in Berlijn
SECUNDAIRE RUIMTE IS... - sterk beïnvloed door regionale, landelijke en internationale infrastructuur als snelwegen, spoor en vliegvelden - sterk beïnvloed door agriculturele groenstructuren als landbouw en tuinbouw - sterk beïnvloed door industrie terreinen en grootschalige complexen als congrescentra - gevormd door een lappendeken van aan elkaar vergroeide stadsvelden
89
90 Om een beeld te krijgen van de secundaire ruimte in Berlijn kan de invalshoek vanuit de polycentrische stad helpen deze definitie scherper te krijgen. Een polycentrische stad is een stad die is opgebouwd uit verschillende centra. De stedelijke agglomeratie die dan ontstaat, bestaat uit een aantal steden / dorpen die, door bevolkingsgroei en uitbreiding fysiek aan elkaar vast zijn gegroeid. Tussen deze kernen bevinden zich gebieden die moeilijker te definiĂŤren zijn en gerekend kunnen worden tot secundaire ruimte. door: Loes Martens
_2.03_polycentrische stad
92
Om een uitspraak te kunnen doen over de secundaire ruimte in Berlijn, is het van belang de primaire plekken in Berlijn weer te geven en te analyseren om zo tot een beter begrip van de ruimte die daar tussen ligt te komen. De invalshoek vanuit de polycentrische stad kan helpen om de definitie scherper te krijgen. De interesse voor de benadering van Berlijn als een polycentrische stad komt voort uit de benaming door Kees Christiaanse, die Berlijn een ‘dubbele archipel’ noemde in een gelijknamig artikel in de Arch+ van 2010. 1 Hij beschrijft Berlijn als een dubbele archipel als volgt: “aan de ene kant de confrontatie en interactie van zichtbare en onzichtbare netwerken van bevolkingsgroepen en aan de andere kant door het onderscheid tussen karakteristieke stadsdelen met water, wegen, meren, naoorlogse fragmentatie als scheidende elementen.” 2 De definitie van ‘ar-chi-pel’ kunnen we terugbrengen naar ‘een zee met veel eilanden of eilandengroepen daarin’ 3 Een polycentrische stad is een stad die is opgebouwd uit verschillende centra. Deze stedelijke agglomeratie bestaat uit een aantal steden / dorpen die, door bevolkingsgroei en uitbreiding fysiek aan elkaar vast gegroeid zijn en daardoor uit een aaneengesloten bebouwd gebied bestaan. Dit wordt ook wel een conurbatie genoemd. Een metropool bestaat vaak uit een of meerdere conurbaties met perifere gebieden, die niet meteen stedelijk van karakter hoeven te zijn, maar door werk of winkelgelegenheden wel afhankelijk zijn van de conurbatie.
woningnood te voorzien. Daarnaast zorgde de verdeling van Berlijn in een oostelijk en westelijk gebied voor een andere denkwijze, die zijn weerslag had op de bouw in die tijd. Wat belangrijk is, is dat het hierbij ook gaat om infrastructuur die dit als een goed werkend netwerk laat functioneren. Daarnaast speelt het idee van een ‘modulair’ planningsconcept hierin ook een belangrijke rol. Wat bevindt zich in de module en wat bevindt zich daarbuiten? En hoe is deze module onderdeel van een grotere constructie? POLYCENTRISCHE STADSMODEL GLOEDEN ALS ANALYSE METHODE VOLGENS PAOLA VIGANO Een denkwijze over primaire en secundaire ruimte, over kernen en leegte kan gevonden worden in de diagrammen van Erich Gloeden in ‘Die inflation der Gross-städte und ihre heilungsmöglichkeit’. Hij beschrijft hier waaruit een polycentrisch gebied zou moeten bestaan en hoe deze zou moeten functioneren. De diagrammen van Gloeden beschrijven het schema, de structuur van de polycentrische stad. Het diagram bevat 150 landschappelijke en 66 stedelijke nederzettingen, georganiseerd in 4 agglomeraties. Een netwerk van sporen en trambanen doorkruisen de vlaktes en brengen ordening aan in het landschap. De agglomeraties hebben ieder, in het centrum of aan de rand, een spoorweggebied, telkens van ongeveer dezelfde dimensie. De kleinste agglomeratie heeft 1 stedelijke nederzetting van 100.000 inwoners, waar landschappelijke nederzettingen aan toegevoegd kunnen
POLYCENTRISCHE ONTWIKKELING BERLIJN
1.
Christiaanse, K. (2010)
2.
idem
3.
online encyclopedie,
laatst bekeken 26-10-2011
Zoals de stad van binnen naar buiten groeit, zo verloopt ook de groei rondom de kernen. Berlijn kent geen reden waarom het in jaarringen rondom het centrum zou zijn gegroeid. Hoewel de planning voor 1900 onder het stratenplan van Hobrecht de eerste aanzet hiertoe gaf. Het ontstaan uit dorpskernen kunnen we koppelen aan het feit dat er periodes in de planningsontwikkeling van Berlijn zijn waar actief aan decentralisatie gewerkt werd, al dan niet volgens een over-all polycentrisch planningsmodel. Dit gebeurde in de jaren ’20 en ’30 na aanleiding van de woningnood, ontstaan door de industrialisatie. En ook in de jaren ’60 en ’70, toen de woningnood, onder andere door de bombardementen van de oorlog, nog steeds niet was opgelost. Deze kernen zijn bewust, doelgericht ontworpen als centra, waarbij de voormalige dorpskern alleen nog maar als litteken aanwezig is in het stedelijk weefsel en niet meer als kern belangrijk is. Dit zijn de periodes waar in Berlijn, en ook in andere steden, een polycentrisch stadsmodel te lezen is. Dit kan beschreven worden als een polynucleair planningsmodel als model van de groei. In de eerstgenoemde periode is dat het model dat in de stad te traceren is, op het moment dat er een concept is. Dit concept gaat niet alleen over de kernen, maar nog belangrijker, over de tussenruimte, waarbij de kernen deel uitmaken van een groter stedelijk netwerk. In de tweede periode is dit model ook leesbaar in de stad maar is dit niet terug te leiden tot een duidelijk overkoepelend denkbeeld over een polycentrisch planningsmodel. De oorzaak hiervan ligt onder andere in de hoge druk om zo snel mogelijk na de oorlog in de
bebouwd gebied binnen de huidige grens van de stad
groenzones waterstructuur s-bahn
waterstructuur, groenstructuur, spoorwegennet
4.
Gloeden, E (1923)
5.
Viganò, P. (2009) P. 63-109
worden tot de grootste van 5 miljoen inwoners is bereikt. Het spoor wordt gebruikt ten dienste van grote industriële en stedelijke gebieden en de lokale tramtrajecten voor de organisatie van de isotrope centra. 4 De eenvoud van de diagrammen leveren interessante vraagstukken op om na te denken over het polycentrische model, als actuele stadsvorm, die aanwezig is in Berlijn, of als concept zou kunnen dienen voor stedelijke ontwikkeling. Het diagram op kleinere schaal is opgebouwd uit twee verschillende vormen van rationaliteit; redenen van het grondgebied en redenen voor de geometrie. Er is een grondgebied dat de vorm aanneemt van de aanwezige topografische informatie en bijvoorbeeld het water netwerk. Daarnaast is er een onderliggende geometrie, een diamanten patroon, die de cellulaire basis van de ontwerp-regeling vormt. De afstanden van de centra tot de voorzieningen is vanaf iedere cel hetzelfde.
s-bahn en regionaal netwerk trambanen s-bahn, regionaal netwerk en trambanen
bebouwing
Paola Vigano gebruikt in haar boek ‘I territori dell’urbanistica’ deze diagrammen als een analyse instrument. Vervolgens gebruikt ze dit voor het ontwerpen van nieuwe stedelijke dimensies. Deze manier van kijken deelt ze in drie groepen in: de nieuwe schaal en nieuwe vorm van de stad, de leegte in de stad als achtergrond en de vorm van de nieuwe projecten. De verwijzing naar Gloeden komt vooral terug in het nadenken over concepten van leegte. Deze concepten, zoals groene wiggen, corridors en banden, zijn interessant om te combineren. Zo kan gepoogd worden tot nieuwe stadsconcepten te komen zoals die van celweefsels en die van de archipel. Deze produceren een aantal thema’s die het meest krachtig en blijvend zijn gebleken in de moderne stedenbouw. 5 afb. 1 diagram Paola Vigano, gebaseerd op de schema’s van Gloeden: het grondgebied dat de vorm aanneemt van
93
de aanwezige topografische informatie en bijvoorbeeld het water netwerk.
94 6.
Tijdens het behandelen van het concept ‘celweefsel’ verwijst Vigano naar dit werk van Gloeden. Dit beschrijft ze als misschien wel de beste voorstelling van een stad bestaand uit cellen. Deze kan vergeleken worden met de plannen die Unwin maakte voor Londen 6. Zoals in deze plannen de satelliet stad een belangrijke rol speelt met een duidelijke thema van groei, zo wordt de groei in de diagrammen van Gloeden vooral bepaald door knopvorming rondom de oorspronkelijke kern. Het verschil hiertussen is de rol van de oorspronkelijke kern. Deze duidt in de plannen van Unwin nog steeds de belangrijkst aan en in de plannen van Gloeden de eerste van een set gelijkwaardige kernen. Het geheel dat Gloeden dan voorstelt is vrij dicht en groter dan Unwin voorstelt. Iedere cel verschilt in specialisatie, heeft niet meer dan 100.000 inwoners op een gebied met een diameter van niet meer dan 1,2 km en verschilt in karakter en uitstraling. De verbinding tussen deze kernen wordt gemaakt door middel van een treinsysteem. De kenmerken van dit stadsmodel zoals Gloeden die omschrijft, hebben dus vooral te maken met aantal inwoners en afstanden van centra tot elkaar. Het aantal inwoners wordt gevormd door verschillende nederzettingen die samen uit kunnen groeien tot een maximum, waarnaar er een nieuwe cel zou moeten ontstaan. De afstanden tussen de cellen wordt bepaald door loopafstand om zo te kunnen voorzien in alle functies. Samen vormt dit een groter netwerk waarin een spoor- en een tramlijn de verbinding tussen de cellen mogelijk maakt.
Hilberseimer, L. (1944)
De huidige stad Berlijn kan polycentrisch worden genoemd om diverse redenen. Deze primaire plekken kunnen gezocht worden in historische aspecten, zoals het ontstaan van de stad, maar ook in huidige statistieken, zoals het aantal inwoners en de verdeling in districten. Voorafgaand moet de huidige structuur van de stad duidelijk zijn. Dat treft zowel de bebouwde massa van de stad als de groenstructuren en het mobiliteitsnetwerk. De bebouwde massa laat een vrij constante dichtheid van bebouwing zien. Deze ontwikkelt zich aan de Spree naar de voorsteden overduidelijk meer en houdt ruimte waar de natuurgebieden de stad in komen. De groenstructuur wordt voornamelijk gevormd door openbare parken, landbouw, tuinbouw, bossen en volkstuintjes. Naast een gelijke kleinschalige verdeling over de stad, is er een duidelijke structuur te herkennen op grotere schaal. Bijvoorbeeld de as die Berlijn met Potsdam verbindt, die door Grunewald loopt. Daarnaast zijn er enkele grote stadsparken in het weefsel aanwezig, waarvan Tiergarten en het voormalige vliegveld Tempelhof, die bekendste zullen zijn.
Voormalige dorpskernen met actueel aantal inwoners bezirk waarin de dorpskern zich bevindt
Het mobiliteitsnetwerk kan gesplitst worden in het spoornetwerk en het tramnetwerk, die op stedelijke schaal een belangrijke rol spelen. Natuurlijk verzorgt op buurtniveau ook de bus een groot gedeelte van het openbaar vervoer. Het regionale treinnetwerk vormt een ring ver rondom het voormalige West Berlijn en dwars door het voormalige Oost Berlijn. Loodrecht hierop is een netwerk dat zowel de stad uit als in gaat te herkennen. Binnen het centrum vertakt dit in een fijnmazig s- en
Voormalige dorpskernen binnen de huidige stadsgrenzen van Berlijn en direct aangrenzende gebieden volgens de LOR-norm
voormalige dorpskernen
voor 1870
1870-1910
1910-1920
1920-1930
1950
voormalige dorpskernen gebieden direct grenzend hieraan
Actuele bebouwing uitgezet in de tijd waarin ze gebouwd zijn, met als onderlegger de locatie van de 1950-1970
1960-1980
1980-1990
historische dorpskernen.
95
96
u-bahn systeem. De trambanen zijn echter alleen in het Oosten uitgevoerd en zelfs na de val van de muur zijn deze in het Westen niet verbonden of opnieuw aangelegd. HISTORISCHE ASPECTEN Allereerst is er op zoek gegaan naar de oorspronkelijke dorpskernen die aanwezig waren in het gebied wat nu binnen de stadsgrenzen van Berlijn valt. Het grootste deel van deze dorpen hebben tot 1920 autonoom bestaan, met hun eigen identiteit en karakter. Enkele dorpen hebben deze kenmerken nog steeds en liggen nu in deze toestand in het nieuwe stedelijk weefsel van Berlijn. Het patroon dat hierdoor in deze kaart ontstaat is eigenlijk een spontane ontwikkeling geweest en valt niet onder een planningsconcept voor de stad. Echter is dit wel aanwezig in de huidige stadsvorm. De voormalige grenzen van Berlijn en Charlottenburg zijn hierin zichtbaar met de daaromheen gelegen dorpen. Verder is te zien dat enkele plekken nooit oude dorpskernen hebben gehad omdat deze locaties meer geschikt waren voor andere functies, zoals industrie, of het in een groene zone lag. (Spreezone en Grünewald) Het inwonersaantal wat vermeldt is, is het huidige inwonersaantal van het Bezirk waar het voormalige dorp op dit moment tot behoort. Het dient ter vergelijking van de ontwikkeling van het gebied rondom het dorp. Op de tweede kaart zijn de voormalige dorpskernen opnieuw getekend en de aangrenzende LOR-gebieden donker gekleurd. LOR staat voor Lebensweltlich Orientierte Räume en is een gebiedsindeling die homogeniteit na streeft. Homogeniteit op het gebied van overeenkomstige bouwstructuren, gescheiden door grote straten en
verkeersassen en natuurlijke barrières. Enkele dorpskernen zijn nog in hun huidige status aanwezig maar de meeste hebben zich ontwikkeld tot een meer stedelijk gebied en zijn hierbij nauwelijks meer te herkennen als voormalige dorpskern. Om snel een inzicht te krijgen in de groei van de stad in een aantal belangrijke periodes en vooral gerelateerd naar wat er gebouwd werd in die periode is er een overzicht gemaakt. Dit overzicht toont de actuele bebouwing uitgezet in de tijd waarin ze gebouwd zijn met als onderlegger de locatie van de historische dorpskernen. Houdt hierbij in het achterhoofd dat het geen historische kaarten is maar verteld in welke periode de huidige bouwvoorraad is gebouwd. In de kaart van 1870 kunnen we zien dat enkele dorpskernen nog aanwezig zijn in het huidige weefsel. Vooral in het gebied in het noorden met een lage dichtheid heeft deze dorpskernen opgenomen in het de ontwikkeling. Hier is ook nog veel landbouw aanwezig. Bij de eerste grote stadsuitbreidingen van 1920, toen Berlijn en zijn dorpen samengevoegd werd tot Groß-Berlin, kwamen de dorpen in aanraking met arbeiderswijken die buiten de stad dicht bij de industrie werden gebouwd.
voormalige dorpskernen gebieden direct grenzend hieraan Actuele ontwikkelingsgebieden als ‘centra’ volgens de gemeente van Berlijn en direct aangrenzende gebieden
HUIDIGE STATUS De huidige status is vanuit twee opzichten bekeken. Allereerst het aantal inwoners en de spreiding hiervan over de stad en ten tweede de in de toekomst te ontwikkelen en al bestaande centra, aangegeven door het bureau voor stadsontwikkeling. In de eerste kaart is weergegeven wat de actuele toestand is van de verdeling van de inwonersaantallen over de
ongeveer 150.000 inwoners
informatie diagram inwoners aantallen gebieden direct grenzend hieraan
Verdeling van het huidige aantal inwoners per bezirk binnen het gebied binnen de stadsgrenzen.
actuele inwonersaantallen
voor 1870
1870-1910
1910-1920
1920-1930
1950 Actuele bebouwing uitgezet in de tijd waarin ze gebouwd zijn, met als onderlegger de huidige verdeling van het inwonersaantal.
Opvallend in deze kaarten zijn de periodes waar er in de periferie gebouwd werd. De gebieden die in de jaren ‘60 en ‘80 gebouwd zijn als Groß siedlungen hebben een 1950-1970
1960-1980
1980-1990
significant inwonersaantal.
97
98
verschillende Bezirken die Berlijn kent. De gegevens van de inwonersaantallen komen van de website Stadtentwickelung. Dit informatiediagram laat zien waar de zwaartepunten in de stad liggen en hoe deze zich verhouden tot elkaar en het geheel. De grote cirkels in het centrum laten een verdeling tussen oost en west zien en een hoge dichtheid in het zuidoosten, tegenover een lage dichtheid in het noordwesten. Andere opvallende punten zijn het hoge inwonersaantal bij de Großsiedlungen in het Oosten van Berlijn en het ontbreken van grote inwonersaantallen tussen het centrum en de voorsteden Spandau en Köpenich. Dit heeft ook met de gunstige locatie van industrie aan de Spree te maken. Een overzicht van de actuele bebouwing uitgezet in de tijd, vergelijkbaar met de historische groei eerder verbeeldt, levert ook met het schema van de inwoners aantallen een interessant beeld op. Te zien is dat in enkele periodes waarin er aan de stad gebouwd werd meer inwoners zijn blijven wonen dan in andere delen. Dit levert een hogere dichtheid op. In de periode van 1870-1910 werd onder het Hobrecht Plan een hoge dichtheid aan stedelijk wonen gerealiseerd, ook op dit moment zijn hier grote inwoners aantallen te vinden. In de periode na de eerste wereld oorlog zien we de stad verder groeien tot Groß-Berlin. De toen gebouwde stad had een lagere dichtheid en ook dit is in het huidige weefsel hetzelfde gebleven. In de periode na de tweede wereldoorlog werd er opnieuw veel woningbouw in de periferie gerealiseerd, met tot gevolg dat gebieden met hoge dichtheden als subcentra gingen functioneren op deze plekken. Tenslotte zijn In de laatste kaart de huidige ontwikkelingsgebieden weergegeven die de gemeente
(Senatsverwaltung Stadtentwicklung) zelf aangeeft als toekomstig belangrijke ‘centra’. Deze zijn vooral bepaald aan de hand van het aantal beschikbare voorzieningen om een bepaald verzorgingsgebied te voorzien. Er is een spreiding te zien in het centrum, die onder andere veroorzaakt wordt door de voormalige scheiding oost-west en de verdeling in kleine deelgebieden. Daarnaast worden buiten het centrum kerngebieden aangewezen. De voorsteden Spandau en Köpenick, maar ook de gebieden die in de jaren ‘60-’80 ontwikkeld zijn als Großsiedlungen door de enorme woningnood. In deze gebieden wonen meer dan 100.000 inwoners en kunnen beschouwd worden als op zich zelf staande gebieden met een eigen organisatie en voorzieningenniveau.
voegde enorme inwonersaantallen toe in het buitengebied van de stad. Deze gebieden werden ontwikkeld als zelf functionerende wijken met eigen voorzieningen en een eigen centrum en goed verbonden met andere wijken. Wat interessant is aan deze gebieden is dat het onderdelen zijn van een stad die nooit in zijn geheel is gebouwd, hoewel er een duidelijke denkbeeld aanwezig was over hoe men de stad zou moeten bouwen. Hoe wordt met deze fragmenten van Großsiedlungen, hoofdzakelijk woningbouw, een stad gebouwd? Belangrijk is om een reflectie op de vraag, welke stad men zich inbeeldde toen men die fragmenten aan het bouwen was, te ontwikkelen. Welke stedelijke agglomeratie bouwde men en hoe bouw je aan die stad verder?
Conclusiekaart De benadering vanuit het polycentrische stadsbeeld wordt gebruikt om te kijken naar primaire gebieden in een stad en zo de secundaire ruimte te definiëren. Alles omvattend kunnen we concluderen dat enkele kenmerken van een polycentrische stad, zoals het ontstaan uit diverse kernen en het nog steeds aanwezig zijn van verschillende centrum gebieden, zichtbaar zijn in de huidige situatie van Berlijn. De omschrijving die Gloeden geeft van een polycentrische stad geeft aanleidingen om de stad te analyseren op inwonersspreiding, oude kernen en nieuwe kernen, en netwerken. Deze geven primaire locaties weer. Twee periodes waarin er buiten de stad gebouwd werd, laten zien dat dit de momenten zijn dat het polycentrische karakter van de stad versterkt werd. Vooral de periode, na de oorlog, waarin de Großsiedlungen gebouwd werden,
SECUNDAIRE RUIMTE ... - heeft on-ontwikkelde kernen of geen kern - bevat geen oude dorpskern, die uitgegroeid is tot centrum, wel resten daarvan - heeft geen boven gemiddeld inwonersaantal - bevindt zich tussen het netwerk van kernen - bevat grootschalige functies en groenvoorzieningen, als parken en volkstuinen
inwonersaantallen
voormalige dorpskernen actuele centra
hoog primair (ontstaan uit oude kern en nu actueel centrum) middel primair (in de nabijheid van actueel centrum) laag primair (in de nabijheid van een oude dorpskern
Het polycentrische karakter van Berlijn
99
100 In steden zijn plekken aan te wijzen die sterk in ontwikkeling zijn, of altijd al een hoge graad van ontwikkeling hebben gekend, bijvoorbeeld: stadscentra, rijke suburbs, hoogwaardige kantoorlocaties of gegentrificeerde wijken. Hier wordt gebouwd, is al gebouwd en zijn of worden de huren hoger. Kortom: dit zijn de plekken waar de grondprijzen hoog zijn, of sterk groeien. Tegenovergesteld zijn er natuurlijk ook plekken waar dit niet zo is. De plekken van lage dynamiek, zonder sterk paradigmatische ontwikkeling, gebieden met lage grondprijzen. Bezien vanuit de grondprijzen valt er te beredeneren dat er primaire gebieden in de stad zijn, waar de druk op de grondmarkt hoog is, en secundaire gebieden in een stad zijn waar een onderdruk op de markt is. Als deze gebieden in de luwte van de markt, een vorm van secundaire ruimte zijn, hoe ziet deze ruimte er dan uit? En, wat voor soort bebouwing treffen we in deze gebieden aan? door: David de Kool
_2.04_grondprijzen
102 1. Analyse grondwaarde dichtheid (fsi) grondw./m2 gebouw status
Methode Het onderzoek focust zich op woongebieden, omdat het hoofdthema van het onderzoek over wonen in Berlijn gaat, maar ook omdat de gegevens hiervan beter vergelijkbaar zijn1. Het onderzoek is gedaan in vijf stappen: analyse van een snede (1), een abstractie van deze analyses (2), de analyses over elkaar heenleggen (3, ‘de overlay’), steekproeven hieruit naar woningtypologie (4) en de reflectie op heel Berlijn (5). In de eerste stap is er op vier onderwerpen geanalyseerd. Allereerst natuurlijk de daadwerkelijk grondprijs2. Omdat de grondprijs sterk afhankelijk is van de bouwtypologie en het aantal verdiepingen dat men op een perceel mag bouwen, is de FSI-dichtheid in de tweede analyselaag geanalyseerd. Het blijkt echter dat de grondprijs en de FSI niet rechtstreeks evenredig zijn. Er is weliswaar een correlatie, maar een hogere grondprijs is niet altijd het gevolg van een hogere dichtheid. Om dit te ondervangen is grondprijs per vierkante meter kavel gedeeld door de dichtheid in m2 vloeroppervlak per m2 kavel. Dit resulteert in de derde analyse, de grondprijs per vierkante meter gebouw. De vierde analyselaag is de status3. Deze is geselecteerd omdat het een indicatie kan zijn van de vraagkant van de totstandkoming van de grondprijs. De status die hier is gebruikt is samengesteld door de gemeente Berlijn uit
statistische gegevens. Men heeft data over de mate van verschillende soorten werkloosheid, van uitkeringen en van kinderen met een migratie achtergrond gecombineerd tot de status van een wijk. Om deze analyses over elkaar heen te kunnen leggen is een abstractie nodig: de tweede stap in dit onderzoek. Het is nodig om de gradiëntkaarten uit de analyses te abstraheren naar een twee-tinten kaart. Hoewel de schifting enigszins arbitrair is, wordt hierdoor bij het over elkaar heenleggen wél helder zichtbaar wanneer een wijk in meerdere analyses als primair of secundair te boek staat.
2. Abstractie
1. Sommige gebieden zijn lastig
grondwaarde
te vergelijken omdat er moeilijk
dichtheid (fsi)
een in geld uitgedrukte waarde te
grondw./m2 gebouw
bepalen is (bijv. natuurgebieden
status
of begraafplaatsen). Andere categorieën hebben een sterk afwijkende waarde.
3 Overlay Secundaire ruimte_ Resumé legenda. 3 x Secundair
Industrieterreinen zijn bijvoorbeeld
2 x Secundair 1 x Secundair 3 x Primair Omstippelde gebieden voldoen aan: - Hoge status - Hoge dichtheid - Lage prijs
ongeveer 4x goedkoper dan gelijkwaardige woningbouwgrond. 1 lage grondwaarde,
2 lage grondwaarde,
3 lage grondwaarde,
lage dichtheid,
lage dichtheid,
hoge dichtheid,
2. Bron: Bonpreisrichtwert 2009.
lage status
hoge status
hoge status
Zie bronvermelding voor verdere toelichting.
De derde stap is dus dit over elkaar heen leggen (de ‘overlay’) van de analysekaarten. Door te kijken welke gebieden bijvoorbeeld én een lage status, én een lage dichtheid, én een lage grondprijs hebben, kunnen er plekken worden aangewezen die zeer secundair zijn. In de overlay is onderzocht wat het oplevert wanneer men op verschillende manieren de secundaire ruimte definieert. Bijvoorbeeld de vergelijking tussen lage grondwaarde/ lage dichtheid/hoge status en lage grondwaarde/lage dichtheid/lage status. De analyse van de grondprijs per m2 is niet meegenomen in deze vergelijking, omdat deze op veel vlakken een inverse vormt van de dichtheid en de grondwaarde. Hij is immers
4. Steekproeven overlay 1, 2 & 3
3
Bron:
Tegelort
Alt Tegel
Vliegveld Tegel (gesloten 2012)
Falkenhagener Neustadt Feld (Spandau)
Haselhorst
(LOR)
toelichting. 4 Bron: Stadsstruktur in Bodematlas 2010
Berlijnse Muur 1961-1989
Waidmannslust Märkisches Buchholz Viertel Rosenthal Wittenau Wilhelmsruh Niederschön hausen Reinickendorf
Halkenfelde
Soziale
5. Reflectie heel Berlijn
Hermsdorf Konradshöhe
2010
Zie bronvermelding voor verdere
gemaakt om de grondwaarde op dichtheid te corrigeren. In de vierde stap is door middel van steekproeven een beeld geschetst van de verschillende typologieën4 die zich in de hier gedefinieerde secundaire ruimte bevinden. De analyses van stappen 1, 2, 3 en 4 zijn uitgevoerd op een snede uit Berlijn. Dit is vooral gedaan vanwege het arbeidsintensieve karakter van het intekenen van de verschillende statische gegevens. De snede zorgt ervoor dat er snel geëxperimenteerd kon worden met analyse-, en tekenmethodes in dit exploratief cartografisch onderzoek. De doorsnede is tangentieel, omdat de doelstelling van het onderzoek juist ligt in de decentrale ruimte: met een doorsnede die net raakt aan de rand van het centrum analyseer aan twee zijden de schillen of eilanden aan de rand van de stad. Vervolgens is het logisch om zo’n doorsnede in Berlijn in oost-west richting te leggen, vanwege het relatief recente verleden van de opgesplitste stad. De snede aan de noordkant van het centrum is het meest representatief: aan de zuidkant is het contrast met tamelijk veel eenzijdige bossen en villawijken groter.
Monitoring
Stadtentwicklung
Wedding
In de vijfde stap van de analyse zijn de bevindingen uit het eerste deel gereflecteerd op de gehele stad. In deze stap is geanalyseerd op grondprijs, op grondprijs per m2 gebouw en op gebouwtypogie.
Pankow
Gesund brunnen
Heiners dorf
Prenzlauer Berg
Karow
Blankenburg
Malkow Falkenberg Weißen see
Höhenschön hausen
Marzahn
103
104
Stap 1 & 2: Analyse & Abstractie Grondwaarde
In het oosten van de snede is het contrast tussen de grondwaarden het grootste. Hier zien we een deel van het relatief dure Prenzlauer Berg, tegenover grote gebieden die qua lage prijs gelijkwaardig zijn, zoals Karow en Höhenschönhausen. In het midden, noorden en westen liggen de prijzen hoger en is er veel meer differentiatie. Geabstraheerd blijkt er dat het zwaartepunt van de goedkope gebieden toch aan de noord en oost-rand van de stad ligt.
Prijs, absoluut
hoog [ 500 € / m2 ]
legenda. prijs hoog (1500 euro per m2)
laag [ 75 € / m2 ] prijs laag (30 euro per m2) *De kaart is gebaseerd op de “Bodenrichtwerte 2010”. Bodenrichtwerte sind durchschnittliche Lagewerte für den Boden, bezogen auf einen Quadratmeter Grundstücksfläche. Sie werden für eine Mehrzahl von Grundstücken ermittelt, die in ihren tatsächlichen Eigenschaften und rechtlichen Gegebenheiten weitgehend übereinstimmen, eine im Wesentlichen gleiche Struktur und Lage haben und im Zeitpunkt der Bodenrichtwertermittlung ein annähernd gleiches Preisniveau aufweisen. Bodenrichtwerte stellen also auf typische Verhältnisse einzelner Gebiete (Bodenrichtwertzonen) ab. Hierzu zählen auch herausgehobene Bereiche an Straßenzügen oder Plätzen. Bodenrichtwerte berücksichtigen nicht die besonderen Eigenschaften einzelner Grundstücke; dies gilt insbesondere für deutlich abweichende Verkehrs- bzw. Geschäftslagen, Art und Maß der baulichen Nutzung, Grundstücksform, Größe, Bodenbeschaffenheit, Erschließung, mit dem Grundstück verbundene werterhöhende Rechte oder wertmindernde Belastungen. Die Bodenrichtwerte berücksichtigen somit auch nicht Altlasten und Bodenbelastungen. In bebauten Gebieten sind Bodenrichtwerte mit dem Wert zu ermitteln, der sich ergeben würde, wenn der Boden unbebaut wäre.
Grondwaarde primair [ ≥ 200 € / m2 ] secundair [ < 200 € / m2 ]
Qua dichtheden vallen enkele kernen op. Dit zijn Spandau, Alt Tegel, Märkisches Viertel, Höhenschönhausen, Marzahn en natuurlijk de centrum-stad. Daaromheen is een lappendeken van enigszins wisselende dichtheden te herkennen. In de abstractie wordt duidelijk dat deze aan de randen minder dicht wordt. In de abstractie valt verder op dat de Großsiedlungen Märkische Viertel en Höhenschönhousen met een FSI van 1,0 tamelijk dicht zijn, en precies aan de primaire kant van deze arbitraire schifting vallen.
Dichtheid Dichtheid*
hoog [ FSI 4,0 ]
legenda loge dichtheid (FSI 4,0)
laag [ FSI 0,1 ] lage dichtheid (FSI 0,1) *De kaart is gebaseerd op de “Bodenrichtwerte 2009”.
Dichtheid primair [ FSI ≥ 1,0 ] secundair [ FSI < 1,0 ]
De grondprijs per vierkante meter gebouw (zie paragraaf ‘methode‘ voor uitleg) lijkt bijna een inverse van de dichtheden en grondprijzen analyses. Toch is er een significant ander beeld waar te nemen: het blijkt dat er buiten de centrum-stad een sterkte differentiatie is van van grondprijs per m2 gebouw.
Grondwaarde per m2 gebouw Grondprijs per m2 gebouw _Secundaire ruimte* legenda.
laag [ 75 € / m2 ]
prijs hoog (1000 €/m2 gebouw)
Hoog [ 1000 € / m2 ]
prijs laag (75 €/m2 gebouw) *De kaart is gebaseerd op de “Bodenrichtwerte 2010”. Bodenrichtwerte sind durchschnittliche Lagewerte für den Boden, bezogen auf einen Quadratmeter Grundstücksfläche. Sie werden für eine Mehrzahl von Grundstücken ermittelt, die in ihren tatsächlichen Eigenschaften und rechtlichen Gegebenheiten weitgehend übereinstimmen, eine im Wesentlichen gleiche Struktur und Lage haben und im Zeitpunkt der Bodenrichtwertermittlung ein annähernd gleiches Preisniveau aufweisen. Bodenrichtwerte stellen also auf typische Verhältnisse einzelner Gebiete (Bodenrichtwertzonen) ab. Hierzu zählen auch herausgehobene Bereiche an Straßenzügen oder Plätzen. Bodenrichtwerte berücksichtigen nicht die besonderen Eigenschaften einzelner Grundstücke; dies gilt insbesondere für deutlich abweichende Verkehrs- bzw. Geschäftslagen, Art und Maß der baulichen Nutzung, Grundstücksform, Größe, Bodenbeschaffenheit, Erschließung, mit dem Grundstück verbundene werterhöhende Rechte oder wertmindernde Belastungen. Die Bodenrichtwerte berücksichtigen somit auch nicht Altlasten und Bodenbelastungen. In bebauten Gebieten sind Bodenrichtwerte mit dem Wert zu ermitteln, der sich ergeben würde, wenn der Boden unbebaut wäre.
Grondwaarde per m2 gebouw primair [ ≥ 200 € / m2 ] secundair [ < 200 € / m2 ]
De status is onderverdeeld in vier categorieën. Het is vooral opvallend dat het gebied net ten noorden van het centrum een lage status heeft. Daarnaast worden de vooroordelen over de west-Duitse en de oost-Duitse Großsiedlungen bevestigd. Märkisches Viertel (west) valt in de laagste categorieën en delen van Marzahn en Höhenschönhausen (owost) hebben juist een hoge status.
Status Status*
hoog
legenda. status hoog status middel status laag status erg laag *De kaart is gebaseerd op de “Monitoring Soziale Stadtentwicklung 2010”. Die 12 Indikatoren des Monitoring 2010 umfassen die Bereiche Mobilität und selektive Wanderungen, demografische Situation, Arbeitslosigkeit und Transferbezug. Jeweils 6 dieser Indikatoren werden zu einem Status-Index und jeweils 6 zu einem DynamikIndex zusammengefasst. Der Status-Index und der Dynamik-Index bilden schließlich den Entwicklungsindex (im Verhältnis 3:2).
middel laag erg laag
Status hoog & middel laag & erg laag
105
106
Stap 4 & 5: overlay & steekproeven In de derde stap van dit onderzoek zijn de geabstraheerde kaarten over elkaar heen gelegd. Hoe donkerder een gebied in de onderstaande kaarten, hoe hoe vaker het secundair is in een afzonderlijke analyse. Lage grondwaarde is gecombineerd met lage of hoge status en lage of hoge dichtheid. De eerste kaart definieert de secundaire ruimte als gebieden met lage grondwaarde, lage dichtheid en lage status. Er zijn maar weinig gebieden die hieraan voldoen. Het aanpassen van het omslagpunt waarmee de geabstraheerde kaarten zijn gemaakt heeft hierop weinig invloed, omdat de status vooral laag is in relatief dicht bebouwde gebieden. Gebieden met een hoge status kunnen ook secundair zijn. Als er in Berlijn gebieden zijn met een lage prijs, lage dichtheid en een hoge status, dan zijn dat juist de interessante verborgen plekken in de secundaire ruimte. Deze zijn getekend in de tweede kaart. Volgens deze defenitie is bijna het gehele gebied buiten de S-bahn ring secundair. In de laatste kaart is er gezocht naar een secundaire ruimte waar de grondprijzen nog steeds laag liggen, maar de dichtheden en de status juist hoog liggen. Het blijkt dat met name de oost-Duitse Großsiedlungen van Höhenschönhausen en Marzahn voldoen aan deze criteria.
Legenda: 3 x secundair 2 x secundair 1 x secundair Overlay 1: lage grondwaarde lage dichtheid lage status
Secundaire ruimte_ Resumé legenda. 3 x Secundair 2 x Secundair 1 x Secundair 3 x Primair Omstippelde gebieden voldoen aan: - Lage dichtheid - Laag inkomen - Hoge status
4
2
Overlay 2: lage grondwaarde
3
lage dichtheid hoge status
1
Secundaire ruimte_ Resumé legenda. 3 x Secundair 2 x Secundair 1 x Secundair 3 x Primair Omstippelde gebieden voldoen aan: - Hoge status - Hoge dichtheid - Lage prijs
Overlay 3: lage grondwaarde hoge dichtheid hoge status
Of het vanuit het over elkaar heen leggen van de analyses mogelijk is om beweringen te doen over welke combinatie het beste de secundaire ruimte representeert, is nog niet duidelijk, er zal eerst goed gekeken moeten worden naar de woonmilieu’s. Uit de overlay kaarten komen verschillende gebieden naar voren die als secundair beschouwd kunnen worden. In deze laatste vierde stap van dit onderzoek is nauwkeurig gekeken welke woningtypologieën zich bevinden in deze gebieden. Hiernaast staan voorbeelden en van deze steekproeven. Deze typologieën komen uit de Stadsstruktur kaart. Hierin zijn drie hoofdcategorieën voor woongebouwen: dichte bebouwing na 1945, dichte bebouwing voor 1945 en niet-dichte-bebouwing. Elk van deze hoofdcategorieën heeft zeven of acht ondercategorieën, bijvoorbeeld het onderscheid tussen een villawijk en een rijtjeshuizen wijk in de hoofdcategorie niet-dichte bebouwing. De bebouwing die uit alle steekproeven naar voren komt valt in te delen in twee groepen. De na-oorloge uitbreidingswijken en verschillende soorten grondgebonden eengezinswoningen. De stad die bekend staat om haar wooncultuur van grote hoeveelheden appartementengebouwen, blijkt een ring van grondgebonden huizen te hebben. Deze zijn onder te verdelen in villa’s en middenklasse-huizen. Het is bekend dat er in Berlijn altijd al (vanuit de 19e eeuw) grote villawijken bestaan hebben, maar het blijkt dus dat er ook een significante hoeveelheid, relatief onbekende, middenklasse-eengezinshuizen bestaat. Uit de ‘grondprijs per m2 bebouw’ analyse blijkt echter dat juist deze naar dichtheid gecorrigeerde grondprijs het hoogste lag bij de villawijken. Redenerend behoren deze wijken dus niet tot de secundaire ruimte.
1. aufgelockerte, garten aufgelockerte wohnbebauung, garten aufgel. Wohnbeb. offene Siedlungsbebauung
2. aufgelockerte, garten aufgelockerte wohnbebauung, garten
3. meerdere, overwegend grondgebonden aufgel. wohnb. , offene siedlungsbebauung
4. aufgelockerte, offene siedlung bebauung aufgelockerte wohnbebauung, dorf aufgelockerte wohnbebauung, garten aufgel. wohnbeb. offene siedlungsbebauung dichte wohnbebauung, schmuck und gartenhof dichte wohnbebauung, siedlung der 90-er Jahre
107
108
Stap 5: Reflectie heel Berlijn Nu er een definitie van de grondwaarde secundaire ruimte is, kan gekeken worden hoe deze eruitziet in heel Berlijn. In deze vijfde stap wordt de kaart opgebouwd uit de drie elementen van de conclusie: de grondwaarde, de grondwaarde gecorrigeerd op dichtheid en de woontypologieën. In de grondwaarde kaart (links) is te zien dat de prijzen richting het zuidwesten, dus richting Potsdam, beduidend
hoger liggen dan in de andere gebieden met een vergelijkbare afstand tot het midden van de stad. In de grondprijs per m2 kaart (midden) wordt duidelijk dat
Gezamelijk is er een zwaartepunt in het oosten waar te nemen. Hoewel er twee nederzettingen in voormalig Oost-Berlijn primair zijn (Bohnsdorf naast vliegveld Schönefeld en Mügelheim te midden van uitstrekte bossen en meren), en er in het westen een as van goedkope grond van het cetrum naar Spandau loopt, kan geconcludeerd worden dat de secundaire ruimte in grondprijzen nog altijd een sterke oost-west scheiding laat zien.
er aan de rand van de stad enkele relatief dure gebieden zijn. Dit komt door de relatief hoge prijs in combinatie met een lage dichtheid. In de woningtypologieën-kaart (rechts), vormen de eengezinshuizen een ring rond Berlijn, terwijl de naoorlogse uitbreidingen in de gehele stad te vinden zijn.
Grondprijs per m2 gebouw _Secundaire ruimte*
Prijs, absoluut
legenda.
legenda. prijs hoog (1500 euro per m2)
prijs hoog (1000 €/m2 gebouw)
prijs laag (30 euro per m2)
prijs laag (75 €/m2 gebouw) *De kaart is gebaseerd op de “Bodenrichtwerte 2010”. Bodenrichtwerte sind durchschnittliche Lagewerte für den Boden, bezogen auf einen Quadratmeter Grundstücksfläche. Sie werden für eine Mehrzahl von Grundstücken ermittelt, die in ihren tatsächlichen Eigenschaften und rechtlichen Gegebenheiten weitgehend übereinstimmen, eine im Wesentlichen gleiche Struktur und Lage haben und im Zeitpunkt der Bodenrichtwertermittlung ein annähernd gleiches Preisniveau aufweisen. Bodenrichtwerte stellen also auf typische Verhältnisse einzelner Gebiete (Bodenrichtwertzonen) ab. Hierzu zählen auch herausgehobene Bereiche an Straßenzügen oder Plätzen. Bodenrichtwerte berücksichtigen nicht die besonderen Eigenschaften einzelner Grundstücke; dies gilt insbesondere für deutlich abweichende Verkehrs- bzw. Geschäftslagen, Art und Maß der baulichen Nutzung, Grundstücksform, Größe, Bodenbeschaffenheit, Erschließung, mit dem Grundstück verbundene werterhöhende Rechte oder wertmindernde Belastungen. Die Bodenrichtwerte berücksichtigen somit auch nicht Altlasten und Bodenbelastungen. In bebauten Gebieten sind Bodenrichtwerte mit dem Wert zu ermitteln, der sich ergeben würde, wenn der Boden unbebaut wäre.
*De kaart is gebaseerd op de “Bodenrichtwerte 2010”. Bodenrichtwerte sind durchschnittliche Lagewerte für den Boden, bezogen auf einen Quadratmeter Grundstücksfläche. Sie werden für eine Mehrzahl von Grundstücken ermittelt, die in ihren tatsächlichen Eigenschaften und rechtlichen Gegebenheiten weitgehend übereinstimmen, eine im Wesentlichen gleiche Struktur und Lage haben und im Zeitpunkt der Bodenrichtwertermittlung ein annähernd gleiches Preisniveau aufweisen. Bodenrichtwerte stellen also auf typische Verhältnisse einzelner Gebiete (Bodenrichtwertzonen) ab. Hierzu zählen auch herausgehobene Bereiche an Straßenzügen oder Plätzen. Bodenrichtwerte berücksichtigen nicht die besonderen Eigenschaften einzelner Grundstücke; dies gilt insbesondere für deutlich abweichende Verkehrs- bzw. Geschäftslagen, Art und Maß der baulichen Nutzung, Grundstücksform, Größe, Bodenbeschaffenheit, Erschließung, mit dem Grundstück verbundene werterhöhende Rechte oder wertmindernde Belastungen. Die Bodenrichtwerte berücksichtigen somit auch nicht Altlasten und Bodenbelastungen. In bebauten Gebieten sind Bodenrichtwerte mit dem Wert zu ermitteln, der sich ergeben würde, wenn der Boden unbebaut wäre.
Grondwaarde
Grondwaarde per m2 gebouw
hoog
hoog
Woningtypologieën Niet dichte bebouwing
laag
Na-oorlogse uitbreidingen
laag
SECUNDAIRE RUIMTE... - heeft een relatief lage absolute grondprijs - heeft een relatief lage grondprijs per m2 gebouw - bevat naoorlogse uitbreidingswijken - bevat middenklasse grondgebonden eengezinswoningen
Kaart van de secundaire ruimte Primair
secundair
Niet dichte bebouwing Na-oorlogse uitbreidingen Grens dure grond (absolute prijs) Grens dure grond per m2 woning
109
110 De Wohnungsbaugenossenschaft is
uitgevonden
om
de
marktwerking uit te schakelen. Dit heeft een stedelijke inrichting opgeleverd die de arbeidersklasse dient
en
daarmee
gradiĂŤnt
aanbrengt in de scheiding tussen private en openbare ruimte. De collectieve ruimte nestelt zich in wat aangeduid kan worden als de secundaire ruimte. Een tussenruimte in de tussenruimte. door: Tim Brans
_2.05_een tussenruimte in de tussenruimte
112
EEN TUSSENRUIMTE IN DE TUSSENRUIMTE In het hoofdstuk 2.01 Inleiding wordt een definitie van secundaire ruimte gegeven, die omschrijft wat die ruimte níet is. In dit hoofdstuk wordt getracht om kwaliteiten van die ruimte bloot te leggen, wat leidt tot een verscherpte definiëring en inkadering van het begrip. De gekozen invalshoek is die van de marktwerking. Enerzijds kan middels het begrip marktwerking de primaire ruimte worden uitgesloten, daar in deze ruimte intensivering, verdichting of (her)ontwikkeling wél plaatsvindt. Er wordt dus gekeken naar de plekken waar die marktwerking niet geldt, als gevolg van woningbouw door Genossenschaften. De introductie van een dergelijke andere economie is wederom actueel, in een zoektocht naar een tussenvorm tussen de volledig geïntegreerde vorm van een planeconomie en de korrel van het individuele kavel. Anderzijds is marktwerking gerelateerd aan eigendomsverhoudingen en heeft verschuiving daarvan tot een interessante tussenruimte geleid. Dit is het gevolg van de transformaties van het negentiende eeuwse bouwblok in het begin van de twintigste eeuw. De private binnenkant van het bouwblok is ontruimd en de rand werd doorbroken. Hiermee is een gemeenschappelijke tuin geïntroduceerd.21 Deze nieuwe stedenbouw bemiddelde tussen het meest private en het meest openbare in de ruimtelijke orde.22 De rationalisatie van de stad heeft een sterke diversiteit aan tussenruimtes en woonmilieus aangebracht en is daarom interessant om als kwaliteit van de secundaire ruimte aan te merken. Deze studie markeert de secundaire ruimte door de Genossenschaftsbebouwing in te tekenen.
Ontstaan van genossenschaften Berlijn heeft een sterke traditie van Wohnungsbaugenossenschaften23. eze zijn in de negentiende eeuw ontstaan, met als doel de marktwerking uit te schakelen. De sociaal-economische situatie in Berlijn vormde de aanleiding om dit te doen. Na afloop van de Frans-Pruisische oorlog in 1871 leefde de economie sterk op. Dit leidde samen met de opkomst van de industrialisatie in Berlijn tot een sterke bevolkingsgroei, van 775.000 in 1869, naar 2.071.000 in 1910.24 De bouwproductie kon deze groei echter niet volgen, met name in de bouw van de kleinere arbeiderswoningen heerste een groot tekort. De grote vraag zorgde er samen met het gebrek aan duidelijke normen voor de woningbouw voor dat de grondprijzen snel opliepen. Als gevolg van deze marktwerking ontstonden de beruchte Mietskasernen: dicht op elkaar gebouwde woningen met minimale maat, zonder toereikende ventilatie. Dit had vele sociale en hygiënische problemen tot gevolg voor de bewoners uit deze wijken, zoals sterk verhoogde ziekte- en sterftecijfers.25 Om dit tegen te gaan, moest de marktwerking worden doorbroken. Eerste initiatieven hiertoe ontstonden al in de eerste helft van de negentiende eeuw door particuliere hervormers, die gemeinnützigen Baugesellschaften26 oprichtten. Het betrof welgestelde burgers en edelen, die volledig met eigen geld woningen bouwden voor de lagere klassen. Doordat er nog geen sprake was van staatssteun, waren deze verenigingen niet in staat een kwantitatief hoge bouwprestatie te leveren. Toen de staat juridische en financiële voorwaarden opstelde voor de oprichting van Baugenossenschaften, kwamen in de jaren ‘60 en ‘70 van de 19e eeuw de eerste Genossenschaften
tot stand. Er zijn twee oprichtingsgolven waar te nemen, respectievelijk de vooroorlogse Genossenschaften, tot 1914; en de tussenoorlogse Genossenschaften, tussen 1919 en 192727. e eerste groep richtte zich op de grootste problemen van de Mietskasernen, wat resulteerde in grotere hoven, afgesloten woningen, betere ventilatie en meer licht. Veel van deze woningen werden na de bouw verkocht aan de nieuwe bewoners, waardoor ze terugkeerden naar traditionele eigendomsverhoudingen. Na de Eerste Wereldoorlog begon de interessantere tweede periode, onder leiding van Martin Wagner.
21.
Castex, J. ea (1990), p. 165
22.
Colenbrander in de inleiding van:
Bijlsma, L., Groenland, J. (2006), p. 16
23.
Wohnungsbaugenossenschaften
zijn vergelijkbaar met Nederlandse woningcorporaties, echter kennen
Woningbouw ten tijde van de Weimarrepubliek Gedurende de Eerste Wereldoorlog had de woningproductie vrijwel stil gelegen en was de vraag naar adequate woningbouw verder gestegen. Bovendien waren de bouwkosten, grondstofprijzen en loonkosten gestegen. Martin Wagner werd in 1926 gekozen tot stadsbouwmeester en had twee voorname strategieën voor het woningbouw probleem: rationalisatie en socialisatie.28 Om de bouwkosten te drukken werden woningen gestandaardiseerd en in veelvoud geproduceerd. De architectuur van deze rationalisatie werd bekend onder de naam Neues Bauen. De socialisatie die Wagner voor ogen had moest de vrije marktwerking tegengaan en een situatie als met de Mietskasernen voorkomen. Hij stimuleerde de oprichting van nieuwe Wohnungsbaugenossenschaften en richtte bovendien ook gesocialiseerde bouwbedrijven op als Genossenschaften met overheidssteun. Ook op schaal van de stad werd een strategie gekozen die de marktwerking tegen ging. Door bewust geen structuurof bestemmingsplan te maken, konden particulieren niet speculeren waar ontwikkeling plaats zou gaan vinden.
ze een totaal andere oorsprong. Om verwarring te voorkomen wordt daarom het Duitse begrip gebruikt in de tekst.
24.
Arndt, M. en Rogall, H. (1987),
p.14
25.
Idem, p.15
26.
Vrij vertaald naar: coörporatieve
woningbouwverenigingen
27.
Idem noot 3, p.23
28.
Scarpa, L. (1986)
Hierdoor steeg de grondprijs niet ongewenst en kon de grondprijs dus bepalend zijn voor de keuze waar de ontwikkeling plaats moest vinden. Dit heeft geresulteerd in de uitbreidingen op nevenstaande kaart. De kaart geeft inzicht in de schaal en locatie van de woningproductie uit het interbellum, die nog steeds in Berlijn bestaat. Het gaat hier dus voornamelijk om de Genossenschafts bebouwing. Wat opvalt is dat de woningproductie verstrooit is over het landschap in kleine fragmenten, veelal buiten de S-Bahn ring van Berlijn. Een belangrijke oorzaak hiervoor is de totstandkoming van Groß Berlin in 1920. Het geannexeerde land tussen de voormalige onafhankelijke steden werd gebruikt voor de stadsuitbreiding.
Woningproductie interbellum grens Berlijn tot 1920 Genossenschaftsbebouwing interbellum
113
Gefragmenteerde woningproductie uit het interbellum.
Data uit: Umweltatlas: Stadtstruktur, door: Senatverwaltung für Stadtentwicklung Berlin, 2008
114 In de volgende kaart is de hoofdzakelijk door Genossenschaften gebouwde strokenbouw29 (in rood) toegevoegd aan de aanwezige bebouwing uit de Weimarperiode (in zwart). Dit versterkt het gefragmenteerde beeld, dat we hiervoor ook zagen. Opgemerkt dient te worden dat er meer binnenstedelijke projecten plaatsvonden, als vervanging van het tijdens WOII gebombardeerde weefsel.
29.
Vanwege de beschikbaarheid
van data, is uitgegaan van een een sortering die globaal naar tijd, maar specifiek naar typologie is. Door de grote overeenkomst tussen productie en typologie in dit geval, geeft de kaart een goede indicatie van de gerealiseerde Genossenschaftsbebouwing.
Strokenbouw vanaf jaren ‘50 grens Berlijn tot 1920 Genossenschaftsbebouwing interbellum strokenbouw vanaf jaren ‘50
De strokenbouw die vanaf de jaren ‘50 is gebouwd, versterkt het gefragmenteerde beeld.
Data uit: Umweltatlas: Stadtstruktur, door: Senatverwaltung für Stadtentwicklung Berlin, 2008
De laatste fase waarin veel bebouwing gerealiseerd is door Genossenschaften, is die van de Plattenbau- en Großsiedlungen (tot begin ‘90). Opvallend is de grotere schaal en met name de grote clustering van dit type bebouwing. De misstanden in deze wijken hebben geresulteerd in afkeer van het modernisme en afkeer van Genossenschaftsbebouwing. Hierna werd in Berlijn het vertrouwen in de marktwerking weer uitgesproken.
Strokenbouw vanaf jaren ‘50 grens Berlijn tot 1920 Genossenschaftsbebouwing interbellum en vanaf jaren ‘50 Plattenbau- en Großsiedlungen
115
Gerealiseerde Plattenbau- en Großsiedlungen.
Data uit: Umweltatlas: Stadtstruktur, door: Senatverwaltung für Stadtentwicklung Berlin, 2008
116
Bij het tekenen van een kaart waarin de Genossenschaftsbebouwing de secundaire ruimte markeert, horen de Plattenbau- en Großsiedlungen vanzelfsprekend ingetekend te worden. Toch zijn er enkele argumenten om deze gebieden van de kaart (van de secundaire ruimte) af te trekken: 1. Deze gebieden vormen op zichzelf staande kernen, die functioneel en ruimtelijk afgesneden zijn van de stad. Juist de ruimte tussen deze kernen en de stad vormt het studiegebied. Dit is eerder aan bod gekomen in hoofdstuk 2.03 polycentrische stad. 2. In dit hoofdstuk wordt op zoek gegaan naar het collectief domein, als kwaliteit van de secundaire ruimte. In de Plattenbau- en Großsiedlungen is die collectieve ruimte verworden tot, soms ongedefinieerde, openbare ruimte. De kwaliteit is daarmee verloren gegaan.
Na de voorgaande serie van kaarten, kan de volgende conclusiekaart van Berlijn, op onderstaande pagina, worden getekend. Een kaart waarin de secundaire ruimte gemarkeerd wordt door de gerealiseerde Genossenschaftsbebouwing. Dit is op kleinere schaal bestudeerd met een sample, genomen ter plaatse van Baumschulenweg. Een verdere opdeling naar specifieke Genossenschaften laat de kleine korrel van stedelijke ontwikkeling goed zien, die geresulteerd heeft in een collage van fragmenten. De bebouwingskaart van de sample geeft een indruk van het bestaan van de tussenruimte: bouwblokken zijn opengebroken of verworden tot schijven. Naast elkaar bestaan verschillende morfologiën en stedelijke ruimtes en de Genossenschaftsbebouwing heeft een belangrijk aandeel daarin. Het in de sample weergegeven stuk stad zou dus gezien kunnen worden als secundaire ruimte.
De conclusiekaart, die de schaal van de stad heeft, kan op die manier geïnterpreteerd worden. De secundaire ruimte wordt gemarkeerd door een belangrijke speler, maar niet fysiek begrensd. Versplinterd in het stedelijke weefsel vinden we de tussenvorm van stedelijke orde, het collectieve ruimtegebruik, terug. Een architectonische tussenruimte is geïntroduceerd in een stedenbouwkundige tussenruimte van de stad. De woonmilieus die deze gerationaliseerde woningbouw heeft opgeleverd, vormen het studiegebied van hoofdstuk 3.03 De rationele stad. De relatie met de totstandkoming van Groß Berlin in 1920 wordt duidelijk door de voormalige grens van de stad. Juist in de geannexeerde ruimte tussen de steden, of de periferie van kernstad Berlijn, werd dergelijke stadsuitbreiding voltrokken. De kleine schaal van de fragmenten en de collectieve tussenruimte, en daarmee de diversiteit, die ze introduceren kunnen als kwaliteiten worden bestempeld van de secundaire ruimte. SECUNDAIRE RUIMTE... - bevat Genossenschaftsbebouwing - beschikt over een collectieve tussenvorm van stedelijke orde - heeft een gefragmenteerd karakter - dankt haar oorsprong aan de vorming van Groß Berlin in 1920 Specificatie Genossenschaften sample Baumschulenweg Treptow Nord Altglienicke Berliner Baugenossenschaft Stadt und Land WoBeGe Onbekend
Bebouwing sample
Niet-Genossenschaft
Specificatie sample
Conclusiekaart: Genossenschaftsbebouwing grens Berlijn tot 1920 Genossenschaftsbebouwing overige woonbebouwing Data uit: Umweltatlas: Stadtstruktur, door: Senatverwaltung für Stadtentwicklung Berlin, 2008
117
Conclusiekaart: secundaire ruimte gemarkeerd door Genossenschaftsbebouwing.
118
Berlijn is een uitzondering. Het is een trage, ontspannen metropool. Hier is de ruimte niet schaars. Ontwikkelingen hebben de tijd en de ruimte. Er zijn tal van ongebruikte, half bebouwde en ongeplande plekken, soms groot. Ze zijn een reflectie op de historie van de stad: verlaten spoortracĂŠs, wasteland in voormalige industriĂŤle zones, vrije kavels in 19e eeuwse bouwblokken, achterblijfselen van de Mauer, en de gapende gaten die gesloopte woningbouwprojecten achter hebben gelaten. Deze vrije ruimte is de uitkomst van een aantal Europa brede ontwikkelingen: structurele veranderingen in de industrie, demografische verschuivingen, nieuwe logistieke systemen, enzovoorts. Alsmede een aantel specifiek Berlijnse gebeurtenissen, als de Muur en bombardementen. Door: Sem Holweg
_2.06_industrie en het water
120 N industrie braakliggende terreinen waternetwerk
We zullen ons toeleggen op de lege, verpauperde, ongebruikte, soms deels bebouwde, maar bijna altijd verlaten gebieden die juist Berlijn zo rijk is. Het ‘pauzelandschap’31; oude functies zijn er verdwenen, nieuwe nog niet in zicht. Het tijdelijke gebruik van de ruimtes is in opkomst. Zonder winstbejag, met vaak een maatschappelijke bewogen inslag, worden de ruimtes opnieuw toegeëigend. Industrie in Berlin Industrie was in de periode van 1871 tot 1918 de belangrijkste stimulerende factor voor de groei van wat later Groß Berlijn ging heten, een groot gedeelte van de woningen in de stad zijn oorspronkelijk gebouwd als voorzieningen voor (fabrieks)arbeiders in deze periode. Tijdens de industriële revolutie die in Berlijn rond 1870 begon, ontwikkelde naast de bestaande mechanische industrie, de chemie en elektrische industrie. Deze technische vooruitgang nam ook een explosieve groei in bevolkingsaantal met zich mee, er werd immers een enorme werkgelegenheid gecreëerd. In 1786 woonden er 147,000 mensen in Berlijn, in 1840 was dit 329,000 om door te groeien tot 3,7 miljoen in 1910. 30 De industriële revolutie is te begrijpen als de drijvende kracht achter het modernisme als idee, als ook de veroorzaker van het probleem waar de Modernen een antwoord op probeerde te geven. Wat dit betekende voor de stad wordt meteen duidelijk wanneer men de film Berlin: Die Sinfonie der Großstadt bekijkt. 33 De groei was immens, de stad veranderde. De industrialisatie zorgde voor nieuwe machthebbers, nieuwe problemen en een nieuwe bouwmethode, respectievelijk fabriekseigenaren,
woningbouwnood en seriematig bouwen en het gebruik van ijzer als constructiemateriaal. Er ontstond een splitsing tussen ingenieurschap en klassieke architectuur, waar de eerste beter lijkt aangepast aan de veranderende omstandigheden. De gloednieuwe industriële architectuur der fabrieken liet dit duidelijk zien. De architectuur is ruig, functioneel en grof, tegelijk ook heroïsch en waarachtig te noemen. Het zijn symbolen van een revolutie. Bovendien ontwikkelde de nouveau riche een reeks aanvullende instrumenten als opera’s, musea, bibliotheken, banken, casino’s en vergelijkbare instituten. Dit naast de nieuwe iconen van de industrialisatie als de fabriek, molen, station en de markthal. Het betrof de transformatie van de landschappelijke omgeving van de stad in een industrieel productieveld. Verlaten De woningen voor de arbeiders die in de fabrieken gingen werken werden gebouwd in de tussenliggende gebieden. Deze nederzettingen of Siedlungen zijn houdbaar gebleken, mede doordat de functie wonen minder aan verandering onderhevig is gebleken dan de fabrieks functie. Enkele arbeiderswijken behoren nu tot de meest gewilde woongebieden in Berlijn, de fabrieksterreinen daarentegen, transformeerde niet. De Spree werd minder belangrijk als (goederen) doorvoerroute, de maak-industrie verkaste grotendeels naar Azië en andere gebieden, goedkope arbeiders waren niet langer voorhanden en de industrie automatiseerde. In de periode van de Berlijnse Muur bovendien, is de Spree
opgedeeld tussen de twee delen van Berlijn. Hierdoor werd de Spree onbruikbaar als doorvoer route richting de Noordzee. De Berlijnse situatie was geen unieke, overal in Europa en de Verenigde Staten zijn vanaf de jaren ’70 van de vorige eeuw de industrieën in meer of mindere mate verdwenen, wel kunnen we spreken van een een grote invloed, Berlijn heeft immers een relatief grote industrie voor een Europese stad, bovendien heeft de stad zich stormachtig ontwikkeld tijdens de industriële revolutie. De altijd aan verandering onderhevig geweeste fabrieken werden overbodig. De ontwikkeling stagneerde. De plekken zijn verlaten, vormen terrain vagues. De leegstaande fabrieken worden overwoekert door leegte, afval en wildgroei. Zeker omdat het gaat over afgesloten gebieden, die vanaf de openbare weg niet of nauwelijks zichtbaar zijn, hebben de natuur en verval vrij spel. Zo zijn de moderne ruïnes ontstaan. Gebouwde omgeving, gekenmerkt door een mystieke leegte, een tijdelijk inactief gebied, wachtend op verdere ontwikkeling en transformatie. Want, uiteindelijk is de leegte ook een uitdrukking van potentie; de term pauzelandschap refereert aan de verdere ontwikkeling die mogelijk is. Terrain vague handelt over de huidige aangetroffen en tegenstrijdige situatie. De SolaMorales verklaard dit begrip als volgt. Terrain impliceert omsloten, gedefinieerde ruimte, terwijl vague een bepaalde ontwrichting omschrijft. Dit contrast brengt een spanning met zich mee, een lading die aan de leegte mee wordt gegeven. 37Een idee dat kracht wordt bijgezet doordat industrie, die ooit in de periferie is gebouwd, nu midden in de stad ligt. In de zone die omschreven zou kunnen worden als secundaire ruimte. Het woord ruïne heeft een
30.
vrij naar: Urban pioneers, 2006.
Afb. vorige pagina: still uit de film Berlin: Die Sinfonie der Großstadt, Walter Ruttmann uit 1927
31.
een begrip geintroduceerd door
uit I. Schutten, pagina 4 32.
uit H. Bodenschatz, 2010
33.
Berlin:
Die
Sinfonie
der
Großstadt, Walter Ruttmann, 1927
121
122
romantische lading gekregen. Het is iets wat verwijst naar vervlogen tijden. Ruïnes hebben een narratieve functie: ze vertellen ons iets over ons verleden, al is dat soms alleen maar dat we er geen aandacht meer voor hebben. Industriële ruïnes mogen dan een iets minder romantische associatie oproepen, ze vertellen het verhaal van onze steden. 36.
vrij naar : Irene Curulli, 2008
Industrial wastelands zijn grote en krachtige gebieden, toch behoren ze niet tot het collectief bewustzijn van de stedelingen. Dit heeft als consequentie dat de gebieden vaak worden gezien als zonder waarde en gewoontjes. De stedelijke gemeenschap doet nauwelijks beroep op de plekken. Industrial wastelands worden gedefinieerd door de perceptie en herinnering, maar niet door aandacht. De afgescheiden, en geïsoleerde natuur van de industrie is eerder aan bod gekomen. Door muren, hekken en bebouwing, worden de terrain vagues van de stad gescheiden. Ze creëert hierdoor een bijzondere situatie ten opzichte van het landschap en de stad. Laten we wat beter kijken naar deze terrain vagues, of urban wastlands. Irene Curulli hanteert de volgende definitie van wastelands 36: 1. contemporaine ruïnes, die het dagelijks leven blootleggen in antropologische en archeologische zin; 2. het pauzelandschap, een tijdelijk inactief gebied; 3. industrieel erfgoed, als stille getuigen van menselijke vooruitgang. Het gebrek aan ontwikkeling in de wastelands bewijst dat het om niet-primaire gebieden gaat. De industrie en verlaten terreinen zijn eerder een eigenschap van de secundairiteit van een stedelijk gebied dan een methode
om de secundaire ruimte te definiëren. Ze is wel een interessante eigenschap, door de herkenbaarheid en schoonheid. Bovendien eigenschappen die zich goed lenen om over interveniëren in de secundaire ruimte na te denken. De wastelands creëren open plekken in het stedelijk weefsel. Weefsel dat zich in de loop der jaren meermaals verdicht heeft en zo het contrast met de lege plekken in deze stad blootlegt. Dit zorgt er voor dat als een terrain vague op de radar van de stad verschijnt, de gangbare strategie is om ‘haar te herincorporeren in de productieve logica van de stad.’ 37 Volgens Sola-Morales is juist de staat van verval en afwezigheid van productiviteit de waarde van deze plekken. Alleen op deze manier kunnen deze ‘strange urban places’ zich manifesteren als plekken van vrijheid en tonen dat zij een alternatief bieden voor de ‘lucratieve realiteit oververtegenwoordigd in de laat-kapitalistische stad’. Ook Edendsor 38 waarschuwt voor sloop of monumentaliseren. Hij vreest voor een uitwissing van ons verleden. Overigens is zowel sloop als monumentalisering op te vatten als een anti-stedelijke oplossing, want in beide gevallen zo goed als onomkeerbaar: haaks op de dynamiek die stedelijk wordt genoemd. SPREE Om te zien waar dit secundaire karakter in Berlijn te vinden is, zijn de industriegebieden en braakliggende terreinen in getekend. De spree houdt een groot deel van deze gebieden bij elkaar. De fabrieken werden, om voor de hand liggende redenen als transport, vooral langs de Spree en S-Bahn gesticht, zoals de kaarten hiernaast illustreren. De marktwerking en ruimtebehoefte van de fabrieken zorgde
ervoor dat de keuze viel op gebieden vlak buiten de stad, in de nabijheid van de eerder genoemde logistieke systemen. De spoorweg was zowel feit als symbool van de revolutie: het veroorzaakte verandering en representeerde het. De spoor weg verdeelde de stad in delen, vernietigde voormalige grenzen tussen stedelijk en ruraal gebied en bracht afval van de fabriek naar het buitengebied. Er is tegenwoordig een duidelijke transitie te herkennen van het industriële gebruik van de S-Bahn naar een personenvervoer functie, volledig in lijn met de West Europese verschuiving van de productie-industrie naar een diensten-maatschappij.
Ook de Spree werd in de loop der jaren steeds minder gebruikt als doorvoerroute, en werd ten tijde van de Mauer zelfs helemaal onbruikbaar. Juist het verbindende karakter van een rivier was toen ongewenst. Deze netwerken zijn essentieel geweest voor het functioneren van de industrie. Bij het wegvallen van de oorspronkelijke functie in de gebouwen is het netwerk echter overeind gebleven. Het gaat bovendien over ruimtelijk zeer herkenbare netwerken. Op verschillende plaatsen langs de rivier ontwikkelde de stad zich wel degelijk. De Spree snijdt zo verschillende orden van stedelijkheid. Als we bijvoorbeeld vanuit
het waternetwerk en de Mauer
37.
38.
de Sola-Morales, 1992 Tim Edendsor, 2005
123
124 1
N
2
3 Snedes over de oosterlijke Spree en plaatsaanduidingen
4
5
6
7
8
9
125
126
N
N
industrie
industrie
braakliggende terreinen
braakliggende terreinen
waternetwerk
regionaal spoornetwerk
Braakliggende terreinen en industriegebieden aan het waternetwerk
Braakliggende terreinen en industriegebieden aan het regionale spoornetwerk
Köpenick stroomopwaarts het water volgen, komen we de industriegebieden van Ober- en Nieder-Schöneweide tegen; vervolgens een zee van Einfamiliehäuser, soms met aan de Spree grenzende tuinen; dan zijn er groene gebieden, parken van een dusdanige schaal dat ze het best bij landschap kunnen worden ingedeeld; wederom industriegebieden; tenslotte bereiken we de binnenstad, met Kreuzberg, en uiteindelijk markeert het Museuminsel, Mitte. Verder stroomopwaarts is eenzelfde opeenvolging te herkennen door het westen van Berlijn. Het dal van een rivier en neemt bovendien een bijzondere positie in, in de discussie over de secundaire ruimte. Op de eerste kaarten van Berlijn, toen nog de stadjes Berlin en Colln, neemt de Spree een centrale ruimte in. Hier is geen sprake van een secundair rivier dal. Naar mate de stad groeide, dit geld in het bijzonder voor de groei tijdens
centrum
de industriële revolutie, ontstond de spreezone die we nu secundaire ruimte zijn gaan noemen. Dit was industrie gebied, om transport redenen aan het water gevestigd, maar ook was er sprake van niet gevoelige functies; een overstroming van de rivier is immer een veel groter probleem als er woningen mee gemoeid zijn. Bovendien is in het lager gelegen gebied makkelijker een kanaal, haven of spoorbaan in te graven. Bovenstaande kaarten laten de voormalige en huidige industriële bebouwing zien, uitgesplitst naar braakliggende terreinen, industrie aan het water en aan de regionale spoorbaan. Deze netwerken linken de verschillende (verlaten) plekken aan elkaar. In beide gevallen vormt het ook een sterke stedelijke barrière. De S-Bahn is een netwerk dat vooral functioneert op basis van de nodes; de stations. Bij het waternetwerk is dit minder duidelijk aan te geven.
stad
industrie
park
In 1977 vond er in Berlijn een Sommer Akademie plaats onder leiding van O.M. Ungers, waar ook Rem Koolhaas en Hans Kollhoff bij betrokken waren. Oswalt duidt dit moment aan als het eerste moment waarop de eigenheid van de Berlijnse architectuur en stedenbouw werd geduid. De diversiteit wordt benoemd en bovendien als kwaliteit aangemerkt. ‘Het is een stad waar tegengestelde fragmenten altijd gearticuleerd werden, een stad bovendien die er nooit in is geslaagd een enkel standaardiserend principe te omarmen’.39
industrie
voorstad
SPREE
primaire ruimte
secundaire ruimte
landschap
secundaire ruimte
primaire ruimte
Abstrahering van de relatie tussen de Spree en de secundaire ruimte
39.
P. Oswalt, 1998
127
128
Uit het verslag van de Sommer Akademie getiteld ‘Le citta nella citta’, of de stad in de stad, wordt het volgende duidelijk.41 Zones die waardevol zijn en het dus verdienen om onderdeel uit te blijven maken van het stedelijk domein, moeten worden geïdentificeerd. Bovendien moeten hun kwaliteiten worden onderstreept, waar nodig gecomplementeerd. “Deze enclaves worden zo bevrijd uit de anonimiteit van de stad, door de kwaliteit als ‘quasieiland’.” Er worden enkele waardevollen structuren benoemd, waarvan de identiteiten moeten worden beschermd en versterkt. De voorbeelden zijn: Markisches Viertel, Kreuzberg, Westend, en Lichtefelde. Ik pleit er voor om de Spree-oever en haar terrain vagues hier aan toe te voegen. De gebieden gevuld met leegte en verval liggen misschien niet direct voor de hand om als waardevolle zone te worden aangemerkt, toch zal ik dat hier verdedigen. Juist deze gebieden vormen namelijk eilanden in de (over) bepaalde en netjes aangeveegde stad. Het ‘uitzondering zijn’ wat zowel door dwingende geografische elementen (een rivier) als door uitzonderlijk cultureel erfgoed (industriële architectuur). Om te zien waar dit secundaire karakter in Berlijn te vinden is, zijn de industriegebieden en braakliggende terreinen in getekend. De spree houdt een groot deel van deze gebieden bij elkaar. De fabrieken werden, om voor de hand liggende redenen als transport, vooral langs de Spree en S-Bahn gesticht, zoals de kaarten hiernaast illustreren. De marktwerking en ruimtebehoefte van de fabrieken zorgde ervoor dat de keuze viel op gebieden vlak buiten de stad, in de nabijheid van de eerder genoemde logistieke systemen.
Water en de stad Vele steden in west Europa zijn in essentie bruggen over rivieren. Bruno de Meulder geeft aan dat de rivier en de weg de ruimtelijke richtingen thematiseren in de stad. 34 In de tweede helft van de 19e eeuw groeide het besef dat water, zeker in stedelijke gebieden, verspreider was van ziekten. In rap tempo verloor water haar aantrekkingskracht en verloor haar positie in het stedelijk domein. Gekanaliseerd, bedekt, gezuiverd, verborgen: stedelijk water was afwezig. De afgelopen jaren heeft water in de stad zijn herintrede gedaan in het discours, door een cocktail van nostalgie en ecologie. Tijd om, in algemene zin, het stedelijk waterfront wat beter onder de loep te nemen. De oever is een intermediair, een tussenruimte. Als je op de oever stapt, stap je uit de stad. Er wordt een blik geworpen op het majestueuze, weidse landschap. De kade en het bruggenlandschap is te begrijpen als het balkon van de stad. Andersom heeft de stad een façade aan de waterlijn. De stad en de kade leven naast elkaar en zijn complementair. Het programma van de kade is er dan ook een van ontvluchten uit de hectiek van het alledaagse: deelnemen aan een evenement, recreëren, niets doen, staren naar de rivier. De oever is een decompressieruimte. Het is ‘heterotopia’, een andere ruimte. Ruimtelijke toe-eigening en sociale praktijk leven hier naast verschillende culturele fragmenten, vrij van politieke en economische invloeden. Als heterotopia, is de kade een laboratorium van een urbane cultuur die open-minded is, en bovendien de normen en standaardisatie van het stedelijk domein lijkt te negeren. In deel 3.04 wordt verder
stil gestaan bij de verschillende soorten (her)toeeigening van de hier beschreven secundaire ruimte.
41.
O.M. Ungers, 1970
40.
Bruno De Meulder, 2008
Afb. Archipelstad als getekend bij de SommerAkademie uit O.M. Ungers
SECUNDAIRE RUIMTE... - bevat industriegebieden - bevat relatief veel braakliggend terrein
N De Spree van het Museuminsel tot Kรถpenick en het bruggenlandschap
132 _2.07_cartografische oefening
134
Zwischenstadt
Polycentrische stad
Grondprijzen
CARTOGRAFISCHE OEFENING
Genossenschaftsbebouwing
In de voorgaande hoofdstukken kwamen verschillende invalshoeken aan bod die de secundaire ruimte in Berlijn hebben gedefinieerd en getekend. Hiermee is een cartografische oefening gedaan. Het doel van de oefening is om één of meerdere deelgebieden te selecteren waar kenmerken van de secundaire ruimte aanwezig zijn. De hoofdstukken 2.02 Zwischenstadt en 2.03 Polycentrische stad beschouwen de secundaire ruimte vanuit een specifieke theorie. De andere drie verkennen de secundaire ruimte door middel van het cartograferen en omschrijven van de eigenschappen op het gebied van grondprijzen, eigendomsverhoudingen en braakliggende industrie.
Industriegebieden en braakliggende terreinen
In de oefening zijn eerst de twee op theorie gestoelde kaarten met elkaar vergeleken. Enerzijds zijn er de gebieden uitgelicht die vanuit de Zwischenstadt-theorie te bestempelen zijn als zeer secundair. Anderzijds is weergegeven waar gebieden in de ruimte tussen centra liggen. Er is vervolgens gekeken waar de Zwischenstadt in Berlijn overeen komt met de gebieden tussen de grote centra in de polycentrische benadering.Twee gebieden vallen hierin het meeste op. Eén in het westen van Berlijn en één in het zuid-oosten. Dit zijn gebieden waar centra met een significant inwonersaantal relatief ver uit elkaar liggen, de woongebieden niet coherent ontwikkeld zijn én grenzen aan industrie, infrastructuur en landbouw. Dit is weergegeven in nevenstaande kaart. Er zijn twee gebieden te markeren, waar beide theoretische omschrijvingen van secundaire ruimte sterk aanwezig zijn. Wat opvalt is dat beide gebieden zich rondom de Spree bevinden. In de huidige planning vindt in de aangeduide centra, de voorsteden Spandau in het westen en Köpenick in het zuid-oosten, doorgaande ontwikkeling plaats. Hierdoor komen deze centra nog meer tegenover het centrum van Berlijn te staan en wordt een ruimtelijke verbinding, gesymboliseerd door de pijlen, complexer. De secundaire ruimte, gesymboliseerd door de arcering, kan hier een belangrijke rol in spelen.
analyseschets relatie centrum-periferie representatie inwonersaantal representatie zwischenstadt secundaire gebied water
135
136 Het is opvallend dat de twee gebieden in het dal van de Spree liggen. Een mogelijke verklaring hiervoor is: - Dit gebied was door de als drassige uiterwaard minder geschikt als bouwgrond: het was aantrekkelijker, makkelijker en goedkoper om woonwijken op hogere grond te bouwen. - Door het infrastructurele belang van de waterwegen was dit juist een aantrekkelijke vestigingslocatie voor bedrijvigheid en industrie. Dit heeft in de hedendaagse stad een gefragmenteerde ruimte tot gevolg, mede door de inkrimping van deze sector..
67,5 - 70m 65 - 67,5m 62,5 - 65m 60 - 62,5m 57,5 - 60m 55 - 57,5m 52,5 - 55m 50 - 52,5m 47,5 - 50m 45 - 47,5m 42,5 - 45m 40 - 42,5m 37,5 - 40m 35 - 37,5m 32,5 - 35m
Hoogtekaart Berlijn
30 - 32,5m 27,5 - 30m 25 - 27,5m 22,5 - 25m bron: Umweltatlas, Senatsverwaltung für Stadtentwicklung, 2010
Hiernaast zijn de twee gebieden geselecteerd, die naar voren kwamen bij het over elkaar leggen van de kaarten. Hierna worden deze gebieden achtereenvolgens geanalyseerd op verscheidene thema’s.
West Raum
Süd-Ost Raum
Selectie secundaire gebieden
137
138
WEST RAUM MORFOLOGISCHE STRUCTUUR Morfologische structuur van het gebied. Een veelheid aan fragmenten met verschillende morfologische structuur bestaan naast elkaar en staan in contrast met het compacte weefsel in het centrum van Berlijn, dat zich ten oosten van het gebied bevindt. Ook de grovere massa’s van de industriële bebouwing tekenen zich af. Daarnaast valt op dat onbebouwde vlaktes ingesloten liggen in het gebied.
West Raum
HOMOGENE MORFOLOGISCHE STRUCTUUR WOONBEBOUWING Deze kaart maakt onderscheid tussen de woongebieden die onderling van elkaar verschillen in morfologische structuur. Een jaren ‘50 wijk met schijfbebouwing is dus weergegeven als één vlak. Zo valt deze secundaire ruimte te lezen als een mozaïek van verschillende structuren, die een relatief, in vergelijking met een Großsiedlung als Marzahn, kleine schaal hebben.
WOONGEBIEDEN NAAR MORFOLOGISCHE CATEGORIE grondgebonden
In de Umweltatlas1 wordt een gespecificeerde onderverdeling gemaakt in morfologieën van de Berlijnse bebouwing. In deze kaart is de woonbebouwing gecategoriseerd in de categorieën: grondgebonden, gemengd, blok, strook en hoogbouw. Het resultaat is op klein schaalniveau soms onzeker, terwijl op groter schaalniveau opvalt dat verschillende morfologieën naast elkaar bestaan. Ook valt een duidelijk sequentie op van blok, naar strook, naar hoogbouw, naar grondgebonden; vanuit het centrum van Spandau.
strook blok hoogbouw gemengd
DICHTHEID hoog
In deze kaart vallen de vrij uiteenlopende dichtheden in het gebied op. Toch is een vrij herkenbaar gradiënt waarneembaar vanuit het centrum van Spandau. Deze regel gaat niet op voor het gebied tussen Spandau en de binnenstad van Berlijn, daar zijn de dichtheden gefragmenteerder.
middel laag
gebaseerd op data van stadtstruktur umweltatlas: senatsverwaltung fur stadtentwikkelung.
139
140
< 1870
1870-1900
1910-1920
1920-1930
1950-1960
1950-1970
1960-1980
1980-1990
141
actuele bebouwing, geplaatst in het tijdperk van ontstaan
142 industrie
Staaken
Spandau
1915- Zeppelinbouw gevestigd
19e eeuw tot half 20e eeuw- Wapenindustrie (nam in omvang verder toe door de twee wereldoorlogen)
1942- DEMAG pantser industrie
1897- Siemens vestigt zich wat ook leidde tot het ontstaan van Siemensstadt
waterwegen Berlin Spandauer schifffahrtskanal
Westhafenkanal
1848-1859- Vanaf dit tijdstip in delen aangelegd
1938-1954- Aanleg kanaal onderbroken door oorlog
1914- Verbreding kanaal voor grotere schepen
Verkorting routen naar haven van Spree
Bundesautobahn 100
Bundesautobahn 111
1958- Vanaf dit tijdstip in delen aangelegd
1987- Vanaf dit tijdstip in delen aangelegd
2008- laatste deel toegevoegd planning is om dit verder door te zetten
Verbindt de A100 met de A10 (buiten ring Berlijn)
Berlin Hamburgerbahn
Berlin Lehrter Bahn
1844- Aanleg voltooid
1871- Aanleg voltooid
1886- Een van de meest rendabele verbindingen van Duitsland
1980- DDR scheidt verkeer binnen grens en connectie buiten grens (nog steeds aanwezig goederen, verkeer en passagiersverkeer)
snelwegen
spoor
143
1992- Investeringen hogere snelheid spoor
144
SÜD-OST RAUM MORFOLOGISCHE STRUCTUUR Morfologische structuur van het gebied. Een veelheid aan fragmenten met verschillende morfologische structuur bestaan naast elkaar en staan in contrast met het compacte weefsel in het centrum van Berlijn, dat zich ten noord-westen van het gebied bevindt. Ook de grovere massa’s van de industriële bebouwing tekenen zich af. Daarnaast valt op dat onbebouwde vlaktes ingesloten liggen in het gebied.
Süd-Ost Raum
HOMOGENE MORFOLOGISCHE STRUCTUUR WOONBEBOUWING Deze kaart maakt onderscheid tussen de woongebieden die onderling van elkaar verschillen in morfologische structuur. Een jaren ‘50 wijk met schijfbebouwing is dus weergegeven als één vlak. Zo valt deze secundaire ruimte te lezen als een mozaïek van verschillende structuren, die een relatief, in vergelijking met een Großsiedlung als Marzahn, kleine schaal hebben.
WOONGEBIEDEN NAAR MORFOLOGISCHE CATEGORIE grondgebonden
In de Umweltatlas1 wordt een gespecificeerde onderverdeling gemaakt in morfologieën van de Berlijnse bebouwing. In deze kaart is de woonbebouwing gecategoriseerd in de categorieën: grondgebonden, gemengd, blok, strook en hoogbouw. Het resultaat is op klein schaalniveau soms onzeker, terwijl op groter schaalniveau opvalt dat verschillende morfologieën naast elkaar bestaan. Op enkele plaatsen valt de sequentie van blok, naar strook, naar hoogbouw op, terwijl de grondgebonden woningen overal tussendoor voorkomen.
strook blok hoogbouw gemengd
DICHTHEID hoog
In deze kaart vallen de vrij uiteenlopende dichtheden in het gebied op. Vanuit het centrum van Berlijn neemt de dichtheid in eerste instantie af. Verder stroomopwaarts van de Spree is Schöneweide herkenbaar als een dichter gebied en weer verder tekent een dichter Köpenick zich af. Tussen deze gebieden bestaan ook zones met zeer lage dichtheid.
middel laag
N
gebaseerd op data van stadtstruktur umweltatlas: senatsverwaltung fur
145
stadtentwikkelung.
1870-1900
1910-1920
1920-1930
1950-1960
1950-1970
1960-1980
1980-1990
146 146
< 1870
N
147
actuele bebouwing, geplaatst in het tijdperk van ontstaan
148 148 industrie
Nieder- & Ober Schöneweide
Adlershof
1800 - Bleekerij & katoendrukkerij, 42 inwoners
Na 1945 - DDR Akademie der wissenschaften & onderzoeksinstituten
1869 - Wolfabriek & aangelegen arbeidershuisvesting
1950 - Fernsehzentrum
Eind 19e eeuw - Chemische industrie & AEG
Na Wende- Voortzetting als wetenschapsstad incl. vestigingen Humboldt Universität
Britzer Verbindungskanal
Teltowkanal
1900-1906- Aangelegd
1905- Voltooiing aanleg
Diende als verkorting van route binnenstad haven naar Teltow kanaal
Verkorten scheepsvaart route langs centrum
Bundesstrasse 96a
Bundesautobahn A113
1839- Vanaf dit tijdstip in delen aangelegd
1960- Aanleg deel Schönefeld Autobahnkreuz t/m Adlershof (DDR)
DDR- Verleggen traject tot huidige vorm
1997- Aanleg Adlershof aan bestaande ringwegstructuur
Het tracé loopt van het uiterste noorden tot en met Mecklenburg-Vorpommern
t/m 2010- Verschillende uitritten worden toegevoegd waaronder luchthaven BBI
Bahnstrecke Berlin- Görlitz
Bahnstrecke Schlesischer Bahnhof - Frankfurt (oder)
1866- Aanleg spoor (persoon- & goederenvervoer)
1842- Aanleg
1900- Uitbreiding spoor tussen Berlijn en Grünau (toenemend aantal forenzen)
1846- Uitbreiding Nieder Schlesisch- Märkische Eisenbahnw
waterwegen
snelwegen
1929- S Bahn
spoor
N
149 149
150
REFLECTIE In dit deel van deze publicatie is op zoek gegaan naar een verdere definiëring en duiding van het begrip secundaire ruimte. De vijf verschillende invalshoeken hebben informatie over het begrip secundaire ruimte opgeleverd en ingetekend. Tijdens de cartografische oefening daaropvolgend is deze informatie samengebracht en weergegeven. In de inleiding is, voorafgaand aan verder onderzoek, de volgende definitie gegeven: Secundaire ruimte is: - niet in de kern van paradigmatische ontwikkelingen - niet grootschalig gepland - niet binnen de marktwerking vallende ruimte - geen overkoepelende strategie bevattende - geen grootschalige intensivering, verdichting of herontwikkeling bevattende
Na de vijf onderzoeken, kunnen we hier enkele eigenschappen aan toevoegen (zie onderstaande box). Naast deze verschillende omschrijvingen, is, zoals gezegd, secundaire ruimte ook vanuit de invalshoeken ingetekend. Duidelijk wordt dat het niet mogelijk is om tot een sluitende definitie, omschrijving of intekening te komen. Dit zit hem in de conceptuele onscherpte van het begrip en dus het grote scala aan opvattingen die in verband gebracht kunnen worden met het thema. Daarbij komt, dat in elk onderzoek een enigszins arbitraire keuze voor de invalshoek is gemaakt. De grenzen tussen primair en secundair zijn daarmee niet scherp weer te geven, zeker niet wanneer deze onderzoeken direct met elkaar in verband worden gebracht.
cartografische methodes blijken een enorme diversiteit aan bebouwingstypes, type stedelijke ruimtes, functies en waarden te bevatten. Daarmee kan aan het begrip secundaire ruimte de volgende globale definitie gegeven worden: Gebieden waar in de anonimiteit van de periferie, stad is ontstaan: een mozaïek van stedelijke weefsels, met verschillende karakters. Deze diversiteit maakt dat het thema een vruchtbare ondergrond is voor vervolgstudies naar de verscheidene fragmenten van van deze mozaïek. In het derde deel van dit boek worden vijf woonmilieus met betrekking tot de secundaire ruimte verder onderzocht en geanalyseerd.
Toch blijkt er veel overlap te zijn tussen de verschillende thema’s. De gebieden die zijn weergegeven in de
SECUNDAIRE RUIMTE ... - is sterk beïnvloed door regionale, landelijke en internationale infrastructuur als snelwegen, spoor en vliegvelden - is sterk beïnvloed door agriculturele groenstructuren als landbouw en tuinbouw - is sterk beïnvloed door industrie terreinen en grootschalige complexen als congrescentra - is gevormd door een lappendeken van aan elkaar vergroeide stadsvelden - heeft on-ontwikkelde kernen of geen kern - bevat geen oude dorpskern, die uitgegroeid is tot centrum, wel resten daarvan
- heeft geen significant inwonersaantal - bevindt zich tussen het netwerk van kernen - bevat grootschalige functies en groenvoorzieningenw - heeft een relatief lage absolute grondprijs - heeft een relatief lage grondprijs per m2 gebouw - bevat naoorlogse uitbreidingswijken - bevat middenklasse grondgebonden eengezinswoningen - bevat Genossenschaftsbebouwing
_2.08_reflectie
- beschikt over een collectieve tussenvorm van stedelijke orde - heeft een gefragmenteerd karakter - dankt haar oorsprong aan de vorming van Groß Berlin in 1920 - bevat industriegebieden - bevat relatief veel braakliggend terrein
152
BRONVERMELDING Literatuur Arndt, M. en Rogall, H. (1987). Berliner Wohnungsbaugenossenschaften. Berlin: Berlin Verlag. Bijlsma, L., Groenland, J. (2006). De Tussenmaat. Nijmegen: SUN. Bodenschatz, H. (2010). Berlin Urban Design. A Brief History. Berlin: DOM publishers. Bocquet, D. (2011). Aufbruchsignale, Grand Paris in Berlin. Arch+, Zeitschrift für Architektur und Städtebau, 2011 (201/202). p 18 - 19. Castex, J. e.a. (1990). De Rationele Stad. Nijmegen: SUN. Christiaanse, K. (2011). Berlin - ein doppelter Archipel, ein stadtkonzept ‘revisited’. Arch+, Zeitschrift für Architektur und Städtebau, 2011 (201/202). p 56 - 61. Gloeden, E. (1923). Die inflation der Gross-städte und ihre heilungsmöglichkeit. Berlin: Der Zirkel. Hertweck, F. (2011). Das Steinere Berlin, Rückblick aud eine kontroverse der 90er Jahre. Arch+, Zeitschrift für Architektur und Städtebau, 2011 (201/202). p 12 - 17. Hilbersheimer, L. (1944). The new city, principles of planning. Chicago: Paul Theobald. Meyer, T. de, e.a. (1999). Concentration and Decentralization in Europe, The urban condition: space, community, and self in the contemporary metropolis. Rotterdam: Uitgeverij 010. Ruttman, W. (1927) Berlin: Die sinfonie der Grossstadt [Film]. Berlin: Deutsche Vereins Film. Sieverts, T. (2003). Cities without cities, An interpretation of the Zwischenstadt. Londen: Spon Press. Scarpa, L. (1986). Martin Wagner und Berlin. Architektur und Städtebau in der Weimarer Republik. Braunschweig: Vieweg. Schmidt, V. (2011). Zeitleiste Stadtvisionen. Arch+, 2011 (201/202), p 36 - 39. Schutten, I. (2011). De Tussentijd. Ongepubliceerd manuscript. Sieverts, T. (1998). Zwischenstadt. Lengerich: Lengericher Handelsdruckerei. Sieverts, T., Koch, M., e.a. (2005). Zwischenstadt – Inzwischen stadt?. Wuppertal: Verlag Müller + Busmann KG. Ungers, O.M. (1978). Cities within the city. Lotus, 29. 1978. Viganò, P. (2009). I territori dell’urbanistica, il progetto come produttore di conoscenza. Roma: Digitaledigitale. Webpagina’s Wikipedia. (2011, 14 maart). Opgevraagd op 25 oktober 2011, van http://nl.wikipedia.org/wiki/Groot-Berlijn
_2.09_bronvermelding
154
Statistische data Senatsverwaltung für Stadtentwicklung. (2009). 01.08 Geländehöhen. Umweltatlas. Berlin. Senatsverwaltung für Stadtentwicklung. (2010). 06.01 Reale Nutzung der bebauten Flächen. Berlin.Umweltatlas. Berlin. Senatsverwaltung für Stadtentwicklung. (2008). 06.02 Grün- und Freiflächenbestand. Umweltatlas. Berlin. Senatsverwaltung für Stadtentwicklung. (2008). 06.08 Stadtstruktur. Umweltatlas. Berlin. Senatsverwaltung für Stadtentwicklung. (2010). Unemployed 15-65-year-olds. Monitoring Soziale Stadtentwicklung. Berlin. Senatsverwaltung für Stadtentwicklung. (2010). Unemployed under 25. Monitoring Soziale Stadtentwicklung. Berlin. Senatsverwaltung für Stadtentwicklung. (2010). Unemployed with a reference period of over a year 15-65-year-olds. Monitoring Soziale Stadtentwicklung. Berlin. Senatsverwaltung für Stadtentwicklung. (2010). Non-unemployed recipients of basic welfare benefits in % of inhabitants. Monitoring Soziale Stadtentwicklung. Berlin. Senatsverwaltung für Stadtentwicklung. (2010). Recipients of basic welfare benefits and not fit for work in % of inhabitants under 15 years. Monitoring Soziale Stadtentwicklung. Berlin. Senatsverwaltung für Stadtentwicklung. (2010). Children and young people under 18 years with a migration background in % of inhabitants. Monitoring Soziale Stadtentwicklung. Berlin. Senatsverwaltung für Stadtentwicklung. (2009). Preisrichtwert. Berlin. Afbeelding verantwoording p 80 en 81 blogspot.com. (2011). opgevraagd op 31 oktober 2011. http://2.bp.blogspot.com/-sBoF5FPS-W8/TVdI43AV1II/ AAAAAAAAAKk/DzCv9hlZjZE/s1600/DSC05104.JPG p 86 bing maps. (2011). opgevraagd op 31 oktober 2011. http://www.bing.com/maps/ p. 90 en 91 diagram Paola Vigano uit Viganò, P. (2009). I territori dell’urbanistica, il progetto come produttore di conoscenza. Roma: Digitaledigitale. p. 93 google maps (2012) DigitalGlobe. opgevraagd op 22 oktober 2011 van http://maps.google.nl/maps?hl=nl&tab=wl p.118 still uit de film Berlin: Die Sinfonie der Großstadt, Walter Ruttmann uit 1927
.3 155