2009 nr 4

Page 1

BOND VOOR LICHAMELIJKE OPVOEDING vzw JAARGANG 2009-2010 • TRIMESTRIEEL TIJDSCHRIFT NR. 2 OKTOBER-NOVEMBER-DECEMBER • AFLEVERING 224 ERKENNINGSNUMMER: P409677 AFGITEKANTOOR GENT X

SP

WWW.BVLO.BE O

RT



IN DIT NUMMER

Woord vooraf

NR. 2 • OKTOBER-NOVEMBER-DECEMBER • AFLEVERING 224 • 2009-2010

Theorie Woord Vooraf

3

........................................

Meer LO op school… het kan! Buddy’s aan het werk Niemand zit stil in De Meidoorn Eeklo SOPHIE VAN AELST

...

4

Schoolgerelateerde fysieke activiteit en het bewegingsgedrag tijdens de vrije tijd bij adolescenten in Vlaanderen . . . . . . . . . . . . . 8 JAN SEGHERS & SOFIE MARTIEN Rol van de lessen Lichamelijke Opvoeding in de zoektocht naar een positief realistisch beeld op het puberale lichaam (deel 2) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 12 CHRISTINE DE MEDTS & REIN VAN GOETHEM Proeven van sport in Boeddhistisch klooster in Nepal . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 17 BRECHT DE MEY Onderzoek naar de kwaliteit van de jeugdsportbegeleider in 24 Vlaamse gemeenten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 20 PIETER HOOF & MAARTEN QUINTELIER Bekende/bijzondere (BV)LO’ers: Anekdotes ophalen met Urbain Braems . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 22 SOPHIE VAN AELST Wat is en wat doet een podoloog EVA DE MULDER

.........

De uitdrukking ‘Met beide voeten op de grond staan’ lijkt evident voor de gevormden in de Lichamelijke Opvoeding, tenminste wanneer zij intentioneel dit vormingsgebied inhoud wensen te geven. Op de keper beschouwd moet het uiteraard goed zitten met die voeten, vandaar in dit nummer een bijdrage over de podologen, de ingenieurs van de voet die ervoor zorgen dat het frêle contact voet-grond perfect verloopt. Fysieke activiteit blijft een conditio sine qua non voor een harmonieuze persoonlijkheidsontwikkeling, tenminste wanneer die ingebed is in een cognitief en affectief stramien. Verschillende bijdragen bevestigen deze stellingname in extenso. De problematiek van het lichamelijk zelfbeeld bij jonge adolescenten is daar één van. Hierin heeft de leerkracht Lichamelijke Opvoeding via zijn uitgespoken empathisch vermogen een belangrijke rol te vervullen, al was het maar door het bewegingsaanbod te variëren vooral bij loopactiviteiten voor meisjes. Taakbehoefte, taakoriëntering en bijgevolg taakspanning zouden hier wel eens sleutelwoorden kunnen zijn. Een negatief zelfbeeld, daar kunnen deze jongeren wel eens mee te maken hebben. Uit deze bijdrage blijkt dat we vooral TSO- en BSO-leerlingen en meisjes tot een hogere habituele fysieke activiteit moeten stimuleren. Aanzetten tot meer fysieke activiteit is uiteraard belangrijk, maar nog belangrijker is dat we de omkadering van de fysiek actieve jeugd optimaliseren. Een bijdrage over de inspanningen die diverse gemeenten (46%) leveren om de kwaliteit van de jeugdsportbegeleiding te verhogen is hier zeker op zijn plaats. Met beide voeten correct op de grond, gemotiveerd deelnemend aan fysieke activiteiten, deskundig begeleid en uitmondend in een zeer positief zelfbeeld, tegemoetkomend aan een gezonde taakbehoefte en geënlardeerd door plezierbeleving, daar gaan we voor. PROF. DR. MARC MAES VOOR DE REDACTIE

24

Nieuwsberichten EUPEA – European Physical Education Association: Verklaring van Madrid & Nieuwe bevraging omtrent de situatie van de LO in Europa ............................................................................................... 25 ICES – Internationaal Centrum Ethiek in de Sport: 1e Symposium was succes & oproep experts .......................................................................... 26

Bond voor Lichamelijke Opvoeding vzw BONDSHUIS BVLO • Waterkluiskaai 16 • 9040 Gent/Sint-Amandsberg Bankrekening BVLO: KBC 446-9720001-62 • Tel. (09) 218 91 20 • Fax (09) 229 31 20 e-mail: info@bvlo.be Openingsuren: 8.45 tot 13 uur & 14 tot 17.15 uur

Stap en Blijf Fit – Succesverhaal en nieuwe oproep ......................................................................... 28 BVLO-Activiteiten ................................................................. 29 BVLO voorstelling + lid worden + nieuwe website ...................................................................... 31

Praktijk Hoe kunnen we een experimenteeromloop boeiender maken? Sinterklaas- of Kerstomloop INGE DEVRIENDT BEWEGINGSONDERWIJS 054-057 Speels werken aan conditie: Prettig moe! (deel 3) JEAN-BAPTIST BULTYNCK, JOS DELEN, KURT DE ROECK, KOEN MEESE & BRENT GERS CONDITIETRAINING 017-020 Boogschieten DIETHER RAEYMAEKERS RECREATIEVE SPORTEN 038-041

BVLO is een door het Bloso erkende recreatieve sportfederatie

Het Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding is een vakblad voor gevormden in de LO, trainers en jeugdsportbegeleiders. Het verschijnt trimestrieel: 5 maart, 5 juni, 5 september, 5 december. Verantwoordelijke uitgever: M. Maes, Waterkluiskaai 16, 9040 Sint-Amandsberg/ Gent De redactieraad bestaat uit: Kristine De Martelaer, Marc Maes, Sophie Van Aelst en wordt bijgestaan door een ruime adviesgroep en een reviewpanel. Publiciteit: Bond voor Lichamelijke Opvoeding vzw, Tel. (09) 218 91 20 • e-mail: info@bvlo.be Copyright: Het overnemen van artikels en foto’s is zonder schriftelijke toestemming van de redactieraad niet toegelaten. Ieder auteur is verantwoordelijk voor de inhoud van zijn/haar artikel. Een abonnement op het Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding is inbegrepen in het lidmaatschap van de BVLO. Alle individuele leden van de Bond voor

Lichamelijke Opvoeding vzw krijgen het Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding toegestuurd en zijn automatisch verzekerd voor persoonlijke ongevallen, 24 uur op 24 uur, wereldwijd. De nascholingsbijdrage BVLO (lidmaatschap) 1/09/2009-31/08/2010 bedraagt € 50,00. Een bijkomende verzekering burgerlijke aansprakelijkheid kan ook mits bijbetaling van € 13,00. Alle info en online lid worden op www.bvlo.be. Lid van de Unie van de Uitgevers van de Periodieke Pers. Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding is ondertekenaar van de Mlieubeleidsovereenkomst Papier Vlaanderen en steunt de inspanningen van de Vlaamse regering i.v.m. papierrecuperatie. Eekhoutdriesstraat 67 9041 Oostakker tel. (09) 251 05 75 fax (09) 251 62 40 e-mail: info@geers-offset.be

FOTO COVER: DE MEIDOORN EEKLO

3 Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 2/2009-2010


SOPHIE VAN AELST COMMUNICATIE BVLO LICENTIATE GERMAANSE FILOLOGIE

Meer LO op school? Het kan!

BUDDY’S

AAN HET WERK

Niemand zit stil in De Meidoorn Eeklo Doelstellingen van het buddysysteem • Zorg, verantwoordelijkheid nemen en ook dragen voor een ander, zorg voor spelmateriaal… • Mee helpen dragen van een groot speelplaatsproject, school- en klasgebeuren • Zelf nieuwe zaken ondernemen, voorstellen, uitwerken en opvolgen • Rekening houden met anderen • Tonen van zelfvertrouwen in bepaalde situaties, gebaseerd op kennis van eigen kunnen • De kinderen kunnen op hun niveau leren met nauwkeurigheid, efficiëntie, voldoende vertrouwen, weerbaarheid, wil tot zelfstandigheid, houding van openheid en kritische zin Zuidmoerstraat Eeklo, speelplaats De Meidoorn, daar heb ik een afspraak met Anja Verhoeven, Leerkracht LO en drijvende kracht achter de buddywerking van de lagere school. “We zijn al een heel tijdje bezig”, steekt de enthousiaste juf meteen van wal. “Je moet weten dat dit hier een fusieschool is, waar drie totaal verschillende werelden plots samengestoken werden, met alle gevolgen

4

Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 2/2009-2010

vandien. Ik gaf vroeger les op een school van 200 meisjes en ineens stond ons lerarenkorps voor een bende van 600, we kregen er in 1998 ineens 400 jongens van het college en van de broederschool bij. In het begin kregen we een fluitje en men dacht dat het met wat ‘champetteren’ wel opgelost zou geraken… Niet dus! We hadden heel wat problemen, qua plaats, qua speelplaatsgebruik en we hadden ook te kampen met pestgedrag. Dat laatste hebben we eerst aangepakt met een pestactieplan (PAP), wat trouwens nog altijd loopt en redelijk goed ook. Onze mascottes Happy, Lucky en Mister P leiden alles in goede banen en verzorgen telkens de animatie rond onze projecten. Ik ga niet zeggen dat we geen problemen meer hebben, maar het is toch niet meer te vergelijken. Onze leerlingenpopulatie is ook niet de meest eenvoudige: met bijna de helft anderstaligen, vierde wereld, kinderen met gedragsproblemen en ga zo maar door. Toch denk ik dat we goed bezig zijn.”

Speelplaatswerking is één van de grootste troeven Samen met het PAP(pesten-kan-nietplan) maakte het speelplaatsteam werk van de

“Het samen-gevoel doet kinderen en leerkrachten groeien” speelruimte. “Een eerste ingreep was het indelen van de beschikbare ruimte in afgebakende delen voor bepaalde leeftijdsgroepen, zo hebben we een ruimte voor de kleuters en het eerste leerjaar, een stek


voor tweede en derde leerjaar en nog een derde deel voor de vierdes, vijfdes en zesdes. En dan was het ook kwestie van elk beschikbaar plekje ook op te eisen en in te richten als speelplek, een hoekje voor het basket, een pleintje voor het voetbal met lederen bal, een verharde strook voor voetbal met een plastieken bal, een groenzone met speeltuigen en klim en klautermogelijkheden, een klein lokaaltje voor rustige spelletjes,…”, noemt Anja op. Je moet een beetje vindingrijk zijn soms en wat structuur creëren en dan kan iedereen zijn stek vinden waar zijn speelgedrag thuishoort.” Ik moet zeggen: het moment dat je de speelplaats betreedt, zie je al dat de kinderen enorm worden aangemoedigd om te bewegen. Het is een plezier om te zien welke mogelijkheden er zijn en ook benut worden. Als er na het middageten ook nog coole muziek weerklinkt en zelfs de kleinste ukjes staan te wiegen, dansen, springen en show te geven, kan het helemaal niet meer stuk. Er heerst een enorm enthousiaste, leuke, kindvriendelijke en intense beweegsfeer.

Het buddysysteem uitgelegd Eigenlijk ging ik bij Anja langs om wat meer te weten te komen over het uitgebreide buddysysteem waar ze in De Meidoorn al een aantal jaar mee bezig zijn. Blijkt dat dit werken met buddy’s onlosmakelijk verbonden is met de hele schoolorganisatie, van in de lessen, over het middagmaal tot de activiteiten op de speelplaats. “Onze eerste

“Het geeft niet alleen een meerwaarde aan het klasgebeuren maar het brengt ook bij de kinderen iets teweeg…. er groeit iets tussen kinderen…. vaak mogen we heel wat ‘buddywarmte’ ervaren….”

buddywerking startte in 1999 met de middagwinkel. Op dit moment runnen de leerlingen van het zesde leerjaar die winkel volledig zelfstandig, zij het wel onder het wakend oog van de toezichthoudende leerkrachten. Kinderen kunnen in de winkel spelen en materiaal uitlenen, alles wordt genoteerd en achteraf gecontroleerd en dat loopt perfect. Ook de speelhoeken worden gerund door buddy’s en er zijn ook sportspelen die onder toezicht van een buddy staan. “Eigenlijk zitten al onze taken binnen het schoolgebeuren in dit systeem”, legt Anja uit. “Van het bord afvegen over de kleintjes helpen en de konijntjes eten geven tot het mogelijk maken van de spelen.”

Wat is nu eigenlijk een buddy? Een buddy kan een begeleider zijn, kan steun geven, kan een vriend zijn, kan een coach zijn. Hij kan ook samen bouwen aan de uitbouw van nieuwe speelplaatsideeën, ondersteunen van kleine projecten in en buiten de klas, … kan verantwoordelijkheid (op)nemen en dragen, kan kritisch zijn, staat open voor iedereen, is voldoende weerbaar en sociaal vaardig…

Buddy zijn op de Meidoorn kan op velerlei vlak. Daarom zijn er ook heel veel verschillende doelstellingen.

De buddy’s in de praktijk Anja neemt ons mee langs de praktijk en al snel wordt het overduidelijk. Heel belangrijk: op de speelplaats hangt er een overzicht van het hele systeem en foto’s maken duidelijk wie waarvoor instaat zodat iedereen een zicht heeft op de totale organisatie. “Kinderen weten dat perfect hoor”, verzekert Anja mij, “maar voor de leerkrachten en zeker nieuwkomers is het soms moeilijk om te volgen!” Goed, we gaan op ronde en onze eerste stop is de koffer van buddy Bart. Hier vinden we bowling, petanque en jengamateriaal. Deze spelen kunnen natuurlijk niet zomaar overal, op de speelplaats is met verf aangegeven waar wat kan. Als de koffer open is dan zien we een groen licht, is hij op slot dan staat hij met zijn rug naar de speelplaats en zien we een rood verkeerslicht. “Het is belangrijk om dat visueel te maken, ook de foto van Bart hangt op de koffer zo weet iedereen dat hij ‘the boss’ is van deze koffer. Even verderop be’vrouwen’ Jasmina en Shanley het

5 Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 2/2009-2010


GoGoStop-spel. Het is een soort getekend mijnenveld waar je je weg moet in vinden, maar je mag alleen verdergaan, als je de quizvragen goed beantwoordt. Nog maar net heeft juf Anja gezegd dat er op dinsdag en vrijdag ook muziek is op de speelplaats en daar klinkt al het eerst dansnummer. De roadies, buddy’s Arvid en Arthur, zijn net klaar met het opzetten van de dure installatie waar ze ongelooflijk veel zorg voor dragen en de deejees, Hannes en Jonas, hebben al het volgende kindvrien-

“Uit onderzoek blijkt ook dat ‘beide partijen’ erop vooruit gaan... niet alleen op sociaal vlak maar ook op vlak van probleemoplossend denken/creatief denken, op leestechnisch vlak,…”

delijke nummer klaar. Deze kinderen krijgen een heuse deejeeopleiding van meester Geert die ook ‘draait’ in zijn vrije tijd. De sfeer die de muziek teweegbrengt is fenomenaal. We steken de speelplaats over en kloppen aan bij Luc, de werkman van De Meidoorn. Hij is alleen in zijn werkplaats, zijn fixers zijn de geruimde bladeren aan het wegbrengen met de grote steekkar. De fixers is een groep van vier kinderen die allerlei zaken ‘fixen’ op de school, de handige Harry’s worden ze ook genoemd. “Ze helpen bij het in orde stellen van de verschillende fietsenbergingen, o.a. controle van de fietsbanden en remmen. Onder mijn leiding mogen ze ook met de compresseur werken en dat vinden ze fantastisch. Ook ballen pompen en helpen bij ballen van het dak halen, behoort tot hun takenpakket. Mauro, Joran, Jorgo en Gunter zijn momenteel de fixers van dienst. Ze bieden echt een enorme hulp bij allerlei kleine klussen, ik zou ze niet meer willen missen”, bekent Luc. Bij de glijbaan staat kleine Jan-Luka op wacht. Hij is één van de jongste buddy’s, verantwoordelijk voor het hekje aan de glij-

baan. “Want als ik er niet ben, dan blijven de kinderen spelen op de glijbaan en dan komen er botsingen van”, verklaart hij plechtig.

Moeten er nog buddy’s zijn? En er zijn nog veel meer buddy’s: de (n)ettertjes bijvoorbeeld: deze kinderen mogen met een fluovest en afvalknijper de speelplaats en sportterreinen proper houden tijdens de speeltijden. Deze buddytaak wordt gecombineerd met een spelkoffer en wordt ook zeer gegeerd door jong en oud. “Soms hebben we buddy’s van één dag. Als zich een bepaald iets voordoet, waarvoor we een oplossing nodig hebben. En we hebben de herfstbuddy’s, die dan bijvoorbeeld een eenmalige bladerruimactie op zich nemen. En er blijven er maar bijkomen”, vertelt juf Anja. Zo kwam er onlangs nog een buddy van het boekentassenrek bij. Dat meisje zorgt ervoor dat alle tassen netjes opgeborgen worden en brengt de verloren voorwerpen naar de juiste plaats. Begin september wordt het hele systeem doorlopen. Juf Anja zet de krijtlijnen uit, maar de andere leerkrachten en toezichters nemen ook hun verantwoordelijkheid. Doet zich een probleem voor bij een of andere buddy, dan roept die hulp in bij de toezichthoudende leerkracht die dan

6

Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 2/2009-2010


advies geeft of indien nodig ingrijpt. “Soms moeten we ook wel eens een taak afnemen”, vertelt juf Anja. “En niet iedereen kan een buddytaak toegewezen kregen, eerst moet er uiteraard het nodige vertrouwen zijn.”

Buddy’s in de zorg en de ANK (ANderstalige Kinderen) buddy’s Juf Isabelle Stul staat in voor de zorg in De Meidoorn. “Vanuit onze GOK-cluster preventie en remediëring is de uitbouw van differentiatie een werkpunt. Met het inbouwen van tutoren- of buddywerking willen we hulp bieden aan de klastitularis bij differentiatie (zowel naar tempo als naar

“Speelplaatswerking lukt niet alleen” inhoud toe), bij het verbeteren van het sociaal klimaat op school (leren zorgen voor een jonger kind staat centraal) en het bevorderen van de juiste attitudevorming in en buiten de klas.” Een paar voorbeelden: Elke leerling uit het vierde leerjaar heeft een buddyvriendje in het eerste leerjaar en zorgt voor het begeleiden van lees- en rekenactiviteiten. Elke buddy heeft een buddydoos waarin het nodige materiaal zit samen met een opdrachtenkaart (leidraad). De kinderen uit het tweede leerjaar begeleiden spel- of doe-activiteiten in de tweede kleuterklas. Er zijn ook refterbuddy’s, een werking die verder uitgedokterd werd door directeur Tania Van Wynsberghe en momenteel heel goed loopt. En dan zijn er tenslotte ook nog de ANK-buddy’s. “Aangezien we veel anderstalige kinderen hebben op onze school (dichtbij een asielcentrum) hebben sinds die schooljaar ook een buddy die verantwoordelijk is voor een anderstalige. De anderstaligen zitten in een aparte ANK-klas voor een halve dag om een taalbad te krijgen op hun niveau. De rest van de dag en de activiteiten volgen zij mee met de vaste klas. We proberen deze kinderen een goed gevoel te bieden en dan help een buddy hen bij bepaalde opdrachten. De ANK’s beschikken over enorm veel sociale vaardigheden, geduld en staan open voor anders-zijn.

energie in, maar wat we bereiken is formidabel. Dankzij de vele handen hebben we ook al heel veel kunnen bereiken en de actieve speelplaats zoals die nu is zou zonder deze hulp onmogelijk te runnen zijn. Dit is werkelijk een grote troef van onze school. Hopelijk bereikt onze ‘buddykriebel’ heel wat andere leerkrachten”, besluit juf Anja.

PAST UW SCHOOL OOK IN DEZE RUBRIEK? NEEM DAN ALS DE BLIKSEM CONTACT OP MET DE REDACTIE Sophie Van Aelst, sophie.vanaelst@bvlo.be Wij brachten in deze rubriek al verslag uit over -

Sportschool Gentbrugge Vrij Landelijk Instituut Oudenaarde MPI Zonnebos in ’s Gravenwezel Atheneum Wispelberg Gent Middenschool Maaseik Basisschool De Reigers Zelzate Maria-Boodschaplyceum Brussel Sportbasisschool Heusden De Oester Oetingen/Strijland Atheneum Avelgem Basisschool Hof Pepijn Landen KTA Jette KTA De Beeltjens Westerlo Universiteit Gent Basisschool De Regenboog Ertvelde WIE PRIJKT HIER ALS VOLGENDE “GOEDE VOORBEELD”

De meerwaarde van het buddysysteem “De hele buddywerking is ontstaan vanuit de bewegingsopvoeding, maar wordt nu echt door iedereen gedragen: het lerarenkorps, de directie, de zorg, de mensen van het onderhoud, de werkman, de ouders… Dit systeem geeft niet alleen een meerwaarde aan het klas- en schoolgebeuren, maar brengt ook iets teweeg bij de kinderen… er groeit iets tussen kinderen. Ze leren verantwoordelijkheid dragen, ze leren zorgen. Akkoord, we steken er wel heel wat

Alle informatie: Basisschool De Meidoorn Juf Anja Verhoeven Zuidmoerstraat 125 9900 Eeklo Tel. 09 341 82 39 fax: 09 378 69 25 e-mail: info@demeidoorn.be www.demeidoorn.be

7 Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 2/2009-2010


JAN SEGHERS DOCENT BEWEGINGSOPVOEDING, DEPARTEMENT HUMANE KINESIOLOGIE, FACULTEIT BEWEGINGS- EN REVALIDATIEWETENSCHAPPEN, K.U.LEUVEN

SOFIE MARTIEN WETENSCHAPPELIJK MEDEWERKER, DEPARTEMENT HUMANE KINESIOLOGIE, FACULTEIT BEWEGINGS- EN REVALIDATIEWETENSCHAPPEN, K.U.LEUVEN

Schoolgerelateerde fysieke activiteit en het bewegingsgedrag tijdens de vrije tijd bij adolescenten in Vlaanderen 1. Fysieke activiteit en gezondheid bij schoolgaande jongeren Wereldwijd wordt een toenemende prevalentie van overgewicht bij kinderen en adolescenten vastgesteld (Lobstein e.a., 2003). De nadelige gevolgen van overgewicht en obesiteit uiten zich al op jonge leeftijd. Obese jongeren hebben op fysiek, sociaal, emotioneel en psychologisch vlak vaak een lagere levenskwaliteit (Schwimmer e.a., 2003). Ze hebben een verhoogd cardiovasculair risico en de kans is groot dat een obees kind ook op latere leeftijd te kampen heeft met overgewicht (Must e.a., 1999). Op psychologisch vlak rapporteren zwaarlijvige jongeren doorgaans een lager zelfbeeld en zijn ze vaak het slachtoffer van pesterijen en discriminatie (Must e.a., 1999). Een effectieve aanpak van de problematiek van overgewicht vraagt een multifactoriële aanpak. Gedragsmatig wordt obesiteit vooral bepaald door het eet- en bewegingsgedrag van de jongeren. Naast het belang van regelmatige fysieke activiteit (FA) bij de preventie van overgewicht, kan regelmatige FA ook nog geassocieerd worden met tal van andere fysiologische en psychologische gezondheidsvoordelen (Biddle e.a., 2004). Daarom is het belangrijk om al vanaf jonge leeftijd voldoende fysiek actief te zijn. De norm voor beweging voor kinderen en jongeren tussen 6 en 18 jaar is dagelijks 60 minuten matig tot intens bewegen (Strong e.a., 2005). Uit onderzoek is gebleken dat slechts een klein percentage van de Vlaamse jongeren aan deze richtlijn voldoet. Bovendien doen ze het in alle leeftijdsgroepen slechter dan het internationale gemiddelde (Maes e.a., 2006). Elf procent van de 15-jarige meisjes in Vlaanderen voldoet aan de richtlijn in vergelijking met het internationale gemiddelde van 12%. Bij de 15-jarige Vlaamse jongens voldoet 17% aan de richtlijn, in vergelijking met een internationaal gemid8

Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 2/2009-2010

delde van 20% (Maes e.a., 2006). Dit is een verontrustende vaststelling aangezien lage niveaus van FA vaak niet wijzigen van adolescentie naar volwassenheid (Malina e.a., 1996). Daarenboven wordt in de literatuur zowel bij jongens als bij meisjes een daling van de hoeveelheid FA vastgesteld naarmate ze ouder worden (Kjønniksen e.a., 2008). Bewegingsstimulerende maatregelen zijn dus hard nodig. Het is evident dat het promoten van een fysiek actieve levensstijl dient te steunen op de determinanten van het bewegingsgedrag. Binnen deze determinanten wordt recent meer aandacht besteed aan de wisselwerking tussen het individu en zijn omgeving (Sallis e.a., 2006). Binnen de omgeving van de jongeren speelt zowel de thuisomgeving als de schoolomgeving een belangrijke rol. Omwille van de leerplicht worden via de school alle kinderen en jongeren bereikt, ongeacht hun socio-economische achtergrond. Daarom kan de school als ideale setting worden beschouwd voor acties op het gebied van bewegings- en gezondheidspromotie (Katz e.a., 2008). In de wetenschappelijke literatuur kan men een groot aantal studies terugvinden die de graad van FA bij kinderen en jongeren hebben onderzocht in diverse settings (o.a. Gidlow e.a., 2008; Gavarry e.a., 2003; Ridgers e.a., 2006). In vergelijking met lagere schoolkinderen (6-12 jaar) en jong adolescenten (12-14 jaar), werd de graad van FA en haar determinanten in mindere mate onderzocht bij oudere adolescenten (15-18 jaar). Voorliggend onderzoek wenst hieraan tegemoet te komen en richtte zich daarom op leerlingen van de 2de en 3de graad van het secundair onderwijs. Door middel van vragenlijstonderzoek werd er tijdens het schooljaar 2008-2009 bij 748 Vlaamse jongeren (58% jongens en 42% meisjes) uit zes willekeurig geselecteerde middelbare scholen gepeild naar hun bewegingsge-

drag en de mogelijke determinanten van dit gedrag. Alle scholen waren in een stedelijke omgeving gelokaliseerd. Van de 6 geselecteerde scholen behoorden 4 scholen tot het vrije net (3 ASO-scholen en 1 TSO-BSO school) en 2 scholen tot het gemeenschapsonderwijs (2 scholen met een combinatie-aanbod van ASO-TSOBSO). In de steekproef werden leerlingen uit de verschillende onderwijsvormen (ASO, TSO en BSO) opgenomen (tabel 1). Voor de analyses werden de leerlingen uit het TSO/BSO onder één groep samengebracht. De gemiddelde leeftijd van de leerlingen uit het ASO en TSO/BSO was respectievelijk 16,1 (± 1,3) jaar en 16,6 (± 1,3) jaar (p<0.05). Fysieke activiteit is een complex gedrag en in de literatuur bestaat er onder meer nog onduidelijkheid betreffende het verband tussen de schoolgerelateerde FA en het bewegingsgedrag tijdens de vrije tijd bij adolescenten (Gidlow e.a., 2008). In het bijzonder is er onzekerheid in hoeverre schoolgerelateerde FA al dan niet gecompenseerd wordt door beweging tijdens de vrije tijd. In voorliggende studie werd daarom gepeild naar het bewegingsgedrag op school en tijdens de vrije tijd. Hiervoor werd gebruik gemaakt van een schriftelijke versie van de gevalideerde ‘Flemish Physical Activity’ vragenlijst (Philippaerts e.a., 2006). In ons onderzoek werd in eerste instantie rekening gehouden met het Tabel 1 – Samenstelling van de proefgroep (aantal leerlingen) volgens geslacht en onderwijsvorm Onderwijsvorm

Jongens Meisjes Totaal

ASO

TSO

BSO

Totaal

220 243 473

111 46 157

105 23 128

436 312 748


Tenslotte werd ook nagegaan in hoeverre de schoolgerelateerde FA een voorspeller was van het bewegingsgedrag tijdens de vrije tijd en omgekeerd. Hierbij werd als onderzoekshypothese vooropgesteld dat er een positieve relatie bestaat tussen de schoolgerelateerde FA en het bewegingsgedrag van de leerlingen tijdens hun vrije tijd.

2. Het bewegingsgedrag van Vlaamse adolescenten Op basis van de zelfgerapporteerde hoeveelheid FA kon worden vastgesteld dat jongeren gemiddeld 46 minuten per week

Tabel 2 – Uitspraken over de perceptie van de leerlingen op de fysieke schoolomgeving in relatie tot fysieke activiteit. Op basis van deze 12 items werd een gemiddelde score (waarde tussen 1-4) berekend voor gepercipieerde fysieke schoolomgeving.

Tabel 3 – Uitspraken over de perceptie van leerlingen op de sociale schoolomgeving in relatie tot fysieke activiteit. Op basis van deze 8 items werd een gemiddelde score (waarde tussen 1-4) berekend voor de gepercipieerde sociale schoolomgeving.

In welke mate ga je akkoord met de volgende uitspraken over de FYSIEKE SCHOOLOMGEVING betreffende sport en beweging (1 = helemaal niet akkoord; 2 = niet akkoord; 3 = akkoord; 4 = helemaal akkoord)?

In welke mate ga je akkoord met de volgende uitspraken over de SOCIALE SCHOOLOMGEVING betreffende sport en beweging (1 = helemaal niet akkoord; 2 = niet akkoord; 3 = akkoord; 4 = helemaal akkoord)?

1. De speelplaats op mijn school is in goede staat 2. De speelplaats op mijn school is groot genoeg om te sporten en te bewegen 3. De overdekte sportzaal op mijn school is in goede staat 4. De overdekte sportzaal op mijn school is groot genoeg om te sporten en te bewegen 5. Mijn school heeft voldoende sport- en spelmateriaal beschikbaar dat door de leerlingen kan gebruikt worden 6. Mijn school heeft sport- en spelmateriaal van goede kwaliteit beschikbaar dat door de leerlingen kan gebruikt worden 7. De les LO op mijn school duurt lang genoeg 8. Er zijn genoeg lessen LO per week op mijn school 9. We doen veel verschillende activiteiten tijdens de lessen LO 10. Leerlingen kunnen deelnemen aan verschillende sportcompetities op mijn school 11. Mijn school biedt naschoolse sport- en bewegingsactiviteiten aan voor de leerlingen 12. Ik kan op school informatie vinden over sport- en bewegingsmogelijkheden buiten de school

1. We hebben goede LO leraren op school 2. De leraren moedigen mij aan om te sporten en te bewegen op school 3. Mijn medeleerlingen moedigen mij aan om te sporten en te bewegen op school 4. De leraren houden steeds toezicht op de speelplaats en in de gebouwen 5. De leraren houden toezicht tijdens de sport- en bewegingsactiviteiten gedurende de schoolpauzes 6. De leraren organiseren verschillende sport- en bewegingsactiviteiten op mijn school 7. De leraren op mijn school vinden sport en beweging belangrijk voor de leerlingen 8. Mijn medeleerlingen geven mij een veilig gevoel als ik sport op school

schoolgerelateerde FA rapporteerden (sport en beweging tijdens schoolpauzes + extra-curriculaire sportdeelname, zonder les LO), 246 minuten per week FA tijdens hun vrije tijd (in georganiseerd en/of ongeorganiseerd verband, zonder schoolsport)

en 190 minuten per week actief transport (= transport naar school + tijdens de vrije tijd). Op basis van een correlatieanalyse werd vastgesteld dat er een zwakke, doch significante, positieve samenhang was tussen de hoeveelheid schoolgerelateerde FA en de hoeveelheid beweging tijdens de vrije tijd. In functie van geslacht werd vastgesteld dat jongens op het vlak van schoolgerelateerde FA en het bewegingsgedrag tijdens de vrije tijd significant meer minuten FA rapporteerden dan de meisjes (figuur 1). Jongens rapporteerden op weekbasis gemiddeld 34 minuten meer schoolgerelateerde FA en 92 minuten meer FA tijdens de vrije tijd. Op het

Figuur 1 - Gemiddelde hoeveelheid (minuten per week) zelfgerapporteerde schoolgerelateerde fysieke activiteit (zonder lessen LO), sport en beweging tijdens de vrije tijd en actief transport in functie van geslacht. p<0.01 (geslacht)

600 500 minuten/week)

bewegingsgedrag waar de leerlingen ‘zelf’ voor kiezen. Vermits alle ondervraagde leerlingen twee verplichte lestijden Lichamelijke Opvoeding (LO) per week hadden op school, werd voor de schoolgerelateerde FA de hoeveelheid beweging tijdens de schoolpauzes en tijdens de deelname aan extra-curriculaire sport- en bewegingsactiviteiten (o.a. schoolsportcompetities) opgenomen. Op het vlak van de vrije tijd werd gepeild naar de deelname in hun voornaamste sporten in georganiseerd of ongeorganiseerd verband (maar geen schoolsport). Aanvullend werd ook gepeild naar het actief transport (per fiets of te voet) naar school en tijdens de vrije tijd. Naast het in kaart brengen van de verschillende dimensies van het bewegingsgedrag van de leerlingen, werd door middel van een statistische techniek (regressieanalyse) nagegaan welke factoren dit bewegingsgedrag konden voorspellen. Hierbij werd gebruik gemaakt van de sociaal-ecologische theorie voor gedragsbeïnvloeding. Op basis van deze theorie werden twee grote groepen variabelen weerhouden die een impact konden hebben op het bewegingsgedrag van de leerlingen. Vooreerst zijn er de kenmerken die eigen zijn aan de leerling, zoals geslacht, leeftijd, onderwijsvorm, gewichtsstatus en lidmaatschap van een sportclub. Vervolgens is er een groep factoren die betrekking heeft op de omgeving van de leerling. In deze studie werd rekening gehouden met de gepercipieerde fysieke en sociale schoolomgeving in relatie tot FA (Robertson-Wilson e.a., 2007) en met het actuele bewegingsgedrag van de ouders (rolmodel, sociale thuisomgeving). Met betrekking tot de fysieke schoolomgeving werd vooral gepeild naar de perceptie van de leerlingen betreffende structurele schoolkenmerken (infrastructuur, sport- en spelmateriaal) en het (extra-)curriculaire sport- en bewegingsaanbod (tabel 2). Binnen de sociale schoolomgeving werd onder andere gepeild naar de aanmoediging van medeleerlingen en leraren om fysiek actief te zijn binnen de schoolsetting (tabel 3).

400 300

p<0.01 (geslacht)

200 100 0 schoolgerelateerde fysieke activiteit jongen

bewegingsgedrag tijdens de vrije tijd

actief transport naar school

actief transport tijdens de vrije tijd

meisje

9 Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 2/2009-2010


minuten/week)

Figuur 2 - Gemiddelde hoeveelheid (minuten per week) zelfgerapporteerde schoolgerelateerde fysieke activiteit (zonder lessen LO), sport en beweging tijdens de vrije tijd en actief transport in functie van onderwijsvorm. 500 450 400 350 300 250 200 150 100 50 0

p<0.01 (onderwijsvorm)

schoolgerelateerde fysieke activiteit ASO

bewegingsgedrag tijdens de vrije tijd

actief transport naar school

actief transport tijdens de vrije tijd

TSO/BSO

vlak van actief transport (naar school en tijdens vrije tijd) werd geen samenhang met geslacht vastgesteld. In functie van de onderwijsvorm werd een samenhang gevonden met de schoolgerelateerde FA, in het voordeel van de ASOleerlingen (figuur 2). ASO leerlingen rapporteerden gemiddeld 20 minuten per week meer schoolgerelateerde FA dan de TSO/BSO-leerlingen. Uit onze resultaten kon men ook afleiden dat er een grote spreiding was in het aantal gerapporteerde minuten FA. Dit wijst op grote individuele verschillen in graad van fysieke activiteit bij deze jongeren. De hogere graad van FA bij jongens is een constante bevinding in de literatuur. Een verklaring voor de lagere graad van schoolgerelateerde FA bij leerlingen uit TSO/BSO is minder voor de hand liggend. Het doet wel vermoeden dat TSO/BSO leerlingen (net zoals de meisjes) minder gemotiveerd

zijn om tijdens de schoolpauzes fysiek actief te zijn en/of deel te nemen aan extra-curriculaire sport- en bewegingsactiviteiten. Uiteraard kan dit verschil ook verklaard worden door het verschil in schoolcultuur op het vlak van sport en beweging, waarbij typische ASO-scholen mogelijk beter scoorden. Dit is echter hypothetisch en diepgaander onderzoek is nodig om het verschil in schoolgerelateerde FA tussen onderwijsvormen te verklaren. Wanneer de procentuele bijdrage van elke FA-component ten opzichte van de totale hoeveelheid FA in kaart werd gebracht (figuur 3), bleek het aantal minuten FA tijdens de vrije tijd zowel bij de jongens als bij de meisjes de grootste bijdrage te leveren aan de totale hoeveelheid FA (52% van de totale FA bij de jongens en 48% van de totale FA bij de meisjes). Een opmerkelijke vaststelling was de beperkte relatieve bijdrage van de schoolgerelateerde FA (zonder de lessen LO) aan de totale hoeveel-

Figuur 3 - Procentuele bijdrage van de verschillende componenten van fysieke activiteit (% van de totale zelfgerapporteerde hoeveelheid fysieke activiteit) in functie van geslacht (Legende: FA = fysieke activiteit, VT = vrije tijd).

23%

28% 48%

52% 15%

18% 6% Meisjes schoolgerelateerde FA actief transport school

10

Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 2/2009-2010

10% Jongens bewegingsgedrag tijdens VT actief transport VT

heid fysieke activiteit van de ondervraagde adolescenten. Toch sluit dit aan bij bevindingen uit de literatuur waar werd vastgesteld dat de relatieve bijdrage van schoolgerelateerde FA bij leerlingen uit het secundair onderwijs beduidend lager was dan bij lagere schoolkinderen (Gidlow e.a., 2008). In ons onderzoek werd bij deze FA-component ook een significant verschil gevonden tussen jongens en meisjes, in het voordeel van de jongens (10% van de totale FA bij de jongens tegenover slechts 6% van de totale FA bij de meisjes). Wanneer men bij de schoolgerelateerde FA echter ook rekening zou houden met het actief transport naar school, dan komt men bij de jongens en meisjes tot respectievelijk 25% en 24% van hun totale FA. De relatieve bijdrage van het actief transport tijdens de vrije tijd was voor de jongens en meisjes ongeveer een kwart van hun totale hoeveelheid FA. Niettegenstaande het aantal minuten actief transport per week beperkt was in dit onderzoek (figuur 2), kunnen actieve verplaatsingen toch als voorname bron van dagelijkse FA worden gepromoot. Uit de literatuur blijkt wel dat actief transport door tal van factoren wordt beïnvloed (Panter e.a., 2008; Timperio e.a., 2006). In het bijzonder spelen factoren zoals verkeersveiligheid en de afstand van thuis tot de school een bepalende rol. De stedelijke ligging van de scholen in dit onderzoek kan dus deels verantwoordelijk zijn voor de beperkte groep leerlingen die zich op een actieve wijze naar school verplaatsten (29% van de ondervraagde adolescenten). Uit niet-gepubliceerde onderzoeksgegevens van onze studie kon men ook afleiden dat leerlingen, die zich dagelijks op actieve manier (met fiets of te voet) naar school verplaatsten, een gemiddeld traject van ongeveer 5,5 km aflegden. Leerlingen die zich dagelijks op een passieve manier naar school verplaatsten (met auto, bus of trein), legden gemiddeld 21 km per traject af. Deze bevinding sluit aan bij de literatuur waar een kritische grens voor actief transport van 4 km wordt vermeld (Nelson e.a., 2008).

3. Determinanten van de schoolgerelateerde fysieke activiteit bij adolescenten Uit de regressieanalyse van de schoolgerelateerde FA (sport en beweging tijdens schoolpauzes, deelname aan extra-curriculair sport- en bewegingsactiviteiten, maar niet de lessen LO) konden vijf significante kenmerken worden gedetecteerd die samen 22,2% van de variantie verklaarden in de hoeveelheid schoolgerelateerde FA. Binnen de persoonsgebonden kenmerken waren het geslacht (jongens) (3% van de verklaarde variantie, β = -0,203) en de onderwijsvorm (ASO) (2,5% van de verklaarde variantie, β = -0,185) significante


predictoren. Binnen de omgevingsfactoren speelden vooral een positieve perceptie van de fysieke schoolomgeving op het gebied van FA (13,5% van de verklaarde variantie, β = 0,332) en in mindere mate het bewegingsgedrag van de moeder (1,2% van de verklaarde variantie, β = 0,115) een significante rol in het voorspellen van de hoeveelheid schoolgerelateerde FA. Tot slot werd ook gevonden dat het aantal minuten FA tijdens de vrije tijd een significante positieve voorspeller was van het bewegingsgedrag op school (2,7% van de verklaarde variantie, β = 0,111). Voor lidmaatschap van een sportvereniging, actief transport naar school en tijdens de vrije tijd en de perceptie van de sociale schoolomgeving in relatie tot FA werd geen significante associatie gevonden met de zelfgerapporteerde hoeveelheid schoolgerelateerde FA.

4. Determinanten van het bewegingsgedrag tijdens de vrije tijd bij adolescenten Uit de resultaten van de regressieanalyse van het bewegingsgedrag tijdens de vrije tijd (bewegen en sporten in georganiseerd en/of ongeorganiseerd verband, maar geen schoolsport) kon men vaststellen dat vier significante factoren samen 22,7% van de variantie in FA tijdens hun vrije tijd konden verklaarden. Binnen de persoonsgebonden kenmerken waren geslacht (3,6% van de verklaarde variantie, β = -0,179) en gewichtstatus van de leerling (0,6% van de verklaarde variantie, β = -0,076) significante predictoren. Jongens en leerlingen met een gezond lichaamsgewicht rapporteerden dus een hogere graad van FA tijdens hun vrije tijd in vergelijking met de meisjes en de leerlingen met overgewicht. Daarnaast waren vooral het lidmaatschap van een sportclub (17,8% van de verklaarde variantie, β = -0,384) en in mindere mate het zelfgerapporteerde bewegingsgedrag op school (1,3% van de verklaarde variantie, β = 0,110) op significante wijze gerelateerd met de hoeveelheid FA tijdens de vrije tijd. Het actuele bewegingsgedrag van de ouders, het actief transport naar school en tijdens vrije tijd en de perceptie van de sociale en fysieke schoolomgeving op het vlak van FA speelden geen significante rol in het voorspellen van het bewegingsgedrag tijdens de vrije tijd.

5. Bespreking en conclusies In dit onderzoek werd in eerste instantie vastgesteld dat de ondervraagde adolescenten vooral fysiek actief waren tijdens hun vrije tijd. Het bewegingsgedrag tijdens hun vrije tijd kon in belangrijke mate voorspeld worden door hun lidmaatschap van een sportclub (18% van de verklaarde

variantie). De schoolgerelateerde fysieke activiteit (zonder de lessen LO) droeg maar voor een beperkt gedeelte bij tot de totale wekelijkse hoeveelheid fysieke activiteit. Deze vaststelling kon bevestigd worden door bevindingen in de literatuur waar dit onder meer in verband werd gebracht met de toenemende academische druk op jongeren tijdens hun studieloopbaan in het secundair onderwijs (Gidlow e.a., 2008). Ondanks deze beperkte relatieve bijdrage werd in deze studie wel vastgesteld dat een positieve perceptie van de fysieke schoolomgeving op het vlak van sport en beweging de voornaamste voorspeller was van de zelfgerapporteerde hoeveelheid schoolgerelateerde FA (14% van de verklaarde variantie). Leerlingen die dus akkoord gingen met de uitspraken betreffende de fysieke schoolomgeving (tabel 2), waren ook geneigd om een grotere hoeveelheid schoolgerelateerde FA te rapporteren. Hierbij dient men wel op te merken dat het gaat om de ‘perceptie’ van de individuele leerlingen, los van de feitelijke fysieke schoolomgeving. Het is dus mogelijk dat scholen structurele maatregelen en/of acties hebben ondernomen die niet volledig aansloten bij de behoeften en/of interesses van een bepaalde groep leerlingen (bv. meisjes en/of kwetsbare leerlingengroepen zoals in het BSO), waardoor zij de fysieke schoolomgeving als minder positief beoordeelden. Scholen moeten bijgevolg niet enkel inspanningen leveren om een bewegingsstimulerende schoolomgeving te creëren (o.a. zorgen voor een goede sportinfrastructuur of de uitbouw van een kwalitatief extra-curriculair sport- en bewegingsaanbod), maar scholen moeten zich ook de vraag stellen of hun acties ook door hun leerlingen als dusdanig positief worden ervaren. In tegenstelling tot onze verwachting werd er in dit onderzoek geen significant ver-

band gevonden tussen de perceptie van de sociale schoolomgeving (aanmoediging, toezicht) op het vlak van FA en de hoeveelheid FA. Wellicht kan de manier waarop de sociale schoolomgeving in kaart werd gebracht in dit onderzoek als mogelijke verklaring ingeroepen worden (tabel 3). Zes van de acht uitspraken hadden namelijk betrekking op rol van de leraren. Uit ander onderzoek is namelijk gebleken dat bij adolescenten de sociale steun van de leeftijdsgenoten eerder bepalend is voor hun deelname aan sport- en bewegingsactiviteiten, in het bijzonder bij meisjes (Keresztes e.a., 2008). Ten slotte kon men uit onze statistische analyses vaststellen dat er een positieve wederzijdse beïnvloeding was van de schoolgerelateerde FA en het bewegingsgedrag tijdens de vrije tijd. Deze vaststelling bevestigde onze onderzoekshypothese waarbij werd gesteld dat leerlingen die fysiek actief zijn tijdens schoolpauzes of tijdens schoolsportactiviteiten ook tijdens hun vrije tijd geneigd zullen zijn om dit gedrag verder te zetten of omgekeerd. Ook in een studie bij lagere schoolkinderen werd vastgesteld dat een fysiek actieve schooldag niet gecompenseerd werd door minder naschoolse FA (Dale e.a., 2000). Dit wil echter niet zeggen dat we enkel binnen of buiten de schoolsetting inspanningen moeten leveren om jongeren aan te zetten tot meer sport en beweging. Gezien het positieve verband met het lidmaatschap van een sportclub, moet bij de promotie van sport en beweging vooral de link tussen de school en buitenschoolse sportaanbieders (zoals sportbuurtwerk of sportverenigingen) worden versterkt, zodat een doorstroming naar dit buitenschoolse sport- en bewegingsaanbod gefaciliteerd kan worden. Dit laatste sluit ook perfect aan bij de visie van brede school met sportaanbod (Cardon e.a., 2008). Bij de uitbouw van dit brede school model moet ook bijzondere aandacht worden besteed aan meisjes en aan leerlingen uit het TSO/BSO, aangezien uit ons onderzoek is gebleken dat deze doelgroepen een lagere graad van schoolgerelateerde FA rapporteerden in vergelijking met ASO-leerlingen en jongens.

6. Literatuur Op te vragen op de redactie

Trefwoorden: fysieke activiteit adolescenten schoolomgeving determinanten 11 Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 2/2009-2010


CHRISTINE DE MEDTS PEDAGOGISCH BEGELEIDER BEWEGINGSOPVOEDING BAO BISDOM GENT PRAKTIJKASSISTENT UGENT, VAKGROEP SPORT- EN BEWEGINGSWETENSCHAPPEN

REIN VAN GOETHEM MASTER IN DE LICHAMELIJKE OPVOEDING UGENT

Rol van de lessen Lichamelijke Opvoeding in de zoektocht naar een positief realistisch beeld op het puberale lichaam (deel 2 en slot) Situering In het kader van het vak ‘Maatschappelijke en wetenschapsfilosofische analyse van de vakinhouden lichamelijke opvoeding’ gaan studenten van UGent op zoek naar relevante informatie rond actuele vakgebonden en/of vakoverschrijdende thema’s. Het is de bedoeling dat ze deze informatie analyseren binnen een breed maatschappelijk referentiekader. Na het onderzoek moet de student de conclusies weergeven, zijn eigen gefundeerde mening verwoorden en beargumenteren. Hieronder vinden jullie de synthese van één van de uitgevoerde onderzoeken. Paper: Rein Van Goethem - Synthese: vakspecifiek begeleider: Christine De Medts Deel 1: Tijdschrift voor LO 1/2009-2010, afl. 223, pp. 17-23

3.3.2 Is er een verschil tussen jongens en meisjes? In dit deeltje bespreken we alleen de meest opmerkelijke verschillen tussen de jongens en meisjes van onze steekproef. Eerst en vooral merken we op dat jongens meer sporten buiten de schooluren dan meisjes. Slechts 4 van de ondervraagde meisjes vermeldt sportparticipatie buiten school, terwijl dit bij hun mannelijke medeleerlingen 4 keer meer genoteerd wordt. De meisjes (50%) geven opvallend meer aan dat ze soms iets niet durven doen uit angst om voor schut te staan. Bij de mannelijke adolescenten bedraagt dit percenta-

ge slechts 16,7% (grafiek 7). Meisjes (16,7%) treden dan ook minder graag op de voorgrond tijdens de lessen LO. Daartegenover vindt 61,1% van de jongens het helemaal niet erg om in de belangstelling te staan (grafiek 7). Een verklaring hiervoor kunnen we vinden in het feit dat meisjes zich bekeken voelen tijdens de les LO. 11,1% van de vrouwelijke adolescenten uit ons onderzoek melden dit probleem. Jongens hebben hier niet mee te kampen (grafiek 8). Opvallend is wel dat deze meisjes geen aparte lessen LO willen voor jongens en meisjes. Hieruit zouden we kunnen afleiden dat het probleem van het bekeken worden niet wegvalt wanneer

Grafiek 7: Verschil omtrent fysiek zelfbeeld tussen jongens en meisjes Akkoord met de stelling: 12

Aantal leerlingen

10

11 9

8 Meisjes

6 4

3

3

2 0 Ik durf dingen niet uit angst voor schut te staan

12

Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 2/2009-2010

Ik treed graag op de voorgrond tijdens de les LO

Jongens

de geslachten gesplitst worden. Meisjes ondervinden dus mogelijk ook druk vanwege vrouwelijke medeleerlingen en de leerkracht LO. Verder kan men vaststellen dat alleen meisjes (27,8%) sporten vermelden die ze liever niet doen omwille van het meer bewust zijn van hun veranderende lichaam. Ze hebben het dan vooral over lopen. 3.3.3 Speelt leeftijd een rol bij de perceptie van het lichaamsbeeld tijdens de les LO? We gaan na of er een verschil is in lichaamsbeeld tussen zeer jonge adolescenten en iets oudere adolescenten. We werken hiervoor met de verschillende leerjaren. Eerste leerjaar: 12-13 jaar; tweede leerjaar: 13-14 jaar; derde leerjaar: 14 jaar. Hebben de eerstejaars een negatiever lichaamsbeeld omdat ze plots weer de kleinsten en zwaksten zijn van de school? Of hebben ze juist nog een positiever lichaamsbeeld omdat ze nog niet zijn beginnen ‘puberen’ en hun prioriteiten elders stellen? We ondervinden dat de leerlingen van het tweede leerjaar (16,7%) zich het minste schamen over hun lichaam, gevolgd door de derdejaars (41,7%) en als laatste de eerstejaars (58,3%) (grafiek 9). De eerstejaarsstudenten zijn in ons onderzoek dus de groep waarbij men meest aandacht zal moeten schenken aan de positieve benadering van hun lichaam. De leerkracht LO zal met deze onzekerheid en schaamte rekening moeten houden. De mate waarin men zich schaamt over zijn lichaam zou verklaard kunnen worden door het belang dat een bepaalde leeftijdsgroep hecht aan het uiterlijk. Hoe hoger men het uiterlijk zal inschatten, hoe sneller men zich zal schamen. Maar in ons onderzoek klopt dit niet echt. De leerlingen van het eerste leerjaar hechten immers het minst belang aan hun uiterlijk, gevolgd


Grafiek 8: Verschil betreffende vorming van lichaamsbeeld en zelfvertrouwen tijdens de lessen LO tussen jongens en meisjes Akkoord met de stelling: 6

5

Aantal leerlingen

5 4

4

Meisjes

3

Jongens

2 1 0

0

0

Er zijn sporten die ik niet graag doe mdat ik dan sterker bewust ben van mijn lichaam

Aantal leerlingen

Akkoord met de stelling: 8 7 6 5 4 3 2 1 0

1ste leerjaar 2de leerjaar 3de leerjaar

Ik treed graag op de voorgrond tijdens de les LO

Het uiterlijk is belangrijker dan het innerlijke

Tabel 2: Verschil in lichaamsperceptie tijdens de les LO tussen ASO en TSO uitgedrukt in aantal leerlingen

Vraag

Akkoord ASO

Verder zien we dat leerlingen van het tweede leerjaar minder moeite hebben met het op de voorgrond staan tijdens de les LO dan de eerstejaars- en derdejaarsstudenten. In het tweede leerjaar staat 58,3% van de leerlingen graag in de belangstelling, terwijl dit in het eerste jaar 33,3% is en in het derde jaar slechts 25,0% (grafiek 9). Dat leerlingen van het tweede leerjaar er het minste moeite mee hebben, kan te maken hebben met het feit dat zij zich ook het minste schamen over hun lichaam.

Ik vind het vervelend dat andere leerlingen naar me kijken tijdens de les LO

Grafiek 9: Verschil tussen de leeftijdsgroepen op vlak van perceptie van het lichaamsbeeld

Ik schaam me over mijn lichaam

door de derdejaars en als laatste de tweedejaars (grafiek 9).

Niet akkoord

TSO

ASO

TSO

Ik schaam me soms over mijn lichaam

4

2

8

15

Ik vind dat ik een even mooi lichaam heb als mijn leeftijdsgenoten

6

16

1

1

Door mijn lichaam voel ik me onzeker

1

0

10

18

Soms durf ik iets niet te doen omdat ik niet voor schut wil staan

9

3

6

13

Ik weet de positieve kanten van mijn lichaam goed aan te wenden

9

15

0

0

Ik schaam me voor mijn lichaam tijdens de les LO

2

0

13

18

Tijdens de les LO voel ik me bekeken

1

0

14

18

Ik zou liever hebben dat meisjes en jongens apart les LO krijgen

6

0

6

18

= Grootste meningsverschillen tussen ASO en TSO i.v.m. lichaamsperceptie

Leerlingen van het eerste leerjaar (50%) zouden ook liever apart les krijgen, terwijl dit in de andere jaren door geen enkele leerling als wenselijk beschouwd wordt. Aangezien het hier om slechts 1 van de 2 eerstejaarsklassen gaat, kan de wens tot gescheiden LO-lessen te wijten zijn aan tal van oorzaken. Zoals bijvoorbeeld het gevoel voor schaamte ten opzichte van het andere geslacht, maar ook een verzuurde klassfeer. 3.3.4 Is er een verschil tussen ASO- en TSO-leerlingen op vlak van lichamelijke beeldvorming tijdens de les LO? Zijn er verschillen tussen de studieniveaus betreffende de manier waarop jongeren hun lichaam ervaren tijdens de les LO? We zetten de verschillen even op een rijtje. Als we tabel 2 samenvatten, zien we dat leerlingen uit het TSO over het algemeen een positiever lichaamsbeeld hebben en zelfzekerder zijn. Leerlingen uit het ASO schamen zich meer, voelen zich onzekerder over hun lichaam en durven minder tijdens de les LO. Belangrijk is dat de leerkracht LO zijn/haar aanpak aanpast in functie van de klas waarvoor hij of zij staat. Klassen uit het ASO hebben meer bevestiging, feedback, individuele begeleiding, ‌ nodig dan klassen uit het TSO, zo blijkt uit onze studie. Maar ook in de TSO-klassen zal men verschillende technieken moeten hanteren om de leerlingen op hun gemak te stellen en te helpen bij het vormen van een positief realistisch lichamelijk zelfbeeld. 3.3.5 Hoe denken de leerkrachten LO hierover en stemt dit overeen met de opvattingen van de leerlingen? Tenslotte kijken we of de leerkrachten LO van de ondervraagde klassen op dezelfde golflengte zitten als hun leerlingen betreffende de rol van de les LO bij de vorming van het lichamelijke zelfbeeld. Dit doen we door de vragenlijsten van de leerlingen te vergelijken met deze afgenomen bij de leerkrachten. 13 Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 2/2009-2010


Grafiek 10: Perceptieverschillen tussen leerkrachten en leerlingen i.v.m. het zelfbeeld tijdens de les LO 100%

100% 100%

100%

Percentage akkoord met stelling

90% 72%

80%

67%

70% 60% 50% 40%

33% 33%

33% 33% 33%

30% 20% 3%

10%

8%

0%

Leerlingen voelen zich onzeker door hun lichaam Leerlingen wenden goed hun positieve lichaamskenmerken aan Leerlingen kunnen overweg met hun negatieve lichaamskenmerken Leerlingen proberen niet graag nieuwe dingen uit angst voor falen De leerkracht houdt rekening met mijn mogelijkheden en beperkingen De leerkracht neemt initiatieven om ons leren om te gaan met ons veranderend lichaam

Bovenstaande grafiek 10, vat de 6 gevonden perceptieverschillen samen die we vinden tussen de leerkrachten en de leerlingen in onze studie. De leerkrachten (100%) zijn ervan overtuigd dat de leerlingen zich onzeker voelen over hun lichaam, terwijl de leerlingen zelf aangeven dat dit slechts bij een klein aantal het geval is (2,8%). Men kan zich hierbij afvragen of er juist door dit verschil een onnatuurlijke en verwrongen sfeer ontstaat tijdens de lessen. Leerkrachten (33,3%) onderschatten de leerlingen op vlak van het inschatten en omgaan met hun positieve (66,7%) en negatieve lichaamskenmerken (72,2%). Het is misschien door deze onderschatting van de leerkrachten dat deze (33,3%) er ook van overtuigd zijn dat leerlingen niet graag iets nieuws uitproberen tijdens de les LO uit schrik voor falen en teleurstelling. Leerkrachten gaan hiervoor mogelijk uit van hun gedachte dat de leerlingen niet goed kunnen omgaan met hun negatieve lichaamskenmerken en daarom sneller teleurgesteld zouden zijn wanneer een bewegingsoefening niet lukt. Doch slechts 8,3% van de ondervraagde leerlingen geeft aan dat men niet graag nieuwe oefeningen probeert uit schrik voor falen en teleurstelling. Leerkrachten en leerlingen zitten dan ook niet op dezelfde golflengte betreffende dit thema en als gevolg hiervan zal de leerkracht LO misschien minder nieuwe of moeilijke oefeningen integreren in de les. Waardoor de lessen LO mogelijk onvoldoende uitdagend voor de leerlingen zijn en ze hun interesse en enthousiasme verliezen. 14

Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 2/2009-2010

Als laatste gingen we na wat de leerkrachten juist weten over de richtlijnen in het leerplan LO omtrent het zelfbeeld bij jongeren en of ze deze dan ook toepassen. We vroegen ons ook af of de leerlingen hiervan iets ondervinden. Opmerkelijk is dat 33,3% van de leerkrachten niet weet wat er in het leerplan LO staat betreffende de ontwikkeling van een positief zelfbeeld bij jongeren. Wel geven ze allen (100%) te kennen dat ze initiatieven nemen om hun lessen toegankelijker te maken voor onzekere leerlingen. Men vermeldt het vragen van informatie over schaamte, zelfbeeld, zelfvertrouwen; samenwerken met de zorgbegeleiding van de school; uitgaan van de beginsituatie van de zwakste leerling; differentiatie; feedback en mits inzet een aangepaste beoordeling. Van deze initiatieven merken de leerlingen weinig. 33,3% geeft aan te weten dat de leerkracht moeite doet om zijn les aan te passen aan hun onzekere lichaamsbeeld. In die gevallen houdt de leerkracht rekening met de mogelijkheden en beperkingen van de leerlingen en probeert men de leerlingen te leren om te gaan met hun veranderende lichaam. Wanneer we aan de leerkrachten vragen of er nog mogelijkheden zijn binnen de les LO om de leerlingen meer vertrouwen te geven in hun lichaam, geven allen (100%) een positief antwoord. Allen (100%) denken ze dat een scheiding op basis van geslacht een goede optie is. Dit terwijl slechts 16,7% van de ondervraagde leerlingen dit wenselijk acht. Verder merken we

op dat geen enkele leerkracht een probleem ziet in het sportuniform voor de ontwikkeling van een positief lichaamsbeeld. Daarentegen geeft 27,8% van de leerlingen aan dat een wijziging van de sportkledij naar iets modieuzer of meer bedekkend, hen meer op het gemak zou stellen. 3.4 Besluit en kritische beschouwingen Bij het lezen van de resultaten van dit onderzoek moet men rekening houden met enkele beperkingen. Eerst en vooral betreft het een kleine steekproef van 36 leerlingen en 3 leerkrachten. De leerlingen vertegenwoordigen beide geslachten, de eerste drie leerjaren van het secundair onderwijs en komen zowel uit ASO- als TSO-klassen. Hierbij kan men al de bedenking maken dat deze onderzoeksgroep omwille van zijn geringe grootte niet helemaal representatief is voor de gehele Vlaamse studerende jeugd en de bovenvermelde subgroepen. Toch krijgt men door middel van dit onderzoek een beeld van de rol van de les LO bij de vorming van het lichaamsbeeld bij jonge adolescenten. De leerlingen opgenomen in dit onderzoek behoren tot een bepaalde school, klas en sociaal milieu met elk zijn unieke sfeer. Deze omgevingsfactoren zijn zeer variabel en be誰nvloeden de manier waarop iemand denkt over zijn eigen lichaam. Verder uitgebreid onderzoek zal dan ook nodig zijn om de resultaten van dit onderzoek te testen op hun betrouwbaarheid en relevantie. Verder beseffen we ook dat de ondervraagde leerkrachten slechts een beperkte representatieve waarde hebben voor alle Vlaamse leerkrachten LO. De hier vermelde leerkrachten werken reeds enkele jaren onder dezelfde schoolvisie. Hun mening en handelen zal be誰nvloed zijn door de leer-


plannen en eindtermen van het onderwijsnet, het onderwijsprogramma van de school én door hun collega’s. Gelijk-stemmige meningen tussen leerkrachten uit eenzelfde leerkrachtenkorps zijn dan ook onvermijdelijk. 3.4.1 Fysieke zelfbeeld bij jonge adolescenten Uit ons onderzoek kan men besluiten dat de jonge adolescenten in het algemeen een positief lichaamsbeeld hebben. De mening over hoe belangrijk het lichamelijke (uiterlijk) is, varieert. Bijna 1/5 van de leerlingen vindt het uiterlijk belangrijker dan het innerlijk. Ongeveer 60% van de leerlingen deelt deze mening niet. Zou het kunnen dat de leerlingen die meer belang hechten aan het uiterlijk ook onzekerder zijn over hun lichaam. Of is het omgekeerd; vinden de zelfzekere leerlingen het uiterlijk belangrijk omdat dit juist een positieve capaciteit is van hen? Zijn het dan deze leerlingen die hun medeleerlingen zullen beoordelen op hun uiterlijk en ze op deze manier onzeker maken over hun lichaam? Leerlingen zijn goed op de hoogte van hun positieve en negatieve capaciteiten en geven aan hiermee goed te kunnen omgaan. Ze hebben ook het besef dat deze lichamelijke mogelijkheden niet veel verschillen van deze van hun leeftijdsgenoten. Toch geeft meer dan 50% van de leerlingen aan dat ze soms terughoudend gaan zijn uit angst voor schut te staan. Kunnen de jongeren dan toch minder goed omgaan met hun negatieve lichamelijke capaciteiten dan ze eerst vermelden? Het zou ook kunnen dat ze geen schrik hebben om voor schut te staan voor hun leeftijdsgenoten omdat deze toch dezelfde capaciteiten, maar dat ze wel schrik hebben voor de reacties van volwassenen (leerkracht, ouders, …). Dit kan mogelijk verklaren waarom slechts enkele leerlingen zich schamen en onzeker voelen tijdens de les LO. Tijdens deze lessen vertoeft men namelijk vooral in het gezelschap van leeftijdsgenoten. Uit ons onderzoek blijkt dat de meeste leerlingen zich goed voelen bij het huidige curriculum van de lessen LO. Enkele leerlingen geven wel aan dat bepaalde sporten zorgen voor een harde confrontatie met hun lichaam. Het is dan ook nuttig als leerkracht LO om hiervan op de hoogte te zijn. De sport die het meest confronterend bevonden wordt, is lopen. De leerkracht LO kan hiermee rekening houden door het ‘pure’ lopen (coopertest, bieptest,…) in te passen in een activiteit met meer variatie, bv. hockeyles met loopvormen. Zo is de leerling niet uitsluitend geconcentreerd op het lopen en kan hij de negatieve ervaring die gekoppeld wordt aan het lopen compenseren met eerder positieve belevenissen vanuit het hockeyspel. We stellen ook vast dat

den en kan velerlei zijn. Zo kan men zich inbeelden dat leerlingen uit TSO meer gewend zijn praktijklessen te krijgen en zich dan ook meer op hun gemak voelen tijdens deze lessen. In de TSO-klassen kan op deze manier ook een hechtere en meer open relatie ontstaan waardoor leerlingen zich ook beter thuis voelen.

sommige sporten de leerlingen juist een positieve lichaamservaring bezorgen: bijvoorbeeld voetbal en dans. Suggesties van leerlingen opdat ze zich zekerder zouden voelen tijdens de les LO zijn: aparte lessen voor jongens en meisjes en een wijziging van het verplichte sportuniform. De eerste aanbeveling wordt maar in één klas opgetekend. Het feit dat deze jongens en meisjes apart les willen, kan ook toegeschreven worden aan een verziekte klassfeer. 3.4.2 Verschil tussen jongens en meisjes betreffende de vorming van het lichaamsbeeld tijdens de lessen LO Meisjes durven minder, houden zich liever op de achtergrond en voelen zich meer bekeken tijdens de les LO dan jongens. Dit kan enerzijds verklaard worden door het feit dat meisjes misschien minder graag sporten daar ze ook veel minder in buitenschoolse sport participeren. Of anderzijds is het ook mogelijk dat zowel de sporten op school als in de sportclubs voornamelijk mannelijk georiënteerd zijn (prestatiegericht, competitief en teamsport). De leerkracht LO kan hierop inspelen door een gevarieerder sportprogramma aan te bieden met meer recreatieve, individuele en minder competitieve sporten. 3.4.3 Rol van de leeftijd bij de perceptie van het lichaamsbeeld tijdens de lessen LO Opvallend is dat de jongste leerlingen zich het meeste schamen over hun lichaam in vergelijking met oudere adolescenten. Ze houden zich dan ook liever op de achtergrond tijdens de les LO. Een leerkracht LO moet hiervan op de hoogte zijn en zorgen voor een gedifferentieerde aanpak met meer aanmoediging en positieve feedback. Reden hiervoor kan de bruuske overgang zijn van lager onderwijs naar secundair. Een overgang van grootste, sterkste en slimste naar kleinste, zwakste en minst slimme. 3.4.4 Verschil tussen ASO- en TSO-leerlingen Het blijkt uit onze studie dat leerlingen uit het TSO over het algemeen een positiever lichaamsbeeld hebben en zelfzekerder zijn. Leerlingen uit het ASO schamen zich meer, voelen zich onzekerder over hun lichaam en durven minder tijdens de les LO. Een verklaring hiervoor hebben we niet gevon-

3.4.5 Perceptieverschillen tussen leerkrachten en leerlingen omtrent het lichaamsbeeld tijdens de les LO De meeste jonge adolescenten gaan graag naar de les LO, ze voelen zich niet geviseerd en zullen zich niet afzijdig houden. De jonge adolescenten geven te kennen wat hun mogelijkheden en beperkingen zijn en zeggen hiermee goed te kunnen omgaan. Ze voelen zich dan ook niet onzekerder en hebben geen schrik voor falen of teleurstelling tijdens de les LO. Dit betekent echter niet dat de jongeren graag op de voorgrond treden tijdens de les LO. Deze nuance kan ertoe leiden dat de leerkrachten precies het tegenovergestelde beeld krijgen van hun leerlingen. Ze denken namelijk dat de leerlingen zich wel schamen, onzeker voelen en schrik hebben voor falen en teleurstelling. Verder zien we ook dat weinig leerlingen iets merken van de initiatieven die leerkrachten zeggen te nemen om hun leerlingen op hun gemak te stellen en te helpen om een positief lichaamsbeeld te ontwikkelen. Mogelijk is dit niet nodig bij het gros van de leerlingen en passen de leerkrachten dit alleen toe op de weinige onzekere leerlingen. Het is dan ook wenselijk dat dit op een discrete manier gebeurt om eventueel pestgedrag te vermijden en de privacy van de leerling te beschermen. Het is natuurlijk ook mogelijk dat de leerkracht denkt initiatieven te ondernemen maar dat deze hun doel niet bereiken en bijgevolg ook niet opgemerkt worden door de leerlingen.

4. Algemeen besluit: beleidsrelevante aanbevelingen Taakoriëntatie Uit de literatuur leerden we dat taakgeoriënteerde individuen beter opgewassen zijn tegen teleurstellingen. Ze willen niet steeds beter zijn dan de rest en halen hun voldoening uit de beheersing van een vaardigheid. Deze motivationele oriëntatie zorgt er ook voor dat deze personen een positiever zelfbeeld en meer zelfvertrouwen hebben door de grotere kans op succesbeleving vanuit deze ingesteldheid. Deze gepercipieerde competentie zou op zijn beurt de meest invloedrijke predictor zijn van intrinsieke motivatie bij adolescente studenten tijdens de les LO (Hein & Hagger, 2007; Standage, Duda & Ntourmanis, 2003). 15 Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 2/2009-2010


Hierdoor ontstaat een soort vicieuze cirkel. Door taakgeorienteerdheid zal men meer succes beleven, bijgevolg zal het zelfvertrouwen en zelfbeeld stijgen en je gepercipieerde competentie stijgt ook waardoor je liever aan sport zult doen. Door verder aan sport te doen op een taakgerichte manier ontstaat opnieuw een verbetering in het zelfvertrouwen. Leerkrachten LO leggen dus best de nadruk op deze taakoriëntering. Deze aanbeveling zou men beter ook vermelden in de uitwerking van de eindtermen LO. We zagen dat de taakoriëntatie overeen kwam met intrinsieke motivatie. Deze intrinsieke motivatie leidde tot sportparticipatie uit vrije wil en voor het plezier op zich (Hein & Hagger, 2007; Standage, Duda & Ntourmanis, 2003). De meeste leerlingen uit ons onderzoek nemen graag deel aan de lessen LO en hebben weinig problemen met het curriculum. De meesten (75%) vinden het ook niet erg om te falen. Men kan stellen dat ze sport zien als een uitdaging om nieuwe vaardigheden te leren en dat de leerlingen zich dus taakgeoriënteerd opstellen. Aanpassing van de lesinhouden: voor de meisjes meer ‘vrouwelijke sporten’. Uit ons eigen onderzoek bleek dat sommige leerlingen bepaalde sporten niet graag doen omdat ze dan geconfronteerd worden met hun lichaam. Meisjes gaven aan in sommige lessen minder te durven, zich liever op de achtergrond te houden en zich meer bekeken te voelen tijdens de les LO dan jongens. Hieruit kan men mogelijk besluiten dat de sporten op school voornamelijk mannelijk georiënteerd zijn (prestatiegericht, competitief en teamsport). De meer ‘vrouwelijke’ sporten spelen zich in een meer sociale en ontspannen context af, die het lichaamsbeeld juist ten goede komt. Alleen in de eindtermen voor het TSO van het Gesubsidieerd Vrij onderwijs vonden we hier een soort alternatief terug. Hier ging men niet de sporten aanpassen voor de onzekere leerlingen (hier TSO-leerlingen), maar wel de beoordeling. Leerlingen werden gequoteerd op basis van inzet en evolutie eerder dan op prestatie. Dit zou ook eventueel een beleidssuggestie kunnen zijn voor de andere onderwijsnetten en studieniveaus. Studies wezen uit dat jonge adolescenten te kampen krijgen met een daling in zelfvertrouwen en een stijging in angst bij de overgang van lagere naar secundaire school (Basow & Rubin, 1999; Eccles et al., 1989; Gilligan, 1990; Wigfield et al., 1991 in Binsinger, Laure & Ambard, 2006). Deze angst daalt naarmate men langer in het secundair zit, daar de leerlingen groter, slimmer en zelfredzamer worden. Dit komt overeen met de vaststellingen uit ons 16

Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 2/2009-2010

kunnen schenken aan deze problematiek, rekening houdend met de hierboven vermelde aanbevelingen, opdat leerlingen zich meer gesteund zouden voelen in hun zoektocht naar een positief lichaamsbeeld. Dit blijkt eveneens uit de ervaringen van de leerlingen, die blijkbaar niets merken van de initiatieven genomen door hun leerkracht LO.

5. Referentielijst Artikels en boeken: - Binsinger, C., Laure, P. en Ambard MF. (2006). Regular extra curricular sports practice does not prevent moderate or severe variations in self-esteem or trait anxiety in early adolescents. Journal of Sports Science and Medicine, 5, 123-129 - De Jager, H. en Mok, A.L. (1996). Grondbeginselen der sociologie: gezichtspunten en begrippen. Houten: Stenfert Kroese

onderzoek. Het zou dus logisch zijn dat er in de eindtermen van de eerste graad meer nadruk gelegd wordt op de begeleiding van deze adolescenten dan in de andere graden, maar uit onze literatuurstudie van de leerplannen van de verschillende onderwijsnetten bleek dit thema geen extra aandacht te krijgen binnen de lessen LO van de eerste graad. Wel vonden we in de beleidsplannen van het Vlaamse Ministerie van Onderwijs en Vorming een gedifferentieerde aanpak terug van de eerste tegenover de tweede graad. In de eerste graad laat men de leerlingen zijn vaardigheden ontdekken terwijl men in de tweede graad verwacht dat de leerlingen reeds met hun vaardigheden kunnen omgaan en die van andere personen ook respecteren. Men kan dus stellen dat de leerlingen van de eerste graad minder onder druk gezet worden en de tijd krijgen om te wennen aan de nieuwe omstandigheden die gepaard gaan met de overgang van lagere naar secundaire school. Verder vonden we een gelijkenis tussen ons onderzoek en het werk van Evans (2006). Uit beide kon men concluderen dat meisjes negatiever ten opzichte van hun lichaam staan dan jongens. Dit kan verklaard worden door het ideale schoonheidsbeeld dat aan de meisjes opgelegd wordt door de media. Dergelijk onderwerp kwam echter niet aan bod in de leerplannen en zou dus opgenomen kunnen worden. Tenslotte kunnen we besluiten dat leerlingen zich minder onzeker voelen over hun lichaam tijdens de les LO dan aangenomen wordt door de leerkrachten zelf. Maar dat deze leerkrachten op basis van de opgelegde eindtermen toch nog te weinig inspanningen leveren om het fysieke zelfbeeld en zelfvertrouwen verder te optimaliseren. De leerplannen zouden nog meer aandacht

- Evans, B. (2006). “I’d feel ashamed’: Girls’ bodies and sports participation. Gender, Place and Culture, 13(5), 547-561 - Hein, V. en Hagger M. S. (2007). Global selfesteem, goal achievement orientations and self-determined behavioural regulations in a physical education setting. Journal of Sports Sciences, 25(2), 149-159 - Maïano, C., Ninot, G. en Bilard, J. (2004). Age and gender effects on global self-esteem and physical self-perception in adolescents. European Physical Education Review, 10(1), 53-69 - Sandage, M., Duda, J. L en Ntoumanis, N. (2003). A model of contextual motivation in physical education: Using constructs from selfdetermination and achievement goal theories to predict physical activity intentions. Journal of Educational Psychology, 95 (1), 97-110 Websites: - Bond Moyson (2009). Gezondweb, http://www.gezondweb.be/GezondWeb/Rubr ieken/psychologie/zelfbeeld/zelfbeeld-zelfvertrouwen.htm - Onderwijssecretariaat van de Steden en Gemeenten van de Vlaamse Gemeenschap (2009). Eindtermen LO Secundair Gesubsidieerd Officieel Onderwijs, aangevraagd door communicatie met de beheerder - Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap (2009). Eindtermen LO, - http://www.go.be/sites/portaal_nieuw/SO/ Lessentabellen/Lessentabellen%200809/ Eerste%20graad - Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming (2009). Curriculum secundair onderwijs, eindtermen LO, - http://www.ond.vlaanderen.be/dvo/secundair/1stegraad/a-stroom/eindtermen/lo.htm - Vlaams Verbond van het Katholiek Secundair Onderwijs (2008-2009). Leerplannen secundair onderwijs, - http://ond.vvkso-ict.com/leerplannen/doc// Lichamelijke%20opvoeding-2008-004.pdf - Vlaams Verbond van het Katholieke Secundair Onderwijs (2009). Werkbladen zelfbeeld, http://opr.vvkso-ict.com/bestanden/Het%20 zelfbeeld-werkbladen.doc


BRECHT DE MEY LERAAR LICHAMELIJKE OPVOEDING HEILIG HART EN COLLEGE HALLE BACHELOR LO HUB

Proeven van sport in Boeddhistisch klooster in Nepal Opnieuw in ons Belgenland, het luxeland, waar claxonneren geen nationale sport is en de auto’s zich doorgaans aan de verkeersregels houden, er geen koeien op de weg lopen en er wel glas in de ramen staat. Hier hoef je niet bang te zijn ontvoerd te worden door de Chinese overheid omdat je deelnam aan een manifestatie, hier valt de elektriciteit niet elke dag uit en surfen op het internet duurt geen eeuwigheid…. De cultuurshock om terug met beide voeten in mijn tuintje te staan is even groot als de shock die ik kreeg in het arme Nepal. WILLY, GESHE PEMA DORJEE EN BRECHT NEPAL.

VLAK

VOOR HUN VERTREK NAAR

Zo verliep mijn zomervakantie: Samen met mijn vader trok ik naar Nepal, waar de grootste berg ter wereld ligt (de Mount Everest van 8.848 m). Een enorme klus om te beklimmen, maar onze berg viel onder een andere categorie. We zijn samen naar de andere kant van de wereld getrokken om onze handen uit de mouwen te steken. Mijn vader trok naar het bergdorp Rathankot op 84 km van Kathmandu (de hoofdstad van Nepal) om de lokale bevolking te helpen bij hun primitieve landbouwbewerking. Ik proefde een maand van het sobere leven in het Boeddhistisch Choeding klooster in de Kathmandu-vallei om er aan de jonge monniken lichamelijke

opvoeding te onderwijzen. Het organiseren, coördineren en uitvoeren van deze projecten was een hele opdracht. Vóór ons vertrek hadden we eind juni, samen met mijn jongerenvereniging ‘Make The Switch’ (www.maketheswitch.be) een benefietconcert georganiseerd in ons tuintje. Samen met 22 artiesten, 60 vrijwilligers en 375 bezoekers hebben we de pannen van het dak gedanst. Zalige bandjes zoals Dennie Chantrain, Gus luxmore, Choco La Mousse, De Vetsband en Zonko hadden kosteloos ons gras platgemaaid met hun prachtige muziek. Dankzij deze bands en de hulp van familie, vrienden, andere jeugdverenigingen (leve de Scouts en Chiro van Halle …), gemeente Pepingen,

stad Halle, de Halse jeugddienst … en nog vele andere bedrijven konden we deze avond realiseren! Het bracht ons 6000 euro en een magische avond op, een blijk van de zeer warme harten die zich onder ons bevinden! Naast dit concert gingen we ook op zoek naar organisaties die ons ‘in natura’ konden steunen: van de Bond voor Lichamelijke Opvoeding vzw kreeg ik een pakket ropeskippingtouwen mee waarmee ik alvast aan de slag zou kunnen in de les LO. Ook T-shirts kregen we mee vanuit België, want in een monnikenpij zouden die kinderen niet echt aan sport kunnen doen. Ook deze sponsoring in natura was van groot belang voor ons project. Op 23 augustus was het zo ver, dankzij een toevallige ontmoeting met Geshe Pema Dorjee vertrokken we voor 1 maand richting het onbekende, aan de andere kant van de wereld. Geshe Pema Dorjee is een zeer gerespecteerde Boeddhistische monnik (63 jaar) die zijn volledige levensenergie toewijdt aan het helpen van zieke en arme mensen. Hij trekt door bergdorpen om arme en vaak verwaarloosde kinderen in betere gezinnen onder te brengen of een kans te geven op een beter leven in het klooster. Hij zoekt oude mensen op die aan hun lot zijn overgelaten en zorgt voor hun medische opvol17 Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 2/2009-2010


Het leven in Nepal is onbeschrijflijk: het is oogverblindend en hartverscheurend

ging, hij richt tehuizen op voor deze verwaarloosde mensen, weeshuizen voor de hulpeloze kinderen en scholen in de bergdorpen. Ook sticht hij kloosters om kinderen de kans te geven uit hun armoede te stappen en op hun beurt de armoede te gaan bestrijden in hun geboortedorpen, hij coördineert deze kloosters en zorgt persoonlijk voor de financiering van al deze projecten. Om fondsen te verzamelen, reist hij de hele wereld rond om tegen een kleine vergoeding de mensen te onderwijzen in de Boeddhistische filosofie. Op deze manier zorgt hij tegelijk voor een innerlijke verrijking van de westerse mensen. Velen van hen zijn zo onder de indruk van zijn moed, wijsheid en ongelooflijk doorzettingsvermogen dat ze beslissen hem te helpen bij het financieren van zijn projecten. Die voert hij uit in opdracht van de Dalai Lama (het verbannen staatshoofd van Tibet en de religieuze leider van het Boeddhisme).

KLASJE

VOOR

45

LEERLINGEN EN HUN

SCHOOLTJE.

Onder oogverblindend kan je verstaan: De ongelofelijke warmte van de mensen in het klooster, en de mensen in het bergdorp. De eenvoud en soberheid (armoede naar onze normen) waarin de mensen toch hun geluk kunnen vinden. De natuur, waarvan ik uitgebreid heb kunnen genieten in het bergdorp en de twee uur durende tocht ernaartoe. De ‘flashback’ in time terug naar de Romeinen (maar dan met af en toe elektriciteit) in het bergdrop. De ongelooflijke discipline van de kindjes in het klooster die op een leef- KINDERARBEID IN KATHMANDU tijd van 10 jaar om 4.30 uur opstaan om hun teksten van buiten te leren, om dan van 5.30 uur tot 7u nonstop te bidden in hun tempel, om vervolgens een hele dag les te krijgen tot 18 uur, om dan om 18.30 uur hun avondgebed te doen, van 19 tot 21 uur op de koer per twee of drie trainen in filosofische debatten en tenslotte gaan slapen tegen 22 uur om de volgende dag terug om 4.30 uur op te staan. Hun enorme motivatie en dankbaarheid voor de sportlesjes die ik gaf was hartverwarmend. Het merendeel van deze kindjes komen uit bergdorpen, waar ze hard moeten werken, in extreme omstandigheden leven, vaak verwaarloosd zijn ... het is prachtig te zien hoe ze zich letterlijk smijten voor dit geschenk op een beter leven in het klooster. Vooral de moed van de bevolking in het bergdorp om hier ondanks alles toch iets te veranderen, treft me diep. Ik heb veel mensen ontmoet die ik als voorbeeld zal nemen in mijn verdere leven. Onder hartverscheurend kan je verstaan: De onbegrijpelijke corruptie van mensen met macht: politie, politiek, dokters... Echt iedereen iedereen klaagt erover, dit land leeft volledig in chaos, verkeersregels zijn er helemaal niet, straten liggen open, elektriciteitskabels hangen soms op hoofdhoogte en ze hangen met honderden door elkaar, al het vuil, echt ‘AL’ het vuil wordt om de hoek weggegooid. Het grootste deel van de bevolking leeft hier in zeer grote armoede. De vervuiling van de miljoenen auto’s gewoon al in Kathmandu is onbeschrijflijk. Deze mensen hebben echt hulp nodig!

Als leraar lichamelijke opvoeding sprak ik Pema Dorjee vorige zomer (tijdens één van zijn lezingen) aan over het belang van sport in de opvoeding van kinderen en voor de ontwikkeling van hun brein. Deze informatie hebt ik vanuit de research die ik deed voor mijn thesis: “Invloed van sport op kinderen met ADHD. Ontwikkelen en toepassen van een sporttherapeutische behandeling.” Uit mijn literatuurstudie kwam naar voor dat er tijdens intensief sporten dopamines vrijkomen in de hersenen. Precies deze neurotransmitters zijn onvoldoende aanwezig bij kinderen met ADHD. Tijdens mijn literatuurstudie ontdekte ik eveneens dat evenwichtsoefeningen zorgen voor een betere concentratie en dat coördinatie-oefeningen, waarbij er interac18 Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 2/2009-2010

tie is tussen rechter- en linkerhersenhelft, de aanmaak van nieuwe zenuwverbindingen bij kinderen stimuleert. Met andere woorden, goed uitgekozen bewegingen hebben een directe invloed op bepaalde kernen in de hersenen, noodzakelijk bij academische vaardigheden. Dit onderwerp trok de aandacht van Rev. Pema Dorjee. Hij besefte dat dit deel van opvoeding volledig ontbrak in de opleiding die gegeven wordt in de kloosters en nodigde mij uit om een sportprogramma op te starten in zijn klooster in Kathmandu. Dit zou een voorbeeld kunnen zijn voor de andere kloosters in de omgeving. Hier moest ik niet lang over nadenken. Omdat de jonge monniken van 10 tot 18 jaar naast het bidden en mediteren zich elke dag van ‘s ochtends halfvijf tot ‘s


Na een busreis van 6 uur volgde een sterk dalend traject doorheen de rijstvelden. Daarna moesten we een stroom oversteken via een wiebelende junglebrug en tot slot volgde een zware tocht bergop, door de jungle, om uiteindelijk het bergdrop te bereiken.

avonds negen toeleggen op het studeren van filosofie, wiskunde, Tibetaans, Engels …. en ze niet beschikken over volwaardige maaltijden (ze leven voornamelijke op rijst en aardappelen) zou ik gaan voor een rustige aanpak: yoga, evenwicht, jongleren, frisbee… Dat was toch het plan. Na onze aankomst in Kathmandu trok ik samen met mijn vader Willy naar het bergdorp Rathankot. Mijn vader heeft hier twee weken doorgebracht in dezelfde armzalige levensomstandigheden als de lokale bevolking. De mensen hebben geen glas in hun ramen, kunnen amper rechtstaan in hun huizen, waar het plafond roetzwart is door het koken op houtvuur. Het krioelt er van de kakkerlakken, de kippen slapen ’s nachts binnen en de geit komt af en toe een kijkje nemen. Een schop om de mest van hun ossen te ruimen hebben ze niet, dat doen ze met hun handen waarmee ze nadien ook hun pikante maar lekkere gerechten bereiden. Op deze reis werden we vergezeld door Karma, een lokale trekkinggids die in Rathankot geboren is en die zich met hart en ziel inzet om hier een betere levensstandaard te realiseren zodat dit dorp een voorbeeld zou kunnen zijn voor andere dorpen.

Afgelegen is hier het juiste woord. Mijn vader wou hier zijn kennis als bio-ingenieur gebruiken om hun traditionele landbouwteelt iets commerciëler te maken, een werk van lange adem uiteraard. Maar mijn vader is er toch in geslaagd om voor het eerst koffie te branden in het dorp, hij heeft ook samen met de dorpelingen 27 jonge koffieboompjes verplant. Hij heeft hen getoond hoe ze bijen kunnen kweken en honing produceren. Hij heeft aanwijzingen gegeven om voor deze bijen fruitbomen te planten en het fruit te cultiveren voor verkoop. De kosten hiervoor worden op 1500 euro begroot. Ook de aanvraag tot financiering van een weg op de berg wordt aangevraagd. Een aantal dorpen zijn namelijk gedurende twee maanden uitsluitend bereikbaar via de junglebrug, de rest van het jaar via een stevig-uit-de-kluiten gewassen 4x4 en een chauffeur met veel lef. Het lokale schooltje hebben we ook bezocht. Hier gaan 200 kinderen naar school, ze hebben 5 klasjes waar groepen tot 45 leerlingen samen les volgen. De klassen zijn kaal, in het bureautje van de directeur hangt een wasdraad met een 30-tal schoolboeken erover (dit zijn alle boeken die de school bezit…). Wij hebben de school 1500 euro geschonken voor de bouw van een muur rond de speelplaats die omgeven is door steile afgronden van 4 m diep. Momenteel moeten de kinderen, vanaf 10 jaar twee uur stappen naar het schooltje in het volgende dorp. Daarom zouden ze graag nog twee extra klasjes willen. De school zou ook graag over een computer beschikken. Hier is bepaalde deskundigheid voor nodig om de pc werkende te houden. Wat zeker nodig is in dit dorp is een verpleegster en een veearts… de vraag kwam om in de toekomst de opleiding hiervoor te financieren… Eenmaal terug in het klooster, na een heftige, zeer fijne, maar vermoeiende reis van 84 km bovenop het dak van een overvolle bus samen met 20 medereizigers en 6 geiten startte ik mijn zoektocht naar sportmateriaal. Na twee dagen zoeken in de chaos van het centrum in kleine stoffige straatwinkeltjes hadden we uiteindelijk 40 sportschoentjes, 40 shortjes, 8 pingpong bats, 3 volleyballen, een voetbal en 4 plastieken balletjes gevonden. Zelf had ik 2 slacklines, 40 t-shirts, 15 jongleerballetjes, 15 jongleerdoekjes en 20 springtouwen mee. Na een intensief onderhoud met de lokale schrijnwerker die voor ons 10 paar stelten, 20 balance boards en een ping-

pongtafel maakte kon ik eindelijk starten met mijn lessen. Al snel kwam ik tot de conclusie dat deze kinderen en jongeren niet moe te krijgen waren. Ze waren overenthousiast bij alles wat ik aanbood, zodat ik mijn beste truckjes moest uithalen om een kalm en veilig verloop te garanderen. Ook op zaterdag, hun vrije dag, sportten ze van ‘s ochtends vroeg tot een kot in de nacht. Ik was genoodzaakt mijn rustige aanpak drastisch aan te passen. Uiteindelijk heb ik ze gedurende één maand de basis geleerd van voetbal, volleybal, handbal, frisbee en Chinese voetbal. Ik heb ze yoga en fitness training gegeven, leren lopen op een slackline (koordlopen), leren steltlopen op bamboe, leren springen, jongleren en balanceren op een balance-board. Ik gaf elke dag 4 uur les aan groepjes van 12 jongeren. De leeftijden varieerden van 10 tot 46 jaar aangezien de leraren ook zeer enthousiast waren om yoga te leren. Elke les opnieuw stonden ze daar in hun turnpak met een glimlach tot achter hun oren en een enthousiasme dat alle taalverschil overschreed. De twee laatste weken liet ik telkens een andere monnik de yoga- en fitnessoefeningen leiden (deze hingen met de nodige instructies aan een waslijn). Op die manier werden ze voorbereid om zelfstandig deze oefeningen verder te zetten. Ik heb ook een gevarieerd weekschema opgesteld waaruit ze dan kunnen kiezen. Ze hebben me beloofd om minstens twee uur per week deze sportsessies verder te zetten. Dit was de eerste maal dat er sport werd onderwezen in een Boeddhistisch klooster en een ongelofelijke ervaring voor mij! Voor meer foto’s: www.support4nepal.blogspot.com 19 Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 2/2009-2010


PIETER HOOF ONDERZOEKSMEDEWERKER MASTER IN DE LICHAMELIJKE OPVOEDING UGENT PROJECTMEDEWERKER DYNAMO PROJECT

MAARTEN QUINTELIER ONDERZOEKSMEDEWERKER MASTER IN DE LICHAMELIJKE OPVOEDING UGENT SPORTTECHNISCH COÖRDINATOR KONINKLIJKE VLAAMSE VOETBALBOND

Onderzoek naar de kwaliteit van de jeugdsportbegeleider in 24 Vlaamse gemeenten In het kader van de impulssubsidies ter bevordering van de kwaliteit van de jeugdsportbegeleider kwam vanuit 24 Vlaamse gemeenten de vraag naar onderzoek rond de kwaliteit van die jeugdsportbegeleider. Het Sportmanagementteam van de vakgroep Bewegings- en Sportwetenschappen aan de Universiteit Gent nam het onderzoek voor haar rekening. Een eerste doelstelling was een nulmeting bekomen die de huidige situatie in kaart brengt. Anderzijds moesten de resultaten als aanzet dienen voor enkele aanbevelingen om de kwaliteit van de jeugdsportbegeleider te verbeteren. Op basis van die aanbevelingen kunnen de gemeenten enkele concrete acties opnemen in het beleidsplan 2009-2012 en op die manier in aanmerking komen voor het verkrijgen van impulssubsidies. Een laatste doelstelling was het mogelijk maken van een effectmeting op langere termijn, door de huidige nulmeting op een gestructureerde manier te organiseren. In totaal namen meer dan 400 jeugdsportclubs en 1500 stakeholders deel aan het onderzoek.

Situering van het onderzoek Recent onderzoek wijst uit dat de fysieke toestand van de Vlaamse jeugd de laatste jaren een negatieve evolutie kent (VRIND, 2008). Het is ook geen geheim dat sporten als vrijetijdsbesteding bij veel jongeren wordt vooraf gegaan door eerder passieve bezigheden zoals televisie kijken. De jeugdsportclub is de plaats bij uitstek voor jongeren om zich volledig te ontwikkelen, zowel op mentaal, sociaal als fysiek vlak. De jeugdsportclubs hebben steeds meer aandacht voor ethisch en medisch verantwoord handelen en ze krijgen ook een meer opvoedende taak. Het belang van een kwalitatieve jeugdsportbegeleider is dan ook niet te onderschatten. Een hedendaagse jeugdsportbegeleider moet kunnen omgaan met sociale obstakels, communi20

Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 2/2009-2010

catief vaardig zijn, een goede sporttechnische kennis hebben en oog hebben voor medisch en ethisch verantwoord sporten. De impulssubsidies voor de huidige legislatuur willen specifiek de kwaliteit en kwantiteit van de jeugdsportbegeleider ondersteunen (Belgisch Staatsblad, Uitvoeringsbesluit van 19 september 2008 betreffende de impulssubsidies).

Onderzoeksopzet Het onderzoek bestond uit 4 fases. In de eerste fase werd een algemene identiteitskaart van elke gemeente opgesteld. Die “ID gemeenten” brachten verschillende demografische gegevens en gegevens in verband met ondersteuning van sportclubs in kaart. In de tweede fase werden identiteitskaarten van de deelnemende jeugdsportclubs

opgesteld. Ook hier werden verschillende parameters gehanteerd, zoals het aantal leden, jeugdsportcoördinatoren, jeugdsportbegeleiders, potentiële jeugdsportbegeleiders, ... Vervolgens werden de verschillende stakeholders van de jeugdsportclubs bevraagd via een online vragenlijst. De bevraagde stakeholders waren voorzitters, secretarissen, jeugdsportbegeleiders, -coördinatoren en potentiële jeugdsportbegeleiders van de jeugdsportclubs. Zij konden via de online vragenlijst onder meer hun mening geven over wat voor hen de belangrijkste eigenschappen zijn van een kwaliteitsvolle jeugdsportbegeleider, hoe de kwaliteit verbeterd kan worden, ... Tot slot werden de stakeholders opgedeeld in 30 ‘focusgroepen’ en konden zij aan de hand van enkele stellingen hun mening verduidelijken of aanvullen. Elke gemeente kreeg een afzonderlijk rapport waarin relevantie beleidsaanbevelingen werden geformuleerd. De resultaten van alle gemeenten samen werden ook opgenomen in een globaal eindrapport.

Begeleiding van het onderzoek De stuurgroep van het onderzoek bestond uit de assistenten van de optie Sportmanagement aan de Universiteit Gent en uit enkele sportfunctionarissen van de deelnemende gemeenten. De bevragingen werden afgenomen door studenten van de optie Sportmanagement. Twee coaches zorgden voor de begeleiding van de studenten en de praktische uitvoering van het onderzoek. Het onderzoek werd door de twee coaches, Maarten Quintelier en Pieter Hoof, gebundeld tot een eindwerk in het kader van de permanente vorming ‘Management in sportorganisaties’ van de Belgian Olympic Academy.


Figuur 1: Breakdown van het onderzoeksopzet

Online-bevraging

Paper-and-pencil bevraging Fase I: ID gemeenten

Voorzitters: 54% Begeleiders: 52% Potentiële begeleiders: 49%

Fase II: ID clubs

24 gemeenten

413 clubs

Interviews

30 gesprekken

Fase III: bevraging stakeholders

Verwerkingsgegevens

Belangrijkste resultaten De meeste gemeenten ondersteunen de jeugdsport via een subsidiereglement (88% van de gemeenten) of voordelige toegangstarieven voor gemeentelijke sportinfrastructuur (80% van de gemeenten). De kwaliteitsverbetering van de jeugdsportbegeleider wordt echter heel wat minder ondersteund door de gemeenten. Slechts zeven gemeenten stimuleren de kwaliteit van de jeugdsportbegeleider via een subsidiereglement (29% van de gemeenten) en in vier gemeenten worden de opleidingen van jeugdsportbegeleiders terugbetaald (17% van de gemeenten). Sommige gemeenten bieden beide vormen van ondersteuning aan, waardoor globaal gezien slechts elf unieke gemeenten (46% van de gemeenten) de kwaliteit van de jeugdsportbegeleider ondersteunen. Daarnaast werden in 2008 in slechts zes gemeenten (25% van de gemeenten) opleidingen verzorgd door andere organisaties zoals de Vlaamse Trainersschool.

Fase IV: focusgroepen

Uit de “ID sportclubs” blijkt dat 72% van de jeugdsportclubs met minstens één jeugdsportcoördinator werkt. In 54% van alle jeugdsportclubs is een jeugdsportcoördinator aangesteld die minstens een sporttechnisch diploma (bijvoorbeeld trainer B) of een professioneel sportdiploma (bijvoorbeeld master Lichamelijke Opvoeding) heeft. In 88% van de jeugdsportclubs is minstens één jeugdsportbegeleider aan het werk en 64% van de jeugdsportclubs heeft een jeugdsportbegeleider met minstens een sporttechnisch of professioneel diploma. De 1500 bevraagde stakeholders waren het er duidelijk over eens dat de jeugdsportbegeleiders en –coördinatoren de belangrijkste personen zijn voor de jeugdwerking van een sportclub. Volgens de stakeholders moeten de jeugdsportbegeleiders en -coördinatoren vooral ervaring, sporttechnische kennis en inzicht hebben. Kennis van trainingsleer is een meerwaarde. De plezierbeleving van de jonge sporters en kwaliteitsvolle trainingen zijn vol-

Figuur 2: Jeugdsportclubs met jeugdsportcoördinatoren Mét jeugdsportcoördinator

72%

Diploma: sportspecifiek of professioneel

54%

Ander of geen diploma

18%

Zonder jeugdsportcoördinator

28%

28% 54% 18%

Figuur 3: Jeugdsportclubs met jeugdsportbegeleiders 12% Mét jeugdsportcoördinator

72%

Diploma: sportspecifiek of professioneel

64%

Ander of geen diploma

24%

Zonder jeugdsportcoördinator

12%

24% 64%

gens de stakehoders de belangrijkste doelen van een jeugdsportclub. De stakeholders zijn bovendien van mening dat regelmatig opleidingen en bijscholingen volgen de belangrijke aspecten zijn voor kwaliteitsvolle jeugdsportbegeleiders en -coördinatoren. Een gebrek aan geld, tijd en kennis zijn volgens de stakeholders de grootste obstakels om de kwaliteit van de jeugdsportbegeleider te verbeteren. Tenslotte zijn de stakeholders ervan overtuigd dat de gemeenten de kwaliteit van de jeugdsportbegeleiders kunnen ondersteunen door een breder aanbod aan lokale opleidingen te organiseren en sportclubs verder financieel te ondersteunen.

Aanbevelingen Op basis van de resultaten van de bevragingen en de interviews konden de onderzoekers enkele aanbevelingen formuleren om de kwaliteit van de jeugdsportbegeleiders te verbeteren. De gemeenten kunnen inspanningen leveren om het huidige aanbod aan opleidingen en bijscholingen te veranderen. Eerst en vooral kunnen meer lokale opleidingen en bijscholingen georganiseerd worden. Bij het organiseren van de bijscholingen kunnen communicatiekanalen zoals het internet ingeschakeld worden. Jeugdsportbegeleiders die veel ervaring hebben maar geen sporttechnisch diploma bezitten, zouden de kans kunnen krijgen om op een laagdrempelinge manier een sporttechnisch diploma te behalen. Zij zouden hun kennis via een algemene test kunnen bevestigen en zo een diploma behalen of hun kennis bijschaven voor een bepaalde module. Op die manier zouden heel wat meer kwaliteitsvolle jeugdsportbegeleiders een sporttechnisch diploma bezitten. Heel wat potentiële jeugdsportbegeleiders hebben schrik om effectief jeugd te gaan begeleiden. Door deze potentiële jeugdsporbegeleiders aan een ervaren mentor toe te wijzen, verlaagt de drempel voor hen en zullen meer jongeren de stap zetten om jeugdsportbegeleider te worden. Tijdens de gesprekken in de focusgroepen bleek dat de stakeholders ernom enthousiast waren dat zij met andere jeugdsportbegeleiders, -coördinatoren, voorzitters en secretarissen konden overleggen over relevante thema’s. Een laatste aanbeveling is dan ook om meer dergelijke overlegmomenten te organiseren, bij voorkeur rond bepaalde thema’s en met een moderator. Op die manier krijgen de stakeholders een platform om knowhow en good practices uit te wisselen. Dat ‘intercluboverleg’ kan leiden tot kwaliteitsverbetering van de jeugdsportbegeleiders.

21 Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 2/2009-2010


Bekende/bijzondere (BV)LO’ers SOPHIE VAN AELST COMMUNICATIE BVLO LICENTIATE GERMAANSE FILOLOGIE

Anekdotes ophalen met Urbain Braems In elk tijdschriftnummer hebben we een bijdrage over een (BV)LO’er die bekend of bijzonder is of iets speciaals heeft meegemaakt. Deze keer hadden we een interessante babbel met Urbain Braems, één van onze bekendste Belgische voetbalcoaches, maar tevens ook voetballer, het gouden hoofd, de licentiaat Lichamelijke Opvoeding, leraar LO aan het college van Zottegem, lid van Panathlon International, optimist, levensgenieter, echtgenoot, vader en opa,… OER-BA-IEN! OER-BA-IEN! OER-BA-IEN! OER-BA-IEN! OER-BA-IEN! Zo scandeerden de Turkse supporters de naam van trainer Urbain (of oer-ba-ien) Braems. De Vlaamse trainer die hun club Trabzonspor in 1991 de beker had bezorgd ondanks de zware concurrentie van de grote drie uit Istanbul: Galatasaray, Fenerbahce en Besiktas. Urbain Braems wordt nog altijd op handen gedragen in Turkije, hij kreeg in 2007 zelfs het ereburgerschap van de stad Trabzon. Dit is maar één sterk verhaal uit het rijke en met anekdotes doorspekte leven van Urbain Braems. Hoe is het allemaal begonnen? “Op de kasseien is het begonnen”, lacht Urbain Braems (76 jaar jong). “Ik heb leren voetballen op het dorpsplein van Sint-Goriks-Oudenhove, mijn geboortedorp bij Zottegem. De ene ‘goal’ was het hek naar het kerkhof, de andere ‘goal’ was een doorgang naar een boerenhof. Ik was kind tijdens de oorlog en er waren in alle dorpen wel kleine ploegskes. We konden eigenlijk niet veel anders doen om ons bezig te houden. Er was niet veel. Heel vaak hadden we zelfs geen bal, dan moesten we ons behelpen met een voddenbal. En ja, ik was technisch redelijk begaafd, wellicht omdat ik het voetballen in moeilijke omstandigheden heb geleerd (oneffenheden alom) en ik was bovendien sterk met het hoofd. Het gouden hoofd van Braems, heeft men nog gezegd”, verklaart hij trots. Lichamelijke Opvoeding aan het Sportkot in Leuven “Ik had het geluk dat ik kon studeren en koos ervoor om Lichamelijke Opvoeding te gaan doen, aan het Sportkot in Leuven. Als sportieveling was het leuk meegenomen om te kunnen blijven sporten tijdens mijn studies. En ja, we voetbalden daar ook veel. Met de studentenploeg hebben we veel goede resultaten neergezet. Ook in de basketbalploeg was ik een vaak gevraagde speler. Soms was er een zware discussie waar den Braems moest spelen als er wedstrijden samenvielen. Soit. 22

Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 2/2009-2010

Urbain Braems (links) in het gezelschap van Paul De Broe, Erevoorzitter Panathlon International Brussel.

Ik kan daar trouwens nog een anekdote over vertellen. Op mijn 23e werd ik opgeroepen voor de nationale ploeg voor een match tegen Engeland, maar dat was buiten ‘Patje De Naeyer’ gerekend! Tijdens de les anatomie verkondigde hij luidop: ‘Braems, uw plicht is hier!’, want we hadden de dag nadien een belangrijke match met de unief tegen Gent. We hebben die gewonnen met 1-0 en ik maakte de goal. Ik weet niet of het ermee te maken heeft, maar op het examen anatomie kreeg ik een eenvoudige vraag van Patje De Naeyer: ‘ge sjot naar het doel, zei hij, welke spieren werken er?’ Hij moest geen hele uitleg hebben, allen de quadriceps was voldoende.” Ik was met glans geslaagd.” “Nadat ik afgestudeerd was, ben ik gaan lesgeven in het college in Zottegem, als leraar LO en ik ben het onderwijs ook altijd trouw gebleven, ook later tijdens mijn trainerscarrière bleef ik parttime lesgeven. Toen was er trouwens van de riante trainersgages nog geen sprake”, lacht Urbain Braems. Van voetballer bij KSV Sottegem naar trainer in eerste klasse Als jonge knaap verdedigde Urbain Braems onder meer de kleuren van KSV Sottegem, Racing Mechelen, Club Brugge en Daring Brussel. “Jaja, ik ben in den tijd verkocht van Zottegem aan Club, voor veel geld en 3 spelers! En toen ik in Leuven aan het studeren was werd er 1 miljoen Belgische frank betaald om mij naar Daring Brussel te krijgen.” Een hoogtepunt als speler bij Daring Brussel was een Europese overwinning tegen Feyenoord (1-0) waarin hij het doelpunt op zijn naam schreef. Deze overwinning was in de toenmalige ‘Beker der jaarbeurssteden’, de voorloper van de huidige UEFA Cup. In de terugmatch verloor Daring met 2-1 en liep Urbain


Braems een zware knieblessure op. “Dat was meteen het eind van mijn voetbalcarrière, als speler althans.” Een nieuwe uitdaging kwam er meteen. Het gouden hoofd kon aan de slag als trainer, bij Zottegem. “Ik was nog geen 28 jaar en begon in Zottegem als trainer. We stegen geleidelijk aan: van een 14e over een elfde, negende en zesde plaats naar een mooie tweede plaats. En dan ben ik naar Cercle vertrokken, ondanks een petitie”, glimlacht Urbain Braems. Cercle had een vijfjarenplan om van derde naar eerste klasse te promoveren nadat ze door een omkoopschandaal naar de derde klasse waren gedegradeerd, maar na vier jaar was het doel reeds bereikt. Na Cercle ging de trainer voor één seizoen naar Antwerp om dan in 1973 trainer van RSC Anderlecht te worden. Braems bleef ook die periode het onderwijs trouw en werkte nog twee dagen per week als leraar LO. Ondanks het drukke werkschema van Braems werd hij in 1974 landskampioen met Anderlecht. Een seizoen later eindigde hij derde in de eindstand, maar won toen wel de beker tegen FC Antwerp. Successen in het Waasland Na zijn vertrek in Anderlecht in 1975 kon hij direct aan de slag bij SK Beveren. Daar werkte hij samen met o.a. doelman Jean-Marie Pfaff en middenvelder Jean Janssens. Zij zouden de steunpilaren worden van het elftal. “Ik mag wel zeggen dat ik veel effort heb gestoken in Jean-Marie, ik gaf hem vertrouwen en hij was mij daar enorm dankbaar voor”, getuigt Urbain Braems. In 1978 slaagde hij erin om met Beveren de Beker van België te winnen. Braems, die erom bekend stond een psychologische coach te zijn, maakte van Beveren een topploeg. Deze prestatie bleef niet onopgemerkt en hij kreeg een aanbod van KSC Lokeren. Zijn nieuwe ploeg speelde een sterk seizoen en werd vierde, maar de revelatie was dat SK Beveren landskampioen werd. Hoewel Braems niet langer de hoofdtrainer van Beveren was, meenden velen dat deze titel vooral aan hem te danken was. In 1978 en 1979 wonnen respektievelijk JeanMarie Pfaff en Jean Janssens de Gouden Schoen. De vierde plaats van KSC Lokeren en de landstitel van SK Beveren leverden Braems een tweede kans op bij toenmalig vicekampioen RSC Anderlecht, maar het wilde er niet lukken, de ploeg eindigde op een teleurstellende vijfde plaats. In 1981 keerde Braems terug naar Beveren en bleef drie seizoenen bij de Waaslanders. Het werd een succesverhaal. Verschillende belangrijke spelers verlieten de club, maar toch slaagde de trainer erin om zijn elftal opnieuw naar een trofee te leiden. Zo was er het vertrek van Pfaff, die werd opgevolgd door de toen 18-jarige Filip De Wilde. In 1983 won Beveren voor de tweede keer in de geschiedenis van de club de Beker van België. Een seizoen later werd Beveren zelfs landskampioen.

Niet de Gouden Schoen, maar wel één van de mooie trofeeën die Urbain Braems mocht ontvangen. Grieks en Turks avontuur Na nog een stop bij Standard Luik lonkte het buitenland. Urbain Braems trok naar Griekenland. Van 1985 tot 1988 trainde hij Panionios Athene, een club te vergelijken met Antwerp, waar ooit de fameuze Onassis lid van was. “Ik heb daar een record gevestigd door er drie jaar lang te blijven, nooit gebeurd bij die Griekse club!” In 1989 ging Braems naar Turkije waar hij trainer werd van Trabzonspor. Opmerkelijk was dat hij op dat moment ook een oude bekende naar Turkije haalde met Jean-Marie Pfaff. Zijn gewezen doelman was na een succesperiode bij Bayern Munchen beland bij SK Lierse. De twee Belgen bleven maar één seizoen, maar in 91 keerde Braems alleen terug en wel om de Turkse Cup te winnen. Een hele krachttoer in een competitie die altijd gedomineerd werd door de grote drie: Galatasaray SK, Fenerbahce SK en Besiktas JK. In 2007 werd Urbain Braems benoemd tot ereburger van Trabzon. “Mooie bekroning toch van een voetbal en trainerscarrière!”, besluit Urbain. Het mooiste moment “Oei, dat is een moeilijke”, zucht onze gesprekspartner. “Ik heb zoveel mooie dingen meegemaakt. En bovendien zie ik altijd het positieve, ik ben een eeuwige optimist. Maar als ik eerlijk ben, is de beker winnen echt het mooiste geweest. Omdat het ook tot het laatste moment spannend is, en je weet: in voetbal kan alles!” Ik heb met mooie mensen mogen samenwerken, met talentvolle voetballers ook. Het zijn er echt te veel om op te noemen, maar toch een aantal namen: Van Himst, Rensenbrink, Schönberger, Wilfried Van Moer en ja, ook Jean-Marie Pfaff en Jean Janssens. Die laatste was trouwens ook een speciale man die ik heel erg respecteer. Ik weet nog goed in de tijd met Beveren moesten we gaan spelen naar Beringen, een lange verplaatsing en een probleem want Jean werkte aan de haven, hij zou te laat zijn. Vlak voor de match kwam hij aan, waste zich en stormde het veld op. En ja, we wonnen met 1-5, de Jean maakte 3 goals.” “Ik heb van heel veel dingen genoten, ik heb van mijn hobby mijn beroep gemaakt en ik heb zelfs in het buitenland kunnen werken, iets wat ik supergraag gedaan heb. Het heeft mij ook bekendheid gebracht. Nu nog wordt ik herkend. In San Francisco gingen we binnen in een immens groot restaurant. De hele tijd stond er een garcon te kijken naar ons tafeltje en plots komt die bij ons: het was een Turk die mij kende van de televisie. Zelfs in China en in Nieuw-Zeeland kon ik niet incognito blijven, maar ik heb daar totaal geen probleem mee.” Boodschap naar de jeugd De jonge gasten moeten weg van voor de televisie en de computer. Ze moeten buiten, spelen, bewegen, sporten. En niet alleen omwille van de sport, maar omwille van alle waarden en rijkdommen die ze zo kunnen oppikken.

23 Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 2/2009-2010


EVA DE MULDER COÖRDINATOR BACHELOR IN DE PODOLOGIE ARTEVELDEHOGESCHOOL

Wat is en wat doet een podoloog Een podoloog is een paramedicus die na verwijzing van een arts of arts-specialist patiënten met voetklachten (maar ook hoger gelegen klachten zoals rug-, heup-, knie- en enkelpijn die hun oorzaak vinden ter hoogte van de voet) onderzoekt en indien nodig behandelt.

Om patiënten te onderzoeken beschikt de podoloog over een typisch arsenaal van onderzoekstechnieken zoals klinisch podologisch onderzoek, biomechanische metingen en ganganalyse. Het functioneren van de patiënt staat hierbij centraal. Derhalve wordt de podoloog ook wel eens de “ingenieur van de voet” genoemd. Hij tracht zodoende naar een mogelijke oorzaak te zoeken van de klachten en indien mogelijk deze oorzaak te behandelen. Zo bekomt men niet alleen een verbetering op korte termijn, maar zal de kans op recidivering drastisch verminderen. Als behandeling behoren naast educatie (o.a. sportschoenadvies) en gezondheidsvoorlichting, wondzorg, snij- en freestechnieken (bij huid- en nagelafwijkingen), ontlastingstechnieken (aan de hand van vilt, tape en siliconen), correctietechnieken (aan de hand van siliconen, nagelbeugels en zooltherapie) tot het indicatiegebied van deze voetspecialist. De podoloog wordt tevens opgeleid om assistentie in de voetchirurgie uit te voeren. De podoloog mag zeker niet verward worden met de voetverzorger of pedicure. Deze laatste houdt zich immers bezig met de zuivere hygiënische verzorging van de voet en teennagels. De podoloog daarentegen onderzoekt en behandelt de voet met klachten en functiestoornissen, inclusief de voet van de risicopatiënten (diabetespatiënten en reumapatiënten).

Bachelor in de podologie Unieke opleiding in Vlaanderen! In België bestaan drie hogescholen met een één cyclusopleiding podologie. Twee Franstalige opleidingen en één Nederlandstalige. Alleen wanneer men de opleiding aan één van deze drie hogescholen gevolgd heeft, mag men zich officiëel bachelor in de podologie noemen en komt men voor de beroepstitel van podoloog in aanmerking. 24

Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 2/2009-2010

In Vlaanderen biedt dus alleen de Arteveldehogeschool de opleiding Bachelor in de podologie aan (deze 3-jarige voltijdse dagopleiding kan qua niveau vergeleken worden met de opleiding bachelor in de logopedie, verpleegkunde, …). Het is een wettelijk erkende en gesubsidieerde opleiding. De podoloog is een deskundige in het functioneren van de voet en het bewegingsapparaat tijdens het staan, lopen, springen, … De student leert problemen en afwijkingen ter hoogte van de voet en het bewegingsapparaat herkennen, onderzoeken en behandelen. Aangezien het gaat om een paramedisch-praktijkwetenschappelijke studie, wordt van de student dan ook een “kritisch-wetenschappelijke” kijk en een “evidence based” handelen verwacht. Om de student hiermee gaandeweg vertrouwd te maken, wordt er vanaf het eerste jaar met patiënten gewerkt. Dit kunnen zowel kinderen, volwassenen als ouderen zijn

maar ook specifieke doelgroepen zoals sporters en diabetici. Het vernieuwde opleidingsprogramma is modulair opgebouwd, gericht op de beroepsrollen en de werk- en interventiedomeinen waar de podoloog actief is. De modules bestaan dan weer uit opleidingsonderdelen, gericht op de algemene, beroepsgerichte en beroepsspecifieke competenties die de student nodig heeft. De student leert zo stap voor stap adequaat functioneren in een bepaalde (beroeps-) context. De student staat centraal in deze opleiding: hij kan dan ook rekenen op individuele coaching en leertrajectbegeleiding. De opleiding biedt een brede waaier aan onderwijswerkvormen. In het eerste semester ligt de nadruk op de gezonde persoon en op de positie en rol als podoloog. Het tweede semester gaat in op een aantal specifieke beroepsrollen, zoals diagnosticus en therapeut. De twee volgende semesters staan in het teken van diverse interventie- en werkdomeinen. De rol van podoloog als professionele behandelaar en onderzoeker komt expliciet aan bod. De twee laatste semesters tot slot staan in het teken van integratie en verdieping. Klinisch onderwijs (stage), bachelorproef en professionalisering vormen daarin de hoofdmoot. De meeste studenten starten deze opleiding na het beëindigen van hun humanioraopleiding en zijn dus ongeveer 18 jaar. Maar men kan het programma eveneens deeltijds volgen waarbij men de opleiding kan spreiden over meerdere jaren. Voor diegenen met een vooropleiding kunnen vrijstellingen aangevraagd worden. Zo kunnen masters in de kinesitherapie via een verkort programma de opleiding in 2 jaren afronden. Momenteel kan je alleen in het buitenland een mastersdegree podologie halen. Een dergelijk diploma geeft je de mogelijkheid om een academische carrière uit te bouwen maar geeft geen recht op een andere beroepstitel. Bachelor in de podologie, campus Kantienberg, Voetweg 66, 9000 Gent, tel.: 09 234 71 50 E-mail: info.podologie@arteveldehs.be


EUPEA, de Europese vereniging voor Lichamelijke Opvoeding De BVLO behartigt de belangen van gevormden in de Lichamelijke Opvoeding in Vlaanderen. Ook in andere Europese landen zijn vertegenwoordigende organisaties. Ze zijn verenigd in de EUPEA, in 1991 opgericht in België, onder meer door onze voorzitter Eric De Boever die tot vandaag secretaris-generaal is van de Europese vereniging. De leden van EUPEA waren afgelopen oktober in Amsterdam voor het jaarlijkse forum. Daar werd een verklaring, opgesteld in 1991 in Madrid, geactualiseerd en aangescherpt.

European Physical Education Association

Ons vak wordt/werd soms niet door iedereen als vanzelfsprekend ervaren en erkend. Dat dit een probleem is in vele landen werd in Madrid in 1991 al onderkend. Daarom hebben de gezamenlijke bonden, verenigd in de EUPEA daar een verklaring opgesteld waarin het nut/belang van lichamelijke opvoeding in het onderwijs scherp werd neergezet. In Amsterdam is een update van deze verklaring tot stand gekomen. Hier de nieuwe tekst.

EUPEA declaration of Madrid/Amsterdam: ‘No Education without Physical Education’ 27th of October 1991 – amended 17 October 2009 in Amsterdam

ERIC DE BOEVER, SECRETARIS-GENERAAL EUPEA

1. There is a need to promote and defend physical education as a core subject in the school curriculum. ‘No education without physical education’. Therefore it is necessary to: 1.1 seek to maintain or achieve compulsory physical education for the period of formal schooling 1.2 recognize the contribution of physical education within higher education 1.3 seek sufficient curriculum time in schools for physical education 1.3.1 early grades of schooling – daily P.E. (eg. up to 11 or 12 years of age) 1.3.2 later grades of schooling – 3 hours per week as outlined in the European charter 1.4 demand that physical education, as a critical aspect of education must be delivered by teachers who are properly qualified in this subject; within the concept of education existing in each country. 2. There is a need to promote the academic study and the practice of physical education as an important discipline in its own right. 3. There is a need to develop the exchange of information on physical education in Europe as a basis for lobbying national governments and European bodies and organisations. 4. There is a need to explore a minimum European curriculum for physical education and to ensure the provision of resources to implement it. 5. There is a need to promote in-service training for European teachers through courses, conferences and workshops, supported by the National Governments and the European Institutions. 6. There is a need to develop links with influential European bodies and organisations whose activities impringe upon physical education. 7. There is a need to emphasize the holistic approach to Physical Education as a subject for health empowerment and teaching/learning values and ethics.

Ter gelegenheid van het jaarlijkse forum werd ook een Symposium georganiseerd rond het thema “De rol van Lichamelijke Opvoeding in Ethiek en Waarden” of hoe we in onze lessen doelbewust kunnen werken aan ethische waarden en hoe uniek ons vak hierin is. Vijf sprekers gaven hun visie hetgeen veel gespreksstof opleverde voor de namiddagdiscussies. Het resultaat was trouwens dat de Verklaring van Madrid een extra zevende artikel kreeg waarin deze thematiek geconcretiseerd werd. Tot slot werd ook gestart met een nieuwe inventarisatie van de situatie van de Lichamelijke Opvoeding in Europa. De eerste resultaten worden in het voorjaar verwacht. Uiteraard krijgt u ook hierover informatie via de BVLO vzw.

Info: www.eupea.com E-mail: info@eupea.com 25 Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 2/2009-2010


1e ICES – Internationaal Symposium Ethiek in de Sport Begin dit jaar werd ‘ICES – Internationaal Centrum Ethiek in de Sport vzw’ opgericht. Dit gebeurde op initiatief van een aantal personen die betrokken zijn bij Panathlon International Brussel, de BVLO Bond voor Lichamelijke Opvoeding en de Vlaamse universiteiten met een opleiding lichamelijke opvoeding. ICES vzw is een platform waar iedereen terecht kan die interesse heeft en/of zich wil verdiepen in het domein van ethiek in de sport en de lichamelijke opvoeding op school. ICES reikt praktische toepassingen aan als voorbeeld en ter ondersteuning van de dagelijkse praktijk. Om dit te verwezenlijken verzamelt ICES good practices en voorziet het centrum opleiding en begeleiding voor alle actoren en stakeholders die het sportgebeuren gestalte geven. ICES vzw is gesteund door de Vlaamse Overheid. Op vrijdagvoormiddag 13 november ’09 organiseerde ICES i.s.m. de provincie OostVlaanderen zijn eerste Symposium “Hoge verwachtingen van de lage landen” in het PAC Het Zuid te Gent. Het kwam er naar aanleiding van het nieuwe decreet ‘Medisch en Ethisch Verantwoord Sporten’. Ethiek in de sport is een erg actueel onderwerp, zowel in de media als op beleidsniveau.

naar voorbeelden over de landsgrenzen heen. Zij haalde een aantal krachtlijnen aan. Zo is het belangrijk om vanuit de basisnoden van het kind pro-actief te anticiperen en te reageren bij conflicten in de (jeugd)sport. Verder moet men voor een goede opleiding tot sportbegeleider naast theorie en veldervaring ook praktische kennis ontwikkelen zodat men zich verschillende werkvormen voor ethiek eigen kan maken. In dat kader is er trouwens nood aan academisch onderzoek in functie van ‘evidence based practice’. Lieke Vloet, senior beleidsadviseur NOC*NSF, belichtte vervolgens de maatschappelijke kwaliteit van sport in Nederland. Ons buurland is op vlak van ethiek al een stapje verder. Aan de hand van projecten wil NOC*NSF de maatschappelijke kwaliteit van sport verhogen en benutten. Men wil het bewustzijn over de positieve rol van sport vergroten en de sociale veiligheid in de sport optimaliseren. De spreekster gaf concrete voorbeelden van de integratie van ethiek in de sport met thema’s als ‘sportiviteit en respect’ met o.a. fair play, omgaan met regels, omgaan met anderen en optimaliseren van gelijkheid van kansen. Via het uitwerken van diverse projecten probeert men de ouder als supporter het goede voorbeeld te laten geven,

en met het ‘masterplan Arbitrage’ probeert NOC*NSF de scheidsrechters opnieuw in een goed daglicht te stellen. Nederland heeft al een lange weg afgelegd en de inspanningen beginnen hun vruchten af te werpen. Tijd voor ons om de handen in elkaar te slaan en een parallel pad te bewandelen. Het theoretische luik van het symposium werd afgesloten met een toespraak voorgelezen door Eric De Boever, secretaris van Panathlon International Brussel. Hij deed dat in naam van Enrico Prandi, de voorzitter van Panathlon International. Na een korte uitleg over het ontstaan van Panathlon en de werking ervan, verduidelijkte hij de doelstellingen en raakpunten van ICES en Panathlon en de samenwerking die de beide organisaties bezegelden met een convenant (zie verder). Els Snauwaert, een sportpsychologe die samen met de GymnastiekFederatie Vlaanderen het project “Coole Gymmanieren” ontwikkelde, mocht het luik met praktijkvoorbeelden openen. Via een postercampagne met ludieke cartoons en verschillende ondersteunende initiatieven werd een sportspecifiek vervolg gegeven aan het ondertekenen van de Panathlonverklaring. De federatie trachtte op deze manier de trainers en turners te sensibiliseren om tot een pedagogisch en ethisch verantwoorde gymnastiektraining te komen. Els Snauwaert doorliep het volledige traject – van basisidee tot implementatie – zodat de aanwezigen een goed beeld kregen van de diverse stappen in het proces.

ICES Het symposium werd ingeleid door Prof. dr. Marc Maes, voorzitter van ICES vzw die het internationaal centrum voor ethiek voorstelde.

Prof. dr. Kristine De Martelaer liet ons over de grenzen heen kijken om vanuit een pedagogische ooghoek de waarden en normen terug te vinden en correct te analyseren. Hierbij keek ze naar sectoren buiten de sport, naar Lichamelijke Opvoeding en de vakoverschrijdende eindtermen en

Dirk Deldaele belichtte de initiatieven van de Vlaamse Tennisvereniging om fair play in de tennisclubs te promoten. Na een enquête onder de sportclubs en officials

Prof. Dr. Marc Maes, Voorzitter ICES vzw

26

Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 1/2009-2010


ICES waarin de problematiek duidelijk werd, ontwikkelde VTV een sportief actieplan. Concrete producten waren onder andere een tornooipakket met daarin bierviltjes, toss-jetons en een sign-in charter met daarop de fairplaybeginselen. Dit charter wordt telkens voor de match ondertekend door de spelers, na even gereflecteerd te hebben over fair play tijdens een wedstrijd. Ook op de VTV-website zet de federatie fair play in de schijnwerpers aan de hand van een ‘Code of ethics’ voor coaches en ouders en aan de hand van quizvragen. Deze fairplayactie met zijn talrijke initiatieven, waarvan hier slechts enkele zijn opgelijst, is een mooi voorbeeld van wat allemaal mogelijk is.

Ook de Koninklijke Vlaamse Voetbalbond heeft al een project lopen rond ethiek in hun sport. De KVV heeft onlangs een werkgroep Ethiek opgericht. Die verzorgt campagnes rond sportief gedrag en reikt ook een Fairplayprijs voor teams uit. Zo trachten zij de sporters, coaches, trainers en scheidsrechters te sensibiliseren. Benny Mertens en Veerle Vonderlynck van de vzw Creatief Coachen kwamen tot slot

spreken over het nut van een positieve benadering bij het coachen van jongeren. Het coachen van sportende kinderen mag volgens hen niet gericht zijn op het wedstrijdresultaat maar wel op het ontwikkelen van hun spelcompetenties en hun persoonlijkheid. De coach moet bij deze methode bereid zijn om zichzelf in vraag te stellen en te reflecteren over zijn eigen handelen. Alleen dan kan de trainer verbeteren in het creatief coachen. Deze manier van werken wordt momenteel succesvol toegepast in het jeugdbasketbal team Gentson. In deze club zorgt het jeugdbestuur voor specifieke actiedagen waar ook de ouders worden aangespoord om als supporter het kind positief te benaderen zodat zij plezier kunnen beleven aan het spel.

De Vlaamse minister van Sport, dhr. Philippe Muyters, was vertegenwoordigd door mevr. Nicole Bossaerts. In haar slottoespraak benadrukte zij dat het Vlaamse sportbeleid door een gecoördineerde samenwerking de integriteit van de sport op alle niveaus wil vrijwaren. Het initiatief werd ook ten gronde gesteund door de

bestendige deputatie van de Provincie Oost-Vlaanderen. Gedeputeerde mevr. Hilde Bruggeman onderstreepte dat sport een belangrijk beleidsitem is voor OostVlaanderen. Als sportprovincie die bovendien ethiek in de sport naar waarde schat is het logisch dat Oost-Vlaanderen participeert in dergelijke waarde-n-volle initiatieven. Ethiek promoten in de sport is een werk van lange adem en iedereen in de sector weet dan ook dat er nog veel werk aan de winkel is. De ruim 150 aanwezigen kregen een inhoudelijk sterk programma aangereikt. De aanwezige federaties, clubs, trainers en sportdiensten konden vooral de praktijkgerichte aanpak waarderen. Hopelijk kunnen de aangehaalde good practices een inspiratiebron zijn voor alle sportfederaties die binnenkort zullen beginnen met het uitwerken van hun eigen projecten om ethiek in de sport te promoten.

Convenant ICES-PANATHLON INTERNATIONAL In de rand van de plechtigheid van de uitreiking van de Flambeau d’Or, de prestigieuze prijs van Panathlon International, werd op 14 november 2009 in Rome het convenant ondertekend tussen Panathlon International, Panathlon Club Brussel en ICES – Internationaal Centrum Ethiek in de Sport. Met het convenant legden de partners hun samenwerking officieel vast. Door samen te werken en elkaar te informeren wensen Panathlon International, Panathlon Club Brussel en ICES de implementatie van de Panathlon Verklaring over ethiek in de jeugdsport in de wereld van de sport en de lichamelijke opvoeding te concretiseren. Enrico Prandi, de wereldvoorzitter Panathlon International, Prof. Dr. Marc Maes, voorzitter ICES vzw, en Eric De Boever, Secretaris Panathlon Club Brussel vertegenwoordigden de verschillende partnerverenigingen bij de ondertekening. V.l.n.r.: Enrico Prandi, Eric De Boever, Marc Maes en rechtstaand Sergio Allegrini. 27 Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 2/2009-2010


Stap en Blijf Fit 30 tot 40 gratis stappentellers voor uw klas De actie Stap en Blijf Fit is een succes. De leerkrachten die al een pakket ontvingen en ermee werken zijn enthousiast.

de stappenteller in kader van projecten, sportstages of naschoolse activiteiten,... Alle ideeën zijn welkom: organisatie van oefeningen, wedstrijden, spelen, uitdagingen, actief transport, enz.

“De stappentellers zijn een succes! Ik gebruik ze nu tijdens mijn gewone sportlessen en we vergelijken dan regelmatig eens het aantal stappen dat de leerlingen al gedaan hebben. Het is ondertussen al een wedstrijd aan het worden “om het meeste stappen”. Zelfs tijdens mijn uitleg kunnen de leerlingen niet meer stilstaan. Sommigen blijven “joggen” tussen de oefeningen door. Het record staat op 8500 stappen op een lesuur.” Iris Verbeke, KA Ninove

Doel Jongeren aanzetten om meer te gaan bewegen. Misschien beseffen ze niet altijd dat ze te weinig actief zijn en ontdekken ze met behulp van de stappenteller dat ze via kleine gedragsveranderingen toch heel wat meer in beweging kunnen zijn.

Wat moet u doen? Stuur ons vóór het einde van het jaar uw ideeën en plannen voor het gebruik van

Het pakket Voor uw project krijgt u een gratis pakket van 30 tot 40 stappentellers samen met infobrochures die u kunt uitdelen. Wij vragen wel ons op de hoogte te houden van uw acties en indien mogelijk ook een paar ‘actieve foto’s’ te bezorgen. Bedoeling is om een compilatie te maken van de leukste ideeën en de origineelste

projecten zodat we ook op dit vlak van elkaar kunnen leren.

“Stap en blijf fit” is een actie in samenwerking met Mars.

Praktisch Stuur ons vóór 31 december 2009 uw project samen met uw gegevens per fax, e-mail of post naar: Bond voor Lichamelijke Opvoeding vzw Waterkluiskaai 16 9040 Sint-Amandsberg Fax: 09 229 31 20 • E-mail: info@bvlo.be Een aanvraagformulier vindt u op onze website terug www.bvlo.be

ZEEZEILEN Ook voor uw sportdagen of sportkampen Sterk gereduceerde all-in prijzen voor scholen 1 dagreis, of meerdere dagen met overnachting mogelijk INFO: CHANNEL SAILING - Koestraat 1, 8490 Jabbeke - Tel. 050/81.53.40 - Fax 050/81.53.50 e-mail: info@channelsailing.be website: www.channelsailing.be CHANNEL SAILING: JACHTVERHUUR - JACHTCHARTER

SPORTDAG-FORMULE: 40 euro/leerling/dag - incl. verzekering, schipper, waarborg per jacht mag één begeleider gratis mee - vanaf 4 dagen: 30 euro/leerling/dag


Nascholingsweek van BVLO Oost-Vlaanderen u misschien wel wil delen, we bieden u de vloer aan! De voorbije editie was succesvol, zo blijkt ook uit de evaluaties. De lesgevers waren top, de sessies leerrijk, de deelnemers waren actief en enthousiast. Natuurlijk waren er ook een paar mindere zaken, maar we werken verder aan de kwaliteit en proberen die in de volgende editie weg te werken. Wij zijn er alvast van overtuigd dat iedereen weer veel opgestoken heeft en met nieuwe energie het schooljaar is gestart! Bedankt voor uw deelname en tot volgende zomer!

Noteer nu al in uw agenda: 23-27 augustus 2010 De Bond voor Lichamelijke Opvoeding afdeling Oost-Vlaanderen start zijn voorbereidingen voor de editie van augustus 2010. Wij willen aandacht besteden aan extra gezelligheid, verbondenheid en onze deelnemers ook ruimte en mogelijkheden bieden om herinneringen op te halen en ervaringen uit te wisselen. Aarzel niet en mail ons uw verwachtingen, wensen, verzuchtingen voor het volgende jaar. Heb je tips i.v.m. sessies of lesgevers? Laat u horen en we kijken wat mogelijk is. Of hebt u zelf een aantal succeslessen die

Alle info: www.bvlo.be

BVLO Sportkampen Groot succes kleuter- en omnisportkampen

Meer kampen in 2010 Paasvakantie NIEUW 12 tem 16 april 2010: kleuter – en omnisportkamp, Gent

De Bond voor Lichamelijke Opvoeding vzw zet kinderen en jongeren in beweging. BVLO biedt een waaier van sporten aan gegeven door gekwalificeerde lesgevers. Onze kampen zijn de ideale manier om een kind al spelend een sport te leren kennen. Ieder kind wordt op een speelse manier uitgedaagd en professioneel begeleid. Ons enthousiast team bezorgt de kinderen een onvergetelijke sportweek!!

Zomervakantie NIEUW 16 tem 20 augustus 2010: kleuter – en omnisportkamp, Gent 23 tem 27 augustus 2010: kleuter – en omnisportkamp, Gent Meer info: mail naar sportkampen@bvlo.be of bel op 09/ 218 91 28

BVLO-activiteiten Duo zweminitiatie GROOTouder & kleinkind Reeks van 8 lessen Van 6 februari t.e.m. 27 maart 2010

Spinningsessie i.s.m. 30 januari 2010 Om de spieren tijdens de winter niet volledig te laten verstrammen organiseert BVLO vzw een spinningsessie ism Polar. Na een korte theoretische uiteenzetting kruipen we samen de fiets op! Door het gebruik van de hartslagmeters kan iedereen perfect op eigen niveau trainen. Smeer de benen maar al goed in en wees snel bij de inschrijvingen!

Zwemmen doe je alleen, samen met vrienden of familie en nu ook met je eigen kleinkind! Ontdek nu als grootouder samen met uw kleinkind hoeveel waterplezier je kan beleven in het zwembad. Je ervaart samen met je kleinkind dat het fijn is in en met water bezig te zijn. Via spelletjes en oefenvormen leert je kleinkind zich op allerlei manieren door het water te bewegen. De initiatie is bedoeld voor grootouders en hun niet-zwemmend kleinkind in de fase van watergewenning.

BVLO toert Ook dit jaar organiseert De Bond voor Lichamelijke Opvoeding vzw in samenwerking met vzw SUST (Gent) en de Belseelse Trappers vzw “BVLO toert”. Deze tweede editie van onze fiets en wandeldag zal plaats vinden op zaterdag 29 mei te Merelbeke. Zowel de geoefende fietser als de recreatieveling kunnen op deze dag de benen uitslaan en genieten van de prachtige natuur in en rond Merelbeke. Hou de website dus in het oog voor verdere informatie! 29 Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 1/2009-2010



Beste BVLO-lid BVLO is er ook voor jouw gezinsleden en collega’s (school of sportdienst)! Ontdek het aanbod en profiteer er ook van!

Je gaat een paar keer per jaar fietsen met een groep collega’s of familieleden, kan je dan ook bij BVLO terecht

dat kan!

Tweede lid betaalt slechts 25 euro (volwassenen) of 19 euro (kinderen tot 18 jaar)

Ga je straks skiën of gewoon lekker gaan glijden in de sneeuw met je gezin en wil je je gezinsleden ook verzekeren voor persoonlijke ongevallen

dat kan!

Misschien speel je met collega’s elke dinsdagmiddag of avond een partijtje volleybal, badminton of voetbal en willen jullie ook verzekerd zijn voor persoonlijke ongevallen

dat kan! EN TOT WIELERTOERIST VAN DRIEWIELERS

RS! E WINTERSPORTE ER GETALENTEERD OOK VOOR MIND

Doe je elke zondagmorgen de fit-o-meter met jouw zus of zoon of vader of moeder en wil je die ook verzekeren voor persoonlijke ongevallen

dat kan!

FRANS EN BIOLOGIE OOK VOOR DIE VAN D EN VAN HET ZWEMBA N OF VOOR HERMA PEN ELS VAN DE SPORTKAM

De extra leden hoeven geen LO’er te zijn om aan te sluiten bij de BVLO en ook te genieten van de voordelen van het lidmaatschap, waaronder de superinteressante 24/24 uur persoonlijke verzekering (wereldwijd).

Wat doen? Ledentelefoon of Website Bel ons op 09 218 91 23 en we zorgen voor een vlotte aansluiting of kijk op onze site www.bvlo.be voor meer info en online inschrijvingsformulieren.

VOOR UITSLOVER S EN TOERISTEN!

Meer info over polissen en waarborgen, alle andere formules en tarieven en hoe je gemakkelijk een echte sportclub of een los groepje sportvrienden aansluit en verzekert, vind je op onze vernieuwde website: www.bvlo.be of bel naar onze ledentelefoon. 31 Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 2/2009-2010



praktijk okt dec 09:praktijk okt dec 09

03-12-2009

07:49

Pagina 1

Hoe kunnen we een experimenteeromloop boeiender maken?

bewegingsonderwijs 054

INGE DEVRIENDT Lector LO Hogeschool Gent

WE KUNNEN ALS LESGEVER HEEL WAT EXTRA ELEMENTEN TOEVOEGEN: MATERIËLE, INHOUDELIJKE, STRUCTURELE, SOCIALE, VERBEELDINGS- EN COGNITIEVE ELEMENTEN. HIERNA GEVEN WE EEN AANTAL VOORBEELDEN VAN DE VERSCHILLENDE CATEGORIEËN.

1. Materiële elementen:

Q Vervoermiddelen: We bieden de kinderen rol- of schuifbaar materiaal aan waarop ze kunnen zitten of liggen. (Zorg ervoor dat dit onderdeel van het parcours in lusvorm gebeurt of dat het materiaal via een andere weg terug op de startplaats komt.) Bv. rolplankje, skateboard, eventueel vast aan een touw aan sportraam, kartonnen doos op doek en een touw om zich aan op te trekken. Hier kunnen we ook een opdracht aan koppelen zoals bv. iets vervoeren naar een volgende post. bv. blok die verder op een toren wordt gestapeld. Q Ongewoon (kosteloos) materiaal: We kunnen gebruikmaken van materiaal dat zich normaal niet in een turnzaal bevindt. Bv. grote kartonnen doos, fietsband, plank, enz.

Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 2/2009-2010

Q Hulpmateriaal: We stellen materiaal ter beschikking waarmee men posten beter kan overbruggen als men daaraan behoefte heeft. Hiermee komen we tegemoet aan de nood aan differentiatie. Bv. een trapje, een matje, een stoel.

Q Verbindingen: We zorgen ervoor dat de kinderen nooit op de grond moeten komen tussen twee toestellen door. Hoepels worden hiervoor vaak gebruikt, maar in een echte ‘reis om de wereld’ moeten we ander materiaal voorzien! We kunnen ook verschillende wegen voorzien om één post te overbruggen. Bv. via het touw van de plint naar het sportraam of via de dikke mat.

1

[

Q Klein materiaal of tuigen: We bieden klein materiaal aan dat gehanteerd wordt bij het doorlopen van de omloop. Ook kosteloos materiaal kan hiervoor dienen! I materiaal dat alleen maar meegedragen wordt en hierdoor de omloopvaardigheden bemoeilijkt. Op het einde van de omloop kan men dit meegedragen materiaal op één of andere manier verzamelen en er eventueel een opdracht aan koppelen Bv. een pittenzakje meenemen over de bank en langs het sportraam en het dan in een doos mikken. I materiaal dat binnen zijn specifieke functie gebruikt wordt in combinatie met de omloopvaardigheden. Bv. een reuzebal over een tapijtberg, onder een tunnel, laten rollen. I materiaal dat een extra hindernis vormt: Bv. op een Zweedse bank staan kegels waar men tussen of over moet stappen of een toversnoer dat over de bank gespannen is.


bewegingsonderwijs 055

praktijk okt dec 09:praktijk okt dec 09

03-12-2009

07:49

2. Inhoudelijke elementen:

4. Sociale elementen:

Q Extra opdrachten: Naast de logische omloop kunnen we een extra opdracht aanbieden. Bv. bovenaan het sportraam moeten de kinderen ballonnen aantikken die op verschillende hoogtes hangen. Op die manier wordt het hoger klimmen gestimuleerd en kan elk kind naar eigen kunnen en durf handelen.

Q Per twee: We stellen ons parcours zo op dat kinderen het per twee kunnen doorlopen. De kinderen kunnen los van elkaar, hand in hand of verbonden met elkaar, de posten doorlopen. Zij moeten voortdurend rekening houden met elkaar en elkaar helpen.

Q Differentiatie: We kunnen verschillende wegen aanbieden om naar een volgende post over te gaan. Elk kind zoekt de weg die het zelf het veiligst of meest uitdagend acht. Bij een volgende toer kan het kind iets anders uitproberen zodat verhoging van de individuele prestaties van een kind mogelijk wordt. Bv. van de plint kan men op mat 1, 2 of 3 springen. Q Vaardigheden wijzigen: - We kunnen de kinderen vragen om via een andere vaardigheid een post te nemen, wanneer we zien dat ze steeds dezelfde gebruiken. Bv. op handen en voeten over de bank i.p.v. te kruipen. - We kunnen de richting wijzigen. Bv. rugwaarts gaan. - We kunnen de intensiteit opdrijven of afzwakken. - We kunnen de graad van stabiliteit veranderen en de hoogte verstellen. 3. Structurele elementen: Q Parallelle toestellengroepen: We plaatsen naast een post nog eens dezelfde opstelling zodat de wachttijd vermindert. Bv. Twee banken naast elkaar (met mat ertussen).

Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 2/2009-2010

Q Lusvorm: Bij de allerkleinste kinderen plaatsen we het parcours in een eenvoudige omlooplus. Naargelang het ruimtelijk inzicht groeit, kunnen we extra lussen inschakelen zodat de omloop naar het centrum toegaat en bijgevolg langer duurt.

[

2

Pagina 2

Q In groep: We verdelen de klas in heterogene groepjes die samen oplossingen zoeken om van post naar post te gaan en elkaar te helpen . Bv. een kind geraakt niet op de plint via het touw; de groep ondersteunt het. Q In tegengestelde richting voor twee groepen: We verdelen de klas in twee groepen die de omloop in tegengestelde richting uitvoeren zodat ze elkaar voortdurend kruisen. De omloop moet vanzelfsprekend doelbewust opgesteld worden. Q Terug naar de vorige post: Wanneer een kind aan een bepaalde post niet in zijn opdracht slaagt moet het een nieuwe kans wagen en herbeginnen. Dit mag natuurlijk niet als straf voorgesteld worden! Bv. 5 pittenzakjes in de doos gooien. 5. Verbeeldingselementen: • Elke post stelt een land voor (vergelijking met milieu en reliëf). • Aan elk onderdeel hebben we een afbeelding van een dier (of een knuffel) opgehangen die een bepaalde vaardigheid suggereert. • Elke post heeft een (Olympisch of ander) embleem dat aangeeft welke sport er beoefend wordt. • Elke groep is afgevaardigd door een ander land en draagt bij een optocht een bord of vlag voor zich uit. 6. Cognitieve elementen: Q Tijdopname: - Het opnemen van de tijd waarin de kinderen de omloop uitvoeren, kan interessant zijn in het kader van tijdsbesef. Het is wel zo dat we het opvoeren van de bewegingssnelheid alleen maar bij oudere kinderen kunnen toepassen. We kunnen de tijdsduur meten en aantonen met een grote chrono, maar ook met een zelfgemaakte zandloper, enz. Hier kunnen we zelfs een meetactiviteit aan koppelen. De vaardigheden moeten wel vooraf goed ingeoefend worden en er mogen geen echte risicoposten inzitten, noch hindernissen die een constante uitvoeringstijd nodig hebben!! Een koprol, een sprong of een evenwichtsoefening kunnen in snelheid foutief en slordig (en gevaarlijk) worden!


03-12-2009

07:49

Q Werken met een plan: - Elk kind of elke groep krijgt een plannetje (of er is een plan op het bord) met duidelijke , aanschouwelijke herkennings- en richtpunten en aanwijzingen. Dit kunnen afbeeldingen, objecten, figuurtjes of emblemen zijn. In de eerste graad van het lager onderwijs kan men ook cijfers en letters gebruiken. - Hierop kunnen de kinderen aflezen hoe de omloop wordt doorlopen. - We kunnen een tweede plannetje met een verschillend parcours aanbieden of de kinderen kunnen wisselen als er al verschillende in omloop zijn. - We kunnen in de omloop tuigen bijplaatsen, zoals in een kimspel. Deze kunnen eventueel bijgetekend of gekleefd worden op het plannetje. - Er kunnen voorwerpen staan die niet op het plannetje staan of omgekeerd (cfr. prentlezen). - Kinderen kunnen per twee werken (al of niet één geblinddoekt) maar dan in een latere fase en bij een lichte omloop (vertrouwensoefening). - In de omloop komen verschillende plaats- en richtingsbegrippen aan bod. - Ook buiten, in het park enz. kan dergelijk parcours uitgezet worden.

Pagina 3

bewegingsonderwijs 056

praktijk okt dec 09:praktijk okt dec 09

Q Plaats- en richtingsbegrippen: - We stellen een parcours op dat verschillende doorloopmogelijkheden biedt. - Een kind mag ‘verwoorden’ hoe dit doorlopen moet worden; de anderen proberen de instructies correct uit te voeren. Bv. onder de bok door, tussen de kegels, over de bank, enz.

INGE DEVRIENDT Hogeschool Campus Ledeganck Gent

UIT TE VOEREN ALS OMLOOP, GROEPSWERK OF AFZONDERLIJKE SPELLETJES. WE KUNNEN EEN SCOREBORD MAKEN MET DE PUNTENTELLING VAN ELKE PROEF PER GROEP.

en trekken het hem aan (muts, wanten, sjaal, skisokken enz). Wanneer Piet is aangekleed, brengen de andere Pieten hem via hetzelfde transportmiddel terug naar de start.

1. Sint, Piet en Mooi Weer Vandaag klimmen over de daken:

3. Samen over de rivier Estafette met probleemopdracht: elke groep zoekt uit hoe met een mat en plankjes (of kleine tapijttegels) naar de overkant te geraken zonder de grond te raken. 4. Piet heeft rook in zijn ogen van de schoorstenen Piet wordt geblinddoekt, de groep staat langs de kant en begeleidt hem door een parcours met kegels, kegels met horizontale stokken en andere (lage) hindernissen.

2. Zwarte Piet wordt warm aangekleed Estafette: Zwarte Piet wordt via een rolplankje, een deken of een mat naar de overkant gebracht. Eén voor één brengen de andere Pieten een kledingstuk

5. Zingen en springen Springwedstrijd: de eerste van de eerste ploeg zingt een stukje van een Sinterklaas- (of Kerst-)liedje en

3

[

Avontuurlijke omloop met toestellen, afhankelijk van accommodatie (Bijvoorbeeld via een schuine bank op de plint, over de bank die als brug de plint en het sportraam verbindt, zijwaarts over het sportraam, eraf springen op dikke valmat via touw, over omgekeerde bank, enz…) let op de veiligheid! Kan eventueel met tijdsopname via grote chrono of zandloper en dan vergelijking tussen twee groepen.

Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 2/2009-2010

Sinterklaas(of Kerst)omloop


bewegingsonderwijs 057

praktijk okt dec 09:praktijk okt dec 09

03-12-2009

07:49

Pagina 4

mag dan een staande vertesprong met twee voeten samen uitvoeren. Dan mag de eerste van de tweede ploeg met een ander liedje (op de baan ernaast) hetzelfde doen. De tweede van de eerste ploeg mag dan hetzelfde doen vanop de plaats van de eerste springer met een ander liedje. De bedoeling is in zo weinig mogelijk sprongen en met voldoende liedjes naar de overkant te geraken. 6. Speelgoed verstoppen Omloop rond oog-hand coördinatie: We hebben verschillende recipiënten en goals in de omloop geplaatst. Daarbij liggen telkens balletjes (van verschillende grootte naargelang het doel), zelfgemaakte ballen, papierballen of pittenzakjes. De kinderen mikken deze in elk doel. 7. Speelgoed uitbeelden Uitbeeldingsestafette of in kring om de beurt: De kinderen lopen naar de overkant, nemen een kaartje waarop een stuk speelgoed staat afgebeeld en beelden dit uit voor de groep. Als de groep kan raden wat het is, mag de volgende lopen. Om het snelst alle kaartjes afwerken. 8. Pakjes leveren Elke groep moet een aantal blokken overbrengen over een weg die vol staat met hindernissen. De kinderen mogen samenwerken, maar slechts één pakje tegelijk doorgeven. We kunnen de wijze van voortbewegen opleggen. We kunnen elke blok vooraf laten inpakken als een cadeautje. 9. Speelgoedkwartet

Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 2/2009-2010

Eerst fase: In het midden ligt een verzameling klein speelgoed, telkens vier gelijke stukken. In de vier hoeken staan groepjes. Op signaal mag de eerste van elke groep lopen en een door de leerkracht bepaald speelgoedje nemen. Welke groep heeft het eerst zijn kwartet bij elkaar.

Tweede fase: idem maar er liggen meer dan 4 kwartetten aan materiaal in het midden en er wordt niet vooraf gezegd waarin men een kwartet moet maken. De groepsleden moeten dus goed afspreken wat ze gaan nemen. Wie heeft een volledig kwartet? Derde fase: het materiaal ligt verdeeld in hoepels bij de vier groepen en van elke soort ligt er één bij elke groep. Elke groep mag nu materiaal gaan roven bij elkaar. Heeft de groep een kwartet, dan wordt het opzij gelegd. Vierde fase en eigenlijk spel: idem voorgaande maar als een kind getikt wordt door de verdedigers van de hoepels moet het kind het genomen materiaal terug leggen. 10. Zangkoor: de kinderen bedanken Sint en Piet (auditieve waarneming om activiteit af te sluiten) Het koor staat in een halve cirkel, de dirigent ervoor. Iemand gaat even buiten staan. De dirigent spreekt een signaal af waarop de groep het sinterklaaslied zal aanheffen en ook stoppen (continu). Het kind dat buiten stond, moet raden welk signaal dit is. (Handgebaar, voet verplaatsen, oogje trekken, enz.) Veel plezier

[

4


praktijk okt dec 09:praktijk okt dec 09

03-12-2009

07:49

Pagina 5

JEAN-BAPTIST BULTYNCK - JOS DELEN - KURT DE ROECK - KOEN MEESE - BRENT GERS

Prettig moe!

(deel 3)

CIRCUITVORM(EN) ... combinatie kracht – balvaardigheid / judo/ ... Graag nog een variant op de ‘klassieke circuittraining’. Door een combinatie van ‘klassieke’ krachtoefeningen en vaardigheden uit één of meerdere interactieve sporten, wordt een circuit bekomen dat alle aspecten van KLUS (Kracht – Lenigheid – Uithouding – Snelheid) in min of meerdere mate aanspreekt. Ook de lichaamscoördinatie (bv. oog-handcoördinatie) wordt aangesproken. Q Organisatie • Opstelling - De ‘balvaardigheidsoefeningen’ staan opgesteld aan de buitenzijde van de zaal. - De krachtoefeningen vullen het middengedeelte van de zaal. Er wordt telkens doorgeschoven van een krachtoefening naar een vaardigheids-oefening en omgekeerd. - Mogelijk om te werken met ‘groepsoefeningen’ voor kracht of met oefeningen per twee.

• Aantal - Het circuit wordt 1x volledig doorlopen (totale tijd, bv. 15 min) - Daarna moeten de leerlingen 2x het circuit afleggen en presteren ze aan elke stand 50% van hun behaalde totaal tijdens de 1ste omloop.

PRETTIG MOE ... CIRCUITTRAINING ... Naam 1: ............................................................................................................................................................................... Naam 2: ............................................................................................................................................................................... Datum: ................ / .................. / .................. RONDE 1 (40 - 30 sec) score 1

1 BL: push up op de bank

aantal

2 Vtb: passen tegen muur

passen

3 OL: Step up

aantal

4 HB: bovenhandse pas

passen

5 BL: dippings

aantal

score 2 SOM 1+2

//

//

//

//

RONDE 2 (continu) 50%

6 BB: doelen met shot of lay up doelen 7 OL: op en af springen

aantal

8 VB: BH toetsen + OH receptie passen 9 BL: ‘pelvis lift’

aantal

10 Badm: clear

gelukte pog.

11 OL: afw L& r opspringen

aantal

12 HB: slagworp

worpen

13 BL: Handen op en af de bank

aantal

14 Vtb: koppen

aantal

15 OL: door één been buigen`

aantal

16 BB: slalomdribbel

kegels

17 BL: push ups van de bank af

aantal

18 VB: BH toetsen + hoepel

aantal

19 OL: uitduwen op tippen

aantal

20 Badm: OH opslag

gelukte pog. totale tijd dag 1:

BL staat voor bovenlichaam OL staat voor onderlichaam

Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 2/2009-2010

• Tijd - Elke oefening wordt gedurende 40 sec uitgevoerd. Afhankelijk van het niveau van de groep en de oefeningenkeuze, kan deze tijd uiteraard naar boven of naar beneden toe worden aangepast. Tijdens deze 40 sec werktijd klinkt er ondersteunende ‘achtergrondmuziek’. Het kan de bedoeling zijn dat er op het ritme van de muziek gewerkt wordt. Tussen de

twee oefeningen is er telkens 30 sec doorschuiftijd voorzien. Deze wordt gekenmerkt door steeds hetzelfde terugkerende muziekje.

totale tijd dag 2:

5

[

• Score - De leerlingen werken per 2. Bij de kracht-oefeningen voeren beide leerlingen samen (op hetzelfde moment) de oefening uit. Ze noteren allebei hun behaalde score op het scoreblad Ook de totale score (som van leerling 1 en leerling 2) wordt genoteerd. (zie voorbeeld). - Bij sommige vaardigheidsoefeningen wordt er volgens hetzelfde principe gewerkt. Bij een aantal andere vaardigheidsoefeningen moeten de leerlingen samenwerken (bv. passen geven naar elkaar). Zij kunnen dan hun individuele score niet noteren. Alleen de totale score wordt op het blad genoteerd. - Het is niet de hoofdbedoeling om de behaalde individuele en/of groepsscores achteraf onderling te vergelijken. Benadruk bij de leerlingen vooral het gegeven dat ze moeten proberen de oefeningen correct uit te voeren om op die manier een grotere effectiviteit te bereiken. Bij de ‘partneroefeningen’ trachten de leerlingen zo goed mogelijk samen te werken (binnen hun eigen mogelijkheden) om met hun beiden een zo goed mogelijke score te behalen. Benadruk het belang van de groepsscore. Op dit vlak valt het misschien te overwegen om als leerkracht zelf de groepjes samen te stellen. Een fysiek (of motorisch) sterke leerling aan een minder sterke koppelen (cfr. WALOFI). Dit zowel op fysiek, psychomotorisch, cognitief als sociaal vlak.

conditietraining 017

Speels werken aan conditie


praktijk okt dec 09:praktijk okt dec 09

03-12-2009

07:49

conditietraining 018

- Voorbeeld: aan stand 1 lukte Jan tijdens de eerste omloop (van 40 sec) 6 doelen en Leen lukte 8 doelen. Hun totale score was dus 14 doelen. Tijdens het 2de gedeelte van het circuit moeten Jan en Leen samen dus 7x doelen aan stand 1. Het is best mogelijk dat Leen nu 5x scoort en Jan slechts 2x.

Pagina 6

4. Volleybal: OH receptie + bovenhandse toets tegen de muur - Individueel - Speelhoogte en afstand aanpassen

Voorbeeld van opstelling 5.

6.

4.

7.

5. Badminton: clear slaan tegen muur - 3 shuttles - daarna zelf ophalen

8.

KRACHT

3.

9. 2.

10.

6. Handbal: Slagworp tegen de paal - Uit stand - Zelf bal ophalen

BALVAARDIGHEID

1.

Q Balvaardigheid

Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 2/2009-2010

1. Voetbal: Passen binnenkant voet tegen de muur - Individueel - Één tijd of na controle

[

6

2. Handbal: Bovenhandse pas, één zijde met uitklinken - Per twee - Bijtrekpassen tussen de kegels

3. Basketbal: Doelen met shot of lay up - Individueel - Eigen bal ophalen

7. Voetbal: Koppen per twee - Telkens opnieuw bal zelf opgooien en verder tellen als de bal valt

8. Basketbal: Slalomdribbel - 5 kegeltjes - 2 basketballen (+ 2 reserve)

9. Volleybal: Hoog toetsen, door hoepel kruipen en na één bots verder spelen - Oogcontact houden met de bal


10. Badminton: OH opslag tegen de muur - 3 shuttles - daarna zelf ophalen

Q Kracht 1. Bovenlichaam: Push up op de bank - Pectoralis major - Brede positie van de handen 2. Onderlichaam: Step up // (variant: op en af stappen naar voor) - + handen klappen - voet volledig plaatsen 3. Bovenlichaam: Dippings - Triceps - Languit gestrekt 4. Onderlichaam: Op en af springen - sprongkracht - landen bovenop met gestrekte benen 5. ‘Bovenlichaam’: ‘pelvis’ lift, één been trekken – buigen – strekken en plaatsen - bekkenstabiliteit - buik- en rugspieren gespannen houden

Pagina 7

3. Basketbal - 2 kegeltjes - 2 basketballen (+ 2 reserve) 4. Volleybal - 3 kegeltjes - 2 ballen (+ 2 reserve) 5. Badminton - 6 shuttles (+ 3 reserve) - 2 raketjes (+ 2 reserve) - 4 kegeltjes 6. Handbal - (handbal doel) - 2 handballen (+ 2 reserve) - 2 kegeltjes 7. Voetbal - 1 voetbal - 2 kegeltjes 8. Basketbal - 5 kegeltjes - 2 basketballen (+ 2 reserve) 9. Volleybal - Toversnoer - 2 hoepels (+ 2 reserve) - 2 volleyballen (+ 2 reserve) 10. Badminton - 6 shuttles (+ 3 reserve) - 2 raketjes (+ 2 reserve) - 4 kegeltjes 11. KRACHT - 6 Zweedse banken

6. Onderlichaam: afwisselend L&R springen - Sprongkracht, quadriceps - Gewicht op voorste been houden

Varianten

7. Bovenlichaam: Handen op en af de bank - Pectoralis major - Positie van de handen

Dan combineren we de krachtoefeningen uitsluitend met voetbalvaardigheid Bv. - Bal tegen de muur passen - Slalomdribbel - Bal passen na verplaatsing - Koppen per twee - Slalom voor – achter - Afwerken op doel -…

8. Onderlichaam: door één been buigen - quadriceps - uitvoeren per twee, zakken tot 90° 9. Bovenlichaam: push ups van de bank af - sprongkracht - landen bovenop met gestrekte benen 10. Onderlichaam: uitduwen op tippen van de tenen - Kuitspieren - Per twee uitvoeren Q Materiaallijst 1. Voetbal - 3 kegels - 2 voetballen (+ 2 reserve) - (vrije muur) 2. Handbal - 4 paaltjes - 1 handbal

conditietraining 019

07:49

… Combinatie Kracht – Voetbalvaardigheid

… Combinatie van verschillende items Q OPZET - Kracht, core stability oefeningen - Coördinatie, agility - Tempo loop (snelheid/uithouding) Q TIMING - Afhankelijk van groep kan je meer of minder tijd geven voor de laatste twee delen samen. - Ook met de recuperatietijd kan je spelen ... - Voor de krachtoefeningen lijkt 30 sec ons een minimum.

Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 2/2009-2010

03-12-2009

7

[

praktijk okt dec 09:praktijk okt dec 09


praktijk okt dec 09:praktijk okt dec 09

03-12-2009

07:49

Pagina 8

SNELHEID / UITHOUDING

Sprint

COÖRDINATIE, ‘agility’

conditietraining 020

2.

Jog Kracht

1.

4’ 4.

KRACHT, core stability

5. 1’

3’ 2’

Totale timing: SET 1: 17,5 min Break: 4 min SET 2: 20 min (bv. extra rustmoment inbouwen na iedere oefening)

Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 2/2009-2010

Q KRACHTOEFENINGEN - Sit-ups - Brug voor & achter - Push ups - Laterale brug L & R - Sit-ups gekruist - Laterale brug (Knie 90°) L&R - Push ups (klein) - Brug op schouders, gestrekt been L&R - Abdominale buikspieren (benen 45°) - 2 kaarsstanden L&R

[

8

Snelheid

5’

3.

-

Fast feet

Wandel

30 sec 2x 30 sec 30 sec 2x 30 sec 30 sec 2x 30 sec 30 sec 2x 30 sec 30 sec 2x 30 sec

Q COORDINATIEOEFENINGEN - 2 steunen - zijwaarts 2 steunen - zigzag - 2 steunen in / 1 steun buiten - 8 loop voor- en achterwaarts Q VARIANT - Fast feet … (in een vierkant van 2 op 2 m) - Voorwaarts & achterwaarts - Zijdelings L & R - Voorwaarts & achterwaarts naar L en R - Super sprongen (open & toe zijwaarts) - Super sprongen (vooruit & achteruit) - Slalom rond kegels - Sprint 70m (8 sec) – wandel & jog terug - TOTALE TIJD: 1.30 to 1.45 min

Q KRACHTOEFENINGEN - Sit-ups - Brug voor & achter - Push ups - Laterale brug L & R - Sit-ups gekruist - Laterale brug (Knie 90°) L&R - Push ups (klein) - Brug op schouders, gestrekt been L&R - Abdominale buikspieren (benen 45°) - 2 kaarsstanden L&R

30 sec 2x 30 sec 30 sec 2x 30 sec 30 sec 2x 30 sec 30 sec 2x 30 sec 30 sec 2x 30 sec

Q COORDINATIEOEFENINGEN - 2 steunen - zijwaarts 2 steunen - zigzag - 2 steunen in / 1 steun buiten - 8 loop voor- en achterwaarts Q Extra In hoofdzaak gaat het om de ontwikkeling van kracht-uithouding. Extra voordeel circuitsysteem: extra cardiovasculaire effecten. ‘Krachttraining’ wordt bij jongeren steeds meer toegepast. Waarom? 1. Kracht is een belangrijke component bij verschillende sporten 2. gezondheidsgerelateerde kracht draagt bij tot: - het efficiënt uitvoeren van eenvoudige dagelijkse taken - een betere lichaamshouding (cfr. stevige buikspieren) - preventie van letsels Algemene richtlijnen: - start pas na een goede (en leuke) opwarming, vergezeld van een stretching - voorzie correcte instructies - eis steeds een juiste uitvoeringstechniek - oefen alle grote spiergroepen - voorkeur voor snel-krachtige bewegingen Samenstelling: - kies eenvoudige oefeningen - oefeningen die geen ingewikkelde en lange uitleg vergen - - oef. die eve. gebaseerd zijn op een basisoefening die door iedereen gekend is - oefeningen met een goed zichtbaar begin- en eindpunt (meet- en telbaar zijn) - oefeningen die geen extra hulp vereisen - kies oefeningen die een middelmatige prikkelsterkte beogen - kies oefeningen i.f.v. de grote spiergroepen (benen/armen/schoudergordel/buik- en rugspieren) - geef NOOIT gevaarlijke oefeningen (bv. van een grote hoogte springen i.f.v. sprongkracht)


praktijk okt dec 09:praktijk okt dec 09

03-12-2009

07:49

Pagina 9

DIETHER RAEYMAEKERS

Boogschieten Boogschieten

_

boogschieten 019

Coördinator Recreatiesport Handboogliga vzw

VOOR EEN SPORTDAG, EEN BOS- OF NATUURKLAS, EEN PROJECT-WEEK, EEN SPORTIEF TUSSENDOORTJE OF EEN NASCHOOLSE ACTIVITEIT BENT U

LO VAAK OP ZOEK NAAR ‘EENS IETS ANDERS’, EEN SPORT OPVOEDING AAN DE BEURT LAAT KOMEN. MISSCHIEN IS HET WEL LEUK OM MET UW LEERLINGEN EENS TE GAAN HANDBOOGSCHIETEN? ALS LEERKRACHT

DIE U NIET METEEN IN DE KLAS TIJDENS DE LES LICHAMELIJKE

1. Voorwoord: 2. Doel: Het doel van de kennismaking - initiatie ligt op het vlak van de éénvormigheid. Eénvormigheid in het initiëren is van het grootste belang in alle sporten, zo ook in het boogschieten. De methodes werden jarenlang uitgetest en besproken en uiteindelijk ontstond dan de methodiek die we hier voorstellen. Het primaire doel van kennismaking of initiëren is de leerlingen voldoening geven in het boogschieten, uiteraard met voldoende aandacht voor veiligheid. 3. Methoden:

3.1. Kennismaking: Bij de kennismaking is niet de stijl maar wel de veiligheid van primair belang. De leerlingen bewust maken van het feit dat de boog een wapen is, hetgeen bij onoplettendheid nefaste gevolgen kan hebben. Er zijn heel wat gevarenrisico’s verbonden met deze sport, daarom dat er heel veel aandacht naartoe gaat bij een kennismakingsles. De belangrijkste veiligheidsregels die we telkens moeten toepassen, zijn: - De boog nooit aantrekken zonder pijl - Pijl en boog steeds aantrekken in de schietrichting (naar doel) en nooit draaien. - De schutters schieten vanaf de schietlijn met 1 voet aan elke kant van de lijn. - Geen enkel schutter passeert de schietlijn, tenzij de leerkracht toelating geeft. - Pijlen worden gehaald als àlle pijlen afgeschoten zijn. - Nooit lopen naar de doelen bij het halen van de pijlen.

Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 2/2009-2010

Hier kunnen we best een onderscheid maken tussen kennismaking en initiatie.

9

[

Handboogschieten is ideaal voor wie houdt van concentratie, techniek en doelgerichtheid. Heel lang geleden gebruikte men pijl en boog om te jagen. Maar deze activiteit is intussen geëvolueerd tot een Olympische sport met verscheidene disciplines en verschillende bogen. De sport is geschikt voor jong en oud, man of vrouw en zelfs heel wat personen met een handicap kunnen een boog hanteren. Daar waar het handboogschieten op doel vroeger een sport was overladen met vooroordelen, merken wij dat vooral jongeren nu dolenthousiast zijn over het handboogschieten. Vergelijkingen met Robin Hood en William Tell zijn nooit ver weg en het beeld dat de meeste deelnemers van zo’n initiatie krijgen is er één van “Waw... keitoffe, coole, bangelijke,... sport”.


praktijk okt dec 09:praktijk okt dec 09

03-12-2009

07:49

Pagina 10

boogschieten 020

- Bij het trekken mag men nooit achter de pijlen gaan staan, anders zou bij het trekken van de pijlen wel eens iemand een oog kunnen verliezen. De methode op zich is afhankelijk van de beschikbare tijd, het aantal kandidaten en de ruimte die men beschikbaar heeft. Sowieso ± 8 meter, één lijn voorzien, blazoen zo groot mogelijk, geen vizier, degelijk materiaal. Bij de kennismaking is het hoofddoel eigenlijk de kinderen op de hoogte brengen dat deze sport bestaat. Het is dan ook aangewezen om kinderen bij interesse in onze sport ze zoveel mogelijk te begeleiden naar een club toe. Informatie kan steeds verkregen worden bij de Vlaamse Handboogliga (gegevens zie 6. Handboogliga onderaan). 3.2. Initiatie: Na de kennismaking gaan we de kinderen bij de initiaties de eerste technieken bijleren. Hier krijgen de kinderen al wat meer voeling met de sport.

Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 2/2009-2010

- Korte historische schets geven (jachtwapen-strijdwapensport) - Blazoen mag verkleind worden naar 25 meter blazoen - Per initiator max. 15 leerlingen - Best met drie pijlen van dezelfde orde (om fouten op te sporen) - ‘Master eye’ bepalen (richtoog of dominante oog) Methode: zelf ervaren door gat tussen 2 handen, armen op schouderhoogte. Kijk met beide ogen door het gat naar een op voorhand vastgesteld punt. Buig uw armen en breng langzaam het gat (met beide handen) naar u toe.

[

10

- Eindresultaat: Het gat komt voor het meesteroog. - Afstand vergroten; • van 8 meter naar 10 meter (zonder vizier) • van 10 meter naar 12 meter (mogelijk start van vizierschieten) - In geval van een lessenreeks eventueel een fiche per leerling gebruiken, waarop de verbeteringen genoteerd kunnen worden i.v.m. de schiettechniek - Beloning: naar het einde van de les(-senreeks) wedstrijdje 3.3. Spelvormen: Of men nu een kennismaking of een initiatie organiseert, voor kinderen is het steeds belangrijk om de geleerde techniek te kunnen overzetten naar een spelvorm waarbij ze het plezier van het treffen vergroten.


03-12-2009

07:49

Pagina 11

boogschieten 021

praktijk okt dec 09:praktijk okt dec 09

De puntentelling gebeurt als volgt: Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 2/2009-2010

- Schieten op ballonnen: vanwege het ‘knal’ effect steeds een voltreffer, zelfs bij meer gevorderde schutters - Schieten volgens kleuren: wanneer de afstand kort genoeg is, mag men verwachten dat een schuttertje na een initiatie al een kleur kan raken. De lesgever kan opdrachten geven (uitsluiting van kleuren, verplichte kleuren, ‌ ) waarbij de schutters deze moeten raken (of net niet raken!) - Duelsysteem: het schieten van duels is steeds leuk en spannend, gezien de kinderen een rechtstreekse tegenstander hebben - Teamschieten: wanneer er twee doelen zijn, kan de lesgever de groep splitsen en tegen elkaar laten schieten volgens een beperkte puntentelling (bv. aantal pijlen binnen de rode zone worden geteld)

- Bij de planning van de activiteit moet u ermee rekening houden dat niet alle jongeren gelijktijdig kunnen schieten. Te lange wachttijden zullen de interesse snel doen dalen, dus als lesgever is deze planning cruciaal! - Straal tenslotte zelf als lesgever een sfeer van sportiviteit uit, door enthousiasme op te brengen en de boogsport als een echte sport te behandelen (zorg dus voor sportieve kledij, correct taalgebruik en een fris en monter imago).

Bij al deze activiteiten zijn de volgende basisregels wel belangrijk: - Tracht er voor te zorgen dat jongeren plezier hebben! Dat is de basisvereiste om later de stap te zetten om de sport verder te verkennen. - Tracht te voorkomen dat alleen de beste schutters veel schietkansen krijgen. Door heel competitieve spelvormen in te schakelen, zullen de zwakkere schuttertjes al snel uitgeschakeld zijn, terwijl ze de sport even graag beleven.

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 binnen 10

11

[

Enkele veel gebruikte spelvormen:


praktijk okt dec 09:praktijk okt dec 09

03-12-2009

07:49

Pagina 12

4. Lesvoorbereiding:

bogschieten 022

Voorbeeld van een initiatieles

TIMING

DOELSTELLINGEN (LEERDOELEN & DOELEN LO)

LEERINHOUDEN (OEFENINGEN & ANALYSE)

DIDACTISCHE WERKVORM (ONDERWIJS- & LEERACTIVITEITEN)

Inleiding 10 min.

Gv: De leerlingen worden cardiovasculair gprikkeld

Opwarming: De leerlingen spelen tikkertje snij.

- De leerkracht legt het spel uit - De leerlingen spelen het spel - De leerkracht stuurt bij (ingewikkeld spel) - De tikkers geven het vestje door als ze getikt zijn. - De leerkracht schakelt eventueel een tweede tikker in als te veel mensen stilstaan.

Spelregels: Om te beginnen roept de tikker een naam (de persoon die hij gaat tikken); vervolgens probeert hij deze persoon te tikken. De tikker mag alleen de genoemde persoon tikken totdat iemand de ingebeelde lijn tussen tikker en slachtoffer doorkruist. Dan moet de tikker de persoon tikken die deze lijn heeft doorkruist. Als de tikker erin slaagt iemand te tikken dan wordt die op zijn beurt tikker. Stretching:

- Leerkracht legt de oefeningen uit - Leerkracht demonstreert de oefeningen

L x

1. Schouders losmaken (van kleine naar steeds grotere cirkels) 2. polsen en vingers losdraaien 3. nek losmaken Leerlingen luisteren naar de veiligheidsregels

Kern Fase 1 5 min.

ORGANISATIE & MEDIA (ZAALOVERZICHT & MATERIAAL)

x x

x xxxxxx

- Leerkracht legt de veiligheidsregels uit en benadrukt de gevaren ervan als men ze niet respecteert.

L x

x x

x xxxxxx Leerlingen bepalen hun master-oog

Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 2/2009-2010

Fase 2 7 min.

[

12

Fase 3 23 min.

Slot

Oog-handcoördinatie: De leerlingen kunnen de pijlen op het doelpak schieten op een technisch verantwoorde manier

- Leerkracht legt de techniek van boogschieten uit - Leerkracht laat de leerlingen hun ‘master-oog’ bepalen - Leerkracht demonstreert hoe het moet.

Oefening 1 - Per doel schiet 1 leerling 3 pijlen naar het doel. - Daarna wisselen zodat iedereen kan schieten. - Iedereen moet minstens 2 keer aan de beurt komen.

- Leerkracht legt de oefening uit - Leerkracht stuurt bij waar nodig - Leerkracht kijkt toe dat de veiligheidsregels gerespecteerd worden.

De leerlingen ruimen het materiaal op.

De leerkracht zegt wie, wat, waar moet plaatsen.

5. Handboogliga: In Vlaanderen is de boogsport een sport met rijke tradities. In totaal zijn er ongeveer 10000 boogschutters. Bij de Handboogliga vind je 71 clubs, waar je terecht kan voor lessenreeksen en zelfs competities.

xxxxxxxxxxxxx L

xxxxxxxxxxxxxxx x

x

x

L

Informatiegegevens: Boomgaardstraat 22 bus 24, B-2600 Berchem Telefoon : +32 (0) 3 286 07 79 • Fax: +32 (0) 3 286 58 17 website: www.handboogliga.be • Mail: info@handboogliga.be


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.