Charles Ligtvoet
Herinneringen aan de Tweede Wereldoorlog inNederlands-IndiĂŤ
Sumatra
Borneo Celebes Java
Lombok
Nieuw Gunea Timor
De Archipel - Voormalig Nederlands Indië - Indonesië
Batavia / Jakarta Bandun g
Voormalig Nederlands Indië geprojecteerd op Europa.
2
Introductie
Mijn naam is Charles Ligtvoet, ik ben geboren in Bandung op Java in Nederlands-Indië, het huidige Indonesië. Dit verhaal gaat over mijn ervaringen als jongen van 11 – 14 jaar in de oorlogsperiode 1942-1945 in Nederlands-Indië. Op de pagina hiernaast zie je een landkaart van dat eilandenrijk, dat met een oppervlakte van 2 miljoen m2, ongeveer 200 maal groter is dan Nederland. In deze vreselijke oologjaren verbleef ik in Batavia, het huidige Jakarta dat tevens de hoofdplaats van het land is en Bandung op 150 kilometer oostelijk daarvan.
Voordat ik verder ga eerst een algemene vraag. Wie heeft of had familie die vroeger in Indië heeft gewoond en hebben die ooit iets verteld over hun ervaringen? En wie van jullie heeft ooit de jaarlijkse plechtigheid op 15 augustus bij het Indisch Monument bij de waterpartij in de Scheveningse Bosjes Den Haag bijgewoond of misschien de rechtstreekse uitzending op de TV gezien?
3
Indisch monument - Scheveningse Bosjes - Den Haag.
Op 15 augustus 1945 capituleerde Japan en worden de Neder landse oorlogsslachtoffers in Azië herdacht. Bij die plechtigheid spreekt altijd een leerling van het Vrijzinnig Christelijk Lyceum (VCL) in Den Haag, dat het monument heeft geadopteerd. Het verhaal is gewoonlijk hartontroerend, zoals laatst toen een leerlinge van de school heel moedig sprak over de Nederlandse meisjes die als seksslavinnen, zogenaamde “troostmeisjes”, door het Japanse leger op brute wijze werden misbruikt. Ja, zij moesten toen zo ongeveer van haar en jullie leeftijd zijn geweest. Vernederd, verminkt en voor hun verdere leven blijvend getraumatiseerd. De Tweede Wereldoorlog kostte in Azië miljoenen mensen het leven, waaronder tien procent van de in Indië wonende 300.000 Nederlanders. Na de toespraken, de kranslegging en het defilé vond ik in de bloemenzee een kaartje met de tekst “Wat hebben we geleerd van deze oorlog? Hopelijk is er een betere toekomst voor de kinderen van nu!” Opeens herinnerde ik me weer mijn eigen verleden uit de tijd dat de Japanners Nederlands-Indië veroverden en ik in verschillende c oncentratiekampen terecht kwam. 4
Het is 1942
Wij, mijn ouders, zusje en ik, wonen in Batavia. Mijn ouders werken allebei. Ik heb een onbezorgde jeugd. Ons kindermeisje brengt ons ’smorgens naar de Prinses Juliana Lagere School en haalt ons na schooltijd weer op. Bij thuiskomst worden we door de Javaanse kokkin vertroeteld met allerlei hapjes, onze lunch dus. Daarna hebben we siesta, ons middagslaapje. In dit snikhete land hebben we dat nodig. ‘s Morgens en ’s avonds luisteren we naar de nieuwsberichten van de Nederlandsch Indische Radio Omroep (NIROM). We worden op 7 december 1941 opgeschrikt door de onverhoedse Japanse aanval en de vernietiging van de Amerikaanse vloot op de marinebasis Pearl Harbor op Hawaii. Van de Amerikaanse vloot aan de Westkust was niets meer over. Bijna 3000 doden, 300 vliegtuigen in brand geschoten of onklaar geraakt en 14 oorlogsschepen waaronder 2 vliegdekschepen tot zinken gebracht. Amerika verklaarde daarop de oorlog aan Japan en Nederland
Japanse aanval op Amerikaanse marine basis Pearl Harbor, 7-12-1941.
5
deed dat als bondgenoot ook. Maar ook al had Nederland Japan de oorlog niet verklaard, dan hadden de Japanners toch Indië veroverd omdat het land rijk is aan olie, ertsen en rubber voor de oorlogsindustrie. We zijn verontrust over de snelle Japanse opmars naar het zuiden en de nederlagen van de Engelse en Nederlandse marine onder leiding van admiraal Karel Doorman in de Pacific. Geheel Zuidoost Azië, inclusief Nederlands-Indië, lag nu voor de vijand open. Mijn vader wordt als dienstplichtig militair opgeroepen om Indië te verdedigen. Aangezien mijn vader nimmer in zijn leven een wapen in handen heeft gehad krijgt hij de eerste weken schietles. We zullen hem pas vele jaren later na de oorlog weerzien. De burgers nemen voorzorgsmaatregelen. Huizen en gebouwen worden geblindeerd, voedselvoorraden aangelegd, schuilplaatsen ingericht. Brandstof is gerantsoeneerd. Bijna elke dag loeien de sirenes als oefening of als serieuze bedreiging. Dan duiken we onder in onze door zandzakken beschermde bomvrije schuilplaats. Wij dragen om onze hals een touwtje met een stuk gummi waarop we moeten bijten bij een luchtaanval. Dan kun je de luchtdruk en de trillingen van de bominslagen beter weerstaan, aldus de instructies. Gasmaskers hebben we ook. Iedereen wordt opgeroepen capsules van melkflessen en aluminium pannen in te leveren die als grondstof dienen voor de fabricage van Spitfires, dat zijn jachtvliegtuigen die in Engeland zijn besteld om ons tegen Japanse luchtaanvallen te verdedigen. Of ze op tijd worden afgeleverd is nog maar de vraag. Na de eerste militaire schermutselingen met de Japanners in de Archipel brengt mijn moeder ons, mijn zus en ik, veiligheidshalve naar een theeplantage in de bergen, 100 km ten zuiden van Batavia waar we een maand zouden verblijven. 6
De Japanse opmars vordert echter zo snel dat wij al spoedig met een taxi door mijn angstige moeder worden opgehaald zodat we in deze onzekere tijd bij elkaar kunnen blijven. We rijden ’s nachts als het pikdonker is om niet door overvliegende Japanse jagers, de Zero’s, te worden opgemerkt en beschoten. Onderweg worden we aangehouden door Aussies, dat zijn Australische troepen, die het Nederlands-Indische leger hulp bieden tegen de indringers. Met zwart geschminkte gezichten en in camouflagepak dwingen zij ons hen met de taxi mee te laten liften. Met hun rugzak en bewapening wordt het wel erg krap in de auto. Twee zitten naast de chauffeur en de derde zit naast ons op de achterbank. Zij zien er vermoeid uit. Zij spreken Engels met mijn moeder, en vertellen over hun familie in Australië en waar ze wonen. Die soldaten komen ons overigens goed van pas als de auto onderweg bij gebrek aan brandstof niet verder kan. Zij trommelen ergens bij een tankstation een tegenstribbelende Chinese pompbediende uit bed en dwingen hem de benzinetank te vullen. Het blijkt een mengsel van benzine en petroleum, maar we slagen erin onze reis in een tropische regenbui over mistige bergpassen naar Batavia al hortend en stotend te vervolgen. Het wordt ochtend als we Batavia naderen. We zien de rijzende zon als een vuurrode bol langzaam van kleur veranderen. Batavia lijkt wel uitgestorven, hier en daar is de weg versperd met door Japanse luchtaanvallen kapot geschoten en verbrande voertuigen. Zigzaggend rijden we er langs. We zien voor het eerst lijken, hoe lang liggen die daar al op straat? In de tropen ontbinden ze immers binnen een minimum van tijd. Waarom worden ze niet opgehaald? We zijn niet opgewassen tegen de overmacht en op 10 maart 1942 geeft dit stukje Nederland in Azië zich over aan Japan. 7
8
Eerste ontmoeting met Japanners
De Japanse stoottroepen rijden op houten fietsen, opvallend omdat wij Gazellefietsen gewend zijn. Ze dragen petten met vanachter een lap die hun nek bedekt tegen de zon. Ze lopen in vreemde ééntenige schoenen gemaakt van canvas en rubber. Ze zijn klein van stuk en zijn bewapend met een geweer en een enorm Samurai zwaard dat bijna over de grond sleept. Ze zijn wreed. Met dat zwaard worden hen onwelgevallige mensen onthoofd maar men pleegt daarmee ook zelfmoord bij gezichtsverlies. Als we Japanse soldaten tegen komen moeten we diep buigen. Het is een enorme cultuurschok. Wij Hollanders buigen toch niet voor Jappen. Dat moet je uit lijfsbehoud echter wel doen, weigering moet je met een flinke afranseling of erger bekopen. Afranseling Als in Batavia interneringskampen voor de Nederlanders worden ingericht vluchten we, nu het nog kan, naar het 150 km oostelijk gelegen Bandung. We betrekken een leegstaand pand vlakbij een ziekenhuis. Een Japanse kolonel arts die in Duitsland had gestudeerd woont tegenover ons. Hij nodigt mij uit om ’s-middags gedurende één uur bij hem lessen Japans te volgen wat ik uit nieuwsgierigheid doe. Als ik mijn best heb gedaan krijg ik bovendien een maaltijd en nog wat versnaperingen mee voor thuis, waar mijn moeder en zusje erg gelukkig mee zijn. Ik kan al spoedig accentloos tot 30 tellen en in Japans schrijven. Veertig jaar later zal die kennis grote verwondering wekken bij de Japanse ambassadeur in Den Haag die mij op zijn residentie een zakenlunch aanbood. 9
De Japanners hadden aparte concentratiekampen ingericht voor militairen, voor burgermannen en kampen voor vrouwen met hun kinderen. Af en toe zien we Nederlandse militairen onder strenge bewaking met foeragekarren voorbij trekken. Op een keer was er een Japanse bewaker die kennelijk enorm het land had aan een gevangene die door ondervoeding veel moeite had de foeragekar bij te benen en na vergeefse waarschuwingen van de bewaking er tenslotte met de kolf van het geweer er enorm van langs krijgt en gevloerd wordt. Een Nederlandse arts, die ook achter de kar loopt en de onredelijkheid hiervan niet kan aanzien slaat de Japanner tot verbijstering van velen knock-out tegen de grond. We houden ons hart vast en wachten op het moment dat de arts terstond wordt gefusilleerd. Groot is onze verbazing dat de Japanse bewakers niet ingrijpen. Ik heb die gevloerde Japanse soldaat later niet meer gezien, zou hij na deze openlijke vernedering en het enorme gezichtsverlies harakiri hebben gepleegd? Of is de arts later toch voor het vuurpeleton gefusilleerd? We weten het niet.
Harakiri is een Japanse wijze van zelfmoord door buikopensnijding met het Samurai zwaard. 10
Concentratiekamp
Het is november 1942. De druk op de Nederlandse burgers die nog buiten het kamp verblijven kunnen we uiteindelijk niet meer weerstaan. Als we ons niet aanmelden worden we verraden of zo maar als schurftige honden van de straat afgevoerd. Onderduiken heeft ook niet veel zin. Het is voor ons vluchtelingen immers moeilijk geworden het hoofd boven water te houden zonder inkomsten. Alles wat van waarde was is inmiddels verkocht om te kunnen overleven. We melden ons met een koffer bij het Tjihapitkamp in Bandung waar mijn moeder, zus en ik één kamer in een woning krijgen toegewezen. Ook grotere families krijgen slechts één kamer. Het kamp bestaat uit een woonwijk dat van de buitenwereld volledig is afgesloten door een omheining van gevlochten bamboe van drie meter hoog. Naast de vaste bewaking bij de poort vinden er regelmatig rondom het kamp patrouilles plaats. Gaarkeuken Bij de gaarkeuken halen we twee maal per dag met een pannetje onze waterige maaltijd. Het is bepaald geen krachtvoer. In de achtertuin verzamelen we in de natte moesson slijmerige maar vlezige slakken als aanvulling op ons kampmenu. Er zijn ook tomatenplanten en pepers die veel vitaminen bevatten zegt men. Nu maar zorgen dat buren of voorbijgangers het niet zien anders is het met onze bijvoeding snel gedaan. ’s Avonds houden we bij toerbeurt alles in de gaten. Honden en katten worden verorberd en verdwijnen langzamerhand uit het straatbeeld. 11
Honger en ziekten vormen de belangrijkste doodsoorzaak, medicijnen zijn er niet. Onderwijs wordt niet gegeven. Er zijn geen boeken en het schrijfmateriaal raakt op. Moeders voelen zich onmachtig om hun kinderen het voor hen noodzakelijke voedsel te geven. Een zekere apathie maakt zich van velen meester. Maar er zijn ook vrouwen die niet opgeven en proberen elkaar te overtroeven door de meest exotische recepten op te schrijven. Voor later als we alles overleven. Twee keer per dag wordt er appèl gehouden, dan sta je uren in de snikhete tropenzon in de rij. Zij die te zwak zijn om op hun benen te staan vallen op de grond, zij mogen niet worden afgevoerd. Zij blijven liggen tot na het appèl. Naar het toilet gaan zit er niet in, met name voor hen die darmstoornissen hebben is dit een onmogelijke opgave. Bij het appèl worden geen namen genoemd, uitsluitend registratienummers. We zijn inmiddels verworden tot nummers. Het verplichte dagelijkse corvee omvat het schoonhouden van het kamp, straten vegen, tuinen onderhouden, riolen doorsteken, voor het Japanse leger buiten de kampen moestuinen onderhouden, bomen kappen. De vrouwen moeten daarnaast zieken verzorgen en verwarde lotgenoten begeleiden. In april 1944 telt het kamp ruim 11.000 gevangenen. In november van dat jaar wordt een begin gemaakt met het op transport stellen van honderden vrouwen en kinderen naar andere kampen op Java. Jongens van 11 jaar en ouder zoals ik blijven achter. Mijn moeder en zusje gaan in een open vrachtwagen naar een onbekende bestemming. Ik zie ze nog weggaan met hun schamele bezittingen in twee tassen. Het hartverscheurende afscheid valt mijn moeder, die dan 31 jaar is, heel zwaar. Zullen we elkaar nog wel ooit terug zien? We zijn machteloos, overal Japanse soldaten en Heiho’s, dat zijn Indonesische hulptroepen, die ons met de wapenstok scheiden. 12
Als de tientallen vrachtwagens wegrijden ren ik er luid schreeuwend achterna tot ik bij de kamppoort volkomen uitgeput door de bewakers wordt tegengehouden. Ik voel me wezenloos, ik ben nu helemaal alleen op de wereld. Wat moet ik nog? Uren slenter ik zinloos door het interneringskamp, immers, ook al zou ik erin slagen ’s nachts onder de omheining het kamp te ontvluchten dan nog weet ik niet welke richting ik moet uitgaan om mijn moeder te vinden. Laten ze me maar doodschieten. Of toch maar niet, want stel dat er een wonder gebeurt en we elkaar ooit weer zullen ontmoeten. Dan kan ik later als ik groot ben voor mijn moeder zorgen. Later hoor ik dat de vrouwen en de kinderen in een geblindeerde en volgepropte snikhete trein zonder ventilatie naar Batavia werden getransporteerd, zonder voedsel of water. De reis duurde toen 12 uur, met de auto thans ruim één uur. Hoelang blijven wij jongens in dit verlate kamp? Ik herinner me dat wij tieners er met z’n zessen in slagen een scharminkel van een kat te pakken te krijgen die vervolgens met veel bravoure met een kei wordt gedood en op een ‘vuurtje’ geroosterd. Dat betekent voedsel. Mijn rol in het geheel is zeer beperkt, ik behoor niet tot die helden. Mijn deel van de buit blijft dan ook beperkt tot een oneetbare taaie v oetzool. Nu de vrouwen het kamp hebben verlaten moeten wij jongens alles wat achtergebleven was aan huisraad verzamelen en opslaan in een loods. De lege ruimten maken we op last van de Japanners schoon. Na een maand verhuizen zo’n 120 jongens als eerste groep, waaronder ik, naar een jongenskamp, het 15de Bataljon te Bandung. Het kamp is onderdeel van een groot kazernecomplex dat ook een burgermannenkamp omvat. Het telt zo’n 8000 geïnterneerden. Wij jongens mogen wel naar het mannenkamp, omgekeerd is het voor de mannen verboden het jongensgedeelte 13
te bezoeken, met uitzondering van enkele vertrouwenspersonen en uiteraard de barakoudsten die in ons kamp wonen om toezicht op ons te houden. Ik kom terecht in een barak en krijg een standaardruimte toegewezen van ca. 60 cm breed. De barakoudste heeft meer ruimte en slaagt er zelfs in zijn slaapruimte met een gevlochten bamboe wand van de anderen af te scheiden. Op de cementen vloer spreid ik mijn grijs gestreepte moltondeken uit als slaapplaats en tevens afbakening van mijn terrein. Aan het hoofdeinde heb ik een bundeltje eigendommen. Een klamboe tegen de muggen hebben we niet. Het is broeierig en snikheet in de barak. Het is bovendien regentijd hetgeen tot gevolg heeft dat het terrein vaak onder water staat. We worden belaagd door insecten waartegen we ons niet kunnen verweren. Achter de barak is een geïmproviseerde latrine, een goot met twee meter daarboven een houten stellage, waar we onze behoefte kunnen doen. In de loop der tijd zijn velen ernstig verzwakt door beriberi of dysenterie naar beneden in de goot gekukeld. Er is daar ook geen verlichting. Dagelijks vallen er doden te betreuren. Je kunt aan de wezenloze blik van je medegevangene zien of hij het de volgende morgen haalt of niet. Zij hebben vaak oedeem, opgeblazen buiken en van die enorme olifantsbenen vol vocht. Er is weliswaar een overvolle ziekenbarak, maar gebrek aan medicijnen en ontsmettingsmiddelen geven de patiënten weinig of geen hoop op overleven, het is subiet éénrichtingsverkeer en wij berusten daarin. Een zieke of dode betekent bovendien tijdelijk extra voedsel voor de anderen. Dagelijks brengen we heel routinematig onze leeftijdsgenoten naar de begraafplaats. Er is een waterput die het ons mogelijk maakt met een touw via een katrol een emmer water naar boven te halen om te drinken 14
De dagelijkse begravenisstoet.
of te baden. We staan dagelijks met 800 jongens in een lange queue om aan bod te komen. Elke morgen en namiddag is er appèl, we staan dan uren in de houding, dan wordt er geteld, herteld en rapport uitgebracht. Het onophoudelijk buigen wordt langzamerhand een tweede natuur. Het zijn lange en vermoeiende staande sessies. We mogen geen vin verroeren, ook niet als een medegevangene door zwakte of ziekte erbij neervalt. Pas na het appel slepen we het slachtoffer weg. Dominee Korvinus, we mogen Sjeffie zeggen, houdt regelmatig zondagsdiensten in de barak. Voor ons is hij een baken in zee. Verder is er een inspecteur van het onderwijs die – hoewel ten strengste verboden - ons in het geheim af en toe les geeft in de overtuiging dat wij in de verre toekomst, na beëindiging van de oorlog, die kennis nodig zullen hebben om verder te studeren of om een rol te vervullen bij de wederopbouw van het land. Het gerucht gaat dat de inspecteur over een radio beschikt omdat hij zo goed op de hoogte schijnt van de Amerikaanse acties tegen Japan en de herovering van door de Jappen bezette gebieden. 15
Voedseltransporteur.
16
Hij is als geruchtenverspreider voor velen een soort wandelend nieuwsblad. Hij moet die radio ontvanger ergens op een geheime plaats hebben verborgen. Oppassen is geboden. Er zijn immers onder ons verraders genoeg die om een extra portie soep bereid zijn alles aan de Jap te verklappen. Vele geruchten doen de ronde. Later blijkt de radioontvanger heel vernuftig in een veldfles te zijn ingebouwd en dat hebben de Japanners en de Kempetai, de beruchte Japanse geheime dienst, nimmer kunnen vinden anders was de bezitter ter plekke onthoofd. Voedseltransporteur Ik ben ingedeeld bij de vuilnisophaaldienst. Dat betekent elke dag het stoffige kamp schoon houden, afval afvoeren en de immer verstopte en stinkende riolen doorsteken. Wij zijn herkenbaar aan een band om onze bovenarm met Japanse kentekens die we verplicht zijn dagelijks om te hebben. Zo enigszins mogelijk melden wij ons om op corvee buiten het kamp te gaan. Dat betekent in de moestuinen werken of hout kappen. Wieden, onkruid schoffelen en water aandragen. De belangrijkste reden om mee te gaan is, dat als we ons best hebben gedaan we een echte rijstmaaltijd krijgen, keurig verpakt in een driehoekig gevouwen bananenblad. De Japanse bewakers laten dat toe, ze betalen er ook voor, wij hebben immers geen geld. De Jappen schijnen goed geluimd, ook dit is voor hen immers een uitje. Ik draag een band met Japanse tekens om mijn arm met aanduiding Voedseltransporteur. Daarmee kan ik me vrij in de omgeving bewegen. Hoewel die smerige band in originele staat verkeert en ruim 70 jaar niet is gewassen, hoeven jullie niet bang te zijn voor besmetting of iets dergelijks. 17
Op corvee naar de moestuin.
18
Het middageten wordt gebracht door jonge Soendanese vrouwen, slank, traditioneel gekleed in smetteloze sarong (omslagrok) en kebaya (bloes). We kijken onze ogen uit naar deze oogverblindende mooie en sierlijke meisjes. Dit beeld laat een onvergetelijke indruk achter. Wat zullen ze wel van ons denken? Onze ribben zijn te tellen zo zijn we vermagerd, we zijn vervuild en stinken. Velen van ons hebben open wonden en etterende zweren waarop vliegen af komen en die in de vochtige tropenhitte niet zullen helen. Wij ontberen nu eenmaal zeep, verband en medicijnen. Tegen het eind van de middag gaan we in colonne terug naar het kamp. Onder ons zijn brutale rakkers die, buiten het zicht van de Japanse bewakers, proberen een handeltje te drijven met de bevolking om aan extra eten te komen, bijvoorbeeld vruchten, zoete aardappelen of gezouten vis. Ze riskeren daarmee afstraffingen en bulderpartijen. Voordat we terug gaan naar het kamp worden we geteld. Terwijl bij aankomst bij de kamppoort het tellen wordt herhaald en de foeragekar onderzocht op smokkelwaar. Maar er zijn ook leuke dingen te beleven hoor. In het mannenkamp bevindt zich de populaire Hongaarse Robert Pickler Band die in beter tijden voor de Nederland Indische Radio Omroep optrad. De musici bezitten waarachtig nog hun muziekinstrumenten en oefenen regelmatig. Wij jongens worden gerekruteerd om een revue op te voeren. Een enorme culturele belevenis waaraan wij houvast hebben. Na enige weken intensief repeteren treden we met veel bravoure en succes op voor honderden geïnterneerden. Zelfs de Japanse leiding is aanwezig, ze moeten hebben voorvoeld dat wij jongens met die overslaande stemmen het zullen halen. Het geeft ons een geweldige kick, we zijn in een roes en opeens helemaal niet meer bang voor die Japanners. 19
Uit volle borst zingen we de ingestudeerde teksten. Het zou me niet verbazen als de Indonesiërs zelfs ver buiten de kampomheining de tonen van het orkest en onze opgewekte liedjes horen, als waren wij niet ten dode opgeschreven. Psychologisch is dit inderdaad een gepatenteerd wondermedicijn om te overleven, immers zin geven aan je leven en de zorgen vergeten. Iedereen probeert bij de omheining - zonder dat de bewaking je betrapt - een ruilhandel op te zetten met de Indonesiërs. Het is niet zonder gevaar Het werkt aanstekelijk. Ik kijk de kunst af en wil die in praktijk brengen. Probleem is wel dat ik niets te verruilen heb. Dan schiet mij te binnen dat ik mijn Japanse tjawat heb, dat is een blauw gekleurde schaamlap die met een touwtje om je middel vast zit. Veel is die natuurlijk niet waard, maar misschien kan ik er een gezouten eendenei (telor asin) voor krijgen. Het lukt me waarachtig, ik ben overgelukkig. Tegelijkertijd schaam ik me diep en ik kijk geërgerd en kwaad als de ruilhandelaar me uitlacht omdat de plooien van de tjawat vergeven zijn van de vlooien. Net of ik er wat aan kan doen! Wat denkt die kerel wel, waar haalt hij de lef vandaan? Maar de realiteit van alle dag slaat weer toe. We hebben honger. Een van de jongens, een leeftijdgenoot van me, de latere generaal b.d. Govert Huijser, schreef het volgende gedicht.
20
Honger Kook stijfselmeel tot pap Geef het aan de blanken De rijst is voor de Jap Je moet hem er zelfs voor bedanken. Even vult het je lege maag Dan weer dat holle gevoel Een klap als je daarover klaag. Het leven wordt beheerst door één droom Eten, veel eten, heel veel eten. Zelfs jongetjes bedenken recepten Voor in betere tijden. Je steelt een grote cassave En poft hem in een verlaten vuur Heel even weg dat felle knagen Maar op wat lange duur Weer dat helse, nare zagen. Het lijf raakt ondervoed De tanden los, de knieën slap. De ziekenboeg is al vol Komt er dan nooit meer eten?
21
Briefje dat Amerikaanse vliegtuigen op 4 september 1945 uitstrooiden boven ons Japans interneringskamp in Bandung.
Medicijnen en voedselpakketten.
22
1945
Onze geruchtenverspreider c.q. nieuwsgever meldt dat Japan zich op 15 augustus heeft overgegeven aan de Amerikanen nadat atoombommen op 6 augustus 1945 te Hiroshima en drie dagen later op Nagasaki, ongeveer 350.000 Japanse levens hebben gekost en een veelvoud aan gewonden die een radioactieve straling hebben opgelopen. Die steden zijn bovendien compleet van de aardbodem weggevaagd. Eigen schuld dikke bult dacht ik toen. Later blijkt uit openbaar gemaakte Amerikaanse archief stukken dat keizer Hirohito voornemens was alle gevangenen in de kampen in de laatste week van augustus 1945 te vernietigen. De Amerikanen wilden met de atoombommen de Japanners net vóór zijn, hetgeen is gelukt. Anders had ik deze morgen niet voor jullie kunnen staan. De gebeurtenissen volgen elkaar dan snel op. De kampleiding doet zenuwachtig. Er is een instructie binnengekomen dat de oorlog weliswaar voorbij is, maar dat de Japanse bewakers voorshands belast blijven met de bewaking van de interneringskampen. De Nederlanders moeten worden beschermd tegen gewapende jonge Indonesische vrijheidsstrijders. De zgn. Bersiap periode breekt aan. Elke Nederlander is nu vogelvrij verklaard. Amerikaanse vliegtuigen strooien op 4 september 1945 oranjekleurige pamfletten boven de interneringskampen. Ik heb deze al ruim 70 jaar bewaard. Hoe weten die Amerikanen toch ons kamp te vinden vragen we ons bij herhaling verbaasd af? Met precisie droppings krijgen we voor het eerst sinds jaren wit 23
Het eerste levensteken van mijn moeder. Ongelooflijk! Het is een Gods wonder. Die brief met Japanse karakter tekens en een Indonesische tekst, Âgedateerd 29 augustus 2605, de Japanse jaartelling voor 1945.
24
brood in handen, overheerlijke smeerkaas en boter uit Australië, corned beef, melkpoeder, zeep, enz. enz. teveel om op te noemen. Gaaf toch? Velen kunnen zich niet bedwingen bij het zien van zoveel voedsel, zij overeten zich met alle nare gevolgen van dien. Een niet te stuiten diaree is het directe gevolg en bepaald niet onschuldig. Onze darmen kunnen het na al die jaren niet meer verwerken. Ik vraag me af of mijn ouders en zusje nog leven. Ik ben ook benieuwd hoe het met de overige familieleden is. Tot mijn grote verrassing verschijnen er opeens lijsten van het Rode Kruis met alle namen van de geïnterneerden en de kampen waar zij verblijven in Indië. Ik lees dat mijn moeder en zus in het Tjideng kamp in Batavia verblijven. Zij leven dus nog, en mijn vader zit waarachtig in Pakanbaru op Sumatra. Ook hij leeft dus. God zij dank. Ik vertel het opgewonden meteen aan dominee Korvinus, wij danken God op onze knieën. Wij mogen opeens vrij in en uit het kamp gaan. Met anderen ga ik naar het oude en min of meer verlaten Tjihapit kamp waar ik vroeger met mijn moeder heb gezeten en nu een opslagplaats blijkt. We nemen matrassen en andere spullen mee om het ons in het 15de Bataljon waar we verblijven enigszins comfortabel te maken. Bij mijn zoek- of liever plundertocht zie ik een doos met injectiespuiten, die ik impulsief meeneem. Misschien kan ik daarmee een dokter in het kamp een plezier doen. Via het Internationale Rode Kruis krijg ik zowaar een briefkaart, een eerste levensteken van mijn moeder. Ongelooflijk! Het is een Gods wonder. Die brief met Japanse karakter tekens en een Indonesische tekst, gedateerd 29 augustus 2605, de Japanse jaartelling voor 1945. De tekst luidt vertaaald “Onze gezondheid is goed. We verblijven in Kamp Tjideng, Laan Trivelli 91, Jakarta. Mammie”. Ik kan mijn geluk niet op en steek mijn voelhorens uit hoe ik naar Jakarta kan gaan. 25
Het vervoersbewijs.
*) Netherlands Indies Civil Administration (NICA) en de
Recovery of Allied Prisoners of War and Internees (RAPWI).
26
Machtsvacuüm
De grote vraag is natuurlijk hoe wij verspreid over drie kampen herenigd kunnen worden. Ik leen heel brutaal een fiets van één van de Japanse bewakers en ga naar het centrum van de stad waar inmiddels het Hoofdkwartier van de Nederlandse hulp organisaties NICA en RAPWI *) zijn gevestigd. De stad is uitgestorven, het is onheilspellend stil. Ik kom niemand tegen. Onderweg wordt er opeens hevig geschoten, ik laat me onmiddellijk vallen en zoek angstig dekking achter een tuinmuurtje. Ik tuur in de rondte maar zie geen sluipschutters. Als ik na ruim een half uur niets meer hoor durf ik verder te gaan. Pas veel later begreep ik dat Indonesische jeugdbendes, de zogenaamde Pemudas, Japanse wapenarsenalen hadden geplunderd en zowel de blanken als de Indische Nederlanders die nimmer geïnterneerd waren op vaak beestachtige wijze afmaakten. Twintigduizend onschuldige Nederlanders zijn toen vermoord. In het kamp had men al gewaarschuwd voor deze onafhan kelijkheidsstrijders. Ongeschonden bereik ik het hotel waar het hoofdkwartier is gevestigd. Ik vraag en krijg als brutale 13jarige vlegel tot mijn grote verbazing toestemming om nota bene de volgende dag al met een legervliegtuig naar Batavia te gaan. En men zal mij met een jeep komen ophalen. Ik had nog nooit gevlogen. Mijn gejatte inspectiespuit kwam me nu goed van pas, ik verkoop die aan een arts die mij er flink voor betaalt. Met dat geld koop ik bij een Chinese schoenwinkel een paar schoenen voor mijn moeder. Ik kan straks toch niet met lege handen bij haar aankomen? 27
Ik bezit maar één hemd waarop ik erg zuinig ben en dat ik keurig heb opgeborgen. In het kamp loop ik gewoonlijk zonder hemd. Ik heb verder maar één broek die ik aan het eind van de week meestal op het heetst van de dag was en dan meteen laat drogen. Ik blijf ernaast zitten totdat de broek na een half uur zonnen voldoende droog is om die weer aan te trekken. Ik geniet met volle teugen als de volgende dag de kamp genoten in opperste verbazing en vol afgunst naar me kijken wanneer ik in een jeep stap met gewapende Engelse militairen (Ghurkas en Sikhs uit India) en een Nederlandse officier richting vliegveld Andir. Daar staat een militair vliegtuig gereed om zo’n 30 militairen en één in de groei blijven steken 13-jarige gozer, ik dus, naar Batavia brengt. Ook in Batavia brengt mij een jeep met gewapende militairen naar het Tjideng kamp, waar ik na uren zoeken eindelijk mijn moeder en zus terug vind. Het is een sprookje en we geloven onze ogen niet dat we weer bij elkaar zijn. We omhelzen en betasten elkaar, het is alleen maar bot wat ik voel. De meegenomen schoenen, maat 36, dat heb ik al die jaren goed onthouden, passen zowaar. Ik zie dat mijn moeder zo mager is als een lat en niet gezond. Ze heeft zich uitsluitend staande weten te houden door de angst dat bij haar dood er dan niemand meer zou zijn om voor mijn zusje te zorgen. Ze moet met spoed naar het ziekenhuis dat haar redding is. Dit heeft wel tot gevolg dat we pas in de winter van 1945/1946 naar Nederland kunnen repatriëren. Mijn vader had zich uit Sumatra intussen ook bij ons gevoegd. In Nederland zullen wij snel aansterken en daarna weer terug gaan naar Indië zo is het plan. Onder gewapende escorte brengen vrachtauto’s in colonne ons naar de haven waarbij we het beruchte Ancol kanaal, dat 28
Batavia met de zee verbindt, passeren. De vrachtwagens worden onderweg onder schot genomen door de Pemudas maar onze bewakers schieten onverbiddelijk terug met mitrailleurs, de onvolprezen Brenguns. We zitten als versteend in de vrachtwagen. Het water van het kanaal ziet er akelig bloedrood uit, er drijven verminkte lichamen rond met van die opgeblazen buiken, we moeten van mijn moeder een andere kant uitkijken, stilletjes gluren we toch en zwijgen met een blik van afschuw. Hoeveel onschuldige weerloze vrouwen, kinderen en mannen zijn er vandaag weer gekidnapt en “getjintjangd” d.w.z. in moten gehakt door de Pemudas, de niets ontziende revolutionaire jeugdbendes van 16 – 25 jaar. We zijn blij dat we uiteindelijk ongeschonden beneden in het benauwde en overvolle ruim van het troepentransportschip M.S. Bloemfontein naar Nederland kunnen afvaren.
29
RepatriĂŤring met MS Bloemfontein, januari 1946.
30
Repatriëring met MS Bloemfontein, januari 1946 Ik betrap me erop bij het wegvaren wezenloos te staren naar de kustlijn van het in ontreddering verkerende land van mijn geboorte. Op dat moment schieten me vele herinneringen te binnen die ik alle probeer te verwerken: mijn gelukkige en onbezorgde kinderjaren, ons kindermeisje Dientje dat zo boeiend kon voorlezen, onze trouwe Javaanse kokkin Kamira die ons in de keuken altijd verwende met lekkere hapjes en ’s nachts naar Javaans gebruik voor mijn bed sliep en trouw de wacht hield, Mijn overleden grootmoeder Leida die door die schoften van de Kempetai (Japanse geheime dienst) in een cel op Bandung naakt aan haar voeten werd opgehangen als straf omdat ze had ondergedoken en vervolgens overleed, al die meedogenloze Jappen, enkele officieren uitgezonderd, het Soendanese meisje met die donker bruine ogen bij de moestuin met eten aan wie wij jongens van toen misschien wel ons overleven hebben te danken en tot slot de naar een verstopt riool stinkende kampen. Als de afstand van de boot tot de kust toeneemt zie ik als ware in een visioen dat als ik later terug kom in dit oh zo mooie land van mijn geboorte, alles, ja alles anders zal zijn. Tot slot, wat hebben we geleerd van deze oorlog? Dat was immers de tekst op dat briefje bij het Indisch monument waarmee ik mijn verhaal begon. Ook nu, 70 jaar na het einde van de Tweede Wereldoorlog, blijft die vraag en het antwoord daarop actueel. 31
Gastdocent Charles Ligtvoet (1931) Voormalig: l Diplomaat Nederlandse Ambassade te Jakarta (1989 - 1993) l Raadadviseur Ministerie OCW (1987 - 1989) l Investigator UN Serious Crimes Tribunal te Dili in Oost Timor (2001 - 2005).
Charles Ligtvoet werd in 1931 geboren in Bandung in het toenmalige Nederlands Indië. Hij is 10 jaar als op 7 december 1941 de wereld wordt opgeschrikt door de onverhoedse Japanse aanval op Pearl Harbor in Hawaii en de vernietiging van de Amerikaanse vloot. Er vielen bijna 3.000 doden, 300 vliegtuigen werden in brand geschoten of onklaar gemaakt en 14 oorlogschepen waaronder 2 vliegdekschepen tot zinken werden gebracht. Bij gebrek aan voldoende verdediging veroverden de Japanners de pacific razendsnel. Op 10 maart 1942 geeft dit stuk Nederland in Azië zich over aan Japan. De Tweede Wereldoorlog in Azië koste miljoenen mensen het leven, waaronder tien procent van de in Indië wonende 300.000 N ederlanders. In dit boekje beschrijft Charles Ligtvoet op indringende wijze zijn herinneringen als kind in het Jappenkamp en het na jaren niet meer voor mogelijk gehouden weerzien met zijn ouders en zus. Een verhaal van het overleven, lijden en afzien, maar ook van hoop, wilskracht en geluk.
Biografie-maken.nl www.biografie-maken.nl / info@biografie-maken.nl