2009 nr 1

Page 1

BOND VOOR LICHAMELIJKE OPVOEDING vzw

WWW.BVLO.BE SP

JAARGANG 2008-2009 • TRIMESTRIEEL TIJDSCHRIFT NR. 3 JANUARI-FEBRUARI-MAART • AFLEVERING 221 ERKENNINGSNUMMER: P409677 AFGITEKANTOOR GENT X

O

RT



IN DIT NUMMER

Woord vooraf

NR. 3 • JANUARI-FEBRUARI-MAART • AFLEVERING 221 • 2008-2009

LO in het lager onderwijs

Theorie Woord Vooraf

................................................

3

Meer LO op school... het kan! KTA De Beeltjens omgetoverd tot sportschool . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4 MARC MAES & SOPHIE VAN AELST Motorische ontwikkeling bij kleuters uit Vlaanderen en de Verenigde Staten ............. 7 MATTHIEU LENOIR & HILDE VAN WAELVELDE Fysieke activiteit tijdens de overgang van kleuterschool naar eerste leerjaar ............ 12 ERIK SIGMUND, DAGMAR SIGMUNDOVÁ & KRISTINE DE MARTELAER Bekende/bijzondere (BV)LO’ers De twaalf werken van Jan De Maeyer SOPHIE VAN AELST & MARC MAES

....

18

Het schoolbudget: mogelijkheden en vragen Hoe bekijken de onderwijsnetten deze maatregelen ...................................................................... 21 VVKBAO – OVSG – GO Methode voor het basisonderwijs: ‘Bewegen Samen Regelen’ .................................. 25 MARIJKE DE GROOT Nascholingen en sportkampen Olympische Leerstoel

......................

28

...............................................

29

In totaal is in 81% van de lagere scholen in Vlaanderen een leermeester LO aangesteld. Dat blijkt uit een antwoord van Vlaams onderwijsminister Frank Vandenbroucke (Sp.a.) op een parlementaire vraag (van 28 november 2008) van partijgenoot Chokri Mahassine. Als we kijken naar wat er gebeurt in de ons omringende landen maken we helemaal geen slechte beurt. In de meeste Europese landen komen LO-leerkrachten pas vanaf het secundair onderwijs in het plaatje voor. Sinds de eenmaking van het lestijdenpakket in het basisonderwijs, worden de uren van lichamelijke opvoeding niet langer apart toegekend, maar worden zij geïntegreerd in het pakket “lestijden volgens de schalen” dat aan de lagere scholen wordt toegekend. De school kan ervoor kiezen om de uren LO te laten geven in het ambt van leermeester LO dan wel in het ambt van onderwijzer. In uitvoering van cao VII werden er vanaf 1 september 2005 in het lager onderwijs aanvullend bij de lestijden volgens de schalen bijkomend en specifiek voor lichamelijke opvoeding een aantal lestijden lichamelijke opvoeding gefinancierd of gesubsidieerd. De toekenning gebeurt volgens het aantal leerlingen lager onderwijs op de teldag: tot en met 96 leerlingen zijn er geen aanvullende lestijden; van 97 tot 192 leerlingen zijn er 2 aanvullende lestijden; van 193 tot 350 leerlingen zijn er 4 aanvullende lestijden; van 351 tot 450 leerlingen zijn er 8 aanvullende lestijden en vanaf 451 leerlingen zijn er 10 aanvullende lestijden. Toch bereiken ons, vooral vanuit kleine scholen, ook minder positieve berichten. De bijzondere leermeester LO wordt soms weggestuurd ten voordele van de taakleraar of voor het behoud van een gesplitste klas. De beslissing of de aanvullende lestijden georganiseerd in het ambt van leermeester LO of in het ambt van onderwijzer ligt bij het schoolbestuur en blijft gelden voor één jaar. Het is dus aan ons om met z’n allen aan de kar sleuren. We moeten onze directies, ouders, besturen en kinderen ervan overtuigen dat we met een leermeester LO meer kwaliteit bereiken. We kunnen inderdaad blij zijn met de 81% van de scholen waar de kinderen wel LO onderwezen krijgen door een bijzondere leermeester, maar toch kan dit geen eindpunt zijn. De Bond voor Lichamelijke Opvoeding vzw vindt dat iedereen die kiest voor een degelijk en verantwoord bewegingsonderwijs, niet anders kan dan pleiten voor vakonderwijs, gegeven door een leraar LO. De problematiek van dit vak is te gecompliceerd, maar ook te specifiek om door de klasonderwijzer verzorgd te kunnen worden. Het vak Lichamelijke Opvoeding moet als een volwaardig vormingsgebied beschouwd worden in het schoolcurriculum en EEN DAGELIJKS LESUUR LO voor alle schoolgaanden is daarbij GEEN LUXE. Dit is dan ook het streefdoel van de Bond voor Lichamelijke Opvoeding vzw, zoals tijdens de StatenGeneraal voor de Lichamelijke Opvoeding ook onderschreven werd door de diverse partners. Wim Verbessem voor de redactie

Praktijk Ethiek in de praktijk: Fair Play Games JAN CUYPERS LAGER ONDERWIJS 145-152 Eerste Hulp bij (Sport)Ongevallen (EHBSO) en actuele reanimatietechnieken (ERC 2005) WERNER VAN ASSCHE & KRISTEL CROMBEZ Beroerte door bloedklonter: G.A.S.T. SPORTVERZORGING / EERSTE HULP 065-068

BVLO is een door het Bloso erkende recreatieve sportfederatie

Het Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding is een vakblad voor gevormden in de LO, trainers en jeugdsportbegeleiders. Het verschijnt trimestrieel: 5 maart, 5 juni, 5 september, 5 december. Verantwoordelijke uitgever: M. Maes, Waterkluiskaai 16, 940 Sint-Amandsberg/ Gent De redactieraad bestaat uit: Kristine De Martelaer, Marc Maes, Sophie Van Aelst en wordt bijgestaan door een ruime adviesgroep en een reviewpanel.

Bond voor Lichamelijke Opvoeding vzw BONDSHUIS BVLO • Waterkluiskaai 16 9040 Gent/Sint-Amandsberg Bankrekening BVLO: KBC 446-9720001-62 Tel. (09) 218 91 20 • Fax (09) 229 31 20 e-mail: info@bvlo.be Openingsuren: 10 tot 12 uur & 14 tot 16 uur

Publiciteit: Bond voor Lichamelijke Opvoeding vzw, Tel. (09) 218 91 20 • e-mail: info@bvlo.be Copyright: Het overnemen van artikels en foto’s is zonder schriftelijke toestemming van de redactieraad niet toegelaten. Ieder auteur is verantwoordelijk voor de inhoud van zijn/haar artikel. Een abonnement op het Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding is inbegrepen in het lidmaatschap van de BVLO. Alle individuele leden van de Bond voor

Lichamelijke Opvoeding vzw krijgen het Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding toegestuurd en zijn automatisch verzekerd voor persoonlijke ongevallen, 24 uur op 24 uur, wereldwijd. De nascholingsbijdrage BVLO (lidmaatschap) 1/09/2008-31/08/2009 bedraagt € 50,00. Een bijkomende verzekering burgerlijke aansprakelijkheid kan ook mits bijbetaling van € 13,00. Alle info en online lid worden op www.bvlo.be. Lid van de Unie van de Uitgevers van de Periodieke Pers. Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding is ondertekenaar van de Mlieubeleidsovereenkomst Papier Vlaanderen en steunt de inspanningen van de Vlaamse regering i.v.m. papierrecuperatie. Eekhoutdriesstraat 67 9041 Oostakker tel. (09) 251 05 75 fax (09) 251 62 40 e-mail: info@geers-offset.be

3 Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 3/2008-2009


PROF. DR. MARC MAES DIRECTEUR TIJDSCHRIFT

SOPHIE VAN AELST COMMUNICATIE BVLO

Meer LO op school? Het kan!

KTA De Beeltjens omgetoverd tot sportschool “GO GO KTA WESTERLO”

opnieuw het spook van de broodnodige infrastructuur op. Partners zoeken was dus de boodschap. Met Sporta en de eerste klasse-voetbalclub die beiden over uitgebreide accommodaties beschikken, moesten we niet lang zoeken om gesprekspartners te vinden. En onze vragen vielen niet in dovemansoren”, vertelt de directeur. “Ikzelf ging bij Sporta langs, Kurt klopte bij KVC Westerlo aan en Pol ging praten met tennisclub De Nethe. Niet veel later hadden we een deal.”

Hoe het groeide

Inleiding Een paar dagen voor de uitverkochte topper van zondag 22 februari 2009: namelijk KVC Westerlo-Club Brugge passeren we aan het ‘Westelse’ Kuipje. Heeft Westerlo ambitie en wil het naar boven kijken dan moet het punten pakken tegen Club. De kloof tussen Westerlo, vijfde in het klassement en Brugge, derde, bedraagt immers al vijf punten. Aan supporters zal het hen niet ontbreken, dat weten we wel zeker na ons gesprek in KTA De Beeltjens, zo’n twee kilometer verderop. Wat bracht ons naar het verre Westerlo? Wel…, een heel goed voorbeeld voor onze rubriek Meer LO (en sport) op school? Het kan! Jazeker, het kan, mits het nodige denkwerk en enthousiasme, inzet en goede partnerships. We hadden op vrijdagmiddag een afspraak met de directeur van het KTA Geert Wils en 4 Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 3/2008-2009

twee van zijn LO-leerkrachten Kurt Van Diest en Pol Saenen die tevens coördinator is van de Sportschool KTA Westerlo.

De start “De idee om iets te ondernemen was al een aantal jaren aan het rijpen, maar het probleem was dat we niet over de nodige infrastructuur beschikten. Twee jaar geleden was deze school nog op sterven na dood. We zaten hier met een mix van dunbevolkte en slecht combineerbare richtingen en het was vijf voor twaalf. We moesten iets doen ofwel de poorten definitief sluiten. Met nog slechts 140 leerlingen konden we niet verder.” Zo start directeur Geert Wils zijn verhaal. De school moest zich herprofileren en ging daarom op zoek naar wat er in en rond Westerlo nog niet aanwezig was. “We kwamen bij sport uit, maar daar doemde

KTA De Beeltjens biedt voetbal, tennis, atletiek en dans aan. De lesgevers zijn voor voetbal Kurt Van Diest en David Beckers, voor tennis Pol Saenen, voor atletiek Ellen Van Mechelen en voor dans Kristien Blockx. De school telt momenteel 211 leerlingen, wat twee jaar op rij een stijging van 20% inhoudt. Op 1 september 2007 startte de school met een TSO LO en Sport opleiding in de tweede graad en werden het aantal uren LO in de eerste graad maximaal uitgebouwd. De succeservaring van dat eerste schooljaar (met ruim dertig nieuwe leerlingen in de sportschool) gaf aan dat ze op de juiste weg zaten.

De link op de site van KVC Westerlo naar KTA De Beeltjens draagt het motto: “Als je met succes de richting lichamelijke opvoeding - sport gevolgd hebt, beschik je over tal van mogelijkheden.”


moment. Sinds die twee jaar dat wij met de sportschool gestart zijn, tellen we een 50-tal voetballers. Vijftien daarvan zitten bij Westerlo, de anderen hebben elk op hun niveau onderdak gevonden. Ook binnen de training wordt gedifferentieerd opdat mijn voetballers van gewestelijk, provinciaal als nationaal niveau hun talent maximaal zouden kunnen ontplooien.”

De motivatie COÖRDINATOR POL SAENEN TOONT MARC MAES WELKE TOESTELLEN DE FITCLASS RIJK IS.

rm groot, “De motivatie is eno n als bij zowel bij de leerlinge de leerkrachten” Op 1 september 2008 werd het aanbod uitgebreid met ASO Sport en vanaf 1 september 2009 zit er een nieuw project in de pijplijn. Hierbij zullen de leerlingen uit de niet-sportklassen ook de gelegenheid krijgen om te sporten. Zo zal de school vanaf het eerste leerjaar in alle klassen (ASO, TSO, BSO) 2 uur extra sport aanbieden in de vrije ruimte. De sportafdeling trekt ook leerlingen van veel verder aan. Normaal rekruteert een school binnen een straal van 10 kilometer. Nu gaan we gemakkelijk naar 30 kilometer.

Geen gewone sportschool “Nee, we zijn geen gewone sportschool”, stelt het drietal. “We willen ons zelfs een beetje vergelijken met een topsportschool, met dat verschil dat bij ons elk niveau aan zijn trekken kan komen.” “Onze samenwerking met KVC Westerlo is trouwens het perfecte voorbeeld”, verduidelijkt Kurt Van Diest. “Natuurlijk is het een winwin-situatie, maar zij zien ons niet als kweekvijver voor hun club. De voetbalclub wou en wil zich eerder sociaal engageren naar de buitenwereld en daarom kwam onze vraag misschien ook op het geschikte

Elk weekend gaat Kurt Van Diest een paar wedstrijden volgen van zijn leerlingen. “Ik zie ze allemaal aan het werk en ik overleg met de trainers. Bovendien heb ik ook informeel contact met de ouders die allemaal heel erg achter deze aanpak staan.” Ook de leerlingen zijn uiterst gemotiveerd, zo blijkt uit het voetbalvoorbeeld dat Kurt Van Diest aanhaalt. “We schakelen altijd twee lesuren om de training zo lang mogelijk te maken. We doen de verplaatsing naar de club met de fiets en na de training wordt gedoucht. Om toch wat tijd te winnen, had ik voorzichtig voorgesteld om iets van de speeltijd op te offeren. Het tegenvoorstel van de leerlingen was om zelfs nog een kwartier vroeger te vertrekken. De motivatie is dus enorm groot. Het is voor de voetballers ook geen enkel probleem dat zij 36 lestijden krijgen, 2 uur meer dan de anderen.” Ook voor tennis is de motivatie super, getuigt Pol Saenen. We werken in de TSOsport optie tennis met vijf grote doelstellingen: • Technisch/Tactisch: we gaan uit van een concept dat een zo breed mogelijke ontwikkeling beoogt van de tennisspeler. Op die manier kan iedereen zich hierin terugvinden en verder ontplooien. • Mentaal: de psychologische factor is een van de belangrijkste items in de sport geworden. Het mentale loopt dan ook als een rode draad door onze opleiding. • Fysiek: we evolueren meer en meer naar power-tennis. Mede door de totale sportopleiding en de gespecialiseerde

V.L.N.R.: ELLEN VAN MECHELEN, KURT VAN DIEST, GEERT WILS, POL SAENEN EN KRISTIEN BLOCKX.

n “Attitudes aankweke t door middel van spor an gaat makkelijker d in de zedenleer” conditietraining voldoen onze leerlingen aan de moderne eisen van de tennissport. • Sociaal: ondanks het feit dat tennis een individueel karakter heeft, is teamspirit heel belangrijk. De leerlingen moeten samen de opleiding tot een succes volbrengen. • De leerlingen worden verder aangemoedigd om tot een tennisclub toe te treden, om alle aspecten van het clubleven te ondervinden. De opleiding eindigt met het halen van het diploma van Vtv-kidstennisbegeleider, een eerste stap naar het lesgeven toe. Uiteraard moet ook de vakgroep LO 200% gemotiveerd zijn. De 5 LO-leerkrachten die in De Beeltjens actief zijn, geraken er niet met hun gewone uren kloppen. “Maar ik zou nooit terug willen”, zegt Pol Saenen, die het 25 jaar “anders” heeft meegemaakt. “Het is veel leuker werken met die gasten. We krijgen er veel meer van gedaan, ze zijn beter hanteerbaar. Volgens mij zien we niets dan positieve resultaten.“ Dit wordt onmiddellijk beaamd door de directeur die daar “als buitenstaander of niet-LO’er” nog een meer objectieve kijk op heeft. “Wij zijn een gelukkige school. En ik ben ervan overtuigd dat de leerlingen die sport doen ook beter studeren. Enkele ouders hadden ons gewaarschuwd dat er een probleem zou kunnen zijn bij de studies. Wel, we zien dat die leerlingen zich perfect handhaven in hun richting. De transfer van de sport naar de ‘leervakken’ gebeurt vast en zeker. Ik begrijp niet dat een mensen soms denigrerend doen over sporten. Om te sporten, moet je ook discipline hebben 5 Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 3/2008-2009


1 ASO Basisvorming Godsdienst/zedenleer Lichamelijke opvoeding Plastische opvoeding Muzikale opvoeding Techniek Nederlands Frans Engels Wiskunde Aardrijkskunde Geschiedenis Biologie Fysica Wetenschappelijk werk Chemie Economie Keuzegedeelte Tennis of Atletiek (*) Tennis of Atletiek en Techniek (**) Voetbal (*) (toegepaste) informatica sport (toegepaste) economie Toegepaste biologie

leerlingen 1 1 2 r a a n 0 4 1 “Van ” op twee jaar tijd en doorzettingsvermogen. Eigenschappen die je ook elders goed van pas komen.” Ook Kurt Van Diest argumenteert verder vanuit zijn ervaring. “Vroeger gaf ik ook zedenleer, naast LO. Wel, ik heb ervaren dat het makkelijker is om attitudes aan te kweken door middel van sport dan in de les zedenleer. De les LO en de sporttraining zijn de momenten bij uitstek om aan (karakter)vorming te doen.

Gastgezinnen en begeleiding KTA De Beeltjens zorgt ook voor studiebegeleiding. De voetballers van Westerlo kunnen op school in de studie blijven en naschools de verplaatsing samen doen. Dit zal meer en meer aan bod komen naarmate we verder rekruteren. Vandaar dat we ook op zoek gaan naar gastgezinnen. En verder? In KTA De Beeltjens zitten ze nooit lang stil. Er is een uitgebreide schoolsportplanning en we trekken er ook regelmatig op uit. Maandelijks zijn er wel activiteiten. In de tweede graad doen we een watersportuitstap en volgend jaar gaan we voor het eerst op sneeuwklassen. De bedoeling is om dit tweejaarlijks te doen. Naast het bewegen en sport hebben we uiteraard ook een gezondheidsbeleid. Eén element daarvan is de Fitclass die er sinds kort ook bijgekomen is. Momenteel loopt

30u 2 2 1 1 2 5 4 2 5 2 1 1 2 2u 2 2 -

1 TSO

2 MW

28u 30u 2 2 2 2 1 1 1 2 2 5 5 4 3 2 2 5 4 2 1 1 2 1 1 1 2 2 4u 2u - 4u 2 2 en 2 4 4 -

-

3-4 ASO

3-4 TSO

5 LO

26u 2 4 3 3 5 1 2 2 2 2 6u 2 4 1 3 -

18u 2 4 2 2 3 1 1 1 1 1 16u 4 6 1 8 2 1

13u 2 3 2 2 2 1 1 21u 6 8 12 3 -

(*) Keuzesport: de leerling maakt de keuze tussen Tennis, Atletiek of Voetbal. Combineren van de keuzesporten is niet mogelijk. (**) 1 TSO, keuze Tennis of Atletiek en Techniek: de keuzesporten Tennis of Atletiek worden aangevuld met 2u uitbreiding Techniek

de school challenge en krijgen de leerlingen én leerkrachten gedurende 12 weken de kans om het 8e lesuur te gaan fitnessen in het lokaal. De leerlingen worden dus op die manier ook gevolgd qua prestaties. Het voedingsbeleid wordt zeker ook niet uit de weg gegaan met als mooi voorbeeld: de minionderneming die fruit verkoopt. En dan zijn er nog activiteiten zoals bijvoorbeeld het grootouderfeest waar de grootouders de kans krijgen om demotrainingen te zien of een gelaatsverzorging aangeboden wordt.

ootste “De ouders zijn de gr supporters”

Alle informatie: KTA De Beeltjens Spikdorenveld 22 2260 Westerlo tel. 014 53 86 53 fax 014 53 86 54 ktawesterlo@debeeltjens.be www.debeeltjens.be/KTA

PAST UW SCHOOL OOK IN DEZE RUBRIEK? NEEM DAN ALS DE BLIKSEM CONTACT OP MET DE REDACTIE Sophie Van Aelst, sophie@bvlo.be Wij brachten in deze rubriek al verslag uit over -

Sportschool Gentbrugge Vrij Landelijk Instituut Oudenaarde MPI Zonnebos in ’s Gravenwezel Atheneum Wispelberg Gent Middenschool Maaseik Basisschool De Reigers Zelzate Maria-Boodschaplyceum Brussel Sportbasisschool Heusden De Oester Oetingen/Strijland Atheneum Avelgem Basisschool Hof Pepijn Landen KTA Jette

WIE PRIJKT HIER ALS VOLGENDE “GOEDE VOORBEELD”

6 Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 3/2008-2009


MATTHIEU LENOIR (1)

HILDE VAN WAELVELDE (2)

(1) Vakgroep Bewegings- en Sportwetenschappen, Universiteit Gent (2) Vakgroep Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie, Universiteit Gent en Artevelde Hogeschool

Motorische ontwikkeling bij kleuters uit Vlaanderen en de Verenigde Staten Inleiding In de laatste decennia is iedereen ervan overtuigd geraakt dat bewegen een must is ongeacht leeftijd of geslacht. Regelmatig bewegen wordt geassocieerd met gezondheidsvoordelen, maar ook het algemeen welbevinden wordt door het fysiek actief zijn bevorderd. Specifiek naar kinderen toe zijn er de laatste jaren al heel wat initiatie-

ven genomen om hen aan het bewegen te krijgen. Daarbij spelen de scholen een steeds grotere rol, omdat zo goed als alle kinderen bereikt kunnen worden en omdat bewegen via deze kanalen niet noodzakelijk met een prijskaartje samengaat. Dit is een positieve tendens, want tijdens hun schoolperiode worden kinderen op zowat alle aspecten van hun ontwikkeling zeer systematisch opgevolgd en zo nodig gere-

medieerd, maar het motorische aspect wordt vaak nog iets te stiefmoederlijk behandeld. Tot hier toe is de meeste aandacht besteed aan het geven van prikkels om de fysieke activiteit, of de ‘hoeveelheid bewegen’ per dag of per week op te drijven. De graad van fysieke activiteit wordt hierbij gemeten via vragenlijsten, of meer objectief door het gebruik van stappentellers of accelerometers. We verwijzen hiervoor naar het artikel van Labarque, Cardon en Smits in het vorige nummer van dit tijdschrift. Voor jonge kinderen is niet alleen de hoeveelheid bewegen van belang, maar ook de kwaliteit ervan, zeg maar de bewegingscoördinatie. Coördinatie situeert zich op twee vlakken: enerzijds heeft ze te maken met het aansturen van een spier op het juiste moment, met de juiste intensiteit, en in samenwerking met andere spieren. Anderzijds moet het kind zijn acties ook kunnen coördineren in relatie met de wereld rondom zich: een beweging moet georganiseerd worden in functie van een ander bewegend kind, een opgegooide bal, een kegel waarnaar gelopen wordt, etc. Beide aspecten maken dat een goed uitgevoerde actie het resultaat is van een complex proces: opname van informatie (visueel, auditief, geheugen….), verwerken van deze informatie, en het plannen en bijsturen van de actie. Hoe goed en vlot een kind beweegt heeft een grotere impact op de algemene ontwikkeling dan we doorgaans vermoeden. De kinderen met bewegingsproblemen, de onhandige of ‘clumsy’ kinderen, worden vaker direct of indirect gepest op de speelplaats (Smyth & Anderson, 2000). Onder indirect pesten verstaan we dat zij bijvoorbeeld vaker systematisch genegeerd of als laatste gekozen worden bij het opmaken van ploegjes tijdens de speeltijd. Gunstig voor het zelfbeeld is dit allerminst, en een vertraagde of verstoorde motorische ontwikkeling kan dan ook leiden tot stoornissen in de normale psychosociale ontwikkeling. Ook de cognitieve ontwikkeling staat niet los van de motoriek. Schrijven en tekenen zijn motorische vaardigheden die voor een groot deel ten dienste staan van de cognitieve ontwikkeling op vlak van rekenen, taal en geheugen (Cantell, Smyth & 7 Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 3/2008-2009


Ahonen, 1994). Tenslotte zal een kind dat kwalitatief niet goed beweegt, meestal ook niet graag bewegen en dus ook minder bewegen. Zoals reeds aangehaald zal deze daling in fysieke activiteit een aantal gezondheidsrisico’s met zich meebrengen, zowel op korte als op lange termijn. Bijgevolg is een goede motorische ontwikkeling één van de basisvoorwaarden om later ook voldoende actief te blijven. Recente studies tonen aan dat deze laatste bewering geen uit de lucht gegrepen theorie is. Australische onderzoekers namen bij kinderen uit het lager onderwijs een aantal vaardigheidstesten af die op het eerste gezicht weinig met cardiovasculaire gezondheid te maken hadden: balvangen, trappen tegen een bal, of gooien. Zeven jaar later legden dezelfde kinderen de 20m shuttle run test (de zogenaamde ‘biep’ test) af als maat voor hun cardiovasculaire fitheidniveau. De test voor motorische vaardigheden bleek een goede voorspeller van de fitheid op latere leeftijd: kinderen met de betere scores op deze motorische testen vertoonden zeven jaar later ook een hoger fitheidniveau. Volgens de onderzoekers participeren kinderen die over goede motorische basisvaardigheden beschikken meer in sportieve activiteiten, waardoor ze meer fysieke prikkels krijgen en dus een beter uithoudingsvermogen ontwikkelen (Barnett et al., 2008). Redenen genoeg dus om naast de cognitieve (rekenen, taal), lichamelijk-medische (ogen, lengte, gehoor) aspecten ook voldoende aandacht te besteden aan de motorische ontwikkeling in schoolcontext. De vraag die in dit artikel wordt gesteld is

in welke mate de school, en dan bedoelen we zowel de onderwijsorganisatie als de invulling van dat onderwijs, een rol kan spelen in de gezonde motorische ontwikkeling van kleuters. Daartoe werd een vergelijking gemaakt van het motorisch presteren van vier- en vijfjarige kleuters in landen met een verschillend onderwijssysteem, namelijk de Verenigde Staten en Vlaanderen (Van Waelvelde et al., 2008). In de Verenigde Staten is het kleuteronderwijs anders georganiseerd dan in Vlaanderen. Het belangrijkste verschil is dat er in de Verenigde Staten geen verplichting is om voor de leef-

tijd van 5-6 jaar al in het basisonderwijs in te stappen. Vanaf 5 jaar kan er als voorbereiding op het eerste leerjaar in de zogenaamde Kindergarten ingestapt worden. De organisatie –en het stimuleren hiervanis zeer variabel van staat tot staat, en is deels in handen van de overheid, maar ook van kerkgemeenschappen en (dure) privéinitatieven. In Vlaanderen daarentegen is het kleuteronderwijs in alle netten goed ontwikkeld, en worden er van overheidswege initiatieven genomen om alle Vlaamse kinderen vanaf tweeënhalf jaar oud effectief naar school te krijgen. Naar

Tabel 1. Testitems van de M-ABC per vaardigheidsdomein voor de jongste leeftijdsgroep (4-5 jaar) met korte omschrijving van de tests en de evaluatie ervan. Nummer

Vaardigheidsdomein en testitem

Score

Handvaardigheid 1a

Muntjes in een spaarpotje stoppen (voorkeurshand)

Tijd in seconden

1b

Muntjes in een spaarpotje stoppen (niet-voorkeurshand)

Tijd in seconden

2

Parels rijgen (6 en 12 parels voor de 4- en 6-jarigen respectievelijk)

Tijd in seconden

3

‘Fietspadspoor’ volgen met een potlood

Aantal fouten

Balvaardigheid 4

Pittenzakje vangen met beide handen

Aantal geslaagde vangsten

5

Een bal in een doel rollen

Aantal doelpunten

Statisch en dynamisch evenwicht

8 Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 3/2008-2009

6a

Stilstaan op één been (voorkeursbeen)

Aantal seconden (max. 20)

6b

Stilstaan op één been (niet-voorkeursbeen)

Aantal seconden (max. 20)

7

Over een koord springen (kniehoogte)

Aantal pogingen (max. 3)

8

Op de tenen over een lijn stappen

Aantal stappen (max. 15)


opleiding van de leerkracht en de doelen die in de lessen bewegingsopvoeding van de ‘Kindergarten’ worden nagestreefd zijn er weinig verschillen tegenover de Vlaamse situatie, hoewel er variaties van de ene staat tegenover de andere op te merken zijn. Inhoudelijk is er in het programma van het kleuteronderwijs ruime aandacht voor het aspect bewegen, zowel in functie van cognitieve (tekenen als voorbereiding op schrijven) en sociale doelstellingen (spelvormen), als in functie van het stimuleren van de bewegingsvaardigheid op zich. Terwijl zo goed als alle kinderen in Vlaanderen van deze formele vooropleiding kunnen profiteren tussen 2,5 en 5 jaar, is dit voor zeer veel Amerikaanse kleuters niet het geval.

Methoden In deze studie werd de motorische ontwik-

keling in kaart gebracht door middel van de Movement Assessment Battery for Children, kortweg M-ABC, een betrouwbare testbatterij die vooral in diagnostische context frequent wordt gebruikt in Europa en Noord-Amerika (Henderson & Sugden, 1992; Van Waelvelde et al., 2007). De testafname zelf is vrij eenvoudig, makkelijk aan te leren, en neemt weinig tijd in beslag. De M-ABC bestaat uit een reeks tests die inhoudelijk variëren naargelang de leeftijd van de kinderen, en die gegroepeerd worden in drie clusters van fundamentele vaardigheden: Handvaardigheid, Balvaardigheid, en Statisch en Dynamisch Evenwicht. Tabel 1 geeft een overzicht van de testitems die onder deze clusters afgenomen worden voor de leeftijd tussen vier en zes jaar. De testscores worden per item omgezet in een puntenscore gaande van 0 tot 5, wat voor de hele test resulteert in een totaalscore van maximaal 40 punten.

Uniek en kenmerkend voor deze omzettingsprocedure van de M-ABC is dat hoe lager de totaalscore, hoe beter het gesteld is met de motorische ontwikkeling van het kind. Daarnaast kunnen ook de subtotalen voor de drie clusters apart berekend en geïnterpreteerd worden. Aangezien de MABC in eerste instantie ontworpen is om de minder vaardige kinderen aan te duiden met het oog op doorverwijzing voor motorische therapie, resulteert de toepassing op een doorsnee populatie in een zogenaamde scheve verdeling, wat betekent dat het discriminerend vermogen van deze testbatterij vooral groot is bij de zwakste scores. De kinderen die zeer goed of uitmuntend

Tabel 2. Verdeling van de Vlaamse en Amerikaanse kleuters naar leeftijd en geslacht. Vlaanderen (N = 347)

Verenigde Staten (N = 506)

Geslacht

187 jongens

160 meisjes

260 jongens

246 meisjes

Leeftijdsgroep

202 4-jarigen

145 5-jarigen

267 4-jarigen

239 5-jarigen

9 Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 3/2008-2009


Figuur 1. Scores op de clusters Handvaardigheid, Balvaardigheid en Evenwicht bij 4- en 5-jarige kleuters uit Vlaanderen en de Verenigde Staten. Noot: lage scores wijzen op een beter ontwikkelde motoriek. 4

3

2

1

0 4-jarigen

5-jarigen

4-jarigen

Handvaardigheid

5-jarigen

4-jarigen

Balvaardigheid

5-jarigen

Evenwicht

USA Vlaanderen * Wijst op een statistisch significant verschil USA-Vlaanderen

scores zijn moelijker van elkaar te onderscheiden met dit instrument. In deze studie werden de gegevens van in totaal 853 gezonde kleuters van 4 en 5 jaar onder de loep genomen. Zowel voor de Amerikaanse als de Vlaamse kinderen werd een representatieve proefgroep op vlak van geslacht, etniciteit en geografische spreiding onderzocht. De verdeling volgens leeftijd, geslacht en land is in Tabel 2 weergegeven. De kinderen werden individueel getest door ervaren testleiders.

Resultaten In een eerste analyse werden de gemiddelde scores per item, cluster en de totaalscore voor de Vlaamse en Amerikaanse kinderen met elkaar vergeleken (Grafiek 1 en 2). De vierjarige kleuters uit Vlaanderen scoorden op sommige items beter dan hun tegenhangers: ze maakten minder fouten bij het volgen van het fietspadspoor (tekenmotoriek), en hadden een beter evenwicht op het voorkeursbeen. Aan de andere kant deden ze het minder goed op de proef waarbij muntjes in een ‘spaarpotje’ gestopt moesten worden onder tijdsdruk, rolden ze minder ballen in het doel en hadden ze meer pogingen nodig om over een koord te springen. De Vlaamse kleuters deden het wel significant beter op het geheel van de handvaardigheid, hoewel het verschil in absolute cijfers niet erg groot was. Alles bij elkaar waren de verschillen beperkt, wat resulteerde in gelijkaardige totaalscores voor de hele test bij beide groepen kleuters. Dit sluit aan bij andere studies die aantonen dat er door de band weinig opmerkelijke verschillen zijn in motorische ontwikkeling tijdens de eerste levensjaren in de Westerse landen. 10 Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 3/2008-2009

Bij de vijfjarige kleuters, dus bij de groep waarvan de Vlaamse kinderen al twee jaar in het onderwijssysteem meedraaide, liepen de scores echter verder uiteen dan bij hun jongere collegaatjes. De totaalscore op de M-ABC was beter dan bij de Amerikaanse vijfjarige kleuters (figuur 2). Dit kwam vooral door betere resultaten op het geheel van de handvaardigheidstesten en de cluster van evenwichtstaken. De Vlaamse kinderen haalden op bijna alle testitems van deze twee clusters betere scores, op het springen over een koord na. Voor de cluster balvaardigheid werden er geen noemenswaardige verschillen genoteerd.

Figuur 2. Totaalscores op de M-ABC testbatterij bij 4- en 5-jarige kleuters uit Vlaanderen en de Verenigde Staten. Noot: lage scores wijzen op een beter ontwikkelde motoriek. 7 6 5

*

4 3 2 1 0 4-jarigen

5-jarigen

USA Vlaanderen * Wijst op een statistisch significant verschil USA-Vlaanderen

Deze resultaten sluiten aan bij de hypothese dat de invulling van het (bewegings-) onderwijs in de Vlaamse kleuterscholen wel degelijk een impact kan hebben op de motorische ontwikkeling. Bij de vierjarige kinderen komen deze verschillen niet duidelijk naar boven omdat de tijd die ze op school hebben doorgebracht nog niet lang genoeg is om al te resulteren in verschillen met hun Amerikaanse leeftijdsgenootjes. Een constante in elk motorisch leerproces is immers dat er tijd nodig is om een vaardigheid te leren beheersen en die te kunnen transfereren naar aanverwante vaardigheden. Bij de vijfjarige kleuters zijn de verschillen veel duidelijker, vooral op de handvaardigheid en evenwichtstaken. Deze verschillen zijn inhoudelijk logisch te verklaren: tekenen, knippen, plakken, vouwen etc. zijn vaardigheden die in het kleuteronderwijs zeer veel aandacht krijgen. De transfer naar de teken- en manipulatietaken in de M-ABC is dan ook niet ver te zoeken. In de uurtjes bewegingsopvoeding is er dan weer ruime aandacht voor allerlei klim- en klauterspelletjes, al dan niet in een aantrekkelijke en speelse opstelling doorheen de hele gymzaal. Ongetwijfeld komen deze activiteiten de ontwikkeling van het statisch en dynamisch evenwicht ten goede, wat zich dan ook weerspiegelt in betere scores op deze cluster van de MABC. Het feit dat de voorsprong van de Vlaamse vijfjarigen niet voor het werpen en vangen werd gevonden, is waarschijnlijk


terug te brengen op verschillen in de sportcultuur tussen Vlaanderen en de Verenigde Staten. Kinderen aan de andere kant van de Atlantische oceaan worden immers intensief geconfronteerd met de immense populariteit van sporten als baseball en basketbal, wat mogelijks al een invloed kan hebben op de activiteiten die ze van jongs af zien en imiteren. Er dient wel opgemerkt te worden dat de gevonden verschillen, hoewel significant, niet erg groot waren in absolute termen. Daarbij komt nog dat de scheve verdeling die eigen is aan het systeem van omzetten van scores in de M-ABC impliceert dat een vergelijking op basis van gemiddelden met de nodige voorzichtigheid geïnterpreteerd moet worden. Daardoor is de vergelijking van het aantal kinderen dat ‘uitvalt’ op deze motorische taken minstens zo belangrijk. Algemeen worden kinderen die lager dan percentiel 15 scoren beschouwd als een risicogroep waarvan de verdere motorische ontwikkeling in de gaten gehouden moet worden (Smits - Engelsman, 1998). Scores onder percentiel moeten in principe aanleiding geven tot doorverwijzing voor motorische therapie. In de groep Vlaamse kleuters scoorden 3% van de vierjarigen onder percentiel 5, en 15% onder percentiel 15. Dit komt dus vrij goed overeen met de cut-off scores die opgemaakt zijn op basis van de Amerikaanse leeftijdsgenootjes. Voor de vijfjarigen lagen deze cijfers echter op respectievelijk 0.4% en 5%, merkelijk lager dan de Amerikaanse norm dus. Dit betekent dat er bij de vijfjarige Vlaamse kleuters veel minder kinderen zijn die op basis van de M-ABC normen als ‘problematisch op vlak van motorische ontwikkeling’ aangeduid worden. Deze analyse toont veel scherper het verschil tussen beide groepen kleuters aan, en dus de mogelijke impact die een onderwijssysteem kan hebben. De stimulansen die Vlaamse kleuters krijgen om hun motoriek te ontwikkelen hebben dus vooral een positief effect op de motorisch zwakkere kleuters. Bij de vijfjarige Vlaamse kleuters is minstens een tijdelijke voorsprong ten opzichte van leeftijdsgenootjes uit de Verenigde

Staten vast te stellen. Het feit dat zowat alle Vlaamse kleuters al ruime schoolervaring opdoen vanaf hun derde levensjaar, is een mogelijke verklaring van deze verschillen. Deze verklaring wordt nog ondersteund door de bevinding dat deze verschillen (nog) niet bij de vierjarigen voorkomen omdat hun schoolervaring nog te beperkt is. In deze optiek zijn de recente initiatieven van overheidswege om de schoolparticipatie in het kleuteronderwijs te stimuleren zeker toe te juichen. De Vlaamse (kleuter)onderwijssituatie kan op dat vlak zeker als model gelden. Deze resultaten mogen niet tot euforische uitlatingen leiden. Het is een gekend gegeven dat de fysieke activiteitsgraad binnen de schooluren vanaf het eerste studiejaar sterk afneemt, waardoor de verworven voorsprong in het kleuteronderwijs waarschijnlijk van zeer tijdelijke aard is. Deze vergelijking toont echter ook aan dat de normale motorische ontwikkeling via de organisatie en invulling van het onderwijs in de positieve richting gestuurd kan worden. Het is nu de uitdaging om deze mogelijkheid ook in het basis- en secundair onderwijs verder aan te grijpen, zonder dat daarom met topsport en Olympische medailles te associëren. Gezien het belang van een gezonde motorische ontwikkeling voor de participatie aan beweging en sport op latere leeftijd, en de daarbij horende gezondheids- en fitheidaspecten, dienen de kanalen van het onderwijssysteem hiervoor minstens behouden en bij voorkeur uitgebreid te worden. Een normale motorische ontwikkeling die één van de bouwstenen is voor graag, levenslang en gezond bewegen is immers een recht van elk kind, en de plicht van iedereen die daar op welk niveau dan ook verantwoordelijkheid voor draagt.

Referenties 1. Barnett, LM, Van Beurden, E, Morgan, PJ, Brooks, LO, & Beard, JR (2008). Does childhood motor skill proficiency predict adolescent fitness? Medicine and Science in Sports and Exercise, 40, 12, 2137-2144. 2. Cantell, MH, Smyth, MM, & Ahonen, TP (1994). Clumsiness in adolescence – educational, motor, and social outcomes of motor delay detected at 5 years. Adapted Physical Activity Quarterly, 11, 2, 115-129. 3. Smits-Engelsman, B.C.M. (1998) Movement Assessment Battery for Children. Handleiding. Lisse: Swets. 4. Smyth, MM; Anderson, HI (2000). Coping with clumsiness in the school playground: Social and physical play in children with coordination impairments. British Journal of Developmental Psychology, 18, 389-413. 5. Van Waelvelde, H., Peersman, W., Lenoir, M. & Smits-Engelsman, B. (2007) Reliability of the Movement Assessment Battery for Children for preschool children with mild to moderate motor impairment, Clinical Rehabilitation, 21, 465-470. 6. Van Waelvelde, H., Peersman, W., Lenoir, M., Smits-Engelsman, BCM, & Henderson, S. (2008). Movement Assessment Battery for Children: Similarities and Differences between 4- and 5-year-old Children from Flanders and the United States. Pediatric Physical Therapy, 20, 30-38.

Trefwoorden: fysieke activiteit, bewegings(onderwijs), kleuters, motoriek, onderzoek 11 Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 3/2008-2009


ERIK SIGMUND (1)

DAGMAR SIGMUNDOVÁ (1)

KRISTINE DE MARTELAER (2)

(1) Center for Kinanthropology Research, Faculty of Physical Culture, Palacky University Olomouc, Czech Republic (2) Vakgroep BETR, Faculteit LK, VUB

Fysieke activiteit tijdens de overgang van kleuterschool naar eerste leerjaar Inleiding Regelmatige fysieke activiteit (FA) bij kinderen van 4 tot 11 jaar voorkomt obesitas en coronaire hartziekten,12 ontwikkelt een positieve attitude tegenover aerobe fitness,13,14 en bevordert een gezonde groei in pre-puberteit en puberteit.16 Wie op jonge leeftijd fysiek actief is, heeft meer kans om ook later op volwassen leeftijd

12 Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 3/2008-2009

actiever te zijn.17,19 Aangezien kinderen een groot aandeel van hun kindertijd in de school doorbrengen, wordt de schoolomgeving vaak gezien als een ideale plaats om interventieprogramma’s omtrent fysieke activiteit, voeding en andere aspecten van een gezonde levensstijl te implementeren.10,20,21 Gezondheidsbevorderende FA bij kinderen kan gebeuren in kortere, 10-15 minuten

intervallen van in totaal 60 minuten FA per dag.22 Deze kortere periodes van FA worden uitgevoerd in LO lessen9,20-22, tijdens vakanties23,25 en tijdens de middagpauzes.24,25 De rol van speeltijden (en middagpauzes) om meer kansen tot FA voor kinderen te creëren, wordt steeds vaker benadrukt, met het advies om hierbij geschikte spelvormen26 en materialen24 te gebruiken. Dit is belangrijk omdat FA tijdens middagpauzes goed is voor ±16% van de dagelijkse FA bij lagere schoolkinderen, speeltijden en LO lessen zijn respectievelijk goed voor ongeveer 9% en 11% van het totale aantal stappen per dag.25 Bij de overgang van kleuterschool naar eerste leerjaar wordt door opvoeders en ouders vooral het belang van de ontwikkeling op het vlak van lezen28,30,31, rekenen28,31, voeding,27 en gedrag28,29 benadrukt. Het verhogen van het niveau van FA bij kinderen wordt zelden als een essentiële factor beschouwd in deze overgang.22,32 Niettegenstaande de belangrijke overgang van kleuter naar lagere school worden zelden de veranderingen in niveau van FA in die periode onderzocht. Diegenen die dergelijke veranderingen hebben bestudeerd, rapporteerden tegenstrijdige resultaten.12,33,34 In de Verenigde Staten concludeerden onderzoekers uit een longitudinale studie van een nationale steekproef van 9751 kinderen dat de gemiddelde tijd die doorgebracht werd in LO lessen in de kleuterschool en nadien in de eerste graad van de lagere school significant verdubbelde (van 34.5 tot 68.2 minuten, p < 0.001). Bovendien was er een verband tussen de toename van de lessen LO en een vermindering van BMI bij de meisjes die in de


kleuterschool overgewicht hadden of risico liepen om overgewicht te ontwikkelen.9 Anderzijds, concludeerde men uit een andere longitudinale studie van 351 kinderen met leeftijd van 3 tot 6 jaar33 dat wanneer kinderen de kleuterschool verlieten en in de lagere school binnenkwamen hun FA tijdens vakantie bijna met de helft afnam in vergelijking met de FA in de kleuterschool. Ook de frequentie van aanmoediging tot FA door de leraren daalde met de toenemende leeftijd van de kinderen.34 Kinderen uit de kleuterschool zijn meer fysiek actief en voldoen beter aan de vereisten voor gezondheidswinst dan tieners en adolescenten.35 Kleuters vertonen geen significant lager peil van FA tijdens weekends in vergelijking met weekdagen, een trend die waargenomen werd bij kinderen van de lagere school en adolescenten.35-38 Daarom is het belangrijk om de periode te identificeren waarin de verschillen tussen de FA in de kleuterschool en de lagere school ontstaan. In de literatuur vindt men wel cross-sectionele studies over de FA bij kleuters7,8 en bij kinderen uit de eerste graad van het lager onderwijs.39 Data van longitudinale followup studies betreffende het niveau van FA bij kinderen gedurende de overgang van kleuterschool naar lagere school zijn echter zeldzaam. Enkele studies maakten gebruik van vragenlijsten om de duur van FA van de kinderen te schatten. Hierbij ontbreekt een objectieve maatstaf om de duur en de intensiteit van de FA bij kinderen te meten.9 Andere studies hebben dit hiaat opgelost door gebruik te maken van observatie, namelijk activiteitenkaarten ingevuld door leraren of onderzoekers die de activiteit van het kind observeerden. De hoeveelheid en intensiteit FA van kinderen in de kleuterschool werd opnieuw onder-

zocht in de eerste graad van de lagere school. Deze observaties waren echter zeer beperkt in tijd (60 minuten thuis en 30 minuten tijdens schoolvakanties) en maakten geen gebruik van pedometers en accelerometers om het niveau van FA bij de kinderen precies te bepalen.33 Er zijn ons geen longitudinale studies bekend met directe/objectieve observaties betreffende het niveau van FA, gebruikmakend van pedometers en accelerometers in de kleuterschool en bij dezelfde kinderen later opnieuw na de overgang naar de lagere school. Het is echter van essentieel belang

om de veranderingen in de duur en intensiteit van de FA bij kinderen nauwgelet te bestuderen gedurende deze overgang. Het doel van deze studie was dan ook om kleuters longitudinaal op te volgen om de veranderingen in hun energieverbruik bij activiteiten (‘activity energy expenditure’ of AEE) en aantal stappen (STEPS) te identificeren bij de aanvang van de eerste graad van het lager onderwijs alsook om na te gaan welke momenten van de schoolweek laag scoren betreffende FA. Dergelijke basisgegevens zijn belangrijk voor toekomstige interventieprogramma’s rond FA en voor evidence-based aanbevelingen voor FA.

Methodes Deelnemers Het onderzoek werd gevoerd in de regio van Moravia in Tsjechië. Kinderen deden vrijwillig mee aan het onderzoek en ontvingen geen incentives. Bij de selectie van de scholen in de regio van Moravia werd rekening gehouden met volgende kenmerken: stedelijk en landelijk; gebergte en vlak, centraal gelokaliseerd in de regio en ook de uithoeken van de regio. Van de 22 kleuterscholen die benaderd werden, namen er 11 deel aan de studie. In september/oktober 2005 werden gedurende 7 dagen de niveaus van FA gecontroleerd in de kleuterschool bij kinderen van 5 tot 7 jaar, dan opnieuw gedurende 7 dagen na hun overstap naar de lagere school gedurende september/oktober 2006. Alleen kinderen die de volledige 7 dagen-controle afwerkten, zowel in de kleuterschool als in 13 Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 3/2008-2009


de lagere school werden opgenomen in de dataset en -analyse. De leeftijd werd berekend vanaf de geboortedatum tot de dag van de controle. De lichaamslengte werd gemeten met behulp van een Anthropometer A–319 (tot op 1 cm nauwkeurig). Het lichaamsgewicht werd gemeten met behulp van een gecalibreerde Tanita (tot op 0.5 kg nauwkeurig). Metingen en Procedures Met deze studie hopen we tegemoet te komen aan enkele hiaten in voorgaande studies9,33 door volgende aspecten op te nemen in de dataverzameling: 1) dataverzameling bij dezelfde kinderen met een jaar tussen; 2) hun werkelijke volume van FA (STEPS, gebruikmakend van pedometers); 3) de werkelijke intensiteit van hun FA (AEE, gebruikmakend van accelerometers); en 4) voor een langere periode dan voorgaande studies (2 gelegenheden, telkens 1 week lang, een minimum van 8 uur per dag). Een gestandaardiseerde methodologie van veldcontrole van FA werd gebruikt, zoals beschreven door Sallis et al.40 Wekelijkse controle van FA was gebaseerd op continue registratie gedurende een volledige dag en gebruikmakend van: • de Yamax Digiwalker SW-200 pedometer (aantal stappen), • de Caltrac accelerometer (activiteitenenergieverbruik of AEE) en • individuele grafiekkaarten om het type en de duur van de FA en de gegevens van Caltrac en Yamax te registreren. De deelnemers kregen elastische gordels met zakken waarin de Caltrac accelerometer, de Yamax pedometer en de individuele resultatenkaart staken. De elastische gordels werden veilig vastgemaakt ter hoogte van de rechterheup van de kinderen. Een criterium was dat de deelnemers de gordel continu droegen, voor zeven dagen uitgezonderd tijdens het slapen, toiletgebruik en wassen, en voor minimum 8 uur per dag. Voor elk deelnemend kind werden de AEE van de Caltrac en de STEPS van de Yamax vier maal per dag geregistreerd op een individuele kaart [‘s morgens na het ontwaken – door een ouder; start van de kleuterschool/school – door een leraar; eind van de kleuterschool/school (naschoolse club inbegrepen) – door een leraar; ’s avonds voor het slapengaan – door een ouder]. Elke individuele grafiekkaart bevatte twee secties die ingevuld werden door ouders/leraren: één voor de AEE gegevens en één voor de STEPS gegevens. Op de tweede sectie van de kaart stond ook een lijst met diverse types van fysieke activiteit. Dit deel van de kaart werd enkel door de ouders ingevuld op het eind van de dag 14 Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 3/2008-2009

om de duur van elke FA tegenover het type van activiteit te zetten. Omdat de ouders in staat zouden zijn om de FA van hun kind tijdens de kleuterschool en de school correct in te vullen, kregen ze de uurroosters van de kleuterschool of de uurroosters van de school met daarin details over de activiteiten die waren gedaan in de lessen LO en de tijd die gespendeerd werd in de naschoolse opvang, samen met de activiteit die daar gedaan werd, indien van toepassing.

Resultaten Er werd gestart met de dataverzameling van FA bij 122 kleuters, waarvan 104 kinderen (jongens n = 51) de 7 dagen volledig hebben geparticipeerd. 72% van de kinderen uit de eerste fase namen ook deel in de tweede fase bij hun overstap naar de lagere school. Er is dus een dataset van 88 kinderen (waarvan 46 jongens) met een longitudiale follow up van hun FA gedurende 7 dagen zowel in de kleuterschool als in de lagere school. Drie meisjes en één jongen

werden als obees geclassificeerd in de kleuterschool en opnieuw in de eerste graad van de lagere school. Classificatie van lichaamsgewicht werd gedaan volgens BMI percentiel kaarten (kg·m-2) voor Tsjechische 0- tot 18-jarigen.50 Geen van de kinderen maakte deel uit van een etnische minderheidsgroep, en allemaal namen ze deel aan de dagelijkse programma’s FA van de kleuter- en lagere school. Elke deelnemende kleuterschool bood dagelijks 50-70 minuten wandeling buiten aan en twee tapijtoefeningen van 20 minuten (competitieve bewegingsspelen, steps en dansvariaties, relaxatie, ademhalingsoefeningen en andere types van oefeningen). In de scholen van de eerste graad lager onderwijs werden slechts twee lessen LO van 45 minuten per week aangeboden. De lessen LO omvatten niet-competitieve bewegingsspelen (tik- en loopvariaties), bewegingsspelen met ballen (werpen en vangen per twee, werpen en rollen naar een doel, dribbeloefeningen), oefeningen ropeskipping en aangepaste competitieve


Figuur 1: AEE en aantal stappen op week- en weekenddagen bij meisjes in de kleuterschool en een jaar later in de lagere school (n = 42). AEE (kcal•kg-1•dag-1) 11.5

Stappen (aantal•dag-1)

11.5 10606 9923

9.9 8.8

7911 6872

Kleuterklas

Lagere school

Weekdag

Kleuterklas

Lagere school

Weekend

bewegingsspelen. Deze programma’s zijn gemeenschappelijk voor alle kleuter- en lagere scholen in Tsjechië. Na de overstap naar de lagere school nam de FA bij de longitudinaal gevolgde kinderen aanzienlijk af (p < 0.0001) zowel op weekdagen als tijdens weekends (figuren 1 en 2). De afname van de FA op weekdagen was duidelijk in de intensiteit van de FA van kinderen zoals weergegeven door de AEE naast het eigenlijke volume van de FA bij kinderen zoals weergegeven door STEPS. Gebruikmakend van de Tukey HSD posthoc test, werd een significante afname gevonden, zowel bij meisjes als jongens. Er was ook een significante afname in STEPS na de overstap naar de lagere school, bij meisjes en jongens. Tijdens weekends was er ook een significante afname in FA na de overgang van de kleuterschool naar de lagere school (AEE en STEPS). De Tukey HSD post-hoc test toonde een significante afname in FA tijdens weekends, zowel bij meisjes als jongens. Tijdens weekdagen werden geen significante verschillen gevonden in AEE en

STEPS gedurende vrije tijd (figuren 3 en 4). Toch is de tijd die doorgebracht werd in de kleuterschool en de lagere school in relatie tot de FA significant verschillend. De Tukey HSD post-hoc test toont significant lagere FA op school bij meisjes en jongens. Bij de overstap van kleuter- naar lagere school werd een vermindering vastgesteld van meer dan 30 minuten FA in dagelijkse stappen, zowel bij meisjes als jongens. Een bijkomend punt was het bestuderen of de waargenomen afname in niveaus van FA van de kleuter- naar de lagere school verband hielden met de BMI voor meisjes en jongens. Daarom werden de kleutermeisjes ingedeeld in twee BMI-groepen (‘lager’ normale en ‘hoger’ normale BMIgroepen) volgens de BMI-mediaan als snijpunt (BMI < dan de groepsmediaan n=21 versus BMI > dan de groepsmediaan n = 21). Er waren geen significante verschillen in de afname in AEE of in STEPS voor beide BMI-groepen bij de kleutermeisjes. Op dezelfde manier hadden meisjes in de eerste graad van de lagere school met lager normale en hoger normale BMI significant lagere AEE en STEPS (p < 0.001) dan kleutermeisjes met lagere en hogere BMI. De jongens vertoonden gelijkaardige resulta-

Figuur 2: AEE en aantal stappen op week- en weekenddagen bij jongens in de kleuterschool en een jaar later in de lagere school (n = 46). AEE (kcal•kg-1•dag-1) 12.9

Stappen (aantal•dag-1)

12.7 11864 11182 9.8 9.0 8252 7194

Kleuterklas Weekdag

Lagere school Weekend

Kleuterklas

Lagere school

ten: geen verschillen in AEE en STEPS tussen jongens met lager (n = 23) en hoger (n = 23) BMI in de kleuterschool. Er was wel een significante afname (p < 0.001) van FA (AEE en STEPS) gedurende het eerste jaar van het lager onderwijs. Daarom werd de afname in FA van de kleuterschool naar de eerste graad van het lager onderwijs bestudeerd bij alle kinderen, zonder rekening te houden met geslacht noch BMI-categorie.

Discussie Het hoofddoel van het onderzoek was de veranderingen in FA te identificeren bij kinderen die overstappen van de kleuterschool naar de lagere school, gebruikmakend van AEE en STEPS. Vervolgens werd nagaan welke delen van de schoolweek zwak scoren qua FA. De overstap van kleuterschool naar de lagere school werd negatief weerspiegeld als een significante daling van FA, zowel op weekdagen (in het bijzonder gedurende schooluren en naschoolse activiteiten) als tijdens weekends. Bovendien verdween het unieke patroon van FA in de kleuterschool – hetzelfde niveau van FA tijdens weekdagen en weekends – wanneer ze startten in de lagere school. Kleuters tonen gelijkenissen in niveaus van FA op week- en weekenddagen. Oudere leeftijdsgroepen (leerlingen van lagere, secundaire en hogeschool) daarentegen vertonen een lager niveau van FA tijdens weekends in vergelijking met weekdagen (schooldagen).35 Deze resultaten zijn waarschijnlijk te wijten aan de toename van schooltaken en huiswerk bij kinderen in de eerste graad. De kinderen lijken onder druk te staan om de basis van lezen, schrijven en rekenen onder de knie te krijgen in de eerste vier maanden na de start van de lagere school. Basisvaardigheden van lezen vertegenwoordigen het leren van alle letters van het alfabet, deze combineren tot lettergrepen en het lezen van woorden in lettergrepen. De basis van schrijven staat voor het trekken van lijnen van letters 15 Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 3/2008-2009


Figuur 3: AAE tijdens de tijd op school en de vrijetijd op weekdagen bij meisjes en jongens in de kleuterschool en een jaar later in het eerste leerjaar. AEE (kcal•kg-1•dag-1) 4.3 3.5

2.0

8.6

7.9

7.9

Kleuterklas

2.0

Lagere school

Meisjes (n = 42) Tijd op school

7.8

Kleuterklas

Lagere school

Jongens (n = 46) Vrijetijd

10 minuten, wat minder bijdroeg tot FA. Daarbovenop leek het aantal kinderen per klas toe te nemen bij de overgang van kleuterschool naar de eerste graad van de lagere school met een gemiddelde van 8-10 kinderen in de kleuterschool en stijgend tot 25-28 kinderen in de lagere school. Dit zou meer aandacht en concentratie kunnen vragen van de kinderen en zou ertoe kunnen leiden dat leraren deze aantallen compenseren door meer huiswerk te geven, wat kan zorgen voor minder gelegenheid om thuis fysiek actief te zijn.

naar een model, schrijven van letters, combineren van letters tot lettergrepen, terwijl basisrekenen staat voor het tellen (1-100), en optellen/aftrekken van getallen (1-20). Bovendien werd er in de kleuterschool in Tsjechië telkens afwisselend 20 minuten van georganiseerde activiteit aangeboden gevolgd door dezelfde periode van ongestructureerde activiteit (bv. dans, spelletjes met bal of speelgoed, andere fysieke spelen enz.). In tegenstelling daarmee werden in basisscholen de georganiseerde lessen van 45 minuten gevolgd door pauzes van

We kwamen tot de bevinding dat de overstap naar de lagere school verbonden is met een afname van 30 minuten in de dagelijkse hoeveelheid stappen. Onder de factoren die verbonden zijn aan deze afname is de afwezigheid van het dagelijks stappen in het normale schoolcurriculum, maar die wel een gemeenschappelijk deel uitmaken van het dagelijkse programma in de kleuterschool. De voorziene tijd voor FA van in de kleuterschool wordt in de lagere school in mindere mate aangeboden. Het enige schoolvak waarin aandacht wordt besteed aan FA is de les LO die verplicht is

Figuur 4: STEPS tijdens de tijd op school en de vrijetijd op weekdagen bij meisjes en jongens in de kleuterschool en een jaar later in het eerste leerjaar. STEPS (aantal•dag-1) 3985 3065

1664

1571 7879

6858

Kleuterklas

6340

Lagere school

Meisjes (n = 42) Tijd op school

Kleuterklas

6571

Lagere school

Jongens (n = 46) Vrijetijd

16 Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 3/2008-2009

voor alle kinderen in de eerste graad. LO bestaat uit twee lessen van 45 minuten per week. Andere mogelijkheden om fysiek actief te zijn op school zijn de speeltijden en de naschoolse opvang. Kinderen in de eerste graad brengen gemiddeld 1-2 uren door in de naschoolse opvang tot ouders hen komen ophalen. De ruimte in de naschoolse opvang is gewoonlijk niet geschikt of te klein om gelijk welke bewegingsactiviteit of gestructureerde en ongestructureerde spelen uit te voeren. Om op zo’n manier fysiek actief te kunnen zijn in de naschoolse opvang zouden scholen professionelen moeten in dienst nemen en in spelbenodigdheden moeten voorzien.24 Dit bevestigt andere studies: prettige schoolomgevingen met bewegingsvriendelijke uitrustingen en met hoge niveaus van volwassen toezicht stimuleerden meisjes en jongens om meer fysiek actief te zijn.51 Voorbeelden van de belangrijkste ‘actieve school’ strategieën zijn bijvoorbeeld het ontwikkelen van ‘veilige schoolroutes’ om de stappen en te fietsen; het inrichten van veilige fietsenstallingen in de school; toegang geven tot sporthallen en speelplaatsen na de schooluren.52 Dit stemt ook overeen met de voornaamste aanbevelingen om levenslange deelname aan dagelijkse FA te promoten: dat alle kinderen kwaliteitsvolle, dagelijkse LO zouden moeten krijgen, gegeven door gediplomeerde


delen, door een foto te produceren (minuut per minuut aantekeningen en schattingen van FA) bv. ActiGraph accelerometers23,38,45 of TriTrac14,41 en ActiTrainer. Toekomstige onderzoeksmethoden om via satelliet de omgeving waarin kinderen fysiek actief zijn te bestuderen, kunnen worden afgetoetst op haalbaarheid en wenselijkheid.

Conclusie

LO-specialisten; dat ze ingedeeld zouden moeten worden in gepaste klasgrootten; en dat er faciliteiten, materialen en middelen zouden moeten zijn die scholen helpen om hun lichamelijke opvoeding en andere programma’s van FA te verbeteren.53 Onze resultaten stemmen ook overeen met Daley,21 Cale en Harris,20 en Corbin54 die benadrukken dat scholen een meer efficiënte benadering moeten hanteren om levenslange deelname aan FA te promoten, omdat gedragspatronen van FA hun oorsprong vinden in de kindertijd. De omvang van de steekproef van deze studie beperkt de veralgemening van de resultaten. Bijkomend onderzoek is bijgevolg nodig om elke afname in FA bij kinderen tijdens de overstap van kleuter- naar lagere school te bevestigen. De onderzoeksresultaten moeten ook met enige voorzichtigheid geïnterpreteerd worden, vanwege het verminderde aantal kinderen dat beide controles van FA in de kleuterschool en in de lagere school beëindigd hebben. We nemen aan dat de toename

van de ‘studieverantwoordelijkheden’ (huiswerk enz.)52,53 bij sommige kinderen en hun ouders gezorgd kan hebben voor het niet verder zetten van de controle na de overstap. Verder onderzoek zou zich moeten toespitsen op de schoolomgeving en zijn relatie tot fysieke activiteitregimes. De manier waarop kinderen hun pauzes doorbrengen (middagpauze inbegrepen), de grootte en inrichting van speel- en oefenruimtes, de sportuitrusting die beschikbaar is voor de scholen, de organisatie van het toezicht op spelen, en de mogelijkheid om vrije tijd op school buiten door te brengen zijn allemaal belangrijke items om rekening mee te houden. Mogelijke stijging van niveaus van FA kan bekomen worden door het wandelen naar school te promoten,52 of, een alternatief, door een toename van de intensiteit van het LO-regime te overwegen ter compensatie van de afname van FA op school wanneer kinderen de overstap van kleuter- naar lagere school maken. We kunnen ook het gebruik van toestellen aanbevelen om de schoolomgeving betreffende de FA bij de kinderen te beoor-

• De overgang van kleuterschool naar lagere school gaat gepaard met een significante daling in FA bij kinderen gedurende de tijd dat ze op school doorbrengen. Het patroon van FA dat algemeen aanvaard is in de Tsjechische kleuterschool wordt in de lagere school niet vervangen door een adequaat patroon van fysieke activiteit. • De meest significante afname in FA bij zowel meisjes als jongens na de overstap wordt gevonden in de dagelijkse tijd die stappend wordt doorgebracht. • Na de overgang van de kleuter- naar de lagere school dook een verschil op tussen niveaus van FA op schooldagen en tijdens weekends, wat niet het geval was tijdens de kleuterleeftijd. • De delen van de schoolweek die het laagst scoren qua FA zijn de periodes die doorgebracht worden in de naschoolse opvang – uitgezonderd de tijd die zittend in de lessen wordt doorgebracht – en ook tijdens het weekend. We geloven dat deze delen van de week ruimte bieden om interventieprogramma’s op te zetten die de FA bij kinderen van de lagere school moeten verhogen. • Yamax Digiwalker SW-200 pedometers bewezen zijn meest geschikt en gemakkelijkst in gebruik om de FA op het terrein te controleren. Ze gaven begrijpelijke informatie over niveaus voor FA aan leraren, ouders en kinderen. Het onderzoeksproject “FA en inactiviteit van de inwoners van de Tsjechische Republiek in de context van gedragsverandering No: 6198959221” werd gefinancierd door de Tsjechische staat. Referenties (kunnen worden opgevraagd bij de redactie)

Trefwoorden: fysieke activiteit, beweging(sonderwijs), kleuters, lagere school, onderzoek, naschoolse opvang 17 Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 3/2008-2009


NIEUWE RUBRIEK

Bekende/bijzondere (BV)LO’ers PROF. DR. MARC MAES DIRECTEUR TIJDSCHRIFT

SOPHIE VAN AELST COMMUNICATIE BVLO

De twaalf werken van Jan De Maeyer In elk tijdschriftnummer hebben we een bijdrage over een (BV)LO’er die bekend of bijzonder is of iets speciaals heeft meegemaakt. Dit kan van alles zijn… Voor deze pioniersaflevering zochten en vonden we een uiterst geschikte persoon in eigen rangen: Jan De Maeyer, licentiaat Lichamelijke Opvoeding en Doctor in de Wijsbegeerte, en op dit moment Algemeen Directeur van de Scholengroep Panta Rhei Gent. Maar Jan De Maeyer is nog veel meer dan dat. Wij van BVLO kennen Jan als gewezen bestuurslid BVLO WestVlaanderen en lid van de Raad van Bestuur van PVLO vzw, maar vooral ook als een warme persoonlijkheid, een denker, een spraakwaterval, een levensgenieter... Wij hadden op een vrijdagvoormiddag een uiterst interessant en aangenaam gesprek met Jan De Maeyer, en ja, we hadden wel de hele dag kunnen praten en filosoferen. Wij hopen hier iets van het sprankelende gesprek te kunnen reproduceren. Jan De Maeyer, Algemeen Directeur van de Scholengroep Panta Rhei Gent. Hoe ben je hier terechtgekomen? Ik ben geboren in Oostende, aan ‘t zeetje en zat als kind – niet verwonderlijk – in de zwemmerij, nagenoeg 17 jaar competitie en later promotor in ons land van het synchroon zwemmen met heel wat initiatieven op het actief, zoal nationaal trainerschap, wereldjurylid enz... Door toedoen van Ulrik Persyn ben ik naar het Sportkot in Leuven getrokken. Ik had misschien evengoed een andere richting kunnen kiezen, maar Lichamelijke Opvoeding studeren lag mij wel. Toen ik afstudeerde aan de KULeuven, kon ik daar meteen aan de slag als assistent voor het vak zwemmen. Maar ik heb ook vijftien jaar in het onderwijs gestaan: als docent aan de Rijksnormaalschool van Brugge en als leraar LO in het secundair onderwijs (KA Ieper, Assebroek en Blankenberge). Ik ben naar de directeursopleiding gegaan door toedoen van een vriend. Ik ging omdat hij niet alleen zou zijn. Toppunt was dat ik geslaagd was, hij niet. In 1992 werd ik directeur van het KTA Groenkouter Sint-Amandsberg, passeerde nadien langs het KA Gentbrugge en De Lindelei in Gent om organisatorische redenen vooraleer Coördinerend Directeur en thans Algemeen Directeur te worden van Scholengroep Panta Rhei Gent, een groep met zo’n 2.400 personeelsleden. Hoe is het gesteld met ons onderwijs? Ik merk een contradictie tussen wat men met woorden belijdt en wat men in de praktijk doet. We willen de kinderen maximale kansen geven, maar al jarenlang wordt er beknibbeld op het leerpakket. 18 Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 3/2008-2009

We moeten alsmaar meer doen met minder tijd. Let op, ik ben tevreden met de huidige onderwijsminister, hij neemt zeer veel goede initiatieven en veel zaken komen in een stroomversnelling. We zijn erop vooruit gegaan. Maar toch heb ik vaak de indruk dat ministers initiatieven nemen waarmee ze in de pers kunnen scoren. Het onderwijsbeleid barst van de projecten en maatregelen, wat OK is, maar anderzijds kan een school niet alles verwezenlijken. Als men spreekt over de autonomie van de scholen zou men beter naast de middelen ook het leerpakket aan de directie geven die dan alles kan verdelen naargelang de behoeften van de school. Pas dan zouden directies echt creatief kunnen zijn en beter kunnen inspelen op de noden die verschillen van school tot school. Misschien is dit niet meer zo veraf, want de minister denkt eraan om de puntenenveloppe met de tijd ook autonoom te laten verdelen. Maar hebben “autonome scholen” wel voldoende kennis betreffende Lichamelijke Opvoeding en Sport? Ten eerste hebben secundaire scholen vrije ruimte om uren in te vullen met LO en sport. Dat kunnen ook activiteiten zijn over de verschillende richtingen heen, wat meteen ook integratie bevordert. Dat gaat trouwens met alle POMOLO-vakken: plastische, muzikale en lichamelijke opvoeding. Ten tweede kunnen de scholen bijvoorbeeld om de twee weken 2 uren buiten curriculum organiseren zoals ik gedaan heb toen ik directeur KA Gentbrugge was. Ten derde biedt het GO! de mogelijkheid om 1 uur extra buiten curriculum te geven.


En ten vierde hebben we de bachelors LO in het lager onderwijs. Wat kan een algemeen directeur doen om de neuzen in dezelfde richting te zetten wat betreft LO en sport? Ikzelf heb uiteraard veel aandacht voor LO en Sport, ik zou zelfs bewegen willen introduceren tijdens vergaderingen. Om het uur eens stoppen tijdens vergaderingen om 5 à 10 minuutjes te bewegen, zou iedereen rond de tafel deugd doen. Natuurlijk kan ik als Algemeen Directeur geen dingen opleggen, ik kan alleen advies geven, impulsen geven, ondersteunen. Mijn functie is coherentie, eenheid te brengen en te houden in de scholengroep. Als we alle directeurs zien als parlementsleden, dan moet ik een consensus betrachten in dat parlement. De functie van algemeen directeur is vooral een dienende rol, een bemiddelende rol. En soms gaat dat echt over de meest eenvoudige zaken hoor. Zo hebben we bijvoorbeeld lang gediscussieerd over het logo. Moest het vierkant of rond, figuratief of abstract, … Ja, de gustibus et coloribus non disputandum est. Al sinds 1874 is er een vraag naar een dagelijks uur LO. We zijn er lang nog niet! Nochtans barst ons vak van de mogelijkheden… Inderdaad. We moeten iedereen van de waarde van Lichamelijke Opvoeding en beweging kunnen overtuigen, ook onze directies! Nu is voor sommigen het enige doel van ons vak de motoriek, de trainingseffecten. Maar de LO is zoveel méér dan dat. Lichamelijke Opvoeding is het meest inspirerende vak voor vakoverschrijdende eindtermen, het is een sociaal atelier. Wat ik kan doen is bijvoorbeeld een studiedag organiseren omtrent het belang van het vak. Dit naar voor brengen op een commissie pedagogisch beleid. Ik vind dat ik niet alleen op de boetiek moet letten. Ik moet meerwaarde brengen, ik moet blijven nadenken. Wat ons naadloos bij uw doctoraat brengt “Evalueren: axiologische analyse van drie casusgebieden en ontwerp van een algemene theorie” proefschrift ingediend tot het behalen van de graad van Doctor in de Wijsbegeerte Het was een lang gekoesterde droom. Ook een uitdaging natuurlijk. En het klinkt misschien raar: ik zou bijna zeggen voor de fun maar dat klinkt misschien aanmatigend. Het betekende zeker een persoonlijke verrijking. Het was helemaal niet om een carrière te maken in de filosofie. Maar inderdaad, het is niet te onderschatten. Ik ben er vijf jaar intens mee bezig geweest na dat het uiteraard al jaren in mijn hoofd speelde en nu nog blijf ik dit omzetten in de praktijk, ik blijf het denken over evalueren gebruiken in mijn beroepsleven. Dat is gezond hé! Zo vraag ik mij bijvoorbeeld ook af hoe we ideaal onderwijs zouden kunnen organiseren

als we vanaf nul starten, zonder dus rekening te moeten houden met structuren of accommodaties. Hoe groot zou de autonomie van de scholen zijn? Zouden we onderwijs indelen in ASO, TSO en BSO? Zouden we de indeling in lager en secundair met de eerste, tweede en derde graad behouden of zouden we eerder kiezen voor in 3 x 4 jaar, met de leeftijden 7 tot 10, 11 tot 14 en 15 tot 18 jaar. Och, we stuiten op heel veel bezwaren moesten we dit allemaal willen herschikken, maar ik vind dat we tenminste de denkoefening moeten maken. Alleen dan kunnen we ten goede evolueren. Én we moeten mensen ervan overtuigen dat ze creatief kunnen zijn, dat ze verandering kunnen brengen. Het doctoraat ging over het evalueren op drie verschillende domeinen: kunst, sport en onderwijs. Wat moet men evalueren in het vak LO? Evalueren lukt vrij aardig voor motorische zaken, maar hoe pakken we de attituderapportering aan. Dit zou een spin-off kunnen zijn van mijn proefschrift. Nochtans heeft elke leraar – of toch elke goede leraar – een connoisseurship, een ervaring, een gevoel dat hem of haar vertelt of iemand de juiste attitude heeft of iets kan. Ikzelf kan bijvoorbeeld in een zwembad iemand op de boord zien lopen en ik weet haast wel met zekerheid of het een zwemmer is of niet, een soort olfactorisch vermogen. Je kan eigenlijk ook onmiddellijk horen of zien of iemand kan lesgeven of niet. Ja, lesgeven is een roeping. Je kan wel truckjes leren, maar toch moet je het in jou hebben. Om Lichamelijke Opvoeding te geven, moet je bovendien beschikken over een heel sterk organisatietalent, want als je de klas niet kan organiseren, dan moet je er niet aan beginnen. Een uitdaging, ja. Het is ook daarom dat zoveel LO’ers gegeerd zijn in andere sectoren, vanwege hun praktische geest en meer en meer, tot mijn grote tevredenheid ook in directieambten terechtkomen en het zeer vaak schitterend doen. Tweede vraag bij evaluatie is natuurlijk: moet je een cijfer geven? In een schoolse situatie vind ik dat eigenlijk niet nodig, maar je moet natuurlijk wel beschrijven wat de resultaten zijn en niet alle collega’s zijn daartoe altijd in staat. Probleem is ook dat je moeilijk voor 500 leerlingen volledige rapporten kunt schrijven, dus men maakt gebruik van typerapportering. Werken zonder cijfers schept natuurlijk ook problemen wanneer men niet akkoord is met een uitslag. Het onderwijs is verregaand gejuridiseerd. Ik begrijp ook wel dat ieder zijn rechten moet kunnen verdedigen maar het is te veel van dat en ‘te’ is nooit goed.

19 Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 3/2008-2009


De wortel van de ethische vorming ligt op school, nu zijn we te veel bezig met remediëring. Bent u het daarmee eens? Ik wil daar drie dingen over zeggen: Eén: onderwijs is niet verantwoordelijk voor alle problemen van de wereld. Een school kan de problemen trouwens ook niet alleen oplossen, een school is er toch ook voor kennisoverdracht. Het lijkt tegenwoordig soms dat dit een vies woord is. Twee: de ministers en iedereen met hen moeten eens beseffen en stimuleren dat ouders de eerste opvoeders zijn. En ja, ik weet dat de thuissituatie in veel gevallen niet ideaal is, zelfs vaak een voedingsbodem voor vele problemen. In veel gevallen is de voorbeeldfunctie weggevallen. Drie: de school en het schoolteam moet door zijn doen en laten respect afdwingen. Er moet een vorm van machtsverhouding zijn van leraar naar leerling, kinderen moeten kunnen opkijken naar hun leraar. Maak maar eens voor jezelf uit wie jou het meest is bijgebleven uit jouw schooltijd: iemand waarnaar je opkeek, die boeiend was, die een verhaal kon vertellen, zeker geen vakidioot. Als leraar LO heb je ook hier een bevoorrechte positie: je maakt natuurlijke situaties mee, je hebt ‘tactiel contact’, wat je in de omgang met de leerlingen een stap voor geeft. Jan De Maeyer als kunstenaar, een uitlaatklep? Ik ben erin geboren eigenlijk. Mijn vader schilderde, veel familieleden vertoefden in kunstmiddens. Jacky De Maeyer is een gekend schilder en beeldhouwer, ook familie. Ikzelf ben er in 1984 mee begonnen, op reis, nadat ik een vrouw op de camping zag schilderen. Dat was voor mij de trigger. Ik wou dat ook doen. Mijn echtgenote zei toen dat ik maar een schildersdoos moest kopen en aan de slag gaan. En ik heb geluisterd naar mijn vrouw natuurlijk! Bij het schilderen en ook bij het creëren van de schrootlasconstructies kan ik mij echt afsluiten, de deur toedoen. Bij het sporten heb ik dat blijkbaar minder, dan ben ik toch nog altijd met iets anders bezig of schieten gedachten door mijn hoofd, raar is dat. Naast een scheppingsdrang is het voor mij dus inderdaad ook een soort catharsis. Welke plannen maak je nog voor de toekomst? Wat wil je nog bereiken? In de eerst plaats moeten we beseffen hoe rijk we zijn, eens stilstaan bij wat we hebben. Een aantal weken geleden was ik in Burundi waar ik een opleiding moest geven aan schooldirecteurs en aan kaderleden van het ministerie van onderwijs. Als je daar rondloopt, dan kan je niet anders dan beseffen dat we hier rotverwend zijn. We hebben alles, maar toch! Die mensen daar

20 Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 3/2008-2009

zijn ook rijk, ze zijn content en ze hebben tijd. Een Burundees zei het heel beknopt, maar to the point: “You have watch, we have time.” Tijd, iets wat hier absoluut ontbreekt. Wij rennen onszelf voorbij, wij ondergaan, wij moeten rushen, wij moeten snel antwoorden, het wordt van ons verwacht. Zeker in tijden van de e-mailterreur. Mensen denken tegenwoordig alles te kunnen vragen en verwachten. Niets is nog ten gronde doordacht en er zijn ook geen barrières meer. Maar ik ben een tevreden man. De jaren beginnend met een 5 zijn de beste jaren van je leven, zegt men toch. Ik heb inderdaad een schitterend gevoel. Ik word vaak om advies gevraagd, men vindt mij wijs of alleszins toch wijzer geworden. En ja, ik heb nog veel plannen. Toen ik 50 werd, heb ik voor mezelf een lijstje gemaakt van zaken die ik nog wou verwezenlijken: mijn 12 werken. Maar als ik ze niet behaal, wil ik niet ongelukkig zijn. Dat is de Ithaka gedachte: aandacht voor de reis, het onderweg zijn, het doel, de eindbestemming is minder belangrijk. Maar je moet wel weten waar je naar toe wil, je moet visie hebben. Het mocht voor mij absoluut niet dwangmatig zijn. Ik zou bijvoorbeeld graag leren zingen, maar dat is vrees ik hopeloos. Ik wil voor het einde van mijn leven elk werelddeel bezocht hebben. Ik wil nog ooit een kwart triatlon meedoen. En ik wou mijn doctoraat afmaken, wat al gelukt is dus. De rest ga ik niet aan jullie neus hangen, dat heb ik alleen aan mijn schriftje toevertrouwd. Verlies Ithaka niet uit het oog; Daar aankomen was je doel. Maar haast je stappen niet; Het is beter dat je tocht duurt en duurt En je schip pas ankert bij Ithaka, Wanneer je rijk geworden bent Van wat je onderweg hebt geleerd. Uit een gedicht van Konstantinos Kavafis

Meer lezen over Jan De Maeyer: http://jandemaeyer.wordpress.com


Het schoolbudget: mogelijkheden en vragen HOE BEKIJKEN DE ONDERWIJSNETTEN DEZE MAATREGELEN? In het septembernummer van dit schooljaar (Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding nr 1/2008-2009, afl. 219) kwam de maximumfactuur al aan bod. In dat eerste deel gaven we de officiële mededelingen en teksten mee betreffende de kostenbeheersing in het onderwijs, de maximumfactuur, het nieuwe financieringsdecreet en het flankerend onderwijsbeleid. In hetzelfde nummer gaf een directrice ook al haar visie mee, maar we beloofden toen nog meer reacties en eventueel ook tips te sprokkelen. Nu het schooljaar een eind op weg is, vroegen we de drie onderwijsnetten in Vlaanderen om hun visie te geven op de “financiële ingrepen” in het onderwijs.

Inleiding Schooljaar 2008-2009 betekende een nieuwe financiering in het leerplichtonderwijs en het uitbreiden van het principe van kosteloosheid van onderwijs met de dubbele maximumfactuur in het basisonderwijs. De scherpe maximumfactuur die staat voor: 60 euro/lagere schoolkind en 20 euro/kleuter; de minder scherpe maximumfactuur voor meerdaagse uitstappen: 360 euro per kind op de volledige lagere schooltijd. Sinds januari 2008 is ook het decreet flankerend onderwijsbeleid van toepassing.

Het Vlaams Verbond van het Katholieke Basisonderwijs (VVKBaO) Een historische mijlpaal Het is een bijzonder belangrijke verdienste van de minister dat hij komaf maakte met de ongelijke financiering van de scholen op basis van onderwijsnetten. De lat wordt voor alle scholen gelijk gelegd. Vanaf 2009 financiert de Vlaamse overheid het leerplichtonderwijs niet langer volgens het net waartoe de school behoort.

Concept van het nieuwe financieringssysteem In de aanloop naar het nieuwe financieringssysteem liet de minister heel wat wetenschappelijk onderzoek uitvoeren. Daarbij zou vooral het sociologische onderzoek de bovenhand krijgen. Dat onderzoek toonde aan dat de kansen van leerlingen op een succesvolle schoolloopbaan sterk samenhangen met het sociaal milieu waarin ze leven. Die vaststelling was de reden om het nieuwe financieringssysteem te baseren op de sociale kenmerken van de leerlingen. In het nieuwe systeem vormen vier leerlingenkenmerken de basis voor een gedifferentieerde betoelaging: • de culturele bagage van de leerling (met als indicator: opleidingsniveau van de moeder); • de financiële draagkracht van het gezin van de leerling (indicator: het ontvangen van een schooltoelage);

Met het verstrekken van bijkomende middelen in functie van leerlingenkenmerken hoopt de minister de scholen aan te moedigen om kansarme jongeren aan te trekken en de sociale mix in de scholen te vergroten. Verder meent hij dat extra investeren in scholen met kansarme leerlingen het recht op kwaliteitsonderwijs ook voor deze leerlingen waarborgt. Hoeveel werkingstoelagen krijgt onze school? • Voor elk kind ontvangt de school een basisfinanciering, weliswaar nog verschillend voor kleuteronderwijs (puntengewicht 6 en omrekeningscoëfficiënt 88,48%) en lager onderwijs (puntengewicht 8). • De objectiveerbare verschillen zijn de specifieke kenmerken van een onderwijsnet die een verschillende financiële behandeling verantwoorden. - om naast de niet-confessionele zedenleer meerdere godsdiensten aan te bieden ontvangt het GO! en officieel gesubsidieerd onderwijs per lagere schoolkind 4,5% meer werkingsmiddelen - om de vrije keuze te garanderen krijgt het GO! per kind (kleuter en lagere school) 3% meer werkingsmiddelen • Per leerling die scoort op een leerlingenkenmerk ontvangt de school een specifiek bedrag. Niet elk leerlingenkenmerk weegt even zwaar. Het bedrag wordt berekend op het totaal aantal leerlingen met dat leerlingenkenmerk in Vlaanderen. Bovendien wordt op elk van de leerlingenindicatoren een aftopping toegepast. Als er voor een indicator in een school meer leerlingen dan een bepaalde norm aantikken, wordt dit aantal voor deze indicator afgetopt.

• het taalkundige en culturele kapitaal van het gezin van de leerling indicator: thuistaal verschilt van instructietaal);

Een belangrijke toename van de werkingsmiddelen

• het sociaal kapitaal van het gezin van de leerling (indicator: schoolse achterstand in de wijk).

Als we de hele legislatuur (2004-2009) beschouwen, is de balans zonder meer positief. Het (gewoon en buitengewoon) 21 Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 3/2008-2009


TABEL 1 Basisfinanciering voor de kleuter

€ 429,40

Basisfinanciering voor lager schoolkind

€ 647,08

Geldwaarde per leerling i.f.v. vrije keuze (enkel in GO!)

€ 19,67

Geldwaarde per leerling i.f.v. organisatie levensbeschouwelijke vakken (enkel in officieel lager onderwijs) Geldwaarde per leerling met schooltoelage

€ 29,51 € 90,00* (onbekend gegeven omdat pas op het eind van het school zicht is op het aantal kinderen met schooltoelage. Hier geschat op € 90 indien ongeveer 25% van de leerlingen een schooltoelage krijgen)

Geldwaarde per leerling opleiding moeder

€ 108,48

Geldwaarde per leerling thuistaal verschillend van instructietaal

€ 188,82

Geldwaarde per leerling achtergestelde wijk

€ 94,07

basisonderwijs zal zijn werkingsmiddelen aangroeien met ongeveer 170 miljoen euro. Als we rekening houden met de inflatie is dat gemiddeld ongeveer 40% meer dan in 2004. De helft van die toename komt er vanaf 2009 via het nieuwe financieringsdecreet van deze Vlaamse regering. Het nieuwe financieringsdecreet voorziet voor de werkingsmiddelen van het basisonderwijs vanaf het schooljaar 2008-2009 een bijkomend budget van 85,2 miljoen euro. Hiervan gaat er 78,3 miljoen euro naar het gewone basisonderwijs en 6,9 miljoen euro naar het buitengewoon basisonderwijs. Maar niet elke school ziet eenzelfde aangroei van zijn werkingsmiddelen. Er zijn scholen die slechts 6% vooruitgang boeken, en andere die tot 70% meer werkingstoelagen krijgen. Tussen scholen zal er altijd een verschil blijven bestaan, afhankelijk van het profiel van de school. Leerlingenkenmerken (meer of minder kansarme leerlingen) bepalen naast de basisfinanciering in grote mate de stijging van de werkingsmiddelen.

Het moeilijke punt: de maximumfacturen Bij een bevraging van de directiecommissie van het basisonderwijs (DCBaO) op het einde van het schooljaar 2007-2008 bleek dat een aantal scholen al anticipeerden op de scherpe en minder scherpe maximumfacturen. Het vooruitzicht van een gevoelige verhoging van de werkingsmiddelen vanaf 1 januari 2009 kon de ongerustheid bij heel wat schoolbesturen en -directies niet wegnemen. Er werd ijverig gezocht naar mogelijke wegen om de begroting in evenwicht te houden. 22 Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 3/2008-2009

Om de scherpe maximumfactuur niet te overschrijden, besparen heel wat scholen op het schoolzwemmen. Vooral het kleuterzwemmen komt onder druk te staan. Scholen die hierop besparen, slaan twee vliegen in één klap: ze hoeven geen toegangsprijs en geen verplaatsingskosten te betalen. Een aantal scholen hopen de zwemlessen toch nog via de werkingstoelagen te kunnen bekostigen. Verplaatsingen zijn na het schoolzwemmen de tweede grootste besparingspost. (Dure) busreizen zullen in de toekomst vermeden worden. Enkele scholen zoeken oplossingen. Ze verminderen het aantal uitstappen of plannen de uitjes dicht bij de school. Nog andere scholen nemen de trein na negen uur. Op die manier kunnen per betalende persoon vier kinderen jonger dan twaalf gratis mee. Als het gaat om het aanbieden van traditionele schooltijdschriften als Zonnekind en Zonneland, dan is de mening van de scholen eerder verdeeld. Een aantal scholen verwachten dat de bijkomende werkingsmiddelen voldoen om deze tijdschriften gratis ter beschikking te stellen. Zij zijn echter een uitzondering. Meestal houden scholen deze uitgave buiten de maximumfactuur. In het kader van de extra-murosactiviteiten liggen de oplossingen voor de hand. Ofwel worden de uitstappen afgeschaft, ofwel besparen de scholen op mogelijke luxe tijdens de uitjes. Uit de resultaten van de DCBaO-bevraging blijkt dat scholen heel voorzichtig zijn bij het plannen van activiteiten als bijkomende sportactiviteiten, uitstappen of museumbezoeken. Elk initiatief wordt immers beknot door de gesloten enveloppe (de scherpe maximumfactuur) waarmee

basisscholen in de toekomst moeten werken. Tussen de lijnen lezen we teleurstelling en berusting, de onzekerheid over de financiële mogelijkheden en expliciet ook de vrees dat het basisonderwijs in de toekomst haar handelingsruimte zal moeten halen uit de opbrengst van pensenkermissen en taartenverkoop. Het is maar de vraag of de geruststellende woorden van de minister voldoende zullen zijn om de gevreesde verschraling van het onderwijsaanbod tegen te houden.

Onderwijssecretariaat van de Steden en Gemeenten van de Vlaamse Gemeenschap vzw (OVSG) Voor het stedelijk en gemeentelijk onderwijs betekent de nieuwe financiering dat alle scholen meer middelen zullen ontvangen. Dat is op zich goed nieuws en het maakt een einde aan de historische benadeling ten opzichte van het gemeenschapsonderwijs. Maar tussen de (gemeente)scholen, zelfs binnen een gemeente, zal er een verschil blijven bestaan, afhankelijk van het profiel van de school. Leerlingenkenmerken (meer of minder kansarme leerlingen) bepalen naast de basisfinanciering in grote mate de stijging van de werkingsmiddelen. Tegelijkertijd wordt aan het basisonderwijs opgelegd om ‘kosteloos’ onderwijs aan te bieden. De activiteiten en materialen die nodig zijn om de eindtermen en ontwikkelingsdoelen te realiseren, moeten gratis zijn. Voor extra-murosactiviteiten en meerdaagse uitstappen moet men rekening houden met een dubbele maximumfactuur. Een schoolbestuur zal daarom een beleid moeten ontwikkelen in elk van zijn scholen om deze kosten onder controle te houden en eventueel met de bijkomende werkingsmiddelen hier en daar bij te passen in het kader van de filosofie van de ‘gelijke kansen’. Hierbij mag niet uit het oog worden verloren dat deze werkingsmiddelen niet gekleurd zijn en bedoeld zijn om alle aspecten van de werking van een school te bekostigen. Iedere school heeft, ongeacht haar profiel, een vaste basisbehoefte aan werkingsmiddelen (verwarming, onderhoud, leermaterialen)… Ouders, schoolteam en schoolbestuur moeten hierover een open discussie kunnen voeren. Enerzijds is het de kerntaak van de gemeente om zelf onderwijs aan te bieden. Daarvoor krijgt de gemeente middelen van de Vlaamse overheid. Anderzijds wordt de gemeente nu geconfronteerd met het flankerend onderwijsbeleid op haar grondgebied. In het decreet flankerend onderwijsbeleid worden de vroegere


sociale voordelen ongewijzigd overgenomen en blijven ze gelden. Ook een aantal nieuwe verplichtingen wordt nu opgelegd aan de gemeenten: het opvolgen van kleuterparticipatie, de spijbelproblematiek, … Tenslotte wordt het nu mogelijk gemaakt dat alle gemeenten andere voordelen kunnen geven aan de scholen op hun grondgebied. Enkel de centrumsteden en een minimaal aantal gemeenten met een goedgekeurd project, ontvangen hiervoor bijkomende middelen. Rond deze ‘andere voordelen’ is in heel wat gemeenten veel te doen. De scholen van andere netten leggen hun verlanglijstje voor aan de gemeente. Ze interpreteren ‘andere voordelen’ zeer breed en zien dit als een bijkomend subsidie-instrument dat hun soms precaire financiële situatie moet verlichten. Wij hebben er altijd voor gepleit om dit flankerend beleid te zien in een globale context van ‘gelijke kansen’. Flankerend beleid is voor OVSG en VVSG méér dan het geven van subsidies en het verlenen van hand- en spandiensten… Aan dit flankerend beleid moet samengewerkt worden door het onderwijs en de andere gemeentelijke beleidsdomeinen zoals sport, cultuur, mobiliteit en verkeersveiligheid, sociaal beleid en welzijn… Een parlementaire vraag aan de minister vorig jaar bracht enige duidelijkheid. Andere voordelen zijn absoluut geen verplichting en ieder gemeentebestuur oordeelt autonoom. Flankerend beleid vertrekt van een duidelijk onderbouwde visie waarom bepaalde maatregelen wel kunnen en andere worden afgewezen. Ieder schoolbestuur wordt op eenzelfde manier behandeld. En men vertrekt hierbij van duidelijke criteria waaraan de school moet voldoen. De gemeente treedt bij flankerend beleid niet in de plaats van het andere schoolbestuur. Iedere school moet in staat zijn om op eigen kracht, met de reguliere middelen die zij van de Vlaamse overheid ontvangt voor werking, omkadering en infrastructuur, te voldoen aan de erkennings- en subsidiëringsvoorwaarden. De steun mag de gemeentebegroting niet permanent belasten en moet op elk moment kunnen worden stopgezet.

Hoe gaat de school om met deze nieuwe regelgeving De nieuwe regelgeving impliceert heel wat overleg en communicatie met alle betrokkenen: het team, de schoolraad, de ouders, het schoolbestuur, de dienst onderwijs en de gemeenteontvanger. De invoering van de twee maximumfacturen impliceert een aanpassing van het schoolreglement, waarbij het schoolbestuur in overleg gaat met de schoolraad.

Over een aantal principes zal gediscussieerd moeten worden. Betekenen gedifferentieerde werkingsmiddelen ook dat men de kosten gedifferentieerd doorrekent aan de ouders? Welke activiteiten zijn strikt noodzakelijk voor de realisatie van het pedagogisch project? Welke zijn belangrijk voor de verlevendiging van het schoolgebeuren? Kunnen wij activiteiten schrappen? Hoe gaan wij om met intern vervoer? Bestaan er goedkopere alternatieven die kwalitatief even goed zijn? Welke activiteiten rekenen we door aan de ouders, welke zijn ten laste van het schoolbestuur? Is er een ‘solidariteitskas’? Hoe plant de school de meerdaagse extra-murosactiviteiten (een keer in een bepaald leerjaar of korte meerdaagse activiteiten in diverse leerjaren)? Welke financiële middelen kan de school genereren: via het schoolbestuur, door de inbreng van het oudercomité, door sponsoring, door een derdebetalersysteem, door subsidiëring via cultuur, sport, OCMW. Is er een spaarsysteem voor meerdaagse extra-murosactiviteiten? Met de gemeenteontvanger/het schepencollege zal men afspraken moeten maken over de formaliteiten van de betaling. Ook kan best vooraf afgesproken worden of het schoolbestuur in uitzonderlijke omstandigheden afwijkingen op de leerlingenbijdragen toestaat.

Communicatie en begeleiding van ouders Als ouders hun kind inschrijven moeten ze informatie krijgen over hoe het systeem van bijdrageregeling en facturatie op school in elkaar steekt. Daarnaast krijgen ze ook informatie over de mogelijkheden van gespreide betaling, de mogelijke hulp van het OCMW, toelage van de mutualiteit,… Ouders moeten wegwijs gemaakt worden in het schoolreglement, de afsprakennota en de alternatieven. De school kan ook een vertrouwenspersoon voor ouders met (tijdelijke) financiële problemen aanduiden. Voor sommige ouders zullen de kosten van het onderwijs, hoezeer men die ook probeert te beperken, nog steeds moeilijk om te dragen zijn. Voor deze gezinnen is er sinds 1 september 2008 een schooltoelage voor het basisonderwijs. Deze schooltoelage kan ouders helpen om de kosten van de maximumfacturen en de basisuitrusting mee te helpen betalen.

Hoe gaan scholen met de maximumfacturen om? In vele scholen blijkt dit geen eenvoudige oefening ook al omdat niet alle scholen over even veel extra middelen beschikken, zoals men soms verkeerdelijk laat uitschijnen. Vaak wordt in gemiddelden gespro-

ken als het gaat over de stijging van de werkingsmiddelen. Dat is gevaarlijk omdat sommige scholen in de realiteit onder de gemiddelde stijging blijven en andere scholen er behoorlijk boven zitten. Toch mag de ‘maximum’ geen ramp zijn als de discussies eerlijk worden gevoerd en als men vanuit de lokale realiteit vertrekt. Een heikel punt daarentegen blijft de enveloppe die scholen moeten besteden aan intern vervoer. Hier speelt een totaal andere logica, los van de gelijke kansen en leerlingenkenmerken. Ligt de school in de stad met fijnmazig openbaar vervoer? Of ligt de school op het platteland, ver van alle sport- en culturele voorzieningen? Heeft de school permanent een bus en chauffeur ter beschikking, al dan niet betaald uit de werkingsmiddelen? Is het zwembad om de hoek of ligt het een agglomeratie verder? Over het vervoer van leerlingen als onderdeel van grotere maatschappelijke dossiers zoals mobiliteit, energie en milieu en verkeersveiligheid, moet de discussie een keer ten gronde kunnen worden gevoerd.

Het GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap Het GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap onderschrijft de algemene principes van de kosteloosheid in het basisonderwijs. Het GO! vindt het positief dat de onderwijsgebonden kosten in vijf categorieën werden ingedeeld. Bovendien schept de nieuwe regelgeving volgens hen zowel voor de scholen als voor de ouders duidelijkheid over wat nog aan de ouders mag aangerekend worden. Vanaf 1 september 2008 treedt het principe van de maximumfactuur in werking. Het GO! neemt hierover het volgende standpunt in: 23 Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 3/2008-2009


Het GO! staat positief tegenover het principe van de invoering van een maximumfactuur. Het invoeren van een maximumfactuur is een sociale maatregel. De minister wil vermijden dat er een onderscheid zou zijn tussen goedkope en dure scholen, een onderscheid dat kan leiden tot sociale selectie. Verder is het ook de bedoeling dat zoveel mogelijk – en liefst alle leerlingen – de kans krijgen om aan alle activiteiten deel te nemen. Het is wenselijk dat de kostprijs ervan voor de ouders beperkt blijft. Daarom kan het GO! zich vinden in het voorgestelde bedrag van 60 euro voor de scherpe maximumfactuur voor het lager onderwijs. Het bedrag van 20 euro voor de scherpe maximumfactuur in het kleuteronderwijs blijft echter ontoereikend en zal impliceren dat bepaalde activiteiten zoals watergewenning niet langer kunnen plaatsvinden. Het GO! kant zich tegen de afwijkingsmogelijkheid om kledij uit de scherpe maximumfactuur te halen. In het basisonderwijs van het GO! blijft deze verplichte kledij immers beperkt tot de turnuitrusting, die vooreerst niet jaarlijks moet aangekocht worden en waarvan de kostprijs bovendien niet opweegt tegenover andere materialen en activiteiten die onder de regeling van de scherpe maximumfactuur vallen. Het bieden van een afwijkingsmogelijkheid om bepaalde zaken, in dit geval kledij, uit de scherpe maximumfactuur te halen is een aanzet tot de uitholling van het systeem en kan, zeker in elitaire scholen, aanleiding geven tot nog meer sociale ongelijkheid. Het GO! betreurt verder dat de minder scherpe maximumfactuur beperkt wordt tot 360 euro. Met dit bedrag blijft het niet langer mogelijk minimaal 3 GWP’s (één per graad) te organiseren a rato van € 150 tot € 200 per GWP. Voor heel wat van onze leerlingen is een GWP nochtans een unieke gelegenheid om een andere onderwijsinvulling en -ervaring te beleven. Het GO! vraagt bijkomende middelen voor het buitengewoon basisonderwijs. In tegenstelling tot de andere onderwijsverstrekkers heeft het GO! aan de hand van

(*) Directe inschrijvingsgelden kunnen enkel in het niet-leerplichtonderwijs (d.i. het onderwijs buiten het basis- en secundair onderwijs) worden gevraagd. Met indirecte inschrijvingsgelden worden kosten bedoeld, geheven bij het begin of in de loop van het jaar, door inrichtende machten of nevenorganisaties, waarvan het bedrag dermate hoog is dat ze een reële belemmering vormen om zich in te schrijven.

24 Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 3/2008-2009

cijfermateriaal voldoende aangetoond dat de kostprijs voor de scherpe maximumfactuur in het buitengewoon onderwijs substantieel hoger ligt dan in het gewoon basisonderwijs. Ter verlevendiging van het onderwijs maken leerlingen in het buitengewoon onderwijs frequenter uitstappen. Een lagere bezetting van de bus waarmee het vervoer plaatsvindt, heeft bovendien tot gevolg dat de vervoerkosten per leerling daardoor hoger liggen. Het GO! vindt een bijkomende verhoging van de werkingsmiddelen van 30 euro per leerling voor het buitengewoon onderwijs dan ook verantwoord.

Een maximumfactuur voor het secundair? Internationale verdragen en de Belgische grondwet vertalen het beginsel van de kosteloosheid naar het secundair onderwijs door het verbieden van een direct of een indirect inschrijvingsgeld (*) in de door de gemeenschap gefinancierde of gesubsidieerde scholen voor voltijds of deeltijds onderwijs. In het secundair onderwijs bestaat er dus geen absolute kosteloosheid. Voor bepaalde onderwijsactiviteiten en voor didactisch materiaal mogen aan ouders en meerderjarige leerlingen bepaalde kosten worden doorgerekend. Het is evident dat het om effectieve, aantoonbare en verantwoordbare kosten moet gaan die in evenwichtige verhouding staan tot de eigenheid en de doelgroep van het secundair onderwijs. Een door de overheid vastgelegde maximumfactuur, zoals voorgesteld in het basisonderwijs, is gelet op de diversiteit van de studierichtingen ASO, TSO, KSO en BSO, en derhalve het specifiek karakter van elke onderwijsinstelling (tuinbouwschool, hotelschool, technische school harde of zachte sector, ASO-school, middenschool, kunsthumaniora, …), geen evidente zaak. Er moet m.a.w. rekening worden gehouden met contextgebonden randvoorwaarden (een hotelschool heeft meer kosten dan bv. een ASO-school). Uiteraard betreffen het enkel pedagogisch verantwoorde uitgaven die verband houden met de betrokken studierichting i.f.v. de leerplandoelstellingen en eindtermen. Wat momenteel wel mogelijk is dat de lijst van de bijdragen die aan ouders en meerderjarige leerlingen kunnen worden gevraagd door elke individuele school onder de vorm van een maximumfactuur wordt voorgelegd aan de ouders. De lijst van de bijdragen (effectieve kosten, dan wel maximumfactuur) wordt steeds vastgelegd na overleg met de schoolraad. Het is eveneens mogelijk om van de bijdrageregeling af te wijken en specifieke maatregelen of tegemoetkomingen te voorzien voor financieel minder begoede gezinnen.

Dit specifieke overleg is niet vereist indien de bijdrageregeling opgenomen is in het schoolreglement, waarover de schoolraad sowieso reeds overlegbevoegdheid heeft. In het GO! keurt de Raad van Bestuur van de scholengroep de schoolreglementen van zijn respectieve scholen goed. De Raad van Bestuur kan dus in dit verband voor al zijn scholen eenzelfde beleid voeren. De bijdrageregeling moet uiterlijk bij het begin van het schooljaar schriftelijk aan de belanghebbenden moet worden meegedeeld. Het schoolreglement is hiervoor het meest aangewezen instrument, doch een ander (schriftelijk) communicatiemiddel is evenzeer toegelaten. (Onderwijsdecreet XIII van 13 juli 2001 van toepassing voor alle onderwijsnetten). Aandacht: het voorontwerp van Onderwijsdecreet XVII bepaalt dat de bijdrageregeling in de toekomst (wellicht vanaf 1 september 2007) verplicht zal dienen opgenomen te worden in het schoolreglement wat het GO! een goede zaak vindt.

Bronnen: Patriek Delbaere, Algemeen Directeur OVSG, in Imago, Jaargang 7, nummer 4, juni 2008 en Jaargang 8, nummer 1, september 2008 School+visie, nr 2 oktober-november 2008 en nr 3 december-januari 2008-2009 VVKBaO Standpunten van het GO! Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap, Ann Van Driessche, Communicatiedirecteur GO!

Wilt u ook uw mening kwijt, stuur uw reacties naar info@bvlo.be met als onderwerp: reactie maximumfactuur en vergeet niet uw naam en functie of hoedanigheid te vermelden. Misschien nemen wij ook met u contact op om de standpunten te vervolledigen.

Trefwoorden: maximumfactuur, kostenbeheersing, financieringsdecreet, flankerend onderwijsbeleid


Methode voor het basisonderwijs:

‘Bewegen Samen Regelen’ Goed bewegen is voor kinderen van groot belang. Maar hoe leer je een kind op een leuke, speelse manier het plezier van bewegen te ontdekken? Om u daarbij te helpen heeft de School of Human Movement & Sports (voorheen Calo) van de Christelijke Hogeschool Windesheim Bewegen Samen Regelen ontwikkeld, een moderne onderwijsmethode voor kinderen van de basisschool. De methode, bestaande uit drie activiteitenmappen, biedt u de mogelijkheid kinderen in kleine groepen gymles te geven. Het unieke van de methode is dat de kinderen zelf een grote bijdrage kunnen leveren aan het organiseren van de gymles.

Aanleiding voor het ontwikkelen van de methode De belangrijkste aanleiding voor het schrijven van de methode is de grote moeite die groepsleerkrachten (onderwijzers, red) hebben om goede gymlessen te geven. In het kader van de toenemende bewegingsarmoede onder de jeugd, wordt het steeds

belangrijker dat ook de groepsleerkracht intensieve bewegingslessen gaat geven. Maar voor goed bewegingsonderwijs is bewegingsintensiteit niet voldoende, de kinderen moeten ook beter leren bewegen. Aan de hand van deze vraag is er gekeken wat groepsleerkrachten moeilijk vinden aan het geven van gymlessen. Hieruit is gebleken dat met name het bouwen van uitdagende en voldoende arrangementen (materialen) als lastig ervaren wordt. Als een groepsleerkracht een gymzaal in komt met 30 enthousiaste kinderen, dan is het makkelijker om direct met de kinderen te gaan bewegen in plaats van het klaarzetten van allerlei materialen.

Met behulp van opdrachtkaarten kan de leerkracht samen met de kinderen snel de gymzaal inrichten of ombouwen.

Opzet en inhoud De methode is geschreven voor groepsleerkrachten om op een eenvoudige wijze in kleine groepen gymles te geven, waarin kinderen intensief en goed bewegen. De lessen en activiteiten zijn tot stand gekomen na een lange periode van uitproberen en bijstellen door experts op het gebied van bewegingsonderwijs in de basisschool. Het is een verzameling krachtige en voor kinderen boeiende leersituaties. Binnen de situaties wordt de leerlingen ruimte geboden zelf oplossingen voor de gestelde bewegingsproblemen te verkennen. De opzet en inhoud van de methode Bewegen Samen Regelen zijn gebaseerd op actuele ideeën over leren en onderwijzen. Centraal staat hierbij dat deelnemers aan bewegingssituaties tot hun recht kunnen komen.

Methode in het kort

BIJLAGE 1: ZAALINDELING Glijden Trefbal Stoepranden

Bewegen Samen Regelen is een nieuwe bewegingsonderwijsmethode voor de groepen 3 t/m 8 (1) van de basisschool (6tot 12-jarigen, red.). De methode bestaat uit drie activiteitenmappen: één voor groep 3/4, één voor groep 5/6 en één voor groep

Wip wap Lummelen

VOOR ELK KIND BOEIEND EN LEERZAAM

1 Voor de kinderen van groep 1 en 2 is de methode niet uitgewerkt, omdat deze kinderen meestal in het speellokaal gymles hebben. Voor het bewegingsonderwijs aan kleuters kunt u het boek ‘Bewegingsonderwijs in het speellokaal’ als methode gebruiken. Deze methode sluit goed aan bij de uitgangspunten van Bewegen Samen Regelen.

25 Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 3/2008-2009


beteren. Er zijn namelijk veel scholen waar een vakleerkracht een deel van de gymlessen verzorgt en de groepsleerkrachten een deel. Door het gebruik van deze methode weet de vakleerkracht precies welke activiteiten door de groepsleerkracht zijn aangeboden en kan hier in zijn les vervolgens prima op aansluiten. De vakleerkracht kan de lessen voor de kinderen introduceren door een les één of twee keer te geven. Indien mogelijk met de groepsleerkracht erbij. Daarna geeft de groepsleerkracht deze les. Het klaarzetten en opstarten is nu voor de groepsleerkracht makkelijker, aangezien de kinderen de les al één of twee keer gehad hebben. In tweede instantie omdat het zelfstandig klaarzetten, opstarten en soms ook het reguleren van bewegingssituaties voor een groot deel voor vakleerkrachten vernieuwend zal zijn.

GYM VOOR EN DOOR KINDEREN

7/8. Alle groepen maken gebruik van dezelfde lesopbouw, waardoor de materialen kunnen blijven staan. De activiteitenmappen zijn opgebouwd uit meerdere lessen met bij elke les een zaalindeling (zie bijlage 1). Per les worden verschillende activiteiten tegelijkertijd aangeboden, waardoor er een breed en intensief aanbod per les is. Iedere activiteit is uitgewerkt op een opdrachtkaart, voorzien van een foto (zie bijlage 2 en 3). Met behulp van die opdrachtkaarten kunnen kinderen zien en lezen welke activiteiten klaargezet en opgestart (mits er een zekere mate van bekendheid is) moeten worden. Hierdoor leveren zij een grote bijdrage aan het organiseren van de gymles. Bij elke activiteit is er ook een tipkaart (zie bijlage 4) voor de leerkracht. Op basis van de tipkaart kan een leerkracht de activiteiten aanpassen aan

BIJLAGE 2: VOORKANT OPDRACHTKAART

26 Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 3/2008-2009

het niveau van een groep, van deelgroepen en van individuele leerlingen. De lessen en activiteiten zijn zo differentieerbaar dat ze zes jaar lang voor alle leerlingen boeiend en leerzaam blijven. De methode sluit aan bij de leerlijnen zoals deze beschreven staan in het basisdocument bewegingsonderwijs.

Bewegen Samen Regelen voor vakleerkrachten Zoals uit bovenstaande tekst blijkt is de methode geschreven voor groepsleerkrachten. Ook voor vakleerkrachten blijkt de methode zeer aantrekkelijk. In eerste instantie omdat het een hulpmiddel kan zijn om de samenwerking tussen vakleerkracht en groepsleerkrachten met betrekking tot bewegingsonderwijs te ver-

Bewegingssituaties zelfstandig opbouwen, starten en reguleren Hierboven is aangegeven dat het unieke van deze methode is dat de kinderen zelf een grote bijdrage kunnen leveren aan het organiseren van de gymles (foto). Doordat elke activiteit is uitgewerkt op een opdrachtkaart, kunnen de kinderen zelf de materialen klaarzetten. Het klaarzetten van de materialen door de kinderen is een werkvorm die veel vakleerkrachten in het basisonderwijs al toepassen. Meestal gebeurt dat klaarzetten heel snel door een goede taakverdeling en aanwijzingen van de vakleerkracht. Door het gebruik van opdrachtkaarten gaat het klaarzetten niet direct veel sneller. De tijdwinst zal ontstaan wanneer de kinderen bekend zijn met de les en de activiteiten, maar ook wanneer de kinderen

BIJLAGE 3: ACHTERKANT OPDRACHTKAART


BIJLAGE 4: TIPKAART

BIJLAGE 5: DEMONSTRATIEVIDEO

BIJLAGE 6: ZELF EEN ACTIVITEIT ONTWERPEN

gewend zijn om met opdrachtkaarten de materialen klaar te zetten. Door deze werkwijze leren kinderen onderling afspraken te maken en samen te werken. Bovendien geeft het de leerkracht rust en kan hij deze organisatietijd gebruiken om op een andere wijze contact te zoeken met de kinderen. Een groepsleerkracht heeft de mogelijkheid om met behulp van de kaarten de gymles in de klas al voor te bereiden. De kinderen kunnen dan direct gaan klaarzetten als ze omgekleed zijn. Voor groep 7/8 is het eenvoudig om de materialen snel en goed neer te zetten. Het heeft dan ook onze voorkeur om met deze leeftijdsgroep te starten. Maar ook groep 5/6 en soms ook 3/4 kunnen al met opdrachtkaarten werken. Het opstarten van de activiteiten door de kinderen blijkt iets moeilijker dan het klaarzetten. Voor jonge kinderen is het lastig om de opdracht en de regels goed te lezen en te begrijpen. Daarnaast willen de kinderen liever direct beginnen in plaats van eerst te lezen. Ook hier geldt wanneer de kinderen bekend zijn met de activiteiten dit een stuk eenvoudiger zal zijn. Zonder goed te lezen kunnen de kinderen de activiteit opstarten, omdat ze nog wel weten hoe de activiteit gaat en wat de regels zijn. Als een kind het vergeten is, wordt hij wel geholpen door de andere kinderen.

Naast het klaarzetten en opstarten gaat het ook om het reguleren van een activiteit. Dat wil zeggen dat de kinderen de activiteit zelf op gang moeten houden en zonodig het arrangement en regels mogen aanpassen. De activiteiten zijn zo opgezet dat er verwacht mag worden dat de kinderen deze goed zelfstandig uit kunnen voeren. Hierdoor heeft de leerkracht de tijd om te kijken welke kinderen extra aandacht nodig hebben en deze aandacht kan hij ze ook geven. Verder willen we de kinderen graag mee laten denken over oplossingen om een activiteit eenvoudiger, moeilijker of leuker te maken. Hierdoor wordt de gymles een gezamenlijke activiteit van leerkracht en kinderen. Deze interactie tussen de opdracht van de docent en de initiatieven van de kinderen schept mogelijkheden om samen te zoeken naar verbeteringen van de opdracht. Achter elk initiatief van een kind zit een kans tot vernieuwing van het onderwijs. Op deze manier is de betrokkenheid van de kinderen erg groot. Ze zullen zich mogelijk ook bewust worden van de verschillende mogelijkheden om een activiteit aan te passen. De verwachting is dat kinderen dit vervolgens ook steeds meer buiten de lessen bewegingsonderwijs zullen toepassen. De leerkracht moet zelf bepalen welke ruimte hij de kinderen hierin wil geven.

Deze werkwijze is wellicht voor veel vakleerkrachten vernieuwend en daardoor mogelijk interessant.

Scholing Bewegen Samen Regelen De totale methode is los te bestellen. Ondersteunend aan de methode organiseert Windesheim ook schoolspecifieke trainingsdagen en scholingsbijeenkomsten. Alle info: www.bewegensamenregelen.nl.

Meer weten Voor meer informatie kunt u ook contact opnemen met: Marijke de Groot Projectcoรถrdinator Bewegen Samen Regelen Telefoonnummer: 038-469 95 78 E-mail: info@bewegensamenregelen.nl

Trefwoorden: onderwijsmethode, activiteitenmap, opdrachtkaarten 27 Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 3/2008-2009


Overzicht BVLO nascholingen 2009 Nascholingen Antwerpen VERGADERTECHNIEKEN i.s.m. Sportac Inhoud: Inzicht en deskundigheid verhogen bij het deelnemen aan en begeleiden van vergaderingen met het oog op het bevorderen van overleg en participatie in het communicatie- en besluitvormingsproces. Datum: Woensdag 22 april 2009 Uur: 18u45 ontvangst - 19u00 start bijscholing Plaats: Huis van de Sport • Boomgaardstraat 22 bus 1 • 2600 Antwerpen Prijs: BVLO leden: € 12 – niet BVLO leden: € 15 Docent: Praxis Netwerk Doelgroep: Clubs, commissieleden, bestuursleden Inschrijven: Inschrijven vóór 8 april 2009 online.

Nascholingen Oost-Vlaanderen WERKEN MET VRIJWILLIGERS i.s.m. Sportac Inhoud: Een goed vrijwilligersbeleid voeren is vandaag voor verenigingen een pure noodzaak geworden. In dit vrijwilligersbeleid legt de vereniging een aantal acties vast die ze onderneemt om vrijwilligers aan de organisatie te binden. Tijdens de sessies verduidelijken we waarom zo’n vrijwilligersbeleid zo noodzakelijk is. We leggen ook uit wat de verschillende mogelijke acties zijn (onder

meer op vlak van werving en motivering). We starten de samenkomst met een gesprek over de complexe context waarin het vrijwilligerswerk zich vandaag afspeelt. Een context waarin maatschappelijke ontwikkelingen, de vrijwilligers en de organisatie een rol spelen. Datum: Donderdag 4 juni 2009 Uur: 18u45 ontvangst - 19u00 start bijscholing Plaats: Huis van de Sport • Zuiderlaan 13 • 9000 Gent Prijs: BVLO leden: € 12 – niet BVLO leden: € 15 Docent: Nog te bepalen Doelgroep: Clubs, commissieleden, bestuursleden Inschrijven: Inschrijven vóór 21 mei 2009 online.

STUDENTENKAMP Inhoud: De Bond voor Lichamelijke Opvoeding afdeling Oost-Vlaanderen organiseert deze zomer opnieuw een sportkamp om studenten 2de zit en toekomstige studenten LO klaar te stomen voor het nieuwe academiejaar. Een perfecte gelegenheid om opnieuw in vorm te komen en tekorten weg te werken onder leiding van gespecialiseerde lesgevers. Datum: maandag 3 tot en met vrijdag 7 augustus 2009 Plaats: - Sportaccommodaties Universiteit Gent • Watersportlaan 2 en 3 • 9000 Gent - Topsporthal Vlaanderen • Zuiderlaan 14 • 9000 Gent Inschrijven: via de website

Bewegings- en Sportwetenschappen van de Universiteit Gent opnieuw zijn jaarlijkse nascholingsweek. Trainers, sportmonitoren, sportfunctionarissen, leraren en studenten LO kunnen zich gedurende een volledige week bijscholen in verschillende sportdisciplines onder leiding van vakspecialisten. Datum: maandag 24 tot en met vrijdag 28 augustus 2009 Plaats: Sportaccommodaties Universiteit Gent • Watersportlaan 2 en 3 • 9000 Gent Inschrijven: via de website

Nascholingen Limburg BEWEGENDE GEZELSCHAPSSPELEN wordt gepland in oktober 2009 Lesgever: Gert Deckers Inschrijven: Inschrijven kan online. Voor meer info: BVLO Limburg p/a Josse Lambrix, Maastrichtersteenweg 202, 3700 Tongeren Tel + fax: 012/391886 e-mail: josse.lambrix@telenet.be

Nascholingen BVLO vzwO 35e BVLO-Studiedag: De troeven van de LO op school De Bond voor Lichamelijke Opvoeding vzw organiseert de 35e BVLO-Studiedag in Gent. Dit jaar vindt de BVLO-Studiedag plaats op maandag 14 december 2009.

NASCHOLINGSWEEK

www.bvlo.be

Inhoud: De Bond voor Lichamelijke Opvoeding afdeling Oost-Vlaanderen organiseert in samenwerking met de Vakgroep

BVLO-Sportkampen 2009 ! d o b n a a w u e ni

TAL VAN VOORDELEN ALS JE OP KAMP GAAT MET BVLO!! - Gratis sportbrevet - Gratis T-shirt

BELEEF EEN KEICOOLE SPORTIEVE WEEK EN SCHRIJF SNEL IN!!

- Fiscaal attest voor jongeren tot 12 jaar - Mutualiteit of aanvraag andere attesten - Kortingen:

06/07 - 10/07 Ropeskipping

* 10 euro korting bij het tweede, derde,... kind van hetzelfde gezin

20/07 - 24/07 Ropeskipping

* 10 euro korting bij kinderen van UGent personeel. Klik hier

20/07 - 24/07 Mountainbike/Rope-skipping

* groepskortingen: 1 gratis deelname bij een groepsdeelname van min. 10 deelnemers

24/08 - 28/08 Kleuterkamp: waterparadijs/omnisport 24/08 - 28/08 Omnisportkamp 02/11 - 06/11/2009 Ropeskipping/Dans 28 Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 3/2008-2009

Meer info: www.bvlo.be - mail naar Sportkampen@bvlo.be of bel op 09/ 218 91 24


Olympische Leerstoel IBL ‘Henri de Baillet Latour - Jacques Rogge’ De Olympische leerstoel: IBL “Henri de Baillet Latour - Jacques Rogge, die zowel een zetel heeft aan de Universiteit Gent als aan de Université Catholique de Louvain la Neuve werd opgericht op 3 oktober 2008 aan de Universiteit Gent in aanwezigheid van de IOCVoorzitter, Graaf Jacques Rogge. Aan beide Universitaire instellingen werd een doctoraatsbursaal aangesteld die onderzoek opzet binnen het brede actieveld van de Olympische Beweging. Het titularisschap van de Olympische Leerstoel werd toegewezen aan Prof. Dr. Marc Maes voor de Universiteit Gent en aan Prof. Dr. Thierry Zintz voor de Université Catholique de Louvain la Neuve. Van 4 tot 8 mei 2009 wordt Prof. Dr. Jim Parry, een internationaal deskundige in de Olympische materie, uitgenodigd om een reeks lezingen te verzorgen over de Olympische waarden en de Ethiek in de Sport.

Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen Vakgroep Bewegings- en Sportwetenschappen

De werking in het kader van de Olympische leerstoel wordt integraal gefinancierd door het Fonds Inbev-Baillet Latour. De Rector van de Universiteit Gent, Prof. Dr. Paul Van Cauwenberghe, heeft de eer en het

genoegen u uit te nodigen op de inaugurale lezing van de Olympische leerstoel: “Henri de Baillet Latour - Jacques Rogge” 2008-2009 op maandag 4 mei 2009, door Prof. dr. Jim Parry, Department of Philosophy, Leeds University.

Programma van de lessenreeks Algemeen thema: ‘Olympische waarden en Ethiek in se Sport’ Maandag 4 mei 2009 – 17u00 -18u00 – Auditorium C – UZ Campus Heymans – De Pintelaan 185 The Ethical and Political Values of the Olympic Movement Inaugurale les met uitreiking van een medaille door de Rector en aansluitende receptie in de Faculteitszaal Dinsdag 5 mei 2009 – 13u00 – 14u00 – Auditorium 1 – Faculteit FPPW – H. Dunantlaan 2 Physical Education as Olympic Education Woensdag 6 mei 2009 – 15u00 -16u30 – Auditorium 2 – Faculteit FPPW – H. Dunantlaan 2 Ethics, Mass Media and Sport Donderdag, 7 mei 2009 - 15u00 – 16u30 – Université Catholique de Louvain Heroes and Vilains-Doped Athletes and Impact on Society and Education

ZEEZEILEN Ook voor uw sportdagen of sportkampen Sterk gereduceerde all-in prijzen voor scholen 1 dagreis, of meerdere dagen met overnachting mogelijk INFO: CHANNEL SAILING - Koestraat 1, 8490 Jabbeke - Tel. 050/81.53.40 - Fax 050/81.53.50 e-mail: info@channelsailing.be website: www.channelsailing.be CHANNEL SAILING: JACHTVERHUUR - JACHTCHARTER

SPORTDAG-FORMULE: 40 euro/leerling/dag - incl. verzekering, schipper, waarborg per jacht mag één begeleider gratis mee - vanaf 4 dagen: 30 euro/leerling/dag 29 Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 3/2008-2009





Ethiek in de praktijk

lager onderwijs 145

JAN CUYPERS Regent LO Gemeentelijke Basisschool Retie Follo-leerkracht in de regio Retie-Arendonk-Dessel Coördinator van Sportsnack ‘Sport Naschools Actieve Kids’ voor lagere scholen www.gbretie.be

Fair Play Games in de 3de graad Doelgerichte opbouw naar een ‘totaalles’ Voor bepaalde ploegsporten wordt een periodeplanning opgemaakt die op zich een onderdeel van het jaarprogramma is. De laatste fase van een periode is voorbehouden voor de ‘fair play’ games die als apotheose fungeren. Eén periode duurt ongeveer een 3 tot 4-tal lessen, afhankelijk van het verloop en de omstandigheden. Op jaarbasis staan een 4 tot 7-tal fair play games op het programma. Diverse sporten komen aan bod: basketbal, ulama, trefbal, badminton, hockey, … Beide parallelklassen hebben gelijktijdig les en doorlopen hetzelfde programma gegeven door 2 leerkrachten lichamelijke opvoeding. Naast het hoofdthema, gericht naar Fair Play Games, is er een secundair thema dat door elke leerkracht vrij wordt ingevuld.

Voorbereidende lessen • Essentiële basisspelregels van de desbetreffende sport kennen en toepassen. • Essentiële specifieke elementaire technische vaardigheden verbeteren.

Organisatorische voorbereidingen op school buiten de lessen • Ploegen zijn ingedeeld door de leerkrachten lichamelijke opvoeding (via een eenvoudige excelfile) • Ploegenindeling wordt enkele dagen voor het tornooi uitgehangen op het sportbord op de speelplaats. • Ploegkapitein haalt het inschrijvingsformulier af, vult het in en brengt het mee naar het tornooi. • Het opbouwteam ontvangt het ‘bouwschema’ enkele dagen vooraf. • Ervaringen en conclusies: - Eenmaal alle ondersteuningsmiddelen zijn aangemaakt en de kinderen weten wat ze ermee moeten doen kan alles vlot verlopen. - Omdat de leerlingen gemotiveerd zijn is het mogelijk om hen tijdens hun vrije momenten op school reeds een aantal voorbereidingen te laten treffen wat een tijdswinst van ongeveer 10 minuten oplevert.

• Essentiële specifieke elementaire tactische vaardigheden verbeteren. • Oefenen van het samenspel

• Oefenen van scheidsrechtervaardigheden • Ervaringen en conclusies: - Door systematisch aandacht te besteden aan diverse onderdelen krijgen de leerlingen de kans om zich te verbeteren. - Omdat iedereen weet dat er naar één doel wordt gewerkt, nl. het toepassen van spelregels, elementaire technieken en tactieken in een tornooivorm zijn de leerlingen gemotiveerd om hun best te doen. - Termen, organsiatievormen, … uit de ‘grote mensenwereld’ vertalen naar de kinderwereld blijkt motiverend te werken.

1

[

• Oefenen van het start- en slotritueel

Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 3/2008-2009

• Oefenen van het tegenspel


lager onderwijs 146

Algemene kenmerken fair play Games in de 3de graad Samenspel en tegenspel

Samenspel Gedurende 1 minuut met de ploeg zoveel mogelijk doelen maken. Tegenspel Gedurende een 5-tal minuutjes een wedstrijdje spelen

Verschillende rollen

• • • •

Rituelen

• Startritueel • Slotritueel

Ondersteunende middelen

• • • • • • • • • •

• • • •

Scheidsrechter (ploegen die rusten) Kapiteins Spelers Opbouwteam

Fair Play vlag Fair play medailles Kapiteinsbanden (twee per terrein) Fair play toss Clipboard met balpen per ploeg Fair Play logo Inschrijvingsformulier met unieke ploegnaam en ploegslogan Fair play box (om het materiaal per terrein te verzamelen) Fluitje 2de kansstoel (voor kinderen die een ‘negatief gedrag’ vertonen en een 2de kans krijgen. Eenvoudige ploegindeling via excel met handmatige bijsturing Tornooischema Uitslagentabel Bouwplan

- De wedstrijdtafel met minigeluidsinstallatie wordt opgesteld voor de tornooileider (= leerkracht LO) Dit alles gebeurt terwijl de andere leerlingen zich omkleden. • De kinderen komen binnen en zoeken hun ploeg (ploegindeling vooraf gekregen en hangt aan de muur). De kapitein van elke ploeg geeft het inschrijvingsformulier af aan de tornooileider (aan de wedstrijdtafel) en ontvangt in ruil hiervoor een clipboard met balpen en voor elke speler een ‘fair play’-medaille. • Vervolgens gaat de volledige ploeg naar het juiste wedstrijdterrein en begint al in te spelen. Na enkele minuutjes is elke ploeg op de juiste plaats. • Op het collectieve signaal van de wedstrijdleider (via de micro) start het samenspel. Na 1 minuut volgt het eindsignaal en worden de punten snel genoteerd op het ploegformulier dat in het clipboard zit. Het clipboard wordt in de fair play-box gelegd zodat het makkelijk terug te vinden is en het niet op het wedstrijdterrein ligt.

Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 3/2008-2009

• Het tegenspel wordt gespeeld: - Het startritueel geeft het begin van de wedstrijd aan.

[

2

De ‘totaalles’ zelf • Opstellen van het materiaal - Het opbouwteam stelt het materiaal op aan de hand van het ‘bouwplan’ dat ze enkele dagen van tevoren hebben ontvangen.


lager onderwijs 147

• De ploeg die de toss wint start de wedstrijd, de andere ploeg doet de partijvestjes aan. De wedstrijd wordt: - Gespeeld volgens duidelijke en heel rudimentaire regels, elementaire technieken en tactieken. - Een leerling van een ploeg die rust, fungeert als scheidsrechter. - Het slotritueel beëindigt de wedstrijd. • De fair play medailles worden teruggegeven en de spelers van beide ploegen schudden elkaar de hand.

Een herkenbare steeds terugkerende basisorganisatie zorgt voor structuur, rust, zekerheid, efficiëntie, …

• Partijvestjes, kapiteinsbanden, ballen, speelmateriaal, … worden in de ‘fair play’-box per terrein gelegd. - De uitslag wordt genoteerd op het persoonlijke ploegformulier en doorgegeven aan het wedstrijdsecretariaat dat het tornooischema aanvult.

• Voor diverse ploegsporten wordt hetzelfde concept gehanteerd.

• Conclusies en ervaringen - Op het eerste gezicht lijkt het geheel één grote chaos. Omdat iedereen op elk moment een specifieke rol met bijbehorende taak heeft is er

• De betekenis voor kinderen bestaat erin dat een vaste organisatie gedurende het ganse schooljaar ervoor zorgt dat er heel wat tijd wordt gewonnen en daardoor alle deelnemers volgens eigen mogelijkheden in een herkenbare situatie kunnen functioneren. • Doorheen de volledige lagere school wordt het concept systematisch opgebouwd: elk jaar komen er enkele onderdelen bij.

De toekomst … creëren van een tijdelijke sport- en beweegmaatschappij op maat van de kinderen. De werking van Fair Play Games zal nooit af zijn. De ideeënbox zit reeds vol met mogelijke uitbreidingen die allen een onderdeel kunnen zijn van een lokale samenleving waarin de school nauw samenwerkt met de omgeving in het grote kader van ‘Brede School’. In eerste instantie denken wij aan de creatie van een Sport Media Team met daarin fotografen, schrijvende pers, interviewers, speakers, DJ’s, … .

Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 3/2008-2009

• De fair play medailles worden uitgewisseld en de spelers van beide ploegen schudden elkaar de hand.

sprake van een zekere orde die ervoor zorgt dat het geheel heel efficiënt is. - Het tempo van de activiteit ligt vrij hoog zodat de kinderen vlot kunnen overschakelen van de ene taak naar de andere. Er is een grote afwisseling in taken, rollen, ervaringen, … die organisatorisch vrij strak is georkestreerd. - De mix van een diversiteit aan taken, een vlotte organisatie, 100 % speelkansen, samen- en tegenspelen, … zorgt voor een sfeer waarin iedereen voelt dat hij kansen mag zien en deze ook optimaal mag benutten.

3

[

• De kapiteins tossen.


Fair Play Games Voorbereidingen tijdens vrije momenten in de school lager onderwijs 148

1. Een week van tevoren (tijdens de vorige les) worden een aantal formulieren uitgedeeld: a. Het inschrijvingsformulier met wisselwijzer b. De ploegenindeling met aanduiding van kapiteins … c. Het bouwplan voor het bouwteam 2. De kapiteins vullen het inschrijvingsformulier en de wisselwijzer in. 3. De leden van het bouwteam bestuderen het bouwplan. Fair Play Games 1. Opstellen van het materiaal … terwijl de andere leerlingen zich omkleden. a. Het opbouwteam stelt het materiaal op aan de hand van het ‘bouwplan’. b. De wedstrijdtafel met minigeluidsinstallatie wordt opgesteld voor de tornooileider (= leerkracht LO) 2. De kinderen komen binnen en zoeken hun ploeg. Ondanks het feit dat men de ploegindeling vooraf heeft gekregen hangt dit toch nog aan de muur.

Speelkalenders Sociale vaardigheden Praktische werking Inschrijvingsformulier en wisselwijzer Scoreformulier Tornooischema Evaluaties Ploegensamenstelling Opbouwteam Bouwplan

Basket Trefbal Badminton Ulama Hockey Handbal

Praktische werking

Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 3/2008-2009

Voorbereiding tijdens lessen lichamelijke opvoeding 1. Een aantal rituelen liggen vast en worden éénmalig aangeleerd. a. Het startritueel b. Het slotritueel 2. Sportspecifieke onderwerpen worden aangeleerd via betekenisvolle doelgerichte spelvormen zodat de kinderen op een hoog niveau aan de wedstrijdjes tijdens de ‘fair play’-games kunnen deelnemen. a. elementaire technieken van de desbetreffende sport b. elementaire tactieken van de desbetreffende sport c. basisregels van de desbetreffende sport d. samenspel van de desbetreffende sport e. tegenspel van de desbetreffende sport 3. Scheidsrechtervaardigheden worden systematisch aangeleerd

[

4

3. De kapitein van elke ploeg doet de inschrijving: het inschrijvingsformulier wordt aan de tornooileider gegeven en de ingevulde wisselwijzer wordt gecontroleerd. (aan het ‘fair play’-secretariaat). In ruil hiervoor ontvangt de ploeg een ‘fair play’-kaft (clipboard) met balpen en voor elke speler een ‘fair play’-medaille. 4. Vervolgens gaat de volledige ploeg naar het terrein voor de eerste wedstrijd en men begint in te spelen. Na enkele minuutjes is elke ploeg op de juiste plaats. 5. Op het collectieve signaal van de wedstrijdleider (via de micro) start het samenspel. Na 1 minuut volgt het eindsignaal en worden de punten snel genoteerd op het ploegformulier dat in het clipboard zit. Het clipboard wordt in de ‘fair play’-box gelegd zodat het makkelijk terug te vinden is en het niet storend op het wedstrijdterrein ligt. 6. Het tegenspel wordt gespeeld: a. Het startritueel geeft het begin van de wedstrijd aan. i. De kapiteins ontvangen de kapiteinsband van de scheidsrechter. ii. De kapiteins tossen onder leiding van de scheidsrechter. iii. De ‘fair play’-medailles worden uitgewisseld en de spelers van beide ploegen schudden elkaar de hand. iv. De ploeg die de toss wint start de wedstrijd, de andere ploeg doet de partijvestjes aan. b. De wedstrijd wordt: i. Gespeeld volgens duidelijke en heel rudimentaire regels, elementaire technieken en tactieken die in de voorbereidende lessen aan bod kwamen. ii. Leerlingen van de ploegen die rusten fungeren als scheidsrechter. c. Het slotritueel beëindigt de wedstrijd. i. De ‘fair play’-medailles worden teruggegeven en de spelers van beide ploegen schudden elkaar de hand.


ii. Partijvestjes, kapiteinsbanden, ballen, speelmateriaal, … worden in de ‘fair play’-box per terrein gelegd. d. De uitslag wordt genoteerd op het persoonlijke ploegformulier en doorgegeven aan het wedstrijdsecretariaat die het tornooischema aanvult. 7. Het apotheosespel is het slot van het tornooi. a. Geleid door de apothesosemaster (is leerkracht) b. Per ploeg wordt een afvaardiging op het ‘podium’ gevraagd.

Teamnaam ................................................................................................................................

8. Het opruimen van het materiaal gebeurt door het opbouwteam

Handtekeningen ..............................................................................................................

9. Procedure “2de kansstoel” a. Als iemand zich niet Fair Play gedraagt zit hij/zij even op de “2de kansstoel” om na te denken.

.....................................................................................................................................................................

Fair Play Games Inschrijvingsformulier

.....................................................................................................................................................................

lager onderwijs 149

Onze slogan ...........................................................................................................................

Fair Play Games Wisselwijzer Teamnaam ............................................................................................................................................................................................................................................................................................... Wedstrijd

Teamkapitein

Score Samen-spel

Tegenstander

Uitslag

Wedstrijd 1 Wedstrijd 2 Wedstrijd 3 Wedstrijd 4 Wedstrijd 5 Wedstrijd 6 Wedstrijd 7 De teamkapitein is steeds de eerste wisselspeler (1 minuut).De volgorde van wisselspelers blijft het ganse tornooi hetzelfde.

Regels en puntentelling Samenspel en tegenspel Techniekspelen Tactische spelen Ploegopstelling Voorbereidingen tijdens vrije momenten in de school Startritueel Slotritueel Bouwplan Opbouwteam Inschrijvingsformulier en wisselwijzer Ploegensamenstelling Fair Play Games Tornooischema Scoreformulier

Regels: Elkaar niet aanraken. Niet lopen met de bal in de handen (enkel 2 passen als men op doel gaat gooien). Niet dribbelen. Puntentelling: Elk doel is 1 punt.

Samen-spel Handbal • Een hoepel ligt op 4 meter van het doel. • Het doel is 4 meter breed en wordt gevormd door 2 korfbalpalen/hoogspringpalen met een verkeerslint als deklat op 2,5 meter hoogte. • 1 speler staat achter het doel om de ballen terug te gooien. • Speeltijd = 1 minuut • Bedoeling = zoveel mogelijk doelpunten scoren door met 1 voet in de hoepel te staan. • 1 leerling van de tegenpartij is scheidsrechter. • Per doelpunt = 1 punten

Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 3/2008-2009

Voorbereiding tijdens lessen lichamelijke opvoeding

Regels en puntentelling handbal

5

[

Handbal


lager onderwijs 150

Tegen-spel Handbal

Mini-wedstrijdje

Apotheosespel Handbal ‘Penaltycup’ • Per ploeg komen 3 spelers naar voren, die elk 1 penalty voor hun ploeg zullen geven. • 1 speler per ploeg houdt de score bij. • Elke ploeg geeft om de beurt een penalty. • Er staat geen keeper in het doel. • De penaltystip bevindt zich op 7 meter van het doel. • Per doelpunt = 1 punt (in totaal kunnen dus 3 punten gescoord worden per ploeg).

Techniekspelen Handbal Keeper van de ploeg die de bal heeft, speelt mee.

Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 3/2008-2009

Voor de doellijn blijven!!! Kegel omver = doelpunt

Slagworp Valworpworp Sprongworp Botsworp

Moeilijker = Enkel scoren met: 1. Sprongworp 2. Botsworp 3. Valworp

[

6


Doelpuntenspel

Tactische spelen

lager onderwijs 151

2 passen aanlopen en scoren van tussen de lijnen

Moeilijker = Enkel scoren met: 1. Sprongworp 2. Botsworp 3. Valworp

Kegelspel

Zoveel mogelijk kegels van de bank gooien.

Stap 1 ‘1-seconden’-regel (‘vuurbal’) Stap 2 ‘Heen en weer’-regel Naar dezelfde ^plaats Naar een andere plaats

Moeilijker = Enkel scoren met: 1. Sprongworp 2. Botsworp 3. Valworp

Ke e p e r Centrumspelers Vl e u g e l s p e l e r s

7

[

Ploegopstelling handbal

Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 3/2008-2009

Stap 3 ‘Andere kant’-regel


lager onderwijs 152

Bouw plan handbal

Overzicht - scoreschema terrein ... Wedstrijd 1

Wedstrijd 2

Wedstrijd 3

Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 3/2008-2009

Wedstrijd 4

[

8

Wedstrijd 5

Wedstrijd

Scheidsrechter

A-D

C

B-E

C

D-E

B

A-C

B

E-C

A

D-B

A

C-B

D

E-A

D

B-A

E

C-D

E

Uitslag

Punten Speler/ploeg

Punten

Totaal

Speler/Ploeg A Speler/Ploeg B Speler/Ploeg C Speler/Ploeg D Speler/Ploeg E

Contactgegevens GEMEENTELIJKE BASISSCHOOL RETIE Peperstraat 24 • Schoolstraat 3 2470 Retie Tel. 014 37 75 55 • Fax 014 37 38 23 email: dirctie@gbretie.be website: www.gbretie.be

Rangschikking


Eerste Hulp bij (Sport)Ongevallen (EHBSO) en actuele reanimatietechnieken (ERC 2005)

sportverzorging / eerste hulp 065

WERNER VAN ASSCHE DSKO Redden VTS KRISTEL CROMBEZ DSKO Redden VTS Coördinator Opleidingen Vlaamse Reddingscentrale (VRC)

De EHB(S)O en de reanimatie is een vaardigheid die iedereen wel eens nodig heeft. Kennis ervan en training erin zijn geen overbodige luxe! Situaties die dringend eerste hulp vereisen, zijn: ernstige bloeding nek- en rugletsel luchtwegversperring bewusteloosheid geen (of onvoldoende) ademhaling

• snel herkennen van de aandoening en de ernst ervan • snel alarmeren (112) van de juiste hulp • snel stabiliseren ¡ om erger of blijvend letsel te voorkomen ¡ vitale functies onderhouden

de overlevingsketen

I controleer bewustzijn • roep luid • schud voorzichtig bij een bewust slachtoffer: • bevraag het slachtoffer

bij een bewusteloos slachtoffer: • roep hulp! - voor bijstand - wacht niet op bijstand

Volgende concrete handelingen stel je in het geval van reanimatie (ERC 2005) Basisreanimatie (BLS = Basic Life Support) I controleer veiligheid van: • jezelf • het slachtoffer • omstanders

bij een ernstig letsel: • laat het slachtoffer onbeweeglijk liggen • verwittig 112

Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 3/2008-2009

Volgende basisprincipes pas je toe als je dringend eerste hulp moet verlenen (zowel bij EHBSO als bij reanimatie):

9

[

• • • • •


sportverzorging / eerste hulp 066

I open de ademweg en controleer ademhaling • kantel hoofd achterwaarts en lift kin (kantel minimaal bij nekletsel) • luister, kijk, voel • 10 seconden

als het slachtoffer ademt: • plaats het slachtoffer in stabiele zijligging • verwittig 112

I geef 2 beademingen • kantel het hoofd, lift de kin, sluit de neus • plaats mond op mond • blaas tot borstkas licht rijst • 1 seconde/beademing

I combineer 30 hartmassages / 2 beademingen • zonder onderbreken • bij reactie van het slachtoffer: controleer ademhaling I plaats in stabiele zijligging • als bewusteloos slachtoffer ademt • niet bij vermoeden van wervelletsel • controleer achteraf opnieuw de ademhaling

als het slachtoffer niet ademt: • verwittig 112 - onmiddellijk - via omstander (of zelf met GSM) - informeer: wie - wat - waar - gespecialiseerde hulp

Hulpmiddelen

Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 3/2008-2009

I zakmasker • eenvoudig • beschermend (eigen veiligheid)

[

10

I geef 30 hartmassages • plaats de hiel van één hand in het midden van de borstkas • plaats de hiel van de andere hand op de eerste hand • masseer 4 à 5 cm diep aan 100/min

I AED • gebruiksvriendelijk • veilig • doeltreffend • wet 21/09/06


I CPR wordt toegepast bij bewusteloos slachtoffer zonder (normale) ademhaling I hartmassage: hand rechtstreeks in midden van borstkas I bij kind 1 of 2 handen op de onderste helft van het borstbeen, minder diep bij baby 2 vingers op de onderste helft van het borstbeen

It’s c

sportverzorging / eerste hulp 067

I kind en volwassene 30:2 I drenkeling / kind en baby: starten met 5 beademingen I indien er geen omstander is: steeds onmiddellijk 112 verwittigen, dan CPR bij drenkeling / kind en baby: eerst 1’ CPR, dan 112 verwittigen

Aandachtspunten

Tip! 0nderhoud steeds je kennis en vaardigheden !!!

l to save a life!

Lifesaving bestaat uit verschillende disciplines op het strand en in het water, die je vaardigheid en kennis aanscherpen en trainen. Hierdoor sta je sterk om levens van drenkelingen te redden. Efficiëntie wordt ook competitie: snel en behendig omgaan met de reddingsmiddelen wordt beloond.

We bieden initiaties aan voor een halve dag of volledige dag, zowel in het zwembad als in open water. Het programma van de sportdag wordt samengesteld in overleg met de verantwoordelijke leerkracht. VOOR WIE? Leerlingen van 8 – 18 jaar (vanaf de tweede graad van het lager onderwijs). Om veiligheidsredenen verwachten we dat elke deelnemer minstens 100 m kan zwemmen.

PLAATS Zowel een OPENWATER- als een ZWEMBADRESCUE behoren tot de mogelijkheden. Heb je een locatie in gedachten, stel ze ons voor en we bekijken samen de mogelijkheden. INFORMATIE en BOEKING Vlaamse Reddingscentrale vzw 016 35 35 00 vrc@pandora.be

11

[

Tijdens de sportdag maken de leerlingen kennis met Lifesaving, een coole allround lifetime sport voor waterratten met lef!

Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 3/2008-2009

Rescue day is een initiatief van de Vlaamse Reddingscentrale vzw (VRC), de erkende sportfederatie van reddend zwemmen. Het is een promotie voor een veilige watersportbeoefening voor jong en oud.


sportverzorging / eerste hulp 068

Beroer te door

bloedklonter Onthoud de vier letters: G.A.S.T.

Hoe kan je een beroerte herkennen? Stel vier eenvoudige vragen:

G: GLIMLACHEN

Vraag de persoon om te glimlachen. De mondhoeken moeten beiden simultaan omhoog gaan.

A: Identificatie van een beroerte: Als iedereen een paar simpele regels zou kennen, zouden we samen heel wat mensen kunnen redden.

Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 3/2008-2009

Tijdens een barbecue begon een vrouw te wankelen en viel lichtjes op de grond. Zij verzekerde iedereen dat zij in orde was (omstanders boden aan een ziekenwagen te bellen). Zij verklaarde dat ze gewoon gestruikeld was. Even later zat de vrouw, weliswaar een klein beetje geschrokken, te genieten van de maaltijd. Ze amuseerde zich de rest van de namiddag. Maar ’s anderendaags kreeg het gezelschap te horen dat de vrouw net naar het ziekenhuis was gebracht en dat ze daar overleden was.

[

12

De vrouw had tijdens de barbecue een beroerte gekregen. Indien de omstanders hadden geweten hoe een beroerte te herkennen, zou de vrouw waarschijnlijk nog leven. Neurologen zeggen dat als zij een slachtoffer van een beroerte binnen de drie uur kunnen behandelen, ze de effecten van een beroerte kunnen beperken.

S:

T:

ARMEN OMHOOG Vraag de persoon de armen allebei op te steken. De armen moeten beiden gelijktijdig en met dezelfde moeite omhoog te tillen zijn.

SPREKEN Vraag de persoon om te spreken, om een eenvoudig zinnetje te zeggen. Het moet coherent zijn, er mag geen gebrabbel te horen zijn tussendoor.

TONG Vraag de persoon om zijn tong uit te steken. Als de tong scheeftrekt, als deze naar de ene of andere kant trekt, is dat ook een teken van een beroerte. Als de persoon in kwestie moeite heeft met eender welke van deze taken, bel dan onmiddellijk 100 of 112 en beschrijf de symptomen aan de dispatcher. Benadruk dat er haast geboden is!


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.