BOND VOOR LICHAMELIJKE OPVOEDING vzw
WWW.BVLO.BE SP
JAARGANG 2008-2009 • TRIMESTRIEEL TIJDSCHRIFT NR. 2 OKTOBER - NOVEMBER - DECEMBER • AFLEVERING 220 ERKENNINGSNUMMER: P409677 AFGITEKANTOOR GENT X
O
RT
[IN DIT NUMMER] ]
Woord vooraf
NR. 2 • OKTOBER-NOVEMBER-DECEMBER • AFLEVERING 220 • 2008-2009 Woord Vooraf
................................................
3
Theorie Meer LO op school… het kan! KTA Jette onderweg met 26 verschillende nationaliteiten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4 MARC MAES & SOPHIE VAN AELST Het bewegingsgedrag van Vlaamse kleuters . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7 VALERY LABARQUE, GREET CARDON, DIRK SMITS Scores van vier- tot zesjarige Vlaamse kleuters op de MOT4-6 test . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 12 BART VANDAELE, WOUTER COOLS, STEVE DE DECKER, GHISLAINE DE RAEVE & KRISTINE DE MARTELAER Onderzoek naar de perceptie van ouders over de bewegingsschool (Achilles vzw) 16 NELLE VAN PRAET, VEERLE DE BOSSCHER, KRISTINE DE MARTELAER & WOUTER COOLS Verslag van de reis naar de Olympische Spelen van Beijing 2008 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 20 CHANTAL ALESSI Minister Vanackere lanceert nieuwe gezondheidsdoelstelling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 23 Formele Verbintenis Panathlon & Panathlon Stipendium 2008-2009
.........
26
.....................................
28
...................................................
28
Nieuws uit Europa Op komst
Olympische Leerstoel Henri de BailletLatour-Jacques Rogge . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 29 Overzicht nascholingen
............................
31
Voor een federatie als de Bond voor Lichamelijke Opvoeding is een goede communicatie een conditio sine qua non voor een goede werking. In het communicatieplan van de Bond neemt ons tijdschrift een prominente plaats in. Het is het middel bij uitstek om op regelmatige tijdstippen grondig te communiceren naar al onze stakeholders en vooral dan naar onze leden. Om de efficiëntie van dit communicatieinstrument te optimaliseren dient er voortdurend gewerkt te worden aan de kwaliteit en het actualiteitsgehalte. Daartoe dienen we inhouden te brengen die boeiend en vernieuwend zijn, kwaliteitscontroles in te bouwen en er vooral voor te zorgen dat wat we brengen zeer actueel is en de aandacht trekt. Wij blijven dus ‘good practices’ opsporen, scholen waar de Lichamelijke Opvoeding, sport en beweging de aandacht krijgt die ze verdient; leerkrachten die met vuur en gedreven het vormingsgebied gestalte geven en verdedigen, om zodoende jongeren warm te maken voor beweging, respect te doen opbrengen voor hun lichamelijkheid, en die sport en lichamelijk opvoeden uitbouwen als sociaal atelier waar normen en waarden de leidraad zijn. Ook jij als gedreven leraar Lichamelijke Opvoeding kunt met jouw idee, met jouw bewegingsproject, met jouw beïndrukkende inzet een plaats verdienen in deze bijzondere rubriek (contacteer ons)! Maar ook onze clubs kunnen in het tijdschrift in het voetlicht geplaatst worden. Heel wat ‘good practices’ worden ook daar in evidentie geplaatst en verdienen onze aandacht. Wanneer we spreken over kwaliteit dan denken we uiteraard ook aan wetenschappelijk onderbouwde bijdragen. Zowel studies die uitgevoerd worden aan universiteiten en hogescholen, aan thesissen en eindwerken die vertaald worden naar de veldsituaties maar ook aan buitenlands onderzoek. Er zal een reviewpanel geïnstalleerd worden dat ingestuurde bijdragen screent op inhoudelijke kwaliteit en relevantie. Een goede bedrijfscultuur betekent ook respect voor diegenen die ons voorgingen, voor bekende LO’ers (BV-LO’ers) die grenzen verlegd hebben en de metaforen die vanuit de sport en de LO toegepast worden in diverse geledingen van de maatschappij ook daadwerkelijk gestalte geven of gegeven hebben. Praktijkbijdragen zullen een wezenlijk onderdeel van dit tijdschrift blijven uitmaken. Zowel hogescholen, universiteiten als onze eigen sportclubs zullen ons daarbij helpen door het leveren van hoogstaand materiaal. De universiteiten en hogescholen worden gevraagd om ons beurtelings een bijdrage te leveren van hoge kwaliteit, direct in praktijk omzetbaar en duidelijk een visie weerspiegelend. Conterfeitte je zelf boeiende praktijkvoorbeelden, dan zijn die uiterst welkom. Wij kleden die aan met mooie grafische elementen en layouttechnieken maken die tot uitnodigende bijdragen. Actualiteitsrubrieken zullen voor eenieder belangrijke mededelingen en praktische informatie bevatten over permanente vorming, wetteksten en decreten, bijscholingen en studiedagen, beroepsgebonden materie enz… Het is duidelijk onze bedoeling ervoor te zorgen dat dit tijdschrift vooral jouw tijdschrift wordt, waarnaar je telkens opnieuw uitkijkt en dat jou uitnodigt om interactief met datgene wat je boeit bezig te zijn, o.a. via onze website. Tenslotte wensen wij ook aandacht te besteden aan de evoluties van ons vormingsgebied in Europees perspectief, weg vanonder de kerktoren zeg maar. Laten wij er samen voor gaan. Marc Maes & Sophie Van Aelst Voor de redactie
Praktijk Les Bewegingsopvoeding: Dierentuin: reactie, snelheid, behendigheid, inleving Dinosaurussen: loopspelen JAN BERTELS BEWEGINGSOPVOEDING (KLEUTERONDERWIJS) 038-049
Foto’s: BVLO & ontvangen van leden en gesprekspartners
Bond voor Lichamelijke Opvoeding vzw BONDSHUIS BVLO • Waterkluiskaai 16 9040 Gent/Sint-Amandsberg Bankrekening BVLO: KBC 446-9720001-62 Tel. (09) 218 91 20 • Fax (09) 229 31 20 e-mail: info@bvlo.be Openingsuren: 9 tot 12 uur & 14 tot 17 uur
BVLO is een door het Bloso erkende recreatieve sportfederatie
Het Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding is een vakblad voor gevormden in de LO, trainers en jeugdsportbegeleiders. Het verschijnt trimestrieel: 5 maart, 5 juni, 5 september, 5 december. Verantwoordelijke uitgever: M. Maes, Waterkluiskaai 16, 940 Sint-Amandsberg/ Gent De redactieraad bestaat uit: Kristine De Martelaer, Marc Maes, Sophie Van Aelst en wordt bijgestaan dor een ruime adviesgroep en een reviewpanel. Publiciteit: Bond voor Lichamelijke Opvoeding vzw, Tel. (09) 218 91 20 • e-mail: info@bvlo.be Copyright: Het overnemen van artikels en foto’s is zonder schriftelijke toestemming van de redactieraad niet toegelaten. Ieder auteur is verantwoordelijk voor de inhoud van zijn/haar artikel. Een abonnement op het Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding is inbegrepen in het lidmaatschap van de BVLO. Alle individuele leden van de Bond voor
Lichamelijke Opvoeding vzw krijgen het Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding toegestuurd en zijn automatisch verzekerd voor persoonlijke ongevallen, 24 uur op 24 uur, wereldwijd. De nascholingsbijdrage BVLO (lidmaatschap) 1/09/2008-31/08/2009 bedraagt € 50,00. Een bijkomende verzekering burgerlijke aansprakelijkheid kan ook mits bijbetaling van € 13,00. Alle info en online lid worden op www.bvlo.be. Lid van de Unie van de Uitgevers van de Periodieke Pers. Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding is ondertekenaar van de Mlieubeleidsovereenkomst Papier Vlaanderen en steunt de inspanningen van de Vlaamse regering i.v.m. papierrecuperatie. Eekhoutdriesstraat 67 9041 Oostakker tel. (09) 251 05 75 fax (09) 251 62 40 e-mail: info@geers-offset.be
3 Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 2/2008-2009
MARC MAES DIRECTEUR TIJDSCHRIFT
SOPHIE VAN AELST COMMUNICATIE BVLO
MEER LO OP SCHOOL ?
HET KAN ! Gebuisd op Lichamelijke Opvoeding. Tuurlijk kan je gebuisd zijn op Lichamelijke Opvoeding! Waarom zou dat niet kunnen?! In het KTA Jette is het de normaalste zaak van de wereld dat je voor Lichamelijke Opvoeding ook gebuisd kan zijn. “Onze vroegere directrice Frieda Cauwels (licentiate LO) heeft dit altijd gesteund en zelfs gepromoot: Gebuisd op LO, dat betekent herexamen. En niet alleen praktijk, maar ook theorie. Ja, want anders kunnen ze gewoon een heel schooljaar luieren en dan op één dag in augustus hun oefeningen komen doen. Wat wij nu doen, is een combinatie van theorie met praktijk. Zo moesten de gebuisden deze zomer een werk maken over de Olympische Spelen. Geen prutswerkje, maar effectief een bundel waar opzoekwerk en zo mee gemoeid is. Bovendien is het voor velen, vooral Turken en Marokkanen, een bijzonder jammere zaak als ze voor een herexamen speciaal vroeger uit vakantie moeten terugkomen.” Allé juffrouw, dat kan toch niet dat ik voor LO een herexamen moet doen. Jawel hoor, dat is de normaalste zaak van de wereld.” Ze beseffen het wel intussen en ook nieuwe leerlingen worden bijzonder snel ingelicht dat er met het vak LO niet te licht moet worden omgesprongen, daarvoor is het veel te belangrijk. Dat probeer ik ook tegen de ouders te zeggen. Helaas is het vaak moeilijk communiceren met hen (ook vanwege een beperkte of totaal gebrek aan kennis van het Nederlands) en komen ze pas bij mij op een oudercontact om te argumenteren waarom hun zoon of dochter geen herexamen mag hebben voor LO. Ik ben ervan overtuigd dat ik wel degelijk heel goed geplaatst ben om de ouders iets te leren over hun kinderen, meer misschien dan leerkrachten van andere vakken, want in de les LO zie ik beter hoe ze in elkaar zitten, zie ik de interactie, de sociale vaardigheden.” We kunnen het maar blijven zeggen, misschien dringt het ooit wel eens door.
Reis rond de wereld KTA Jette onderweg met 26 verschillende nationaliteiten Het is alweer een tijdje geleden dat we samen op bezoek gingen bij een school en leerkracht die in deze rubriek thuishoort en we kijken zoals altijd uit naar deze ontmoeting. Wij, dat zijn Marc Maes 4 Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 2/2008-2009
en Sophie Van Aelst en we hebben een afspraak met Leen Ongena, een jonge regentes LO die sinds vijf jaar lesgeeft aan het KTA Jette. Het is donderdag 13 november, een dag voor de studiedag, en het weer is schitterend. File of ander verkeersleed hebben we deze keer niet. Zo vlot naar Brussel rijden, het is een droom. Vierde haartooi in actie Stipt op tijd dus vallen we de turnzaal van het KTA in de Leon Theodorstraat in Jette binnen tijdens de les LO van de vierde haartooi. We zitten midden in de les ‘circuit’ en de leerlingen zijn veelal per twee aan het werken aan de verschillende posten. Bij elke post ligt een geplastificeerde kijkwijzer waarop de leerlingen kunnen zien wat er precies van hen verwacht wordt. Veel leerlingen zijn er niet, we tellen er negen, acht
Leen Ongena werkt graag met deze BSOen TSO-klassen. “Omdat je weet wat je aan die gasten hebt. Ze zeggen gewoon waar het op aan komt. Als jouw aanpak hen niet bevalt, dan weet je’t snel, ze zijn rechtuit.” En we zijn getuige dat Leen als leerkracht goed in haar vel zit en van aanpakken weet. Ze verdient hun respect en dat is een hele prestatie. Meer sport op school Na de les trekken we samen naar een zaaltje om nog even rustig verder te praten. Even krijgen we het gezelschap van Sabine Vandenbroucke die de middagsport op dinsdag en donderdag voor haar rekening neemt. Vandaag is er dans en blijkbaar hebben duidelijk meer jongens dan meisjes ingeschreven. Sabine stemt de middagsport af op de vraag van de leerlingen en ja, het zijn bijna allemaal leerlingen van het eerste tot derde jaar. Zodra ze ’s middags de school mogen verlaten, dan zien we ze vaak niet meer. Wel populair bij de ouderen zijn de speciallekes, bijvoorbeeld als we op woensdagnamiddag gaan schaatsen naar Aalst en zo.
Leerlingen mogen ’s middags buiten pauzeren vanaf het vierde jaar. tienermeiden en ocharme één jongeman die zich als bij wonder redelijk overeind houdt tussen het gegiechel en gekwetter. Leen wil ons onmiddellijk te woord staan, maar we verzoeken haar om gewoon door te gaan met de les alsof wij er niet zijn, zodat we even de echte sfeer kunnen snuiven van een doorsnee les Lichamelijke Opvoeding in de vierde haartooi. We genieten van de aanpak van deze jonge vakvrouw en zien dat ze eruit haalt wat er in zit. Leen kan deze jonge mensen motiveren om toch mee te doen, zich in te zetten en zo goed mogelijk te presteren. Bij deze les helpt het natuurlijk dat ze resultaten van postjes met elkaar kunnen vergelijken en de strijd kunnen aangaan met hun collegaleerlingen, bovendien krijgen ze hier ook een kijk op hun hartslag die ze twee keer noteren op hun prestatiefiche. “Dit circuit wordt aan het einde van het schooljaar herhaald”, vertelt Leen Ongena ons iets later en de bedoeling is dat ze dan betere prestaties neerzetten. “Het is een les en een aanpak die ze nog leuk vinden, maar in deze richting zitten niet de meest sportieve jongens en meisjes, dat is wel een feit. Maar”, voegt ze er meteen aan toe, “ik zou ze niet willen ruilen voor ASO-klassen.”
LO-team gesteund door de directie
Inderdaad, het is een bijzondere groep, van een zeer gevoelige leeftijd, met heel speciale ideeën en een eigen willetje. Bovendien hebben de meesten een heel verschillende achtergrond en dat zie en hoor je ook. “In de les wordt Nederlands gesproken”, zegt Leen kordaat. “Maar als ze in een spel opgaan, dan hoor je tussendoor wel eens Franse kreet. Ook hun kledij is niet keurig in orde, hoewel dat gemakkelijk verdiende punten zouden zijn. Elke les krijgen de leerlingen punten op 25, waarbij 5 punten gaan naar kledij, 10 naar inzet en attitude (bv. ook taalgebruik) en 10 naar de eigenlijke prestatie (waarbij dan ook nog eens rekening wordt gehouden met ieders individuele mogelijkheden). Toch is het voor deze leerlingen blijkbaar moeilijk om in turnbroek en T-shirt en met sportschoenen in de zaal te verschijnen. We zien inderdaad veel blote voeten en zelfs jeansbroeken. “Ook sieraden en piercings worden maar met tegenzin verwijderd. Als leerkracht kan je niet elke les discussiëren over wat wel en niet mag. Maar als het belangrijk is voor de veiligheid, dan weten ze wel dat dit niet getolereerd wordt.”
We geven de tip van het ‘tutoring systeem’ dat we in deze rubriek al eerder aan bod zagen komen. Bij dit systeem nemen oudere leerlingen enkele jongeren onder hun hoede nemen en coachen hen. Vaak organiseren zij ook zelf een extra sportactiviteit en raken zo echt betrokken bij de sport en beweging op de school. Zoiets moet natuurlijk kleinschalig beginnen, maar veelal lukt het om op deze manier de betrokkenheid te verhogen. Leen straalt onmiddellijk en heeft al plannen hoe ze dit idee kan introduceren. “Het lukt echt!” stelt ze vastberaden, “want vorig jaar was er een meisje uit het zesde dat ropeskipping gaf tijdens de middag en dat is nog altijd populair bij onze leerlingen, ze vragen er nog altijd naar.” 5 Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 2/2008-2009
Projecten en ideeën Wat ook heel goed lukte, was het project dat vorig schooljaar werd afgerond in kader van het gezondheidsbeleid: ‘Al sportend de wereld rond’. Het doel was om met leerlingen en leerkrachten samen al sportend de wereld rond te geraken: 40.000 km of 40.000.000 meter. Dit konden ze doen door 40 miljoen punten te verdienen. En hoe? Door verschillende bewegingsactiviteiten uit te voeren, zowel tijdens de pauze, de middagpauze, het studie-uur en soms op woensdagnamiddag. Welke activiteiten waren er zoal? Wel eenvoudigweg trappen lopen, ropeskipping, hinkelen, stappen met een stappenteller, basket, badminton, volleybal, met de fiets naar school komen, de legertest afleggen met alle leerlingen samen (1 x per maand) of een danssessie volgen. Men kon ook punten verdienen door een tornooi te organiseren, mee te gaan schaatsen, zwemmen of muurklimmen, door een lidkaart van een sportclub voor te leggen of te bewijzen dat ze gesport hadden en door fruit te verkopen tijdens de middagpauze. De tussenstanden van de individuele leerlingen en leerkrachten en van de verschillende klassen werden uitgehangen in de eetzaal. De besten kregen een cadeaubon van een sportwinkel, en ja het project sloeg echt wel aan! De competitiegeest werd aangewakkerd en iedereen ging meer bewegen. Op anderhalf jaar tijd waren we de wereld rond.
Communicatie met de ouders is vaak een probleem
Dit schooljaar willen de LO-leerkrachten iets nieuws lanceren: een soort fit-o-meter met toffe en uitdagende oefeningen rond diverse thema’s. “We zullen er ook voor zorgen dat er iets aan vasthangt voor de leerlingen, maar daar zijn we nog niet uit. Daarnaast zullen we ook een map aanleggen met sportieve beweeg- en sportkijkwijzers zodat we de leerlingen beter op weg zetten om dingen te gaan uitproberen tijdens de studie-uren. Nu komen ze vaak niet verder dan met een basketbal naar de ring gooien, terwijl er zoveel meer mogelijkheden zijn.” Naarmate ons gesprek vordert, duiken er nieuwe ideeën op. Terwijl we even filosoferen over de rijkdom die een school met 425 leerlingen van 26 verschillende nationaliteiten wel biedt, trekken we in ons hoofd van het ene land Spanje naar het andere Marokko. Misschien is daar op sportief vlak ook iets mee te doen? “Op onze school hebben we een leerlingenraad die 6 Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 2/2008-2009
Sporten tijdens de studie-uren in deelgroepen is opgesplitst”, legt Leen uit. “Een groep werkt rond sport, een andere rond muziek en dans en nog een andere rond multiculturaliteit, iets wat heel erg leeft in onze school. We zouden via deze werkgroepen initiatieven kunnen opstarten rond bepaalde nationale sporten, dansen, rituelen. Dat gebeurt soms wel al rond bv. kookkunst. “Goed idee!” roept Leen uit en in gedachten trekt ze al van Rusland over
Spanje naar Griekenland. Van de berenmutsen folklore over de Spaanse castagnetten naar de Griekse sirtaki. Wedden dat het een groot feest wordt!?
LICHAMELIJKE OPVOEDING, PROJECT, SPORT OP SCHOOL
PAST UW SCH OOL OOK IN DEZE RUBRIE NEEM DAN A K? LS DE BLIKS EM CONTACT OP MET DE RED ACTIE Sophie Van A elst, sophie@ bvlo.be Wij brachten in deze rubriek al verslag uit over - Sportschool Ge ntbrugge - Vrij Landelijk Instituut Ouden aarde - MPI Zonnebos in ’s Gravenwez el - Atheneum W ispelberg Gent - Middenschoo l Maaseik - Basisschool D e Reigers Zelza te - Maria-Boods chaplyceum Br us sel - Sportbasissch ool Heusden - De Oester Oet ingen/Strijland - Atheneum Av elgem - Basisschool H of Pepijn Land en WIE PRIJKT HIE R ALS VOLGEN DE “GOEDE VO ORBEELD”
VALERY LABARQUE1
GREET CARDON2
DIRK SMITS3
1 DOCTOR IN DE LICHAMELIJKE OPVOEDING, LECTOR LICHAMELIJKE OPVOEDING EN ONDERZOEKER AAN DE HOGESCHOOL-UNIVERSITEIT BRUSSEL (HUB), PRAKTIJKASSISTENT AAN DE VAKGROEP BEWEGINGS- EN SPORTWETENSCHAPPEN VAN DE UNIVERSITEIT GENT 2 DOCTOR IN DE LICHAMELIJKE OPVOEDING, PROFESSOR AAN DE VAKGROEP BEWEGINGS- EN SPORTWETENSCHAPPEN VAN DE UNIVERSITEIT GENT 3 DOCTOR IN DE PSYCHOLOGISCHE WETENSCHAPPEN, DIENSTHOOFD ONDERZOEKSCENTRUM PRAGODI, HOGESCHOOL-UNIVERSITEIT BRUSSEL (HUB)
Het bewegingsgedrag van Vlaamse kleuters Situering Krijgen kleuters in Vlaanderen genoeg gelegenheid om te bewegen? Hoeveel moet een kleuter dagelijks bewegen voor een goede motorische ontwikkeling en voor een goede gezondheid? Op deze en gerelateerde vragen bestaan er weinig wetenschappelijk gefundeerde antwoorden. Op 5 december 2003 werd decretaal vastgelegd dat in het kleuteronderwijs aanvullende lestijden voor lichamelijke opvoeding, namelijk 2 uur bewegingsopvoeding per week, worden gefinancierd en dat Bachelors Lichamelijke Opvoeding kunnen instaan voor deze lessen bewegingsonderwijs in de kleuterschool. De bovenvermelde hiaten in onze kennis maken het echter moeilijk om Bachelors Lichamelijke Opvoeding op te leiden voor dit deel van de arbeidsmarkt. Momenteel wordt om die reden soms te weinig aandacht besteed aan bewegingsonderwijs voor kleuters. Daarom willen we nagaan of het dagelijks fysieke activiteitsniveau bij Vlaamse kleuters voldoende is voor een goede gezondheid en hoe een eventueel tekort kan geremedieerd worden. De gegevens werden verzameld door onderzoekers van onderzoekscentrum PRAGODI van de Hogeschool-Universiteit Brussel (HUB) en de Vakgroep Bewegings- en Sportwetenschappen (UGent).
Het belang van een actieve levensstijl bij kleuters Een actieve levensstijl is de basis voor een goede lichamelijke en geestelijke gezondheid. Voldoende lichaamsbeweging draagt -
samen met een gezonde voeding - bij tot de preventie van aandoeningen zoals hart- en vaatziekten, overgewicht, hoge bloeddruk, suikerziekte, botontkalking, …. Deze ‘ziekten van de moderne beschaving’ komen steeds vaker al op jonge leeftijd voor. Uit cijfers van 2000 blijkt dat ongeveer 15% van de 3- en 4-jarigen en 33% van de 12- en 13-jarigen in Vlaanderen aan overgewicht lijdt. Voor obesitas, een ernstige graad van overgewicht, zijn deze cijfers 6% en 19% voor deze leeftijdsgroepen (Massa, 2002). Daarnaast hebben kinderen, die te weinig bewegen, een hogere kans om inactieve volwassenen te worden. Ten slotte is zwaarlijvigheid op jonge leeftijd een belangrijke voorspeller van obesitas in de volwassenheid. Om al deze redenen is het belangrijk voor de volksgezondheid om al op jonge leeftijd een gezonde levensstijl met voldoende lichaamsbeweging te promoten. Ter preventie van gezondheidsproblemen werden belangrijke internationale richtlijnen voor de mate van fysieke activiteit opgesteld. Volgens deze internationale richtlijnen (Department of Health, Physical Activity, Health Improvement and Prevention, 2004) moeten kinderen minstens 60 minuten per dag matig tot intens bewegen om de gezondheidsnorm te halen. Daarnaast werd voor kleuters een norm opgesteld door de “National Association for Sport and Physical Education” van de Verenigde Staten (2002). Deze organisatie oordeelde dat kleuters minstens 120 minuten per dag fysiek actief moeten zijn. De ene helft moet geaccumuleerd worden in gestructureerde fysieke activiteit, zoals bewegingsopvoeding. De andere 60 minuten zouden via
ongestructureerde activiteiten, bijvoorbeeld vrij buiten spelen, bereikt moeten worden. Dezelfde richtlijn stelt bijkomend dat kleuters dagelijks niet langer dan 60 minuten sedentair mogen zijn, de tijd dat ze slapen niet mee gerekend. Recente buitenlandse studies toonden aan dat kleuters vaak de voorgeschreven gezondheidsnorm voor beweging niet halen. Een studie in het Verenigd Koninkrijk vermeldde een hoge graad van sedentariteit bij 3- tot 5jarigen en toonde aan dat zij slechts 2% tot 4% van de tijd matig tot intensief fysiek actief zijn (Reilly e.a., 2004). Een analoge studie bij Ierse plattelandskinderen toonde analoge resultaten en vermeldde dat 4- en 5-jarigen slechts 3% van de tijd matig tot intensief fysiek actief zijn (Kelly e.a., 2005). In onze studie zullen we het activiteitsniveau van de Vlaamse kleuters toetsen aan de internationale richtlijnen.
Zijn Vlaamse kleuters voldoende fysiek actief? Intuïtief zou je denken dat kleuters van nature zeer actief zijn. Kleuters associeer je met veel activiteit, ‘leven’ en drukte. Buitenlands onderzoek lijkt dit in twijfel te trekken, daarom dringt een objectieve meting van het bewegingsgedrag van Vlaamse kleuters zich op. We voerden een studie uit bij 157 kleuters (53% jongens en 47% meisjes) van 4 tot 6 jaar uit 11 verschillende kleuterscholen van Vlaanderen. Het meten van de bewegingsgraad bij jonge kinderen is zeer moeilijk. Ze bewegen zeer intermittent en gaan heel vaak over van stilstaan naar beweging. 7 Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 2/2008-2009
meestal niet gepaard gaat met intensieve lichaamsbeweging. Een parallelle grootschalige studie van de Universiteit Gent (doctoraatsonderzoek Inge Huybrechts, 2008) naar het voedingspatroon van Vlaamse kleuters kwam tot de bevinding dat ze er ongezonde voedingsgewoonten op na houden. Beide fenomenen, te weinig bewegen en ongezonde voeding, zijn verontrustend en liggen vermoedelijk aan de basis van het al op zeer jonge leeftijd optreden van zwaarlijvigheid in Vlaanderen.
Leidt een bewegingsvriendelijke speelplaats tot actieve kleuters?
AFBEELDING 1. BEVESTIGING VAN DE GT1M ACTIGRAPH ACCELEROMETER.
Bovendien kunnen kleuters zeer moeilijk achteraf zelf rapporteren hoe actief ze waren. Om het dagelijks fysieke activiteitsniveau te bepalen werd daarom gewerkt met accelerometers (Actigraph). Dit zijn bewegingsmeters die met een grote nauwkeurigheid de duur en intensiteit van alle bewegingen registreren. Na een gewendag droegen de kleuters deze bewegingsmeters twee week- en twee weekenddagen tijdens hun wakkere uren. Deze bewegingsmeters werden op de heup van de kleuters gedragen (zie afbeelding 1). De gegevens, verkregen door accelerometrie, hebben op zich geen betekenis. De data moeten gekalibreerd worden ten opzichte van externe maten en ingedeeld worden in categorieën naargelang de intensiteit van beweging. De grenzen van de verschillende categorieën werden bepaald in een studie, die bij kleuters via directe observaties naging welke accelerometrie waarden overeen kwamen met welke activiteitsgraden (Sirard e.a. 2005). Deze waarden worden uitgedrukt in het aantal versnellingen (counts) die de kleuters per 15 seconden uitvoeren. Onze studie toonde aan dat kleuters 9,6 uur per dag of 85% van hun wakkere tijd sedentair of inactief doorbrengen. Tien procent van hun tijd vertonen ze lichte activiteit. Amper 34 minuten per dag of 5% werd matige tot intens fysieke activiteit genoteerd. De norm van één uur matig tot intensief bewegen per dag werd door amper 7% van de onderzochte kleuters gehaald. Weinig beweging hangt vaak samen met veel televisie kijken. Volgens de ouders keken de onderzochte kleuters op weekdagen gemiddeld 74 minuten televisie. Op weekenddagen liep dat op tot meer dan 2 uur (140 minuten). Buiten spelen beperkte 8 Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 2/2008-2009
zich tot 16 minuten per dag op weekdagen en tot 46 minuten tijdens het weekend. Hierbij dient wel te worden vermeld dat het onderzoek plaats vond in de winter en de lente. Uit deze studie blijkt dat het gebrek aan lichaamsbeweging zich zowel thuis als op school manifesteert. Er werd namelijk geen verschil gevonden tussen week- en weekenddagen. Het probleem kan dus niet uitsluitend vanuit de school aangepakt worden, maar via de school is het wel gemakkelijker om veel kinderen te bereiken. De school is bij uitstek de belangrijkste maatschappelijke instelling waar kan gestart worden met de promotie van levenslang bewegen en een gezonde levensstijl. Tot slot werd er ook geen verschil gevonden wat betreft de fysieke activiteit tussen jongens en meisjes. Samengevat kunnen we stellen dat Vlaamse 4 tot 6-jarige kleuters te weinig bewegen. Kleuters zijn vaak druk in de weer, maar uit de resultaten blijkt dat dit
Kleuters actiever maken is dan ook een belangrijke uitdaging voor de toekomst. De school, en in het bijzonder de speelplaats en de bewegingslessen spelen hierin een centrale rol. Eén manier om na te gaan welke factoren hun bewegingsgedrag beïnvloeden, is te kijken naar de inrichting van de speelplaats in kleuterscholen en dit te vergelijken met het fysieke activiteitsniveau bij de kleuters van deze scholen. Een dergelijke studie (Cardon e.a. 2008) werd recent uitgevoerd bij 783 kleuters (415 jongens en 368 meisjes) van 4 tot 6 jaar uit 39 verschillende kleuterscholen van Vlaanderen. Het doel van deze studie was om de fysieke activiteitsgraad van kleuters tijdens de speeltijd te bepalen en te evalueren door welke factoren uit de schoolomgeving de verschillen in fysieke activiteit kunnen verklaard worden. De kleuters droegen tijdens één speeltijd een stappenteller en via observatie werd de speelplaatsomgeving geïnventariseerd. De onderzochte factoren waren: duur van de speeltijd, grondmarkering (belijning), ondergrond, vegetatie, hoogteverschillen, spelmateriaal (speelkoffer), het aantal doelen (basket, voetbal, …), het aantal speeltuigen (schommel, glijbaan, …), het aantal superviserende leerkrachten en de oppervlakte van de speelplaats.
FIGUUR 1. PROCENTUELE INDELING VAN DE TOTALE FYSIEKE ACTIVITEIT GEMETEN BIJ 157 4- TOT 6-JARIGE KLEUTERS TIJDENS 2 WEEK- EN 2 WEEKENDDAGEN
Jongens bleken tijdens de speeltijd actiever dan meisjes (65 stappen/minuut voor de jongens versus 54 stappen/minuut voor de meisjes). We vonden een duidelijk verband tussen de mate van bewegen en speelruimte per kleuter (oppervlakte speelplaats/aantal kleuters). Hoe meer speelruimte de kleuters ter beschikking hadden, hoe actiever ze waren. Ook was er een duidelijk verband met de duur van de speeltijd. Naarmate de speeltijd langer duurde, nam de mate van activiteit snel af. Vooral bij het buiten komen is er een “boost” aan activiteit. Natuurlijk resulteert een lagere speeltijd absoluut gezien in meer activiteit dan een korte, maar momenten van intens bewegen situeren zich vooral bij het begin van de speeltijd. Bij jongens was fysieke activiteit ook geassocieerd met de ondergrond. Jongens bewogen meer op een harde ondergrond. Bij meisjes was er een duidelijk verband met het aantal superviserende leerkrachten. Er werd minder bewogen als er meer toezicht was op de speelplaats. De meisjes bleven tijdens de speeltijd vaak rond de leerkracht “hangen”. De aanwezigheid van grondmarkering, spelmateriaal, hoogteverschillen en vegetatie waren in dit onderzoek geen voorspellende factoren. Ook het aantal doelen of speeltuigen had echter geen aantoonbare invloed op het fysieke activiteitsniveau.
Het bewegingsgedrag promoten in schoolverband: een interventiestudie De hierboven beschreven studie is louter descriptief en gebaseerd op het al dan niet optreden van een verband, dat niet noodzakelijk causaal van aard hoeft te zijn. Daarom werd als vervolgstudie een interventie uitgevoerd. Het doel van deze studie was nagaan of het fysieke activiteitsniveau van kleuters tijdens de middagspeeltijd kan verhoogd worden door ofwel de speelplaats te voorzien van uitdagende grondmarkeringen of door tijdens de middagspeeltijd de kleuters een koffer met tot activiteit aanzettende speelgoed aan te bieden ofwel door beide interventies te combineren. Voorbeelden vind je op bijgevoegde foto’s.
Tabel 1. Speelplaatskarakteristieken van de 39 onderzochte scholen Factor Duur speeltijd (min.) Aantal kleuters/m² Aantal doelen Aantal speeltuigen
Gemiddelde
Standaarddeviatie
Interval (min-max)
24 0,15 1,79 2,53
11,05 0,08 1,2 2,15
9 – 50 0,02 – 0,44 0–4 0–9
Factor
Aantal scholen
%
24 / 39 20 / 39 20 / 39 23 / 39 21 / 39
62 51 51 59 54
Grondmarkering Hoogteverschillen Ondergrond Spelmateriaal Vegetatie
VOOR
NA
AFBEELDING 2. SPEELPLAATSINTERVENTIES: GRONDMARKERING (VOOR EN NA) In Vlaanderen werd op het niveau van de lagere school gelijkaardig onderzoek verricht. Zo vonden Verstraete e.a. (2006) bijvoorbeeld dat het fysieke activiteitsniveau (matig tot intensief) van lagere schoolkinderen significant toenam bij kinderen die gedurende de lunchpauze en speeltijden een speelkoffer werden aangeboden. Om na te gaan wat het effect is van een bewegingsvriendelijke speelplaats op het bewegingsgedrag van kleuters, participeerden 583 4- tot 6-jarige kleuters (52% jongens en 48% meisjes) uit 40 kleuterscholen. In deze 40 scholen konden de kleuters niet beschikken over spelmateriaal tijdens de middagpauze. De speelplaatsen van deze 40 scholen waren vóór de studie ook niet voorzien van grondmarkeringen en bestonden uit een materiaalsoort zoals betontegels: ze konden beschouwd wor-
den als niet bewegingsvriendelijk. Deze scholen werden ad random ingedeeld worden in 4 groepen. In 10 scholen werd de speelplaats voorzien van grondmarkeringen, 10 scholen kregen een speelkoffer die ze tijdens de middagspeeltijd aan de kinderen moesten aanbieden, in 10 scholen werden grondmarkeringen aangebracht en kregen ze ook een speelkoffer en de laatste 10 scholen fungeerden als controleconditie (geen interventie). Voor de interventie werd van alle kleuters het activiteitsniveau tijdens de middagspeeltijd bepaald door accelerometrie. Deze meting werd 8 weken na de start van de interventie herhaald. We vergeleken het verschil in activiteitsniveau tussen de preen de postmeting binnen en tussen de verschillende groepen van scholen.
Tabel 2. Factoren voor fysieke activiteit, Univariate multi-level analyses (standaard fout), * significant voorspellende factor Factor Duur speeltijd Aantal kleuters/m² Aantal doelen Aantal speeltuigen + spelmateriaal Grondmarkering Hoogteverschillen Ondergrond Superviserende leerkrachten Vegetatie
Jongens
Meisjes
- 0,001 (0,000) **** - 4,635 (2,104) * 0,106 (0,152) - 0,056 (0,084) 0,613 (0,384) 0,614 (0,380) - 0,687 (0,369) - 0,347 (0,235) - 0,044 (0,390)
- 0,001 (0,000) *** - 5,411 (2,163) ** - 0,010 (0,016) - 0,255 (0,418) 0,424 (0,412) 0,459 (0,401) - 0,601 (0,392) - 0,526 (0,239) * - 0,386 (0,403)
AFBEELDING 3. SPEELPLAATSINTERVENTIES:
SPEEL-
KOFFER
9 Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 2/2008-2009
Hieruit bleek dat kleuters 61% of gemiddeld 26 minuten van de totale middagspeeltijd (gemiddeld 42 minuten) sedentair doorbrachten (staand of zittend). Ze spendeerden respectievelijk 28%, 7% en 4% van de middagspeeltijd aan lage, matige en intense fysieke activiteit. We vonden geen verschillen in fysiek activiteitsniveau tussen scholen met grondmarkeringen of speelkoffers en de controlegroep zonder interventie. De interventies bleken dus niet effectief om enerzijds het gemiddelde activiteitsniveau of deelname aan matig tot intens actieve activiteiten te verhogen. Ook participatie aan licht intense activiteiten en sedentariteit werd niet be誰nvloed door de interventies. We zien wel een lichte stijging in activiteitsgraad van pre- naar posttest, maar deze is in alle condities gelijkaardig, ook in de controleconditie, en dus niet te wijten aan de interventie, maar mogelijk aan de verbeterde weersomstandigheden (pre-test in herfst, post-test in lente). De speelplaatsinterventies tijdens de middagpauze leidden dus niet tot verbetering van het bewegingsgedrag bij kleuters. Er werden bovendien geen significante verschillen gevonden in de effectiviteit van de speelplaatsinterventies tussen jongens en meisjes.
FIGUUR 2. PROCENTUELE INDELING VAN DE TOTALE FYSIEKE ACTIVITEIT GEMETEN BIJ 583 4- TOT 6-JARIGE KLEUTERS TIJDENS DE MIDDAGSPEELTIJD
Hieruit kunnen we besluiten dat het aanbrengen van markeringen of voorzien van speelkoffers geen effect hebben op de fysieke activiteit bij kleuters tijdens de middagpauze. Dit in tegenstelling tot bij lagere schoolkinderen waarbij deze ingrepen wel tot een gunstig effect leidden. De mogelijkheid blijft bestaan dat deze interventies een positieve invloed hebben op de motorische vaardigheden en de creativiteit van de kleuters, maar het aanpassen van de omgeving is dus niet voldoende om de fysieke activiteit bij kleuters te verhogen. Meer onderzoek is dan ook vereist om andere factoren
te achterhalen, die mogelijks een grotere invloed hebben op de fysieke activiteit van kleuters. Dit resultaat illustreert dat kleuters een specifieke doelgroep zijn, die voor de scholen, kleuteronderwijzers en leerkrachten Lichamelijke Opvoeding een uitdaging zijn en een aangepaste aanpak vereisen. We benadrukken hierbij het belang van het voorzien van voldoende gestructureerde bewegingsactiviteiten, zoals de lessen bewegingsopvoeding. Tijdens dit soort activiteiten worden immers alle kleuters aangemoedigd worden om meer fysiek actief gedrag aan voldoende hoge intensiteit te vertonen.
Tabel 3. Procentuele indeling van de totale fysieke activiteit voor de pre- en posttest gemeten bij 583 4- tot 6-jarige kleuters tijdens de middag speeltijd
% sedentair
% licht
% matig
% intens
gemiddelde activiteit (counts/tijdsinterval)
totale groep
controle
speelkoffer
Markering
speelkoffer + makering
Pre
61,26 (11,43)
64,24 (11,97)
60,06 (12,21)
59,49 (9,87)
60,80 (11,00)
Post
58,54 (11,41)
59,34 (11,60)
57,14 (10,60)
59,85 (11,24)
57,76 (12,01)
Pre
27,57 (7,89)
25,26 (8,36)
28,45 (8,35)
28,69 (6,73)
27,97 (7,59)
Post
29,51 (1,67)
29,29 (7,72)
30,34 (7,45)
28,94 (7,51)
29,49 (7,98)
Pre
6,91 (3,13)
6,10 (2,84)
7,19 (3,15)
7,07 (3,20)
7,29 (3,19)
Post
6,64 (2,72)
6,60 (2,43)
6,51 (2,39)
6,40 (2,59)
7,04 (3,32)
Pre
4,25 (4,84)
4,02 (4,56)
4,30 (6,11)
4,76 (4,24)
3,94 (4,31)
Post
5,32 (5,68)
4,78 (5,27)
6,00 (6,32)
4,82 (4,48)
5,70 (6,42)
Pre
531,10 (289,97)
494,15 (282,68)
536,58 (357,26)
569,82 (244,50)
531,10 (265,68)
Post
610,29 (334,88)
585,32 (325,75)
654,57 (351,32)
571,30 (284,06)
631,62 (368,66)
10 Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 2/2008-2009
Toekomstvisie: de rol van de leraar LO in de promotie van beweging bij kleuters De hierboven vermelde studies en gegevens tonen aan dat: • Kleuters in Vlaanderen zowel thuis als op school te weinig bewegen; • Het moeilijk is om factoren te vinden die de fysieke activiteit op school beïnvloeden; • Het niet vanzelfsprekend is om via eenvoudige omgevingsinterventies het bewegingsgedrag bij kleuters te verhogen in schoolverband. Daarom is uiterst belangrijk om zeker in de lessen bewegingsopvoeding, maar ook doorheen de andere activiteiten van de kleuters voldoende aandacht te besteden aan de fysieke activiteit. Dit wil echter niet zeggen dat we pleiten om de bewegingslessen om te vormen tot fitnesssessies met mini-loopbandjes. Een primair doel van de bewegingslessen blijft ook het ontwikkelen van motorische basisvaardigheden van kleuters. Deze leiden indirect tot meer en kwaliteitsvoller bewegen, deelname aan sportactiviteiten, etc. Maar daarnaast kan het geen kwaad om ook het activiteitsniveau in de bewegingslessen in Vlaamse kleuterscholen onder de loep te nemen. Dergelijk onderzoek werd al eerder uitgevoerd door Cardon e.a. (2004) in lagere scholen. Deze onderzoekers toonden aan dat 77% van de lessen Lichamelijke Opvoeding van de basisschool de aanbevolen norm van 50 minuten matig tot intensief bewegen niet haalt.
REFERENTIES Cardon G, Van Cauwenberghe E, Labarque V, Haerens L, De Bourdeaudhuij I. The contribution of preschool playground factors in explaining children’s physical activity during recess. International Journal of Behavioral Nutrition and Physical Activity. 2008; 5 (11). Cardon G, Verstraete S, De Clercq D, De Bourdeaudhuij I. Physical activity levels in elementary-school physical education: a comparison of swimming and nonswimming classes. Journal of Teaching in Physical Education. 2004; 23: 252-263. Department of Health, Physical Activity, Health Improvement and Prevention. At least five a week. London: Department of Health. 2004. Kelly LA, Reilly JJ, Grant S, Paton JY. Low physical activity levels and high levels of sedentary behaviour are characteristic of rural irish primary school children. Irish Medical Journal. 2005; 98: 138-141. Massa G. Body mass index measurements and prevalance of overweight and obesity in school-children living in the province of Belgian Limburg. European Journal of Pediatrics. 2002; 161: 343-346. National association for sports and physical education. Active start: a statement of physical activity guidelines for children birth to five years. Reston, VA: National association for sport and physical education publications. 2002. Reilly JJ, Jackson DM, Montgomery C, Kelly LA, Slater C, Grant S, Paton JY. Total energy expenditure and physical activity in young Scottish children mixed longitudinal study. Lancet. 2004; 363: 211212.
Sirard JR, Trost SG, Pfeiffer KA, Dowda M, Pate RR. Calibration and evaluation of an objective measure of physical activity in preschool children. Journal of Physical Activity and Health. 2005; 3: 435-457. Verstraete SJM, Cardon GM, De Clercq DLR, De Bourdeaudhuij IMM. Increasing children's physical activity levels during recess periods in elementary schools: the effect of providing game equipment. European Journal of Public Health. 2006: Jan 23. Verstraete SJM, Cardon GM, De Clercq DLR, De Bourdeaudhuij IMM. Effectiveness of a 2 year health-related physical education intervention in elementary schools. Journal of Teaching in Physical Education. Accepted pending revisions. http://www.ond.vlaanderen.be/edulex/database/d ocument/document.asp?docid=12242#187929
BEWEGINGSOPVOEDING, BEWEGINGSONDERWIJS, ACTIEVE LEVENSSTIJL, ONDERZOEK
Om meer actieve bewegingslessen in de kleuterscholen na te streven, kunnen didactische richtlijnen uitgewerkt worden en aangeleerd aan de persoon die voor de bewegingslessen instaat. Deze didactische richtlijnen hebben tot doel om het fysieke activiteitsniveau van kleuters te verhogen en hiermee de gezondheid te bevorderen. Deze richtlijnen houden verband met een aantal didactische principes van het lesgeven zoals organisatie, management, instructie, enz. Samen met deze richtlijnen kunnen er ook een aantal voorbeeldlessen uitgewerkt worden die eveneens aan de verantwoordelijken voor de bewegingslessen kunnen aangeleerd worden. Dit laatste zal ook deel uitmaken van een vervolgstudie die binnenkort van start gaat aan de HUBrussel en de UGent. Mogelijks moeten er naast de lessen bewegingsopvoeding, die vooral focussen op de verbetering van motorische vaardigheden, ook nog extra gestructureerde bewegingsmomenten voorzien worden, waarbij de nadruk ligt op intensief bewegen in de vorm van loop- of tikspelen. 11 Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 2/2008-2009
VANDAELE B 1,2
COOLS W 2
DE DECKER S 1
DE RAEVE G 1
DE MARTELAER K 2
UNIVERSITAIRE ASSOCIATIE BRUSSEL 1 ERASMUS HOGESCHOOL BRUSSEL, LAARBEEKLAAN 121, JETTE DEPARTEMENT GEZONDHEIDSZORG EN LERARENOPLEIDING: BACHELOR IN DE LICHAMELIJKE OPVOEDING 2 VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL, PLEINLAAN 2, 1050 BRUSSEL VAKGROEP BEWEGINSGVORMING EN SPORTRAINING, FACULTEIT LICHAMELIJKE OPVOEDING EN KINESITHERAPIE
Scores van vier tot zes jarige Vlaamse kleuters op de MOT4-6 test. Inleiding Dat de ontwikkeling van motorische vaardigheden een belangrijk deel uitmaakt van de gehele ontwikkeling van de kleuter en het jonge kind, behoeft geen verdere uitleg (Timmons, Naylor & Pfeiffer, 2007). In de literatuur is men het er duidelijk over eens dat het stimuleren van de ontwikkeling van deze motorische vaardigheden bijzondere aandacht moet verdienen (Chambers en Sugden, 2002; Fisher, 2005). De kleuterleeftijd is immers de leeftijd waarop de fundamentele motorische vaardigheden worden ontwikkeld (Haywood en Getchell, 2005) en de basis gelegd wordt om later sportspecifieke vaardigheden te kunnen leren en een fitte en gezonde levensstijl aan te nemen. Daarom is het belangrijk deze vaardigheden voldoende te stimuleren zodat deze zich ten volle kunnen ontplooien. Daar tegenover bestaat het actuele gevaar van een tendens tot verminderde fysieke activiteit bij kleuters (Jackson et al., 2003; Kelly et al., 2004; Reilly et al., 2003; Lampert et al, 2007). Binnen het Vlaams onderwijs worden dankzij de ontwikkelingsdoelen gerichte doelstellingen geformuleerd die via de bewegingsmomenten in het kleuteronderwijs kunnen nagestreefd worden. Onlosmakelijk hiermee verbonden is dan ook de interesse om inzicht te krijgen in hoeverre de motorische vaardigheden van de Vlaams kleuter zijn ontwikkeld op de verschillende leeftijden (vier tot zes jaar). Eén van de testbatterijen die de berekening 12 Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 2/2008-2009
van een algemeen Motorisch Quotiënt (MQ) toelaat, is de Motoriktest Fur Vier- Bis Sechsjärige Kindern van Zimmer en Volkamer (1987). Deze motoriektest werd samengesteld met als doel het objectief en vroegtijdig registreren van de motorische ontwikkeling om bij een eventuele vertraging en/of tekort snel te kunnen bijsturen (Zimmer en Volkamer, 1987). De testbatterij is opgebouwd uit 18 speelse opdrachten, die beoordeeld worden aan de hand van een score van 0, 1 of 2, naargelang een opdracht niet, gedeeltelijk of volledig beheerst wordt. De som van deze subscores per item resulteert uiteindelijk in een ruwe score die kan omgezet worden naar een Motorisch Quotiënt, wat een idee geeft over de motorische vaardigheden van de geëvalueerde kleuter. De categorieën vaardigheden die met de MOT4-6 test geëvalueerd worden, zijn: • lichaamsbehendigheid en coördinatievaardigheid, • fijnmotorische vaardigheid, • evenwichtsvermogen, • reactiesnelheid, • sprongkracht en snelheid, • bewegingssnelheid, • bewegingsnauwkeurigheid. Tot op heden gebeurde er nog geen normering voor de Vlaamse/Belgische kleuters met de MOT4-6 test. Gegevens bekomen in Vlaanderen kunnen op dit moment enkel
MOT 4-6
geïnterpreteerd worden op basis van de Duitse normeringsschalen. Het doel van deze bijdrage is een beeld te scheppen van het motorisch vaardigheidsniveau van viertot zesjarige Vlaamse kleuters.
Methode Gegevens voor dit onderzoeksproject werden verzameld in Vlaanderen en het Brussels hoofdstedelijk gewest. Aan de hand van een cluster steekproef die genomen werd op basis van een random scholen selectie (Cools, De Martelaer, Samaey & Andries, 2007) werden Nederlandstalige kleuterscholen binnen deze regio aangeschreven. Kleuters uit de tweede en de
derde kleuterklas met een leeftijd van vier tot en met zes jaar werden geëvalueerd. Omwille van de onderzoeksmethodologie werden kleuters waarvan geen van beide ouders de nederlandse taal machtig waren, niet opgenomen in de resultaten verwerking. Binnen de Universitaire Associatie Brussel, door de partners Vrije Universiteit Brussel en Erasmushogeschool Brussel, werden 2519 kleuters geëvalueerd aan de hand van de MOT4-6 test. Er werd gekozen voor deze testbatterij omwille van het vrij eenvoudig en gebruiksvriendelijk materiaal waardoor de batterij makkelijk te transporteren is, zijn uitdagende vorm van opdrachten en vlotte manier van scoren. Aan de scholen werd gevraagd hun deelname te bevestigen door ondertekening van een toestemmingsbrief (informed consent). Deze werd eveens bezorgd aan de ouders of voogd, die bij goedkeuring tot deelname van hun kleuter werden gevraagd de antwoordstrook ondertekend terug te bezorgen. Bij een testafname werd zowel de lengte als het gewicht van de kleuter gemeten alvorens de verschillende opdrachten werden aangeboden. Elke kleuter legde de test blootvoets af en droeg daarbij lichte kledij die het vrij bewegen niet belemmerde. In tabel 1 wordt de verdeling jongens en meisjes weergeven. Deze verdeling komt overeen met de verdeling zoals die in het statistisch jaarboek 2006-2007 werd geraporteerd voor het onderwijs (www.ond.vlaanderen.be).
Tabel 3: MQ per leeftijdscategorie
Tabel 1: Verdeling jongens en meisjes
Uit tabel 3 kan de verdeling van de kleuters afgelezen worden per categorie. Wat onmiddelijk opvalt is dat het merendeel van de kleuters tot de categoriën ‘normaal’ en ‘onder het gemiddelde’ behoort. Dit is duidelijk afwijkend ten opzichte van de verwachte theoretische verdeling, die in de laatste kolom weergegeven wordt. Uitgaande van deze verdeling wordt verwacht dat er 2% van de kleuters op elke leeftijd ‘zeer goed’ zouden scoren. Uit de tabel blijkt dat dit percentage op geen enkele leeftijd nog gehaald wordt. Enkel 4 tot 4,5 jarige kleuters vertonen nog een aanvaardbaar percentage van 1,3%. Vanaf zesjarige leeftijd behaalt geen enkele kleuter nog de beoordeling ‘zeer goed’. In de daarop volgende categorie ‘goed’ is eveneens een lager percentage merkbaar ten opzichte van de verwachte percentages. Het aantal ‘goed’ scorende kleuters bedraagt in de leeftijdscategoriën 4,5 tot 5, 5,5 tot 6 en 6 tot 6,5 tussen de 6,5% en
N
%
Jongens
1312
52,44
Meisjes
1190
47,65
Totaal
2502
100,00
MQ
beoordeling
4 tot 4,5
4,5 tot 5
zeer goed
1,3
0,9
131-145 116 - 130
0,6
5,5 tot 6
6 tot 6,5
%
0,2
0
2
goed
4,2
6,9
10,1
6,3
6,6
14
86-115
normaal
55,2
52
53,1
63,3
65,3
68
71-85
onder het gemidd.
35,2
30,6
26,2
21,9
17,9
14
zwak
4,1
9,6
10
8,3
10,2
2
100
100
100
100
100
100
<71 Totaal
schillen gevonden tussen jongens en meisjes. Daarom zullen we verder in de resultaten ook geen verdere opdeling maken naar jongens en meisjes en de populatie als één geheel beschouwen. Onderstaande tabel toont de scores van de middelste kleuter (mediaan) per leeftijdscategorie. Van deze mediaan score wordt eveneens de overeenkomstige MQ weergegeven. Voortgaand op de normering tabellen van Zimmer en Volkamer (1987) komt de MQ binnen elke leeftijdscategorie overeen met een normale score. Omdat de mediaan enkel iets zegt over de score van de middelste kleuter, is het zinvol om tevens na te gaan hoe de verdeling van de scores ligt van de andere kleuters. Om dit na te gaan worden in tabel 3 de percentages weergegeven van de kleuters die binnen een bepaald categorie scoren. Deze vijf categorieën of niveaugroepen werden overgenomen uit de oorspronkelijke handleiding van Zimmer en Volkamer (1984).
7%. Enkel op 5 tot 5,5 jarige leeftijd ligt het percentage iets hoger. In tegenstelling tot de beoordeling ‘zeer goed’ op 4 tot 4,5 jarige leeftijd, scoren deze kleuters beduidend minder in de categorie ‘goed’.
1 LEG JUMP
BACKWARDS
Resultaten Voor de verwerking van de gegevens werden de individuele scores van de kleuters per item opgeteld om te komen tot de ruwe score per kleuter. Nadien werden de kleuters samen gezet per leeftijdscategorie, gaande van vier tot zeven jaar, met een halfjaarlijks interval. Per leeftijdscategorie werd de mediaan berekend en de daarbij behorende MQ afgeleid. Binnen de gehanteerd normentabellen, dewelke door Zimmer en Volkamer worden gebruikt, is er geen onderscheid gemaakt naar het geslacht. In de door hen bekomen resultaten werden immers geen significante verTabel 2: Mediaan per leeftijdscategorie
N
Percentage 5 tot 5,5
4 tot 4,5
4,5 tot 5
5 tot 5,5
5,5 tot 6
6 tot 6,5
416
612
626
652
196
Mediaan ruwe score
10
13
17
19
22
MQ mediaan ruwe score
91
90
95
92
97
Het minst opvallend is de groep die een ‘normale’ score behaald. Uitgaande van de verwachte 68%, kan gesteld worden dat de gegevens bekomen uit deze steekproef aanvaardbaar zijn. De vooropgestelde 68% wordt het best benaderd in de hogere leeftijdscategorieën (5,5 tot 6 en 6 tot 6,5 jarigen). Bij de jongere kleuters liggen de percentages 13% tot 15% lager. In tegenstelling tot de voorgaande vaststellingen is er duidelijk een hoger percentage af te lezen in de beoordeling ‘onder het gemiddelde’. Dit fenomeen doet zich op elke leeftijd voor, maar is vooral het sterkst aanwezig bij de jongste kleuters. Ook de beoordeling ‘zwak’ vertoont duidelijk een verhoogd percentage. Hier kan zelfs een toename opgemerkt worden bij stijgende leeftijd, met op 6 tot 6,5 jarige leeftijd een percentage dat ruim 8% hoger ligt dan de theoretisch te verwachten 2%. Uitgaande van de Duitse normenschalen kan er besloten worden dat 50% tot 55% van de 4 tot 5,5 jarigen een normale ontwikkeling van de motoriek vertonen. Vanaf 5,5 tot 6,5 jaar neemt dit percentage toe tot 63% à 65%. Daar tegenover staan duidelijk verhoogde percentages in de categorieën ‘onder het 13 Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 2/2008-2009
gemiddelde’ en ‘zwak’, terwijl de categorieën ‘goed’ en ‘zeer goed’ opmerkelijk minder vertegenwoordigd zijn. Vanaf vijfjarige leeftijd scoort nauwelijks 7% van de kleuters boven de beoordeling ‘normaal’ terwijl ruim 28% onder deze beoordeling scoort.
Discussie De evaluatie van de motoriek bij kleuters dient met enige voorzichtigheid te gebeuren. Op deze leeftijd doen zich nog veel variaties voor in de motorische vaardigheden. Perdiodes van snelle ontwikkeling wisselen zich af met periodes waarin de ontwikkeling vrijwel stil lijkt te vallen (Shoemaker en Reynders in Kalverboer, 1996). Het is dus best mogelijk dat een kleuter die op vierjarige leeftijd een achterstand vertoont, deze heeft ingehaald op zesjarige leeftijd. Een goede opvolging van kleuters met een vermoedelijke achterstand is bijgevolg een must. Ondanks dit feit is er toch duidelijk een algemene verschuiving waar te nemen in de motorische vaardigheden van vier- tot zesjarige Vlaamse kleuters. Dit niet alleen op jonge kleuterleeftijd, maar ook op de leeftijd van 6 tot 6,5 jaar, de leeftijd waarop de overstap zal gemaakt worden naar het basis onderwijs en de inhoud van de lessen lichamelijke opvoeding verder zal evolueren naar meer en meer toegepaste (bijvoorbeeld de koppeling van algemene en specifieke bewegingsvaardigheden) en sportspecifieke vaardigheden (bijvoorbeeld basistechniek balsporten en specifieke turnvaardigheden).
Op jonge kleuterleeftijd (vier- tot zesjarige leeftijd) stellen we vast dat 30% tot 40% onder het gemiddelde scoort tot zelfs zwak. Het belang van een kwalitatief op de kleuter afgestemd onderwijs wordt hierdoor duidelijk geïllustreerd. Een belangrijke vraag die daarbij rijst, is welke factoren aan de basis liggen van dit verschijnsel. Enerzijds spelen de omgevingsfactoren een rol in de ontwikkeling van de motorische vaardigheden. De kansen die de kleuter worden geboden om zijn bewegingsmogelijkheden te ontdekken, dragen ontegensprekelijk bij tot de verdere ontwikkeling van de motoriek. Omwille van de maatschappelijke ontwikkelingen krijgen niet alle kleuters de kans om voldoende bewegingservaring op te doen. Vele alternatieve (en vaak passieve) vormen van vrijetijdsbesteding (zoals televisie, computerspelletjes, ...) nemen meer en meer tijd in beslag in het dagelijkse leefpatroon van de hedendaagse kinderen (Ronald, 2006). Anderzijds maakt de tendens tot verstedelijking en de toename in verkeersdrukte buitenactiviteiten vaak minder veilig en voor de hand liggend voor het jonge kind. Door deze en de verdere automatisering wordt de cultuur in de ‘ontwikkelde’ landen alsmaar bewegingsarmer (Ahnert, 2005). Er kan bijgevolg besloten worden dat de deelname aan fysieke activiteit beinvloed wordt door verschillende factoren, zoals omgevings-, persoonlijke, sociale en culturele factoren (Sallis, Prochaska en Taylor, 2000).
CATCH STICK JUMPING JACKS
JUMP TURN DOTS 14 Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 2/2008-2009
Verontrustend in de gegevens is ook dat het relatieve aantal kleuters dat zwak scoort hoger ligt naarmate de kleuters ouder worden. Dit zou enigzins kunnen verklaard worden door het feit dat de motorische verschillen tussen vaardige en minder vaardige kleuters nog zeer klein zijn op 4 jarige leeftijd en pas duidelijker worden rond de leeftijd van 6 jaar. Maar dit neemt niet weg dat de groep zwak presterende kleuters toeneemt. Mogelijk is er naarmate de leeftijd vordert een vermeerdering van het effect door een tekort aan stimulatie, waardoor er kleuters uit de groep ‘onder het gemiddelde’ terecht komen in de ‘zwakke’ groep. Kleuters die zeer goed scoren vinden we vooral terug in de jongste leeftijdscategorie (4 tot 4,5 jarigen). Maar tegelijkertijd is hier de groep die onder het gemiddelde scoort ook het sterkst vertegenwoordigd. Wordt het algemeen profiel bekeken van alle leeftijdscategoriën, dan kan er besloten worden dat er zich twee verschijnselen voordoen. Een aantal kleuters met een score onder het gemiddelde verdelen zich naarmate de leeftijd toeneemt over de twee aangrenzende categorieën ‘normaal’ en ‘zwak’, met vooral een aangroei in de groep ‘normaal’. Dit is niet verwonderlijk, gezien de aandacht die binnen het kleuteronderwijs besteed wordt aan beweging en fysieke activiteit. Een extra stimulatie van beweging in de vrijetijdsbesteding zou misschien een bijkomende impuls kunnen geven aan de verschuiving in positieve zin. Een belangrijke mijlpaal in de ontwikkeling is de 6,5 jarige leeftijd. Op deze leeftijd heeft de ontwikkeling van de motoriek de maturiteit bereikt van de fundamentele bewegingsfase (Gallahue & Ozmun, 2002). Dit betekent dat de afzonderlijke vaardigheden zoals lopen, balanceren, springen, ... en een pen vasthouden, hanteren van een schaar, ... in principe gekend zijn. Het kind is op deze leeftijd klaar om complexere vaardigheden te gaan inoefenen zoals sportspecifieke technieken. Uit de verzamelde gegevens blijkt dat op deze leeftijd nog steeds een grote groep kleuters een score behaald onder het gemiddelde. Dit betekent dat bij aanvang in het eerste leerjaar van het basisonderwijs reeds een groot aantal leerlingen start met een motorisch zwakker profiel, wat hen moeilijkheden kan opleveren bij het aanleren van nieuwe, complexere vaardigheden. Het vroegtijdig detecteren en bijsturen van een zwakkere motorische ontwikkeling wordt hierdoor nog eens sterk benadrukt. Uit onderzoek blijkt dat 6% van de 5 tot 11 jarige kinderen te kampen hebben met een zeer zwak motorisch profiel, wat dan vaak leidt tot de diagnose van DCD (Developmental Coordination Disorder) (APA, 2000). Onder deze groep worden kleuters met moeilijkheden op motorisch
gebied betreffende vaardigheden zoals lopen, springen, vangen en zelfs het vastmaken van knopen gerekend (Henderson & Hall, 1982). In sommige gevallen manifesteren de motorische problemen zich gelijktijdig bij zowel de groot als fijn motorische taken, in andere gevallen kunnen ze ook afzonderlijk in de fijne of grove motoriek voorkomen (Piek, 2006). Het belang van het besteden van voldoende aandacht aan bewegingsopvoeding en beweging in het algemeen wordt hiermee nog eens geïllustreerd. Bovendien hangt een fysiek actieve levensstijl eveneens samen met de fysieke fitheid. Kinderen met zwakkere motorische competenties vertonen vaak een lager fitheidsniveau en zijn minder actief dan kinderen met een normale of hoge competentie (Hands, 2006; Cairney, 2007). Zoals eerder aangegeven, werden de gegevens geïnterpreteerd op basis van de normenschalen ontwikkeld door Zimmer en Volkamer (1987). Hoewel deze normering gebeurde bij Duitse kleuters eind jaren ’80, kan men zich toch de vraag stellen of kleuters die toen als zwak beoordeeld werden, vandaag de dag als normaal zouden mogen beschouwd worden, rekening houdend met het feit dat er heden een achteruitgang in de motorische vaardigheden vastgesteld wordt van 10 tot 30% (Heim en Henkel, 2004).
Besluit Uit de gegevens van deze studie blijkt dat er een duidelijke verschuiving bestaat in de motorische ontwikkeling naar een vaardigheidsniveau ‘onder het gemiddelde’ tot ‘zwak’. Belangrijk hierbij is aan te geven dat deze besluiten gevormd werden op basis van normen die in 1987 bepaald werden voor de Duitse populatie. Het zou interessant zijn om ook voor Vlaamse kleuters normentabellen op te stellen die gebasseerd zijn op Vlaamse gegevens. Op die manier zou het mogelijk zijn om eventuele veranderingen in de motorische vaardigheden onder invloed van maatschappelijke factoren en tijdsgebonden factoren in de toekomst in kaart te brengen en een mogelijk verdere daling in de motorische ontwikkeling af te remmen. Met dank aan alle kleuters, ouders en scholen die vrijwillig hun medewerking verleenden aan deze studie, alsook de hogescholen (Hogeschool Antwerpen (Artesis), Xios hogeschool Limburg, Katholieke Hogeschool Mechelen, Katholieke Hogeschool Kempen, Hogeschool Westvlaanderen, Hogeschool Gent, Karel De Grote Hogeschool Antwerpen) en laatste jaarsstudenten kleuteronderwijs, onderwijzer en leraar Lichamelijke Opvoeding die in het kader van hun eindverhandeling meewerkten aan de dataverzameling.
TISSUE
ROLL ARROUND
THROW
STAND UP
REFERENTIES: Ahnert, J. (2005). Motorische Entwicklung vom Vorschul- bis ins frühe Erwachsenenalter – Einflussfaktoren und Prognostizierbarkeit. Inaugural-Dissertation zur Elangung der Doktorwürde der Philosophischen Fakultät III der Julius-Maximilians-Universität Würzburg. American Psychiatric Association (2000). Diagnostic and statistical manual of mental disorders (4th ed.). Washington, DC: American Psychiatric Association. Cairney, J., Hay, J.A., Faught, B.E., Flouris, A., Klentrou, P. (2007). Developmental coordination disorder and cardiorespiratory fitness in children. Pediatr exerc sci, 19, 20-27 Chambers, M.E., Sugden, D.A. (2002). The Identification and Assessment of Young Children with Movement Difficulties. International Journal of Early Years Education, 10 (3), 157-176 Cools, W., De Martelaer, K., Vandaele, B., Samaey, C. & Andries, C. (2007). General fundamental movement skill development of 4 to 6 year-old preschool children in Flanders. Paper presented at the Sixth International Conference on Sport, Leisure and Ergonomics. Fisher, A., Reilly, J.J., Kelly, L.A., Montgomery, C., Williamson, A., Paton, J., Grant, S. (2005). Fundamental Movement Skills and Habitual Physical Activity in Young Children. Med. Sci. Sports Exerc., 37 (4), 684-688 Gallahue, D.L. (2002). Understanding motor development: Infants, children, adolescents, adults. Boston: McGraw-Hill. Hands, B., Larkin D. (2006). Physical fitness differences in children with and without motor learning difficulties. Eur J Spec Needs Edu, 21, 447-456 Haywood, K.M., Getchell, N. (2005). Life span motor development. Human Kinetics, Champaign, Ill. Heim, R., & Henkel, A. (2004). Bildung durch Bewegung in Kindertagesstätten (BiBeKi) Empirische Untersuchungen zur Wirksamkeit sportpädagogischer Maßnahmen. Retrieved 10/6/2008, 2008, from http://www.uni-magdeburg.de/ispw/institut/paeda/Ergebnisse_MZP1_MO T.pdf Henderson, S.E., & Hall, D. (1982). Concomitants of clumsiness in young school children. Developmental Medicine and Child Neurology, 24, 448-460. Jackson, D.M., Reilly, J.J., Kelly, L.A., Montgomery, C.,
BIMANTASK
Grant, S., Paton, J.Y. (2003). Objectivelt measured physical activity in a representative sample of 3 to 4 year old children. Obes. Res., 11, 420-425 Kelly, L.A., Reilly, J.J., Fairwaether, S.C., Barrie, S., Grant, S., Paton, J.Y. (2004). Comparison of two accelerometers for assessment of physical activity in pre-school children. Pediatr. Exerc. Sci., 16, 324-333 Lampert, T., Mensink, G.B.M., Romahn, N., Woll, A. (2007). Köperlich-sportliche Aktivität von Kindern und Jugendlichen in Deutschland, Bundesgesundheitsbl – Gesundheitsforsch – Gesundheitsschutz 5/6, 634-642 Piek, J.P., Baynam, G.B., Barrrett, N.C. (2006). The relationship between fine and gross motor ability, self-perceptions and self-worth in children and adolescents. Human Movement Science, 25, 65-75 Reilly, J.J., Kelly, L.A., Burke, G., Grant, S., Paton, J.Y. (2003). An objective method for measurement of sedentary behavior in 3-4 years olds. Obes. Res., 11, 1155-1158. Ronald, L., Hager, Ph. D. (2006). Television Viewing and Physical Activity in Children. Journal of Adolescent Health, 39, 656-661 Sallis, J.F., Prochaska, J.J., Taylor, W.C. (2000). A review of correlates of physical activity of children and adolescents. Medicine and Science in Sports and Exercise, 32, 963-975 Schoemaker, M.M., Reynders, K. Methoden voor diagnostiek bij kinderen met een Development Coordination Disorder. In Kalverboer, A.F. (1996). De nieuwe buitenbeentjes: stoornissen in aandacht en motoriek bij kinderen. Lemniscaat Publishers, NL. Timmons, B.W., Naylor P.J., Pfeiffer, K.A. (2007). Physical activity for preschool children – how much and how? Appl. Physiol. Nutr. Metab. 32, p122-134 Zimmer R., Volkamer M. (1987). Motoriktest für vier bis sechsjärigen Kinder, Beltz Test Gesellschaft, Wheinheim
MOTORISCHE VAARDIGHEDEN, KLEUTERS, FYSIEKE ACTIVITEIT, ONDERZOEK,
MOT 4-6
TEST
15 Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 2/2008-2009
VAN PRAET NELLE
DE BOSSCHER VEERLE
DE MARTELAER KRISTINE
COOLS WOUTER
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL, PLEINLAAN 2, 1050 BRUSSEL FACULTEIT LICHAMELIJKE OPVOEDING EN KINESITHERAPIE VAKGROEP SPORTBELEID EN MANAGEMENT I.S.M. VAKGROEP BEWEGINGSVORMING EN SPORTTRAINING
Onderzoek naar de perceptie van ouders over de bewegingsschool (Achilles vzw) Inleiding Promotie van fysieke activiteit op zeer jonge leeftijd is belangrijk. Regelmatige participatie aan fysieke activiteit heeft een positieve invloed op de algemene ontwikkeling en groei van het kind, alsook op de ontplooiing van verscheidene ontwikkelingsdomeinen (Van Gelder, Stroes & Boot, 2002; Gallahue & Ozmun, 2006). Het aannemen van een actieve levensstijl op jonge leeftijd heeft ook een positief effect op de gezondheid en zorgt mede voor een dalend risico op welvaartsziekten (Biddle, Gorely & Stensel, 2004; Goethals, 2001; Sallis & Owen, 1999). Ridgers, Stratton en Fairclough (2005) tonen bovendien aan dat vroegtijdige beweging de kans op een blijvende motivatie tot beweging op latere leeftijd verhoogt. Tenslotte is het belang van de leefsituatie en de sociale structuur waarin het kind zich bevindt niet te onderschatten bij de aanzet tot een fysiek actieve levensstijl. Zo heeft volgens Ward et al. (2007) de familie van het kind een cruciale invloed om het kind te stimuleren fysiek actief te zijn. Ouders in het bijzonder maken deel uit van de betrokke-
nen die een essentiële bijdrage kunnen leveren aan het ontwikkelingsproces van kinderen. Een initiatief dat beweging op zeer jonge leeftijd stimuleert, is ‘Bewegingsschool Achilles’, een onafhankelijke vzw die in 2000 werd opgericht om het concept van de bewegingsschool te promoten en te ondersteunen in andere Vlaamse gemeenten (Swinnen, 2001). Dit concept kenmerkt de bewegingsschool door de actieve aanwezigheid van de ouders bij de allerkleinsten en de multidisciplinaire voorbereiding op latere sportbeoefening. Bijkomend is ook de gevarieerde omgeving met het gebruik van allerlei multifunctioneel materiaal. Tenslotte dragen ook de gedifferentieerde, ontwikkelingsgerichte aanpak en de maximale bewegingsmogelijkheden van het kind bij tot het concept van de bewegingsschool.
Het doel van dit onderzoek bestaat erin de perceptie van ouders over de verschillende aspecten van de bewegingsschool (Achilles vzw) in kaart te brengen.
Methode Als onderzoeksinstrument werd gebruik gemaakt van een zelfontwikkelde, schriftelijke vragenlijst waarbij ouders aan de hand van een vijfpunten Likertschaal de mate van hun instemming met bepaalde stellingen konden weergeven. Het opstellen van deze vragenlijst gebeurde op basis van de reeds bestudeerde literatuur en de informatie, bekomen uit interviews met experts, meer bepaald de stichter of ‘geestelijke vader’ van de geselecteerde bewegingsschool (Emile Rousseaux), de 5 coördinatoren van de bewegingsschool en een medewerker. Bij het opstellen van de vragenlijst werd rekening gehouden met suggesties uit de literatuur (o.a. De Pelsmacker & Van Kenhove, 1999), ter kwaliteitscontrole van het meetinstrument. Bovendien werd de vragenlijst ook getest op zijn validiteit en betrouwbaarheid. Tot slot werd de vragenlijst gecodeerd en verwerkt met het softwareprogramma SPSS. Om de onderzoeksresultaten weer te geven, maakten we voornamelijk gebruik van beschrijvende statistiek. Het al dan niet verschillen van de onderzoeksresultaten naargelang leeftijdsgroep of geslacht werd geanalyseerd door middel van een MannWhitney test of Chi-kwadraat test. De steekproef van dit onderzoek omvat 5 Vlaamse bewegingsscholen die werken volgens het concept van Achilles. In totaal vulden 324 ouders de vragenlijst in, waarvan 156 mannen en 168 vrouwen. Zowel ouders van kinderen uit leeftijdsgroep I (2,5 – 5 jaar) als II (6 – 8 jaar) namen deel aan het onderzoek. Eén van de redenen waarom
16
de ouders als doelgroep werden genomen, is omdat zij een doorslaggevende rol spelen in de sportieve opvoeding van hun kinderen (De Knop, 1989). Bovendien worden de ouders in de bewegingsschool betrokken bij de begeleiding van hun kinderen en is het niet evident om bij kleuters vanaf 2,5 jaar de nodige informatie te achterhalen. De vragenlijst werd opgesplitst in verschillende dimensies, meer bepaald de volgende vijf onderdelen: identificatiegegevens van de ouder, algemene vragen omtrent de bewegingschool en specifieke stellingen omtrent het kind, de ouder en de organisatie.
Resultaten en discussie Motivatie Uit de resultaten blijkt dat de bewegingsschool een betekenisvol initiatief is, waarvan de ouders overtuigd zijn dat deze een gunstige invloed heeft op het welzijn en de gezondheid van het kind. De afstand die de ouders dienen af te leggen, blijkt weinig invloed te hebben op het al dan niet komen naar de bewegingsschool. Niettegenstaande dat iets meer dan de helft van de respondenten in een straal van 5 km wonen van de bewegingsschool, is de woonplaats van 20 % van de respondenten gelegen tussen 6 en 10 km van de bewegingsschool. Bij 21 % van de ouders is de woonplaats zelfs 10 km of meer verwijderd van de bewegingsschool. We vroegen bij de ouders naar de belangrijkste persoonlijke motivatie om met het kind naar de bewegingsschool te gaan. Binnen onze steekproef stelden we vast dat het ‘fysiek actief zijn van het kind’ het meest gegeven antwoord (35 %) was, gevolgd door ‘de algemene lichamelijke ontwikkeling van het kind’ (29 %).
daag nog fysiek actief en doet momenteel nog steeds aan sport. We kunnen besluiten dat onze doelgroep doorgaans sportiever is dan de gemiddelde ouder, wat invloed kan hebben op het antwoordgedrag en op het feit dat zij met hun kinderen naar de bewegingsschool gaan. Grolnick (2003) bevestigt dat ouders een belangrijke rol spelen bij de sportdeelname van hun kind en dat zij fungeren als een voorbeeldmodel door zelf een actieve levensstijl te promoten. Bovendien concluderen ook Gustafson & Rhodes (2006) dat fysiek actieve ouders opmerkelijk meer de neiging hebben om hun kinderen hierbij ook effectief te ondersteunen. Belangrijk om te vermelden, is het feit dat de respondenten op deze vragen mogelijk verschillend antwoordden, afhankelijk van hoe zij sport definiëren. Een verschil in begripsbepaling zou mogelijk kunnen geleid hebben tot een gebrek aan eenduidigheid op de vragen of de ouders al dan niet aan sport doen/deden. In wat volgt legden we een aantal stellingen voor waarop de ouders op een vijfpunten Likertschaal konden aangeven in welke mate ze akkoord waren. Deze stellingen zijn onderverdeeld in drie subthema’s: het kind, de ouder en de organisatie.
Relatie ouder-kind In totaal is 75 % van de ouders het eens tot volledig eens met het feit dat zij, door hun betrokkenheid en aanwezigheid in de bewegingsschool, als ouder de kans krijgen om de relatie tussen zichzelf en hun kind te verbeteren (zie figuur 1). Deze bevindingen ondersteunen het idee dat de stimulering van de motorische ontwikkeling door de ouders een positief effect kan hebben op de interactie tussen kind en ouder (Van Gelder et al., 2002). Voorts blijkt uit de resultaten dat bijna alle ouders (96 %) akkoord gaan met de stelling dat het kind zich emotioneel veilig voelt door de individuele begeleiding van de ouder. Onderstaande figuur 2 bevestigt dit. Bij beide vragen werd een licht significant versschil teruggevonden naargelang het geslacht van de respondent. Moeders gaven hier een iets hogere score in vergelijking met vaders (U1 = 5939; U2 = 5431,5; p < 0,05). Invloed van de bewegingsschool op het kind Vervolgens vroegen we aan de ouders of ze de indruk hebben dat de motorische ontwikkeling van hun kind verbetert door de bewegingsschool. Figuur 3 geeft de resultaten. Het merendeel van de ouders (88 %) heeft de indruk dat door de deelname aan de bewegingsschool de motorische vaardigheden en algemene bewegings- motoriek van hun kind verbeteren. Een mogelijke verklaring kan men vinden in de kansrijke, materiële omgeving die in de bewegingsschool gecreëerd wordt. Volgens Sugden & Wright (1998) ligt een uitdagende omgeving met
Figuur 1: Perceptie ouders over relatieverbetering ouder-kind
Figuur 2: Perceptie ouders over emotionele veiligheid kind door begeleiding van de ouder
Sportiviteit ouder We stelden vast dat de overgrote meerderheid van de ouders (88 %) ooit als kind aan sport gedaan heeft, terwijl 91 % tevens na de leeftijd van 18 jaar aan sport deed. Een groot deel van de ouders (69 %) is zelfs van17 Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 2/2008-2009
zijn bewegingsaanbod mede aan de basis van de motorische ontwikkeling van het kind. Anderzijds is het ook mogelijk dat de ouders nu meer gewezen worden op de motorische ontwikkeling van het kind, die ongetwijfeld evolueert met de leeftijd van het kind. In tegenstelling tot de perceptie over de evolutie betreffende de motoriek, zijn er opmerkelijk heel wat minder ouders overtuigd van het feit dat hun kind vorderingen maakt op het gebied van de sociale vaardigheden. Dit blijkt uit figuur 4. Slechts 57 % is het eens tot volledig eens met deze stelling. 35 % blijkt het ‘noch eens, noch oneens’ te zijn. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat dergelijke vaardigheden niet in dezelfde mate door de bewegingsschool gestimuleerd worden, zoals dit het geval is bij de motorische vaardigheden. In de bewegingsschool worden er immers weinig activiteiten in groep gedaan samen met andere kinderen, maar wordt voornamelijk de ouder-kind relatie benadrukt. Bovendien zitten de kinderen in de jongste leeftijdscategorie nog in een overgangsfase, waar zij evolueren van geïsoleerd spelen over naast elkaar naar samenspelen met andere kinderen (Berk, 2003). Wat betreft de persoonlijke ontwikkeling van het kind, heeft 86 % de indruk dat hun kind door deelname aan de bewegingsschool de eigen grenzen leert verleggen en aan zelfzekerheid en vertrouwen wint (zie figuur 5). De meeste ouders (89 %) in onze steekproef zijn van mening dat de bewegingsschool een zinvolle voorbereiding is op een latere sportbeoefening of een eventuele doorstroming naar de sportclub (zie figuur 6). Dit is mogelijk te verklaren door het feit
Figuur 3: Perceptie ouders over verbetering motorische ontwikkeling kind
Figuur 4: Perceptie ouders verbetering sociale vaardigheden kind
dat dit tevens één van de belangrijkste doelstellingen is van Bewegingsschool Achilles. Bovendien toont de literatuur aan dat het aanleren van een divers pakket aan motorische vaardigheden belangrijk is voor verdere specialisatie van een bepaalde sporttak (Pangrazi & Dauer, 1992). Zo hebben zelfs de meeste topatleten op jonge leeftijd vaak meerdere sporten beoefend en specialiseerden zij zich pas op latere leeftijd (Bayli, 2001). Het initiatief wordt door bijna alle ouders zeer positief beoordeeld (zie figuur 7).
Figuur 5: Perceptie ouders verbetering persoonlijke ontwikkeling kind
Figuur 6: Perceptie ouders over feit dat bws een zinvolle voorbereiding is op latere sportdeelname of doorstroming sportclub
18 Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 2/2008-2009
98 % beschouwt de bewegingsschool als een goed initiatief dat het kind toelaat om op een verantwoorde en pedagogische wijze te bewegen. Hierbij stellen we een licht significant verschil vast in mening tussen mannen en vrouwen (U = 11721; p < 0,05). De bewegingsschool wordt algemeen positiever beoordeeld door moeders in vergelijking met vaders. Het feit dat moeders meerdere malen een hogere score geven dan vaders, doet vermoeden dat de moeder mogelijkerwijs een andere band heeft met het kind in vergelijking met de vader. Tot slot werd gepolst naar tevredenheid over de begeleiding en coördinatie die in de bewegingsschool wordt aangeboden. Begeleiding in de bewegingsschool De tevredenheid van de ouders over de coördinatoren en de begeleiders is quasi gelijk: respectievelijk 91 % en 90 % van de ouders is tevreden tot zeer tevreden over de organisatie en het werk van de coördinatoren en begeleiders. Verder kunnen we algemeen vaststellen dat de overgrote meerderheid (90 %) het moment waarop de bewegingsschool plaatsheeft, ideaal vindt. De mening van de ouders over het feit dat de bewegingsschool steeds indoor plaatsneemt is daarentegen niet zo bijzonder positief en is vrij verdeeld. 56 % van de ouders blijkt hierover tevreden tot zeer tevreden te zijn, terwijl 13 % er ontevreden tot zeer ontevreden over is. Een belangrijk deel heeft hierover geen uitgesproken mening (31 %). Hieruit kunnen we besluiten dat een aanzienlijk deel van de respondenten de indooractiviteiten graag wil laten aanvullen met een outdoor-sessie bij goed weer. Dit wordt bovendien ook bevestigd door de
Figuur 7: Perceptie ouders over feit dat bws een goed initiatief is dat het kind toelaat om op verantwoorde en pedagogische wijze te bewegen
suggesties die gegeven werden ter verbetering van de bewegingsschool. Een vaak voorkomend voorstel is namelijk dat de sessies bij mooi weer ook eens buiten zouden georganiseerd kunnen worden. Verder geeft 7 % van de ouders aanbevelingen i.f.v. een oplossing van het grote deelnemersveld, wat zich ondermeer situeert binnen de ‘organisatie’ van het initiatief. Een zeer beperkt aantal respondenten schrijft tenslotte suggesties neer betreffende de kwaliteit van het aanbod, de begeleiding, de infrastructuur en het materiaal, de communicatie met de ouders, alsook de bekendmaking/erkenning van de bewegingsschool. Deze suggesties worden slechts door een zeer beperkt percentage vermeld. De meerderheid van de ouders (79 %) geeft echter geen suggesties ter verbetering van de bewegingsschool.
Algemeen besluit en aanbevelingen Algemeen kunnen we vaststellen dat de oprichting van de bewegingsschool een belangrijk initiatief is. De ouders zijn algemeen genomen zeer tevreden over de kwaliteit van het aanbod en de organisatie, alsook over de positieve impact die deze heeft op de ontwikkeling en het welzijn van het kind. Dit laatste uit zich ondermeer in het feit dat er door deelname aan de bewegingsschool volgens de meeste ouders een verbetering optreedt bij de motoriek van het kind, alsook een evolutie plaatsvindt op het persoonlijk vlak. De indruk over de verbetering van de sociale vaardigheden van het kind is echter minder uitgesproken . Wat betreft de doorstroming naar de sportclub, is de meerderheid van de ouders overtuigd van het feit dat de bewegingsschool een zinvolle voorbereiding is op de latere sportbeoefening. Alhoewel dit niet met zekerheid wil zeggen dat de ouders hun kind ook effectief zullen laten doorstromen, geven zij in alle geval aan dat de bewegingsschool voor hen een stimulans is om dit te doen. Tot slot geven bijna alle ouders aan dat de bewegingsschool een goed initiatief is dat het kind toelaat om op verantwoorde en pedagogische wijze te bewegen.
Aanbevelingen naar toekomstig onderzoek zijn het vergelijken van de perceptie van ouders wiens kinderen lid zijn van ‘Bewegingsschool Achilles’ met ouders wiens kinderen lid zijn van een gelijkaardig initiatief, zoals kleuterturnen, sportacademies e.a. Hierbij worden niet de ouders zelf betrokken in de begeleiding van de kinderen. Verder hebben we enkel de ouders van kinderen die op moment van het onderzoek deelnamen aan de bewegingsschool Achilles, bevraagd met als gevolg dat we de uitvallers niet bereikten. Het zou interessant zijn, ook voor Achilles zelf, te achterhalen waarom deze kinderen met de bewegingsschool stopten. Een tweede aanbeveling is het objectiveren van de meting door de evolutie van het kind (op motorisch vlak) effectief na te gaan door de deelname aan de bewegingsschool. Een mogelijkheid hierbij is om te werken met een controlegroep, bestaande uit kinderen die geen lid zijn van de bewegingsschool. Toekomstig onderzoek zou zich kunnen richten op het meten van de fysieke activiteit en de motorische vaardigheden van het kind. Dit zou een antwoord kunnen geven op de vraag of kinderen die deelnemen aan de bewegingsschool ook effectief meer bewegen in vergelijking met andere kinderen, alsook of kinderen van de bewegingsschool motorisch vaardiger zijn. Op langere termijn zouden we kunnen nagaan of er een bepaalde relatie bestaat tussen de fysieke activiteit van deze kinderen en de latere sportbeoefening.
REFERENTIES BAYLI, I. (2001). Sport System Building and Longterm Athlete Development in British Columbia. Canada: Sports Medicine. BERK, L.A. (2003). Child development. Sixth edition. Boston: Allyn and Bacon. BIDDLE, S.J.H., GORELY, T. & STENSEL, D.J. (2004). Health-enhancing physical activity and sedentary behaviour in children and adolescents. Journal of Sport Sciences, 22, 679-701. DE KNOP, P. (1989) Mijn rol als ouder in de sportieve opvoeding van mijn kind. Brussel: VUB, gezinssportfederatie. DE PELSMACKER, P. & VAN KENHOVE, P. (1999). Marktonderzoek. Methoden en toepassingen. Leuven – Apeldoorn: Garant. GALLAHUE, D.L. & OZMUN J.C. (2006). Understanding Motor Development. Infants, Children, Adolescents, Adults. Sixth Edition. McGrawHill, New York. GOETHALS, M. (2001). Belang van fysieke activiteit in de preventie en behandeling van chronische aandoeningen. Vlaams Tijdschrift voor Sport-geneeskunde en –Wetenschappen. Speciale uitgave. GROLNICK, W.S. (2003). The Psychology of Parental Control. How Well-Meant Parenting Backfires. Lawrence Erlbaum Associates, Publishers, Mahwah, New Jersey, London. GUSTAFSON S.L. & RHODES, R.E. (2006). Parental Correlates of Physical Activity in Children and Early Adolescents. Review Article. Sports Medicine, 36 (1), 79 – 97. PANGRAZI, R.P. & DAUER, V.P. (1992) Dynamic physical education for elementary school children. Tenth edition. Macmillan, New York. RIDGERS N.D., STRATTON G. & FAIRCLOUGH S.J. (2005). Assessing physical activity during recess using accelerometry. Preventive Medicine, 41, 102107. Elsevier. SALLIS, J.F. & OWEN N. (1999). Physical Activity & Behavioral Medicine. SAGE Publications. International Educational and Professional Publisher. Thousand Oaks London New Delhi. SUGDEN, D.A. & WRIGHT, H.C. (1998). Motor Coordination Disorders in Children. London: Sage. SWINNEN, K. (2001): www.bewegingsschool.be. VAN GELDER, W. & STROES H. & BOOT, E. (2002) Leerlingvolgsysteem bewegen en spelen. Over observeren, registreren en extra zorg. Elsevier: gezondheidszorg. WARD, D.S., SAUNDERS, R.P. & PATE, R.R. (2007). Physical activity interventions in children and adolescents. Champaign Illinois: Human Kinetics.
FYSIEKE ACTIVITEIT, PROMOTIE BEWEGING, BEWEGINGSSCHOOL, ONDERZOEK, PERCEPTIE, MOTIVATIE, SPORTDEELNAME
19
CHANTAL ALESSI BVLO-LID
Verslag van de reis naar de
Olympische Spelen van Beijing 2008 Eerst en vooral wil ik de BVLO ,het BOIC en de Lotto , die het project sponsorde, van harte danken voor dit super initiatief waarbij de kans geboden werd aan twee leerkrachten LO om na een selectieprocedure een reis naar Beijing tijdens de Spelen 2008 te maken. Voorafgaand aan de vertrekdatum (15/08/2008) werden wij tweemaal uitgenodigd door het BOIC om kennis te maken met de atleten en met de andere deelnemers aan de reis naar Beijing. De andere deelnemers waren eerst en vooral Olivier Sinty, mijn Waalse collega en zijn vrouw,de winnaars van de wedstrijd Olympic Family die gesponsord werden door Unilever. Dit waren de Vlaamse familie Lammertyn uit Adegem en de Waalse familie Ledang die zich na een finale in Tenerife wisten te plaatsen en ook de reis naar Beijing wonnen. Ook de verantwoordelijke van Unilever, Wim Bauwens en zijn echtgenote, de ouders van Tia Hellebaut, en een afgevaardigde van het BOIC , Pascal Dufourny maakten deel uit van onze groep.
Dag 1, vrijdag 15/08/2008 Daar stonden we dan in Zaventem op vrijdag 15 augustus 2008 , een groepje winnaars klaar om te vertrekken naar Beijing voor een groot avontuur.
Dag 2, zaterdag 16/08/2008 Na een voorspoedige reis kwamen we aan in Beijing waar we meteen werden overspoeld door de grootsheid van de infrastructuur van de luchthaven. Alles was tot in 20 Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 2/2008-2009
de puntjes georganiseerd door de reisorganisatie Aristeia en we werden onmiddellijk naar ons hotel in het centrum van Beijing gebracht. Deze eerste trip door de straten van Beijing gaf ons al direct een beeld van de stad. Ongelofelijk modern, enorme boulevards, overal wolkenkrabbers, prachtige auto’s langs de straten. Miljoenen olympische vlaggen verwelkomen ons. De stad is op zijn mooist , de Chinezen hebben niets aan het toeval overgelaten. Alles wat minder mooi is of gewoonweg niet mag gezien worden zit verstopt achter meters hoge schermen of doeken of zelfs muren met de Olympische slogan ‘One world, one dream’ erop. Bij onze aankomst worden we welkom geheten door Piet Moons van het BOIC en worden we voorgesteld aan alle andere medewerkers ter plaatse. We ontvangen een welkomstpakket waar onze belangrijkste wapens inzitten om onze taak als Belgische supporter tot een goed einde te brengen. We zijn al direct in de sfeer, met een rood t-shirt, een geel lint van onze pseudo accreditatie kaart en een zwart tasje kunnen we in de Belgische driekleur de stadia veroveren. Met de driekleur stift kunnen we onze gezichten kleuren en gewapend met een Belgische vlag vertrekken we naar de eerste voetbalmatch België-Italië. Na een zeer spannende match met 2 penalty’s tegen en een rode kaart voor België, winnen onze Rode Duivels (voor de gelegenheid in het wit, want de Chinezen dragen rood) 3-2. In het stadium zitten bitter weinig Belgen, maar de Chinezen nemen maar al te graag de taak van Belgische supporter op zich en schreeuwen hard Xiao Bilishi, of zoiets, wat
zo goed als Ga ervoor, België!!! wil zeggen. Na afloop zijn de Chinese supporters super sympathiek en iedereen wil op de foto met ons, iedereen wenst ons proficiat. Een ongelofelijke sfeer, gewoonweg fantastisch! In Beijing gaan we naar ‘Le café des Belges’ waar iedereen feest! We lopen heel wat BV’s tegen het lijf zoals Kris Wauters en Marc Uyterhoeven. Onze eerste dag zit erop, morgen meer van dat.
Dag 3, zondag 17/08/2008 Vandaag staan op het programma: Hockeymatch Korea-België, bezoek aan de Verboden stad en atletiek in het National Stadium of het Birdsnest. Al vroeg ’s ochtends worden we gebracht met een bus naar een prachtig stadium waar de hockey matchen georganiseerd worden De match Korea-België staat op het programma. Het is een spannende match met wat dubieuze scheidsrechterlijke beslissingen waardoor de match voor de Belgen in mineur afloopt 3-2 voor Korea. Op de tribune ontmoeten we alweer wat BV’s zoals Minister van Sport, Meneer Anciaux , Professor De Knop en Meneer Ivo Van Aken. Na de match krijgen we een prachtige rondleiding in de Verboden stad en van daaruit gaan we rechtstreeks naar ‘The Birdsnest’. Dit stadium is gigantisch en onwaarschijnlijk mooi! Voor ons eerste bezoek hebben we ietwat minder goede kaarten en we zitten hoog in de nok op de 631ste rij. Maar dankzij de
grote schermen, de verrekijkers die we ontvingen in ons supporterspakket kunnen we de wedstrijd goed volgen. We zijn getuige van het WR steeple bij de vrouwen. Bij de 100 m sprint zien we Kim Gevaert in de fout gaan. Grote ontgoocheling bij de Belgische supporters, maar we relativeren zeer snel en zijn gewoon blij omdat we er bij zijn.
Dag 4, maandag 18/08/2008 Op het programma staan de beachvolleybalmatch Amerika-Duitsland, the Temple of Heaven en atletiek(halve finale horden, polsstokspringen vrouwenfinale en verspringen mannen). De sfeer in het beachvolleybal stadium is onwaarschijnlijk anders dan bij welk andere sport ook. De funfactor primeert en het is er feest! Bij elke onderbreking komen de cheerleaders op het veld en zorgen zij voor een ongelofelijke sfeer in het stadium. De aangepaste muziek en de anders zo strikte Chinese Volunteers zwepen het volk op. Je waant je op een party in een ZuidAmerikaans land onder de brandende zon. Op schermen geven slogans zoals ‘Wow’, ‘Super’, ‘Fantastic’ aan wat je moet denken. De Amerikanen winnen de spannende match in 2 sets. We zien nog een klein stukje van Nederland-Georgië, maar we moeten al gauw vertrekken voor ons bezoek aan de Temple of Heaven.
kracht van deze natie. We kunnen zeker en vast heel wat leren van deze mensen. Na het geleide bezoek aan het prachtige park met 3650 bomen van The Temple of Heaven begeven we ons naar Het Vogelnest om het vervolg van de atletiekmeetings mee te maken. We zijn getuige van het polstokspringen bij de vrouwen waarbij Isbaeva over 5m05 gaat. Wat een fantastische show! Ondertussen is onze groep al een hechte bende geworden en vinden we het fijn om samen te zijn. De mensen van het BOIC hebben daartoe bijgedragen, zij hebben ervoor gezorgd dat wij ons van de eerste minuut op ons gemak voelden, zij behandelden ons als prinsen. Wij zijn hen hiervoor echt dankbaar. Bij aankomst in ons hotel ontmoet ik in de inkomsthal een vrouw die ik meen te herkennen. Het is een ex-leerlinge, Chavelli Rondas, waar ik 8 jaar geleden les aan gaf. Ongelofelijk, je moet daarvoor naar Beijing reizen.
Dag 5, dinsdag 19/08/2008 Op het programma staan winkelen, bezoek aan The Summer Palace en gymnastiekfinale bekijken samen met Gaëlle Mys, gymnaste van onze club OTV Nazareth.
In de ochtend gaan we winkelen naar één van de grote winkelstraten uit Beijing. Dit zijn wandelboulevards waar je alle grote flagshipstores terugvindt. Adidas, Nike, Ni Ling en de merchandisingwinkels van de Spelen bieden ongelofelijk veel waren aan. Waar we ons niet aan verwachtten, waren de hoge prijzen die zeker en vast niet betaald kunnen worden door de gemiddelde Chinees noch door de gemiddelde Belg. De meest verfijnde koopwaren worden aangeboden zoals Gucci, Versace, Omega en nog veel meer…. Niettegenstaande dat feit barsten de winkels van de mensen en moet je voorzichtig zijn of je trapt er letterlijk op iemands tenen. In de sportwinkels worden poppen uitgestald met de Olympische trainings van de verschillende landen. De poppen zwemmen, lopen of fietsen. Aan de eindmeet van deze fictieve wedstrijd wint telkens de Chinese pop! Van indoctrinatie gesproken of is het gewoon onschuldig wishful thinking? Na het bezoek aan The Summer Palace ontmoeten we ’s avonds Gaëlle aan de ingang van het Olympisch dorp. Het Olympisch dorp, verboden terrein voor elkeen zonder accreditatie. Ze is heel blij om ons te zien en we spreken af aan de uit-
Wat vooral opvalt tijdens de verschillende wedstrijden en matches zijn de taken van de duizenden Chinese Volunteers. Voor elke job, hoe eenvoudig ook, is er iemand die de job zorgvuldig uitvoert. Iedere Chinees neemt de persoonlijke verantwoordelijkheid op voor elke taak. Als voorgeprogrammeerde machines volbrengen zij hun taak waardoor zij erin slagen om een organisatorisch vlekkeloze spelen aan de buitenwereld op te voeren. Discipline, fierheid, verantwoordelijkheid is de grote
21 Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 2/2008-2009
gang van het National Indoor stadium na de finale wedstrijd brug, balk en rek. We genieten enorm van deze wedstrijd aangezien we beiden (mijn man en ik) uit de gymnastiekwereld komen. Na afloop ontmoeten we zoals afgesproken Gaëlle Mys en haar trainster Valentina Soldatenkova. We besluiten om samen naar het Heineken huis (de Nederlandse uitvalbasis) te gaan. Het wordt een heel gezellige avond samen met nog een aantal Vlamingen die we toevallig op het lijf lopen.
Dag 6, woensdag 20/08/08 Vandaag staan op het progamma een bezoek aan The Great Wall, enkele uurtjes vrij en om af te sluiten een laatste keer naar The Birdsnest voor atletiek. De Chinezen zeggen dat wie de muur bewandelt een groot man of vrouw wordt… De muur is in alle geval heel lang (6700 km) en ook op sommige plaatsen heel erg stijl, maar zeker en vast heel erg indrukwekkend en megadruk. De gids weet ons te vertellen dat in de laatste 10 jaar, 3000 buildings gebouwd werden in Beijing. Na een kleine berekening kom je tot de conclusie dat er in Beijing elke dag een wolkenkrabber bijkomt! Ze vertelt ons ook dat de gemiddelde prijs van de grond 30000 yuan/m² bedraagt, dat is dus 3000 euro/m²!!!! Na een korte winkelpauze begeven we ons naar het vogelnest waar we getuige zullen zijn van Usain Bolt’s wereldrecord op de 200 m. 22 Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 2/2008-2009
We genieten van deze laatste wedstrijd en we supporteren als gekken voor Kevin Rans. Maar het heeft niet mogen baten. Ietwat melancholisch verlaten we het stadium en gaan we voor een laatste keer samen eten. Morgenvroeg donderdag 22/08/2008 vertrekken we naar België. De reis verloopt voorspoedig en in Zaventem we nemen afscheid, maar we weten dat we voor altijd vrienden zullen zijn met de leden van de Olympische familie waarmee we dit privilege deelden. Mijn dank gaat naar het BOIC, BVLO en de sponsors die dit mogelijk maakten. We kijken al uit naar de volgende Spelen, want eens je ervan geproefd hebt kan je er niet genoeg van krijgen. CHANTAL ALESSI LEERKRACHT LO COLLEGE OLV TEN DOORN EEKLO VOORZITTER OTV NAZARETH VZW
Uit de Slottoespraak door Steven Vanackere Vlaams minister van Volksgezondheid Oostende, 23 oktober 2008
Minister Vanackere lanceert nieuwe
GEZONDHEIDSDOELSTELLING Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, Steven Vanackere gaf tijdens de Gezondheidsconferentie Voeding & Gezondheid van 23 oktober 2008 in Oostende de aftrap van de Vlaamse beleidsintenties rond voeding en beweging tot 2015. Tijdens de conferentie wordt de Vlaamse gezondheidsdoelstelling rond voeding en beweging voor de periode 2008-2015 vastgelegd.
“Kunnen zeshonderd mensen een positieve impact hebben op het leven van zes miljoen mensen?” U was tijdens de conferentie met zeshonderd. 600 praktijkdeskundigen, zorgverleners, experts, academici, veldwerkers, onderwijsmensen, sociale partners, ambtenaren, politici, vertegenwoordigers van het bedrijfsleven en de social profit. 600 geëngageerde mannen en vrouwen die zich een dag lang hebben gebogen over het thema van de fenomenale gezondheidswinst die we in Vlaanderen nog kunnen boeken. Als we samen werk maken van evenwichtiger voeding en meer bewegen. Uw zeer talrijke aanwezigheid, en de grote belangstelling om mee te werken aan het intense proces dat leidde tot het vastleggen van de nieuwe Vlaamse gezondheidsdoelstelling, bewijst dat we bezig zijn geweest over één van de gewichtigste onderwerpen die de samenleving vandaag onder ogen moet zien.
Een onderwerp van levensbelang Wereldwijd schat de Wereldgezondheidsorganisatie (WGO) het aantal vermijdbare sterftes door fysieke inactiviteit op 1,9 miljoen personen, en door te lage fruit- en groentenconsumptie op 2,7 miljoen personen. De epidemie van overgewicht en zwaarlijvigheid, die mondiaal steeds verder om zich heen grijpt, reflecteert de veranderingen in leefpatroon en maatschappij van de
laatste decennia. Opvallend is dat de toename in obesitas vaak nog hoger is in landen in ontwikkeling dan in de westerse landen. Vlaanderen onderscheidt zich wat dat betreft nauwelijks van de rest van wereld. Eén op drie Vlamingen (32,3%) heeft overgewicht. Een op negen Vlamingen (11,5%) is zwaarlijvig.
Wie zich voorneemt om wat meer te bewegen, is daarom nog niet aan het transpireren. En ja, genen kunnen personen meer of minder vatbaar maken voor gewichtstoename. Maar toch zijn calorie-inname, fysieke activiteit en de betekenis van voeding in de psyche van een persoon doorslaggevende factoren in de ontwikkeling van overgewicht. De verstedelijking, de veranderende eetgewoonten met een hogere proportie van vetten en suikers in het goedkopere voedingsaanbod, en het steeds minder beroep doen op fysieke activiteit wanneer we arbeiden, ons fysiek verplaatsen of ons gewoon ontspannen, dragen bij tot deze epidemie. De WGO verwacht een toename van personen met overgewicht van 2005 tot 2015 met 43%, en van zwaarlijvigheid met maar liefst 70%. De doelstelling om tegen 2015 het percentage personen met een gezond gewicht in Vlaanderen minstens te behouden, klinkt dan misschien niet ambitieus, het impliceert wel dat we resoluut zouden ingaan tegen de mondiale trend.
De negatieve impact op de gezondheid van overgewicht en zwaarlijvigheid is bekend. Ze ligt in het toegenomen risico op cardiovasculaire aandoeningen, diabetes, gewrichtsaandoeningen, sommige kankers zoals deze van de dikke darm, en tenslotte een lager mentaal welbevinden.
Gezondheidswinst ligt voor het grijpen Zonder zwaarlijvigheid zou diabetes bij mannen 53% minder voorkomen, en bij vrouwen 26% minder. Gezonder gaan eten, volgens de aanbevelingen van de actieve voedingsdriehoek, doet het voorkomen van hart- en vaataandoeningen en de sterfte door deze cardiovasculaire aandoeningen met een kwart dalen. De gezondheidswinst door lichamelijke activiteit is natuurlijk het grootst bij die personen die fysiek inactief zijn. In Nederland schrijft men 6% van de sterfte toe aan onvoldoende beweging. Dames en heren, de gezondheidswinst die kan geboekt worden door evenwichtig eten, voldoende fysieke activiteit en het vermijden van overgewicht is vergelijkbaar met de gezondheidswinst die voortvloeit uit het stoppen (of beter nog: niet beginnen) met roken. We moeten er alles aan doen om geen decennia te laten voorbijgaan, zoals in het geval van het roken, vooraleer deze wetenschap wordt omgezet in een vernieuwde mentaliteit in de samenleving, en in een reeks gezondere gedragspatronen. 23 Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 2/2008-2009
Dat is de kernboodschap van deze gezondheidsconferentie. Dat is onze hoofddoelstelling. Het is een boodschap die op een aantrekkelijke en positieve manier moet worden overgebracht naar de mensen. Daarbij moeten we beseffen dat er geen automatisme bestaat tussen weten en willen, en evenmin tussen willen en doen. Wie de voedingsdriehoek kent, is daarom nog niet overtuigd. Wie zich voorneemt om wat meer te bewegen, is daarom nog niet aan het transpireren. Het beïnvloeden van het gedrag van een bevolking, is een veelzijdig vraagstuk. Het staat niet los van vragen over verantwoordelijkheid en betutteling. Vragen over vrijheidsgraden en al dan niet dwingende omgevingsfactoren. We zijn in Vlaanderen nog niet zover als Aruba waar het bestuur wegen afsluit om mensen tot meer beweging te dwingen. Maar een lucide blik op de vele omgevingsfactoren die Vlamingen vandaag aanzetten tot minder optimaal gedrag, roepen de vraag op of de samenleving er niet goed aan doet om gezondheidsbevorderend gedrag aan te moedigen en te vergemakkelijken. Met het opgeheven vingertje lukt het niet te best, maar misschien is een helpende hand meer op zijn plaats.
“Langer en gezonder leven door evenwichtiger voeding en meer bewegen, daar maken we de komende zeven jaar samen werk van”
Bij dit alles zijn er uiteraard ook sociale, ethische en andere maatschappelijke dimensies, die de moeite waard zijn om in rekening te worden gebracht. Maar u moet bedenken dat voor het opzet van deze gezondheidsconferentie alleen de gezondheidswinst centraal stond.
Vijf clusters van subdoelstellingen De gezondheidsdoelstelling Voeding en Beweging is opgebouwd rond vijf verschillende clusters van subdoelstellingen: 1. Het percentage personen dat voldoende fysiek actief is (om gezondheidswinst te halen) moet tegen 2015 met 10 procentpunten stijgen. Zo bewegen vandaag slechts 39% van de volwassen Vlamingen meer dan 30 minuten per dag. Dat moeten we naar 1 op de 2 volwassen Vlamingen kunnen opkrikken. 24 Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 2/2008-2009
2. Het percentage sedentaire personen in alle leeftijdsgroepen zou tegen 2015 met 10 procentpunten moeten dalen. Dat betekent bijvoorbeeld dat we bij de personen ouder dan 60 het aantal sedentairen willen verminderen van 45% naar 35%. 3. Het percentage moeders dat op dag 6 na de bevalling borstvoeding geeft, hopen we met 10% te zien stijgen. Van nagenoeg twee op drie (64%) gaan we dan binnen zeven jaar naar drie op vier (74%). Borstvoeding blijkt immers een beschermend effect te hebben ten aanzien van zwaarlijvigheid. 4. Tegen 2015 willen we dat het aantal personen dat evenwichtig eet, in overeenstemming met de aanbevelingen van de actieve voedingsdriehoek, met 10% stijgt. De gemiddelde inname van water, groenten, fruit en melkproducten (en calciumverrijkte sojaproducten) moet stijgen. De gemiddelde inname van de restgroep moet dalen met 10%. Dagelijkse consumptie van de groep vlees, vis en eieren en vervangproducten (peulvruchten) blijft beperkt tot 100 gram. 5. Tegen 2015 moet het percentage personen met een gezond gewicht minstens behouden blijven. Ik vertelde u al dat we onszelf hiermee de niet geringe opdracht stellen om te weerstaan aan een spijtige mondiale trend naar meer overgewicht en zwaarlijvigheid.
Samen sterk Om onze gezondheidsdoelstelling te halen, is het nodig de krachten en maatschappelijke inspanningen te bundelen. Het Ottawa charter voor gezondheidsbevordering (van 1986) heeft ons geleerd dat de beste resultaten worden gehaald als gelijktijdig een reeks van maatregelen worden genomen die elkaar ondersteunen. De bevolking wordt sterker beïnvloed wanneer herkenbare en consistente boodschappen via diverse kanalen kunnen overgebracht worden. Daarom was een doordacht actieplan nodig, dat rekening houdt met een aantal criteria waar de voorgenomen acties aan afgemeten kunnen worden. Dat gaat over kwaliteit, doeltreffendheid en efficiëntie, over haalbaarheid, maar ook over een aantal waarden zoals gelijkheid, respect en empowerment. Het vergt in elk geval de samenwerking van zeer velen. Daarom ben ik ook zo tevreden om vast te stellen dat zo vele mensen zich bereid tonen om mee “eigenaar” te worden van deze nieuwe Vlaamse gezondheidsdoelstelling.
De Wereldgezond-heidsorganisatie (WGO) schat het aantal vermijdbare sterftes door fysieke inactiviteit op 1,9 miljoen personen. Zes strategieën Uit het maandenlange werk van experts en professionals uit het veld werden meer dan 190 voorstellen van acties gepuurd, om evenwichtiger eten en meer bewegen te stimuleren. De confrontatie met de zonet genoemde criteria, zoals de haalbaarheidstoets, en de noodzakelijke prioriteitsstelling leidden tot 81 acties. Die werden geclusterd in een actieplan met zes strategische assen. Ik vat ze hier nog even samen. 1. ENORM VEEL STAAT TE GEBEUREN IN DE LOKALE GEMEENSCHAP. Lokale besturen en Logo’s spelen een cruciale rol om samen met socio-culturele organisaties, verenigingen en de horeca en distributie acties te ondernemen in de directe leef- en woonomgeving van de Vlamingen. Daarom gaan we die lokale actoren ondersteunen in het opstellen en uitvoeren van hun lokaal beleid. Dat kan met praktijkgidsen of interactieve websites zoals “Hartelijke buurt”, maar ook met heel concrete acties voor stappentellers, wandel- en fietsroutes, en andere community tools. Waar is de eerste Vlaamse burgemeester van een middelgrote stad die het voorbeeld van die Engelse mayor volgt, en die zich voorneemt om met al zijn inwoners samen 25 ton af te vallen? De lokale gemeenschap is ook de aangewezen omgeving om sociale risicogroepen te kunnen benaderen en zo de gezondheidskloof mee te kunnen dichten. “Of all the forms of inequality, injustice in health care is the most shocking and inhumane”, zei Martin Luther King. Daarom willen we aan lokale actoren en organisaties die met kansarmen en/of etnisch culturele minderheden werken, geschikte hulpmiddelen aanreiken om sociale risicogroepen aan te zetten tot gezond bewegen en evenwichtig eten. We willen daarbij voortbouwen op bestaande ervaringen, bijvoorbeeld van de Koning Boudewijn Stichting, en dat vooral doen in goede samenspraak met het netwerk en de verenigingen waar armen het woord nemen. 2. JONG BEGONNEN IS OP TIJD GEWONNEN Als we onze bevolking gezond willen doen bewegen en evenwichtiger laten eten,
mogen we vooral de kinderen en jongeren van 0 tot 18 jaar niet vergeten. In Vlaanderen neemt de obesitas al vanaf de kinderleeftijd toe. Zo willen we borstvoeding nog sterker aanmoedigen via een volgehouden promotiebeleid van Kind & Gezin, en via de zorgverstrekkers, en door een schouderklopje aan borstvoedingsvriendelijke bedrijven. Ook in de kinderopvang willen we nog meer werk maken van voedings- en beweegmogelijkheden. En ook gezinnen, jeugdbewegingen, sportclubs, diensten voor opvoedingsondersteuning willen we stimuleren en ondersteunen met informatie, handige tips en de verspreiding van praktijken die resultaat afwerpen.
partners, om een krachtig voedings- en bewegingsbeleid uit te werken. Het is tijd voor een veralgemeende “Fit op het werk”. Werkgevers hebben alle belang bij het aanbieden en faciliteren van gezonde voedings- en bewegingsmogelijkheden. En de sociale partners zouden moeten overwegen om de CAO-onderhandelingen nog meer aan te grijpen als een kans voor de verbetering van de gezondheidsbevorderende kwaliteit van de werkplek, door bijvoorbeeld fietsvergoedingen voor woonwerkverkeer te veralgemenen. Ook het aanbod van gezonde maaltijden in bedrijven verdient meer aandacht, en we kunnen dat ongetwijfeld via de Logo’s helpen ondersteunen.
3. EN WAT LEREN WE OP SCHOOL? De school is een belangrijke leer- en leefomgeving voor jongeren waar eet- en beweeggewoonten in positieve of negatieve zin kunnen beïnvloed worden. Dat verklaart de meerwaarde van projecten zoals “Fitte school”, ondersteund door de departementen onderwijs, welzijn, gezondheid & gezin, landbouw en sport (een mooi voorbeeld van zogenaamd facettenbeleid). Goede afspraken tussen Logo’s en scholen en CLB’s, die het verdienen bevestigd te worden in hun opdracht rond preventieve gezondheidszorg, is daarbij van groot belang. Hieruit kunnen mooie ondersteuningskansen groeien. Denk bijvoorbeeld maar aan een laagdrempelig aanbod van fruit, groenten en water, wat mij betreft ook best met het mobiliseren van de aangekondigde Europese subsidies in dat verband.
Vandaag bewegen slechts 39% van de volwassen Vlamingen meer dan 30 minuten per dag. Dat moeten we naar 1 op de 2 volwassen Vlamingen kunnen opkrikken. 4. GEZOND BEWEGEN EN EVENWICHTIGER ETEN, ZEKER OOK OP DE WERKPLEK. Wie voltijds werkt, eet de helft tot één derde van zijn dagelijkse voeding op het werk. Werknemers en werkgevers kunnen samen werken aan opportuniteiten om de gezondheidsbevorderende faciliteiten uit te bouwen in de werksfeer. Zeker hier is gezondheidswinst ook voor alle betrokkenen economische winst. Dat kan ik als voormalig directeur van een overheidsbedrijf met 6.000 werknemers, waar de problematiek van het absenteïsme en ziekteverzuim niets van een detail had, zeer stellig bevestigen. Met het actieplan moeten we dus een draagvlak creëren bij bedrijven en sociale
Uit het maandenlange werk van experts en professionals uit het veld werden meer dan 190 voorstellen van acties gepuurd, om evenwichtiger eten en meer bewegen te stimuleren.
5. OOK ZORGVERSTREKKERS MOETEN BETER ONDERSTEUND WORDEN. De impact van huisartsen, diëtisten, verpleegkundigen, tandartsen, apothekers, specialisten, kinesitherapeuten en bewegingsdeskundigen op het gedrag van hun patiënten of cliënten via korte interventies is voldoende aangetoond. Zorgverstrekkers genieten in onze samenleving een erg betrouwbare reputatie. Aan die zorgverstrekkers willen we hulpmiddelen aanreiken, zodat hun cliënten de juiste informatie krijgen over de thema’s voeding en beweging, zodat problemen vroegtijdig worden herkend en er correct kan worden doorverwezen. Via convenanten met koepelorganisaties en wetenschappelijke verenigingen moeten er methodieken en hulpmiddelen worden ontwikkeld ten behoeve van de doelgroep. Ik denk daarbij aan Domus Medica voor de huisartsen, aan organisaties zoals vzw Eetexpert, de Diëtistenvereniging, en nog zo vele anderen. 6. GOED NADENKEN OVER INFORMATIE EN COMMUNICATIE. Het belang van duidelijke en samenhangende informatie die op een aantrekkelijke manier wordt gebracht, kan niet voldoende worden benadrukt. De mediasector speelt daarin een belangrijke rol maar ook de voedingsindustrie, de landbouw- en de distributiesector communiceren onafgebroken met de consument.
Er is nood aan een langlopende, goed herkenbare – en ik voeg daar aan toe: verleidelijke – massamediacampagne, ter ondersteuning van het actieplan voeding en beweging. De beeldvorming rond gezonde voeding en beweging moet in positieve zin worden beïnvloed. Gezond verdient het om cool te zijn. En natuurlijk is het slim om ook de voedingssector te betrekken bij de uitvoering van het actieplan. Daarom wil ik bijvoorbeeld ook graag een gezondheidsovereenkomst afsluiten met FEVIA Vlaanderen Deze conferentie heeft niets van een eindpunt. Het is integendeel een start. In overeenstemming met het nieuw Vlaams besluit over de Vlaamse werkgroepen in het kader van het gezondheidsbeleid, zal ik een Vlaamse Werkgroep in het leven roepen, om de uitvoering van het actieplan te begeleiden. Om de gedragenheid en de garantie voor een volwaardig facettenbeleid te verzekeren, zal ik het actieplan voorleggen aan de Vlaamse regering en het Vlaamse parlement. Dat zal ons de legitimatie geven om zeven jaar plankgas te geven voor de verwezenlijking van de gestelde doelen. Voor de gezondheidsdoelstelling middelengebruik voorzag ik in de begroting 2008 1,7 miljoen euro méér dan de 2,5 miljoen die er tot 2006 jaarlijks beschikbaar was. De middelen voor de gezondheidsdoelstelling in verband met suïcidepreventie werden verdriedubbeld. Ik zal de doelstelling op het gebied van gezonde voeding en meer bewegen dus ook niet alleen met toespraken bevorderen.” Spijts het feit dat het thema van het colloquium handelde over voeding en gezondheid, bleef de grote afvaardiging, leraren, onderzoekers en professoren uit het vakgebied lichamelijke opvoeding, op hun honger zitten. Er werd namelijk met geen woord gerept over bewegen of sport. Alsof enkel de input ‘voeding’ zaligmakend zou zijn! De output (energieverbruik via bewegen) bleek totaal onbelangrijk! Wij weten dat de meeste orgaanstelsels slechts kunnen ontwikkelen dankzij het voldoende gebruiken ervan. Reeds jaar en dag beweren wetenschappers dat regelmatig en voldoende intensief bewegen belangrijker is voor de beenderontwikkeling dan het dagelijks drinken van een glas melk. Daarentegen biedt regelmatig bewegen ook formidabele mogelijkheden tot niet enkel gezonde ontwikkeling maar vooral ontwikkeling van een harmonieuze persoonlijkheid. Op dat vlak moet al dan niet gezonde voeding het onderspit delven. Marc Maes 25 Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 2/2008-2009
Formele Verbintenis aangenomen tijdens
Wereldconferentie over de Panathlon Declaratie Van 5 tot 7 november 2008 vond in Gent de Wereldconferentie over de Panathlon Declaratie plaats. De conferentie was een organisatie van CPLO vzw in opdracht van Panathlon International en onder bescherming van het Internationaal Olympisch Comité en met de steun van de GAISF (General Association of International Sports Federation), het BOIC en de Vlaamse Regering. Met deze conferentie wou Panathlon International de internationale sportfederaties en de nationale Olympische Comités helpen bij het implementeren van de principes van de Panathlon Verklaring die in 2004, eveneens in Gent werd opgesteld en aanvaard. Experten stelden praktische maatregelen voor en gaven goede voorbeelden, allemaal gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek. Tijdens de afsluitende congresdag werkten de congresdeelnemers samen aan een afgelijnde Formele Verbintenis die federaties en organisaties in staat moet stellen te werken aan de ethiek in de jeugdsport.
Formele Verbintenis om de
The Panathlon Verklaring over Ethiek in de jeugdsport toe te passen Redenering Hoewel het te juichen is dat de Verklaring uitzonderlijk goed is ontvangen zowel in de sportsector als bij de openbare besturen, beseffen we dat er nog een lange weg is af te leggen vooraleer de principes ervan zijn toegepast op alle niveaus van onze sportfederatie of organisatie. Omdat er complexe en tegenstrijdige belangen in het geding zijn, is dit een niet te onderschatten uitdaging. Nochtans bieden de Youth Olympic Games een unieke kans om inspanningen voor toepassing te vergemakkelijken. De YOG zouden inderdaad kunnen fungeren als een katalysator die de initiatieven ter implementatie versnelt die ondernomen worden door de federaties en organisaties die Corporate Responsability hebben aanvaard. Als een geschikte weg voor inspanningen ter implementatie aanvaarden we een integriteitstrategie die een goede mix inhoudt 26 Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 2/2008-2009
van een ondersteunende en een controlerende benadering om de ethische dilemma’s aan te pakken waarmee de leden van onze sportfederatie worden geconfronteerd. Een ethisch dilemma is een situatie waarin waarden op het spel staan en waar een keuze moet worden gemaakt tussen diverse alternatieven, waarbij er goede redenen kunnen aangegeven worden voor elk van deze alternatieven.. Intuïtie en strikte regels alleen worden beschouwd als ontoereikend om een oplossing te vinden. Een ondersteunende aanpak is erop gericht de morele instelling te stimuleren en de vaardigheden om tot een ethische besluitvorming te komen te verbeteren door onder meer interactieve trainingssessies (m.b.t. het hanteren van ethische dilemma’s), workshops, ambitieuze ethische codes, individuele coaching, en gelijkaardige middelen.
De controlerende benadering naar ethisch management toe legt de nadruk op het belang van externe controle op het gedrag van alle leden van de sportfederatie zoals atleten, ouders, trainers enz. Ze gaat bij voorkeur uit van formele en gedetailleerde regels en procedures. Typische instrumenten van deze benadering zijn wetgeving, codes voor een strikt ethisch gedrag en andere regels, controlemechanismen, en controleorganen met voldoende bevoegdheid..
Formele Verbintenis Bij het streven naar zowel positieve waarden als naar de aanpak van mogelijke risico’s in de jeugdsport, bevestigen we formeel onze verbintenis om verder te gaan dan de aanvaarding van de Panathlon Verklaring en in onze federatie of organisatie de toepassing van volgende prioritaire aanbevelingen ter discussie en goedkeuring voor te leggen.
1. Onze federatie of organisatie zal een coherent plan voor een integriteitbeleid opstellen gebaseerd op de Panathlon Verklaring met een goede mix van ondersteunende en controlerende elementen. Onze federatie of organisatie beschouwt de lijst van exemplarische praktijken en
suggesties uit de publicatie van de conferentie van November 2008 in Gent als een interessant pakket aan van ideeën voor de uitbouw van een dergelijk beleid en zal openstaan voor alle relevante suggesties van andere beleidsorganen in de sportwereld en van evaluatiecentra voor jeugdsport. 2. Ons plan voor een integriteitbeleid zal zich richten op alle niveaus en naar alle actoren van onze federatie of organisatie zoals kinderen, ouders, opvoeders, trainers, sportmanagers, administratieve krachten, artsen, fysiotherapeuten, diëtisten, psychologen, vrijwilligers, officials, kijkers, media, financiële partners en alle andere belangrijke actoren. Speciale aandacht willen we besteden aan het betrekken van ouders en kinderen bij de besluitvorming rond hun betrokkenheid bij de sport. 3. Onze federatie of organisatie is bereid haar ideeën over onderwerpen die verband houden met kinderen en jeugd in onderling overleg en discussie te delen met beleidsorganen uit de sport, met
opvoeders in scholen, academici en top sportmanagers van andere federaties of organisaties en ze zal positief reageren op de initiatieven van Panathlon International, met name hun website www.panathlon.net gebruiken om exemplarische praktijken te melden en te verspreiden en hun follow-up meetings van experts bij te wonen. 4. Onze federatie of organisatie beschouwt de Youth Olympic Games en alle andere internationale jeugdcompetities als een uitstekende kans om haar plan voor een integriteitbeleid te promoten en de implementatie van de principes van de Panathlon Verklaring te vergemakkelijken. 5. Onze federatie of organisatie zal haar plan voor een integriteitbeleid publiceren en de toepassing van de Panathlon Verklaring over Ethiek in de jeugdsport promoten. Gent 7 november 2008 PANATHLON INTERNATIONAL, LUDIS IUNGIT, Villa Porticciolo, V. Le G. Maggio, 6, 16035 – Rapallo, tel : +39 0185 230513, www.panathlon.net
Panathlon Stipendium
2008-2009
Doe mee aan de fotowedstrijd ‘ZOOM IN OP FAIRPLAY’ en win 1000 EUR voor je klas of sportclub! Het Stipendium is een jaarlijkse wedstrijd rond het thema ‘waarden en ethiek in de sport’ en is een initiatief van Panathlon International Vlaanderen vzw in nauwe samenwerking met de BVLO – Bond voor Lichamelijke Opvoeding, de SVS - Stichting Vlaamse Schoolsport en met de steun van de Nationale Loterij. De wedstrijd richt zich naar de essentie van de Panathlonverklaring en het toepassen van fairplay in de jeugdsport. Dit schooljaar 2008-2009 is het Stipendium een fotowedstrijd met als thema ‘ZOOM IN OP FAIRPLAY”. Leerlingen van de eerste vier jaren van het secundair onderwijs en leerlingen van het buitengewoon secundair onderwijs van alle Vlaamse scholen en jongeren van de jeugdafdelingen (12/16-jarigen) van Vlaamse sportclubs kunnen aan deze wedstrijd deelnemen. Zij sturen een sprekende foto of een fotocollage in die fairplay duidelijk in beeld brengt.
De jeugdsport wordt bekeken door een cameralens waarmee op originele en creatieve wijze fairplaywaarden worden vastgelegd. Het Stipendium hoopt dat deze opdracht de Vlaamse scholen zal aanzetten om vakoverschrijdend rond ethiek in de jeugdsport te werken en dat het thema binnen de jeugdsport en de sportopleiding in de clubs een belangrijke plaats zal innemen.
Prijzenpot • Per leerjaar van het secundair onderwijs kan je een prijs winnen van 1.000€ (totaal 4 prijzen) Voor één klas van het buitengewoon secundair onderwijs wordt eveneens een prijs toegekend van 1.000€ (1 prijs). • Per Vlaamse provincie (Brussel Hoofdstedelijk Gewest samen met de provincie Vlaams Brabant) wordt aan één sportclub een prijs toegekend van 1.000€ (totaal 5.000€) Meer informatie over het wedstrijdreglement en inschrijvingen: Panathlon
Vlaanderen vzw Waterkluiskaai 17, 9040 Sint-Amandsberg Gent - E-mail: panathlon@cplo.be Deadline voor deelname is 15 mei 2009! Maar verwittig zo vlug mogelijk als je de intentie hebt om deel te nemen! 27 Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 2/2008-2009
Nieuws uit Europa Europese Commissie klaar om richtlijnen fysieke activiteit in te dienen
Achtergrond: Het Witboek Sport van de Europese Commissie (juli 2007) erkent de maatschappelijke rol van sport om de volksgezondheid te verhogen door middel van fysieke activiteit, om de actieve burgerzin en de sociale inclusie te promoten en om de Unie dichter bij de burger te brengen door zaken die rechtstreeks met de mensen te maken hebben aan te pakken. De richtlijnen fysieke activiteit die momenteel worden afgewerkt, werden opgesteld op vraag van de Europese ministers van Sport (2006) en moeten er mee voor zorgen dat het nationaal beleid in de betrokken sectoren het voor de Europeanen makkelijker maakt om meer fysiek actief te zijn. Een korte schets van de komende richtlijnen werd gegeven tijdens het tweede Europese Sport voor Allen Congres dat eind oktober plaatsvond in Barcelona. Het hoofdthema van het congres was manieren te vinden om de theorie in de praktijk te zetten waar het gaat over implementeren van gezondheidsverhogende sportprogramma’s, projecten en campagnes.
ISCA De voorzitter van ISCA - International Sport and Culture Association - Mogens Kirkeby, zei dat de richtlijnen een belangrijk instrument
zullen zin in de toekomstige dialoog tussen sport voor allen organisaties en de diverse openbare sectoren die betrokken zijn in het debat. In de conclusies van het congres onderlijnden ISCA en de Europese Confederatie voor Sport en Gezondheid (CESS) dat sport voor allen organisaties “competente partners zijn voor cross-sectoriële samenwerking” met regeringen over maatschappelijke uitdagingen zoals volksgezondheid.
EUPEA Tijdens het jaarlijkse EUPEA Forum dat midden oktober in Lissabon plaatsvond, gaven ook de EUPEA-leden hun visie op de ‘voorlopige’ EU richtlijnen. Zij pikten er vooral de zaken uit die met de Lichamelijke Opvoeding te maken hebben en maakten een actieprogramma van tien punten op die ze aan de Europese Commissie bezorgden. Wij geven u hieronder de 10 actiepunten mee: 1. Lichamelijke Opvoeding zou een persoonlijke en sociaal relevant leerproces moeten zijn voor álle kinderen en aangepast aan de 21ste eeuw. 2. Lichamelijke Opvoeding is een integraal deel van de opvoeding, vanaf de kleuterschool en doorheen het hele onderwijssysteem. 3. De specifieke identiteit van Lichamelijke Opvoeding zou moeten bewaard blijven als een unieke leerervaring die op zichzelf bestaat. 4. Er zouden gekwalificeerde leerkrachten LO moeten zijn in alle niveaus van het onderwijssysteem en zij zouden zich blijvend moeten bijscholen. 5. Investeren in de jeugd door middel van LO promoot een actieve levensstijl en
OP KOMST
gezondheid voor het leven. 6. Om alle kinderen een ruime ervaring in Lichamelijke Opvoeding , fysieke activiteit en sport te kunnen geven, zouden scholen moeten samenwerken met partners buiten de school en gebruikmaken van alle kansen in de lokale omgeving. 7. Studenten in hoger onderwijs zouden meer kansen moeten krijgen om credits te verdienen voor engagement in fysieke activiteit. 8. Leerlingen en leerkrachten zouden zich moeten engageren in een reflectieve en evaluatieve dialoog over de doelen en de richting van Lichamelijke Opvoeding. 9. De verspreiding van de beste praktijk in LO staat centraal in de ontwikkeling van een levendig en relevant curriculum. 10. Regeringen zouden de effectieve implementatie van het LO-curriculum moeten verzekeren en samenwerken met de nationale verenigingen om dit te bekomen. BRONNEN: EURACTIV, 7 NOVEMBER 2008 & EUPEA 2008
De Europese Ministers van sport hebben eind november vergaderingen over deze richtlijnen. Wij houden u op de hoogte via onze BVLO-website.
EU, EUPEA, ISCA, Lichamelijke
OP KOMST
In een campagne om de Europeanen vaker te laten bewegen in hun dagelijks leven, wordt verwacht dat de Europese Commissie een aantal richtlijnen zal indienen om veranderingen teweeg te brengen in het nationaal beleid betreffende gezondheid, transport, stadsplanning en diensten voor senioren.
De nieuwe aanpak van het tijdschrift houdt ook in dat we meer met thema’s zullen werken. In dit tijdschrift hebben we diverse bijdragen over ‘kleuters en beweging’. Ook in het volgende Tijdschrift besteden we aandacht aan het bewegingsonderwijs bij kleuters. Ook verwachten we bijdragen over 'Motivatie en Leren in het Bewegingsonderwijs'. In het maartnummer krijgt u alvast volgende artikels te lezen: Q Waarom Vlaamse kleuters beter bewegen dan hun Amerikaanse leeftijdsgenootjes
Q De overgang van de kleuterschool naar het eerste leerjaar vanuit het standpunt van fysieke activiteit
MATTHIEU LENOIR EN HILDE VAN WAELVELDE
ERIK SIGMUND, KRISTINE DE MARTELAER EN DAGMAR SIGMUNDOVÁ
28 Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 2/2008-2009
Q En wellicht ook een bijdrage over een onderzoek naar Motorische zorgverbreding bij kleuters. Aan de Karel de Grote Hogeschool Antwerpen, departement lerarenopleiding loopt sinds februari 2008 een onderzoek naar Motorische zorgverbreding bij kleuters, dit in samenwerking met de Hanzehogeschool Groningen, Instituut voor Sportstudies, en the Department of Movement and Sports Sciences, Faculty of Medicine and Health Sciences, Universiteit Gent. Onderzoekers Liesbeth Verhoeven en Greet de Pooter willen nagaan in hoeverre Motorische Zorgverbreding effect heeft op de motorische vaardigheid van kleuters met een motorische ontwikkelingsachterstand. Verdeeld over twee stadsscholen en twee dorpsscholen worden een 300-tal kleuters onderworpen aan een motorische screening. De TGMDII werd gebruikt om de groot-motorische vaardigheden te testen, dit in combinatie met de cluster handvaardigheid van Mov-ABC en een peiling naar het zelfvertrouwen van de kinderen dmv de test van Harter & Pike. Voor de onderzoeksvraag worden twee groepen samengesteld. • Groep 1: Kleuters met motorische achterstand waarbij motorische zorgverbreding wordt aangeboden. • Groep 2: Kleuters met motorische achterstand waarbij geen motorische zorgverbreding wordt aangeboden. (controlegroep) Het gaat om leerlingen met problemen in het leren van motorische vaardigheden of opgelopen achterstanden in motorische vaardigheden. Die problemen uiten zich in het niet halen van (tussen)doelen, in vergelijking met de rest van de leeftijdsgroep.
De volgende bijkomende onderzoeksvragen worden tevens onderzocht: - Is er een verschil in motoriek tussen stadskleuters en dorpskleuters? - Welke motorische vaardigheden vallen het meeste uit bij kleuters? - Leidt de motorische zorgverbreding tot meer bewegen in thuisverband? - Is er een verschil tussen jongens en meisjes? - Is er een invloed merkbaar die uitgaat van de socio-economische factoren? Interessant aan dit onderzoek is, dat men naast het vaststellen van eventuele motorische achterstanden, ook interventies gaat uitvoeren om deze achterstanden in te lopen. Over een periode van vier maanden krijgen de kleuters uit de testgroep wekelijks, twee uur extra motorische zorgverbreding . Doel is de leerlingen motorische vaardigheden te leren en het kunnen toepassen van die vaardigheden in steeds complexere situaties. De lessen zijn zo opgemaakt dat alle motorische basisvaardigheden evenveel aan bod komen. Na deze interventieperiode vindt er een post-test plaats. De onderzoekers werken zelf al enkele jaren intensief met kleuters (www.stimulus.nu) op motorisch gebied. Hen is opgevallen dat er op regelmatige basis kleuters uitvallen op belangrijke motorische basisvaardigheden. Deze uitval is te wijten aan verschillende oorzaken: - bewegingsarmoede door verstedelijking - passieve vrijetijdsbesteding - veel stilzitten op school - eventuele aanwezigheid van motorische stoornissen
Wij kijken uit naar de bevindingen.
Olympische Leerstoel Henri de Baillet-Latour - Jacques Rogge Op vrijdag 3 oktober werd in de Aula van de Gentse Universiteit een Olympische Leerstoel opgericht. Deze Olympische Leerstoel is een samenwerkingsverband tussen de Universiteit Gent, de Université Catholique de Louvain-la-Neuve en het Fonds InBev-Baillet Latour. Deze Leerstoel kreeg als naam: Olympische Leerstoel Henri de Baillet-Latour-Jacques Rogge, dus genoemd naar de twee Belgische voorzitters van het Internationaal Olympisch Comité (Henri de BailletLatour van 1925 tot 1942 en Jacques Rogge van 2001 tot heden). Het Fonds InBev-Baillet Latour heeft als doel grote menselijke verwezenlijkingen,
van een gastprofessor-gasttitularis zowel waaronder ook sportieve, aan te moedigen, aan de UGent als een de UCL. te ondersteunen en te belonen. Als vaste titularissen van de Olympische In het kader van deze mecenaatspolitiek Leerstoel werden in aanwezigheid van Dr. ondertekende het Fonds samen met de Jacques Rogge, rector Prof. Dr. Paul Van Universiteit Gent (UGent) en de Université Cauwenberge en rector Prof. Dr. Bernard Catholique de Louvain (UCL) een financiëCoulie, Prof. Dr. Thierry Zintz voor Louvain le samenwerkingsovereenkomst van drie la Neuve en Prof. Dr. Marc Maes voor de jaar ten belope van 85.000 euro per jaar. Universiteit Gent aangesteld. Het doel van de Olympische Leerstoel is Dit initiatief kan ook op de volle steun rekevooral de academische studie van de divernen van het BOIC en de Bond voor se aspecten van het management van Lichamelijke Opvoeding vzw. sportorganisaties, met het accent op de Olympische waarden rond sportethiek en deontologie van de sporten en sportbestuurders, te stimuleren en de samenwerking tussen de diverse instellingen te bevorderen. Concreet gaat de oprichting van deze leerstoel gepaard met de mogelijkheid tot het oprichten van een kenniscentrum binnen de diverse gebieden van het beleid van sportfederaties en sportorganisaties in binnen- en buitenland, alsook met het financieren van een bursaal onderzoeker in beide universiteiten, het organiseren van ZINTZ - ROGGE - MAES onderzoeksseminaries en het uitnodigen 29 Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 2/2008-2009
Nascholingen Limburg Nascholingen voor leraren LO, Basisonderwijs, Secundair onderwijs, Sportdiensten, Studenten Opleidingsinstituten en Trainers
FRISBEE
Lesgever: Sigi Bodson Waar: Sporthal XIOS Hogeschool Limburg, Vilderstraat 5, 3500 Hasselt Wanneer: Maandag 2 – 9 – 16 maart van 19.00 tot 21.00 uur Prijs: Leden: €40 • Studenten leden: €20 • Niet-leden: €40 + lidgeld BVLO Thema: Een sport in teamverband met actie en discipline en veel sportplezier. Progressieve opbouw van techniek en tactiek
ZWEMMEN
voor lagere school aangepaste en moderne stijlen in februari Informatie volgt online.
Inschrijven: Inschrijven kan online: http://www.bvlo.be/article/view.web?articleId=339&siteNav=0,3,2 Voor meer info: BVLO Limburg p/a Josse Lambrix, Maastrichtersteenweg 202, 3700 Tongeren - tel/fax: 012/391886 - e-mail: josse.lambrix@telenet.be
Nascholingen Antwerpen BASKETBAL GOLF
Navormingscursus leerkrachten Lichamelijke Opvoeding - secundair onderwijs. BVLO Antwerpen i.s.m. Artesis Hogeschool Data: dinsdag 3 februari 2009 - start 9.30 uur einde 15.30 uur Plaats: Edegem - sporthal Kattenbroek - Kattenbroek 14 - 2650 Edegem Onderwerpen: - Basketbal - Leerlijn doelgroep 10 tot 16 jaar - Golf - Initiatieles voor de leerkracht LO Kostprijs: Leden: € 50 • Niet-leden € 100 (worden automatisch lid van BVLO) lidmaatschap is verplicht! Gratis warm middagmaal en BVLO T-shirt Inschrijven: Inschrijven online: http://www.bvlo.be/article/view.web?articleId=337&siteNav=0,3,0 Meer informatie over nascholingen, congressen en permanente veromingen op www.bvlo.be
ZEEZEILEN Ook voor uw sportdagen of sportkampen Sterk gereduceerde all-in prijzen voor scholen 1 dagreis, of meerdere dagen met overnachting mogelijk INFO: CHANNEL SAILING - Koestraat 1, 8490 Jabbeke - Tel. 050/81.53.40 - Fax 050/81.53.50 e-mail: info@channelsailing.be website: www.channelsailing.be CHANNEL SAILING: JACHTVERHUUR - JACHTCHARTER
SPORTDAG-FORMULE: 40 euro/leerling/dag - incl. verzekering, schipper, waarborg per jacht mag één begeleider gratis mee - vanaf 4 dagen: 30 euro/leerling/dag 31 Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 1/2008-2009
nieuwe catalogus 2009 meer dan 300 nieuwe producten
Janssen-Fritsen n.v. • Klaverbladstraat 2 • 3560 Lummen • Telefoon: 013-53 15 07 • Fax: 013-53 15 10 • E-mail: info@janssen-fritsen.be • www.janssen-fritsen.be
bewegingsopvoeding 038
JAN BERTELS Regent LO - Master LO Vrije Universiteit Brussel Faculty of Physical Education and Physiotherapy (Faculteit LK) Department of Movement Education and Sport Training (BETR)
Les bewegingsopvoeding
Dierentuin reactie / snelheid / behendigheid / inleving
• Leeftijd: 4-5-6 jarigen • Duur: ± 45’ • Situering in de eindtermen en leerplandoelen. - Kleuters kunnen de eigen bewegingsbaan stoppen, richten en wijzigen. Afhankelijk van statische en dynamische objecten: andere bewegers, obstakels, bewegende voorwerpen (eindterm 1.2) - Kleuters kunnen met een eenvoudig bewegingsantwoord snel reageren op auditieve, visuele en tactiele signalen (eindterm 1.6) - Kleuters kunnen binnen een eenvoudige spelvorm één tot twee spelregels opvolgen (eindterm 3.12) - Kleuters kunnen komen tot rustervaringen (eindterm 1.16) • Materiaal: 2 hoepels/ matje / doekjes/ krijt of wol
ORGANISATIE EN MATERIAAL
ACTIVITEITEN
Inleiding • In de dierentuin
- Wie kan er bewegen als een tijger, giraffe, aap enz. Eén kleuter doet voor, de anderen doen na.
• Dierenstandbeeld
¡ volledige zaal gebruiken
In de dierentuin staan dikwijls ook opgezette dieren, dieren die helemaal ‘versteend’ zijn. Ze zijn een soort standbeeld. - De kleuters lopen rond in de zaal, als leraar signaal geeft verstenen ze in een bepaald dier.
!
Pas op: opgezette dieren kunnen niet meer bewegen en praten!
X
X X
X
X
X
X
X
I. X
X X
X
X
Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 2/2008-2009
¡ Leraar toont met behulp van grote prenten de verschillende dieren in de dierentuin (zie bijlage van de les)
X 1
[
Wie is er al eens een keertje in de dierentuin geweest? Welke dieren heb je daar allemaal gezien? Wie verzorgt de dieren in de dierentuin?
Kern
bewegingsopvoeding 039
• Niet te dicht! ¡ Spelopdrachten
¡ Materiaal: 2 hoepels/ matje
1) De kleuters staan in een vrije zone en lopen op signaal snel over naar de andere vrije zone.
¡ Ruimtelijke elementen?
2 De kleuters staan in de vrije zone, ze lopen over maar ze mogen niet in de hoepels en op de blauwe mat komen, want daar wonen de ijsberen en de leeuwen. 3) De dieren en de bezoekers lopen vrij in de gevarenzone. Op bepaald signaal van leraar – bv. ‘dieren los’ – lopen de kleuters zo snel mogelijk naar een vrije zone, zonder door de kooien te lopen. 4) De ijsberen en de leeuwen (= tikkers) zitten nu terug netjes in hun kooi, de lln. lopen van de vrije zone, tussen of naast de kooien, naar de andere zone zonder getikt te worden
- 2 lijnen zorgen voor 2 vrije zones: 1 lijn waarachter de kleuters plaatsnemen aan de overkant nog 1 lijn naar waar ze naartoe lopen in het midden van de overloopzone ligt er een blauwe mat en twee hoepels (= plaats van de tikkers = kooien) Wat zijn de rollen? - de bezoekers = de kleuters achter de lijn (ze wandelen door de dierentuin en willen alle dieren zien) - de ijsberen = wonen op de blauwe mat (=water) - de leeuwen = wonen in de 2 hoepels (kooien) de spelregels: - de ijsberen en leeuwen (tikkers) moeten in hun kooi blijven - na enkele malen worden de aangetikte kleuters geteld en worden er nieuwe tikkers aangeduid - de getikte kleuters gaan even aan de kant zitten en kijken mee wie er allemaal getikt wordt v
v v
v
X
v v
X
v v
v
X
Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 2/2008-2009
v
[
2
v = overlopende kleuters x = tikkers
• Speel je apenstaart niet kwijt! ¡ materiaal: doekjes ± 20 cm
¡ ruimte: afgebakend vierkant
- Alle kleuters krijgen een doekje /sjaaltje. 3 variaties, steeds moeilijker: 1) Eén leerling is de apenjager. Die moet proberen zoveel mogelijk staartjes te vangen.
Spelregel: kleuters zonder staart mogen ook nog staarten vangen tot signaal van leraar
bewegingsopvoeding 040
Aapjes spelen heel graag met elkaar en soms durven ze wel eens aan de staart van een ander aapje trekken…
2) Idem maar ipv. één zijn er drie apenjagers. Slagen zij erin een staart af te pakken, moeten zij op hun beurt zorgen dat hun nieuwe staart niet wordt afgepakt.
Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 2/2008-2009
3) Alle kleuters hebben een staart, zoveel mogelijk staartjes van elkaar afpakken.
[
3
• Pas op voor de spin!
bewegingsopvoeding 041
(gebaseerd op computerspel “pac – man”) In de dierentuin leven er ook hele kleine diertjes zoals heel speciale spinnen, en die spinnen eten vliegjes…
¡ Spelopdrachten 1) De kleuters spelen eerst allemaal een vliegje dat gevangen is in het web van de spin. 2) Je mag alleen op de draadjes van het web stappen. Als je een ander vliegje tegenkomt dan draai je terug. 3) De kleuters zijn nu geen vliegje meer, maar een spinnetje en dat spinnetje steekt zijn voorpoten voorruit en roept ‘pak – pak’.
Ruimtelijke elementen? - spinnenweb getekend met krijt op de vloer of met wol de verschillende lijnen afgeplakt Welke zijn de rollen? - spin (= tikker) - vliegjes die in het web gevangen zijn (= alle andere kleuters) de spelregels: - de spin: moet armen naar voor strekken en ‘pak pak’ roepen - men kan alleen een vliegje vangen als men op dezelfde lijn staat, dus niet als je op twee verschillende lijnen staat die dicht tegen elkaar liggen - als vliegjes gevangen worden, gaan ze even aan de kant zitten - na bepaalde tijd van spinnetje wisselen
4) Nu is er één spinnetje (eerst leraar daarna een kleuter) en al de andere kleuters zijn vliegjes. De spin probeert de vliegjes te pakken. - Tracht zo lang mogelijk als vliegje uit de handen van een spinnetje te blijven. Variant: - twee spinnetjes i.p.v. één spin
Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 2/2008-2009
leraar
[
4
Slot
Daarna stappen ze al waggelend (van links naar rechts) naar hun hok. De tijger geeuwt en strekt zijn voorpoten. De aapjes spelen nog wat met elkaar en rollen op een heel eigenaardige manier. De handen hebben de voeten vast en rollen heen en weer op hun rug. Van al dat rollen worden ook zij moe, en kruipen ze steeds dichter en dichter bij elkaar. Tot uiteindelijk iedereen uitgeput in slaap valt en het helemaal stil wordt.
¡ Leraar vertelt verhaal en de kleuters luisteren en beelden meteen uit ¡ Leraar bevraagt leerlingen over wat het verhaal gaat
5
[
Als de zon ondergaat sluit de dierentuin. De verzorger maakt nog een laatste tocht door het park om te kijken of alles wel in orde is. De meeste dieren maken zich klaar om te gaan slapen. In het waterverblijf zwemmen de pinguïns nog een laatste rondje.
Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 2/2008-2009
bewegingsopvoeding 042
• Bewegingsverhaal “als het donker wordt in de dierentuin”
Didactische tips en opmerkingen
bewegingsopvoeding 043
Inleiding: • In de dierentuin ¡ Als kleuters in het begin aarzelen om een dier uit te beelden, kan je best als leerkracht een paar voorbeelden geven. ¡ Grote prenten van dieren in beweging prikkelt de creativiteit van de kleuters.
• Dierenstandbeeld ¡ Je kan als leerkracht een bezoeker spelen die naar de versteende dieren komt kijken. De kleuters doen dan extra hun best om stokstijf te blijven staan.
Kern: • Niet te dicht! - Het aantal kooien – mat en hoepels – is afhankelijk van de breedte van de zaal. Heb je een hele brede zaal kan je voor drie kooien kiezen. Heb je een smalle zaal gebruik je best maar twee kooien. Anders zullen de overlopende kleuters telkens getikt worden en tot weinig succesbeleving komen.
• Speel je apenstaart niet kwijt! - Als de kleuters met hun apenstaart telkens tegen de muur gaan staan, kan je best werken met een afgebakend vlak waar je het spel in speelt. Zo moeten de kleuters zich wel telkens verplaatsen om uit de handen van een andere kleuter te blijven.
• Pas op voor de spin! - Als je met plakband het web maakt, zorg dan dat je over voldoende plakband beschikt. Hoe groter de klasgroep hoe groter het web. - Het kan zijn dat de kleuters van het éne draadje van het web naar het andere springen. Dit kan je vermijden door te zeggen dat spinnen dit niet kunnen omdat ze anders door het web naar beneden vallen. - In bijlage is er een foto toegevoegd.
Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 2/2008-2009
Slot:
[
6
• Bewegingsverhaal ¡ Als leerkracht kan je het verhaal samen met de kleuters uitbeelden. ¡ Je kan de kleuters vragen welke dieren er nog in de dierentuin zijn. En op welke manier zij gaan slapen.
Les bewegingsopvoeding
Dinosaurussen
bewegingsopvoeding 049
JAN BERTELS Regent LO - Master LO Vrije Universiteit Brussel Faculty of Physical Education and Physiotherapy (Faculteit LK) Department of Movement Education and Sport Training (BETR)
loopspelen
- Kleuters kunnen met een eenvoudig bewegingsantwoord snel reageren op auditieve, visuele en tactiele signalen. (eindterm 1.6) - Kleuters kunnen in de ruimte snel een afgesproken plaats terugvinden en er rekening mee houden. (eindterm 1.17) - Kleuters tonen in hun vrije spel en geleide opdrachten een spontaan aanwenden van beweging als expressie en communicatiemiddel. (eindterm 1.40) - Kleuters passen het eigen bewegingsritme spontaan aan aan een eenvoudig opgelegd ritme (1.22) • Materiaal: cd “Het klokhuis”, CD-speler, gekleurd papier, foto’s van dino’s, matten, mouche blokken, lakens.
ORGANISATIE EN MATERIAAL
ACTIVITEITEN
Inleiding • Inleidend gesprek
¡ Bijhorende afbeeldingen in bijlage van de les
De kleuters bewegen als echte dino’s als het dinoliedje stopt blijven ze stokstijf staan. Dinosaurussen waren hele grote dieren, als ze gingen jagen moesten ze soms plots blijven staan. Want anders maakten ze teveel lawaai en veraden ze zichzelf. - hele grote stappen zetten (= dinosaurus met heel grote poten) - heel kleine stapjes (= baby dinosaurusje) - handen en voeten (= dinosaurus op vier poten) - armen gestrekt naast lichaam (= vliegende dinosaurussen)
¡ CD “Het klokhuis: de mooiste liedjes” Impressum [s.l.]: Quintessence, 1992. Nummer 8: “Wat je moet weten van de dinosaurus”
¡ Kleuters bewegen doorheen de zaal
7
[
• Bewegen als een echte dino!
Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 2/2008-2009
¡ Wie weet er hoe een dinosaurus er uitzag? - Klein / groot? - Korte staart/ lange staart? - Konden ze vliegen? - Wat aten ze? - Bestaan er nu nog dino’s? - Wie kan er een dinosaurus uitbeelden?
bewegingsopvoeding 050
Variant: - bewegen in de zaal met de armen gestrekt naast het lichaam zonder dat je elkaar aanraakt - per twee vliegen doorheen de zaal, één kleuter vliegt voorop de andere probeert zo goed mogelijk te volgen
Kern • Wat voor een dino ben je? De zaal is in drie vakken ingedeeld (met krijt/ tape/ kegels) in elk vak liggen een aantal gekleurde papieren. Deze stellen het voedsel voor, de kleuters mogen niet op het voedsel trappen! Groene vak = planteneters Rode vak = vleeseters Groen/rood vak = platen en vleeseters
¡ materiaal: gekleurd papier (= groen en rood)/ tape of krijt
1
2
X
3
X
X
X
X
JO
JJ
OO
X X
De kleuters lopen doorheen de zaal als leraar een kleur toont, moeten de kleuters zo snel mogelijk naar het juiste vak lopen.
• Spel Spelopdrachten 1) De kleine dinosaurusjes (= kleuters) lopen van de ene kant van het bos naar de andere kant. In het midden is het bos heel dicht begroeid. Er leven veel vleesetende dinosaurussen en die durven kleinere dinosaurussen ook aanvallen (= afgebakend vak in het midden)
X
X
X
X leraar
JO
X
¡ 1 JJ = 2 rode papieren ¡ 2 JO = rood en groen papier ¡ 3 OO = 2 groene papieren
Ruimtelijke elementen? - 2 vrije zones: de randen van het bos - 2 lijnen waartussen de tikker zich bevindt Wat zijn de rollen? - de tikkers of vleesetende dino’s - de overlopers of kleine dinosaurusjes
Bos
Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 2/2008-2009
2) Leraar speelt eerst een vleesetende dino in het middenste vak (= tikker passief)
[
8
X X
X
X X
T
X X
3) De vleesetende dino word een kleuter (= tikker actief)
T = tikker X = kleuters spelregels: - de tikker mag niet uit de gevaarlijke zone (bos =) komen - als je getikt bent wacht je even aan de kant totdat er gewisseld word van tikker
• Hoe stil kan een dino zijn? ¡ kringopstelling ¡ spelregel: - men mag max. 2 maal raden daarna is het de beurt aan iemand anders om de slapende dino te spelen.
bewegingsopvoeding 051
De kleuters staan allemaal in een kring. Eén kleuter mag in het midden van de kring op zijn buik liggen en de ogen sluiten (= slapende dino) Je wijst een hoek aan. Alle andere dino’s (= kleuters) lopen zachtjes naar de hoek. De kleuter die op de grond ligt, moet proberen te raden waar de andere kleuters zich bevinden.
• Spel Constructie grot: 1) Samen met de kleuters ga je een grot bouwen met matten, mouche blokken etc. waarin een vleesetende dino zou kunnen slapen
¡ matjes / mouche blokken / lakens etc.
Spelopdrachten:
Welk zijn de rollen? - de vleesetende dino (= tikker) - de kleine dinosaurusjes (= kleuters)
2) De kleuters (= kleine dino’s) lopen rond de grot ze moeten oppassen dat de vleesetende dino niet uit de grot komt Wie durft er gaan kijken in de grot? - kleuters gaan samen kijken naar de grot - Als leraar roept ‘pas op voor de dino’ lopen de kleuters van de grot weg -
Ruimtelijke elementen? - lopen doorheen heel de zaal - in het midden de zelfgebouwde grot
Grot
X
X
X X X
T X X
Er was eens een dinosaurusnest met een heel groot ei. In dat ei groeide een dinosaurusje. Eerst was het heel klein maar al gauw werd het groter en groter. Op een dag was het dinosaurusje zo groot geworden dat het uit het ei wou. Eerst probeerde het met zijn achterpoten het ei kapot te breken. Dit lukte niet zo vlot. De dino probeerde toen met zijn bek door het ei te prikken. Plots brak het ei, hij keek om zich heen en zag allemaal rare dingen. Van al het gewrik was het dinosaurusje heel moe geworden, het viel al snel in een diepe slaap.
¡ Leraar vertelt verhaal en de kleuters luisteren en beelden meteen uit ¡ Leraar bevraagt leerlingen over wat het verhaal gaat
Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 2/2008-2009
• Bewegingsverhaal ‘van ei tot dino’
9
[
3) Er slaapt een vleesetende dino (= tikker) in de grot, soms wordt die wakker en probeert zoveel mogelijk dino’s te tikken
spelregels: - als je getikt bent, ga je in de grot zitten - als de tikker moe wordt mag hij terug naar zijn hol - na enkele keren wordt er een nieuwe tikker aangeduid en zijn alle kleuters terug vrij
bewegingsopvoeding 052
Didactische tips en opmerkingen Inleiding: • Inleidend gesprek - Als je tijdens het gesprek gebruik maakt van de afbeeldingen, verhoog je de belangstelling van de kleuters. Je helpt hen de dinosaurussen beter te kunnen voorstellen.
• Bewegen als een echte dino! - Laat de kleuters eerst zelf onderzoeken hoe een dino zich zou kunnen voortbewogen hebben. Je zet hen zo aan tot denken, wat tot aangename verrassingen kan leiden.
Kern: • Welke soort dino ben je? - De groene en rode papieren die verwijzen naar planten en vleeseters kan je vervangen door een afbeelding van vlees en van planten. Maak het wel niet te ingewikkeld. Het verschil moet snel duidelijk zijn. - Wil je de leerlingen naar rood of groen laten lopen, steek dan alleen deze kleur omhoog. Steek geen twee verschillende kleuren omhoog. Wees zeer nauwkeurig, soms komt de achterste kleur piepen zonder dat je het beseft en dat zorgt voor onduidelijkheid.
• Spel - Vijfjarige kleuters bouwen heel graag dingen. Maak daarom voldoende tijd vrij om samen met de kleuters een grot te bouwen.
Slot:
Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 2/2008-2009
• Bewegingsverhaal ‘van ei tot dino’
[
10
- Lees niet te snel voor, geef de leerlingen de kans om even na te denken en vervolgens alles volledig uit te beelden.
[
11
Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 2/2008-2009
bewegingsopvoeding 053
[
12
Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 2/2008-2009 bewegingsopvoeding 054