Tijdschrift voor
Lichamelijke Opvoeding
Vakblad voor gevormden in de LO, trainers en jeugdsportbegeleiders
Met o.a.
Meer LO op school Middenschool KA2 Hasselt maakt sport sociaal
Touwenparcours en veiligheid Gebruiksklare praktijk
www.bvlo.be Bond voor Lichamelijke Opvoeding vzw T
S P O
R
Trimestrieel tijdschrift nr. 2 - 2010 - april - mei - juni Aflevering 226 - Erkenningsnummer: P409677 - Afgiftekantoor Gent X
Autoverzekering : cumuleer de kortingen • -10% als u groen rijdt (≤ 115g CO2/km) • -15% als u weinig rijdt (≤ 10.000 km per jaar) Vraag ons nu om een gepersonaliseerde offerte !
0800 25 777
www.ethias.be
* Voorwaarden op www.ethias.be. Ethias nv, rue des Croisiers 24, 4000 Luik. RPR Luik BTW BE 040.484.654 . V.U.: Jean-Claude Bartholomé, Prins-Bisschopssingel 73, B-3500 Hasselt.
2
Woord vooraf
BVLO
In dit nummer
Ouders: belangrijke partners voor de leraar LO Ridder Raoul Mollet zei ooit: "de ouders zijn de eerste coach voor hun kinderen". Gelijk had die visionair die gedurende lange tijd voorzitter was van het Olympisch en Interfederaal Comité en dit instituut op de kaart zette. De ouders zijn inderdaad heel belangrijk voor de algemene opvoeding van het kind en voor de lichamelijke ontwikkeling in het bijzonder. Zij bepalen immers in belangrijke mate of het kind in een bewegingsvriendelijk en uitnodigend milieu zal gedijen. Zij kunnen een belangrijke voorbeeldfunctie vervullen en hun kinderen motiveren en stimuleren tot bewegen. Zij kunnen kiezen voor het aanleren van een gezonde levensstijl met accent op gezonde voeding, regematig en intensief bewegen en spelen, voldoende nachtrust, overwogen schermkijkgedrag en zoveel meer. Vele van hen doen dat ook op een uitstekende wijze. Anderen durven dat wel eens over het hoofd te zien en komen er niet toe door tijdsgebrek (sic) of door onwetendheid. Ouder ‘zijn’ is één van de moelilijkste levenstaken van de mens en ook één van de mooiste. Maar daar bestaan geen cursussen voor; de enige vorming op dit vlak kan worden verworven via de school des levens. Vroeger ging dat quasi vanzelf, vele kinderen konden immers genieten van de constante aanwezigheid van één de ouders en in vele gevallen zelfs van de grootouders die inwoonden. De ouders dienen dus ondersteuning te krijgen bij het begeleiden van hun kinderen tot volwassenheid, ook op lichamelijk vlak. Zij moeten inzichten verwerven over de natuurlijke lichamelijke ontwikkelingsgang van hun kinderen gekoppeld aan de cognitieve en affectieve ontwikkeling. Wat zijn de natuurlijke en reële behoeften van het kind op een bepaald ogenblik, wanneer manifesteren zich de gevoeligheidsmomenten (gouden leeftijd), hoe zit het met het rijpingsniveau - de maturatiegraad? Hoe gaan zij om met voortijdige specialisatie en competitie? Leggen zij niet te veel druk op hun kinderen en vooral projecteren zij zichzelf niet te sterk? De leraar Lichamelijke Opvoeding kan de ouders daarbij uitstekend helpen door het organiseren van een debatavond, door het verspreiden van nota's dienaangaande, door uitleg te verschaffen bij evaluaties en tijdens oudercontacten. Uitleg over sportkeuzes, oefenfrequentie en -intensiteit, voeding, omgaan met letstels, met frustraties, met winst en verlies. De leraar LO kan worden beschouwd als de expert op dit gebied en daarenboven als enige op school die belangrijke informatie kan geven over de ontwikkeling van de jongere op lichamelijk vlak en vooral ook op sociaal vlak (de les LO als sociaal atelier). Hij of zij draagt een grote verantwoordelijkheid in verband met het tot stand brengen van een gezonde en sportieve mentaliteit bij de ouders. Bij diegenen die deze taak naar behoren vervullen zullen de ouders bij oudercontacten ‘drummen’ om de leraar LO te kunnen spreken. voor de redactie Prof. Dr. Marc Maes
Het Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding is een vakblad voor gevormden in de LO, trainers en jeugdsportbegeleiders. Het verschijnt trimestrieel: 5 maart, 5 juni, 5 september en 5 december. Een abonnement op het Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding is inbegrepen in het lidmaatschap van de BVLO. Alle individuele leden van de Bond voor Lichamelijke Opvoeding vzw krijgen het Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding toegstuurd. Maar een BVLO-lidmaatschap is meer dan dat! Kijk voor alle mogelijke formules en voordelen op onze site: www.bvlo > LO & Sport > Lidmaatschap of bel de ledentelefoon 09- 218 91 23 (kantooruren). NIEUW: het BVLO-lidmaatschap sluit je af voor 12 maanden of de volle 365 dagen. Alle info en online lid worden: www.bvlo.be
Theorie Woord Vooraf........................................................................................................ 3 Meer LO op school … het kan! Sport Maakt Sociaal & Sport Maakt School in Hasselt..... 4 Sophie Van Aelst & Josse Lambrix Actieve lessen bewegingsopvoeding zijn belangrijk voor kleuters................................................................ 7 Valery Labarque, Greet Cardon, Eveline Van Cauwenberghe & Dirk Smits De sterkte van de LO in het totale opvoedingsproject van de school............................. 13 Anny Devreker Touwenparcous en veiligheid: overzicht en recente ontwikkelingen........................................................................ 17 Johan Hovelynck & Geert Verstraete The Noble Art: BoksKunst in het Sportimonium.................................................. 25 Sportimonium Bond voor Lichamelijke Opvoeding Voorstelling. ....................................................................................................... 27 BVLO-Activiteiten.......................................................................................... 28 • BVLO Nascholingen & Studiedag • BVLO Sportkampen Wist-je-dat’jes................................................................................................. 29 Geen plaats om te turnen? Elk lokaal wordt een turnzaal in 5 minuten................... 30 Janssen Fritsen
Praktijk Gezondheidsgerelateerde les bewegingsopvoeding . Valery Labarque, Greet Cardon, Eveline Van Cauwenberghe & Dirk Smits
BEWEGINGSONDERWIJS 062-065 De driehoeksrelatie rug-buik-benen Frederik Danneels
CONDITIE 021-024 Kings of Cricket Patrick Demaerschalk
CRICKET 001-004
Publiciteit: Bond voor Lichamelijke Opvoeding vzw Tel. 09 218 91 20 - Fax 09 229 31 20 - email: info@bvlo.be Copyright: Het overnemen van artikels en foto's is zonder schriftelijke toestemming van de redactieraad niet toegelaten. Iedere auteur is verantwoordelijk voor de inhoud van zijn/haar artikel. Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding is ondertekenaar van de Milieubeleidsovereenkomst Papier Vlaanderen en steunt de inspanningen van de Vlaamse regering i.v.m. papierrecuperatie.
Verantwoordelijke uitgever: M. Maes Waterkluiskaai 16, 9040 Sint-Amandsberg/Gent
Lid van de Unie van de Uitgevers van de Periodieke Pers.
De redactieraad bestaat uit: Kristine De Martelaer, Marc Maes, Sophie Van Aelst en wordt bijgestaan door een ruime adviesgroep en een reviewpanel.
drukkerij New Goff - Kaleweg 5 - 9030 Mariakerke(Gent) Tel +32(0)9 216 73 73 - fax +32(0)9 216 73 74 - info@newgoff.be
Bond voor Lichamelijke Opvoeding vzw - BONDSHUIS BVLO - Waterkluiskaai 16 - 9040 Sint-Amandsberg/Gent Bankrekening BVLO: KBC 446-9720001-62 - Tel. (09) 218 91 20 - Fax (09) 229 31 20 - e-mail: info@bvlo.be - Openingsuren: 9 tot 13Lichamelijke uur & 14 totOpvoeding 17 uur Bond voor
3
BVLO
Meer LO op school? Het kan Sophie Van Aelst, Communicatie BVLO
Josse Lambrix, Ondervoorzitter BVLO
Maakt Sociaal Maakt School
Sport & Sport
De sportrichting is een succesnummer. Trefwoorden: sportschool, project, brede school, sociaal, extra uren LO 4
Inleiding We worden vriendelijk ontvangen bij Tony Fels, directeur van de Middenschool Lyceum Hasselt. Vier jaar na de start van het proefproject Sport Maakt Sociaal of SMS doet hij het ‘brede school’-verhaal en hangt daar meteen ook het luik ‘sportschool’ aan. “Tijdens het schooljaar 2006-2007 zijn we ingestapt in het project proeftuinen Brede School, ook al omdat we toen net gestart waren met een uitgebreid sportaanbod. We konden perfect ons wagonnetje hangen aan deze oproep en we wilden graag een meerwaarde geven aan onze extra sportieve invulling”, begint de directeur zijn verhaal. “Die sociale doelstellingen, naar gelijke kansen toe, waren heel belangrijk voor ons. We waren en zijn ervan overtuigd dat kansarme kinderen vaak niet alleen een taalachterstand hebben, maar vooral ook een sociale achterstand. En het feit dat we hen sociale vaardigheden kunnen bijbrengen via de sport is een enorme sterkte. Op die manier passen de twee elementen van dit verhaal perfect bij elkaar.”
Sport Maakt Sociaal »» SMS’sen in Hasselt Het proefproject SMS Hasselt vertrekt van de ervaring dat sport een positieve invloed heeft op de ontwikkeling van kinderen. Daartegenover staat de vaststelling dat het vooral kansrijkere kinderen zijn die buitenschools deel uitmaken van een sportclub en dat doelgroepleerlingen veel minder sporten in verenigingsverband. De basisschool en de middenschool Lyceum Hasselt wilden hun leerlingen de kans bieden om zich breed te ontwikkelen via een uitgebreid sportaanbod, zowel binnen het lessenpakket op school als buitenschools. Beide scholen werkten samen met de lokale sportclubs om ervoor te zorgen dat de sportieve begeleiding van de leerlingen op een professionele manier gebeurde. Bovendien wilden de scholen op die manier de leerlingen ook laten proeven van het sporten in verenigingsverband en zo de drempel naar de sportclubs verlagen.
»» Context De basisschool Lyceum ligt midden in de stad Hasselt en is een multiculturele school met 43% doelgroepleerlingen. Deze kinderen wo-
nen voor het merendeel in twee nabijgelegen wijken. De middenschool telt 18% doelgroepleerlingen. Aangezien ze alleen voorbereidt op verdere studies in twee athenea biedt ze alleen de A-stroom aan. De niet-doelgroepleerlingen komen voornamelijk vanuit de Hasseltse randgemeenten. Er bestaat een vrij grote kloof tussen de mogelijkheden van de doelgroepleerlingen enerzijds en de niet-doelgroepleerlingen anderzijds. Dit komt tot uiting in de financiële mogelijkheden van beide groepen. Het sportaanbod tennis bijvoorbeeld vraagt van de ouders geen onbelangrijke financiële bijdrage. Niet iedereen kan hier even gemakkelijk aan tegemoet komen. De sporten die de doelgroepleerlingen op dit moment voornamelijk beoefenen zijn gevechtsporten en voetbal, allebei sporten in clubverband.
»» Doelstellingen De bedoeling van SMS was om vruchtbare synergieën te ontwikkelen tussen de school en andere relevante sportieve actoren om tot een aangenaam en afwisselend sportaanbod voor alle kinderen te komen. “We streefden naar een diversiteit aan sporttakken op school met aandacht voor zowel populaire als minder populaire sporten. Daarbij hebben we rekening gehouden met wat jongeren aantrekt: voetbal, dans… “, vertelt directeur Tony Fels. “Onze hoofdbedoeling was om kinderen te laten proeven van sport, hen te boeien om aan sport te doen, hen eraan te laten beginnen. Alles moest zo laagdrempelig mogelijk zijn. We zijn bv. begonnen met schermen, tafeltennis, een dansinstuif enz. Ook hebben we hier op school twee sportkampen georganiseerd in samenwerking met de sportdienst. Zo kenden de kinderen de omgeving al en konden ze gewoon naar school komen voor hun sportkamp.” Het proefproject wilde bij kinderen en jongeren een bewegingscultuur tot stand brengen, zowel op school als thuis. “Daarnaast hadden we bij de opstart van SMS net een optie genomen om het aantal sportmomenten op school voor alle kinderen op te trekken. Precies vanuit de overtuiging dat we hiermee niet alleen de fysieke en psychische gezondheid van de jongeren positief konden beïnvloeden, maar ook hun creatieve, probleemoplossende, motorische en sociale vaardigheden zouden stimuleren.” Nog een aanvullende doelstelling van het project SMS was tenslotte om via sporten in clubverband en buurtgerichte projecten met een grote zichtbaarheid ervoor te zorgen dat
de omgeving een positief beeld krijgt van de kansarme leerlingen.
»» Concrete acties Het proefproject SMS liep uiteindelijk over drie schooljaren, maar wordt momenteel – zij het in een ietwat andere vorm – nog steeds verdergezet. Tijdens het schooljaar 2006-2007 startten zowel de basisschool als de middenschool met SMS. Beide scholen organiseerden binnen de schooluren 2 uur Lichamelijke Opvoeding en 2 uur keuzesport. In de basisschool werden de extra uren LO en sport uit de uren muzisch creatieve vorming genomen. In de middenschool werden nog twee uren extra ingericht. Om de uren keuzesport in te vullen en uit te werken bouwde SMS een netwerk uit met de lokale sportclubs handbal, volleybal, basketbal, tennis, voetbal, schermen en tafeltennis en met de stedelijke sportdienst. Ook buitenschools konden de kinderen kiezen voor twee aanvullende uren sport en werden er bijvoorbeeld recreatieve tornooien, initiaties of instuiven georganiseerd. Tijdens het tweede schooljaar (2007-2008) groeiden de initiatieven rond sportinitiatie en werd verder werk gemaakt van het ter beschikking stellen van infrastructuur en materialen (o.m. fietsen). Daarnaast werd duidelijker in kaart gebracht hoe sport kan bijdragen tot een bredere ontwikkeling. Om tegemoet te komen aan kinderen en jongeren die niet toehapten via de extra sport, werden enkele initi-
Sporten draagt enorm bij aan het welbevinden en de sociale competenties van kinderen en jongeren.
Bond voor Lichamelijke Opvoeding
5
atieven genomen rond natuur en wetenschap, vrije tijd en muzische opvoeding. Zo konden ook deze kinderen een zinvolle vrijetijdsbesteding vinden en zich breder ontwikkelen. Het derde schooljaar (2008-2009) werd nog ruimer. “We gingen naar ‘Sport en gezondheid’, ‘Natuur en Wetenschap’ en ‘Cultuur’. Deze verbreding had verschillende achterliggende redenen. We stelden vast dat vooral allochtone meisjes minder naar sportclubs gaan, dat kinderen en jongeren met overgewicht kampen, onverantwoord diëten en dat een aantal onder hen een eetstoornis ontwikkelen. Daarom hebben we de doelen i.v.m. sport uitgebreid naar sport en gezondheid”, verklaart de directeur. Vanuit de vaststelling dat kansarme Vlaamse kinderen in gezinsverband zelden naar culturele activiteiten gaan en allochtone (kansarme) kinderen slechts uitzonderlijk naar muziekacademie enz. gaan, wilden de directies ook cultuur in de aandacht brengen als zinvolle vrijetijdsbesteding en aandacht voor cultuur in kansarme gezinnen verhogen. Een nieuwe activiteit was de deelname aan het SNS-project (Sport na School) waarbij leerlingen met hun SNS-pas kunnen deelnemen aan diverse sportactiviteiten. Ook rond gezondheid werden activiteiten opgezet met o.a. het JOS-project: Jongerenhelper op School. Leerlingen staan daarbij in voor de eerste hulp bij ongevallen op school. Ze volgen op school een cursus verzorgd door het Rode Kruis. Men werkt via een beurtrol. De jongerenhelper van dienst kan door het secretariaat worden opgeroepen via een walkietalkie. Op dit moment wordt het SMS-project in het basisonderwijs verdergezet via het LOP – Lokaal OverlegPlatform, waarbij er een uitbreiding is naar 3 andere basisscholen in
de buurt Runkst. Het project heeft nog veel groeikansen. “In de middenschool blijven we uiteraard het hele gedachtengoed trouw en kunnen we ook alles laten doorlopen. Met de gelden van het project Brede School heeft de middenschool sportuitrusting gekocht zodat zich daar alvast geen problemen zullen stellen. Het SMS-project zorgde ook voor samenwerking met de kringloopwinkel die nu een sportafdeling heeft, zodat ook minder begoede kinderen aan fatsoenlijk materiaal geraken tegen een goedkopere prijs.”
Sport Maakt School »» Extra troef voor de school “Toen we in 2004 een sportrichting oprichtten, was het letterlijk ‘van nul starten’. Onze school deed het niet schitterend op dat moment, maar dankzij dit nieuwe initiatief geraakten we weer op het goede spoor. Van 0 naar 100 leerlingen, ik had het niet durven hopen als ik eraan begon”, geeft Tony Fels grif toe.
»» Het (top)sportverhaal “We zorgden dus in eerste instantie voor een uitgebreid sportaanbod met keuzesporten. Maar er was daarnaast ook vraag om topsport al op jongere leeftijd aan te bieden, eigenlijk als voorbereiding op de topsportschool KA2 in Hasselt. Zo was er interesse vanuit de tennis, het zwemmen en de gymnastiek. Zoveel jaar geleden werd de topsport pas vanaf de tweede graad aangeboden. Vaak zag je dan ook dat het voor kinderen een te grote stap was om van de 2 uur LO in de eerste graad onmiddellijk naar 6 uur (ASO) of zelfs 12 uur (TSO) over te schakelen. Dit werd en wordt dankzij ons initiatief beter overbrugd. Hiermee zijn we zogezegd een onderbouw voor de KA2.” Directeur Fels: Wij bieden 2 uur LO aan en
2 uur sport binnen het curriculum en dan bieden we nog 2 uur extra aan in een 33e en 34e lesuur. Zo zijn we in staat toch 4 uur van de keuzesport aan te bieden. De LO blijft uiteraard ook, al verschilt die qua inhoud toch een beetje. Het niveau ligt hoger dan in een doorsnee niet-sportrichting. Leerlingen volgen die op vrijwillige basis, maar tekenen wel een engagementsverklaring. Dat wil toch al wat zeggen hé! We zijn gestart met voetbal en tennis, later zijn daar ook dans en algemene balsporten bijgekomen. Voor al deze richtingen kunnen we rekenen op (eigen) gespecialiseerde leerkrachten. Voor alle aangeboden keuzesporten is er samenwerking en opvolging met de tweede en derde graad van de sporthumaniora en topsportschool in Hasselt. En wat de doorstroming betreft, die loopt perfect: alle topsportleerlingen vervolgen hun carrière in het KA2.” "De middenschool heeft nog mooie toekomstplannen op sportief vlak. En het sociale luik van het SMS- project lijkt ook aan te slaan. Kansarmen en anderstaligen vinden hun weg naar de middenschool en ook naar de sportopleiding. Wij hopen inderdaad ook de perspectieven en de ontwikkeling van deze kinderen te verruimen. Dat uitbouwen van een sportrichting was het beste wat we konden doen”, zegt Tony Fels vastberaden. Zo horen wij het ook eens van een directeur die zelf geen LO’er is. Alle informatie: Middenschool Lyceum Hasselt, Vrijwilligersplein 3 in 3500 Hasselt tel. 011/85 05 20 t.fels@lyceum-hasselt.be http://www.lyceum-hasselt.be
PAST UW SCHOOL OOK IN DEZE RUBRIEK? Neem dan als de bliksem contact op met de redactie Sophie Van Aelst, sophie.vanaelst@bvlo.be Wij brachten in deze rubriek al verslag uit over - Sportschool Gentbrugge - Vrij Landelijk Instituut Oudenaarde - MPI Zonnebos in ’s Gravenwezel - Atheneum Wispelberg Gent - Middenschool Maaseik - Basisschool De Reigers Zelzate
- Maria-Boodschaplyceum Brussel - Sportbasisschool Heusden - De Oester Oetingen/Strijland - Atheneum Avelgem - Basisschool Hof Pepijn Landen - KTA Jette
- KTA De Beeltjens Westerlo - Universiteit Gent - Basisschool De Regenboog Ertvelde - De Meidoorn Eeklo - Freinetschool De Boomgaard Gent
WIE PRIJKT HIER ALS VOLGENDE “GOEDE VOORBEELD” 6
Valery Labarque, Doctor in de Lichamelijke Opvoeding, Lector Lichamelijke Opvoeding en Onderzoeker onderzoekscentrum PRAGODI aan de Hogeschool-Universiteit Brussel (HUB), Praktijkassistent aan de Vakgroep Bewegingsen Sportwetenschappen van de Universiteit Gent
Greet Cardon, Doctor in de Lichamelijke Opvoeding, Professor aan de Vakgroep Bewegingsen Sportwetenschappen van de Universiteit Gent
Eveline Van Cauwenberghe, Doctoraatsstudent, Aspirant van het Fonds Voor Wetenschappelijk Onderzoek, aan de Vakgroep Bewegings- en Sportwetenschappen van de Universiteit Gent
Dirk Smits, Doctor in de Psychologische Wetenschappen, Diensthoofd Onderzoekscentrum PRAGODI aan de Hogeschool-Universiteit Brussel (HUB) en geaffilieerd onderzoeker aan Departement Psychologie van de K.U.Leuven
Trefwoorden: bewegingsopvoeding, kleuters, inactiviteit, ontwikkelingsdoelen, intensiteit, gezondheidsgerelateerd, gezonde en fitte levensstijl, onderzoek
Actieve lessen bewegingsopvoeding zijn belangrijk voor kleuters! Inleiding Een gezonde levensstijl vereist voldoende lichaamsbeweging. Bewegingsarmoede leidt immers op latere leeftijd tot een verhoogd risico op allerlei gezondheidsaandoeningen. Te weinig bewegen start vaak op jonge leeftijd. In een vorige bijdrage in dit tijdschrift (Labarque e.a. 2008) meldden we al dat Vlaamse kleuters te weinig bewegen. We voerden een studie uit bij 157 kleuters (53% jongens en 47% meisjes) van 4 tot 6 jaar uit 11 verschillende kleuterscholen in Vlaanderen. De kleuters droegen bewegingsmeters (accelerometrie) op twee week- en twee weekenddagen tijdens hun wakkere uren. Uit de studie bleek dat kleuters 9,6 uur per dag of 85% van hun wakkere tijd sedentair of inactief doorbrengen. Weinig bewegen hangt vaak samen met veel televisie kijken. Volgens de rapportering van de ouders keken de onderzochte kleuters op weekdagen gemiddeld 74 minuten per dag televisie. Op weekenddagen liep dat op tot meer dan 2 uur per dag (140 minuten). Buiten spelen beperkte zich tot 16 minuten per dag op weekdagen en tot 46 minuten per dag tijdens het weekend. Hierbij dient wel te
worden vermeld dat het onderzoek plaatsvond in de winter en de lente. Uit deze studie (Labarque e.a. 2008, 2009) en ook uit voorgaand onderzoek (Cardon & De Bourdeaudhuij, 2008) bleek ook dat kleuters zowel thuis als op school te weinig bewegen. Er werd in deze studie namelijk geen verschil gevonden tussen week- en weekenddagen. Kleuters meer laten bewegen is dus niet uitsluitend een opdracht voor de school. Maar de school is wel een goed kanaal om veel kinderen te bereiken, aangezien in Vlaanderen bijna alle kinderen naar school gaan vanaf de leeftijd van 2,5 Ă 3 jaar. Er zijn verschillende manieren om ervoor te zorgen dat kleuters meer bewegen in de kleuterschool, enerzijds tijdens de lessen bewegingsopvoeding en anderzijds tijdens de ongestructureerde bewegingsmomenten (middagpauzes en speeltijden). Onderzoek naar het laatste toonde aan dat de kleuters 61% of gemiddeld 26 minuten van de totale middagspeeltijd sedentair doorbrachten (staand of zittend). Ze spendeerden respectievelijk 28%, 7% en 4% van de middagspeeltijd aan activiteiten van lage, matige en intense intensiteit. Het inactieve gedrag van de kleuters tijdens de
speeltijden en middagpauzes lijkt op het eerste zicht ook moeilijk te remediĂŤren. Uit hetzelfde onderzoek bleek immers dat het aanbrengen van speelkoffers en grondmarkeringen niet leidde tot een hogere bewegingsgraad bij kleuters (Cardon e.a. 2009), dit in tegenstelling tot onderzoek bij lagere schoolkinderen waar deze ingrepen wel resulteerden in meer bewegen. Wat betreft de gestructureerde bewegingsmomenten, namelijk de lessen bewegingsopvoeding bij kleuters, werd in Vlaanderen nog geen wetenschappelijk onderzoek uitgevoerd. In deze bijdrage willen we daarom nagaan in welke mate Vlaamse kleuters tijdens de lessen bewegingsopvoeding bewegen en indien nodig maatregelen voorstellen om dit bewegen te bevorderen. Op 5 december 2003 werd decretaal vastgelegd dat in het kleuteronderwijs aanvullende lestijden voor lichamelijke opvoeding, namelijk 2 uur bewegingsopvoeding per week, worden gefinancierd. Daarbij werd tevens decretaal bepaald dat in deze aanvullende lestijden voor lichamelijke opvoeding betrekkingen kunnen ingericht worden ofwel in het ambt van kleuteronderwijzer, ofwel in het ambt van leermeester lichamelijke opvoeding. Bond voor Lichamelijke Opvoeding
7
Ontwikkelingsdoelen voor het bewegingsonderwijs van kleuters Ontwikkelingsdoelen (zie hiervoor praktijkbladzijden in het midden van dit nummer) zijn minimumdoelen op het vlak van kennis, inzicht, vaardigheden en attitudes die de onderwijsoverheid wenselijk acht voor een bepaalde leerlingenpopulatie. In het kleuteronderwijs zijn er alleen ontwikkelingsdoelen voor het einde van de kleuterschool. http://www.ond.vlaanderen.be/dvo/basisonderwijs/kleuter/ontwikkelingsdoelen/lo.htm Sinds de invoering van de ontwikkelingsdoelen voor het kleuteronderwijs, ligt de nadruk voor het leergebied Lichamelijke Opvoeding op 3 pijlers: het ontwikkelen van de motorische competenties, het ontwikkelen van een gezonde en veilige levensstijl en het ontwikkelen van het zelfconcept en sociaal functioneren. Een eerste groep ontwikkelingsdoelen wordt samengebracht in het domein motorische competenties. Bewegingssituaties kunnen kinderen motorische ontwikkelingskansen bieden en dit op verschillende vlakken: zich bewegen in de ruimte en in de tijd, de voorkeurslichaamszijde en de eigen lichaamsopbouw ontdekken, rust ervaren na een inspanning, groot-motorische en klein-motorische vaardigheden beheersen, zelf oplossingen vinden voor een bewegingsprobleem, veilig bewegen, enz.
8
Het tweede domein bevat doelen die de ontwikkeling van een gezonde en veilige levensstijl beogen. Spelen vraagt van kleuters ook een zekere uithouding, kracht, snelheid en lenigheid. Door te spelen verbetert de fysieke conditie van de kinderen. Voorts worden de kinderen tijdens het spelen geconfronteerd met ervaringen als ‘het warm hebben’ en ‘buiten adem zijn’. Deze ervaringen kunnen een aanleiding zijn om te wijzen op gezonde leefgewoontes. Het derde domein heet zelfconcept en sociaal functioneren. Bij bewegingsspelen worden niet alleen motorische competenties op een geïntegreerde manier tot ontwikkeling gebracht, kinderen worden ook geconfronteerd met andere aspecten. Bij het spelen komen gevoelens naar boven (plezier, spanning en opluchting, zich uitleven), kinderen leren omgaan met afspraken en spelregels, kunnen ze zichzelf een prestatie opleggen, enz. Ze krijgen zicht op hun eigen mogelijkheden en worden vaardig in het leggen van contacten.
Promotie van beweging kaderen binnen de ontwikkelingsdoelen voor het bewegingsonderwijs van kleuters De hoofdontwikkelingsdoelen die in de lessen bewegingsopvoeding nagestreefd moeten worden, zijn de motorische competenties, een gezonde en veilige levensstijl, het zelfconcept en het sociaal functioneren.
Recent onderzoek toonde aan dat Vlaamse kleuters goed scoren op de ontwikkeling van de motorische competenties (Van Waelvelde e.a. 2008). Ons onderzoek toonde echter aan dat Vlaamse 4- tot 6-jarige kleuters te weinig bewegen (Labarque e.a. 2008, 2009). Een parallelle grootschalige studie van de Universiteit Gent (doctoraatsonderzoek Inge Huybrechts, 2008) naar het voedingspatroon van Vlaamse kleuters kwam tot de bevinding dat kleuters er ongezonde voedingsgewoonten op na houden. Beide fenomenen, te weinig bewegen en ongezonde voeding, zijn verontrustend en liggen vermoedelijk mee aan de basis van het al op zeer jonge leeftijd optreden van zwaarlijvigheid in Vlaanderen (Massa 2002). Deze resultaten tonen dat er meer aandacht besteed moet worden aan de ontwikkeling van de tweede pijler binnen het bewegingsonderwijs bij kleuters, namelijk het ontwikkelen van een gezonde en veilige levensstijl. De school is bij uitstek de belangrijkste maatschappelijke instelling waar gestart kan worden met de promotie van levenslang bewegen en een gezonde levensstijl. Sinds september 2007 wordt er namelijk van scholen verwacht dat zij een gezondheidsbeleid uitstippelen op maat van hun leerlingen. In het kader van de ontwikkelingsdoelen dient een school immers gezondheidsgerelateerde doelen na te streven. Een beleid uitwerken met betrekking tot gezondheid in het algemeen, en bewegen in het bijzonder, wordt zo een taak voor het volledige schoolteam. Kleuters actiever maken is dan
18% 24% 58%
sedentair licht matig intens
28%
3%
liggen zitten staan wandelen meer actief
10% 28% 23%
8%
Grafiek 1. Procentuele indeling van de totale fysieke activiteit verkregen via accelerometrie bij 573 4- tot 6-jarige kleuters tijdens een les bewegingsopvoeding.
ook een belangrijke uitdaging. De school en in het bijzonder de lessen bewegingsopvoeding spelen hierbij een centrale rol.
Hoe actief zijn de lessen bewegingsopvoeding van kleuters? In Vlaanderen is er nog geen onderzoek gebeurd naar de kwaliteit en de intensiteit van de lessen bewegingsopvoeding bij kleuters. Dergelijk onderzoek werd wel al uitgevoerd door Cardon e.a. (2004) in lagere scholen. Deze onderzoekers toonden aan dat 77% van de lessen Lichamelijke Opvoeding van de basisschool de aanbevolen norm van ‘50% van de lestijd matig tot intensief bewegen’ niet haalt. Kleuters vereisen echter een specifieke aanpak, wat maakt dat dergelijke bevindingen niet zomaar geëxtrapoleerd kunnen worden. Daarom is het erg zinvol om het bewegingsniveau van de lessen bewegingsopvoeding in Vlaamse kleuterscholen eens onder de loep te nemen. Bij 573 kleuters (50% jongens en 50% meisjes) van 4 tot 6 jaar oud uit 35 verschillende scholen werd door middel van bewegingsmeters (accelerometrie) de bewegingsgraad bepaald tijdens één les bewegingsopvoeding. Bij deze scholen werd deze les bewegingsopvoeding ook geobserveerd en geanalyseerd aan de hand van het SOFIT protocol. SOFIT of “System for Observing Fitness Instruction Time” is een objectieve manier om de hoeveelheid beweging te observeren (McKenzie e.a. 1991, 2009). SOFIT meet niet alleen het activiteitsniveau
Grafiek 2. Procentuele indeling van de totale fysieke activiteit verkregen via directe observatie (SOFIT) bij 573 4- tot 6-jarige kleuters tijdens een les bewegingsopvoeding.
van de kleuters, maar houdt ook rekening met de lescontext en het gedrag van de leerkracht tijdens de les bewegingsopvoeding. In deze kleuterscholen werden de lessen bewegingsopvoeding enerzijds gegeven door een Bachelor Kleuteronderwijs (n=21) of anderzijds door een Bachelor Lichamelijke Opvoeding (n=14). Een les bewegingsopvoeding duurde gemiddeld 42 minuten (variatie tussen 22 en 62 minuten). De resultaten verkregen door accelerometrie toonden dat meer dan de helft van de lestijd (58%) werd besteed aan sedentaire activiteiten, 24% aan lichte activiteiten en slechts 18% aan matige tot intensieve bewegingsactiviteiten (grafiek 1). Verrassend toonden jongens significant meer sedentair en licht actief bewegingsgedrag dan meisjes. Volgens de directe observatie (SOFIT) spendeerden de kleuters 31% van de les bewegingsopvoeding aan sedentaire activiteiten zoals liggen en zitten en 46% van de lestijd werd gespendeerd aan matig tot intens actief bewegingsgedrag zoals wandelen, lopen en springen (grafiek 2). Via de observatiemethode (SOFIT) wordt het activiteitsniveau dus hoger ingeschat dan met de activiteitsregistratie met accelerometrie. De oorzaak voor deze verschillen moet gezocht worden in de verschillende methodologie en heeft vermoedelijk te maken met het feit dat bewegingsmeters bij kleuters de activiteitsgraad licht onderschatten. Uit beide bena-
deringsmethoden blijkt wel dat de kleuters tijdens meer dan de helft van de les sedentair zijn (accelerometrie) of staan/liggen/zitten (SOFIT), wat éénduidig aantoont dat kleuters weinig bewegen tijdens deze lessen. Wat betreft de lescontext werd gemiddeld 42% van de lestijd gespendeerd aan het inoefenen van motorische vaardigheden. Daarnaast werd 17% van de lestijd gespendeerd aan managamentactiviteiten en 18% aan het geven van uitleg en overdragen van kennis. Slechts 11% van de lestijd werd gespendeerd aan de fitnesscomponent en 12% aan het spelen van spelletjes. Wanneer we het gedrag van de leerkracht tijdens de les bewegingsopvoeding bekijken, dan tonen de resultaten verkregen door directe observatie dat de leerkracht 48% van de lestijd spendeerde aan instructie en 23% aan management en lesorganisatie. In deze studie werden ook een aantal factoren (tabel 1) onderzocht die een invloed kunnen hebben op de hoeveelheid beweging aan matige en hoge intensiteit van de kleuters tijdens de les bewegingsopvoeding. De onderzochte factoren waren: de duur van de
Bond voor Lichamelijke Opvoeding
9
Factor
Gemiddelde
Standaarddeviatie
Interval (min-max)
Lesduur (minuten)
42
8,95
22 – 62
Aantal kleuters/m²
0,15
0,10
0,01 – 0,42
Factor
Aantal scholen (35)
%
Les gegeven in de turnzaal
29
83
Vrouwelijke leerkracht
28
80
Les gegeven door kleuteronderwijzer(es)
21
60
Tabel 1. Karakteristieken voor de les bewegingsopvoeding van de 35 onderzochte scholen
Factor
F-waarde
Lesduur
5,860 (*)
ß-waarde 0,559 (0,231)
Aantal kleuters/m²
5,574 (*)
- 43,189 (18,292)
Lesplaats
3,175
9,910 (5,559)
Geslacht leerkracht
0,543
4,029 (5,467)
Opleiding leerkracht
0,015
0,518 (4,254)
Lescontext SOFIT
Organisatie
5,651 (*)
- 0,556 (0,234)
Kennis
1,695
- 0,289 (0,222) - 0,272 (0,237)
Fitness
1,317
Vaardigheden
5,224 (*)
0,196 (0,086)
Spel
0,395
- 0,096 (0,153)
Leerkrachtgedrag SOFIT
Promotie
2,905
- 0,530 (0,311) - 0,067 (0,250)
Demonstratie
0,720
Instructie
2,384
0,266 (0,172)
Organisatie
1,003
- 0,222 (0,222)
Observatie
2,346
0,868 (0,566)
Tabel 2. Factoren voor fysieke activiteit, Univariate multi-level analyses, F-waarde en ß-waarde (standaard fout), * significant voorspellende factor
les bewegingsopvoeding, het aantal kleuters/ zaaloppervlakte, de lesplaats, het geslacht en de opleiding van de leerkracht, en de lescontext en het leerkrachtgedrag volgens directe observatie (SOFIT). We vonden een duidelijk verband (tabel 2) tussen de mate van bewegen en het aantal kleuters in de lesruimte. Hoe meer ruimte de kleuters ter beschikking hadden, hoe actiever ze waren. Deze observatie werd ook al eerder gedaan bij de zoektocht naar determinanten van bewegingsgedrag op de speelplaats (Cardon et al. 2008). Dus een ruime turnzaal en een ruime speelplaats bevorderen de hoeveelheid beweging bij kleuters, en moeten dus nagestreefd worden. Ook was er een duidelijk verband met de duur van de les bewegingsopvoeding. Daarbij bleek dat hoe langer de les duurde, hoe meer matig en intens fysiek actief gedrag de kleuters vertoonden. Een interessante bemerking hierbij is dat niet alleen in absolute termen (aantal minuten matig tot intens fysiek actief), maar ook in relatieve termen (percentage van de les dat kleuters matig tot intens fysiek actief waren) dit tot uiting kwam. Dit is in tegenstelling tot de ongestructureerde bewegingsmomenten, waarbij een langere duur van de speeltijd leidde tot een lager relatief activiteitsniveau. Dit pleit in het voordeel van gestructureerde bewegingsmomenten als middel om de hoeveelheid beweging te promoten. De kenmerken (geslacht, opleiding) van de leerkracht bewegingsopvoeding bleken geen invloed te hebben op de bewegingsgraad van de kleuters. Wat betreft de lescontext vonden we dat hoe minder tijd er gespendeerd werd aan management en lesorganisatie en hoe meer tijd er besteed kon worden aan het inoefenen van motorische vaardigheden, hoe meer matig en intens fysiek actief gedrag de kleuters vertoonden. Dit laatste toont aan dat aandacht voor de motorische vaardigheden niet ten koste hoeft te gaan van de bewegingsgraad van de les.
Concrete richtlijnen voor gezondheidsgerelateerde lessen bewegingsopvoeding Om meer actieve lessen bewegingsopvoeding in de kleuterscholen na te streven, kunnen we praktische richtlijnen uitwerken voor leerkrachten die instaan voor het bewegingsonderwijs bij kleuters. Doel is duidelijk te maken hoe ‘het ontwikkelen van een gezonde en veilige
10
levensstijl’ in de les bewegingsopvoeding aan bod kan komen. Deze richtlijnen hebben tot doel om kleuters meer te doen bewegen en hiermee de gezondheid te bevorderen. Een aantal didactische principes van het lesgeven zoals organisatie, management, instructie, enz zijn hierbij cruciaal. Basiskenmerken van gezondheidsgerelateerde LO-curricula zijn (Verstraete e.a. 2006): • streven naar een hoge activiteitsgraad voor alle kleuters tijdens de les bewegingsopvoeding; • het ontwikkelen van kennis, sociale attitudes en vaardigheden en een ruime waaier van bewegingsvaardigheden die nodig zijn om een actieve levensstijl te leiden; • zorgen voor positieve bewegingservaringen voor iedereen; • tijdens de les activiteiten aan bod laten komen met een hoge transferwaarde. Een kleuter onderscheidt zich van andere leeftijdscategorieën door specifieke kenmerken. Deze kenmerken hebben dan ook consequenties voor het lesgeven. Het lesgeven aan kleuters vergt namelijk een heel andere aanpak dan het lesgeven aan kinderen van de lagere school. Bij kleuters is het bijvoorbeeld aangeraden om de lessen in te kleden in een thema. Ook de organisatie is bij kleuters heel belangrijk. Hierna volgen enkele didactische tips waarmee bij het lesgeven aan kleuters rekening moet worden gehouden.
»» De activiteitsgraad van de kleuters verhogen tijdens de les bewegingsopvoeding • Houd de uitleg en de interactie met de kleuters kort en duidelijk gericht. Laat bijvoorbeeld niet de volledige klas wachten terwijl je met één kleuter spreekt. • Denk een systeem uit om verschillende helpers in te schakelen bij het opzetten en wegzetten van het materiaal. Een vlotte opstelling van het materiaal zorgt ervoor dat er nog voldoende lestijd overblijft om actief te zijn. Bijvoorbeeld 5 of 6 kleuters zijn gedurende een bepaalde periode de vaste helpers om de zaal klaar te zetten. • Laat de kleuters zich snel omkleden. De kleuters die klaar zijn, mogen bijvoorbeeld al in de zaal met bepaald materiaal (ballen, hoepels) spelen. • Maak de lesorganisatie niet te ingewikkeld. Veel veranderen van lesorganisatie kan zeer tijdrovend zijn.
- Zorg voor 1 groepsindeling voor de volledige les, eventueel met variatie. Bijvoorbeeld verdeel de kleuters zelf in groepjes van 3, breng deze groepjes later in de les samen tot groepjes van 6. - Laat de kleuters de groepjes niet zelf kiezen. Gebruik indien mogelijk bestaande groepen. - Deel kaartjes of objecten uit die bepaalde eigenschappen bezitten om verschillende groepen te identificeren. Bijvoorbeeld kwartetkaarten, sjaaltjes in verschillende kleuren. - Kies voor actieve groepsindelingen. Laat bijvoorbeeld de kleuters rondlopen (stappen, huppelen, galopperen) in de zaal (eventueel op muziek) en geef een opdracht (rug aan rug, groepje van 2). • Geef positieve feedback aan de kleuters, ook als de kleuters het einddoel niet bereiken maar wel actief meewerken. • Zoek naar beweging en vermijd passieve momenten. Als je rondkijkt in de klas en u ziet dat de kleuters te weinig bewegen, pas dan de activiteit aan door bijvoobeeld het aantal kleuters per groep te reduceren, meer materiaal te voorzien in verhouding tot het aantal kleuters, het terrein te vergroten, meer activiteitsposten te voorzien.
»» Keuze van de lesactiviteiten • Laat tijdens de les activiteiten aan bod komen, die aansluiten bij de leefwereld van de kleuters. • Laat activiteiten aan bod komen die levenslang bewegen promoten. Kenmerkend voor deze activiteiten is dat ze niet duur zijn, dat ze op elke leeftijd uitgevoerd kunnen worden en dat ze gemakkelijk kunnen worden ingepast in het dagelijkse leven. Verder kunnen deze activiteiten zowel met anderen als alleen worden uitgevoerd. • Bied de kleuters een brede waaier van activiteiten aan zodat de kleuters met veel verschillende sporten en bewegingsvormen kennismaken. • Zorg dat er geen of een minimale puntentelling is. • Indien voor een activiteit materiaal nodig is, kijk dan eerst of er voldoende materiaal beschikbaar is in verhouding tot het aantal kleuters om maximale activiteit te bevorderen. • Kies een activiteit die gelegenheden biedt om voor elke kleuter succesvol te zijn. Gebruik ook geen oefeningen of spelen waarbij kleuters geëlimineerd worden en zo niet-actief worden.
• Vermijd veel technische oefeningen en spelen die het bewegen niet aanmoedigen.
»» Aangename lessen bewegingsopvoeding stimuleren beweging • Wees zelf enthousiast over bewegen tijdens en buiten de les want een leerkracht die enthousiast is over bewegen, zal dit ook overdragen op de kleuters. • Geef positieve richtlijnen en positieve feedback om zo een positieve interactie te bevorderen. Zorg ervoor dat de positieve interacties talrijker zijn dan de correctieve interacties. • Gebruik muziek in de les als start- en stopsignaal bij oefeningen en activiteiten. Muziek werkt zeer motiverend bij kleuters. • Doe zelf eens mee met een bepaalde oefening of een spel. Dit zal de inzet van de kleuters en de groepssfeer bevorderen. • Leg niet te veel aandacht op onderlinge vergelijking en competitie. Competitie is vaak alleen leuk voor de kleuters die winnen. • Maak steun niet afhankelijk van prestatie. Als kleuters voelen dat de leerkracht hun inzet en hard oefenen apprecieert, los van hun prestatie, zullen ze meer hun best doen en het leuk vinden. • Gebruik sport en beweging niet als een straf. Dit werkt een negatieve houding ten opzichte van sport en beweging in de hand. • Voldoe aan de speeldrang van kleuters. Om aan de speeldrang van de kleuters te voldoen moeten we situaties bieden die uitnodigen tot bewegen.
Voorbeeld van een gezondheidsgerelateerde les bewegingsopvoeding Samen met deze richtlijnen werkten we een voorbeeldles uit. In de praktijkbladzijden in het midden van dit nummer vindt u een les bewegingsopvoeding uit een gezondheidsgerelateerde LO-curriculum. Deze les werd gebruikt in een interventiestudie (zie onder) en bevat activiteiten gericht op het verhogen van de actviteitsgraad, die ook in scholen met beperkte ruimte en met beperkt materiaal uitgevoerd kunnen worden.
Promotie van beweging via de les bewegingsopvoeding In een recente studie werd nagegaan wat het effect is van een ‘actieve’ les (zie praktijkbladzijden) bewegingsopvoeding, waarbij de nadruk ligt op intensief bewegen in de vorm van loop- of tikspelen, op de bewegingsgraad
Bond voor Lichamelijke Opvoeding
11
van Vlaamse kleuters tijdens de les bewegingsopvoeding en tijdens de volledige dag. We voerden een studie uit bij 163 kleuters (40% jongens en 60% meisjes) van 4 tot 6 jaar uit 17 verschillende kleuterscholen in Vlaanderen. De kleuters droegen bewegingsmeters op twee weekdagen tijdens hun wakkere uren. Bewegingsmeters registreren de mate van lichaamsverplaatsingen en kunnen zowel de duur als de intensiteit van alle bewegingen met een grote nauwkeurigheid en validiteit meten (Welk e.a. 2004). Naast de normale activiteiten bevatte de eerste schooldag een les bewegingsopvoeding, gericht op het ontwikkelen van motorische basisvaardigheden en begeleid door de eigen leerkracht bewegingsopvoeding. De tweede dag bevatte een ‘actieve’ les bewegingsopvoeding, gericht op het intensief bewegen in de vorm van loop- of tikspelen en begeleid door de onderzoekers zelf. De resultaten (grafiek 3) van deze studie toonden aan dat de kleuters duidelijk actiever waren tijdens de ‘actieve’ les bewegingsopvoeding in vergelijking met de normale les. Er werd een significant verschil gevonden bij het aantal minuten dat besteed werd aan sedentaire activiteiten tijdens de gewone les en het aantal minuten van sedentair niveau tijdens de ‘actieve les’. Tijdens de ‘actieve’ les bewegingsopvoeding, waar gemiddeld 40 minuten les werd gegeven, waren kleuters significant minder sedentair dan tijdens de gewone les, waar gemiddeld 50 minuten les werd gegeven
100
(respectievelijk 70% en 46% sedentair). Tijdens de ‘actieve’ les bewegingsopvoeding werd er significant meer matige tot intense bewegingsactiviteiten geregistreerd dan tijdens de gewone les. Het percentage van de lestijd dat de kleuters matig tot intens actief waren, kon door de interventie opgedreven worden van 11% naar 26% (van 5 naar 11 minuten). Wanneer men niet naar de lestijd alleen kijkt, maar naar de activiteitsgraad over de volledige dag, dan blijkt hieruit dat op de dag van de ‘actieve’ les de kleuters actiever waren in vergelijking met op de dag van de normale les. Er werd een significant verschil gevonden bij het aantal minuten dat besteed werd aan sedentaire activiteiten en bij het aantal minuten dat besteed werd aan matige tot intense bewegingsactiviteiten. Tijdens de dag van de ‘actieve’ les bewegingsopvoeding, waren kleuters significant minder sedentair dan tijdens de dag van de gewone les bewegingsopvoeding (daling van 70% naar 46%). Het percentage van de dag dat de kleuters matig tot intens actief waren, steeg licht, maar significant door de interventie (van 24 naar 27 minuten). Mogelijks is het dus zinvol om naast het huidig aantal geplande lessen bewegingsopvoeding, nog extra gestructureerde bewegingsmomenten te voorzien , waarbij de nadruk ligt op intensief bewegen in de vorm van loop- of tikspelen, zonder echter de veiligheid en de motorische ontwikkeling uit het oog te verliezen.
Besluit De hierboven vermelde studies en gegevens tonen aan dat: • in Vlaanderen kleuters zowel thuis als op school te weinig bewegen; • de bewegingsgraad van kleuters tijdens de lessen bewegingsopvoeding onvoldoende aandacht geniet en te laag ligt; • het mogelijk is om via een eenvoudige interventie en bewustwording de bewegingsgraad van Vlaamse kleuters tijdens de lessen bewegingsopvoeding te verhogen. Daarom is het uiterst belangrijk om zeker tijdens de lessen bewegingsopvoeding, maar ook doorheen de andere activiteiten van de kleuters, voldoende aandacht te besteden aan het bewegen aan voldoende intensiteit. We roepen hierbij op om meer gestructureerde bewegingsmomenten te voorzien in het kleuteronderwijs waarin er aandacht kan worden besteed aan zowel de ontwikkeling van de motorische vaardigheden als aan de ontwikkeling van een gezonde en fitte levensstijl.
Literatuurlijst op te vragen op de redactie
'gewone' les 'actieve' les
% van de totale lestijd
80
60
40
20
0
12
sedentair
licht
matig
intens
Grafiek 1. Procentuele indeling van de totale fysieke activiteit verkregen via accelerometrie bij 573 4- tot 6-jarige kleuters tijdens een les bewegingsopvoeding.
Anny Devreker, Pedagogisch Adviseur Lichamelijke opvoeding, sport en dans SO GO!
sterkte van de LO in het totale opvoedingsproject van de school
De
Trefwoorden: VOET, vakoverschrijdende eindtermen, leerlijnen LO, vakgroep LO, actualisering
Inleiding Op 1 september 2010 treden de nieuwe VOET in werking. Wat betekent dit voor de school en de leerkrachten LO in het bijzonder? Zeker niet dat er nog een karrevracht werk bijkomt. Misschien wel dat we vanuit een nieuwe invalshoek onze lessen bewegingsopvoeding vorm geven. Bewust werken aan VOET impliceert immers een doelgerichte aanpak. We moeten meer vertrekken vanuit de leerlingen en proactief gaan werken. Nogal wat (jonge) leerkrachten zien hun lessen LO nog te veel als sportonderricht waarbij ze zich voornamelijk richten op de klassieke bewegingsdoelen en minder op de persoonsdoelen. De aanpak van deze laatste is vergelijkbaar met het nastreven van VOET. Zij vragen een krachtige leeromgeving, een aangepast gebruik van werkvormen, leer- en evaluatiemiddelen. De rol van de
vakgroepwerking is hierbij cruciaal! Er moet worden nagedacht en overlegd over hoe we het concrete doel gaan bereiken en hoe we dat gaan realiseren. Met wie, met welke vakken en via welke projecten en hoe gaan we alles evalueren en bijsturen. Alle schakels moeten in elkaar passen, een goede samenhang is heel belangrijk. Het nastreven van VOET is een opdracht voor de school en voor de scholengemeenschap; werken aan VOET betekent immers opvoeden. Het start ook niet op 12 jaar, ook in de lagere school worden kinderen ’opgevoed’. 12-jarigen komen niet leeg of blanco aan in het secundair onderwijs. Zij kregen ook bagage mee van thuis, van de maatschappij, waardevol of niet, onze leerlingen zijn geen onbeschreven blad. Heel wat van de VOET die voorliggen tonen de sterkte van het vak LO aan, vele zijn immers
zo herkenbaar. Wij doen al aan opvoeding, wij werken al aan VOET. Alleen moeten we dit misschien meer expliciteren. Het werk is al een deel gedaan, de leerlijnen staan op papier en wat we kunnen bereiken via de LO is immens veel, laten we ons daarvan bewust zijn. In dit artikel krijgt u meer achtergrond en informatie over de contexten en suggesties voor de school en de vakgroep LO.
Situering In 1997 kreeg het secundair onderwijs voor het eerst te maken met vakoverschrijdende eindtermen (VOET). Eindtermen beschrijven wat leerlingen moeten kennen en kunnen en welke houdingen van hen worden verwacht. Hiermee wou het Vlaams Parlement een soort vangnet creëren voor waardevolle en maatschappelijk
Bond voor Lichamelijke Opvoeding
13
relevante inhouden die onvoldoende terug te vinden zijn in de vakken. Van scholen wordt verwacht dat ze inspanningen leveren om de vakoverschrijdende eindtermen en ontwikkelingsdoelen na te streven (inspanningsverplichting). De eindtermen voor de vakken daarentegen moeten door scholen bereikt worden. Op 1 september 2010 worden nieuwe, geactualiseerde vakoverschrijdende eindtermen (VOET) voor het secundair onderwijs van kracht. Dat heeft het Vlaams Parlement bepaald in het ‘Decreet tot bekrachtiging van het besluit van de Vlaamse Regering van 13 februari 2009 betreffende de eindtermen en ontwikkelingsdoelen in het basis- en secundair onderwijs1’. Met de jaren is de diversiteit van de vakoverschrijdende eindtermen toegenomen. Dit wijst erop dat er vanuit de maatschappij steeds meer een beroep wordt gedaan op het onderwijs om jongeren competenties in zeer uiteenlopende domeinen bij te brengen. Uit de Beleidsnota Onderwijs en Vorming 20042009: “Het onderwijs kan niet op alle maatschappelijke en educatieve vragen ingaan. (…) We willen ervoor zorgen dat het onderwijs zijn verantwoordelijkheid opneemt in het realiseren van de doelstellingen die zowel vanuit maatschappelijk als onderwijskundig standpunt prioritair beoordeeld worden. Anderzijds hoeven niet alle maatschappelijke claims meteen een algemeen geldende vertaling te vinden in het onderwijs.”
Doelstellingen bij de actualisering De herwerking van de vakoverschrijdende eindtermen moest leiden tot: • het verminderen van het aantal eindtermen met behoud van een voldoende brede basisvorming; • een haalbaar pakket met duidelijke eindtermen • een inhoudelijke bijsturing: de actualisering van de eindtermen moet in de eerste plaats een antwoord bieden op de vraag welke capaciteiten elke burger in Vlaanderen minimaal nodig heeft om actief aan de samenleving te kunnen participeren en om een persoonlijk leven uit te bouwen. Ook op het niveau van de Europese Unie is hierover nagedacht. Er is immers een aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad inzake sleutelcompetenties voor levenslang leren. Dit was een belangrijke inspiratiebron bij het actualiseren van de vakoverschrijdende eindtermen; 1
14
• meer autonomie voor scholen. Vakoverschrijdende eindtermen moeten ook het beleidsvoerend vermogen van scholen stimuleren.
»» Visie Agentschap voor Kwaliteitszorg in Onderwijs en Vorming (AKOV) aangaande de eerste drie contexten, gerelateerd aan gezondheid
Wat is er veranderd?
Gezondheid wordt door de Wereldgezondheidsorganisatie als volgt geformuleerd: “Gezondheid is een toestand van een zo optimaal mogelijk fysiek, mentaal en sociaal welzijn, waarbij iedereen de kans moet hebben om als mens capaciteiten te ontwikkelen en te gebruiken met een maximum aantal vrijheidsgraden en keuzemogelijkheden.”Deze definitie ligt aan de basis van het gezondheidsbeleid van de Vlaamse Gemeenschap en de Vlaamse gezondheidsdoelstellingen. Het is dus logisch dat ook de keuze en de inhouden van de eindtermen secundair onderwijs hierop zijn afgestemd. Er werd geopteerd voor het gefundeerd principe van preventie. Cruciaal in de preventieve benadering van deze drie contexten is een gezondheidsbevorderende schoolomgeving: de klas, het schoolbeleid en de relatie met de ouders en de lokale gemeenschap. De eindtermen werden geformuleerd rond volgende subthema’s: • Persoonlijke lichaamsverzorging en hygiënisch gedrag in de brede zin: decibelbeperking, stemgebruik, straling van gsm, propere kamer, besmettingsgevaar,… • Houding, evenwicht tussen werk en ontspanning met accent op ergonomie én variatie; • Voeding en beweging als noodzakelijke combinatie en vanuit het model van de dynamische voedingsdriehoek; • Genotsmiddelen, geneesmiddelen en assertiviteit in aanbodsituaties; • Veiligheid op de werkvloer en in het verkeer, maar ook in contacten met mens en dier in het algemeen; • Eerste hulp en het kunnen toedienen van CPR, wat zelfs in zijn meest eenvoudige vorm levensreddend kan zijn; • Stress en emoties; • Seksuele gezondheid en seksualiteit;
»» Ordeningskader Een nieuw ordeningskader vervangt de thematische beschrijving van de eindtermen. Om deze doelstellingen te realiseren werden de ‘klassieke’ thema’s (gezondheidseducatie, milieueducatie, opvoeden tot burgerzin, sociale vaardigheden en muzisch-creatieve vorming) vervangen door een nieuw ordeningskader. In dit kader worden zeven contexten gecombineerd met een gemeenschappelijke stam en met leren leren in zijn speciale rol. In de contexten vinden we eindtermen terug die essentieel en typisch zijn voor de betrokken context. (zie verder) De eindtermen in de gemeenschappelijke stam zijn gericht op een aantal sleutelcompetenties, zij zijn vrij algemeen geformuleerd en toepasbaar in alle opvoedings- en onderwijsactiviteiten van de school. We geven ze kort mee: communicatief vermogen, creativiteit, doorzettingsvermogen, empathie, esthetische bekwaamheid, exploreren, flexibiliteit, initiatief, kritisch denken, mediawijsheid, een open en constructieve houding, respect, samenwerken, verantwoordelijkheid, zelfbeeld, zelfredzaamheid, zorgvuldigheid, zorgzaamheid. Leren leren heeft als vakoverschrijdende rubriek een eigen karakter en leunt zeer sterk aan bij de kerntaken van het onderwijs. Het doel van leren leren is leerlingen te helpen een manier van leren te verwerven die past bij hun persoon (zie tekening schelp).
Ordeningskader
Goedkeuringsdatum: 30 april 2009 – Publicatiedatum: B.S. 08/07/2009
Zeven contexten:
Leren leren
1 2 3
Lichamelijke gezondheid en veiligheid Mentale gezondheid Sociorelationele ontwikkeling
4
Omgeving en duurzame ontwikkeling
5 6 7
Politiek-juridische samenleving Socio-economische samenleving Socioculturele samenleving
Een gemeenschappelijke stam
1ste graad LO17: eenvoudige bewegingen uitvoeren op een maatstructuur 2de graad LO16: kunnen ritmische of dansante bewegingsvormen uitvoeren gekoppeld aan houdings-, ruimte- en tijdsbesef. 3de graad LO11: met gekende motorische vaardigheden een creatieve combinatie samenstellen en uitvoeren, alleen of met anderen
Bovenstaande figuur geeft een schematisch overzicht van de vakoverschrijdende eindtermen in het secundair onderwijs. Hierin is het ordeningskader met stam, contexten en leren leren duidelijk te herkennen. Ook de niet gewijzigde VOET voor ICT en Technisch-technologische vorming (TTV-ASO) maken er deel van uit. De school kiest zelf welke combinaties van eindtermen ze hiermee maakt.
• Zelfbeeld, weerbaarheid en veerkracht; • Communicatie en relaties in brede zin: professionele en samenwerkingsrelaties, vriendschappen, intieme relaties, zakenrelaties, enz.; • Impressie en expressie; • Omgangsvormen en diversiteit, authenticiteit en verdraagzaamheid. Al deze thema’s komen aan bod in de drie contexten en ook in de eindtermen uit de gemeenschappelijke stam die we niet uit het oog mogen verliezen en die versterkend kunnen werken.
»» Relatie Lichamelijke Opvoeding tot gezondheidsgerelateerde VOET (contexten 1 tot 3) en andere Veel vakgebonden eindtermen van de Lichamelijke Opvoeding sluiten perfect aan bij de ruime definitie van de Wereldgezondheidsorganisatie en kunnen een belangrijke bijdrage leveren bij het nastreven van de VOET uit de eerste drie contexten. In de leerplancommissie LO van het GO! werd gezocht naar concrete aansluitingen tussen vakgebonden eindtermen LO en VOET. Op basis van deze bevindingen werden daarna leerlijnen LO uitgeschreven doorheen het secundair onderwijs die de relatie met een contextgebonden VOET moeten aantonen. Binnen de gezondheidsgerelateerde contexten geeft de Leerplancommissie garantie voor het nastreven van 14 VOET binnen de lessen LO en binnen context 4 (Omgeving en duurzame ontwikkeling) nog eens één VOET. Daarnaast zijn er nog een paar VOET die kunnen worden nagestreefd, maar waarvoor geen garantie gegeven wordt omdat dit afhangt van een aantal randvoorwaarden. De uitgeschreven leerlijnen zijn leerlijnen LO gebaseerd op de vakgebonden eindtermen
en/of leerplandoelstellingen die de leden van de vakgroep LO sowieso moeten realiseren of nastreven. Dus, ze betekenen geen bijkomende verzwaring van de lesopdracht. Het nastreven van vermelde doelgerichte leerlijnen impliceert wel het gebruik van de juiste instructie en didactische werkvormen en een gelijkgerichte en doelgerichte aanpak van de betrokken vakgroep LO in de betrokken school. Er werden alleen leerlijnen uitgeschreven binnen de 7 contexten. Het spreekt voor zich dat bewust werken aan bepaalde leerlijnen steeds verweven zal zijn met het nastreven van eindtermen uit de gemeenschappelijke stam. We benadrukken nog even dat VOET eindtermen zijn die door de school moeten worden nagestreefd. De VOET waaraan via de leerlijnen LO bewust kan worden gewerkt, kan nooit betekenen dat ze alleen door het vak LO zullen worden nagestreefd. Zij worden binnen de Lichamelijke Opvoeding nagestreefd vanuit een specifieke vakgeboden invalshoek. De werkelijke doelstelling van het nastreven van VOET wordt oneer aangedaan mocht de school het bij deze ene invalshoek houden.
De praktijk Voorbeeld van zo’n mogelijke samenhang tussen een VOET uit de context en VOET uit de gemeenschappelijke stam. Leerlijn C.2.7: Van het uitvoeren van eenvoudige dansbewegingen via het uitvoeren van dansante bewegingsvormen gekoppeld aan houding, ruimte en tijdsbesef naar het samenstellen en uitvoeren van een creatieve combinatie, alleen of met anderen.
Context 2, sociorelationele ontwikkeling, VOET 7: “gebruiken beeld, muziek, beweging, drama of media om zichzelf uit te drukken”. Stam, sleutelvaardigheid “creativiteit”, VOET 2: “kunnen originele ideeën en oplossingen ontwikkelen en uitvoeren”. Stam, sleutelvaardigheid “Esthetische bekwaamheid” VOET 6 en 7: “kunnen schoonheid ervaren” en “kunnen schoonheid creëren” … en afhankelijk van de gebruikte werkvormen en de geboden leeromgeving kan evenzeer op een bewuste manier aan doorzettingsvermogen, initiatief, respect, samenwerken, verantwoordelijkheid,… , allemaal sleutelvaardigheden uit de Stam, worden gewerkt. Op analoge wijze kunnen VOET uit leren leren (bv. bij gebruik van kijkwijzers), ICT of technisch technologische vorming ook nog worden geïntegreerd.
Bronnen Midden januari 2010 is er een gratis brochure "VOET@2010" bezorgd aan elke school, CLB en pedagogische begeleidingsdienst. De publicatie geeft uitleg over het wat, hoe en waarom van de herziening van de VOET en bundelt de informatie die nodig is om het nieuwe ordeningskader goed te begrijpen en gebruiken. Bijkomende exemplaren bestel je gratis bij de Cel Publicaties op nr. 02/553 66 53. Online bestellen of downloaden kan ook: www.ond. vlaanderen.be/publicaties/?get=NIEUW&nr=393 Het document “Leerlijnen LO en VOET” van het GO! kunt u downloaden via het GO Smartschoolplatform > virtuele klas LO
Bond voor Lichamelijke Opvoeding
15
Leerlijnen vakgebonden eindtermen LO 1 graad ste
2 graad de
3 graad de
Vakoverschrijdende eindtermen De leerlingen
Context 1: lichamelijke gezondheid en veiligheid Voor hygiënisch gedrag worden 2 leerlijnen gesuggereerd:
1. verzorgen en gedragen zich hygiënisch;
Leerlijn C.1.1a: van het toepassen van de hygiënische regels voor en na bewegingsactiviteiten via het spontaan toepassen van hygiënische basisregels tot het kennen van het verband tussen sport- en bewegingsactiviteiten en hygiëne. Leerlijn C.1.1b: het dragen van aangepaste kledij bij sport- en bewegingsactiviteiten. ET LO 29
ET LO 21*.
Leerlijn C.1.2: het leren kennen van het eigen lichaam en het aanvaarden van eigen mogelijkheden in relatie tot de eigen fysieke fitheid met als doel beweging te integreren in de eigen levensstijl. ET lo 23*-27*-28*-19
ET LO 20-21*-22*-25
Leerlijn C.1.3: op basis van positieve ervaringen m.b.t. het weldoende effect van het leveren van fysieke inspanningen, het verband kunnen leggen tussen bewegen, gezondheid en samenleving. ET LO 28
ET LO 18-19-23*
ET LO 22*
ET LO 18-23*
ET LO 20-28*
ET LO 1-2-3
9. nemen voorzorgsmaatregelen tegen risicovol lichamelijk contact;
ET LO 1
Leerlijn C.1.11: van onder begeleiding veiligheidsvoorschriften, afspraken en regels naleven via in bewegingssituaties verantwoordelijkheid opnemen omtrent elkaars veiligheid tot in nieuwe bewegingssituaties verantwoordelijkheid opnemen door gezamenlijke afgesproken veiligheidsregels toe te passen. ET LO 2-3-23
7. nemen dagelijks tijd voor lichaamsbeweging;
ET LO 21*
Leerlijn C.1.9: van onder begeleiding veiligheidsvoorschriften, afspraken en regels kunnen naleven via het herkennen en gepast reageren op onveilige bewegingssituaties tot in nieuwe bewegingssituaties verantwoordelijkheid kunnen opnemen door gezamenlijke afgesproken veiligheidsregels toe te passen ET LO 2-3-23
4. nemen een ergonomische en gevarieerde sta-, zit- werk- en tilhouding aan;
ET LO 19
Leerlijn C.1.7: van het leren positief staan tegenover regelmatig oefenen via het belang van het regelmatig leveren van fysieke inspanningen kunnen aangeven met het oog op gezondheid tot bereid zijn om bewegen te integreren in de eigen levensstijl. ET LO 30
3. vinden het evenwicht tussen werk, ontspanning, rust en beweging;
ET LO 16-20
Leerlijn C.1.4: van het toepassen van de belangrijkste basisregels van houdings- en rugscholing in bewegingssituaties via het spontaan toepassen hiervan tot het integreren van basisregels van houdings- en rugscholing in nieuwe bewegingssituaties en in werk- en studiesituaties. ETLO 1
2. leren het eigen lichaam kennen en reageren adequaat op lichaamssignalen;
11. passen veiligheidsvoorschriften toe en nemen voorzorgen voor een veilige leef- en werkomgeving;
ET LO 1-2
Context 2: mentale gezondheid Leerlijn C.2.1: van het uitvoeren van verschillende taken en het nakomen van afspraken in groepsactiviteiten via samenwerking in groepsverband tot leiding nemen over en leiding aanvaarden van medeleerlingen in bewegingssituaties. ET LO 31
ET LO 25
ET LO 23
Leerlijn C.2.3a: van het onder begeleiding naleven van veiligheidsvoorschriften, afspraken en regels via het opnemen van verantwoordelijkheid omtrent elkaars veiligheid en het belang van veiligheidsvoorschriften kunnen toelichten tot het zelfstandig toepassen van veiligheidsregels in bewegingssituaties. ET LO 2
ET LO 1-2
1. gaan adequaat om met taakbelasting en met stressvolle situaties;
3. erkennen probleemsituaties en vragen, accepteren en bieden hulp;
ET LO 1
Leerlijn C.2.3b: van het onder begeleiding naleven van veiligheidsvoorschriften via het helpen en ondersteunen van medeleerlingen in welbepaalde bewegingssituaties tot het helpen van anderen wanneer de bewegingssituatie dit vereist. ET LO 2
ET LO 3
ET LO 2
Leerlijn C.2.7: van het uitvoeren van eenvoudige bewegingen op een maatstructuur via het uitvoeren van dansante bewegingsvormen gekoppeld aan houding, ruimte en tijdsbesef tot het samenstellen en uitvoeren van een creatieve combinatie, alleen of met anderen. ET LO 17-18
ET LO 16
7. gebruiken beeld, muziek, beweging, drama of media om zichzelf uit te drukken;
ET LO 11
Context 3: sociorelationele ontwikkeling Leerlijn C.3.1: van zelfstandig en onder begeleiding oefenen in kleine groepen via zelfstandig eenvoudige leertaken aanpakken en oplossen tot bewegingssituaties organiseren en aanpassen aan de deelnemers. ET LO 4
ET LO 4
ET LO 5
Leerlijn C.3.2: van verschillende rollen vervullen of verschillende taken uitvoeren en afspraken nakomen in groepsactiviteiten via op sociaal aanvaarde wijze verschillende rollen vervullen in welbepaalde bewegingssituaties tot in bewegingssituaties leiding nemen over en leiding aanvaarden van medeleerlingen. ET LO 21-31
ET LO 24
ET LO 28*-29*
2. erkennen het bestaan van gezagsverhoudingen en het belang van gelijkwaardigheid, afspraken en regels in relaties;
ET LO 23
Leerlijn C.3.3a: van, zonder onderscheid, alle leerlingen betrekken in een spel of een andere groepsactiviteit via waardering opbrengen voor elkaars mogelijkheden en rekening houden met individuele verschillen tot samen overleggen over en keuzes maken uit het mogelijke activiteitenaanbod van de school. ET LO 33
1. kunnen een relatie opbouwen, onderhouden en beëindigen;
3. accepteren verschillen en hechten belang aan respect en zorgzaamheid binnen een relatie;
LO 24
Leerlijn C.3.3b: van het in groepsactiviteiten verschillende taken kunnen uitvoeren en afspraken nakomen via het kunnen overleggen, afspraken maken, samenwerken of samenspelen in groepsverband tot in bewegingssituaties leiding nemen over en leiding aanvaarden van medeleerlingen of samen overleggen over en keuzes maken uit het mogelijke activiteitenaanbod van de school. ET LO 31-33
ET LO 25
ET LO 23-24
Leerlijn C.3.8a: van eigen bewegingsuitvoering en mogelijkheden en beperkingen juist inschatten via het aanvaarden van de eigen mogelijkheden tot aanduiden welke bewegingsactiviteiten het best aansluiten bij de eigen fysieke en relationele mogelijkheden. ET LO 34
ET LO 27*
8. uiten onbevangen en constructief hun wensen en gevoelens binnen relaties en stellen en aanvaarden hierin grenzen;
ET LO 25
Leerlijn C.3.8b: van in groepsactiviteiten verschillende taken kunnen uitvoeren en afspraken kunnen nakomen via kunnen overleggen, afspraken maken, samenwerken of samenspelen in groepsverband tot in bewegingssituaties leiding nemen over en leiding aanvaarden van medeleerlingen. ET LO 21-31
ET LO 24-25
ET LO 23
Context 4: omgeving en duurzame ontwikkeling Leerlijn C.4.6: natuurbeleving: van deelnemen aan bewegingsactiviteiten in de natuur via milieuvriendelijk en verantwoord gedrag tot het waarderen van sport en beweging in de natuur. ET LO 24
16
ET LO 17-30
4. voelen de waarde aan van natuurbeleving en het genieten van de natuur;
Johan Hovelynck, organisatiepsycholoog (KUL) en vrijetijdsagoog (VUB). VTS-docent Speleologie en Canyoning. Johan is zelfstandig trainer-consultant en deeltijds docent aan de KUL.
Geert Verstraete, sociaal pedagoog (KUL). Boomverzorger-klimmer (Helicon) en VTS-Instructeur B Rotsklimmen. Geert is veiligheidsverantwoordelijke bij Outward Bound België. Beide auteurs zijn partner en opleider voor Exponent Challenge Services cvba.
Touwenparcours en veiligheid:
overzicht en recente ontwikkelingen
Sinds de eerste professionele touwenparcours eind jaren ‘80 in ons land verschenen, zijn zowel de constructie als de parcoursactiviteiten erg veranderd. Aanvankelijk ontworpen voor ervaringsleerprogramma’s zoals Outward Bound®, werd de activiteit al gauw overgenomen door buitensportorganisaties en recreatiecentra. Het ontwerp en de constructie van de parcours volgden deze trend, met de ontwikkeling van zogenaamde ‘doorlopende’ beveiligingssystemen als één van de aanpassingen. Recenter deden touwenparcours onder meer hun intrede in attractieparken. Kenmerken van de laatste 10 jaren zijn vooral de toenemende variatie in parcourselementen, de bouw van steeds grotere parcours, nieuwe constructievormen en het ontstaan van specifieke regelgeving. In dit artikel actualiseren we het overzicht dat we een 10-tal jaar geleden in dit tijdschrift
publiceerden (Hovelynck & Geens, 2000i). Daarin groepeerden we kritische punten in het veiligheidsmanagement van touwenparcours in drie aandachtsvelden, namelijk (1) de parcoursconstructie, (2) het begeleiden van parcoursactiviteiten en (3) de ruimere omkadering. Deze tekst herneemt voor elk van deze aandachtsvelden enkele basisbegrippen en koppelt die aan technische ontwikkelingen en vooral aan de regelgeving die sindsdien in voege trad.
Touwenparcours Touwenparcours zijn een combinatie van diverse touwenbruggen, evenwichtsbalken en soortgelijke hindernissen. In de context van touwenparcours noemt men deze ‘elementen’. Een gekend voorbeeld van dergelijke elementen is de zogenaamde Apebrug, die bestaat uit twee parallel gespannen touwen waarvan de onderste als voetkabel en de bovenste als handlijn dient. Op basis van de hoogte waarop
We schatten dat België een 70-tal touwenparcours telt, gebouwd door een 3-tal gespecialiseerde firma’s of vaak door de uitbater zelf. Deze parcours worden vooral beheerd door sportcentra, buitensportorganisaties en aanbieders van ‘outdoor training’. In de schoolcontext vinden parcoursactiviteiten o.a. plaats in het kader van schoolsportdagen, openluchtklassen en sportklassen, maar ook als activiteit in het kader van bezinningsdagen. Dit artikel biedt een ‘update’ van soms letterlijk ‘vitale’ kennis voor de sportfunctionaris of natuursportondernemer die een parcours beheert, de monitoren die de activiteiten begeleiden, stagiairs die als hulpbegeleider ingeschakeld worden, en voor de LO-leerkracht en anderen die er als opdrachtgever bij betrokken zijn.
Bond voor Lichamelijke Opvoeding
17
deze elementen gemonteerd zijn, spreekt men over ‘lage’ en ‘hoge parcours’. Lage elementen bevinden zich een halve meter tot ongeveer één meter boven de grond en zijn steeds een vorm van ‘oversteek’, waarbij deelnemers zich horizontaal van de éne naar de andere kant van het element bewegen. Hoge elementen bevinden zich traditioneel tussen zeven en tien meter hoog en omvatten een grotere verscheidenheid. Naast ‘oversteken’ onderscheiden we ‘klims’, ‘drops’ en een gevarieerde restcategorie. Klimelementen vergen een verticale, opwaartse verplaatsing, te vergelijken met een beklimming van een touwladder. Drops zijn gekenmerkt door een verticale of diagonale beweging met, daarin, een valmoment. Het meest gekende voorbeeld is wellicht de Tokkelbaan, door velen ‘Death Ride’ genoemd. We komen op deze categorieën terug bij het bespreken van de beveiliging en opleiding. Naarmate touwenparcours meer in de recreatiesfeer komen, neemt het aandeel van hoge elementen, in vergelijking met lage elementen, toe. De hoge parcours worden steeds groter en hoger. Concreet: in de jaren ’80 telde een parcours typisch 10 à 20 elementen, vaak gegroepeerd in 2 à 3 afzonderlijk gebouwde clusters. Recenter neemt een parcours vaker de vorm aan van een omloop: deelnemers gaan er door een aaneenschakeling van 60, 80 of zelfs 100 elementen tot ze aan het eindpunt komen. De hoogte van deze elementen was traditioneel begrensd door de wijze waarop ze tussen bomen of palen gemonteerd werden. Door nieuwe constructievormen, maar vooral door het gebruik van bestaande gebouwen – zoals een gerestaureerde silo of een afgedankte koeltoren – bereiken parcours tegenwoordig hoogten tot 20 à 30 meterii. Overigens komt in deze constructies steeds minder touw voor… De geschetste evolutie heeft implicaties voor het veiligheidsmanagement van touwenparcours, en dus voor dit artikel. In onze korte schets van recente ontwikkelingen willen we niet voorbijgaan aan de kleinschaliger parcours, die onder meer een belangrijke rol spelen in adventure education en adventure therapyprogramma’s. De specificiteit van tijdelijke constructies, die traditioneel deel uitmaken van de jeugdbewegingsactiviteiten, blijft hier buiten beschouwing.
Veiligheidsmanagement In de tiental jaren sinds ons eerder overzichtsartikel (Hovelynck & Geens, 2000) raakten
18
touwenparcours ‘geïnstitutionaliseerd’. Dat wil zeggen: de activiteit raakte meer ingeburgerd en naarmate er een ‘markt’ voor ontstond, werd ze zowel onderwerp van interne normering als van wetgeving met betrekking tot consumentenveiligheid. Een centraal document in deze regelgeving is de Europese Norm met betrekking tot Sports- and Recreational Facilities – Ropes Courses. Het eerste deel van deze norm betreft de constructie en veiligheidsvereisten (EN 15567-1). Het tweede deel heeft betrekking op operationele vereisten (EN 15567-2) of, met andere woorden, reglementeert de organisatie en begeleiding van touwenparcoursactiviteiten. Afhankelijk van de groep waarvoor een organisator een parcoursactiviteit op touw zet, is de activiteit in België ook onderworpen aan de Koninklijke Besluiten op de Extreme (KB 4.3.2002) en de Actieve Ontspanningsevenementen (KB 25.4.2004). In de verdere tekst koppelen we deze drie richtlijnen op een pragmatische manier aan de drie aandachtsvelden die we eerder voorstelden, namelijk: • De parcoursconstructie is in eerste instantie geregeld door de Europese Norm 15567-1 (2008), die betrekking heeft op Ropes Courses: Construction and Safety Requirements. We nemen deze norm als uitgangspunt voor een bespreking van de parcoursinstallatie en het bijhorende veiligheidsmateriaal, zoals gordel, helmen, touwen… • Het begeleiden van parcoursactiviteiten is op Europees niveau geregeld door EN 15567-2 (2008) met betrekking tot Ropes Courses: Operation requirements. We nemen deze norm als uitgangspunt voor een bespreking van de veiligheidsaspecten van het begeleiden van touwenparcoursactiviteiten, vanaf het moment dat een groep op het parcours aankomt tot bij hun vertrek. Eigenlijk behandelt EN 15567-2 ook diverse aspecten van de ruimere omkadering, zodat er overlap is met het volgende punt. • De organisatie van touwenparcoursprogramma’s is in België in de eerste plaats geregeld door de KB’s op de Extreme en op de Actieve Ontspanningsevenementen. Deze bestonden vóór de Europese Norm en zijn – gezien hun breder toepassingsgebied – minder operationeel. We nemen deze KB’s als uitgangspunt voor een update met betrekking tot de programma-organisatie. Deze omvat aspecten van veiligheid die de programmadeelnemers niet rechtstreeks waarnemen: ze ervaren er alleen de gevolgen van, zeker als er tijdens het programma iets mis zou gaan…
We bespreken deze drie aspecten van de veiligheid van touwenparcoursprogramma’s in afzonderlijke ‘luiken’ in dit artikel. Het eerste, installatie en uitrusting, komt aan bod in dit nummer. Het tweede en derde, respectievelijk begeleiding en organisatie, verschijnen in de twee volgende tijdschriftnummers. We maken in dit artikel zo strikt mogelijk onderscheid tussen wettelijk verplichtingen, aanbevelingen van de beroepsverenigingen, bevindingen uit onderzoek en eigen ervaring.
»» Het parcours: installatie en uitrusting Het eerste aandachtsveld bij het organiseren van een touwenparcoursactiviteit is dat de installatie en het materiaal in orde zijn. Sinds 2008 zijn de bouw en het onderhoud van het parcours onderwerp van de Europese Norm 15567-1, Sports- and Recreational Facilities – Ropes Courses: Construction and Safety Requirements. Deze specificeert vereisten met betrekking tot de omgeving van de installatie, de gebruikte bouwmaterialen, het ontwerp, de beveiligingsmiddelen, en test- en inspectiemethoden (inclusief specificaties voor boomonderzoek). De norm is van toepassing op alle touwenconstructies die geïnstalleerd worden voor langer dan één weekiii. In praktische termen betekent dit dat jeugdbewegingen en verwante groepen voor de tradionele Commando- of Apebrug niet aan deze norm gebonden zijn – meer daarover in het deel over de ruimere omkadering van touwenparcours… Het parcours als installatie Niet elk parcours is geschikt voor elk programma. Zowel het bouwen van een parcours als het organiseren van een parcoursactiviteit begint dus met het scherp stellen van doelen. Waarvoor is het parcours of de activiteit bestemd? Recreatie, opleiding, outdoor training of adventure education, therapie? Afhankelijk van het gebruik dat men van het parcours wil maken, komen andere elementen in aanmerking en zullen die elementen op verschillende manieren gecombineerd en ingeplant worden. Belangrijke keuzes hebben te maken met het type element, de wijze waarop elementen gecombineerd en ingeplant worden en het type beveiliging. Voor het verder beheer van het parcours zijn de bouwnormen, de parcourshandleiding en de inspecties van belang. Het type element Zoals gezegd onderscheiden we in de hoge elementen enkele basistypen, namelijk klims, oversteken en ‘drops’. Daarnaast is er een gevarieerde restcategorie, waarvan doorgaans
slechts enkele elementen in een parcours voorkomen. Verder verschillen elementen onder meer in termen van: • Het aantal mensen waarmee de elementen kunnen (of moeten) uitgevoerd worden. In de eerste parcours waren elementen veelal ontworpen om individueel uitvoerbaar te zijn. Recenter zijn er steeds meer elementen voor uitvoering met één, twee of drie partners. Voorbeelden zijn de Duo-evenwichtsbalken, de Reuzenladder of de Viersprong. Daarnaast ontstonden ook elementen waarvoor de deelnemers op het element hulp nodig hebben van teamgenoten op de grond. • De fysieke conditie die nodig is om het element uit te voeren. Hoeveel kracht vergt de uitvoering van, bijvoorbeeld, de Reuzenladder? Hoeveel ‘explosieve kracht’ vergt de sprong op de Partneroversteek? De Evenwichtsbalk geldt wellicht als voorbeeld van een element dat weinig fysieke kracht vraagt, maar vooral mentale eisen stelt. Vragen met betrekking tot fysieke conditie en toegankelijkheid leidden onder meer tot elementen en parcours voor rolstoelgebruikers.
De ‘compositie’ van elementen tot een parcours De parcourselementen kunnen op verschillende manieren gecombineerd en ingeplant worden. We onderscheiden parcours die opgevat zijn als een verzameling afzonderlijke elementen, als een omloop van opeenvolgende elementen, of zelfs als een combinatie van kortere omlopen. Het voordeel van een omloop is dat men de elementen desgewenst ook afzonderlijk kan gebruiken. Eén van de vragen bij de bouw van een parcours is hoe geconcentreerd of gespreid men de elementen wilt inplanten. Dat heeft uiteraard te maken met de beschikbare ruimte, maar ook met de doelstelling, en het heeft consequenties voor begeleiding en omkadering. Adventure education is vaak gebaat bij losse elementen die niet te dicht bij elkaar staan, zodat parallel werkende groepen elk een eigen ruimte krijgen. Voor recreatief gebruik is een omloop vaak meer geschikt, onder andere omdat het een groter ‘debiet’ (sic) toelaat. In dat geval vergemakkelijkt een geconcentreerde inplanting doorgaans het toezicht. Bij omlopen is het van belang de elementen zo in te planten dat er geen
bottle necks ontstaan. Voor langere omlopen kan men zich best afvragen hoeveel uithoudingsvermogen nodig is om het parcours te voltooien, en zo nodig verschillende ‘afstap’punten te voorzien… Een belangrijk aandachtspunt voor de inplanting van ‘drops’, tenslotte, is dat de ruimte onder het element vrij blijft. Ervaring leert dat dit op verschillende parcours een kritisch punt is. Soorten beveiliging Vanaf het moment dat de voeten van de deelnemers meer dan een meter boven de grond komen, vergt de Europese norm (155671 (2008) 4.3.5.2.) een “safety system”. Voor hoge elementen onderscheidt de norm “assisted belay, self-belay and continuous belay”. Hoewel het in principe mogelijk is een parcours te bouwen dat voor de drie systemen geschikt is, blijkt dat in praktijk weinig haalbaar, en is een parcours veelal op één van deze basissystemen voorzien. We bespreken kort elk van deze beveiligingstypen en de belangrijkste recente ontwikkelingen. De assisted belay is in de klimwereld gekend als ‘top-rope’, ‘slingshot’, ‘moulinette’ of ‘yoyo’:
Elementen
Bond Bond voor voor Lichamelijke Lichamelijke Opvoeding Opvoeding 19
de klimmer is er door middel van een klimtouw beveiligd door een beveiliger die met de voeten op de begane grond staat. Het klimtouw loopt via een haakiv op de beveiligingskabel, en wordt strak gehouden met behulp van een mechanisme dat toelaat de kinetische energie van een eventuele val met minimale lichaamskracht te absorberen – zoals een halve mastworp of een zogenaamde afdaalacht. Sinds ons eerder overzichtsartikel zijn vooral de volgende ontwikkelingen van belang: • Een vermenigvuldiging van de beschikbare beveiligingsmechanismen. In onze ervaring zijn naast de klassieke acht, onder meer diverse ‘emmertjes’ – zoals de ATC (van Black Diamond) – en zelfblokkerende toestellen zoals de GriGri (van Petzl) en de Eddy (van Edelrid) in gebruik. De ontwikkeling van toestellen die in bepaalde mate, of zelfs helemaal, zelfblokkerend zijn, heeft implicaties voor de materiaalkeuze en de begeleiding: we komen er verder op terug. • De bevestiging van het belang van een backup-beveiliger, tenzij in specifieke gevallen. We komen verder op beide punten terug. Het leeflijnsysteem of self-belay komt er in essentie op neer dat elke deelnemer zichzelf beveiligt door middel van twee touwen van een tweetal meter lang, die hij of zij met behulp van musketons steeds aan een beveiligingskabel vastmaakt. Kenmerkend voor dit systeem is dat de klimmer, om van één element op het volgende te raken, deze leeflijnen ter hoogte van de ophanging van de kabel (tussenankers) beurtelings los en weer vast moet maken. Deze zogenaamde ‘change-over’ is meteen het kritische punt: vergissingen bij deze overgang zijn een belangrijke bron van (bijna-)ongevallen, waarover meer in het derde luik van dit artikel. Drie belangrijke ontwikkelingen in de ongevallenpreventie bij zelfbeveiliging zijn: • De verplichting een “test course” te gebruiken om deelnemers de nodige zelfbeveiligingsvaardigheden aan te leren én hun bekwaamheid te evalueren alvorens hen tot de hoge elementen toe te laten (EN 155672 (2008) 6.3). • De ontwikkeling
20
van leeflijnsets waarvan de gebruiker beide musketons onmogelijk gelijktijdig kan openen. Het principe is dat de sluitingen van beide musketons met elkaar verbonden zijn door een kabeltje, dat binnenin de leeflijn van de ene musketon naar de andere loopt. In dit nieuwe systeem kan men een onderscheid maken tussen leeflijnsets waarin deze waarin deze functie een extra handeling vergt (bv. de Safe-link SBB, van Bornack, moet tegen een speciale kabelklem gedrukt worden) en sets waarbij dit automatisch verloopt (bv. de Smart Belay van Edelrid). • De doorbraak van de continous belay, die change-overs overbodig maakt. We kunnen stellen dat deze beveiligingsvorm gedurende het laatste decenium voor recreatieve omlopen de standaard geworden is. De doorlopende beveiliging of continuous belay is een vorm van zelfbeveiliging die de ophanging van de beveiligingskabel voorbij kan zonder change-over, dank zij een specifieke verankeringswijze, enigszins te vergelijken met de ophanging van een kabelbaan. De koploper in de ontwikkeling van de doorlopende beveiliging is de ExpoGlider®, in ons land ontworpen door Stef Geens. Systemen als de ExpoGlider vergemakkelijken (en versnellen) de overgang van één element naar het volgende en elimineren het risico op unclippings – situaties waarin een klimmer per vergissing beide leeflijnen loskoppelt en dus onbeveiligd is… Een opmerkelijke evolutie in zowel zelfbeveiliging als doorlopende beveiliging is het veralgemeende gebruik van de shock absorber of vangstootdemper, een uitrustingstuk dat de beveiliging bij een val bijkomende stretch of elasticiteit verleent om de valkracht te dempen. De Europese norm gebruikt het woord ‘impact absorber’. In de klimsport zijn ze geassocieerd met zogenaamde via ferrata of Klettersteige, waar mogelijk grote valfactoren (> 2) optredenv. Op touwenparcours zijn dergelijke val-
factoren in principe onmogelijk, maar zijn valdempers bestemd om een eventuele vangstoot te beperken tot 600daN, zoals opgelegd door de Europese norm (15567-1 (2008) 4.3.5.3.1). Valdempers zijn beschikbaar in zowel metaal als textiel, waarover verder meer. Een laatste vorm van beveiligen is het zogenaamde ‘spotting’, een techniek om mensen op geringe hoogte te beveiligen door een eventuele val te ‘breken’ (Williamson & Gass, 1993, 31; Wall & Tait, 1994, 10; Hovelynck & Geens, 2000, 20). Spotting speelt een essentiële rol in de veiligheid van lage parcourselementen, maar ook bij het begin van klimelementen. De Europese norm bepaalt een maximum-hoogte voor spotting, namelijk “the feet of the participant should not be higher than 1,8 m above the ground” (EN 15567-1 (2008) 4.3.5.2.). Dezelfde norm bepaalt dat beveiligen verplicht is vanaf een voethoogte van één meter: vanuit een juridisch oogpunt kan het dus van belang zijn lage elementen zo te bouwen dat deze voethoogte niet overschreden wordt! Het type beveiliging hangt samen met het type element en de inplanting van de elementen. Tabel 1 biedt een overzicht van de typen elementen en bijhorende beveiligingsmethoden. Dit overzicht is een vereenvoudiging, maar biedt wel een goed vertrekpunt voor het ontwerp van een parcours of voor het inschatten van het gebruik. In dit overzicht verdienen drops – en mogelijk bepaalde elementen in de restcategorie – een bijkomende toelichting. Omwille van het valmoment moet men voor deze elementen overwegen of een enkele beveiliging afdoend is. Voor de tokkelbaan stelt de Europese norm in dit verband expliciet dat een ‘passieve rem’ vereist is (EN 15567-1 (2008) 4.3.4.2.4.). Dat wil zeggen dat de snelheid van deelnemers ‘automatisch’ – onafhankelijk van een beveiliger – geremd en gestopt moet worden
Stef Geens, LO-er en adventure educator in hart en ziel, was één van de Europese pioniers in het ontwerp en educatief gebruik van touwenparcours. Stef werkte o.a. voor Outward Bound® en Project Adventure® voor hij de bouw- en opleidingsorganisatie Exponent® oprichtte. Zijn bezorgdheid over het toenemende aantal incidenten met foutieve changeovers, vooral op recreatieve parcours, zetten hem er toe aan de ExpoGlider te ontwikkelen. Stef was co-auteur van het overzichtsartikel in 2000. Hij overleed in 2006, op 48-jarige leeftijd, aan kanker maar wordt nog steeds nagenoeg wereldwijd als één van de experts in het vak beschouwd. Zo was Stef bij de opening van de ERCA-conferentie in 2010 de eerstgenoemde in het dankwoord aan ‘de pioniers’.
PARCOURS
ELEMENT
KENMERK
BEVEILIGING
VOORBEELDEN
Laag
Oversteek
Horizontale beweging
Spotting
Evenwichtsbalk, Mohawk Walk
Hoog
Klim
Verticaal stijgende beweging
Top-rope aangevuld door
Klimwand, Reuzenladder,
spotting onderaan het element
Verticaal Labyrinth, Viersprong
Als afzonderlijk element: top-rope
Evenwichtsbalk, Apebrug, Tyrolienne
Oversteek
Horizontale beweging
In omloop: zelfbeveiliging,
doorlopende beveiliging
Verticaal valmoment
Top-rope
Pamperpaal,
Diagonale beweging
Zelfbeveiliging
Reuzenslinger, Tokkelbaan
met valmoment Variabel
Rappèl, Fan Descender
Drop
Apart: specials
Variabel
Tabel 1: typen parcourselementen en type beveiliging
voor ze de grond of een ander obstakel kunnen raken. Een verdere bespreking hiervan zou te ver leiden: we willen vooral attent maken op de risico’s van het valmoment, niet alleen bij tokkelbanen, maar ook bij andere drops. De constructie Een volgende kwestie in de bouw of huur van een touwenparcours heeft betrekking op de constructiestandaards. Tien jaar geleden verwezen we daarvoor naar de richtlijnen van de European Ropes Course Association (ERCA) en de Amerikaanse Association for Challenge Course Technicians (ACCT). Ondertussen heeft de Europese norm de situatie voor gebruikers heel wat makkelijker gemaakt. Met uitzondering van de touwenbruggen door en voor jeugdbewegingen en verwante groeperingen die niet langer dan één week in gebruik blijven, moet élk parcours over een gebruikershandleiding en een inspectieverslag beschikken. Als deze niet aanwezig zijn – en best expliciet naar EN 155671 verwijzen – bevelen wij aan het parcours niet te gebruiken. We stellen jammer genoeg vast dat er nog steeds parcoursactiviteiten aangeboden worden op installaties die geenszins aan de bouwstandaards voldoen. Zonder in detail te gaan: de Europese norm maakt onderscheid tussen de draag-, de voortbewegings- en de veiligheidsstructuur (respectievelijk “support, activity and safety system”) van een parcours en het mag duidelijk zijn dat mínstens de draag- en de veiligheidstructuur van de installatie in orde moeten zijn om de minimumveiligheid van een activiteit te kunnen waarborgen! De meest haalbare manier, voor niet-experts,
om dit te verifiëren is het checken van twee documenten die we kort toelichten. Het eerste document is de zogenaamde ‘User manual for operators’, verplicht door de bouwer van het parcours te leveren (EN 15567-1 (2008) 8.1). Deze handleiding bevat minstens een technische beschrijving van de installatie en een gebruiksaanwijzing waarin de volgende punten aan bod komen: • Beschrijving van de uit te voeren activiteiten; • Weersomstandigheden waarin het element niet gebruikt mag worden; • Maximum aantal toegelaten personen op element of platform; • Toegangsbeperkingen in termen van, bijvoorbeeld, vereiste minimumleeftijd, vereiste lichaamsgrootte; • Vereiste beveiligingsmiddelen en (beschermende) kledij, inclusief bijvoorbeeld richtlijnen dat loshangende haren bijeengebonden moeten worden… • Evacuatieprocedures (EN 15567-1 (2008) Bijlage C). Het tweede document is het verslag van de zogenaamde ‘inauguration inspection’ en van de recentste periodische keuring. In ons overzichtsartikel in 2000 waren dergelijke keuringen nog een aanbeveling, nu zijn ze verplicht (EN 15567-1 (2008) 8.3). We bespreken de inspectie verder in het volgende punt. Parcoursinspectie Zoals gezegd: in 2000 was de keuring van touwenparcours een aanbeveling, ondertus-
sen is ze verplicht. Gezien de Europese norm overeenkomt met de aanbeveling die we in ons eerder artikel formuleerden (p.22), kunnen we slechts gelukkig zijn met deze ontwikkeling. Het enige minpunt is dat de keurders van erkende organismen vaak weinig op de hoogte zijn van de specificiteit van touwenparcours. Zo zijn ze zijn veelal opgeleid voor het inspecteren van industriële installaties, en hebben ze vaak weinig ervaring met hout en/of touwen. Om die reden bevelen we aan de inspectie te laten uitvoeren door een organisatie die ERCA-gecertificeerd is. We beperken ons verder tot een verduidelijking van de Europese richtlijn. Deze voorziet vier verschillende soorten inspecties, waarvan twee extern en twee door de uitbater zelf uit te voeren, namelijk: • Inspectie bij indienstname (zie hoger): deze moet uitgevoerd worden door een erkend keuringsorganisme (bijvoorbeeld AIB-Vincotte). De Europese norm specificeert dat de parcoursbouwer het verslag van deze inspectie met het parcours moet leveren. • Periodische inspectie: na de indienstname moet het parcours op regelmatige tijdstippen door een erkende inspecteur gecontroleerd worden. De regelmaat van deze inspectie hangt mee af van de instructie van de bouwer (zie ‘user manual for operators’), maar moet minstens jaarlijks gebeuren. In tegenstelling tot de ‘inauguration inspection’ kan deze inspectie ook door de bouwer uitgevoerd worden, wat vaak voordelen heeft omdat de inspecteur dan meteen ook klein onderhoudswerken kan uitvoeren. Er moet een verslag zijn van deze inspectie.
Bond voor Lichamelijke Opvoeding
21
• Operationele inspecties: minstens driemaandelijks moet de ‘operator’ zelf een inspectie uitvoeren. De wijze waarop dat moet gebeuren, is vermeld in de handleiding die de constructeur bij het parcours moet leveren. • Tenslotte moet voor elk programma een “routine visual check” plaatsvinden. We gaan hier, vanuit het standpunt van de organisator en begeleider, kort op in. Volgens de Europese norm is deze inspectie – vaak ‘preflight check’ genoemd – bedoeld “to identify obvious hazards that can result from vandalism, use or weather conditions”. Ze moet uitgevoerd worden “before each opening” (EN 15567-1 (2008) 7). In praktische termen komt het er op neer dat de parcoursbegeleiders, voor de aankomst van hun deelnemers, verifiëren of de ondergrond veilig is, de vrije ruimte en de valruimten onder de elementen vrij zijn van obstakels, het parcours beschadigd werd door recent gebruik, weer en wind of vandalisme, en of er tekenen zijn van overbelasting op bewegende delen (Wall & Tait, 1994, 9; Ryan, 1995, 25). De nadruk ligt daarbij op de integriteit van de veiligheidsstructuur. Constructie, begeleiding en ruimere omkadering We gaan kort in op enkele punten die vooral voor de uitbating van belang zijn. Bij het parcoursontwerp komen niet alleen doelen, maar ook de beschikbare middelen ter sprake: welke bruikbare ruimte is er (oppervlak, ondergrond, vergunningen), wat is het budget? Terecht. Daarbij is echter van belang niet alleen de constructie, maar ook de opleiding en de ruimere omkadering in de overwegingen op te nemen. Ietwat vooruitlopend op het tweede en derde luik van dit artikel, stellen we in dat verband vast dat uitbaters regelmatig moeite hebben de volgende punten te anticiperen: • De omvang (en kost) van parcoursinspectie en -onderhoud neemt toe met het aantal elementen en met de intensiteit van het gebruik. Sinds touwenparcours in attractieparken opgenomen zijn, is het zogenaamde ‘parcoursdebiet'vi dermate toegenomen dat materialen die eerder dezelfde levensduur hadden dan het parcours nu in een periode van enkele jaren vervangen moeten worden… • De moeilijkheid (en kost) van het veiligheidstoezicht op een parcours neemt toe met het aantal elementen. Daarnaast speelt de inplanting van het parcours een belangrijke rol, met name: - het overzicht: zijn deelnemers op alle ele-
22
menten zichtbaar van op één (of enkele) centrale plaats(en)? - de toegankelijkheid: zijn deelnemers op alle elementen snel bereikbaar van op de plaats(en) van toezicht? We komen hierop terug bij het bespreken van de begeleiding en eventuele evacuaties. • De opleidingseisen (en -kost) voor de parcoursbegeleiding nemen toe met het aantal elementtypen in het parcours en, in het bijzonder, met het aantal ‘drops’ en ‘speciale’ elementen. Dit heeft vooral te maken met de toenemende variatie van beveiligingsmethoden. Gezien het vaak hoge verloop in de begeleiding van touwenparcours, is de vereiste extra-opleiding een terugkerende investering. • Zelfbeveiliging en doorlopende beveiliging stellen hogere eisen voor het uitvoeren van eventuele evacuaties, en dus opleiding, dan top-rope. Parcoursuitbaters kiezen vaak een omloop met doorlopende beveiliging omdat deze een groter ‘debiet’ toelaat, maar wij stellen regelmatig vast dat bottle necks in dergelijke omloop het aantal evacuaties dermate doet toenemen dat er meer personeel (en materiaal) nodig is. Zowel voor de uitbater als voor de organisator is het, tenslotte, van belang te verifiëren dat de bouwer, respectievelijk uitbater, afdoend verzekerd is. De Europese norm benadrukt ook het belang van ‘gepaste aansprakelijkheidsverzekering’ voor de keuringsorganismen en, voor parcours in bomen, betrokken arboristen (EN 15567-1 (2008) 3.14 en 3.17). Vooraf enkele kritische vragen stellen kan achteraf een hoop narigheid voorkomen… Het beveiligingsmateriaal Behalve het parcours zelf, is ook het materiaal dat op en rond het parcours gebruikt wordt van belang. We denken daarbij in de eerste plaats aan beveiligingsmateriaal – zoals, bijvoorbeeld, touwen en klimgordels – maar ook de verdere materiaalkeuze valt vanuit een veiligheidsoogpunt te bekijken. Als men deelnemers bijvoorbeeld vraagt water over een element te vervoeren, dan gebeurt dat beter niet in een glas of een beker in andere breekbare en splinterende materie… We stellen vast dat begeleiders dit vaak uit het oog verliezen, maar kunnen hier in dit artikel slechts kort de aandacht op vestigen. We beperken ons verder tot een bespreking van het beveiligingsmateriaal, waarin we een drietal groepen onderscheiden: textiel (in 2000 spraken we van “vezels”), metaal (voordien “ijzerwaren”) en de helm. Een
bijzondere categorie is het materiaal voor EHBO en eventuele evacuaties. Bemerk dat dit materiaal net als de installatie geïnspecteerd moet worden. Deel 2 van de Europese norm legt overigens op dat materiaal met een veiligheidsfunctie geregistreerd moet zijn en dat de inspecties van dit materiaal in een logboek gedocumenteerd moet worden (EN 15567-2 (2008) 4.2), maar daarover meer in het derde luik van dit artikel. Textiel: gordels, touwen… De uitrusting vervaardigd van textiel omvat voornamelijk de gordels en de touwen. Daarnaast zijn er mogelijk ook shock absorbers en slings. Sinds ons overzichtsartikel in 2000 zijn ook hier enkele veranderingen te melden, waarvan de belangrijkste zijn dat: • De levensduur voor deze materialen aanzienlijk verlengd is; • De Europese norm duidelijkheid schept met betrekking tot het type gordel dat op touwenparcours te gebruiken is. Wat de levensduur betreft, is er recent een duidelijke verlenging merkbaar, zover dat men in een aantal gevallen quasi van een verdubbeling kan spreken. Bij het invoeren van de CE-markering moesten fabrikanten voor hun touwen, gordels en slings een ‘normale’ levensduur opgeven. Tot voor kort lag die in de grootteorde van 3 à 5 jaar (Connally, 2004, 93) of 3 à 6 jaar (Merchant, 2003, 149). In praktijk betekende dit dat parcours uiterlijk om de vijf à zes jaar een belangrijke uitgave moesten doen om al hun ‘textiel’ te vervangen. Recent hebben verschillende leveranciers die levensduur opgetrokken tot 10 jaar voor gordels (zie o.a. Petzl, 2009) en voor touwen zelfs 10 (zie o.a. Mammut, 2009) à 15 jaar (Beal, 2009). Daarbij moet men voor ogen houden dat de levensduur van deze materialen sterk samenhangt met de intensiteit van gebruik en de manier van opslag. In een aantal opzichten zijn ze gevoeliger voor zorgeloos gebruik en slechte bewaring dan de metalen uitrusting. Op parcours met zanderige ondergrond, bijvoorbeeld, is de levensduur van touwen gebaat bij het gebruik van touwzakken die de beveiligingstouwen van de grond weg houden. Verder moet textiel kunnen luchten en drogen, en wordt daarom opgeslagen in een droge ruimte, buiten het bereik van direct zonlicht, en weg van de industriële vetten en de bijtende en vluchtige stoffen die zich mogelijks onder de onderhoudsproducten voor het parcours bevinden.
In ons eerder overzichtsartikel stelden we dat gordels voor gebruik op touwenparcours integraalgordels zijn, met minimaal een inbindpunt ter hoogte van de borst en één tussen de schouderbladen, maar dat ook zitgordels, ontworpen voor sportklimmers, voor de meeste elementen aanvaardbaar zijn. Het was echter onduidelijk in hoever het gebruik van deze laatste, zeker voor de aangestelde begeleiders, wettelijk wasvii. De nieuwe Europese norm schept hier duidelijkheid in (15567-1 (2008) 4.4). Ze gaat uit van het onderscheid tussen: • het uitvoeren van werkzaamheden op het parcours, inclusief constructie, inspectie en onderhoud. Voor deze werkzaamheden verwijst de norm naar de regelgeving op persoonlijke beschermingsmiddel, die het gebruik van integraalgordels oplegt, conform EN 361; • de “operational use”, namelijk de eigenlijke touwenparcoursactiviteiten: hiervoor kan sportklimuitrusting gebruikt worden, dat dus niet aan de EN-normen m.b.t. Persoonlijke beschermingsmiddelen tegen vallen moet voldoen, maar wel aan de normen m.b.t. Bergbeklimmersuitrusting. Dit vergroot de keuze en drukt doorgaans de prijs. Opletten: voor bepaalde elementen blijven integraalgordels aangewezen, en vaak door de parcourshandleiding verplicht! Van belang voor gebruik met groepen is het gemak om de gordel aan te trekken en de maat bij te stellen, en de zichtbaarheid van eventuele vergissingen daarbij. Metaal: musketons, afdaal- en beveiligingstoestellen… Bij de materialen die van metaal gemaakt zijn,
vinden we vooral musketons, afdalers en beveiligingsinstrumenten. Daarnaast zijn mogelijk schakels (de zogenaamde ‘maillons’), katrollen en wrijvingsblokken. Ietwat vereenvoudigend kan men stellen dat deze materialen ofwel van staal, ofwel van een aluminiumlegering vervaardigd zijn. De eerste zijn zwaarder en gevoeliger voor roest, door vocht, en daarom gemeden. Daar staat tegenover dat ze beter bestand zijn tegen wrijvingswarmte, en daarom aan te bevelen voor gebruik waar veel wrijvingswarmte vrij komt. Verder verdient ‘zycral’ de voorkeur. Deze term is een samentrekking van Zn-Cr-Al (zink, chroom en aluminium), de basislegering die voor klimgerief als alternatief voor staal gebruikt wordtviii. Zycral is vooral veel lichter en beter bestand tegen roest. Zowel zycral als staal moeten – net als het textiel – bewaard worden in een droge ruimte. Staal wordt na gebruik in vochtige omstandigheden best afgedroogd en eventueel met een roestwerend middel behandeld. Katrollen en ook musketons moeten mogelijk eens geolied worden. Dit gebeurt buiten het bereik van het textiel, en de producten moeten uitgewerkt of verwijderd zijn voor de materialen weer samen met de touwen en gordels gebruikt worden. Ons overzichtsartikel in 2000 vermeldde voor deze groep materialen al twee relevante ontwikkelingen, die ondertussen verder doorgebroken zijn, namelijk: • Het gebruik van musketons met een veiligheidssluiting: in 2000 stelden we dat het gebruik van schroefmusketons zowat de norm geworden was; intussen is die verscho-
ven naar het gebruik van musketons met een veiligheidssluiting. De analyse van incidenten – waarover verder meer – leidde de ERCA tot de aanbeveling een ‘triple action’ of twee ‘double action’-musketons te gebruikenix. Dat zijn musketons met een bajonetsluiting die één of twee extrabewegingen vergen om de musketon te openen en die vanzelf weer dichtspringen als men de sluiting loslaat. Het gamma dergelijke musketons in de handel is gedurende het laatste decennium ook erg uitgebreid en verbeterdx. • De verbreiding van remmechanismen voor assisted belay die bij een val automatisch blokkeren: het assortiment dergelijke beveiligingsmechanismen is sinds ons eerder artikel uitgebreid en het gebruik is meer courant, hoewel zeker geen norm te noemen. Het aantal incidenten met zelfblokkerende beveiligingstoestellen suggereert dat deze, althans bij institutioneel gebruik , vaak tot een soort schijnveiligheid leiden. Dit is van belang bij de programmabegeleiding en we komen er in het tweede deel van dit artikel op terug. De metalen uitrustingstukken verdienen twee bijkomende toelichtingen, namelijk: • De zogenaamde schakels of snelschakels (‘maillon rapide’, ‘rapid link’ of ‘Notkettenglied’) zijn te vergelijken met musketons, maar verschillen in de manier waarop ze geopend en gesloten worden. In tegenstelling tot musketons kan men ze niet openklikken, maar moeten ze helemaal open of dicht geschroefd worden. Als beveiligingsmateriaal zijn ze vooral bij zelfbeveiliging en doorlopende beveiligingssystemen gebruikt voor het bevestigen van de leeflijn op de gordel. Het is van mogelijk vitaal belang dat dit niet gebeurt met een musketon – een gegeven waar nog vaak tegen gezondigd wordt. • Wrijvingsblokken zijn bestemd om de draaicirkel van het beveiligingstouw ter hoogte van de beveiligingskabel te vergroten in assisted belay-systemen. Dit beperkt de mantelverschuiving van de gebruikte touwen en komt vooral de levensduur van het touw ten goede. De meest gebruikte vorm is de zogenaamde ‘spin-static’, die er uit ziet als een katrol maar geen draaiend wiel heeft. Het alternatief is dat het touw door een schakel loopt. Dit levert minder wrijving en bemoeilijkt voor beginners mogelijk het beveiligen… De helm Een stuk apart is de helm. Het gebruik van helmen is gangbaar en aan te raden, maar
Bond voor Lichamelijke Opvoeding
23
niet door de Europese norm verplicht. Als men helmen gebruikt, zijn klimhelmen zijn aangewezen. Om optimaal beveiligd te zijn tegen zijdelingse valimpact is het aangewezen het type klimhelm te gebruiken dat voorzien is van een polystyrene voering, qua model te vergelijken met motorhelmen of met de betere kajakhelm (Riches, 1995, 5; Williamson, 1995, 31). Het nadeel van deze helmen is dat ze minder comfortabel zijn – vooral bij warm weer – en meer onderhoud vergen. Ze zijn om die redenen weinig gebruiktxii. Een werfhelm is aanvaardbaar indien die voorzien is van een driehoekskinband. Evacuatie- en EHBO-materiaal Tenslotte is er het EHBO- en evacuatiemateriaal. Wat de EHBO-kit betreft: in onze regio bevinden touwenparcours zich veelal op plaatsen die makkelijk voor medische hulpverlening bereikbaar zijn en kan een standaardkit voor gebruik met groepen zodoende volstaan. Voor de samenstelling van dergelijke kit verwijzen we naar andere bronnen (o.a. Verhelst, 1998, 25-26)..
Als men een doelgroep met een specifieke medische voorgeschiedenis verwacht, kan de kit passend aangevuld worden. Zo hebben enkele parcours hun EHBO-kit op basis van de beschikbare ongevallengegevens (Liddle & Storck, 1995, 12; Furlong et al., 1995, 6) en onderzoeksbevindingen met betrekking tot hartbelasting op touwenparcours (Bunting, 1995) aangevuld met een zuurstofkoffer en een Automatic External Defibrilator (AED) om snel en adequaat te kunnen reageren op een eventuele hartaandoening. Dit was reeds het geval toen we ons overzichtsartikel in 2000 schreven: we besloten toen dit onderwerp niet op te nemen maar intussen zijn AED’s in publieke plaatsen zoals luchthavens, zwembaden en bepaalde werkomgevingen, aan een stevige opmars begonnen. Ook zuurstofsaturatiemeters zijn tegenwoordig betaalbaar en in handig formaat verkrijgbaar. Hoewel dit materiaal gepast kan zijn voor het werk met specifieke doelgroepen (zoals sedentaire vijftigers), heeft het weinig zin zonder de bijhorende opleiding…xiii We pleiten eerder voor preventiemaatregelen, waarover meer als we het over de parcoursbegeleiding hebben.
Het evacuatiemateriaal is bestemd om een deelnemer die zich op een hoog element in moeilijkheden bevindt snel naar beneden te halen. De moeilijkheden waarvan sprake variëren van paniek, over een wespensteek tot een plots opdagend onweer. Op parcours die beveiligd worden met een assisted belay stellen deze situaties zelden een probleem, en wordt de evacuatiekit dan ook nauwelijks gebruikt. Op parcours met zelfbeveiliging of doorlopende beveiliging, komt dit materiaal vaker van pas. Het omvat – afhankelijk van het parcours – minstens een extratouw, een paar musketons en een touwsnijder. Doorgaans zit het geheel gebruiksklaar in een evacuatiekit. Begeleiden en organiseren Als de installatie en uitrusting in orde zijn, is een eerste basisvoorwaarde voor programmaveiligheid vervuld. Het tweede en derde aandachtsveld, namelijk de programmabegeleiding en -organisatie, bespreken we in een afzonderlijke bijdrage die in het volgende nummer van dit tijdschrift verschijnt.
Referenties Bunting, C. (1995). Physiological measurements of stress during outdoor adventure activities. Journal of Experiential Educa-tion, 18(1), 5-11 Connally, C. (2004). The Mountaineering Handbook. Nesw York: Mc Graw-Hill Professional Furlong, L., Jillings, A., Larhette, M. & Ryan, B. (1995). Project Adventure twenty year safety study. Hamilton: PA. Hovelynck, J. & Geens, S. (2000). Touwenparcours en veiligheid: een overzicht. Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding, (2), 13-17 & (3), 18-23. Hovelynck, J. & Andriessen, M. (2003). Naar veiligheidsaudits in de natuursportsector? Vragen en keuzen in het realiseren van een kwaliteitssysteem. Praktijkgids Sportmanagement, (27), 131-144. Liddle, J. & Storck, S. (1995). Adventure program risk management report. Boulder: AEE. Merchant, D. (2003). Life on a line. A manual of modern cave rescue ropework techniques. Vol. 3. Published online at draf-tlight.net/lifeonaline. Ministère de la Santé, de la Jeunesse et des Sports (2007). Protection du public dans le cadre des activités physiques et spor-tives des «parcours acrobatiques en hauteur» (PAH). Parijs: omzendbrief 30.7.
EN 15567-1 (2008). Sports and recreational facilities - Ropes courses - Part 1: Construction and safety requirements. Brus-sel: NBN. EN 15567-2 (2008). Sports and recreational facilities - Ropes courses - Part 2: Operation requirements. Brussel: NBN. Riches, A. (1995). Protective helmets for institutional users: discussion paper for the regional Outward Bound conference. Sabah: Outward Bound Australia. Schweinheim, F. (2003). Accidents, psychological incidents and near-misses 2002/2003: a survey compiled by the European Ropes Course Association. Köln: ERCA report. Verhelst, M. (Red)(1998). Eerstehulpinitiatie voor jeugdleiders. Brussel: Rode Kruis Vlaanderen Wall J. & Tait C. (1994). Ropes Course Manual. Dubuque: Kendall/Hunt. Williamson, J. (1995). Are we too safe? Ziplines, 11(4), 30-32.
Dit artikel is beschikbaar op www.exponent-cts.com. Bemerk dat sommige Klettersteige of Vie Ferrate tegenwoordig ook touwbruggen omvatten en dat de grens tussen deze praktijk en de touwenparcours soms vervaagt. iii De norm is wel van toepassing op zogenaamd ‘mobiele’ parcours. Dat wil zeggen dat de norm wel van kracht is als dezelfde elementen na één week gebruik elders opnieuw geïnstalleerd worden. iv Het kan hier gaan om een musketon, maillon, katrol of spin-static. Een accurate verzamelnaam voor deze elementen is wellicht het Duitse ‘Umlenckung’. Om niet te technisch te worden gebruiken we hier het Nederlandse ‘haak’. v De valfactor is de verhouding tussen de valhoogte en de lengte van het touw dat de val opvangt. In een formule: Vf=m(val)/m(touw) vi Sic! ‘Debiet’ verwijst naar aantal deelnemers/klanten per uur. vii In principe is minstens het materiaal van de begeleider onderworpen aan het KB van 13 juni 2005 m.b.t. het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen. Tenzij touwenparcoursgordels als ‘sportuitrusting’ van de toepassing van het besluit uitgezonderd zijn (Art 3.4°), legt dit KB het gebruik van zogenaamde ‘harnasgordels’ op. viii In technische termen gaat het om aluminiumlegering 7075. Zicral is eigenlijk een handelsmerk.
ix
i
ii
24
ERCA Safety Alert 3/2008 (Problems with Lobster Claw Steel Carabiner Used on High Ropes Courses) en ERCA Safety Alert 1/2009. x ‘Double’ en ‘triple action karabiners’ zijn sindsdien ook in staal beschikbaar en de sluiting is – na de analyse van bijna-ongevallen – ook verstevigd. xi Hovelynck en Andriessen (2003) omschrijven ‘institutioneel’ aan de hand van drie criteria, namelijk (1) dat de sporter deelneemt in het kader van een georganiseerd aanbod, (2) gericht op deelnemers die niet de nodige competenties hebben de sport zelfstandig te beoefenen en (3) dat een overeenkomstige verantwoordelijkheid draagt voor de veiligheid van de deelnemers. xii Draagcomfort wordt – niet in het minst om commerciële redenen – een steeds belangrijker criterium in de constructie van klimhelmen. De bescherming tegen zijdelingse impact wordt daarbij uit het oog verloren omdat ze niet is opgenomen in de vereisten voor CE- of UIAAkeuring, maar is voor touwenparcoursactiviteiten wel relevant. xiii Voor opleiding m.b.t. het gebruik van AED’s kan men bij o.a. bij het Rode Kruis terecht. Het toedienen van zuurstof staat gelijk aan het toedienen van medicatie en valt wettelijk onder de uitoefening van de geneeskunde (KB 10 november 1967 e.v.). AED’s vallen daar niet onder (KB 5 mei 2007).
BVLO
Sportimonium
The Noble Art: BoksKunst in het Sportimonium In de thematische tentoonstelling The Noble Art. BoksKunst in het Sportimonium kan u nog tot 30 juli een aantal kunstwerken bekijken van bekende kunstenaars die het boksen tot onderwerp kozen. Sam Dillemans, Fred Bellefroid, Karl Meersman, Stephan Vanfleteren, Jan Van Imschoot, Louis Van Cutsem, Jef Lambeaux… Naast de beeldende kunst, waarin ook plaats is voor de cinematografie, wordt eveneens aandacht geschonken aan de kunst van het woord. Boksgedichten en passages uit boksromans of andere literaire werken van Nederlandstalige auteurs zijn te lezen en te beluisteren. In de marge van de tentoonstelling The Noble Art kan de bezoeker ook een aantal schilderijen en prenten van de Belgische beroepsboksers Jean-Pierre Coopman en Cyriel Delannoit bezichtigen en kan hij zichzelf vermaken met enkele leuke en legendarische rijmpjes van ‘The Greatest’ Muhammad Ali. Zij tonen aan dat niet alleen kunstenaars aangetrokken worden door het boksen maar dat er omgekeerd ook een aantal boksers zijn met een zekere artistieke roeping.
Wie zich verder in het onderwerp verdiept, ontdekt meteen hoeveel grote kunstenaars zich door deze sport lieten inspireren. Zowel schilders, beeldhouwers, fotografen en cineasten als schrijvers en dichters hebben in hun oeuvre uitdrukking gegeven aan de gevoelens en de emoties die het vuistgevecht oproept. Van Ernest Hemingway en Alfred Hitchcock tot Andy Warhol en Clint Eastwood. Vele kunstenaars die boksen in hun werk hebfoto: Stephan Vanfleteren ben opgenomen, hielden er blijkbaar ook van Door het Lissabonverdrag educatieve rol van sport promoten (gende partners land, maar Brutaal, barbaars, onbeschaafd en beschaomwordt zelfook de een handschoen aanin teeigen trekken. Voorook dergelijkheid, mensen met een handimet de Europese instellingen (Europese Formele Europese Raad van de ministers cap, bescherming van jongeren,…) Commissie, Europees Parlement) eneen de van Sport opgericht, waar lidstaten mend…. Geen enkele sport die zo verketterd dezedeamateurboksers is het vuistschermen • uitwisseling van kennis, dialoog en goed andere Europese lidstaten. hun concreet engagement op het vlak wordtbeheer en bij herhaling ter discussie staat als het sport. van de sportorganisaties bevorvan sport uitspreken ennobele gezamenlijk een Want, vergeten we niet dat het deren (licentiesystemen, mobiliteit van De Vlaams minister van Sport Philippe aantal prioriteiten stellen. boksen. boksen ooit de eretitel kreeg van ‘thevergaderingen noble art sporters/trainers,..) Muyters zal die Europese • projecten die bijdragen tot een gezonde voorzitten en heeft dus een belangrijke Paradoxaal genoeg schijnt het pugilisme, zoals België voorzitter van de of self defence’ en dat de beoefenaars ervan levensstijl door middel van sport rol op het internationale toneel te spelen 2010 samenwerking andere Europese eenEuropese in 2010. de •bokssport ookmet wordt genoemd, zekere Unie inaanvankelijk thuishoorden in het rijtje van edele landen en internationale organisaties Vanaf 1 juli 2010 tot het einde van op het vlak van sportuit te oefenen op een culMeer informatie over het Belgische aantrekkingskracht sportlieden. dat jaar zal België voorzitter zijn van de EU-voorzitterschap sport wordt later Europese Unie. Voor materies waarvoor de tureleTijd envoor intellectuele elite. Hugo Claus en Jan Boksen is dus ontegensprekelijk sport die bekendgemaakt, maar een de voorbereidingen actie! Gemeenschappen bevoegd zijn, werden zijn al in volle gang binnen het departeafspraken een gemaakt welke Gemeenschapbalanceert Decleir bijvoorbeeld misten destijds zelden voortdurend op de grens tussen In 2010 wordt een oproep gelanceerd ment CJSM van de Vlaamse overheid. België zal vertegenwoordigen. voor een aantal voorbereidende acties, boksmatch die in Antwerpen werd georganiafwijzing en aantrekking, tussen bewondering waarna een Europees Sport Programma Meer weten? Zo zal Vlaanderen met betrekking tot sport uitgewerkt worden, in periode 2010 seerd en JanzalHoet diedeboksen net als kunst een en verafschuwing. Misschien is het ook deze België vertegenwoordigen en is Vlaanderen – 2012, dat actief zal zijn vanaf 2014. Neem een kijkje op: coördineren van Ook Vlaamse sportfederaties, http://ec.europa.eu/sport. ook via ‘subtiel spel’ noemt, stondsportclubs zelf in deverantwoordelijk ring toen voor het controverse die maakt dat het boksenMaar zo intrihet Belgisch EU-voorzitterschap Sport. en sportorganisaties zullen projecten die www.vlaanderen.be/sport kan je in 2010 hij beantwoorden in 1999 zijn aan kunstmuseum te Gent letterlijk geert en fascineert. de criteria kunnen berichtgeving rond sport en Europa opvolDat betekent niet alleen de praktisch indienen en hun expertise kunnen delen gen. open bokste. organisatie van de verschillende evenemet Europese partners. Daarnaast zullen die Vlaamse actoren ook kunnen leren van de kennis en ervaring uit andere Europese landen en op die manier hun eigen werking en projecten verbeteren.
menten, maar ook de inhoudelijke voorbereiding van de agenda, het uitwerken van de thema’s en documenten en dat allemaal in overleg met de verschillen-
Trefwoorden: boksen, kunst, tentoonstelling
Bron: VSFmagazine 4. 2009, pp. 23-24
C ha n n e l saili n g
ZEEZEILEN
Ook voor uw sportdagen of sportkampen Sterk gereduceerde all-in prijzen voor scholen 1 dagreis, of meerdere dagen met overnachting mogelijk INFO: CHANNEL SAILING - Koestraat 1, 8490 Jabbeke - Tel. 050/81.53.40 - Fax 050/81.53.50 e-mail: info@channelsailing.be website: www.channelsailing.be CHANNEL SAILING: JACHTVERHUUR - JACHTCHARTER
SPORTDAG-FORMULE: 40 euro/leerling/dag - incl. verzekering, schipper, waarborg per jacht mag één begeleider gratis mee - vanaf 4 dagen: 30 euro/leerling/dag
Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 2010/1
23
Bond Bond voor voor Lichamelijke Lichamelijke Opvoeding Opvoeding 25
26
BVLO
BVLO “Dynamische jonge staf”
Het BVLO-Secretariaat is open alle werkdagen van 8u45 tot 13u en van 14u tot 17u15. Onze algemene gegevens: tel. 09 218 91 20 – fax 09 229 31 20 - E-mail: info@bvlo.be
Sofie De Bock (3) voor alle informatie over “Nascholingen & Studiedagen”: tel. 09 218 91 29 Tom De Clerck (4) de man van de “Facturatie & Bestellingen”: tel. 09 218 91 21
We stellen ons even voor: Katrien Allaert (1) – bijgestaan door An Van Laerebeke (2) weet u alles te vertellen over “Clubinfo, Activiteiten & Sportkampen” tel. 09 218 91 24
Nicolas Depourcq (5) – bijgestaan door Kirsten Bogaerts (6) als je iets wil weten of melden i.v.m. “Ledenadministratie: databeheer, verzekeringen”: tel. 09 218 91 23 Line Dumoulin (7) dagelijkse leiding BVLO: tel. 09 218 91 27
(1)
(2)
(3)
(4)
(5)
(6)
(7)
(8)
Sophie Van Aelst (8) het adres voor “Publicaties, Persrelaties, Communicatie”: tel. 09 218 91 22
dagelijkse leiding en besturen Dagelijks Bestuur • Eric De Boever (1), Voorzitter, Ter Rivieren 11, 9031 Gent/Drongen, tel. 09 282 66 96, eric.deboever@bvlo.be • Patrick De Poorter (2), Financieel Directeur, Monterreystraat 51, 9000 Gent, depoorterpatrick@live.be • Line Dumoulin (3), Secretaris-Generaal, Fraterstraat 96, 9820 Merelbeke, tel. 09 230 59 98, line.dumoulin@bvlo.be • Josse Lambrix (4), Voorzitter BVLO Limburg, Eerste Ondervoorzitter, Maastrichtersteenweg 202, 3700 Tongeren, tel. 012 23 38 01, josse.lambrix@telenet.be • Marc Maes (5), Voorzitter BVLO Oost-Vlaanderen, Voorzitter Commissie Communicatie, Tuinstraat 87, 9090 Melle, tel. 09 230 04 96, marc.maes@bvlo.be
(2)
(3)
(4)
(5)
RAAD VAN BESTUUR BVLO Jan Boutmans, Leo Clerckx, Eric De Boever, Dirk De Clercq, Mario De Jans, Kristine De Martelaer, Patrick De Poorter, Jan Dumon, Freddy Gatz, Eveline Lagae, Josse Lambrix, Johan Lefevre, Eric Leijnen, Marc Maes, Jan Seghers, Linda Van Puymbroeck, Germain Vanneste, Johan Vanthournout, Wim Verbessem & Line Dumoulin, gemachtigd lid SENAAT BVLO Gerda Billiauws, Jean-Pierre Bormans, René Goossens, Jan Priem, Philippe Storme, Georgette Swinnen, Guy Van der Marlière
Directiecomité = Dagelijks Bestuur BVLO uitgebreid met • Livin Bollaert (6), Poolse Winglaan 20, 9051 St. Denijs-Westrem, tel. 09 248 07 71, livin.bollaert@telenet.be
(1)
• Kristine De Martelaer (7), Smalle Heerweg 211, 9080 Lochristi, kdmartel@vub.ac.be • Wim Verbessem (8), Ere-Directeur Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding, Adolf Buylstraat 56, 8400 Oostende, tel. 059 51 79 38, verbessem-devos@skynet.be
(6)
(7)
(8)
"provinciaal uitgebouwd" BVLO is nooit veraf. Neem gerust contact op met jouw provinciale afdeling: Antwerpen • Voorzitter: Linda Van Puymbroeck • Ondervoorzitter: Leo Clerckx • Secretaris: Geoffrey Hermes • Penningmeester: Joeri Clerckx BVLO ANTWERPEN vzw Huis van de Sport, Boomgaardstraat 22 bus 22, 2600 Berchem Boomgaardstraat 22 bus 32 2600 Berchem Limburg • Voorzitter: Josse Lambrix, Maastrichtersteenweg 202, 3700 Tongeren tel. 012 23 38 01, josse.lambrix@telenet.be • Secretaris: Sonia Meurant, Nieuwe Steenweg 3A bus 201, 3850 Nieuwerkerke, tel. 011 48 72 13, sonia.meurant@scarlet.be • Penningmeester: Marc Broeks, Heidestraat 112, 3500 Hasselt tel. 011 22 96 41, marcbroeks@telenet.be
Oost-Vlaanderen • Voorzitter: Marc Maes, Tuinstraat 87, 9090 Melle tel. 09 230 04 96, marc.maes@bvlo.be • Secretaris: Sofie Meneve, Slinke Molenstraat 7, 9000 Gent sofie.meneve@vlg.be • Ondervoorzitter: Steve Storme, Slodelwiezeweg 9, 9890 Vurste tel. 09 363 04 82, stest@skynet.be Vlaams-Brabant • Voorzitter: Kristine De Martelaer, Smalle Heerweg 211, 9080 Lochristi kdmartel@vub.ac.be • Secretaris: Doms Thomas, Motstraat 10, 1980 Eppegem thomasdoms@gmail.com • Penningmeester: De Decker Steve, Vinkstraat 11, 2830 Willebroek sdedecke@vub.ac.be West-Vlaanderen • Secretaris: Michel Rys, E. Ronselaan 10, 8630 Veurne tel. 058 31 20 87, michel.rys@telenet.be Bond Bond voor voor Lichamelijke Lichamelijke Opvoeding Opvoeding 27
BVLO activiteiten SPORTKAMPEN
www.bvlo.be - tel 09 218 91 24 - sportkampen@bvlo.be
Periode Sportkamp Leeftijd Plaats
Intern
4-9 juli
Basketbal
12-18
Leuven
285
5-9 juli
Ropeskipping
vanaf 6
Gent
250
5-9 juli
Voetbal
9-15
Roeselare
255
5-9 juli
Volleybal i.s.m. het Limburgs Volleybal Verbond (LVV)
13-16
Tongeren
290
12-16 juli
Volleybal i.s.m. het Limburgs Volleybal Verbond (LVV)
10-12
Tongeren
290
12-16 juli
Voetbal
9-15
Roeselare
255
9-13 augustus
Volleybal
10-18
Brugge
204 204
16-20 augustus
Volleybal
10-18
Brugge
16-20 augustus
Gymnastiek/Omnisport i.s.m. Turnkring Eikels worden Bomen
7-12
Zottegem
95
16-20 augustus
Kleuterkamp: Omnisport/Knutselen
3-6
Gent
95
16-20 augustus
Omnisport
7-12
Gent
95
23-27 augustus
Kleuterkamp: Omnisport/Waterparadijs
3-6
Gent
95
23-27 augustus
Omnisport/Zwemmen
7-12
Gent
95
1-5 november
Ropeskipping/Dans
9-16
Brugge
36ste BVLO Studiedag Op dinsdag 16 november 2010 staat de 36ste studiedag van de BVLO te Leuven in het teken van “Lichamelijke Opvoeding als bewegingsbasis voor iedereen”.
»» Visietekst Het belang van sport en beweging voor de motorische ontwikkeling en gezondheid van de schoolgaande jeugd is al voldoende wetenschappelijk aangetoond. Het opvoeden van elke leerling tot een levenslange fitte en gezonde beweger is daarom ook expliciet opgenomen in de vakgebonden ontwikkelingsdoelen/eindtermen Lichamelijke Opvoeding. Aangezien het vak (vormingsgebied) Lichamelijke Opvoeding
28
Prijs Extern
op school deel uitmaakt van het verplichte schoolcurriculum voor iedere leerling (van 2,5 tot 18 jaar), wordt langs deze weg zowel de gemotiveerde en/of motorisch vaardige leerling als de niet gemotiveerde en/of motorisch minder vaardige leerling op een systematische wijze bereikt. Dit heterogene karakter van de leerlingengroep op het vlak van talent en motivatie zorgt echter wel voor een niet te onderschatten uitdaging voor iedere leraar Lichamelijke Opvoeding. Tijdens de 36ste BVLO studiedag wordt aan de hand van theoretische en praktijksessies ingezoomd op thema’s zoals het aanbieden van uitdagende lesinhouden, het gebruik van innoverende didactische werkvormen en het scheppen van een veilig en positief klasklimaat. Dit zijn belangrijke aspecten om
195
voor elke leerling een betekenisvolle bewegingservaring te realiseren tijdens de lessen Lichamelijke Opvoeding op school. Prof. dr. Jan Seghers Docent Bewegingsopvoeding Departement Humane Kinesiologie, FaBeR, K.U.Leuven Coördinator 36ste BVLO Studiedag
»» Staat alvast op het programma: • EHBO - Reanimatie: leren en aanleren Werner Van Assche • Gym als bewegingsbasis voor iedereen Jimi Gantois • Zwemmen: acrobaten in het water Werner Van Assche
Sportstage studenten en toekomstige studenten LO De ideale start voor het nieuwe academiejaar!
Merckx, Zuiderlaan 8, 9000 Gent Programma en praktische info kunt u downloaden via de BVLO-website Kostprijs: 105 euro (cursustekst inbegrepen)
BVLO Oost-Vlaanderen organiseert deze zomer opnieuw een sportstage voor studenten en toekomstige studenten LO van 2 t.e.m. 6 augustus 2010. Een perfecte gelegenheid om in vorm te komen en tekorten weg te werken onder leiding van gespecialiseerde lesgevers. Voor studenten die zich op sportief gebied willen bijschaven voor een 2de examenkans of zich degelijk willen voorbereiden op hogere studies Lichamelijke Opvoeding. Sporten: Gymnastiek jongens, gymnastiek meisjes, dans, badminton, basketbal, handbal, voetbal, volleybal, atletiek Waar: Mariagaard Wetteren, Oosterzelesteenweg 80, 9230 Kwatrecht-Wetteren Kostprijs: 45 euro per sport 160 euro voor 4 sporten (volledige week) Voor deelname aan het studentenkamp is lidmaatschap van BVLO verplicht. Je lidmaatschap gaat van start op het moment van betaling. Voor de betaling wacht je op een bericht van BVLO vzw.
Cursus Initiator ropeskipping Door het volgen van deze opleiding leert de cursist naast de algemene doelstellingen: • onderwijsvaardigheden om in veilige omstandigheden de basistechnieken van ropeskipping over te brengen aan beginners • ropeskipping geven voor schoolsportdagen, sportkampen of lessenreeksen. Toelatingsvoorwaarden: Minstens 17 worden in de loop van het kalenderjaar waarin de cursus start en de techniek van het ropeskippen voldoende beheersen (toelatingsproef). Datum: zaterdag 21 t.e.m. vrijdag 27 augustus 2010 Waar: Bloso-centrum, Zuiderlaan 14, 9000 Gent en het Vlaams Wielercentrum Eddy
Samen omnisporten! Op zaterdag 11 september organiseert de Bond voor Lichamelijke Opvoeding een sportieve dag rond omnisport in Lot. Noteer deze dag alvast in jouw agenda!
Inschrijven: www.bloso.be Meer info: Sofie De Bock, 09 218 91 29 sofie.debock@bvlo.be of Vera Fonck, 02 209 47 32 vera.fonck@bloso.be
WISTJEDATJES BVLO op Facebook Sinds kort kan je de Bond voor Lichamelijke Opvoeding ook vinden op Facebook. Makkelijk om ook langs deze weg op de hoogte te blijven van de activiteiten en wie er allemaal aanwezig zal zijn. Word nu vriendjes en voeg de BVLO toe!
Jan Rijpstra nieuwe voorzitter KVLO Op de extra algemene Ledenvergadering van 24 maart 2010 is Jan Rijpstra benoemd tot voorzitter van de KVLO. Jan Rijpstra is bekend voor zijn enthousiasme en passie voor het vak. Zijn uitgebreide netwerk, opgebouwd als lid van de Tweede Kamer, wordt alom gezien als een sterke troef voor het nieuwe bestuur. De officiële voorzitterswissel vond plaats tijdens de voorjaarsvergadering van 28 mei in Haarlem. Na negen jaar nam Gert van Driel dus afscheid als voorzitter van de KVLO. Hij is nog steeds ondervoorzitter van EUPEA, de Europese Vereniging voor Lichamelijke Opvoeding waar onze eigen voorzitter Eric De Boever Secretaris-Generaal van is.
Oost-Vlaanderen en Gent, Snelweg naar Londen Maandag 17 mei 2010 werd de aftrap gegeven van het project ‘Ghent and East Flanders, Gateway to London’. Het Wielercentrum Eddy Merckx vormde het ideale decor voor de start van het project. Onder meer op deze wielerpiste zullen Olympische Topsportdelegaties de Olympische en Paralympische Spelen van Londen 2012 voorbereiden. De provincie Oost-Vlaanderen, de Stad Gent en de Universiteit Gent grijpen de kans om samen met het Belgisch Olympisch en Interfederaal Comité (BOIC) het ambitieuze project ‘Gateway to London – Snelweg naar Londen’ te realiseren. De partners hebben aan de BVLO gevraagd om dit project mee te begeleiden. Oost-Vlaanderen heeft heel wat troeven om Olympische Delegaties naar hier te lokken. De provincie ligt op een boogscheut van Londen en heeft dezelfde klimatologische omstandigheden. Daarnaast is er ook heel veel topsportinfrastructuur aanwezig. Een andere belangrijke troef is de sportwetenschappelijke omkadering die de Universiteit Gent aanbiedt. Om het project in het buitenland te promoten, rekenen de verschillende partners op de topsportambassadeurs. Dit zijn Oost-Vlamingen die actief zijn in het internationale sportlandschap. Dat Cédric Van Branteghem het project met veel enthousiasme zal verkopen, konden de aanwezigen alvast zien op de Kick-Off van 17 mei. Andere grote namen die hun schouders onder het project zetten, zijn o.m. Tom Goegebuer en Filip Meirhaeghe en ex-Olympisch Kampioen Patrick Sercu. Alle info: www.gatewaytolondon.be E-mail: info@gatewaytolondon.be
Bond voor Lichamelijke Opvoeding
29
Geen plaats om te turnen? Elk lokaal wordt een turnzaal in 5 minuten Niet mogelijk denkt u? Sinds kort wel. Het nieuwe Sterraam van BVLO-partner Janssen-Fritsen is een prachtig voorbeeld van hoe je in een handomdraai zowat elke ruimte kan omtoveren in een turnzaal. Janssen-Fritsen werkt continu aan de verbetering en ontwikkeling van sportmaterialen. Kwaliteit, gebruiksgemak en veiligheid zijn daarbij steeds de uitgangspunten. We geven u hier een overzicht van enkele recente ontwikkelingen binnen uw vakgebied.
Mobiele turnzaal Het nieuwe Sterraam van Janssen-Fritsen is briljant door zijn eenvoud: gemakkelijk verplaatsbaar, snel op te zetten en op te bergen, en voorzien van geïntegreerde matten. Zowat elke polyvalente ruimte wordt in een handomdraai omgebouwd tot een turnzaal. Een ruimte die onder de middag dienst doet als eetzaal, kan op andere tijdstippen gemakkelijk gebruikt worden als bewegingsruimte. Door de ingebouwde verrolinrichting kan het geheel snel verplaatst en opgeruimd worden. De stervorm maakt het toestel zeer stabiel, zonder gebruik te moeten maken van grondbussen of vaste bevestigingspunten aan de muur. De hoofdvleugel van het Sterraam is 216 cm hoog en is aan elke zijde voorzien van een meegeleverde opklapbare turnmat. De 2 draaibare vleugels van 125 cm hoog zijn voorzien van schoren voor extra stabiliteit. In
30
opbergstand worden de 2 turnmatten simpelweg omhoog geklapt en opgeborgen tussen de draaibare vleugels. Het JF-Sterraam heeft daardoor slechts ca. 2 m² opbergruimte nodig. Het JF Sterraam is eenvoudig te combineren met vaste toestellen, zoals een plafondunit en met diverse losse toestellen (combiframes) en toebehoren. Afhankelijk van uw budget kunnen met een beperkt aantal toestellen en accessoires heel wat bewegingsmogelijkheden gecreëerd worden.
Van springkast naar Multikast Het zoeken naar multifunctioneel gebruik van de toestellen, is voor Janssen-Fritsen een belangrijke drijfveer. Zo heeft de aloude springkast recent een hele metamorfose ondergaan. De springkast werd een Multikast, een toestel waarmee oneindig gecombineerd kan worden met andere toestellen en accessoires. Maar ook de basismogelijkheden
werden uitgebreider. Een extra verhoogd vlak werd ingebouwd, de kopse kanten kregen een stootvaste bekleding, de stabiliteit werd nog beter, en vooral de uitsparingen op de lange zijden geven een grote meerwaarde. De Multikast is duidelijk méér dan een ‘spring’kast.
Trampoline: grote sprong vooruit Naast de springkast is de minitrampoline wellicht één van de meest gebruikte toestellen in een sportzaal. Maar wat kan je nog verbeteren aan een minitrampoline, een toestel dat al sinds jaar en dag meegaat? Bij JanssenFritsen vond men toch nogal wat punten die voor verbetering vatbaar waren. Door de trampoline standaard te voorzien van een verrolinrichting wordt deze een heel stuk gebruiksvriendelijker en komt er een einde aan de slijtage van het beschermpad door het over de grond slepen. Door het beschermpad
bovendien te laten meeveren met het springdoek, ontstaan er geen gevaarlijke openingen meer tussen beschermpad en springdoek en daalt de kans op blessures aanzienlijk. De richtloper op het beschermpad vergroot de zichtbaarheid bij het aanlopen. En door de veiligheidssterknop van de hoogteverstelling is het in één oogopslag zichtbaar of de poten goed vast zitten. Qua gebruiksgemak en veiligheid gaat de minitrampoline er een grote sprong op vooruit.
scholen als turnclubs. De hoogte is in een wip verstelbaar van 27 tot 37 cm (per 2cm) d.m.v. een veiligheidssterknop.
Het Sterraam is zeer compact op te bergen. Ideaal voor polyvalente ruimtes met een beperkte omvang.
Plankoline: het beste van 2 werelden De Plankoline is het resultaat van een kruisbestuiving tussen een springplank en een trampoline. Het elastisch springdoek is minder belastend voor enkels en knieën en geeft een rebound die vergelijkbaar is met deze van een springplank. Omdat men sneller een beweging volledig en veilig kan aanleren, vormt het een dankbaar toestel voor zowel
Plankoline Meer informatie over al deze sportmaterialen kan je vinden op www.janssen-fritsen.be. Daar kan je ook de uitgebreide catalogus van Janssen-Fritsen aanvragen.
Bond voor Lichamelijke Opvoeding
31
aar in h c s on e d z n e te
n! ijze pr
We ze t
VOORJAARSACTIE
TOT 1 JULI
Tot 1 juli 10% korting op alle catalogusartikelen actiebon en -voorwaarden op www.janssen-fritsen.be
van educatie tot wereldprestatie
Janssen-Fritsen n.v. - Klaverbladstraat 2 - 3560 Lummen - Tel.: 013-53 15 07 - Fax: 013-53 15 10 - info@janssen-fritsen.be - www.janssen-fritsen.be 32
BVLO
Bewegingsonderwijs
Voorbeeld van gezondheidsgerelateerde lessen bewegingsopvoeding Valery Labarque, Doctor in de Lichamelijke Opvoeding, Lector Lichamelijke Opvoeding en Onderzoeker onderzoekscentrum PRAGODI aan de HogeschoolUniversiteit Brussel (HUB), Praktijkassistent aan de Vakgroep Bewegings- en Sportwetenschappen van de Universiteit Gent
Eveline Van Cauwenberghe, Doctoraatsstudent, Aspirant van het Fonds Voor Wetenschappelijk Onderzoek, aan de Vakgroep Bewegings- en Sportwetenschappen van de Universiteit Gent
Greet Cardon, Doctor in de Lichamelijke Opvoeding, Professor aan de Vakgroep Bewegings- en Sportwetenschappen van de Universiteit Gent
Dirk Smits, Doctor in de Psychologische Wetenschappen, Diensthoofd Onderzoekscentrum PRAGODI aan de Hogeschool-Universiteit Brussel (HUB) en geaffilieerd onderzoeker aan Departement Psychologie van de K.U.Leuven
Hoe de doelen bereiken?
Activiteiten
Management
Tijd
Tikkertje staart: Maak de ruimte voldoende groot, zodat ze veel moeten lopen en hun staart niet te snel wordt afgenomen. Zorg dat er voldoende staarten aanwezig zijn. Het aantal tikkers laten variëren afhankelijk van het aantal kleuters, grootte van de ruimte, vaardigheid van de kleuters,...
De kleuters hebben allemaal een staartje/ lintje uit hun broek hangen, behalve de tikkers. De tikkers moeten proberen zoveel mogelijk staartjes af te nemen. Wanneer je een staartje kwijt bent, kom je een nieuwe halen bij de leerkracht. De tikkers verzamelen hun staartjes in een koffer, of op een bepaalde plaats.
10’ Materiaal: 60 lintjes, 3 truitjes voor de tikkers, een koffer voor de tikkers
OF
Tikkertje tussen de benen: Maak de ruimte voldoende groot, zodat ze veel moeten lopen. Het aantal tikkers laten variëren afhankelijk van het aantal kleuters, grootte van de ruimte, vaardigheid van de kleuters,… Vaak genoeg wisselen van tikkers.
De kleuters staan verspreid in de zaal. Er zijn 2 à 3 tikkers. Wie getikt wordt, moet met zijn benen open staan. Wanneer een andere kleuter door je benen kruipt, ben je terug vrij. De tikker mag je niet tikken wanneer je iemand bevrijdt.
10’ Materiaal: 2 truitjes voor de tikkers
Vierhoek-kleurenspel:
Bewegingsonderwijs 062
Kleuters moeten zo snel mogelijk de opdrachten uitvoeren.
In elke hoek van de zaal ligt een mat (hoepel), op gelijke afstand van elkaar. Hang bij elke mat heel zichtbaar een gekleurd blad (1 van de 4 basiskleuren (rood, blauw, groen, geel). Alle kleuters zijn verzameld bij de leerkracht in het midden van de zaal. De leerkracht rolt met de grote dobbelsteen, waarop de 4 basiskleuren en 2 blanco kleuren staan. Als bv. rood bovenaan ligt, moeten alle kleuters zo snel mogelijk de mat met het rode blad gaan aantikken en daarna terug verzamelen bij de leerkracht. Als bv. de blanco kleur bovenaan ligt, mogen de kleuters kiezen welke mat ze gaan aantikken. Heel veel varianten mogelijk: lopen, springen, huppelen, met de poep aantikken, met het hoofd aantikken, met 1 voet,...
8’ Materiaal: 4 matten, 4 gekleurde bladen, grote dobbelsteen Opmerking: zorg ervoor dat je niet te veel tijd verliest met het terug verzamelen van de kleuters, wacht ook niet tot alle kleuters echt terug in het midden staan om opnieuw te werpen. Zorg ervoor dat het aan te tikken vlak voldoende groot is zodat ze niet botsen.
Bond voor Lichamelijke Opvoeding
1
Hoe de doelen bereiken?
Activiteiten
Management
Tijd
Vierhoekspel zonder tikkers: Kleuters aanmanen om eerlijk te spelen. Kleuters steeds aanmoedigen om opdracht goed (bv. zo veel mogelijk, zo snel mogelijk,...) uit te voeren, kleuters positief bekrachtigen,... Na het spel de punten snel overlopen (op een manier dat voor elke kleuter stimulerend is, geen individuele competitie), bv. wie kon er meer dan 3 pittenzakken op de eigen mat leggen, wie heeft meer/minder dan 5, 10,…?
In elke hoek van de zaal ligt een mat (hoepel), op gelijke afstand van elkaar. Hang bij elke mat een gekleurd blad (1 van de 4 basiskleuren (rood, blauw, groen, geel). De kleuters staan verspreid over de 4 matten. Variatie in opdrachten: 1) Alle pittenzakken van de 4 verschillende kleuren liggen in het midden zaal. Bij het startsignaal rennen de kleuters naar het midden van de zaal en pakken daar één pittenzak en brengen die naar hun eigen mat. Op die manier gaat het spel verder. Na een tijdje legt de leerkracht het spel stil. Wie heeft de meeste pittenzakken?
10’ Opmerking: Verdeel zelf de kleuters over de hoeken/matten. Dat kan snel gebeuren door een kleuter aan te duiden en deze naar een bepaalde kleur te sturen. Zorg daarom dat de kleuren (gekleurd blad) duidelijk zichtbaar zijn voor de kleuters.
2) Op elke mat liggen evenveel pittenzakken van de 4 verschillende kleuren. Bij het startsignaal rennen de kleuters naar de andere matten en pakken daar één pittenzak van hun kleur (gekleurd blad) en brengen die naar hun eigen mat. Op die manier gaat het spel verder. Na een tijdje legt de leerkracht het spel stil. Wie heeft de meeste pittenzakken van zijn kleur? 3) Op elke mat liggen evenveel pittenzakken van de 4 verschillende kleuren. Bij het startsignaal nemen de kleuters één pittenzak van hun eigen mat en brengen die naar een andere mat. Daarna keren ze terug naar hun eigen mat om opnieuw een pittenzak te nemen. Op die manier gaat het spel verder. Na een tijdje legt de leerkracht het spel stil. Wie heeft als eerste zijn eigen mat leeg? Wie heeft er het minste pittenzakken op zijn eigen mat liggen?
Bewegingsonderwijs 063
Vierhoekspel met tikkers:
2
Kleuters aanmanen om eerlijk te spelen. Kleuters steeds aanmoedigen om opdracht goed (bv. zo veel mogelijk, zo snel mogelijk,...) uit te voeren, kleuters positief bekrachtigen,... Na het spel de punten snel overlopen, bv. wie heeft meer/minder dan 5, 10,…? Het aantal tikkers laten variëren afhankelijk van het aantal kleuters, grootte van de ruimte, vaardigheid van de kleuters,… Vaak genoeg wisselen van tikkers.
In elke hoek van de zaal ligt een mat (hoepel), op gelijke afstand van elkaar. Op elke mat liggen er een gelijk aantal lintjes. De kleuters staan verspreid over de 4 matten en de tikkers staan in het midden. De kleuters moeten zoveel mogelijk punten behalen. Dit doen ze door van mat tot mat te lopen. Op elke mat dat ze komen mogen ze één lintje van de mat nemen. Als ze echter getikt worden, moeten ze één lintje afgeven aan de tikker. Op de matjes kunnen ze niet getikt worden.
8’ Materiaal: 4 matten, 4 dozen, veel lintjes verspreid over de 4 matten, truitjes voor de tikkers
Hoe de doelen bereiken?
Activiteiten
Management
Tijd
Dans: Leerkracht loopt mee rond in de zaal. Kleuters proberen de leerkracht zoveel mogelijk na te doen met het dansje.
Kleuters lopen rond in de zaal op de muziek. Leerkacht toont verschillende opdrachten voor en kleuters doen onmiddellijk na. Heel veel varianten mogelijk: vrije pasjes, lopen, voorwaarts lopen, achterwaarts lopen, springen, huppelen, rondhuppelen per 2, ...
8’ Materiaal: cd Thor, megamindy, plop, …
Wolfje, wolfje ben je thuis?: Leerkracht is bij de eerste keer zelf de wolf, zodat de kleuters goed doorhebben hoe het spel verloopt.
De kleuters staan naast elkaar op de aangegeven lijn. Aan de overkant slaapt er een wolf. De kleuters moeten proberen zo dicht mogelijk bij de wolf te komen door telkens dezelfde vraag te stellen (wolfje, wolfje ben je thuis?). Als de wolf ‘nee’ zegt kunnen ze nog dichterbij komen, zegt de wolf ‘ja’ dan moeten ze zo snel mogelijk terug rennen. De taak van de wolf is zoveel mogelijk kleuters aan te tikken. De kleuters die aangetikt zijn, worden ook een wolfje. Je kunt de kleuters constant laten springen, want de wolf heeft dat niet graag en daar wordt hij wakker van.
6’ Opmerking: bewaak steeds dat er voldoende actie is, eventueel aanpassingen doen aan het spel!
De ontwikkelingsdoelen voor het kleuteronderwijs voor het leergebied Lichamelijke Opvoeding
Bewegingsonderwijs 064
1 Motorische competenties Zelfredzaamheid in kindgerichte bewegingssituaties Lichaams- en bewegingsbeheersing De kleuters 1.1 kunnen diverse ruimtelijke hindernissen nemen door middel van klimmen en klauteren, stappen, lopen en springen. 1.2 kunnen de eigen bewegingsbaan stoppen, richten en wijzigen afhankelijk van statische en dynamische objecten: andere bewegers, obstakels, bewegende voorwerpen. 1.3 kunnen het evenwicht behouden in verplaatsingen en bij houdingen op diverse steunvlakken. 1.4 kunnen het eigen lichaamsgewicht veilig opvangen door middel van landen en vallen. 1.5 kunnen onder begeleiding kleuteraangepast materiaal veilig heffen, dragen en verplaatsen. 1.6 kunnen met een eenvoudig bewegingsantwoord snel reageren op auditieve, visuele en tactiele signalen. Complexe lichaams- en bewegingsorganisatie De kleuters 1.7 kunnen voor verschillende basisbewegingen de ledematen functioneel en gecoördineerd inschakelen. 1.8 voeren de voornaamste basisbewegingen uit zonder teveel overtollige meebewegingen. 1.9 kunnen vlot en spontaan de zijkanten van het lichaam gebruiken en zijwaarts bewegen. 1.10 kunnen de armen en benen afwisselend bewegen. Voorkeurlichaamszijde De kleuters 1.11 tonen een duidelijke linker of rechter voorkeur voor éénhandige taken. 1.12 kunnen hun voorkeurhand tonen, wanneer het expliciet gevraagd wordt. 1.13 tonen in taken waar tweehandigheid vereist is een duidelijke taakverdeling in gebruik van linker en rechterhand (-voet). Lichaamsopbouw De kleuters 1.14 tonen in het bewegen dat ze de opbouw van het lichaam aanvoelen en kennen en dat ze intuïtief rekening houden met de lichaamsopbouw en met lichaamsgrenzen en -verhoudingen. 1.15 kunnen zelf actief omgaan met wijzigingen in de lichaamshouding rekening houdend met de omgeving. Rustervaringen De kleuters 1.16 kunnen komen tot rustervaringen.
Bond voor Lichamelijke Opvoeding
3
1.17 1.18 1.19 1.20 1.21 1.22 1.23 1.24 1.25
Complexe ruimte- en tijdsfactoren De kleuters kunnen in de ruimte snel een afgesproken plaats terugvinden en er rekening mee houden. kunnen tijdens het bewegen rekening houden met plaatsaanduidingen. kunnen handelend rekening houden met een te overbruggen afstand. kunnen in eenvoudige bewegings- en spelsituaties de meest efficiënte bewegingsrichting kiezen. passen de eigen beweging aan aan de snelheid en het tempo van bewegende objecten, of aan de tijdsduur van auditieve signalen. passen het eigen bewegingsritme spontaan aan aan een eenvoudig opgelegd ritme. zoeken zelf een uitvoeringsvolgorde in een bepaalde opstelling van toestellen. kunnen twee of meer opeenvolgende hindernissen nemen. kunnen doelgericht een beweging onderbreken en laten opvolgen door een andere beweging.
Groot-motorische en klein-motorische vaardigheden in gevarieerde situaties Groot-motorische vaardigheden De kleuters 1.26 tonen een toenemende bedrevenheid in basisbewegingen met betrekking tot de kind-eigen bewegingscultuur. 1.27 tonen actieve bewegingspogingen om de eigen behendigheidsgrens volgens eigen aanvoelen te verleggen. Klein-motorische vaardigheden De kleuters 1.28 tonen een toenemende bedrevenheid in het functioneel aanwenden van klein-motorische vaardigheden. 1.29 kunnen klein-motorische vaardigheden in verschillende situaties voldoende nauwkeurigheid gedoseerd en ontspannen uitvoeren. 1.30 kunnen de functionele grepen gebruiken voor het hanteren van voorwerpen. Opeenvolgende handelingen De kleuters 1.31 kunnen een eenvoudige reeks van opeenvolgende handelingen uitvoeren binnen bewegingsactiviteiten. Bewegingsantwoorden De kleuters 1.32 kunnen een gepast bewegingsantwoord geven op eenvoudige speltaken, bewegingsopdrachten, afspraken en regels. Handelend omgaan met betekenisinhouden De kleuters 1.33 tonen in het handelend omgaan met betekenisinhouden een toenemend begrijpen, toepassen en verwoorden van: spelideeën van kinderspelen lichaams-, bewegings-, ruimte- en tijdsbegrippen, facetten van fysische kennis voorstellingen (fantasie) symbolen en hun interpretatie, begrippen Oplossen van kind-aangepaste bewegingsproblemen De kleuters 1.34 kunnen geconcentreerd bezig blijven met een bewegingsprobleem. 1.35 tonen belangstelling voor aangereikte oplossingsstrategieën. 1.36 tonen pogingen tot verwoorden van gestelde acties. 1.37 kunnen creatief verschillende oplossingen voorstellen. 1.38 kunnen geleerde bewegingsprincipes toepassen in andere bewegingssituaties. Sensorische prikkels De kleuters 1.39 kunnen gerichte aandacht opbrengen voor verschillende sensorische prikkels en deze rustig laten inwerken. Beweging als expressie- en communicatiemiddel De kleuters 1.40 tonen in hun vrije spel en in geleide opdrachten een spontaan aanwenden van beweging als expressie en communicatiemiddel.
Bewegingsonderwijs 065
2 Gezonde en veilige levensstijl De kleuters 2.1 behouden de natuurlijke vitaliteit en bereidheid om fysieke inspanningen te leveren. 2.2 nemen zelf initiatief om groot-motorisch te bewegen. 2.3 beleven zichtbaar plezier aan fysieke inspanningen. 2.4 ontwikkelen een correcte lichaamshouding. 2.5 behouden hun natuurlijke lenigheid. 2.6 kunnen in diverse spelsituaties de nodige kracht tonen om het eigen lichaamsgewicht en kleuter-aangepast spelmateriaal te verplaatsen en te dragen. 2.7 kunnen een fysieke inspanning een tijdlang volhouden. 2.8 kunnen eenvoudige verplaatsingsvormen op snelheid uitvoeren. 2.9 herkennen effecten van fysieke activiteit op het eigen lichaam en kunnen dat op hun manier verwoorden. 2.10 ontwikkelen een goed hygiënische gewoonte en weten dat zij schoeisel en kledij moeten aanpassen aan de omstandigheden.
4
3 Zelfconcept en het sociaal functioneren De kleuters 3.1 tonen een intrinsieke belangstelling om diverse nieuwe bewegingssituaties te verkennen. 3.2 kunnen speels bezig zijn met de eigen beweging en lichamelijkheid. 3.3 tonen in het experimenteergedrag dat ze de eigen mogelijkheden en begrenzingen aanvoelen. 3.4 tonen een rustige aanwezigheid in het eigen lichaam, voelen de eigen grenzen en tonen een vertrouwdheid met de eigenheid van het lichaam. 3.5 tonen in diverse bewegingssituaties een variatie aan innerlijk beleven. 3.6 tonen een persoonlijke stijl in spontane expressie. 3.7 durven de eigen bewegingsvormen en behendigheden tonen. 3.8 kunnen zich emotioneel uiten binnen aanvaardbare grenzen. 3.9 kunnen in bewegingssituaties respectvol rekening houden met de veiligheid en de vermogens van andere kleuters en passen hun handelingen aan. 3.10 kunnen kleuter-aangepast materiaal uithalen en weer opbergen op de afgesproken plaats. 3.11 kunnen materiaal op de geëigende manier gebruiken. 3.12 kunnen binnen een eenvoudige spelvorm één tot twee spelregels opvolgen. 3.13 gaan spontaan over tot het maken van eenvoudige afspraken binnen het functioneren in subgroepjes.
Rugscholing
BVLO
De driehoeksrelatie rug – buik – benen, Complete buikspierengids Lichamelijke Opvoeding kan veel bijdragen aan rugletselpreventie. Net omdat we als kind al Lichamelijke Opvoeding krijgen, kan de invloed erg groot zijn. Een grote verantwoordelijkheid dus voor de leerkracht LO en een stimulans om deze leerkrachten goed te gaan bijscholen. We kunnen niet alle bewegingen die rugbelastend zijn simpelweg vermijden. Heel wat sporten zijn zelfs rugbelastend. Denk maar aan tennis, gymnastiek… Maar we kunnen deze sporten toch niet vermijden omwille van de rugproblematiek? Ik pleit niet voor het vermijden van rugbelastende dagelijkse bewegingen of sporten, maar voor een verantwoorde buikspiertraining en stretching die de rug ontlasten. Elke trainer van om het even welke sport moet zich afvragen welke oefeningen hij of zij kiest en waarom. Zeker als het gaat om buikspiertraining en stretching moet de trainer/ leerkracht weten welke oefeningen goed zijn en welke niet en waarom.
Wat je vooraf moet weten Het bekken staat centraal in het lichaam en vormt het fundament waarop de wervelkolom is gebouwd. Als het bekken verandert van stand, heeft dat gevolgen voor het verdere verloop van de wervelkolom.
Onevenwicht ontstaat door de ene spiergroep te belasten en de andere niet. De buik- en bilspieren worden in verhouding tot de dij-, heup- en rugspieren veel minder gebruikt. Bij de ene is dat zeer merkbaar aan het gezonde ronde buikje, bij anderen is de disharmonie even groot maar onzichtbaar.
Frederik Danneels, Bachelor LO
bekken als referentie om de verwarring in de praktijk minimaal te houden.
De invloed van dat onevenwicht op de rug is groot, maar we kunnen dit evenwicht herstellen. De schetsmatig driehoekige vorm van het bekken benadrukt de relatie tussen de spiergroepen die aanhechten op het centrale bekken. In dit artikel krijgt u een greep uit de handleiding buikspiertraining en stretching in functie van de rug. Wie meer oefeningen en achtergrondinformatie wil, kan het boekje verkrijgen bij het Publicatiefonds voor Lichamelijke Opvoeding vzw, via de website: www.bvlo.be – e-shop of contacteer ons via tel. 09/218.91.21 of info@bvlo.be. Leden betalen slechts 15 euro, nietleden 19 euro. Frederik Danneels gaf hierover al bijscholingen tijdens de jongste Winterstage van BVLO West in Brugge en de Omnisportweek van BVLO-Oost-Vlaanderen in Gent. Een nieuwe praktijksessie is gepland tijdens de komende omnisportweek van BVLO Oost-Vlaanderen van 23 tot 27 augustus 2010
»» Handleiding buikspiertraining
De onderste lijn is een rechte getrokken doorheen het rotatiepunt. In vergelijking met de foto hieronder zie je duidelijk de rotatie (retroversie)van het bekken.
Conditie 021
Anteversie en Retroversie
Op het bekken hechten vier grote spiergroepen aan. De buikspieren, de bilspieren, de heup- en dijspieren en de rugspieren. Bij een ongelijke belasting van die spiergroepen, komt het bekken in een gekantelde stand waardoor de hele gesteldheid van de wervelkolom gewijzigd wordt.
Het bekken kan voor- en achterwaarts kantelen. De terminologie hieromtrent is wat verwarrend. Op de tekening wordt het bekken in zijaanzicht vereenvoudigd weergegeven door een omgekeerde driehoek. De bovenste driehoek toont een bekken in neutrale houding, de onderste driehoek toont een rotatie in wijzerzin. In dit artikel neem ik de onderkant van het
De bovenste foto toont vereenvoudigd de rechte buikspier in rust. Het bekken ligt in
Bond voor Lichamelijke Opvoeding
5
een neutrale stand en de rug is licht gebogen (normale lordose).
lijk een hand onder de rug schuiven. Dit is de neutrale basishouding bij buikspiertraining.
De onderste foto toont een maximale contractie van de rechte buikspier. Het bekken ligt in een maximale retroversie en de lumbale lordose is geheel afgevlakt. De rechte buikspier kan fysiologisch zwaarder belast worden, maar anatomisch kan de thorax niet dichter bij het schaambeen komen.
De tweede foto toont diezelfde lordose maar gedeeltelijk afgevlakt. De buikspieren trekken concentrisch samen, de romp is onbeweeglijk, het bekken draait in een retroversie.
Volgende fotoreeks illustreert van boven naar onder de maximale contractie van de rechte buikspier door middel van een curl-up. Curl-up betekent letterlijk opkrullen. De verkorting van de afstand tussen borstbeen en schaambeen is geen rechte. Het borstbeen en het bekken krullen naar elkaar toe.
Bij de derde foto is de rug volledig afgevlakt. Het bekken is gedraaid in een maximale retroversie. Anatomisch kan het bekken niet verder draaien. Op de vierde foto worden de schouders geheven, de buikspieren worden nog meer belast. Op de onderste foto is het bekken in een maximale retroversie en de afstand tussen het bekken en de thorax is minimaal. Anatomisch kan de buikspier niet meer verkorten. Fysiologisch kan de belasting wel verhoogd worden. De curl-up is ongetwijfeld de manier bij uitstek om de buikspieren te trainen. Bij een curl-up worden de buikspieren geïsoleerd belast, alleen de buikspieren werken. De bilspieren kunnen synergetisch werken tijdens de curl-up. Tijdens de curl-up kiest de uitvoerder de grootte van het aandeel van de bilspieren. Beide spiergroepen inschakelen vergemakkelijkt de retroversie. Ook het effect op de coördinatie is groter wanneer beide spiergroepen samenwerken. In de hersenen wordt de sturing van de curl-up duidelijker wanneer de buik- en bilspieren samen concentrisch contraheren. Een geoefend sporter kan de bilspieren volledig ontspannen om zo de buikspieren geïsoleerd te laten samentrekken.
Conditie 022
Opmerking
6
Op de bovenste foto is duidelijk de lumbale lordose te zien in rust. We kunnen gemakke-
Het volledig afvlakken van de onderrug tijdens de buikspiertraining geeft tijdelijk een vergrote druk op de tussenwervelschijven. Vandaar raden de meeste trainers aan om een lichte kromming te behouden. De theorie van de driehoeksrelatie vindt dat een zeer tijdelijke overcorrectie kan. Het volledig afvlakken van de onderrug is de voorwaarde om de maximale retroversie van het bekken te bekomen. Die maximale retroversie is dan weer de vereiste om de heupspieren, de dijbeenspieren en de rugspieren optimaal te rekken. Tijdens buikspiertraining wordt ook afgeraden om met de handen in de nek stevig aan het hoofd te trekken.
Variatie van de beenpositie Door de benen in rust te strekken komt het bekken in een nog grotere anteversie. De buiken bilspieren moeten harder samentrekken om de rug te kunnen afvlakken. De bilspieren zijn het ideale alternatief om weerstand te bieden aan de retroversie op voorwaarde dat de contractie isometrisch gebeurt. Indien de contractie concentrisch gebeurt, wordt de belasting van de buikspier verminderd. Zo worden die zwakke spieren mee getraind. Deze uitleg omzetten in de praktijk is als het nabootsen van enkele danspasjes. Ze lijken alleen maar eenvoudig. Coördinatie verbeter je door alert en bewust te trainen. Door de rug voortdurend af te vlakken en het zitvlak dicht te knijpen hou je de spanning op de juiste spiergroepen. De praktijk zal uitwijzen dat deze opdracht niet zo eenvoudig is als het lijkt.
De foto boven is een oefening die je op het bed kan uitvoeren. Door de goede aanhechtingshoek van de achterste beenspieren en de bilspieren alsook de anteversie veroorzaakt door de hangpositie van de benen, kan er veel fixatiekracht worden overgezet op het bekken. Hierdoor moeten de buikspieren al behoorlijk samentrekken om de rug af te vlakken. Als dat nog niet voldoende is kan men vanuit die positie een curl-up doen. De achterste beenspieren worden aangespannen door met de knieholte te drukken tegen de zijkant van het bed of het vlak waarop men ligt. Aangezien de drie spiergroepen afgebeeld behoren tot de zwakkere spiergroepen en de groep van de anti-lordoserende spieren is deze manier de trainingsmethode bij uitstek. De drie spiergroepen worden samen getraind, weliswaar met een andere contractievorm. De buikspier (onderbroken lijn) trekt concentrisch samen. De achterste beenspieren en bilspieren trekken aanvankelijk isometrisch samen om over te gaan in een excentrische contractie. Wanneer de drie afgebeelde spiergroepen concentrisch samentrekken, komt het bekken
in een retroversie. Die kracht is zo groot dat het in staat is om tijdens die buikspiertraining de rug en de voorste dijbeenspieren te rekken.
moeten echter altijd steunen. Zodra de benen geheven worden, trekken de lordoserende spieren samen. Die zijn al veel te sterk ontwikkeld door de hedendaagse bewegingscultuur. Bovendien trekken die spiergroepen de rug hol. Bij de vraag om het bekken naar voor te kantelen, reageren veel sporters door het bekken te heffen. De retroversie echter is een rotatiebeweging. Het zitvlak wordt niet geheven maar gedraaid. De skeletanalyses maken dat duidelijk. Wanneer de benen asymmetrisch opgesteld worden, ontstaat een onevenwicht. De heup kantelt zijwaarts en de aanhechtingshoek van beide lichaamshelften verandert. Net door dat onevenwicht trekken ook de schuine buikspieren samen, zelfs bij het recht omhoog krullen van de romp. Deze vorm van training voor de schuine buikspieren is een stuk beter voor de werveldruk. De torsielasten worden hierdoor vermeden. Vooral sporters met een minder goede rug kunnen op die manier veilig de schuine buikspieren trainen.
Variatie van de armpositie
Conditie 023
Door vanuit ruglig de armen naar achteren te brengen vergroot het moment. De massa van de armen komt verder van het rotatiepunt en verzwaart de belasting.
De armposities zijn geordend van lichte belasting naar zware belasting. De armposities van de eerste twee afbeeldingen liggen voor het rotatiepunt, aangegeven door een lichtgekleurde bol. De buikspier moet enkel de romp en het gewicht van het hoofd tillen. Alle beenposities kunnen symmetrisch en asymmetrisch uitgevoerd worden. De benen
Bij de derde en de vierde afbeelding bevinden
de armen en handen zich achter het rotatiepunt. Het opkrullen vanuit deze armposities wordt van boven naar onder steeds moeilijker.
De armposities bij volgende buikspieroefeningen zijn gelegen ver achter het rotatiepunt weergegeven door de lichtgekleurde bol. Dit is een oefenvorm voor gevorderden. Een nog moeilijker vorm is deze met een gevorderde voetenstand. Zo kan met een 100 % pure en ge誰soleerde buikspieroefening uitvoeren.
Werken met toestellen of gewichten In de verschillende armposities kan men ook gewichten hanteren. Op de ab-coach is ruimte voorzien om gewichtjes te hangen. Tijdens de curl-up komt het hoofd voortdurend van de grond. De halsspieren moeten onafgebroken statisch (isometrisch) samentrekken.
Bond voor Lichamelijke Opvoeding
7
Die halsspieren verzuren snel en de buikspiertraining wordt minder aangenaam. Een handdoek gebruiken is een dankbaar alternatief. Ook de ab-coach is een waardevol toestel. De driehoeksrelatie rug – buik – benen is een feit wanneer de buikspiertraining goed uitgevoerd wordt. Bij een degelijke buikspiertraining verstevigen alle spieren die lumbaal anti-lordoserend inwerken op de wervelkolom. Het is meer dan alleen maar het verstevigen van de buikspieren. Bij een correcte buikspieroefening worden ook de achterste beenspieren en de bilspieren belast. De synergistische werking van deze spieren heeft een grote retroversiekracht. Deze retroversiekracht is in staat om de lumbaal lordoserende spieren te rekken. Tijdens het trainen van de buik en bilspieren met gestrekte benen, worden de heupbuigers gerekt, het zijn immers de antagonisten op dat moment. De uitwerking op de rug na de training is dus dubbel. De buikspiertraining wordt met de juiste techniek evenzeer een rekoefening voor de rug. De driehoeksrelatie is een feit. Zoekend naar een platte buik als schoonheidsideaal willen veel consumenten investeren in een buikspierapparaat die hen in een zo kort mogelijke tijd bezorgt wat ze zoeken. Heel wat toestellen om de buikspieren te trainen buigen de romp naar de benen of de benen naar de romp. Die toestellen worden gedemonstreerd met atleten die afgetrainde buikspieren hebben. De nietsvermoedende of onwetende man of vrouw is meteen verkocht.
Actieve stretching gebeurt door de antagonistische spieren te contraheren.
De driehoeksrelatie rug – buik – benen staat voor het rekken van alle spieren die de bestaande lumbale lordose van de rug accentueren op een actieve manier. De foto links beschrijft de uitgangshouding om de voorste dijbeenspier (M. quadriceps femoris) uit te rekken. Letterlijk vertaald betekent M. quadriceps femoris vierkoppige spier van het dijbeen. Van de vierkoppige dijbeenspier lopen drie koppen van onderbeen naar bovenbeen. Er is slechts één kop die loopt van onder de knie tot op het bekken (rectus femoris). De M. rectus femoris is het rechte deel van de M. quadriceps femoris die twee gewrichten overbrugt. Alleen dit stuk vergroot bij een bekkenkanteling. De andere drie spieren rekken al op hun maximum door in de positie te komen beschreven op de foto links.
De rug is in neutrale positie en de buik- en bilspieren zijn ontspannen. Bij een niet geoefende sporter is de spanning het grootst bij de knie. De rechte dijbeenspier krijgt de kans niet om uitgerekt te worden omdat de andere drie spieren gerekt worden. De sporter krijgt het gevoel dat de volledige dijbeenspier gerekt wordt terwijl het belangrijkste deel, de rectus femoris onopgemerkt wordt vergeten. Op de foto rechts zijn de buik- en bilspieren aangespannen en de lordose in de rug is afgevlakt. Daardoor komt er een grotere spanning in de rechte dijbeenspier (rectus femoris). Ook de heupbuigers rekken mee vanuit die houding. Pas wanneer de theorie van de driehoeksrelatie toegepast wordt, rekken de rechte dijbeenspier en de heupbuigers uit. Het zijn vooral die spieren die een enorme invloed hebben op de stand van het bekken en de grootte van de lumbale lordose. Die spieren bepalen rechtstreeks hoe groot de druk is op de tussenwervelschijven. De driehoeksrelatie rug - buik en benen is een feit wanneer tijdens een actieve stretching het bekken wordt gekanteld in een retroversie. Niet alleen de dijbeenspieren en de heupbuigers rekken vanuit die houding. Doordat het bekken naar voor gekanteld wordt, vlakt de rug af. Net door die afvlakking rekken ook een aantal rugspieren. Correcte oefeningen die de lenigheid bevorderen van de heupbuigers en de voorste dijbeenspieren zijn sterk beperkt.
Uiteraard is in het boek nog veel meer oefenstof te vinden en bovendien het laatste deel gewijd aan het fietsen. Wij geven u graag de inhoudstafel mee. 1. Anatomie van de wervelkolom en de heup.......5 1.1 De bouw van de wervelkolom en de heup...........5 1.2 Anteversie en Retroversie......................................6 2. De stand van het bekken......................................7 2.1 Retroversie..............................................................7 2.2 Anteversie...............................................................8
Conditie 024
»» Handleiding stretchen in functie van de rug
8
Stretching moet pijnloos zijn. Het moet een ontspannend gevoel zijn. Rek nooit zonder een degelijke, actieve opwarming. Verend rekken is niet aangewezen. Het oefenprogramma bevat actieve en passieve lenigheidoefeningen. Bij passieve rekoefeningen gebruikt men een externe kracht. Dit kan door een partner of door de zwaartekracht.
3. Druk op de zenuwen.............................................9 4.
Voorbeelden van het gebruik van de spieren....11
5. De wet van de spierlengte of de eerste wet van Borelli en Weber-Fick...........................................13 6. De stand van het bekken tijdens rugsparende arbeid.............................................14
9. Handleiding buikspiertraining............................18 9.1 Variatie van de beenpositie..................................28 9.2 Variatie van de armpositie...................................31 9.3 Werken met toestellen of gewichten..................33 10. Handleiding stretchen in functie van de rug....35 11. Fietsen...................................................................48 11.1 Rijden met of zonder klikschoenen.....................48 11.1.a Met gewone schoenen en pedalen.....................48 11.1.b Fout fietsen met klikpedalen...............................50 11.1.c Correct fietsen met klikpedalen...........................51 11.2 Fietsen met een ligfiets........................................53 11.3 De afstand van het zadel tot de pedalen............55 Bijlage ...............................................................................57 Bibliografie........................................................................64
7.
Soorten spiersamentrekkingen..........................15
8. De driehoeksrelatie buikspiertraining, stretchen en rugpijn............................................17
Cricket
BVLO
Kings of cricket!
Patrick Demaerschalk, Verantwoordelijke Jeugdwerking Cricket Vlaanderen
Vorig jaar zorgde een Australisch onderzoek voor opschudding: ‘Cricket is een buitenlands importproduct’ was het verhaal waar de Sunday Telegraph mee uitpakte, op basis van een nieuwe tekst van dichter John Skelton die de Vlamingen “kings of crekettes” noemde en hard tekeer ging tegen de Vlaamse wevers, die vanaf de 14de eeuw neerstreken in het zuid-oosten van Engeland. Dat de oorsprong van cricket in Vlaanderen zou liggen was overigens al jarenlang één van vele theorieën die de ronde deden.
prullenmand verwezen worden: cricket is niet elitair (het is de volkssport nummer 1 in India, Pakistan, Zuid-Afrika, Jamaica….), en ook niet ouderwets (‘Hawk eye’ werd ontwikkeld voor cricket en wordt al jaren gebruikt bij internationale wedstrijden; een ‘video-umpire’ kan ook al lang beslissingen nemen wanneer de scheidsrechter op het veld twijfelt).
Cricket Vlaanderen is de Vlaamse federatie die cricket in Vlaanderen wil ontwikkelen en laten evolueren. Onze missie is om de bestaande clubs te ondersteunen en activiteiten te organiseren om cricket bekend te maken en te verspreiden naar de lokale jeugd en de Vlaamse bevolking. We hopen de juiste omstandigheden te kunnen creëren om cricket in Vlaanderen te laten groeien en de vorming van nieuwe clubs te kunnen aanmoedigen en ondersteunen. We zijn sinds januari 2009 door Bloso officieel erkend als sportfederatie, een mijlpaal in de vaderlandse cricketgeschiedenis. Cricket Vlaanderen vult het werk aan van de Belgische Cricket Federatie, die verantwoordelijk blijft voor nationale juniorenploegen, de A-ploeg en de nationale competitie.
Niettegenstaande cricket dus een van origine Vlaamse sport is, is het door toedoen van het Britse rijk over de wereld verspreid. Dit heeft tot gevolg dat de meeste cricketspecifieke termen Engels zijn. Waar mogelijk hebben wij die door een Nederlands equivalent vervangen, maar dat is niet steeds mogelijk.
»» De ploegen en spelers Een cricketwedstrijd gaat tussen twee elftallen, waarbij de aanvoerders vóór de start tossen welke partij het eerst aan slag is (‘batten’) dan wel het veld ingaat (‘fielden’). Van de ploeg aan slag komen de eerste 2 spelers op het veld, de ‘batsmen’ (1 aan elk wicket). Van de veldpartij staan alle 11 spelers op het speelveld: de werper of ‘bowler’ (die probeert met gestrekte arm de bal naar de batsman aan slag te werpen met de intentie die uit te krijgen), een ‘wicket-keeper’ en 9 veldspelers. De kapitein bepaalt waar die plaatsnemen (een tactische keuze).
»» Het veld Het ovale speelveld is niet aan vaste afmetingen gebonden. In het midden ligt een speelstrook (‘pitch’), die bestaat uit een speciaal aangelegde grasstrook, of een strook in kunststof (vaak kunstgras). Deze pitch is ruim 20 meter lang en 2 meter breed. Aan de uiteinden van deze strook staan de ‘wickets’ opgesteld, twee hekwerkjes, bestaande uit drie paaltjes (‘stumps’) met daar bovenop twee dwarshoutjes (‘bails’).
»» Scoren: runs en outs De ploeg aan slag probeert tijdens zijn slagbeurt (‘innings’) zoveel mogelijk ‘runs’ te scoren. De batsman slaagt daarin als hij de hem toegeworpen bal met zijn slaghout (‘bat’) het veld inslaat en vervolgens naar het andere wicket rent. Telkens als hij en zijn collegabatsman elkaar kruisen en tijdig elkaars wicket bereiken, scoren zij een run. Wordt een bal zo hard geslagen dat hij over de grond het veld uitrolt, dan hoeven de batsmen niet te lopen en verdienen ze in 1 klap vier runs. Wie de bal buiten het speelveld slaat zonder dat die eerst de grond heeft geraakt, verdient zes runs. Een batsman moet zijn beurt afstaan aan de volgende batsman van zijn ploeg als de
Het spel Cricket heeft de reputatie een ‘ingewikkelde’ sport te zijn, maar dat is gebaseerd op vooroordelen tegenover een onbekende sport. Ook hier geldt: onbekend maakt onbemind! Aan ons om daar verandering in te brengen. Cricket heeft geen spelregels maar wel 42 wetten of ‘laws’. Deze wetten zijn oersimpel, met uitzondering van de uitzonderingen! De basisprincipes van deze veelzijdige sport zijn hoe dan ook eenvoudig: bij een introductie voor nieuwkomers volstaan 5 minuten inleiding – en dan praktijk. Natuurlijk zijn er uitzondering en regeltjes, maar net als buitenspel in voetbal beletten die de jeugd van het spel te genieten. Ook andere vooroordelen kunnen naar de Bond voor Lichamelijke Opvoeding
9
veldpartij hem uit (‘out’) heeft gekregen. Dit gebeurt o.a. wanneer: • de bal wordt geslagen door de batsman en gevangen door een veldspeler voor de bal de grond raakt. Dat is een vangbal of catch (batsman uit = ‘out caught’); • de bowler gooit de bal in het wicket waardoor de bails of dwarshoutjes vallen (‘bowled’); • het wicket van de batsman is met de bal verstoord terwijl hij na een run niet tijdig het gebied aan het andere wicket heeft bereikt (‘run out’); • indien de batsman de bal met zijn been i.p.v. zijn bat tegenhoudt en de scheidsrechter oordeelt dat de bal anders het wicket geraakt zou hebben, kan hij de batsman uit geven. In Zuid-Afrika heet dit “beentje-voorpaaltje”!
»» Winnen en verliezen Elke ploeg heeft één innings om zoveel mogelijk runs te scoren. Een innings kan duren tot 10 batsmen zijn uitgeschakeld (‘all out’, de laatste batsman blijft alleen over ‘not out’), of tot een afgesproken aantal werpbeurten (‘overs’) van 6 worpen elk is afgewerkt.
De als eerst battende partij heeft 165 runs gescoord en de tegenstander staat op 120 runs. Zij moeten dus nog 46 runs maken om te winnen, maar er zijn al 6 batsmen uit (wickets) terwijl ze maar 5 overs meer hebben (ervan uitgaande dat dit een 45-over-wedstrijd is). Het is dus spannend! De score van een cricketwedstrijd wordt meestal uitgedrukt als ‘120 (runs) voor 6 (wickets)’ wat betekent dat er op dat ogenblijk 120 runs werden gescoord en dat er al 6 batsmen uit zijn. Als een batsman uit is zegt men dat “een wicket gevallen is”.
Basistechnieken Eén van de voornaamste troeven van cricket in het algemeen en zeker als schoolsport is dat er een brede waaier van technieken en onderdelen bij komt kijken. De voornaamste fysieke handelingen die de spelers moeten verrichten zijn het batten (met het slaghout op de bal slaan en door het over en weer lopen ‘runs’ scoren), het bowlen (met gestrekte arm de bal naar het wicket werpen) en het veldspel (de weggeslagen bal trachten te vangen en terug naar het wicket te werpen).
Jeugdwedstrijden gaan over 20 overs per team, competitiewedstrijden over 45 overs. De ploeg die eerst aan slag is wint, als de tegenpartij tijdens haar slagbeurt de eerste score niet kan verbeteren (iedereen uit of alle overs opgebruikt). De als tweede battende ploeg wint als zij de score van de eerste ploeg verbetert. Totaal Wickets Overs 1ste innings
10
120 6 40 165
»» Batten
Omdat veel kinderen wel honkbal (baseball) kennen, is het allicht het gemakkelijkst om te vertrekken van de gelijkenissen en verschillen tussen cricket en honkbal. Voor het batten zijn er een aantal belangrijke verschillen die essentieel zijn voor het ontwikkelen van een goede techniek: • Bij cricket zal de werper de bal proberen te laten botsen voordat de slagman erop kan slaan. Door deze bots kan de werper door allerhande effect aan de bal mee te geven het raken van de bal door de slagman extra moeilijk maken. • Bij honkbal is de slagman verplicht te lopen nadat hij op de bal geslagen heeft, maar bij cricket is de keuze om te lopen aan de slagman. Hij moet beslissen of hij aan het andere wicket kan geraken voordat de veldspelers de bal opnieuw bij het wicket gekregen hebben. • Bovendien zijn er bij cricket steeds twee slagmannen van dezelfde ploeg in het spel waardoor communicatie en tactiek extra belangrijk worden. Deze verschillen hebben een belangrijke invloed op de basistechniek van het batten, namelijk dat we bij cricket met de slaghout zo veel mogelijk verticaal willen gebruiken (ipv horizontaal bij honkbal) om zo goed mogelijk het wicket te beschermen. De ‘straight-drive’ (zie voorbeeldsessies) is hier een goed voorbeeld van.
»» Bowlen Batting, of het wegslaan van de bal met het slaghout, is het aantrekkelijkste en spectaculairste onderdeel van de cricketsport. Het is ook door het batten je ‘runs’ (punten) scoort. De totale score van een team wordt immers samengesteld door de individuele score van alle slagmannen.
Bowling, het met gestrekte arm werpen van de bal en de meest cricket-specifieke techniek is in eerste instantie de moeilijkste om aan te leren. Het is inderdaad een beetje een onnatuurlijke manier van werpen, maar het is ook de enige techniek die bij het fout uitvoeren
met strafpunten wordt bestraft (en bij herhaalde overtredingen kan leiden tot de uitsluiting van de speler). Het correct aanleren van een goede bowlingtechniek is dus essentieel. Gelukkig zijn er heel goede en eenvoudige oefeningen om dit op een contructieve manier te doen (zie voorbeeldsessies verder). Eens een goede basistechniek is aangeleerd, kan een werper evolueren naar één van de drie basistypes van bowlers. Deze hebben elk hun eigen specifieke eigenschappen en zijn elk in hun eigen manier best spectaculair: • Spin bowlers: deze werpers proberen zo veel mogelijk effect aan de bal mee te geven om deze bij het botsen zo onvoorspelbaar mogelijk (voor de slagman) te laten opspringen. De spin bowlers werpen de bal niet heel hard, maar door verschillende vingerposities en polsbewegingen zetten zij effect op de bal. Een goede spin bowler is een essentieel onderdeel van ieder team. • Seam bowlers: de seam bowler gooit de bal iets sneller dan de spin bowler en probeert door gebruik te maken van de naad van de cricketbal de bal een bocht mee te geven (zoals een vrije trap bij het voetval) om zo de slagman tot een foute slag te brengen. De mogelijkheden van een goede seam bowler worden mede bepaald door de staat van de pitch en de weersomstandigheden, dus het goed inschatten hiervan is ook een belangrijke kunst. • Fast bowlers: fast bowlers zijn de sneltreinen van het cricketteam. Zij proberen de bal zo hard mogelijk naar de slagman toe te werpen om hem zo weinig mogelijk tijd te geven om een correcte slag uit te voeren. Hier is een goede basistechniek van heel groot belang want het zo snel mogelijk werpen is zeer belastend voor het lichaam. Welk type werper je wordt is niet echt belangrijk, elke ploeg kan werpers van elke type gebruiken, het is vooral belangrijk goed te zijn in het gekozen type en de verschillende
strategieën die met elke type werper gepaard gaan goed te begrijpen.
kunnen deze oefeningen heel nuttig zijn.
»» Straight drive
»» Fielden Het veldspel is het minst tot de verbeelding spelende element van cricket, maar waarschijnlijk wel het belangrijkste. Het is immers meestal het team met het beste veldspel dat een wedstrijd wint. Het is ook hier dat het meeste strategie komt bij kijken en dat is net waar de beginnende spelers het moeilijk mee hebben. Dit terwijl het veldspel eigenlijk de minste cricketspecifieke technieken omvat waardoor dit onderdeel eigenlijk het makkelijkste aan te leren is. Het doel van het veldspel is tweevoudig, namelijk het proberen ‘uit’ te maken door de bal te vangen voordat deze de grond raakt of door de slagman uit te tikken (run out) terwijl deze een run probeert te scoren. Anderzijds proberen de veldspelers ook het scoren van runs zelf te beperken door de bal zo snel mogelijk te onderscheppen zodat de slagmannen geen tijd hebben om naar de andere wicket te lopen. Het is duidelijk dat voor een goed veldspel enkele basistechnieken van groot belang zijn: het vangen of onderscheppen van een bal, het (nauwkeurig) werpen van een bal, het inschatten van de snelheid van een bal en gecontroleerd lopen. Dit maakt van het veldspel één van de meest complete sportieve activiteiten voor kinderen.
Enkele voorbeeldsessies Hier belichten we enkele oefeningen om een specifieke techniek aan te leren. Deze vallen waarschijnlijk buiten het bereik van een eenvoudige initiatie, waar we de kinderen met een minimum aan uitleg snel aan het spelen willen krijgen, maar als je als leerkracht wat meer cricket in je programma wil opnemen
De straight drive (harde slag rechtdoor) is één van de belangrijkste slagen in de cricketsport omdat hiermee, indien correct uitgevoerd, een hele hoop ‘runs’ gescoord kunnen worden. Deze slag wordt gespeeld op de bal die recht naar het wicket komt en ongeveer een metertje voor de slagman botst. Om de straight drive te spelen begint de slagman in zijn normale positie: • voeten een beetje uit elkaar • knieën lichtjes gebogen
Bond voor Lichamelijke Opvoeding
11
• hoofd stil en ogen horizontaal Bepaal een punt op de vloer, ongeveer een metertje voor de slagman waar de bal gaat botsen. Om het botsen van de bal te stimuleren kunnen we, afhankelijk van het niveau van de slagman, ook verschillende technieken gebruiken: • bal op een kegeltje (10 cm) plaatsen op de plek van de bots • bal door medespeler middels gestrekte arm laten vallen op de plek van de bots (dropfeed) • bal van op een paar meter met een aantal botsen onderarms naar de slagman gooien (bubble-feed) We gaan er hier verder van uit dat we met een beginnende slagman te maken hebben en een kegeltje gebruiken om de bots van de bal te simuleren. Om de straight drive nu uit te voeren doet de slagman het volgende: • met de voorste voet stapt de slagman naar de bal toe zodat deze voet 10 cm achter en naast de bal staat • terwijl de stap naar de bal gezet wordt heft de slagman zijn slaghout op, klaar om de bal te slaan • de slag wordt ingezet door het slaghout op een verticale baan naar de bal toe te bewegen • eens de bal geraakt is dient het slaghout doorgezwaaid te worden in de richting waarin de bal wordt weggeslagen. Bij het uitvoeren van de straight drive is het essentieel voor de (rechtshandige) slagman om de elleboog van zijn linkerarm goed hoog te houden. Dit zal er voor zorgen dat het slaghout mooi op een verticale baan beweegt waardoor er een maximale kans is om de bal goed te raken. Het is ook belangrijk om niet te hard te willen slaan, maar zich toe te leggen op het technisch correct uitvoeren van de slag.
• • •
•
bal in zijn rechterhand en houdt deze vast met duim, wijs- en middelvinger. De linkervoet staat vooruit en de linkerarm wordt gebogen voor het lichaam gehouden. Het gewicht is lichtjes naar voor. De bal wordt naar voor ‘geduwd’ tot de gestrekte positie. De linkerarm ‘trekt’ naar beneden om de schouderrotatie in te zetten. De arm met de bal maakt een grote ‘windmolen’ beweging, waardoor de bal een 6 beschrijft. Als de arm opnieuw voorwaarts begint te bewegen wordt de bal losgelaten en de schouderrotatie wordt helemaal beëindigd door het achterste been naar voor te brengen en de rechterarm een goede doorzwaai te laten maken.
»» Basis bowlen Het ‘bowlen’ of werpen van de bal naar het wicket is zonder twijfel de meest specifieke techniek van de cricketsport en is daarom ook één van de moeilijkste om aan te leren. Het bowlen moet immers gebeuren door met gestrekte arm en een rotatie van de schouder de bal bovenarms naar de wicket te werpen. De beste manier om het bowlen aan te leren is om de volledige beweging in kleine onderdelen op te splitsen en deze kleine bewegingen dan één na één te oefenen totdat de volledige beweging gemaakt kan worden: • De rechtshandige bowler (werper) heeft de
12
De bowlingbeweging klinkt veel ingewikkelder dat zij in werkelijkheid is en een goede demonstratie maakt veel duidelijk. Vooral voor de jongens blijkt het bowlen in het begin moeilijk omdat zij meer de neiging hebben om traditioneel te werpen met buigen en
strekken van de elleboog. Dit kan bij het bowlen in geen geval, is zelfs tegen de spelregels en zal door de scheidsrechter met strafpunten bestraft worden.
»» Close catching ‘Close catching’ of de bal vangen op korte afstand is bij cricket een essentieel onderdeel van het veldspel. Doordat de bowler de bal werpt met allerhande effect kan de slagman deze niet altijd vol raken waardoor de veldspelers die kort bij het wicket staan de kans krijgen op een vangbal. De belangrijkste punten voor het vangen op korte afstand zijn: • Voeten op schouderbreedte van elkaar • Knieën gebogen • Handen vooruit met vingers naar beneden • Hoofd stil en ogen horizontaal De bal wordt gevangen met beide handen voor het lichaam en omdat de bal bij het vangen op korte afstand dikwijls snel gaat probeert de veldspeler de bal af te remmen door met de armen ‘mee te geven’ en met de bal in de handen op de buik te eindigen. Een aantal leuke basisoefeningen om het vangen van kortbij aan te leren zijn: Vier spelers staan in een vierkant, twee aan twee tegen over elkaar. De tegenover elkaar staande spelers gooien onderhands een bal naar elkaar en proberen die met beide handen te vangen. Doordat er twee ballen in het spel zijn moeten de spelers zich heel goed concentreren en hun aandacht volledig op hun eigen bal richten.