2011 nr 1

Page 1

Tijdschrift voor

Lichamelijke Opvoeding

Vakblad voor gevormden in de LO, trainers en jeugdsportbegeleiders

Met o.a. IOC-Voorzitter Jacques Rogge Jongensdroom mondt uit in succesvol project Opboksen

www.bvlo.be Bond voor Lichamelijke Opvoeding vzw T

S P O

R

BVLO

Trimestrieel tijdschrift nr. 1 - 2011 - januari - februari - maart - Aflevering 229 - Erkenningsnummer: P409677 - Afgiftekantoor Gent X


Laat een perte totale je niet stoppen Een ongeval met een perte totale als gevolg kan helaas iedereen overkomen. Daarom lanceert Ethias de Mini Omnium Plus. De nieuwe omniumformule die ook niet nieuwe wagens dekt na een perte totale. 2

Ethias NV, rue des Croisiers 24, 4000 Luik. RPR Luik BTW BE 0404.484.654

Meer info

ethias.be

0800 25 777


Woord vooraf

BVLO

Beste lezer

Theorie

We zijn heel fier te kunnen meedelen dat de BVLO-familie aangroeit. In tijden van politieke impasse en economische crisis hebben u en ik misschien nog meer nood aan een vereniging waar we thuishoren, die ons verenigt en die voor onze gezamenlijke belangen opkomt. De BVLO is heel blij elke keer weer veel jonge mensen te mogen verwelkomen op de diverse nascholingen en studiedagen. Het is een bewijs dat de jonge leerkrachten, trainers, lesgevers met hun vak en sport bezig zijn, dat ze willen bijblijven en bijleren, dat ze werken aan de kwaliteit van de Lichamelijke Opvoeding en de Sport. In dit tijdschrift proberen we ook positieve energie mee te geven voor al wie werkzaam is in de wereld van de Lichamelijke Opvoeding en de Sport. Onlangs lazen we nog een krantenartikel “Jonge redder had net EHBO-cursus gevolgd”. De 17-jarige jongeman had twee dagen voor zijn reddingsactie twee uur EHBO-les gekregen van zijn leerkracht Lichamelijke Opvoeding. Hoe belangrijk kan een les zijn? In dit nummer vindt u trouwens het tweede deel van de bijdrage “Reanimatie in het secundair onderwijs”. Maar we gingen ook op bezoek bij de jeugdcoördinator van KRC Genk en geven u een overzicht van de studies Lichamelijke Opvoeding en Bewegingsonderwijs aan de Vlaamse Universiteiten. Daarnaast hebben we aandacht voor een aantal waarden, Olympische waarden die IOC-voorzitter Jacques Rogge verdedigt bij de organisatie van de Jeugd Olympische Spelen, en sociale waarden zoals we die terugvinden in het project Opboksen in Limburg. Ook de praktijkbijdragen zullen u opwarmen en goesting doen krijgen om er weer tegenaan te gaan.

In dit nummer

Woord Vooraf . ..................................................................................................... 3 KRC Genk, voor een sterk jeugdvoetbal Josse Lambrix & Sophie Van Aelst

..............................

4

De opleiding Lichamelijke Opvoeding en Bewegingswetenschappen aan de Vlaamse Universiteiten. .......... 8 Ovunolo BVLO is er ook voor u............................................................................... 11 IOC-Voorzitter Jacques Rogge over de Jeugd Olympische Spelen. ....................................................................................................... 12 Jacques Rogge Atleten krijgen kleerkast in het Sportimonium............. 13 Sportimonium Gezondheidsbeleid Reanimatie in het secundair onderwijs: puzzelen met didactisch materiaal (deel 2)................... 14 Veerle Van Raemdonck, Kristine De Martelaer & Steve De Decker Jongensdroom mondt uit in succesvol project Opboksen.... 19 Josse Lambrix & Sophie Van Aelst Meer beweging op het schoolplein.................................................. 22 Liesbeth Jans Maar wat is goed leren bewegen?.............................................. 26 Edwin Timmers BVLO Toert............................................................................................................ 29

Beste lezer

Bond voor Lichamelijke Opvoeding - voorstelling....... 31

Wij hebben intussen ook een huldenummer samengesteld voor Prof. Dr. Marc Maes, de Directeur van dit Tijdschrift die vorige zomer overleed. Als lezer van dit tijdschrift zal u wellicht ook het huldenummer willen doornemen. Het is digitaal beschikbaar op onze website en u kan het eventueel ook bestellen tegen de verzendingskosten of afhalen op het secretariaat van de BVLO.

Het Redactieteam

Praktijk Opwarmingsspelen Algemene Bewegingsvaardigheden: fysieke fitheid en coördinatie Abdelkader Wahhabi & Rein Haudenhuyse (ZELF)VERDEDIGINGSPORTEN 056-061 Zumba, een verrijking voor de les LO Charlotte Vanden Bossche, Femke Mertens & Janne Nachtergaele DANS 045-048 Spel zonder Grenzen De Regenboog LAGER ONDERWIJS 153-154

basisschool

Foto cover: Ives Jossa

Het Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding is een vakblad voor gevormden in de LO, trainers en jeugdsportbegeleiders. Het verschijnt trimestrieel: 5 maart, 5 juni, 5 september en 5 december. Een abonnement op het Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding is inbegrepen in het lidmaatschap van de BVLO. Alle individuele leden van de Bond voor Lichamelijke Opvoeding vzw krijgen het Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding toegstuurd. Maar een BVLO-lidmaatschap is meer dan dat! Kijk voor alle mogelijke formules en voordelen op onze site: www.bvlo > LO & Sport > Lidmaatschap of bel de ledentelefoon 09- 218 91 23 (kantooruren). NIEUW: het BVLO-lidmaatschap sluit je af voor 12 maanden of de volle 365 dagen. Alle info en online lid worden: www.bvlo.be

Publiciteit: Bond voor Lichamelijke Opvoeding vzw Tel. 09 218 91 20 - Fax 09 229 31 20 - email: info@bvlo.be Copyright: Het overnemen van artikels en foto's is zonder schriftelijke toestemming van de redactieraad niet toegelaten. Iedere auteur is verantwoordelijk voor de inhoud van zijn/haar artikel. Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding is ondertekenaar van de Milieubeleidsovereenkomst Papier Vlaanderen en steunt de inspanningen van de Vlaamse regering i.v.m. papierrecuperatie.

Verantwoordelijke uitgever: E. De Boever Waterkluiskaai 16, 9040 Sint-Amandsberg/Gent

Lid van de Unie van de Uitgevers van de Periodieke Pers.

De redactieraad bestaat uit: Kristine De Martelaer, Eric De Boever, Sophie Van Aelst en wordt bijgestaan door een ruime adviesgroep en een reviewpanel.

drukkerij New Goff - Kaleweg 5 - 9030 Mariakerke(Gent) Tel 09 216 73 73 - fax 09 216 73 74 - info@newgoff.be

Bond voor Lichamelijke Opvoeding vzw - BONDSHUIS BVLO - Waterkluiskaai 16 - 9040 Sint-Amandsberg/Gent

Bond voor Lichamelijke Opvoeding Bankrekening BVLO: IBAN BE51 4469 7200 0162 BIC: KREDBEBB - Tel. (09) 218 91 20 - Fax (09) 229 31 20 - e-mail: info@bvlo.be - Openingsuren: 9 tot 13 uur & 14 tot 17 uur nr. 1 / 2011

3


KRC Genk, voor een sterk jeugdvoetbal Josse Lambrix, Ondervoorzitter BVLO

Roland Breugelmans, Technisch Verantwoordelijke Jeugdopleiding van KRC Genk, begroet ons met een dynamische stevige handdruk. Met zijn blonde krullen straalt hij zelf ‘jeugd’ uit en ik schrik even als hij zegt dat hij al van in ’88 verbonden is aan de club. “Nee, ik ben geen LO’er countert hij meteen onze eerste vraag. Ik ben een onderwijzer en ik geef trouwens nog twee voormiddagen per week les in het zesde leerjaar. Lesgeven is iets wat ik bijzonder graag doe, bovendien biedt het mij een zekerheid moest het voetbalverhaal plots ophouden.” Roland Breugelmans had nog maar net zijn trainersdiploma gehaald toen hij in ’88 bij KRC Genk aan de slag ging als trainer. Tien jaar heeft hij diverse jeugdploegen getraind en dan werd hij gevraagd als technisch verantwoordelijke jeugdopleiding.

4

De BVLO is altijd voortrekker geweest van de samenwerking in de driehoek school, club/sportfederatie, gemeente. Vandaar dat we het tijd vonden om eens bij een club te luisteren hoe zij een en ander organiseren en hoe ze samenwerken met de school en de maatschappij.

Sophie Van Aelst, Communicatie BVLO

Hoe het groeide Het is een mooi verhaal, de jeugd van KRC Genk. Na de fusie tussen KFC Winterslag en Thor Waterschei in ’88, wist de toenmalig jeugdcoördinator Paul Heylen (nu commercieel directeur bij GBA ) ervoor te zorgen dat de samensmelting van beide ploegen voor de jeugd zeer vlot verliep. Samen met bestuur, afgevaardigden, trainers en medewerkers kwam er al snel een ambitieus plan. “We moeten vooruit en we zullen hier iets moois van maken.” In het begin werd er nog op twee locaties gespeeld: Waterschei en Winterslag. Tijdens de bouw van het nieuwe Fenixstadion verhuisde de jeugd naar de speelvelden in Winterslag. Een verbetering, want nu speelden alle jeugdploegen onder één dak en beschikten ze bovendien over een eerste klasse accommodatie. Veel jaren werd geopperd om deze locatie te renoveren tot een volwaardig jeugdcomplex,

maar het was pas onder Paul Heylen dat de plannen concreet werden en er een volledig nieuw jeugdcomplex werd gebouwd tegenover het huidige Fenixstadion (nu de gekende Cristal Arena). In 2002 opende het nieuwe complex, een droom van alle jeugdmedewerkers, een nieuwe thuis voor de jeugd van KRC Genk. “Jos Vaessen heeft een enorme boost gegeven aan de jeugdwerking”, stelt Breugelmans vastberaden. KRC Genk trekt resoluut de kaart van jeugdopleiding en staat ook bekend voor zijn goede begeleiding van de jonge voetballers. Het feit dat de Genkse jeugd zijn weg vindt naar de eerste ploegen bewijst dat de club goed bezig is. Maar het stopt ook niet bij voetbal alleen.

Samenwerking met SJB Op 1 september 2004 startte KRC Genk en het


Sint-Jan Berchmanscollege uit Genk een samenwerkingsverband voor jeugdspelers van KRC Genk die leerling zijn in het SJB. “Zij krijgen de mogelijkheid om twee maal per week een ochtendtraining te kunnen meedoen op de club”, legt Breugelmans uit. “Deze trainingen staan onder toezicht van de jeugdtrainers van KRC Genk en geeft de spelers de kans om hun voetbaltalenten bij te schaven.

De geboden van Fair Play 1 Speel sportief 1. 2 Speel steeds om te winnen maar wees waardig in uw verlies 2. 3 Volg de regels van het spel 3. 4 Respecteer tegenstanders, ploegmaats, scheidsrechters, officiëlen, 4.

trainers/afgevaardigden, vrijwilligers, supporters 5. 5 Eer de mensen die de goede naam van het voetbal verdedigen

Ons onderwijssysteem is soms zo sportonvriendelijk, maar onze samenwerking met het college biedt een uitkomst. De samenwerking loopt heel goed. Toch blijft het soms lastig voor die mannekes. De uren die ze ’s ochtends op de club doorbrengen, moeten ze ’s avonds wel inhalen, ze hebben een uurrooster van 36 uren. Maandag, dinsdag, donderdag… het zijn zware dagen hoor. Die jongens zijn bezig van 7 uur tot 21 uur, veertien uur weg van huis, veertien uur constant bekeken, geen tijd voor zichzelf, geen rust, maar ze kweken wel discipline om zaken goed te gaan plannen. Een veertigtal van de 200 jongens komen niet uit de omgeving en sommigen van hen worden dus in gastgezinnen geplaatst. Daarnaast hebben we vier busjes die dagelijks rijden tot Leuven en Lommel ongeveer”, weet Roland Breugelmans. “En dan heb je nog het topsportverhaal: Die jongens hebben 8 trainingen en daarnaast 20 uur les. Zo zijn er een goede tiental jongens die in de voormiddag meetrainen bij de A-kern.”

Studiebegeleiding en gedrag De cel studiebegeleiding is opgericht omdat KRC Genk naast de sportieve prestaties in het voetbal ook de studies van de spelers belangrijk vindt.

De samenwerking met het Sint-JanBerchmanscollege loopt heel goed “Na elk rapport doen we een strikte opvolging van de schoolresultaten. Ons team spreekt ook elke speler persoonlijk aan. En dat gaat niet alleen over een eventuele opmerking bij mindere inzet, maar evengoed krijgen ze een pluim bij goede resultaten. We willen onze spelers op een positieve manier benaderen.”

6 Promoot het voetbal 6. 7 Verwerp corruptie, drugs, racisme, geweld en andere gevaren voor de 7.

populariteit van onze sport 8 Help andere om aan deze verleidingen te weerstaan 8. 9 Stel de mensen die onze sport in diskrediet brengen aan de kaak 9. 10 Verbeter de wereld dankzij het voetbal

Om de begeleiding optimaal te laten verlopen worden de spelers in drie groepen ingedeeld. Elke groep kan rekenen op één bepaalde begeleider, die op de eerste plaats een helpende hand wil zijn en voor de spelers en ouders een aanspreekpunt. “Een zeer goede communicatie tussen speler, ouder, studiebegeleider en school is belangrijk”, vindt ook Breugelmans. “Het is de bedoeling om een team te vormen en samen een bepaald doel na te streven: voorkomen van vroegtijdige schoolverlaters, ontwikkelen van het totale kind en bouwen aan sportieve topprestaties.” Buiten studie hecht KRC Genk ook belang aan het gedrag van zijn spelers. Beleefdheid, discipline en respect zijn hierbij belangrijke pijlers. Wanneer een jeugdspeler regels en afspraken in verband met studie en gedrag overtreedt en de visie van KRC niet echt respecteert, zal KRC maatregelen treffen. De missie van de jeugdwerking van KRC Genk is in de eerste plaats het opleiden van goede voetballers. Buiten de technische, fysieke en tactische aspecten houdt dit ook het volgende in: • Leren respecteren van een eerlijk spel, waarbij eervol spelen belangrijker is dan winnen • Leren evolueren in een team waar ploeggenoten, trainers en begeleiders partners zijn. • Leren respecteren van tegenstanders en spelleiders • Leren verliezen en leren relativeren van zowel goede als ontgoochelende resultaten. • Leren leven met discipline • Plezier hebben in wat je doet!

“We moeten wel heel rechtlijnig zijn”, legt Breugelmans uit. “Zo hebben we bijvoorbeeld in onze reglementen staan dat gekleurde schoenen niet toegestaan zijn. Als hier 200 jongeren tussen 7 en 19 jaar rondhotsen, dan moet je wel vaste regels hebben. Na al die jaren is wel gebleken dat dit de enige manier is. Zo en niet anders. Het blauwe boekje met de reglementen is een houvast en elke jeugdspeler krijgt dit en houdt zich aan de regels.” In het blauwe boekje staan niet alleen regels voor de spelers, ook de ouders moeten zich aan bepaalde zaken houden. Je vindt er zaken in over stiptheid, gedrag in de kleedkamer en op het veld, verzorging, gedrag en stijl, verplaatsingen en transport, studie, kwetsuren en kine. De ouders krijgen tips mee rond belangstelling, het coachen, de sfeer enz. “Merkt de club ongepast gedrag op van een vader of moeder, dan wordt zoonlief zonder pardon van het veld genomen. Hard voor dat kind, maar de enige manier om ongepast gedrag te bestraffen”, klinkt het.

Fair play Als een jeugdspeler tijdens een voetbalwedstrijd fysiek of verbaal geweld gebruikt ten opzichte van de scheidsrechter, zullen de clubverantwoordelijken en de betrokken scheidsrechters onmiddellijk maatregelen nemen. Elke speler die de fysieke integriteit van de scheidsrechter en/of assistenten aantast (duwen, trekken, verdringen, enz...) wacht de onmiddellijke uitsluiting. Het bestuur van de jeugdafdeling ziet erop Bond voor Lichamelijke Opvoeding nr. 1 / 2011

5


toe dat deze regels gevolgd worden, zodat de Jeugd van KRC Genk model kan staan als het gaat over terughoudendheid en respect tegenoverstaan van de spelleiders en tegenstrevers. “Maar ook onze supporters vragen we met aandrang de ploegen aan te moedigen en een voorbeeld te zijn voor alle spelers. Hevig en fanatiek supporteren voor je eigen club moet zeker kunnen, maar dit kan en mag nooit een aanleiding of reden zijn voor enig geweld. Al dragen we misschien niet dezelfde clubkleuren in ons hart, vriendschap en verdraagzaamheid moet kunnen bestaan onder de supporters, want alleen dan is voetbal een feest!”, zegt de jeugdcoördinator beslist.

Spelers bij de Jeugd KRC Genk “Met de regelmaat van de klok krijgen we de vraag of de zoon kan aansluiten bij KRC. En dan moeten we de mensen altijd teleurstellen. Alle jeugdspelers van KRC Genk zijn door ons gevraagd, werden op basis van hun voetbalkwaliteiten door ons opgemerkt, uitgenodigd en uiteindelijk geselecteerd.

Ook de ouders en supporters moeten zich aan de regels houden Wat kunnen we ouders en jongeren aanraden? Sluit aan bij de lokale club van je voorkeur. Als de zoon daar een meerwaarde blijkt, valt hij zeker op (Genk heeft zo’n twintigtal scouts rondlopen voor de jeugd). Als de voetballer in kwestie wordt uitgepikt, neemt KRC zelf contact op.

6

Een zeer goede communicatie tussen speler, ouder, studiebegeleider en school is belangrijk Spelers van onze jeugdreeksen weten ook vanaf het begin dat er jaarlijks twee evaluaties zijn en dat het altijd mogelijk is dat ze de club moeten verlaten. Dit is soms hard, onsympathiek, maar het is de enige mogelijkheid om tot jeugdspelers te komen met een potentiële meerwaarde voor het A-team zonder een jeugdwerking met meer dan duizend spelertjes te moeten in stand houden. Begin april krijgt elke jeugdspeler een brief waarin we meedelen of die mag blijven of niet. Uiteraard wordt dit nogmaals besproken met ons, maar dan heeft het nieuws toch al wat kunnen bezinken. Vaak is het zo dat de jongens die moeten vertrekken dat wel al aanvoelden, en het soms de ouders zijn die het hevigst reageren. We doen dit begin april omdat de jongens dan nog voldoende tijd hebben om een andere club te zoeken. Voor de minder grote talenten uit de omgeving hebben we samenwerkingsverbanden met de Genkse provinciale clubs. Dit project heet het Genker Jeugd Voetbal, beter gekend als GJV en heeft als doel: het bezorgen van een gecoördineerde opleiding; het verbeteren van de Genkse jeugdopleiding; samen streven naar dezelfde voetbalvisie; stapsgewijs progressief werken door kwaliteitsverhoging; de Genkse jeugdspeler begeleiden en behouden; selecties van de betere spelers; bijkomende organisatie van de keepersschool en bijkomende opleiding voor spelers en begeleiders.

Met het GJV geven we die jongens ook de kans om tijdens de rust van de eerste ploeg even te komen sjotten in de Cristal Arena. Ze mogen dan ook oplopen met de spelers van de eerste ploeg en geloof me, dat doet wat met die gasten”, glimlacht Breugelmans. Nog een initiatief waarbij KRC Genk de deuren opzet naar de buitenwereld is de organisatie van voetbal- en taalkampen. Die zijn voor iedereen toegankelijk en hebben veel succes.

Projecten »» KRC Genk laat jou scoren Stadionpoorten open gooien en de troeven/ kracht van voetbal gebruiken als maatschappelijke heftboom, een mooie droom wordt waarheid. Voetballers zijn idolen voor de meeste mensen in onze maatschappij. Voetballers hebben een voorbeeldfunctie. Deze gebruiken wij als extra werkmiddel in de strijd tegen armoede, achteruitstelling, verwaarlozing, gezondheid, … noem maar op. Het aannemingsproces is immers veel groter van een idool dan van iemand anders. Als je van een tempel als die van Racing Genk gebruik kunt maken om lessen, opleidingen en vormingen te geven, is het absenteïsme bijna nul. Onder impuls van Staatssecretaris voor Duurzame Ontwikkeling en Sociale Economie Els Van Weert en in de schoot van de Koning Boudewijnstichting werd het Open Stadion Fonds opgericht, intussen vzw Open Stadion. Voetbalclubs uit eerste en tweede klasse konden


zich inschrijven en om de impact te verhogen werd er sterk op aangedrongen om samen te werken met partners uit de sociale, culturele, welzijns- of gezondheidssector en/of met gemeente, stad of OCMW. ‘KRC Genk laat jou scoren’ is een samenwerking tussen Racing Genk, Stad en OCMW van Genk en moet projecten ontwikkelen met het ook op participatiebevordering, integratie en empowerment van de burger, met bijzondere aandacht voor de meest kwetsbaren uit onze samenleving.

Als hier 200 jongeren tussen 7 en 19 jaar rondhotsen, dan moet je wel vaste regels hebben Het project in Genk startte op in november 2006, onder deskundige leiding van community manager Marc Hardy, en er werd een specifiek aanbod ontwikkeld voor jongeren jonger dan 25 jaar uit het deeltijds onderwijs. KRC creëerde daarvoor 3 platforms: KRC als werkgever; als forum voor competentie- en vaardigheidstraining; als forum voor lichamelijke en geestelijke gezondheid.

Een mooie anekdote Er werd op één activiteit met een tiental jongeren gewerkt rond respect. Thomas Chatelle was de speler die vanuit zijn ervaring kwam getuigen wat voor hem respect betekent. Tijdens het gesprek werd een meisje opgebeld op haar gsm. Rustig werkte zij haar telefoongesprek af. Nadien reageerde Thomas hier schitterend op. Hij nam zijn gsm en toonde de jongedame dat die af stond. “Ik zal niet opnemen uit respect voor jou en omdat ik jou belangrijk vind, ook al moest de voorzitter bellen. Ik had toch graag dat jij dit ook voor mij deed!” Dergelijke ervaringen zijn voor jongeren van onschatbare waarde.

»» Gezond scoort Is een nieuw project waarvoor KRC Genk zich ook engageerde. Het project promoot een gezonde levensstijl bij kwetsbare leerlingen uit de derde graag basisonderwijs (10-12 jaar) en de eerste graad secundair onderwijs (1214 jaar). De doelstelling is drieleden: het wil

jongeren aanzetten om actief te bewegen, het voedingspatroon van jongeren verbeteren en tenslotte hen aan te zetten om rookvrij te blijven of te stoppen met roken. Deze gezondheidsboodschappen zullen worden overgebracht door profvoetballers. Het project is gloednieuw, maar u leest er binnenkort meer over in de pers of op de website van de club: www.krcgenk.be.

Trefwoorden: jeugdvoetbal, samenwerking school, topsportschool, studiebegeleiding, projecten

Bron foto's KRC Genk

Topsporters uit het SJB, perfecte uithangborden voor de club Steven Defour, Jelle Vossen, Kevin De Bruyne, Thibaut Courtois , Dimitri Daeseleire en Wouter Corstjens zijn maar enkele namen die de combinatie KRC en SJB maakten en die toch al een en ander op hun palmares mogen schrijven. Jelle Vossen (°1989) We schrijven 2000: Jelle Vossen is 11 jaar en start aan de jeugdopleiding bij KRC Genk. Tijdens het seizoen 2006-2007 debuteert Jelle Vossen in de A-kern van KRC Genk. Hij scoort voor het eerst in een wedstrijd tegen KSV Roeselare. Ook de volgende drie seizoenen speelt hij bij KRC Genk. Tijdens het seizoen 2009 -2010 wordt hij een seizoen verhuurd aan Cercle Brugge, met trainer Glen De Boeck. Jammer genoeg breekt hij in oktober 2009 zijn enkel en moet enkele maanden revalideren. In mei 2009 wordt hij opgeroepen voor de nationale ploeg. Zijn debuut bij de Rode Duivels maakt Vossen in de match tegen Chili. Op 12 oktober 2010 maakt hij - in de wedstrijd tegen Oostenrijk - zijn eerste goal bij de nationale ploeg. Vossen keert terug naar KRC Genk voor het seizoen 2010 - 2011 en mist zijn start niet. Op de eerste speeldag scoort hij twee keer. Hij loopt in de kijker, ook het buitenland lonkt. Kevin De Bruyne (°1991) Kevin De Bruyne, een jongeman uit Drongen wou profvoetballer worden, en als dat niet kon dan zou hij leraar LO worden. Op zijn zesde begint hij met voetballen bij de lokale voetbalclub KVV Drongen. Na twee jaar is de verhuis naar AA Gent een feit. Hij zal er 6 jaar spelen en is dan 14 jaar. In 2005 ruilt Gent in voor KRC Genk. In een mum van tijd stoot hij door tot het eerste elftal. Tijdens het seizoen 2008/2009 wordt hij voor het eerst in de wedstrijdselectie opgenomen. Zijn eerste doelpunt in de Jupiler Pro League maakt hij in de topper tegen Standard. Op 11 augustus 2010 maakt Kevin De Bruyne zijn debuut bij de Rode Duivels. In de oefeninterland tegen Finland mag hij in de basis starten. Heel wat grote clubs zijn ondertussen geïnteresseerd in Kevin, maar voorlopig blijft Kevin De Bruyne bij KRC Genk.

OPROEP RUBRIEK “MEER LO OP SCHOOL? HET KAN!”

Past uw school in deze rubriek? Neem dan als de bliksem contact op met de redactie Sophie Van Aelst, sophie.vanaelst@bvlo.be Wij brachten in deze rubriek al verslag uit over - Sportschool Gentbrugge - Vrij Landelijk Instituut Oudenaarde - MPI Zonnebos in ’s Gravenwezel - Atheneum Wispelberg Gent - Middenschool Maaseik - Basisschool De Reigers Zelzate - Maria-Boodschaplyceum Brussel - Sportbasisschool Heusden - De Oester Oetingen/Strijland - Atheneum Avelgem

- Basisschool Hof Pepijn Landen - KTA Jette - KTA De Beeltjens Westerlo - Universiteit Gent - Basisschool De Regenboog Ertvelde - De Meidoorn Eeklo - Freinetschool De Boomgaard Gent - Middenschool Lyceum Hasselt - Koninklijk Atheneum Ninove

Wie weet prijkt uw school hier de volgende keer als “goede voorbeeld” Bond voor Lichamelijke Opvoeding nr. 1 / 2011

7


Trefwoorden: opleiding Lichamelijke Opvoeding en Bewegingswetenschappen, bachelor, master, afstudeerrichtingen

In opvolging van de Bologna verklaring is de opleiding Lichamelijke Opvoeding en Bewegingswetenschappen (LO & BW) aan de universiteiten van een 2 + 2 structuur (2 kandidatuurjaren + 2 licentiejaren) gewijzigd naar een 3 + 1 (3 bachelorjaren + 1 masterjaar). De Vlaamse universiteiten met een bachelor- en masteropleiding LO & BW (KULeuven, UGent en VUB) startten in het academiejaar 2004-2005 met de invoering van het eerste bachelorjaar. De eerste masters LO & BW studeerden vier jaar later, op het einde van het academiejaar 20072008, af. Iedere universiteit bepaalt autonoom de opleidingsdoelstellingen van hun bachelor- en masteropleidingen LO & BW. Zij concretiseren hun doelstellingen via competenties en bepalen hoe deze gerealiseerd worden binnen de programma’s en de opleidingsonderdelen van hun opleidingen. De globale opleidingscompetenties van het bachelor- en het mastertraject moeten door alle studenten behaald worden. De specifieke opleidingscompetenties zijn gekoppeld aan onderdelen, opties en/of afstudeerrichtingen waaruit de studenten kunnen kiezen. Deze keuzemogelijkheden variëren naargelang de universiteit. Zo bieden de universiteiten in hun masteropleiding verschillende afstudeerrichtingen aan:

©Ives Jossa

De opleiding

lichamelijke opvoeding en bewegingswetenschappen

aan de Vlaamse universiteiten

Dit artikel is in hoofdzaak gebaseerd op de informatie die via Ovunolo (overlegorgaan van de universiteiten met een opleiding LO en Bewegingswetenschappen) besproken is en op de websites van de UGent, de KULeuven en de Vrije Universiteit Brussel te vinden is. Het uitgewerkte programma van de 2-jarige master LO & BW is op dit ogenblik nog niet beschikbaar. Geïnteresseerden kunnen dan ook best op regelmatige basis de desbetreffende websites raadplegen voor de laatste informatie betreffende de programma’s. Op de BVLO-website worden tevens rechtstreekse links gelegd naar de universiteiten met een opleiding LO & BW (www.bvlo.be) 8

De studieomvang van de huidige opleiding academische bachelor LO & BW bedraagt 180 studiepunten, de masteropleiding: 60 studiepunten. Het ‘modeltraject’ of ‘standaardtraject’ van de bacheloropleiding loopt over 3 jaren (+/- 60 studiepunten per jaar), het masterprogramma over 1 jaar. In het kader van de ‘flexibilisering’ van het hoger onderwijs kan een student toestemming krijgen om een geïndividualiseerd studietraject’ of ‘flexibel traject’ d.w.z. een ‘traject op maat’ te volgen. De studievoortgang van een student wordt immers niet meer bepaald door het slagen in een ‘studiejaar’ maar wel door het slagen voor opleidingsonderdelen waarvoor hij creditbewijzen behaalt. De student kiest ofwel voor een model-/standaardtraject (komt in de praktijk overeen met een studiejaar van 60 studiepunten) ofwel voor een geïndividualiseerd traject om zijn diploma te behalen. In de praktijk zijn het vooral studenten die studieachterstand hebben opgelopen of studenten met een bijzonder statuut (bv. topsporters of studenten met een vrijstelling voor één of meerdere opleidingsonderdelen) die opteren voor een


geïndividualiseerd studietraject. Met het diploma van Master in de LO & BW bezit de afgestudeerde nog geen ‘onderwijsbevoegdheid’. Hiervoor moet hij nog de specifieke lerarenopleiding (SLO) volgen. Dit is het gevolg van het vernieuwde decreet op de lerarenopleiding die op 1 september 2007 startte. Hiermee werd invulling gegeven aan meer diepgang in de lerarenopleiding en vooral ook meer praktijkervaring in vergelijking met vroeger. Deze vernieuwde lerarenopleiding is in studiebelasting toegenomen van 30 naar 60 studiepunten (modeltraject van 1 jaar).

(situatie in het academiejaar 2010-2011)

KULeuven

UGent

VUB

Training & Coaching

Sporttraining

Training & Coaching

Fysieke activiteit, fitness en gezondheid

Fysieke activiteit, fitheid en gezondheid

Fitheid & Gezondheid

Sportmanagement

Sportmanagement

Sportmanagement

Bewegingsonderwijs

Onderwijs

Research in biomedical kinesiology Aangepaste bewegingsactiviteiten

Argumentatie 2-jarige Masteropleiding LO & BW Op basis van een aantal fundamentele argumenten dienden de drie Vlaamse universiteiten met een opleiding Lichamelijke Opvoeding en Bewegingswetenschappen een aanvraag in voor het inrichten van een tweejarige master LO & BW. Een tweejarige master biedt meer mogelijkheden voor het realiseren van de onderzoeks- en professionele competenties. Het komt ook tegemoet aan het probleem van de studeerbaarheid van de opleiding: de masterproef en de stageopdrachten kunnen nu over twee jaar gespreid worden waardoor het wetenschappelijk onderzoek diepgaander kan verlopen en er meer ruimte is om professionele stages te organiseren. Een (gedeeltelijke) indaling van de specifieke lerarenopleiding in de master is mogelijk gemaakt. Op internationaal vlak zijn de opleidingen LO & BW vaak vijfjarige opleidingen. Met de invoering van de 2-jarige master LO & BW sluit Vlaanderen aan bij deze internationale situatie waardoor de internationalisering en de internationale context aan de Vlaamse universiteiten veel meer kansen krijgt. Terwijl de lerarenopleiding vroeger vrij makkelijk te combineren was tijdens de twee licentiejaren of men er na het afstuderen nog vakken bij volgde, is het combineren van de volledige lerarenopleiding tijdens de 1-jarige opleiding tot Master LO & Bewegingswetenschappen niet evident.

Goedkeuring 2-jarige Masteropleiding Eind 2009 keurde de Vlaamse Regering de Ovunolo-aanvraag voor de uitbreiding van een 2-jarige master goed. De drie universiteiten kozen voor een samenwerkingsverband en bieden een vergelijkbare opleidingsstructuur voor de 2-jarige master aan. Een dergelijk opleidingsmodel

laat toe dat de studenten opleidingsonderdelen volgen aan andere universiteiten dan deze waar de student ingeschreven is. Dit uniek opleidingsmodel in Vlaanderen biedt daarenboven mogelijkheden voor samenwerking op vlak van stages, het volgen van verdiepende opleidingsonderdelen en onderzoek in functie van de masterproef. Om de verplaatsingen voor de studenten te beperken, is het de bedoeling om optimaal gebruik te maken van de digitale leerplatformen en de multimediacommunicatiesystemen van de drie universiteiten (bv. het houden van videoconferenties: lessituaties en groepsbesprekingen). Het modeltraject om het diploma master in de LO & BW te behalen loopt over 5 studiejaren. Vanaf het academiejaar 2013-2014 wordt de 2-jarige masteropleiding LO & BW geïmplementeerd met 120 studiepunten i.p.v. 60 studiepunten. D.w.z. dat de studenten die in het academiejaar

2010-2011 zijn gestart met het eerste jaar bacheloropleiding LO & BW en het ‘modeltraject’ van 3 jaar van de bacheloropleiding hebben afgewerkt, zij in het academiejaar 2013-2014 voor het eerst de 2-jarige masteropleiding (120 studiepunten) zullen instromen. De programmahervorming naar de 2-jarige master zal ook enkele wijzigingen teweeg brengen in het bachelortraject. Het programma van de 2-jarige master (in totaal 120 studiepunten) omvat een verplicht gemeenschappelijk deel opleidingsonderdelen: de truncus opleidingsonderdelen. Daarnaast kiest de student een afstudeerrichting. De UGent en de VUB bieden vier afstudeerrichtingen aan: • sportmanagement • sporttraining en coaching • fysieke activiteit, fitheid en gezondheid • bewegingsonderwijs Bond voor Lichamelijke Opvoeding nr. 1 / 2011

9


zoeksvaardigheden, aangevuld met een onderzoeksstage in een specifiek onderzoeksdomein binnen de gekozen afstudeerrichting. Voor de verdiepende minor binnen de afstudeerrichting sportmanagement ligt het accent op een professioneel wetenschappelijke verdieping in management.

De KULeuven biedt daarbij nog een vijfde afstudeerrichting aan: • Research in Biomedical Kinesiology. Binnen de gekozen afstudeerrichting volgen de studenten een major waarin ook de masterproef en de stage vervat zitten, en een minor. De masterproef en de stage worden gespreid over het eerste en tweede masterjaar. De studenten krijgen de mogelijkheid om een deel van de specifieke lerarenopleiding (SLO) te volgen in de minor, ongeacht de studierichting die ze kiezen. Studenten die niet kiezen voor bewegingsonderwijs (dus die niet in de eerste plaats een loopbaan in het onderwijs nastreven), kunnen ook opteren voor een professionele en onderzoeksmatige verdiepende minor. Die verdiepende minor bevat naast algemene opleidingsonderdelen rond onderzoek, ook opleidingsonderdelen m.b.t. specifieke onder-

Van professionele Bachelor naar Master LO & BW Een ‘professionele bachelor in het onderwijs: secundair onderwijs - uitdieping lichamelijke opvoeding’ (behaald aan een hogeschool) kan aan de Vlaamse universiteiten een specifiek programma LO & BW volgen dat noodzakelijk is om te kunnen instromen in de masteropleiding LO & BW. De academische bachelor LO & BW is een ‘doorstroombachelor’ naar de masteropleiding LO & BW en onderscheidt zich van de professio-

nele bacheloropleidingen door haar academisch karakter. De interuniversitaire afspraak is dat dit overgangsprogramma voor een professionele bachelor minimum 90 studiepunten bedraagt. De vrijstellingen en concrete invulling kunnen kleine variaties vertonen naargelang de programma’s van de universiteit en de hogeschool (zie desbetreffende websites). Voor Ovunolo: Kristine De Martelaer (VUB), Ilse De Bourdeaudhuij (UGent), Christophe Delecluse (KUL). Voor meer info: zie websites van de desbetreffende universiteiten: Universitaire opleiding LO & BW KUL www.faber.kuleuven.be UGent www.ugent.be/ge/bsw VUB www.vub.ac.be/LK

Schematisch overzicht van het programma: TRUNCUS OPLEIDINGSONDERDELEN AFSTUDEERRICHTING Fysieke activiteit, fitheid en gezondheid

Sporttraining en coaching

Major

74 sp.

Major

Wetenschappelijke en professionele verdieping

32 sp.

Wetenschappelijke en professionele verdieping

16 sp. 104 sp. Sportmanagement

Research in biomedical kinesiology*

Bewegingsonderwijs

74 sp.

Major

74 sp.

Major

74 sp.

Major

74 sp.

32 sp.

Wetenschappelijke en professionele verdieping

32 sp.

Wetenschappelijke en professionele verdieping

45 sp.

Wetenschappelijke en professionele verdieping

32 sp.

Professionele stage

18 sp.

Professionele stage

18 sp.

Professionele stage

18 sp.

Professionele stage

5 sp.

Professionele stage

18 sp.

Masterproef

24 sp.

Masterproef

24 sp.

Masterproef

24 sp.

Masterproef

24 sp.

Masterproef

24 sp.

Minor (opties)

30 sp.

Minor (opties)

30 sp.

Minor (opties)

30 sp.

Minor (opties)

30 sp.

Minor

30 sp.

Specifieke lerarenopleiding

Specifieke lerarenopleiding

Specifieke lerarenopleiding

Specifieke lerarenopleiding

Specifieke lerarenopleiding

Onderzoeksmatige verdieping

Onderzoeksmatige verdieping

Professioneel wetenschappelijke verdieping in management

Onderzoeksmatige verdieping d.m.v. externe stage

* Uitsluitend te volgen aan de K.U.Leuven

De Bond voor Lichamelijke Opvoeding vzw ondersteunde, zoals ook andere partners uit het werkveld, de aanvraag om voor de academische leraar LO & Bewegingswetenschappen een opleiding 3 + 2 in te voeren. BVLO gaf als argumenten in haar brief aan dat een 2jarige master: • opnieuw meer garanties biedt dat (bewegings-)onderwijs sowieso een volwaardige afstudeervariante is, • op zich geen studieduurverlenging met zich meebrengt aangezien de huidige situatie van Master LO in combinatie met de specifieke lerarenopleiding of SLO 5 jaar duurt, • in de 21e eeuw een lesgever aan leerlingen die men voorbereidt op hoger universitair onderwijs toch ook over het hoogst mogelijke diploma dient te beschikken, m.a.w. voldoende wetenschappelijke en praktijkrelevante competenties moet hebben. De BVLO hoopt dat in de verdere evolutie in het werkveld de academisch verworven competenties van een master LO & BW die vijf jaar heeft gestudeerd voldoende gedifferentieerd blijft tegenover het profiel van de professionele bachelor LO. Deze laatste komt momenteel immers al na drie jaar op de arbeidsmarkt, in het kleuter en lager onderwijs, de eerste graad secundair onderwijs en het beroepssecundair onderwijs. De huidige opleiding tot professionele bachelor kent een evolutie waar verhoudingsgewijs meer aandacht gaat naar niet LO specifieke vakken en in tegenstelling met vroeger (toen 2/3 van het 180 studiepuntenprogramma ging naar LO). Dit is in tegenstelling met de steeds toegenomen competenties in het vak. Misschien moet hier, in de lijn met andere Europese landen, ook gestreefd worden naar een professionele Bacheloropleiding van 240 i.p.v. 180 studiepunten.

10


BVLO

Beste BVLO-lid

Ken je ook het clublidmaatschap van de BVLO?

O JA NATUURLIJK, MIJN CLUB IS LID VAN BVLO – ga naar de volgende pagina O NEE??? OEI! – Lees snel verder

Als sportieveling ben je heel waarschijnlijk ook actief in het sportclubgebeuren, als trainer, bestuurder, vrijwilliger of actieve sporter.

De BVLO biedt een thuis aan recreatieve sportclubs, of ze nu omnisport, voetbal, skiën, turnen, fietsen of gelijk welke andere sport aanbieden

De BVLO begeleidt en ondersteunt de clubs, zorgt voor een eenvoudige online ledenadministratie en degelijke verzekeringen (zonder franchise!) voor de clubleden, de lesgevers, de bestuurders en de vrijwilligers.

HET EERSTE JAAR KAN JE JOUW CLUB VOLLEDIG GRATIS AANSLUITEN

Allemaal redenen waarom je als de bliksem de BVLO gaat contacteren en jouw club aansluiten. Een club start je al vanaf 5 clubleden, een collegaclub, wijkclub, familieclub … kan dus ook.

Wat doen?

Ledentelefoon, mail of website Bel snel: 09/218 91 24 of mail naar info@bvlo.be, wij geven jou alle nodige informatie en uitleg. Bel snel: 09/218 91 24 of mail naar info@bvlo.be, wij geven jou alle nodige informatie en uitleg. Onze clubbrochures vind je uiteraard ook op de website: www.bvlo.be Bond voor Lichamelijke Opvoeding nr. 1 / 2011

11


Trefwoorden: Jeugd Olympische Spelen, IOC, Singapore, atleten

©SYOGOC

Graaf Dr. Jacques Rogge Voorzitter van het Internationaal Olympisch Comité

IOC-Voorzitter Jacques Rogge over de Jeugd Olympische Spelen Toen de eerste Olympische Spelen van de moderne tijd in Athene in 1896 geopend werden met slechts 241 deelnemers en weinig toeschouwers, was de toekomst van deze organisatie lang niet zo verzekerd als achteraf doet vermoeden. De Spelen van Athene trokken atleten aan van slechts 14 landen, met de grootste delegaties uit Griekenland, Duitsland, Frankrijk en Groot-Brittannië. De Spelen waren een heel andere organisatie dan het wereldwijde fenomeen dat we de dag van vandaag kennen en dat is uitgegroeid tot een vast onderdeel in onze sportieve en maatschappelijke agenda. Het duurde nog 28 jaar voor ook de Winterspelen zijn oudere tweelingbroer vervoegde als een regelmatig terugkerend evenement. Nu verwachten we om de twee jaar afwisselend zomer- en winterspelen, maar dit was niet altijd het geval; net zoals het sportieve programma is blijven evolueren, waren de Olympische Spelen als wereldspektakel zeker niet altijd gewaarborgd. Afgelopen zomer beleefden we de eerste editie van de Jeugd Olympische Spelen, een waardige aanvulling op het Olympische aanbod. Het Olympisch programma is nooit vast gebeiteld en is blijven veranderen zoals ook de sport en de samenleving continu aan verandering onderhevig zijn. Tijdens de Jeugd 12

Olympische Spelen hebben we enkele interessante vernieuwingen en evenementen gezien die nooit eerder in een Olympisch programma zijn verschenen. Er waren nieuwe formats zoals straatbasket, zwemestafetten en triatlon met gemengde teams (jongens en meisjes), er waren zelfs competities met gemengde teams van verschillende nationaliteiten. Al deze zaken werden uitgedacht om een jonger publiek aan te spreken en jonge atleten te inspireren. Maar tot zover de veranderingen en experimenten, wat het belangrijkste is en wat aan de basis ligt van de Jeugd Olympische Spelen is natuurlijk de nadruk op jonge atleten. Dus waarom de zeer bewuste focus op de jeugd? Als organisator van het grootste sportevenement in de wereld begrijpt het Internationaal Olympisch Comité (IOC) dat het een verantwoordelijkheid heeft om jonge atleten voor te bereiden op hun toekomst. Dit was trouwens één van de pijlers waarop de stichter van het IOC Pierre de Coubertin de moderne Olympische Spelen bouwde aan het begin van de 20e eeuw. Sport op zich is een schitterend leermiddel voor jongeren. Het versterkt hun lichaam en geest, brengt hen discipline bij en moedigt hen aan doelen uit te zetten en die te bereiken. Maar het zou onverantwoord zijn als de sportwereld de jongeren zou benaderen in een sfeer van

laissez-faire door eenvoudigweg te hopen dat het deelnemen aan sport op zich hen zou leren om obstakels te trotseren en te overwinnen, zowel binnen als buiten het speelveld. De Jeugd Olympische Spelen vonden plaats van 14 tot 26 augustus 2010 in Singapore. Het was een competitie van hoog niveau in maar liefst 26 sporten met zo’n 3.600 van de beste jonge atleten ter wereld tussen 14 en 18 jaar. Naast twee weken van competities hebben de atleten deelgenomen aan een brede waaier van culturele en educatieve activiteiten die hen vaardigheden moeten bijbrengen om weloverwogen, intelligente beslissingen te nemen in het leven. Het programma duurt even lang als de Spelen en biedt plaats aan diverse thema’s waaronder de voordelen van een gezonde levensstijl, de gevaren van doping en de waarde van vriendschap, solidariteit en fair play. We willen de atleten tools aanreiken om zelf te beslissen over hun toekomst. Als ze ervoor kiezen om een sportcarrière uit te bouwen – sommigen kunnen zelfs toekomstige Olympiërs worden – moeten zij zich ten volle bewust zijn van het feit dat dit geen levenslange bezigheid is. Zelfs de beste atleten beëindigen hun sportcarrière meestal voor ze 40 worden. Het communiceren met atleten in hun tienerjaren, wanneer ze mogelijk meer openstaan dan


hun oudere collega’s, is van cruciaal belang. De kunst is om de informatie op een zodanige manier te presenteren dat atleten die aangenaam en relevant vinden. Tenslotte hangt het succes af van wat en hoe veel de atleten willen aannemen en toepassen van de informatie die ze krijgen. Daarom trachten we zo modern en interactief mogelijk tewerk te gaan. De Jeugd Olympische Spelen waren sterk aanwezig op sociale media platforms zoals Facebook, YouTube en Twitter. We hebben wedstrijden gecreëerd die de online gemeenschap uitdaagden om weg te gaan van

hun computerschermen en in actie te komen. We hebben de hulp ingeroepen van enkele van de beste atleten ter wereld, zoals Usain Bolt, Yelena Isinbaeva en Michael Phelps, om de atleten te steunen door te fungeren als rolmodel en hun ervaringen en inzichten te delen.

Spelen geven de atleten een kans om te concurreren, te leren en ervaringen uit te wisselen met andere jonge mensen. Wij hopen dat de atleten ambassadeurs zullen zijn en hun ervaringen zullen delen met de maatschappij wanneer zij terug naar huis gaan.

Maar bovenal moeten de Jeugd Olympische Spelen en de culturele en educatieve activiteiten leuk zijn. We willen de jongeren aanmoedigen om hun uiterste best te doen, maar ook om te genieten van sport omwille van de sport en er te blijven van genieten, ook nadat medailledromen zijn vervaagd. De Jeugd Olympische

Als de Jeugd Olympische Spelen kunnen helpen om de jongeren, al is het één atleet tegelijk, een weg naar betere, rooskleurigere en gezondere toekomst te bezorgen, dan zijn we geslaagd. En dan zullen de Jeugd Olympische Spelen snel een vaste waarde worden op de Olympische kalender.

Sportimonium Trefwoorden: legendarische Belgische sporthelden, kleerkasten

Atleten krijgen

KL-EERKAST Sportimonium in het

Fotograaf Véronique De Boever

Tijdens de jaarlijkse nieuwjaarsreceptie van het Sportimonium, die plaatsvond op 13 januari ll., werd samen met een enthousiaste groep SportimoniumSupporters hulde gebracht aan een aantal bijzondere Belgische sporthelden. Het betrof stuk voor stuk atleten die hun wedstrijdoutfit al geruime tijd terug aan de haak hebben gehangen, maar tijdens hun sportieve loopbaan een indrukwekkend palmares lieten optekenen en dus in een museum over sport zeker niet mogen ontbreken. De grootste Belgische sportman aller tijden Eddy Merckx, zwemlegende ‘Fred Raket’ alias Fred Deburghgraeve, voetbalster Paul Van Himst, ‘baron’ Gaston Roelants, Mister 100 Raymond Ceulemans, Sportvrouw van de Eeuw Ingrid Berghmans en ongeëvenaarde rolschaatskampioene Annie Lambrechts deelden in de eer.

Baron Gaston Roelants, Ridder Raymond Ceulemans en Annie Lambrechts bij een kl-EERkast in het Sportimonium. Als eerbetoon aan deze verdienstelijke sportlui en als herinnering aan hun uitzonderlijke sportcarrière, werden in de inkomhal van het Sportimonium zeven vestiairekastjes of kleerkastjes opgewaardeerd tot (kl-)EERKASTEN. Voortaan kunnen sportliefhebbers er trofeeën, kledingsstukken, trainingsmateriaal en andere voorwerpen van deze legendarische sporthelden komen bewonderen. De ‘maglia rosa’ of roze trui die Eddy Merckx in de Giro d’ Italia meermaals mocht aantrekken, het Olympisch zwemdiploma dat herinnert aan de overwinning van Fred Deburghgraeve in Atlanta, de allereerste biljartkeu van Raymond Ceulemans, de gouden rolschaats van Annie Lambrechts … om maar enkele voorbeelden te noemen. Tijdens de receptie werd eveneens geklonken op de ‘Vlaamse Trofee voor Sportverdienste 2010’ die het Sportimonium medio december uit de handen van Minister Philippe Muyters

mocht ontvangen. Het Sportimonium dankt deze trofee aan de vele inspanningen die het levert om het sportief erfgoed voor de toekomst te bewaren en levend te houden. Diezelfde dag vond ook de finissage van de tentoonstelling Arts&Sports Trophy plaats. Frank De Palmenaer, voorzitter Arts&Sports vzw lanceerde er de 3e editie van de Arts&Sports Trophy 2011, een wedstrijd voor beeldende kunstenaars met als opdracht een universele sporttrofee te ontwerpen en te realiseren voor de ‘winnaar’ of voor een persoon die een uitzonderlijke sportprestatie heeft geleverd.

Arts+Sports vzw is een initiatief van de BVLO – Bond voor Lichamelijke Opvoeding vzw en ID+ART vzw. Deze vereniging brengt sport en kunst samen en organiseert tal van activiteiten en wedstrijden Meer info over Arts+Sports vzw op www.artssports.org Bond voor Lichamelijke Opvoeding nr. 1 / 2011

13


Trefwoorden: Reanimatie, CPR, hartcompressies, VOET, onderwijskundige relevantie, maatschappelijke relevantie,

Reanimatie in het

secundair onderwijs:

puzzelen met didactisch materiaal (deel 2) Veerle Van Raemdonck, Erasmushogeschool Brussel, Vrije Universiteit Brussel

Prof. Dr. Kristine De Martelaer, Vrije Universiteit Brussel

In het eerste deel van onze bijdrage over reanimatie (CPR) werden de resultaten beschreven van een onderwijsenquête omtrent de mate waarin en de wijze waarop reanimatie in de Vlaamse secundaire scholen aan bod komt. Het thema kent in alle onderwijsnetten zeker bijval en er heerst een grote intentie om het aan te bieden. Beperkingen in tijd en materiaal bemoeilijken echter het aanbod. Bij een alternatieve aanpak gaat een leerkracht op zoek naar goedkope en toegankelijke materialen waarmee een aanvaardbaar leerresultaat kan worden bereikt. In plaats van reanimatiepoppen kan op medeleerlingen geoefend worden om de volgorde van alle noodzakelijke acties uit te voeren. Voor de hartcompressies mag men echter in functie van de veiligheid niet op elkaars thorax duwen. Daarom werd hiervoor gebruik gemaakt van een mousse dobbelsteen die naast de romp werd gelegd. Voor de ventilatie werd geoefend op een plastic zakje. Daarnaast werd ook gemeten of een video-instructie in deze setting een valabel alternatief is voor een demo van de leerkracht.

Dr. Steve De Decker, Erasmushogeschool Brussel, Vrije Universiteit Brussel

Onderzoekers van de Erasmushogeschool Brussel (EhB) en Vrije Universiteit Brussel (VUB) onderzochten of het mogelijk is om met beperkte middelen maar optimale didactische ondersteuning de basis van het reanimeren aan te leren. Dit omvat het kunnen uitvoeren van hartcompressies en beademingen. Volgens de richtlijnen 2005 (Handley et al.) en 2010 (Nolan et al., 2010) dienen 30 hartcompressies afgewisseld te worden met 2 beademingen.

Didactische context »» Materiaal Binnen de brede waaier van aangeboden thema’s, behoort reanimatie tot één van de topics die speciale noden vereisen. Zelfs met eenvoudige reanimatiepoppen, bedraagt het prijskaartje om een klas van materiaal te voorzien al snel enkele honderden euro’s. Een behoorlijke investering voor een thema dat eerder occasioneel aan bod komt. Sommige scholen kunnen dankzij plaatselijke Rode Kruisafdelingen, reddingsclub, brandweer, … over materiaal beschikken. Of gesofisticeerd en aangepast materiaal noodzakelijk is, is echter de vraag en meteen ook één van de uitgangspunten van het onderzoek.

Een aantal vaardigheden van de reanimatie kunnen, mits de nodige afspraken, op een veilige wijze bij medeleerlingen ingeoefend worden. Hiertoe behoren vaardigheden zoals: • controle van bewustzijn en ademhaling, • verwittigen van de hulpdiensten, • plaats om hartcompressies toe te dienen, • vrijmaken van de luchtweg / achterwaarts kantelen van het hoofd. Voor het effectief uitvoeren van de hartmassage, werd een mousse dobbelsteen gekozen. Eerst oefent men de juiste plaats bij elkaar, uiteraard zonder te duwen. Daarna wordt de dobbelsteen 30x ingeduwd als simulatie om hartcompressies te geven. Een metronoom geeft het juiste ritme (100/min) aan. Hoewel de vaardigheid ontkoppeld wordt in twee delen, krijgen leerlingen toch een realistisch zicht op het uitvoeren van een hartmassage.

Om te beademen werd het vrijmaken van de luchtweg ingeoefend op een medeleerling. Het hoofd wordt achterwaarts gekanteld en de neus dichtgeknepen. Vanuit deze positie kan men beademen in een klein plastieken zakje (diepvrieszakjes van 1 liter) als simulatie voor de ventilatie.

Afbeelding 1: juiste positie voor de hartcompressies = midden van de borst (zonder te duwen!) 14

Afbeelding 2: na de plaatsbepaling, voeren de leerlingen 30 compressies uit op een mousse dobbelsteen

Afbeelding 3: juiste positie voor beademing.

Afbeelding 4: beademen in een plastieken zakje terwijl het hoofd achterwaarts gekanteld blijft


»» Instructie en feedback Meestal worden reanimatielessen door de leerkracht zelf gegeven, zonder dat die daar noodzakelijk een specifieke opleiding voor volgde. Schoolgerichte opleidingen zoals de 'Train de trainer' van het Rode Kruis-Vlaanderen, kunnen leerkrachten ondersteunen bij de invulling van EHBO-lessen in het onderwijs. Onderzoek met betrekking tot het CPR-onderwijs, toonde in het verleden aan dat peers (leeftijdsgenoten) een volwaardige rol kunnen spelen bij het geven van feedback (Lester, 1997). Zo kan het gebruik van kijkwijzers, de actieve leertijd verhogen door het prikkelen van de cognitieve vaardigheden (Iserbyt, 2008). Recent onderzoek aan de VUB valideerde de video van het Rode Kruis-Vlaanderen als zelfinstructie-instrument bij studenten zonder vooropleiding in CPR (De Martelaer et al., 2010). Tijdens ons experiment met alternatief materiaal werd eveneens gemeten of deze video een

meerwaarde levert en een instructie door de leerkracht kan vervangen.

ten de CPR-vaardigheden geregistreerd.

Resultaten Onderzoeksgroep Vier verschillende lesscenario’s werden getest bij Vlaamse leerlingen uit het 5e jaar secundair onderwijs. 593 participanten werden gerandomiseerd toegewezen aan één van de vier scenario’s. De scenario’s verschilden in: • oefenmateriaal: oefenen op een reanimatiepop versus oefenen met peers en alternatief materiaal (mousse dobbelsteen en plastic zakje), • instructie: instructie door leerkracht versus instructie met een video. Eén les duurde 50 minuten en werd gestandaardiseerd naar actieve leertijd en ontvangen feedback. Ratio pop of dobbelsteen:leerlingen is 1:4, m.a.w. per 4 leerlingen was één reanimatiepop of dobbelsteen voorzien. Meteen na de les, legden de deelnemers een test af. Hier werd aan de hand van computergestuurde reanimatiepoppen gedurende 3 minu-

Een accurate basisreanimatie bevat drie aspecten: • snel verwittigen van de hulpdiensten (112 bellen), • hartmassage toedienen, • beademingen geven. Onderstaande resultaten beschrijven deze aspecten beknopt, door middel van de gemiddelden met hun betrouwbaarheidsintervallen voor elk van de 4 trainingscondities 1 reanimatie op een pop + instructie door de leerkracht 2 reanimatie op een pop + instructie door video 3 reanimatie op peers, dobbelsteen, zakje + instructie door leerkracht 4 reanimatie op peers, dobbelsteen, zakje + instructie door video

(1) Reanimatiepop + leerkrachtinstructie n= 143

(2) Reanimatiepop + video-instructie n= 146 (3) Dobbelsteen + zakje + leerkrachtinstructie n= 155 (4) Dobbelsteen + zakje + video-instructie n= 149

Ongeacht het trainingsmateriaal, kende elke les een gelijk lesverloop: 1 Instructie: compressies en beademingen: Leerkracht of video 1. 2 Oefenen: compressies en beademingen: 2’ hands-on time (motorische vaardigheden) + metronoom 2. 6’ peer feedback (cognitieve vaardigheden) 3 Feedback: Leerkracht of video 3. 4 Herhaling oefenen: 2’ hands-on time (motorische vaardigheden) + metronoom 4. 6’ peer feedback (cognitieve vaardigheden) 5 5. Instructie: controle bewustzijn, ademhaling, 112 bellen: Leerkracht of video 6 Oefenen: controle bewustzijn, ademhaling, 112 bellen: 2’ hands-on time (motorische vaardigheden) + metronoom 6. 6’ peer feedback (cognitieve vaardigheden)

Bond voor Lichamelijke Opvoeding nr. 1 / 2011

15


Binnen de 'Chain of survival', is het alarmeren van de hulpdiensten, de eerste actie die ondernomen moet worden.

nen de alternatieve groep, heeft de instructie via video een significante positieve invloed op het leerresultaat.

Compressiediepte 40

35 29

30

28

27 24

25

20

95% Confidence interval % correct depth

Tijdens de reanimatietest vergat gemiddeld iets minder dan een kwart van de leerlingen (24%) de hulpdiensten te verwittigen. Binnen de 4 subgroepen (trainingscondities) zijn geen representatieve verschillen gevonden.

Alle groepen scoren binnen de aanvaardbare marges (80-120 compressies per minuut) van de 2005 richtlijnen.

95% Confidence interval % correct depth

»» 112 bellen

50 40 33

15 10 0

(1)

(2)

78

80

(2)

(4)

(3)

(4)

Training condition

70 60

Grafiek 2 Gemiddeld aantal hartcompressies met correcte diepte

50

Grafiek 5 Gemiddeld percentage correcte beademingen

28

30 20

26

22

19

10

(1)

(2)

(3)

(4)

Training condition

Grafiek 1 Procentueel aantal leerlingen dat de hulpdiensten verwittigde

38

36

34 34

33

32

(2)

»» Hartmassage

Hoewel in geen van de 4 groepen de vooropgestelde richtlijn van 40 mm (volgens ERC richtlijnen 2005) behaald werd, zijn er geen significante verschillen tussen de 4 groepen. Dit geldt zowel voor het gemiddelde percentage hartcompressies met een correcte diepte, als voor de gemiddeld bereikte diepte bij de uitvoering van de hartcompressies. Na deze ene les, slaagt slechts een kwart van de leerlingen erin om de borst voldoende diep in te duwen. (Grafiek 2 & 3)

Compressiefrequentie Bij de compressiefrequentie werden wel verschillen gemeten, meer specifiek tussen de groepen die op een reanimatiepop oefenden, en de groepen die op alternatief materiaal oefenden. De verschillen zijn klein in grote orde.

754

600 441 400 284 200

(3)

(2)

(3)

(4)

Training condition

(4)

Training condition

Grafiek 3 Gemiddelde compressiediepte in mm Compressiefrequentie 95% Confidence interval % correct depth

Compressiediepte

825

800

(1)

(1)

Als parameters voor een geslaagde hartmassage worden compressiediepte en compressiefrequentie besproken. De diepte en snelheid waarmee de borstkas ingeduwd wordt, staat in relatie met de overlevingskansen van het slachtoffer (Handley, 2005).

35

35

95% Confidence interval mean ventilation volume

40

0

16

(3)

Training condition

74

72

95% Confidence interval % correct depth

Percentage leerlingen dat 112 belt

(1)

no

yes

81

20

20

15

90

34

30

100 95

94

94

90 85

85

83

80 75 (1)

(2)

(3)

(4)

Training condition

Grafiek 4 Gemiddelde compressiefrequentie tijdens 3 minuten CPR

Voor de hartmassage en bij korte lessen die vooral een initiërende rol spelen, kan gesteld worden dat de professionaliteit van het materiaal een mindere rol speelt dan men zou vermoeden. In een schoolcontext kan alternatief materiaal gebruikt worden om hartmassage aan te leren.

»» Beademingen Bij het aantal correcte beademingen scoren de leerlingen die op een reanimatiepop oefenden duidelijk beter dan de alternatieve groep. Bin-

Grafiek 6 Gemiddeld beademingsvolume in ml

Om efficiënte beademingen te geven, dient het ingeblazen volume tussen 500 en 600 ml te variëren (Handley, 2005). 384 ml is de cruciale ondergrens om de borstkas te doen rijzen (Baskett, 1996). Geen enkel gemiddelde ligt binnen de marges van de ERC-richtlijn. 3 van de 4 groepen bereikten wel rijzen van de borstkas, wat vaak als visuele controle door de hulpverlener zelf gebruikt wordt tijdens het uitvoeren van CPR. Naar beperken van kwetsuren bij het slachtoffer, kunnen we voorzichtig stellen dat groep 4 (dobbelsteen + video) de beste beademingen uitvoerde. Eens de 600 ml immers overschreden wordt, en 1000 ml nadert, stijgt de kans op maaginsufflatie. Ook hier heeft het gebruik van een video tijdens de instructie een beduidend positieve invloed.

Besluit Algemeen kan gesteld worden dat een les reanimatie van 50’ met leerlingen derde graad secundair onderwijs al veel kan bijbrengen maar naar efficiëntie in de uitvoering van CPR te kort is. Gezien het belang van het alarmeren en uitvoeren van hartcompressies, zouden deze twee aspecten eerst aandacht moeten krijgen.


Een vervolgsessie kan daarna aandacht besteden aan de beademingen. Tussen onze CPR-les op school, inclusief test (2009-2010), en deze publicatie, veranderden de richtlijnen reanimatie (eind 2010). De klemtoon voor leken hulpverleners komt enerzijds zeer sterk te liggen op het snel verwittigen van de hulpdiensten, anderzijds op de kwaliteit van de hartcompressies. De hulpdiensten worden verwittigd vanaf het moment dat

er een abnormale, zwakke of geen ademhaling gemerkt wordt. Hartcompressies moeten met zo weinig mogelijk onderbrekingen uitgevoerd worden. De huidige richtlijn adviseert een minimumdiepte van 50 mm en compressiefrequentie van 100/minuut. (Nolan, 2010). Voor de beademing is er niet veel gewijzigd. Bij beperkingen in trainingsmateriaal en opleidingstijd, zou men deze laatste twee aspecten (112 bellen en hartcompressies toedienen) moeten benadrukken.

In het onderstaande lesverloop komt dit tot uiting door de eerste les ‘compression only’ aan te leren. De nadruk ligt hier op het snel verwittigen van de hulpdiensten en de kwaliteit van de hartmassage. Beademingen komen beter pas in de vervolglessen aan bod. Dit lesvoorbeeld is een aanpassing van het 4-fasen model (European Resuscitation Council) aan de hand van de onderzoeksresultaten van de studie van de Erasmushogeschool en Vrije Universiteit Brussel.

Een les reanimatie (50 minuten) met alternatief materiaal / Les 1 Materiaal: - DVD Reanimeren en defibrilleren (Rode KruisVlaanderen) - metronoom die ingesteld wordt op een ritme van 100/minuut - per 3 leerlingen: 1 dobbelsteen, set kijkwijzers met de aandachtspunten van enerzijds het controledeel (bewustzijn, ademhaling controleren, 112 bellen), anderzijds de hartcompressies Afspraken: Er wordt per oefenmoment 3 x 2’ geoefend op het ritme van de metronoom. Ieder neemt een specifieke rol tot zich (slachtoffer, hulpverlener of omstander die feedback geeft a.d.h.v. kijkwijzers). De leerkracht geeft het signaal om van rol te wisselen. Veiligheid: hartmassage mag alleen ingeoefend worden op de dobbelsteen! Introductie: Videodemonstratie van een volledige reanimatie

Instructie 1: Videodemonstratie van de hartcompressies Demonstratie van de leerkracht over de manier waarop de leerlingen kunnen inoefenen op alternatief materiaal (zie afbeeldingen 1-2) Oefenmoment 1: De leerlingen oefenen 3x2’ op het ritme van de metronoom, ieder neemt om de beurt een andere rol voor zich. Klassikale feedback 1: De leerkracht bespreekt de meest voorkomende fouten: - dobbelsteen loslaten tussen elke compressie, - dobbelsteen niet volledig naar zijn oorspronkelijke vorm laten terugkeren - duwen vanuit de armen (plooien) i.p.v. beweging vanuit heupen met lichaamsgewicht van hele romp Herneem oefenmoment 1 De leerlingen oefenen 3 x 2’ op het ritme van de metronoom, ieder neemt om de beurt een andere rol voor zich.

Instructie 2: Videodemonstratie van het controledeel Oefenmoment 2: De leerlingen oefenen 3 x 2’ het controledeel: bewustzijn, ademhaling controleren, 112 bellen Ieder neemt om de beurt een andere rol voor zich Klassikale feedback 2: De leerkracht bespreekt de belangrijkste fasen: - achterwaarts kantelen hoofd en vrijmaken luchtweg - lang genoeg (8 à 10 seconden) luisteren naar de ademhaling - bij abnormale of zwakke ademhaling: meteen 112 verwittigen Instructie 3: Videodemonstratie controledeel + hartcompressies Oefenmoment 3: De leerlingen oefenen 3x2’ het controledeel gevolgd door 30 hartcompressies

In het onderzoek werd een ratio pop:leerlingen van 1:4 gehanteerd. Omwille van standaardisatie werd dezelfde ratio dobbelsteen:leerlingen gebruikt. In de realiteit kan je de actieve leertijd gunstig beïnvloeden door een kleinere ratio te gebruiken, bijvoorbeeld 1 dobbelsteen per 3 leerlingen.

Een les reanimatie (50 minuten) met alternatief materiaal / LES 2: controle + ademhaling + hartmassage Materiaal: - DVD Reanimeren en defibrilleren (Rode KruisVlaanderen) - metronoom die ingesteld wordt op een ritme van 100/minuut - per 3 leerlingen: 1 dobbelsteen, 3 plastiek zakjes (diepvrieszakjes van 1 L), 1 set kijkwijzers met de aandachtspunten van het controledeel (bewustzijn, ademhaling, 112), de hartcompressies en de beademingen Afspraken: Er wordt per oefenmoment 3 x 2’ geoefend op het ritme van de metronoom. Ieder neemt een specifieke rol tot zich (slachtoffer, hulpverlener of omstander die feedback geeft a.d.h.v. kijkwijzers). De leerkracht geeft het signaal om van rol te wisselen. Veiligheid: hartmassage mag alleen ingeoefend worden op de dobbelsteen!

Instructie 1: Videodemonstratie controledeel + hartcompressies (herhaling les 1) Oefenmoment1: De leerlingen oefenen (herhalen) het controledeel gevolgd door 30 hartcompressies De leerlingen oefenen 3 x 2’ op het ritme van de metronoom, ieder neemt om de beurt een andere rol voor zich. Klassikale feedback 1: De leerkracht bespreekt de meest voorkomende fouten: zie les 1 Oefenmoment 2: De leerlingen oefenen opnieuw 3 x 2’ op het ritme van de metronoom, ieder neemt om de beurt een andere rol voor zich. Instructie 2: Videodemonstratie van de beademingen Demonstratie van de leerkracht over de manier waarop de leerlingen kunnen inoefenen (zie afbeelding 3-4)

Oefenmoment 3: De leerlingen oefenen 3 x 2’ het controledeel (bewustzijn, ademhaling controleren, 112 bellen), gevolgd door 30 compressies, gevolgd door 2 beademingen. Ieder neemt om de beurt een andere rol voor zich Klassikale feedback 2: De leerkracht bespreekt de belangrijkste fasen voor de beademing: - achterwaarts kantelen hoofd en vrijmaken luchtweg - neus dichtknijpen - rustig inblazen in het zakje Oefenmoment 4: De leerlingen oefenen 3 x 2’ een volledige cyclus (controle+112, hartmassage, beademingen) van een reanimatie

Bond voor Lichamelijke Opvoeding nr. 1 / 2011

17


educatieve rol van sport promoten (gendergelijkheid, mensen met een handicap, bescherming van jongeren,…) • uitwisseling van kennis, dialoog en goed beheer van de sportorganisaties bevorderen (licentiesystemen, mobiliteit van sporters/trainers,..) • projecten die bijdragen tot een gezonde levensstijl door middel van sport • samenwerking met andere Europese landen en internationale organisaties op het vlak van sport

Tijd voor actie!

Door het Lissabonverdrag wordt ook een Formele Europese Raad van de ministers van Sport opgericht, waar de lidstaten hun concreet engagement op het vlak van sport uitspreken en gezamenlijk een aantal prioriteiten stellen.

België voorzitter van de Europese Unie in 2010 Vanaf 1 juli 2010 tot het einde van dat jaar zal België voorzitter zijn van de Europese Unie. Voor materies waarvoor de Gemeenschappen bevoegd zijn, werden afspraken gemaakt welke Gemeenschap België zal vertegenwoordigen.

de partners in eigen land, maar ook met de Europese instellingen (Europese Commissie, Europees Parlement) en de andere Europese lidstaten. De Vlaams minister van Sport Philippe Muyters zal die Europese vergaderingen voorzitten enu heeft dus een belangrijke Indien reanimatiemateriaal wil uitlenen, rol op het internationale toneel te spelen zijn er enkele mogelijke pistes: in 2010. - de lokale Rode Kruisafdeling, het Vlaamse over Kruis het Belgische Meer -informatie - de Vlaamse Reddingscentrale EU-voorzitterschap sport wordt later bekendgemaakt, maar de voorbereidingen - soms bij de plaatselijke brandweer zijn al -insoms vollebijgang binnen het departede provinciale uitleendienst ment CJSM van de Vlaamse overheid.

In 2010 wordt een oproep gelanceerd voor een aantal voorbereidende acties, waarna een Europees Sport Programma Meer weten? Zo zal Vlaanderen met betrekking tot sport uitgewerkt zal worden in de periode 2010 België vertegenwoordigen en is Vlaanderen Referenties – 2012, dat actief zal zijn vanaf 2014. Neem een kijkje op: verantwoordelijk voor het coördineren van Ook Vlaamse sportfederaties, sportclubs http://ec.europa.eu/sport. Maar ook via Baskett Nolan J, Parr M (1996). Tidal volumes which perceived to EU-voorzitterschap be ade- Iserbyt P, Behets Learning basic life support with task comparison Belgisch Sport.D (2008). www.vlaanderen.be/sport en P,sportorganisaties zullen projecten die arehet kan cards: je in 2010 quate for resuscitation. Resuscitation, 31(3), 231-4. of four reciprocal learning settings; Acta Anaesthesiologica Belgica, 59(4), 249-256. beantwoorden aan de criteria kunnen berichtgeving rond sport en Europa opvolDat betekent niet alleen de praktisch indienen en hun expertise kunnen delen gen. De Martelaer K, Van Raemdonck V, Soons B, Monsieurs KG (2010); Learning effect Lester C; Donnely P, Weston C; Is peer tutoring beneficial in the context of school organisatie van de verschillende evenemet Europese zullen Posterpresentatie, of video-based CPR selfpartners. instructionDaarnaast without a manikin. Resusci- resuscitation training? (1997). Health education Research, 12 ( 3), 347-354. menten, maar ook de inhoudelijke voorVlaamse ook kunnen leren tationdie 2010, Porto, 2-4actoren dec. 2010. 4. 2009, 23-24 van de kennis en ervaring uit andere bereiding van de agenda, uitwerken Nolanhet J.P., Soar J., ZidemanBron: D. A., VSFmagazine Biarent D., Bossaert L.L.,pp. Deakin C., Koster R. W., Europese landen en opResuscitation die manier hun Guidelines van de en documenten en B.dat Handley et al. (2005). European Council for thema’s Resuscitation Wyllie J., Böttiger (2010). European Resuscitation Council Guidelines for Resusciwerking67S1, en projecten 2005.eigen Resuscitation, S7 S23. verbeteren. tation Resuscitation, 81, 1219–1276. allemaal in overleg met de2010. verschillen-

ZEEZEILEN

Ook voor uw sportdagen of sportkampen Sterk gereduceerde all-in prijzen voor scholen 1 dagreis, of meerdere dagen met overnachting mogelijk INFO: CHANNEL SAILING - Koestraat 1, 8490 Jabbeke - Tel. 050/81.53.40 - Fax 050/81.53.50 e-mail: info@channelsailing.be website: www.channelsailing.be CHANNEL SAILING: JACHTVERHUUR - JACHTCHARTER

SPORTDAG-FORMULE: 40 euro/leerling/dag - incl. verzekering, schipper, waarborg per jacht mag één begeleider gratis mee - vanaf 4 dagen: 30 euro/leerling/dag 18

Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 2010/1

23


Josse Lambrix, Ondervoorzitter BVLO

Sophie Van Aelst, Communicatie BVLO

Jongensdroom mondt uit in

succesvol project Opboksen Op een blauwe maandag vol smog neem ik ’s morgens een trein naar Genk, een trip van een kleine drie uur, maar goed we kunnen onderweg wat werken in plaats van passief in de file staan. Ja, de trein is altijd een beetje reizen en een beetje stressen ook, zo blijkt weer. In Brussel Zuid staan alle borden op ‘vlammend rood’ en door de luidsprekers gallen een mannen- en een vrouwenstem paniekerig door en over elkaar. Daar gaan we weer, ik trek deze rampscenario’s blijkbaar aan. Bellen, afspraak verwittigen dat we alvast een dik half uur later zullen zijn. Gelukkig vormt dat geen probleem voor Abdelkader Wahhabi uit Elen waarmee we een babbel gaan doen over zijn passie voor het boksen, zijn deelname aan de Olympische Spelen van 1992 in Barcelona en vooral ook het succesvolle project Opboksen dat nu al 18 jaar loopt in diverse steden en gemeenten in Limburg.

een mens kan veel verdragen als het moet Ah, eindelijk zijn we in het Genks shoppingcenter. Abdel wenkt ons en werkt snel zijn telefoon af. Bij een koffie doet hij zijn verhaal, ietwat schuchter in het begin, maar gaandeweg vertelt hij zaken die hij nooit eerder aan buitenstaanders had toevertrouwd. Nieuwsgierig? Abdelkader Wahhabi, of Abdel voor de vrienden, startte zijn sportleven zoals de meeste jongens met voetbal. “Maar ik had echt geen talent”, grinnikt hij. “Ik was wel een werkbeest, liep me te pletter, vocht voor iedere bal, maar het mocht niet baten. Op één seizoen tijd maakte ik als rechtsvoor welgeteld één doelpunt. Niet echt een aanwinst voor een ploeg! Toch hield ik het vol van mijn 10de tot 17de – ik zag toen al graag af hé – maar toen kwam ik in 1981 via een vriend in contact met het boksen.

Hij ging trainen in Maastricht en ik mocht eens mee. Het was liefde op het eerste gezicht.”
De eerste zes maanden reed Abdel mee met de vriend naar Maastricht, maar dan stopte die laatste en was er een probleem. “Ik loste dat op door liften naar de club te trekken en weer terug. Ja, soms was ik veel tijd kwijt, zeker op de terugweg, als het donker was. Maar ik heb dat wel vijf en een half jaar volgehouden, tot in 1987. Ik was ongelooflijk gedreven en ik kreeg ook mooie complimenten wat mij enorm motiveerde, bv. toen ik als prille bokser het Zuid-Nederlands kampioenschap won.” 
De passie van Abdel werd alleen maar groter en zijn droom om ooit naar de Olympische Spelen te kunnen gaan, kreeg steeds meer vorm. Bond voor Lichamelijke Opvoeding nr. 1 / 2011

19


“Arnold Vanderlyde had zich bij de zwaargewichten gekwalificeerd voor de Spelen van Los Angelos in 1984. Hij haalde brons. Het was mogelijk, ook voor mij”, dacht ik toen. Voor Abdel was het toen steeds moeilijker om uit te komen voor Nederland en hij moest op zoek naar een club in België. In 1987 sloot hij aan bij een boksclub in Hasselt, maar het niveau lag hier een stuk lager. “Noodgedwongen moest ik vaak in het buitenland gaan trainen en daar heb ik veel geleerd. Vooral in de voormalige DDR stak ik enorm veel op, niet alleen technisch maar ook op mentaal vlak. En ik werkte vaak met buitenlandse trainers, o.a. trainers van Arnold Vanderlyde met wie ik een goede band had (en nu trouwens nog altijd).

ik besteed veel aandacht aan een gewone babbel voor en na de training “De Olympische Spelen waren nog altijd mogelijk en vier jaar voor die van Barcelona besloot ik alles op alles te zetten. Ik nam ontslag en ging er vol voor. In mijn categorie van de lichtweltergewichten mochten er maar 31 deelnemers, waarvan slechts 8 Europeanen aantreden. Ik moest bij de eerste twee eindigen op

het EK in Göteborg of mij via de kwalificaties in Italië plaatsen. Het EK lukte niet, de kwalificaties wel. Zo ver stond ik al! Na deze gebeurtenis moest ik een partij boksen in België, onder het oog van zovele bekenden en met televisiecoverage. Net toen brak ik mijn neus, niets opzettelijks gewoon hard tegen de tegenstander gebonkt. Mijn medisch begeleider, dr. Linda Grijp raadde me aan te stoppen, maar dat wou ik niet. Niet nu! Toen ik later de beelden zag, was het echt wel vies hoor, al dat bloed, het was niet om aan te zien. Achteraf bleek mijn neusbeen in negen stukjes te zijn. Twee specialisten raadden mij aan om er gewoon af te blijven, de derde heeft het neusbeen wel onderhanden genomen. :" Die breuk was bijna het einde. Om een lang verhaal kort te maken werden een aantal ingrepen onder narcose uitgevoerd die niet het gewenste resultaat gaven. Men gaf mij zelfs de raad mijn Olympische droom op te geven. Uiteindelijk vond ik een neuschirurg die de tijd nam om eens goed te luisteren, en alles eens grondig te analyseren. In samenspraak met hem werd dan beslist om een ingreep onder lokale verdoving uit te voeren (lokale verdoving om mijn fysieke conditie niet verder te schaden). Ook hier bleek nog maar eens: ‘een mens kan veel verdragen als het moet’. Het duurde zes uur om alle stukjes inwendig en uitwendig netjes op hun plaats te zetten, op zo’n manier dat een optimaal esthetisch en functioneel resultaat bekomen kon worden. Nu

zie je er niets meer van. Nadien heb ik met een speciaal versterkt en op maat gemaakt masker verder kunnen trainen. Mits de nodige zelfopoffering maar met de hulp van een aantal mensen rondom mij die op cruciale ogenblikken in mij bleven geloven, en mij bleven steunen, is het me gelukt om met de Olympische Selectie in Barcelona te kunnen aantreden." “En dan was het zover. Afreizen naar Barcelona, het contact met de andere atleten, de band met delegatieleider Jan Peeters, de ceremonie, de aandacht, het groepsgevoel, de overweldigende emoties, … Het Olympisch dorp was als een paradijs voor mij”, zegt Abdel stilletjes. “Ik genoot van de sfeer en het gezelschap van onder meer Sabine Appelmans en Heidi Rakels en zo… Maar voor mij was ook de loting heel spannend … de eerste wedstrijd moet je winnen, anders is het gedaan. Ik moest uitkomen tegen Daniel Fulanse (ZAM). Drie keer drie minuten, heel hoog tempo, 2 kg afvallen en dan: op punten verloren. Het was voorbij, en ik wil geen uitvluchten zoeken, maar toch denk ik dat er een en ander fout is gelopen met het puntensysteem. Het was de eerste keer dat er via de computer punten werden gegeven en er waren heel wat uitslagen die gewoon niet klopten, wellicht omdat de juryleden niet snel genoeg de zaken intikten en zo. Oei, dit is de eerste keer dat ik deze kritiek uitspreek!” Abdel schrikt van zijn uitlating. “Soit, het was voorbij, maar ik had de Olympische Spelen wel gehaald, mijn droom was uitgekomen.” “Tijdens ons verblijf in Barcelona kregen we eens de kans om met prins Filip te gaan eten. In het gezelschap Jan Peeters, Sabine Appelmans, Cédric Pathy, Annelies Bredael en ikzelf. In die tijd waren er in Brussel regelmatig relletjes

20


met migrantenjongeren en de prins vroeg mij of ik – zelf van Marokkaanse origine – niet een voorbeeld zou kunnen zijn voor deze jongeren. Ik ging erover nadenken en besefte dat ik de jongeren in het algemeen en misschien de jongeren die het iets moeilijker hebben in het bijzonder wel iets kon bijbrengen. Niet alleen de techniek van het boksen, maar vooral ook de discipline, de zelfbeheersing, het respect, het kanaliseren van energie, de sociale waarden. Kort na mijn Olympisch avontuur, werkte ik een project uit: Opboksen.”

In 1993 startte Abdel met het project. In de mijngemeentes woonden uiteraard heel wat doelgroepjongeren, maar al van bij het begin werd het een gezonde mix van kinderen en jongeren, een spiegel van onze samenleving zoals we zeggen.
“Genk reageerde eerst. De stad stuurde 6.000 brieven naar alle jongeren tussen 12 en 18 jaar en 500 onder hen kwamen af op de initiatie. De stad heeft mij onmiddellijk halftijds in dienst genomen. 
Later volgden nog andere gemeenten en voor de andere helft kwam ik in dienst van de provincie Limburg die het project lanceerde in samenwerking met Maasmechelen, HeusdenZolder, Houthalen-Helchteren, Dilsen-Stokkem, Neerpelt, Maaseik, Overpelt, Bilzen en SintTruiden.”
Buiten onze trainers hebben we overal ook medewerkers die meedenken en helpen. Ja, er was soms ook kritiek. Ik hoorde soms de reactie: “ze vechten toch al genoeg, nu ga je hen nog leren boksen ook”. Wel, dat wilden we met het project net vermijden. En ook in andere Europese landen worden boksen of judo bijvoorbeeld gebruikt om jongeren die moeilijker te bereiken zijn, met succes te laten deelnemen.

Boksen is geen sport om agressie te stimuleren, maar om ze te kanaliseren, te leren beheersen.

het Olympisch dorp was als een paradijs voor mij Het is ook niet zomaar kloppen, er komt veel techniek en een uitstekende conditie bij te pas. Jongeren leren buiten de sport geweld te vermijden en ze halen meer zelfvertrouwen uit de lessen.
Met Opboksen probeert Abdel samen met zijn trainerskorps ook en vooral de sociale vaardigheden van de deelnemers te ontwikkelen. De klemtoon van het project ligt op het recreatieve en naast het sporten krijgen de jongeren waarden en normen mee zoals eerlijkheid, samenhorigheid, respect voor de tegenstander en verantwoordelijkheidsbesef.
“Door de deelnemers positief te stimuleren werken we aan hun zelfbeeld en zelfvertrouwen, iets waarmee een heel aantal jongeren worstelen in deze veeleisende maatschappij. Veel van onze jongeren staan verbaal niet zo sterk, reageren vaak impulsief of beheersen alleen de taal van de straat. Daarom besteed ik veel aandacht aan een gewone babbel voor en na de training, zonder een praatbarak te creëren. Jongeren krijgen hier de ruimte om spontaan uit hun schelp te komen.“

drie leeftijdscategorieën (6 tot 9, 10 tot 13 en 14+). De deelnemers betalen een kleine bijdrage. Wekelijks worden toch zo’n 28 training verzorgd door Abdel en zijn team. Hij is blij te kunnen zeggen dat er al een aantal deelnemers ook een VTS-trainersopleiding gevolgd hebben. “We tellen in ons project al een heel aantal initiators en bewegingsanimatoren en zelfs twee trainers B. Hoe langer ik bezig ben met Opboksen, hoe meer ik overtuigd ben van de waarde van het project”, besluit Abdel. De erkenning van deze meerwaarde blijkt ook nog maar eens uit de talloze aanvragen die het project Opboksen krijgt voor het organiseren van initiatielessen tijdens sportdagen. Niet alleen scholen, maar ook het jeugdwelzijnswerk, de integratiediensten en het jeugdwerk zijn vragende partij.

Trefwoorden: project, boksen, Limburg, Olympische Spelen, sociale vaardigheden, opleiding

Opboksen bereikt wekelijks zo’n 250 jongeren van 6 tot ongeveer 25 jaar, waaronder ook een twintigtal meisjes. De groepen zijn verdeeld in

Meer informatie: http://www.limburg.be/opboksen http://www.genk.be./opboksen facebook: boksen genk facebook: boksen maasmechelen facebook: boksen limburg

Bond voor Lichamelijke Opvoeding nr. 1 / 2011

21


Literatuuronderzoek

Meer beweging

op het schoolplein Een effectonderzoek bij meisjes van de bovenbouw in de basisschool in Nederland Wanneer je als basisschool kinderen wilt stimuleren om meer te bewegen zijn daartoe verschillende mogelijkheden. Gezien de tijd en moeite die dit kost, is het echter van groot belang om te controleren of er ook daadwerkelijk een effect is. In dit artikel een voorbeeld van hoe dat zou kunnen. Meisjes van de bovenbouw werden gemotiveerd om actiever te zijn tijdens het speelkwartier door het thematisch aanbieden van spelmateriaal met ondersteunende lessen bewegingsonderwijs.

De overheid onderkent het belang van voldoende bewegen voor de gezondheid van kinderen en heeft als doelstelling dat in 2012 minimaal 50% van de jeugdigen (4-17 jaar) voldoet aan de combinorm (1). Deze norm is te behalen door te voldoen aan de: • Nederlandse Norm Gezond Bewegen (NNGB): dagelijks minstens 60 minuten matig intensief bewegen, waarbij de activiteiten twee keer per week gericht moeten zijn op het verbeteren of handhaven van de lichamelijke fitheid (kracht, lenigheid, coördinatie en uithoudingsvermogen) (2); • en/of de fitnorm: drie keer per week minimaal 20 minuten zwaar intensief bewegen. Samen wordt dit de combinorm genoemd (voldoen aan minstens één van de twee normen). Uit het meest recente Trendrapport Bewegen en Gezondheid 2008-2009 (3) blijkt dat in de periode 2006-2009 het 22

aantal jeugdigen (4-17 jaar) dat aan de combinorm voldoet, schommelt tussen de 43 en 46%. Basisschoolkinderen voldoen vaker aan deze norm (gehele periode ongeveer 53%), waardoor voor hen de doelstelling van de overheid volgens deze meting in feite al is behaald. Bewegingsstimulering is echter nog steeds nodig, aangezien nog steeds een groot deel van de kinderen niet actief genoeg is (3). Uit de eerste resultaten van een onderzoek van het Mulierinstituut blijkt dat school 40% bijdraagt aan de beweegactiviteiten van basisschoolkinderen (4). Pauzeactiviteiten zijn daar een onderdeel van. De schoolpauze als extra beweegmoment is tot op heden echter nog onderbelicht gebleven. Meestal wordt gedacht aan extra lessen bewegingsonderwijs en/of naschoolse sport.

Uit literatuuronderzoek (5) blijkt dat pauzes op de basisschool ook substantieel kunnen bijdragen aan de aanbevolen dagelijkse fysieke activiteit (5-40%). Zeker nu steeds meer kinderen overblijven tijdens de lunchpauze. Uit eerder onderzoek van Fontys Sporthogeschool (FSH) op vier scholen in Roosendaal blijkt dat kinderen ruim een kwart van de pauzetijd matig intensief bewegen (6). Meisjes van groep zes tot en met acht zijn relatief minder actief dan jongens en jongere kinderen. Uit onderzoek naar buitenspelen in het buitenland blijkt over het algemeen ook dat jongens actiever zijn dan meisjes (5, 7). De daling bij de toename van de leeftijd is herkenbaar als je kijkt naar de fysieke activiteit gedurende de dag. Deze neemt tijdens de adolescentie af (3), of wellicht al eerder (8). Of deze afname in fysieke activiteit ook speelt bij het buitenspelen is niet bekend. Pauzeactiviteiten kunnen niet alleen bijdragen aan kwantitatief voldoende beweging, ook motorische vaardigheid zou in theorie kunnen worden verbeterd. Uit het onderzoek van Fontys Sporthogeschool is gebleken dat kinderen slechts 35% van de pauzetijd bezig zijn met complexere motorische vaardigheden, zoals klimmen, balspelen, springen etc. (6). De resterende tijd lopen ze (wandelen of rennen) of bewegen ze niet (staan of zitten). Bovenbouw meisjes staan of zitten bijna de helft van de pauzetijd. De periode van het basisschoolkind is echter een belangrijke periode voor het aanleren van de fundamentele basisvaardigheden (9). Vanaf ongeveer 6 à 7 jaar leren kinderen basisvaardigheden combineren, bijvoorbeeld touwtjespringen (springen en draaien tegelijkertijd) en balspelen (10). Het is een fase waarin kinderen meestal snel veel vooruitgang boeken. Motorisch zwakke kinderen hebben vaak juist moeite met het combineren van deze basisvaardigheden. Aan het einde van de basisschool komen de kinderen in de volgende fase waarin ze (veelal op basis van succeservaringen en plezier beleving) bewuste keuzes maken waar ze wel en niet aan deelnemen. Huidige onderzoeksresultaten kunnen nauwelijks aantonen dat reguliere lessen bewegingsonderwijs bijdragen aan de ontwikkeling van fundamenteel motorische vaardigheden (11). Als een programma specifiek gericht is op het aanleren van deze motorische vaardigheden én als de frequentie en duur van de lessen worden verhoogd, dan blijken de fundamenteel motorische vaardigheden echter wel meer te


verbeteren. Er is onderzoek nodig om te onderzoeken of pauzes met een specifiek beweegaanbod voor deze extra beweegmomenten kunnen zorgen.

Onderzoek naar gezond gedrag Gezien het belang van bewegen voor de gezondheid en de motorische ontwikkeling is het de vraag op welke manier kinderen gestimuleerd kunnen worden tot meer beweging tijdens het buitenspelen. Sociaalecologische modellen worden steeds vaker gebruikt in onderzoek naar gezond gedrag (12), waarbij verschillende theorieën worden geïntegreerd tot een model (13). Naast psychosociale factoren (die in het individu liggen) onderscheidt het model ook factoren uit de omgeving (13-14). Zo vonden Ridgers et al (7) in hun onderzoek dat bijna 21% van de verschillen in zwaar intensief bewegen op het schoolplein verklaard kunnen worden door verschillen tussen scholen (institutionele factoren). Algemene beleidsfactoren geven richtlijnen voor het bewegingsonderwijs of de schoolpauzes. Naast deze sociaalecologische factoren kan ook de daadwerkelijke fysieke omgeving een rol spelen, zoals de toegankelijkheid van het schoolplein en de materialen, het weer en de veiligheid (13). Tot nu toe hebben interventies voor bewegingsstimulering op het schoolplein zich vooral gericht op combinaties van verschillende factoren (5, 7), zoals de fysieke omgeving in de vorm van extra materiaal en/of markeringen of institutionele factoren zoals het toewijzen van speelruimte voor een activiteit en de organisatie van activiteiten. In Nederland zijn meerdere initiatieven bekend om het buitenspelen op het schoolplein te bevorderen (bv.: Beweeg Wijs; Pimp your schoolyard; Zoneparc). Naast aanpassingen aan het schoolplein of extra materiaal, zijn er ook initiatieven waarbij de kinderen spelletjes aangeleerd krijgen, die ze zelf kunnen spelen bij het buitenspelen. In het huidige onderzoek is gekozen voor een activiteit voor meisjes van groep 6 tot en met 8, aangezien zij het minst actief zijn (6). Als activiteit is gekozen voor touwtjespringen, omdat dit een intensieve activiteit is die goed aansluit bij de interesse van meisjes. De centrale onderzoeksvraag is: Wat is het effect van het beschikbaar stellen van materiaal en ondersteunende lessen bewegingsonderwijs op de fysieke activiteit en het touwtjespringen bij meisjes van groep 6, 7 en 8?

Figuur1 Onderzoeksontwerp met voor- en nametingen

% van pauzetijd 50 45 40 35 30 25 20 15 10 5 0

0-meting springtouwen lessen

Figuur 2 Veranderingen in beweegrepertoire bij voor- en nametingen (springen: p<.001)

Figuur 3: Veranderingen in beweegrepertoire bij voor- en nametingen (springen: p<.001)

Opzet van onderzoek Voor het meten van de fysieke activiteit en het beweegrepertoire is een combinatie van SOFIT (15) en SOPLAY (16) gebruikt. De observator volgt één kind gedurende 3 minuten, waarbij hij elke 20 seconden de fysieke activiteit en het beweegrepertoire noteert. De fysieke activiteit bestaat uit een 6-puntsschaal: liggen, zitten, staan, lichte activiteit (zoals rustig wandelen), matige activiteit (zoals rustig rennen) en zware activiteit (zoals hard rennen en springen). Voor het beweegrepertoire is zoveel mogelijk aangesloten bij de leerlijnen van het Basisdocument Bewegingsonderwijs (figuur 2). Alle meisjes van groep zes tot en met acht (totaal 87 meisjes) van Basisschool De Appel en de Fatima Basisschool in Roosendaal zijn geobserveerd tijdens de voormeting en twee nametingen (twee weken na het beschikbaar stellen van springtouwen en twee weken na de start van ondersteunende lessen bewegingsonderwijs met touwtjespringen) (figuur 1). Een korte beschrijving van de lesinhoud staat in het aparte kader. De leerkrachten is gevraagd de kinderen niet te stimuleren tijdens de pauze, zodat dit geen invloed kon hebben op de resultaten.

Inhoud lessen Les 1 • Kort touw: go-go vormen en zo vaak mogelijk springen. • Lang touw: in- en uitspringen en met zoveel mogelijk kinderen tegelijkertijd springen. Les 2 • Kort touw: allerlei trucjes en met tweetallen springen. Les 3 • Lang touw: meerdere touwen naast elkaar: stroomvormen van het ene touw naar het andere en trucjes in het lange touw (buitenles op het schoolplein). Les 4 • Kort touw: op muziek springen (eventueel met trucjes). • Lang touw: Double Dutch en herhaling van eerdere vormen. • Double Dutch en het springen op muziek bleek voor de meeste kinderen te hoog gegrepen (beide scholen).

Bond voor Lichamelijke Opvoeding nr. 1 / 2011

23


Resultaten Na beide interventies is een significante stijging in hoog intensieve activiteit bij de meisjes te zien (van 5% van de pauzetijd tot ruim 10%). De daling in matig intensieve activiteit is niet significant. De meisjes zijn bijna de helft (47%) van de pauzetijd betrokken bij het touwtjespringen (het springen zelf of draaien of wachten; figuur 2). Dit varieert van 65% bij groep 7 tot ruim 30% bij groep 6 en 8 (p=.001). Na verloop van tijd (7-8 weken), als ook de ondersteunende lessen bewegingsonderwijs worden gegeven, daalt dit gemiddelde naar ruim 35%. Deze daling speelt zich vooral af bij groep 8 (tot 7%). Het touwtjespringen komt gedeeltelijk in de plaats van andere bewegingsactiviteiten, zoals balspelen en wandelen en rennen. De grootste verandering is te zien in de tijd dat de kinderen geen activiteit uitvoeren. Deze daalt van 45% bij de voormeting naar 20% bij de eerste nameting. Na verloop van tijd stijgt dit weer naar 30% van de pauzetijd (variërend van 17% bij groep 7 tot 51% bij groep 8; p=.000). Geen activiteit houdt in dat de meisjes zitten of staan, zonder daarbij te bewegen. De meeste tijd wordt er met een lang springtouw gesprongen (70-74%). Zowel met een enkel touw als Double Dutch. Uit tabel 1 blijkt dat de kinderen na de ondersteunende lessen bewegingsonderwijs meer trucjes doen, wat ook geldt voor het springen met een kort touw (tabel 2). In deze laatste situatie springen de kinderen meer dan bij het lange touw (30-41% versus 16% van de tijd). De resterende tijd praten ze bijvoorbeeld met anderen (kort touw), of wachten ze op hun beurt (ruim 50% van de tijd) of draaien ze het lange touw (ongeveer

30%). Dit verschil in springtijd uit zich ook in de tijd dat de kinderen zwaar intensief bewegen. Dat is bij het korte touw twee keer zo lang als bij het lange touw (p<.05).

Discussie en conclusie Dit onderzoek heeft laten zien dat het mogelijk is om meisjes van de bovenbouw van de Basisschool actiever te laten zijn tijdens de pauze. Het effect van twee factoren uit het sociaalecologische model (12), te weten de fysieke omgeving (extra materialen) en institutionele factoren (ondersteunende lessen bewegingsonderwijs), werden onderzocht. Ondanks de veranderde interesses van meisjes in deze leeftijd (psychosociale factoren) zijn ze te prikkelen tot meer activiteit tijdens de pauze. Ook na acht weken was de extra beweging nog duidelijk zichtbaar. Op deze twee scholen werd vooral gesprongen met het lange touw. Dit werd extra uitdagend door het aanleren van Double Dutch en trucjes. De meisjes die met het korte touw sprongen, werden ook extra geprikkeld door trucjes die ze aangeleerd hebben gekregen. Het extra touwtjespringen ging vooral ten koste van de tijd dat de meisjes niets deden op het schoolplein (geen specifieke activiteit, dat wil zeggen zitten of staan zonder te bewegen). Dat is een positieve verandering die van belang is voor de motorische ontwikkeling in deze leeftijdsfase, waarin meer complexe motorische vaardigheden ook mogelijk zijn (zoals trucjes) en waarin kinderen steeds vaker bewuste keuzes maken waaraan ze wel of niet deelnemen (10). Touwtjespringen is een zwaar intensieve activiteit, waardoor je daar de stijging ziet. Een effectstudie van Willenberg et al (17) laat ook zien dat losse materialen (bv. ballen, touwen) tot een stijging in zware fysieke activiteit kun-

nen leiden. Aangezien er ook studies zijn die geen positieve effecten laten zie, trekken Ridgers et al (7) de conclusie dat materiaal de kinderen in staat stelt om actief te zijn, waarbij sommige materialen tot meer fysieke activiteit stimuleren dan andere. Typerend voor touwtjespringen is dat tussendoor rustmomenten nodig zijn om het vol te kunnen houden. Bij het lange springtouw zijn de rustmomenten langer dan bij het korte touw, waardoor het percentage springtijd veel lager ligt. Meer dan de helft van de tijd wachten de kinderen op hun beurt. Hier ligt een taak voor de leraar bewegingsonderwijs en/of de surveillerende docenten op het schoolplein. Om het bewegen in gang te brengen en te houden is het belangrijk dat de kinderen niet alleen het bewegen zelf leren, maar ook de regulerende taken die erbij horen (bijvoorbeeld efficiënt wisselen van draaiers of een extra touw pakken als er meer dan acht kinderen bij het touw staan). Op dit moment is de gemiddelde tijd dat de meisjes zwaar intensief bewegen tijdens de ochtendpauze één a twee minuten, waarbij er grote verschillen zijn tussen de kinderen. Aangezien steeds meer kinderen tussen de middag overblijven, is het interessant om te onderzoeken hoe actief de kinderen dan zijn en welke bijdrage dat kan leveren aan de aanbevolen dagelijkse activiteit. Door de langere duur van de lunchpauze zou het springen met een kort touw een substantiële bijdrage kunnen leveren aan de fitnorm van drie keer per week minimaal 20 minuten zwaar intensief bewegen. Zask et al (18) vonden bovendien dat naar verhouding de fysieke activiteit tijdens de langere lunchpauze hoger lag dan tijdens de kortere pauzes, wat zij wijten aan de tijd die de kinderen nodig hebben om het spelen in gang te zetten. Een beperking van dit onderzoek is dat het slechts op twee basisscholen heeft plaats ge-

Tabel 1 Touwtjespringen met een lang touw

Aantal touwen

Wat doen ze?

Soort springactiviteit

Enkel

Double Dutch

Gewoon

Trucjes

Liedjes

Springen

Wachten

Draaien

Touwen beschikbaar

83

17

93

0,4

7

16

53

31

Ondersteunende lessen

76

24

66

29

5

16

57

27

Weergave in % van aantal kinderen dat touwtje springt

Tabel 2 Touwtjespringen met een kort touw

Aantal kinderen

Soort activiteit

Wat doen ze?

Alleen

Tweetal

Gewoon

Truc

Springen

Overleg

Anders

Touwen beschikbaar

83

17

72

28

30

34

36

Ondersteunende lessen

91

9

35

65

41

35

24

Weergave in % van aantal kinderen dat touwtje springt

24


vonden, waarbij het eenzijdig gericht was op het touwtjespringen. Het is de vraag welke resultaten op andere scholen geboekt kunnen worden. Dat zal ook afhangen van de beginsituatie op de school zelf en de activiteiten die worden aangeboden. Daarnaast was er geen controlegroep in dit onderzoek. Het blijft daarom de vraag wat het effect na zeven tot acht weken was geweest zonder de ondersteunende lessen bewegingsonderwijs. Waren de meisjes evenveel blijven springen? Waren ze dan ook meer trucjes gaan doen om het uitdagender te maken, of hadden ze daarvoor voorbeelden nodig?

Afsluiting Een belangrijke factor die in dit onderzoek bewust buiten beschouwing is gelaten, is de leerkracht. Enthousiaste leerkrachten die de kinderen telkens weer dat extra duwtje in de rug geven zijn zeer belangrijk. Zonder hun blijvende enthousiasme is de kans groot dat het stimuleren van het buitenspelen een eenmalig project wordt, dat na verloop van tijd dood bloeit. Vroeger kende het buitenspelen rages. Dat is nu niet anders. Door hier op de juiste manier op in te springen, kan het buitenspelen ook weer iets van deze tijd worden!

Met dank aan • Medewerkers en kinderen van Basisschool De Appel en Fatima Basisschool in Roosendaal • Taika Damen en Joost Godschalk (studenten FSH) voor medewerking bij de uitvoering van het onderzoek en de lessen bewegingsonderwijs • Mytylschool Roosendaal • Lars Borghouts (lector FSH) Literatuurlijst is op te vragen bij de auteur Correspondentie: L.Jans@fontys.nl

Trefwoorden: fysieke activiteit, bewegen, extra materiaal, ondersteunende lessen, stimuleren, effectonderzoek De Springkabas

TIP

Met de springkabas in de hand kom je door het hele land! Leerlingen zullen je graag zien komen en jijzelf bent perfect voorbereid en uitgerust om succesvol les te geven en er bovendien zelf veel plezier aan te beleven. De springkabas wil leerlingen van zes tot achttien jaar laten kennismaken met ropeskipping, in al zijn vormen en rijkdommen. Leerkrachten worden door middel van de springkabas gestimuleerd om ropeskipping te geven op school, maar uiteraard is de springkabas ook zeer geschikt voor gemeentelijke sportdiensten, sportclubs en jeugdbewegingen. Ook gewoon in de sportmateriaalkoffer, doen de ropeskippingtouwen het altijd goed.

IN PRIJS VERLAAGD! € 260,00 (port- en verzendingskosten: € 15,00) Inhoud: 45 single ropes, 2 sets double Dutch, 1 XXL touw van 11 m, 1 muziekcd, didactisch pakket ropeskipping dvd + boek Samenstelling kan worden aangepast.

Commentaar door Prof. Greet Cardon Het artikel “Meer beweging op het schoolplein” illustreert een leuke manier om kinderen op de speelplaats te activeren. Ook voor de kinderen in onze Vlaamse scholen vormen de middagpauzes en speeltijden een zeer waardevolle bron om te bewegen. Deze beweegmomenten kunnen immers een belangrijke bijdrage leveren aan de dagelijkse hoeveelheid beweging en, zoals aangegeven in het artikel, de kinderen motorisch vaardiger maken. Zoals ook al onderzocht in Vlaanderen (1-3), zijn kinderen actiever als de speelplaats tot beweging uitnodigt (bv. door aanwezigheid van niveauverschillen, markeringen, geen banken, voldoende speelruimte, muziekhoek), als er materiaal beschikbaar is (bv. ballen, speelkoffers) en als de superviserende leerkrachten beweging stimuleren. Uit het praktijkvoorbeeld van Nederland leren we dat het nastreven van transfer vanuit de les Lichamelijke Opvoeding, naar de vrijetijdsactiviteiten tot meer beweging kan leiden. Het aanleren van leuke technieken in touwtjespringen en het tegelijkertijd ter beschikking stellen van touwen, zorgde ervoor dat de meisjes van de lagere school actiever waren op de speelplaats. Dit is een mooi voorbeeld van een eenvoudige manier om meer beweging te promoten en kan ook perfect worden toegepast voor andere activiteiten met bv. frisbees, ballen, hoepels (zie ook “Meer bewegen binnen en buiten de school” – PVLO).

In het kader van het onderzoeksdesign werd de leerkracht gevraagd om de kinderen niet te stimuleren, wat uiteraard wel een meerwaarde is in de praktijk. Bovendien werd er in het onderzoek gefocust op meisjes, omdat meisjes minder actief zijn dan jongens, maar waarschijnlijk kunnen ook heel wat jongens bereikt worden met dit praktijkvoorbeeld. Prof. G. Cardon Vakgroep Bewegings- en Sportwetenschappen – Universiteit Gent greet.cardon@ugent.be

11. Increasing children’s physical activity levels during recess periods in elementary schools: the effects of providing game equipment. Verstraete SJM, Cardon GM, De Clercq DLR, De Bourdeaudhuij IMM. European Journal of Public Health, 16 (4): 415-9, 2006 22. The contribution of preschool playground factors in explaining children’s physical activity during recess. Greet M. Cardon, Eveline Van Cauwenberghe, Valery Labarque, Leen Haerens, Ilse M.M. De Bourdeaudhuij, International Journal of Behavioural Nutrition and Physical Activity, 5, 11, 2008 33. Meer en beter bewegen binnen en buiten de school. Verstraete S, De Bourdeaudhuij I, De Clercq D, Cardon G. Publicatiefonds voor Lichamelijke Opvoeding. 2006

Bond voor Lichamelijke Opvoeding nr. 1 / 2011

25


goed leren bewegen?

Maar wat is

Dr. Edwin Timmers

© Bernadette Mergaerts

De vakontwikkeling Lichamelijke Opvoeding van 1970 tot 20101 in Nederland is een leerzame en productieve periode geweest. Er werd veel geschreven en onderzoek gedaan, visies en doelen zijn uitgebreid verwoord, onderwijsconcepten zijn uitgeprobeerd en natuurlijk hebben veel leerlingen gesport en bewogen. Door dit alles heen lopen, als een rode draad, de opvattingen van vakgenoten en leerlingen over wat leren is of zou moeten zijn en in welke mate. LO blijkt in al die jaren voor leerlingen over het algemeen een fijn vak. Ze doen er vaak met plezier aan mee. Het is immers een doevak waarin beleven een belangrijke rol speelt. Ze zeggen dat ze er voldoende leren. Maar vinden wij, als hun leraren, dat ook? Vakleraren zien LO als een leervak. Dat kan ook 26

niet anders, omdat we een vak in het onderwijs zijn. Maar wie goed in de zaal en op het veld rondkijkt, constateert dat de mate waarin leerlingen in breedte en diepgang leren en de ‘druk’ die op dat leren wordt gelegd of de normen waaraan leerlingen uiteindelijk moeten voldoen, onderling sterk verschillen. Kan dan alles in dit vak? Vooral de jongste twintig jaar zijn er vele voorbeelden van programma’s of werkplannen ge-

maakt. Ze zijn bedoeld om na te volgen of te inspireren tot het maken van eigen programma’s en geven tegelijk een norm aan van wat de auteurs ‘goed onderwijs’ vinden. Plannen voor een korte periode zie je vaak, plannen voor enkele jaren zie je veel minder2. In de jaren tachtig is sterk gepleit om in een plan ook je aanpak (hoe je onderwijs geeft) aan te geven. Ook vakgroepen maken weinig gezamenlijke programma’s, waardoor de onderlinge


afstemming tussen vakcollega’s beperkt blijft. Van samenwerkend leren en ontwikkelen in een vakgroep of team van vakleraren is meestal geen sprake. Er zijn verzachtende omstandigheden. De condities voor het leren en ontwikkelen door de leraar zelf of samen met collega’s zijn in het onderwijs en op elk moment in het beschreven tijdbestek volstrekt onvoldoende. Er zijn gelukkig vele collega’s die, ondanks die matige condities, het vak met veel passie geven. Als we ons vak moeten verantwoorden, kunnen velen dat uitstekend. Dreigen er lesuren te verdwijnen, dan staan we als één man of vrouw op de bres om dat te bestrijden en te motiveren waarom elke leerling eigenlijk elke dag LO dient te krijgen. Het zijn ook vooral de vakleraren LO die de pedagogische taak van de school in het algemeen en van het vak LO in het bijzonder, benadrukken. ‘Naar buiten toe’ verdedigen we de gebruikswaarde van het vak. Voor onszelf en dus ‘naar binnen toe’ ontbreekt het nog wel eens aan voldoende kritische reflectie op wat en hoe leerlingen leren, ons eigen functioneren en dat van de vakgroep. Althans sommigen vinden dat leerlingen tijdens de Lichamelijke Opvoeding veel breder en diepgaander kunnen leren en dat samenwerkend leren en ontwikkelen een taak is die elke professional in de school moet doen.

Vakontwikkeling op een breed speelveld Het vak is op vele punten aantrekkelijk. Als leraar kan je van je hobby je beroep maken. En wat is er nu mooier dan de jeugd proberen te beïnvloeden tot een meer actieve levensstijl? Vakleraren LO tonen aan dat ze goede begeleiders zijn, sterke organisatoren en effectieve beïnvloeders van het bewegingsgedrag van leerlingen. De ontwikkeling van hun didactiek en het lesgeven gebeurt al doende. Eens in de opleiding geleerd blijft zo geleerd. Reflectie op het eigen didactisch handelen is er wel, maar leidt zelden tot het zoeken naar meer alternatieven of ingrijpende veranderingen in aanpak. Natuurlijk speelt ook hier het tijdsgebrek een rol. Er moet letterlijk en figuurlijk steeds worden gerend.

LO in het onderwijs Het onderwijs in een school levert de context voor vooral de keuzes in de aanpak (het hoe) van het vak LO. Als een school zelfstandigheid belangrijk vindt, zal de LO daar ook iets aan moeten doen (1 zie hoofdstuk 1). De speelruimte die de LO krijgt om daaraan zelf invulling te

geven varieert per school, maar is in het algemeen redelijk groot. Elke nieuwe onderwijsopvatting zal naar een praktijkgebied (zoals LO) vertaald moeten worden. Dat blijkt, trouwens ook bij andere vakken, veel tijd en energie te kosten. In het kielzog van die zelfstandigheid kwam er ook meer aandacht voor het brede en diepgaande, zelf zoekende en actieve leren. Dit fenomeen noemen we ‘nieuw leren’ en wordt vaak verguisd, hoewel de idee erachter op zich goed is. Het probleem is eigenlijk dat je die aanpak zelf moet inpassen in je eigen onderwijs of dat je jouw manier van onderwijs geven zó sterk moet veranderen dat de weerstand groot is en blijft. De mogelijkheid tot een persoonlijke vertaling, inpassing of meer flexibele uitvoering van een onderwijssysteem ontbreekt meestal. Daarnaast is er weinig besef dat je de mogelijkheden van de doelgroep van leerlingen of studenten moet wegen. Elke verandering dient op maat van de doelgroep gemaakt te worden. Het ‘motorisch, sociaal en (meta)cognitief leren in samenhang’ heeft zich sinds de jaren tachtig ontwikkeld. Het is een relatief breed leren, dat langs bewust gekozen leerlijnen plaatsvindt en resulteert in het door leerlingen toepassen van die kennis (ook wel aangeduid als ‘leren hoe te leren’). We zoeken voor onszelf nog naar de mate van verdieping van dat leren en naar hoe je het leerlingen kunt aan leren.

LO en de ALO’s Vanaf eind jaren tachtig hebben de opleidingen het steeds moeilijker gekregen (1 zie hoofdstuk 5). Het onderwijs in mbo (middelbaar beroepsonderwijs) (vergelijkbaar met het Vlaamse Technisch secundair onderwijs TSO, red.) en hbo (hoger beroepsonderwijs) (in Vlaanderen bacheloropleiding, red.) wordt meer gedirigeerd door opgelegde onderwijsconcepten, zoals bijvoorbeeld het competentiegericht onderwijs. Het beleid van de meeste hogescholen biedt ALO’s, de opleidingsinstituten voor vakleraren, weinig speelruimte om eigen keuzes in aanpak te maken. Het onderwijssysteem sluit onvoldoende aan op de kwaliteiten en mogelijkheden van onze aanstaande vakcollega’s. Door enkele omstandigheden is bijvoorbeeld de brede theorie- en praktijkvorming, zoals die in de jaren zeventig nog bestond, sterk verengd. Het aantrekken van opleiders is meer aan strikte regels gebonden, onder andere voor de salariëring, en dat heeft invloed op de kwaliteit van het personeel. Er is wel een kentering te constateren in dat beeld van ‘alles wordt minder’.

Voor een opleider is vakontwikkeling nu net een kerntaak. Omdat er sinds medio jaren tachtig geen universitaire variant meer is, werd dat de taak van een ALO. Dat ontwikkelen doe je alleen en samen, maar net als in de school ontbreekt het in een opleiding vaak aan voldoende overleg- en ontwikkeltijd. Vakontwikkeling wordt daarom aan het toeval overgelaten, het toeval van een opleider-vakdidacticus of van een groep opleiders binnen een instituut die daarvoor zelf tijd wil en kan creëren. Het elkaar bijscholen en blijvend coachen in de praktijk, wordt aanbevolen, maar blijkt nauwelijks realiseerbaar. In de school weet slechts één op de vijf vakgroepen of teams van vakleraren vakbeleid en onderlinge scholing in beperkte mate te realiseren. Op de ALO’s is dat al niet veel beter.

LO en sport LO en (jeugd)sport hebben voor een deel van de beschreven periode en voor een deel van de vakwereld op gespannen voet met elkaar gestaan. Dat is aan het veranderen. De (jeugd) sport heeft invloed op de keuze van de LO-activiteiten en de leervolgordes (1 zie hoofdstuk 2). Binnen de sport heeft het zoeken naar transfereffect veel invloed op de keuze van sport- en spelvormen in een leerproces. Daar kan de LO wat van leren. Sporten kun je opvatten als spelen. De mens is daar immers fundamenteel op ingesteld en het spelen kun je als begrip ruim opvatten. Of er werkelijk wordt gespeeld, hangt af van persoonlijke motieven en die hebben invloed op de wijze van sporten. Als je ‘bewegen om het bewegen’ belangrijk vindt, speel je anders dan waneer je het ‘presteren’ hoog in het vaandel draagt. Het sporten ontwikkelt zich vooral na 1970 tot vele sportvormen die we op vele verschillende manieren kunnen beoefenen. Overigens geldt dat niet in gelijke mate voor elke doelgroep. De competitiefwedstrijdgerichte sport overheerst de sportvormen. Die sportvormen blijken wel steeds meer veranderbaar te zijn. LO heeft ook invloed op de (jeugd)sport. Veel vakleraren functioneren korte of lange tijd en op verschillende niveaus in de sportwereld. De aandacht voor het meer pedagogisch verantwoord sporten is binnen de (jeugd)sport toegenomen. Denk maar aan het meer systematisch beïnvloeden van het leren (hoe te leren) sporten en het beter omgaan met verschillen. Zie bijvoorbeeld de methodische opbouw van circulatievolleybal, via minivolleybal naar de wedstrijdsport volleybal, of zogenaamde ‘Zeister visie’ (het al spelend leren spelen in kleine partijen) binnen het jeugdvoetbal.

Bond voor Lichamelijke Opvoeding nr. 1 / 2011

27


Binnen LO betekent sportgericht bezig zijn dat de keuzes van spelvormen, de volgordes en de leertijd belangrijk zijn. Als je bewegingsgericht bezig bent, zijn het ervaren van bepaalde bewegingsproblemen, het herkennen van bewegingsbedoelingen en het voldoende kunnen uitvoeren van een activiteit het belangrijkst. Die activiteit kan een sportvorm zijn. Hier bestaan verschillen in wat we belangrijk vinden.

LO en vakbeleidmakers Een vakvereniging, zoals bijvoorbeeld de KVLO (de Nederlandse zustervereniging van BVLO, red.), heeft de primaire taak de rechtspositionele belangen van vakleraren te behartigen en alert te zijn op het behoud of verbeteren van de positie van het vak in de verschillende onderwijstypen (1 zie hoofdstuk 6). Die taak is door de jaren heen op een voortreffelijke manier vervuld. De ontwikkeling van de vakpraktijk en -theorie wordt samen met ALO’s en SLO (Instituut voor leerplanontwikkeling) in studiedagen of nascholingen vorm en inhoud gegeven. De richting van die vakontwikkeling is wel een vrij spel van krachten, waaraan vakdidactici op universiteit, hogeschool en commerciële instituten voor planontwikkeling (zoals SLO) deelnemen. De kern van vakontwikkeling is in de jongste decennia gericht op het leren en ontwikkelen van een actieve vorm van vrijetijdsgedrag en het (beter) leren sporten of spelen. Het is daarbij een kwestie van doseren in welke mate beleven, (beter) leren en leren hoe je zelfstandig en zelfsturend jezelf en anderen beter kunt leren sporten of spelen aan bod komen. Enkele onderzoeken tonen al vanaf de jaren tachtig aan, dat zo’n aanpak haalbaar is. De kern hiervan vinden we terug in de vele vakwerkplannen die zijn gemaakt (1 zie hoofdstuk 7). De regie bij en op die vakinhoudelijke en beroepsmatige ontwikkeling is bij dat laatste veel sterker.

LO in theorie en praktijk: een totaalplaatje Leerresultaten zijn afhankelijk van het totale effect van een samenhangend geheel aan acties van de lesgever, de aanpak (het hoe), de mogelijkheden van de leerling en de activiteiten zelf. Het gaat om het totaalplaatje. Van een totaal(onderwijs)plaatje is eveneens sprake als je kijkt naar het geheel van opvattingen, methoden, doelen, werkwijzen en manier van beoordelen. Het gaat steeds om meer dan bijvoorbeeld alleen het realiseren van pedagogische opvattingen of doelen. Centraal staan onderwijsleerconcepten, die uit vele aspecten

28

bestaan en die verder in plannen (met inhoud en aanpak) kunnen worden geconcretiseerd. Daarin zie je verschillende accenten, en dus ook verschillende (leer)resultaten (1 zie hoofdstukken 3 en 4). Er zijn in het Nederlands taalgebied drie vrij complete praktijktheorieën ontwikkeld: een praktijktheorie van de kring Zwolle, Groningen en Leuven. Bedoeld is om hierbij de eenheid in theoretisch en praktisch denken van groepen vakleraren en vakdidactici aan te duiden die in de afgelopen decennia de vakontwikkeling het meest hebben gestimuleerd. Praktijktheorieën verschillen onderling in de keuze van bewegingsactiviteiten en volgordes daarin, de gewenste breedte en diepgang van het leren plus de mate van gewenste ‘druk’ op het leren van leerlingen.

LO in theorie en praktijk: ontwikkelen van praktijktheorieën Tussen doen en denken bestaat een nauwe samenhang. Het is in ons vak traditie om theorieën van verschillende herkomst te integreren en te vertalen in direct bruikbare handelingsaanbevelingen. Het gaat hierbij om het belang van het toepassen van kennis door de vakleraar zelf en – sinds de jaren negentig – ook de leerling. Het theorieaanbod is op ALO’s in de jongste decennia minder geworden. Een student uit de jaren zeventig begreep dat je voor vakontwikkeling uit vele theorieën kon putten. De diepgang toen, maar ook nu nog, is beperkt. Toch is de vaktheorie meer praktisch toepasbaar geworden. De vertaling van theorieën of kennis in toepasbare handelingsaanbevelingen is bij uitstek een taak van vakontwikkelaars (vakdidactici dus). We kunnen constateren dat die vakontwikkelaars in de jongste decennia een brede theoretische oriëntatie achterwege laten. Daardoor blijven verouderde opvattingen te lang als basis dienen voor het werk. Theorieontwikkeling en onderzoek op het gebied van bijvoorbeeld neurofysiologie, leerpsychologie, sportfilosofie en trainingsleer tonen aan dat bewust en onbewust leren samengaan. Technische en tactische principes of kernhandelingen zijn bij het leren de bewuste ankerpunten. De rest wordt voornamelijk onbewust geleerd. Leren bewegen doe je dan ook op twee niveaus. Het niveau van de ‘fysieke basisvoorwaarden (bv. coördinatie) en bewegingsvaardigheden (bv. een basketbal lay-up)’ én het niveau van het ‘oplossen van meer complexe bewegingsproblemen (leren basketballen)’. De onderwijs- en leermethoden verschillen per ni-

veau. Wordt die kennis wel breed toegepast?

LO ontwikkelen en onderzoeken Vaktheorieontwikkeling is een breed theoretische en een op integratie gerichte (bewegings) onderwijskundige activiteit. Deze kan zowel op universitair, hogeschool of schoolniveau worden gepraktiseerd. Kennisontwikkeling en ervaringen worden op te beperkte schaal met elkaar gedeeld. Het vak mist zo de mogelijkheid om zich optimaal en in de hoofden en handen van veel vakgenoten te ontwikkelen. Zo missen we bijvoorbeeld in het Nederlandse taalgebied een meer wetenschappelijk en beschouwend vaktheoretisch tijdschrift als inspiratie- en vergelijkingsbron. In het eerste decennium van de 21ste eeuw is na lange tijd weer sprake van een opleving van vakonderzoek (1 zie hoofdstuk 7). Het is vooral praktijkgericht onderzoek. Naar aard is dat evaluatief (leereffecten?) en conceptueel (effecten van een totaalplaatje). Conceptueel onderzoek is internationaal bekend als ‘educational design research’. De keuze hiervoor is niet toevallig. Er is in ons vakgebied geen geld, tijd en onderzoeker of instituut beschikbaar voor meer fundamenteel detailonderzoek. Het is een activiteit die tussendoor moet plaatsvinden. De vakhistorische beschrijving geeft een overzicht van wat in de afgelopen veertig jaar goed en minder goed is gegaan. Het zijn vele juichen zorgpunten. Van beide kunnen we wat leren. Wensen die op basis hiervan ontstaan (1 zie hoofdstuk 8) geven tegelijk aan wat mijn generatie van vakgenoten wel en niet heeft kunnen waarmaken. De troost van dit onvoltooide werk is dat zoiets bij zo’n dynamisch vak ook niet anders kan. Een vak, waarvan je, vanwege die spanning of het wel of zal niet zal lukken, steeds kunt blijven genieten!

Trefwoorden: vakontwikkeling, onderwijsconcepten, vaktheorie en praktijk Timmers, E. (2009). De ontwikkeling van het (beter) leren bewegen en sporten op school van 1970 tot 2010. Over lijnen en relaties in de vakdidactiekontwikkeling van de Lichamelijke Opvoeding in Nederland vanuit een bewegingsonderwijskundig perspectief. Nieuwegein: ARKO Sports Media. 2 Timmers, E. (2007). Voor applaus moet je het niet doen! Ontwikkelen van (beter) leren sporten en bewegen! Baarn: De Vrieseborch/Tirion. Hierin worden verschillende onderzoeken beschreven, waarvan de conclusies in deze boeksamenvatting worden vermeld. 1


Bond voor Lichamelijke Opvoeding nr. 1 / 2011

29


Info en bestellen via ISB www.isbvzw.be of 03/780.91.00

30


BVLO

BVLO

“Dynamische jonge staf” Het BVLO-Secretariaat is open alle werkdagen van 9u tot 13u en van 14u tot 17u. Onze algemene gegevens: tel. 09 218 91 20 – fax 09 229 31 20 - E-mail: info@bvlo.be

Sofie De Bock (5) voor alle informatie over “Nascholingen & Studiedagen”: tel. 09 218 91 29 Tom De Clerck (6) de man van de “Facturatie & Bestellingen”: tel. 09 218 91 21

We stellen ons even voor: Katrien Allaert (1) – bijgestaan door Simon van Hooren (2) weet u alles te vertellen over “Clubinfo, Activiteiten & Sportkampen” tel. 09 218 91 24

Line Dumoulin (7) dagelijkse leiding BVLO: tel. 09 218 91 27 Sophie Van Aelst (8) het adres voor “Publicaties, Persrelaties, Communicatie”: tel. 09 218 91 22

Stephanie Coppens (3) – bijgestaan door Kirsten Bogaerts (4) als je iets wil weten of melden i.v.m. “Ledenadministratie: databeheer, verzekeringen”: tel. 09 218 91 23

(1)

(2)

(3)

(4)

(5)

(6)

(7)

(8)

dagelijkse leiding en besturen Dagelijks Bestuur • Eric De Boever (1), Voorzitter, Ter Rivieren 11, 9031 Gent/Drongen, tel. 09 282 66 96, eric.deboever@bvlo.be • Patrick De Poorter (2), Financieel Directeur, Monterreystraat 51, 9000 Gent, depoorterpatrick@live.be • Line Dumoulin (3), Secretaris-Generaal, Fraterstraat 96, 9820 Merelbeke, tel. 09 230 59 98, line.dumoulin@bvlo.be • Josse Lambrix (4), Voorzitter BVLO Limburg, Eerste Ondervoorzitter, Maastrichtersteenweg 202, 3700 Tongeren, tel. 012 23 38 01, josse.lambrix@telenet. be Directiecomité = Dagelijks Bestuur BVLO uitgebreid met • Livin Bollaert (5), Poolse Winglaan 20, 9051 St. Denijs-Westrem, tel. 09 248 07 71, livin.bollaert@telenet.be • Kristine De Martelaer (6), Smalle Heerweg 211, 9080 Lochristi, kdmartel@vub.ac.be • Wim Verbessem (7), Ere-Directeur Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding, Adolf

Buylstraat 56, 8400 Oostende, tel. 059 51 79 38, verbessem-devos@skynet.be RAAD VAN BESTUUR BVLO Jan Boutmans, Leo Clerckx, Eric De Boever, Dirk De Clercq, Mario De Jans, Kristine De Martelaer, Patrick De Poorter, Jan Dumon, Freddy Gatz, Eveline Lagae, Josse Lambrix, Johan Lefevre, Eric Leijnen, Jan Seghers, Linda Van Puymbroeck, Germain Vanneste, Johan Vanthournout, Wim Verbessem & Line Dumoulin, gemachtigd lid SENAAT BVLO Gerda Billiauws, Jean-Pierre Bormans, René Goossens, Jan Priem, Philippe Storme, Georgette Swinnen, Guy Van der Marlière

(1)

(2)

(3)

(4)

(5)

(6)

(7)

"provinciaal uitgebouwd" BVLO is nooit veraf. Neem gerust contact op met jouw provinciale afdeling: BVLO Antwerpen vzw • Voorzitter: Linda Van Puymbroeck • Ondervoorzitter: Leo Clerckx • Secretaris: Geoffrey Hermes • Penningmeester: Joeri Clerckx Correspondentieadres: Huis van de Sport, Boomgaardstraat 22 bus 32, 2600 Berchem BVLO Limburg vzw • Voorzitter: Josse Lambrix, Maastrichtersteenweg 202, 3700 Tongeren, tel. 012 23 38 01, josse.lambrix@telenet.be • Secretaris: Sonia Meurant, Nieuwe Steenweg 3A bus 201, 3850 Nieuwerkerke, tel. 011 48.72.13, sonia.meurant@scarlet.be • Penningmeester: Marc Broeks, Heidestraat 112, 3500 Hasselt, tel. 011 22.96.41, marcbroeks@telenet.be BVLO Oost-Vlaanderen vzw • Voorzitter: Steve Storme, Slodelwiezeweg 9, 9890 Vurste, tel. 09 363 04 82, stesto@telenet.be • Ondervoorzitters: Marie-Anne De Pape, Patronagiestraat 7, 9950 Waarschoot, marieannedepape@hotmail.com Hanne Gyselbrecht, Meienbroek 43, 9920 Lovendegem, hannegyselbrecht@hotmail.com

• Secretaris: Sofie Meneve, Bekemolen 1, 9700 Oudenaarde, sofie.meneve@vlg.be • Penningmeester: Eveline Lagae, Keizer Karelstraat 14, 9700 Oudenaarde, eveline.lagae@westvl.schoolsport.be BVLO Vlaams-Brabant • Voorzitter: Kristine De Martelaer, Smalle Heerweg 211, 9080 Lochristi kdmartel@vub.ac.be • Secretaris: Thomas Doms, Motstraat 10, 1980 Eppegem, thomasdoms@gmail.com • Penningmeester: Steve De Decker, Rode Kruisstraat 13, 2830 Willebroek, tel. 02 629.37.56 BVLO West-Vlaanderen • Voorzitter: Jorge Cottyn, Goedendaglaan 106, 8500 Kortrijk, tel. 056 21 20 23, JorgeCottyn@katho.be • Secretaris: Michel Rys, E. Ronselaan 10, 8630 Veurne, tel. 058 31.20.87, rysdeb@hotmail.com • Penningmeester: Ruben Ost, Begoniastraat 25, 8310 Assebroek, tel. 0473 676 960, Ruben.Ost@hotmail.com

Bond voor Lichamelijke Opvoeding nr. nr.11// 2011

31


De Multibox

®

Vraag de catalogus 2011 aan en ontdek nog veel meer nieuwigheden! • BEZ .BE OE EN

ZE WEB ON S

• WWW P! .J HO

K

SSEN-FRITS AN

Janssen-Fritsen n.v. 32 Klaverbladstraat 2 • 3560 Lummen • Tel: 013-531507 • Fax: 013-531510 info@janssen-fritsen.be • www.janssen-fritsen.be


BVLO

Zumba

Zumba, een verrijking voor de les LO Charlotte Vanden Bossche Bachelor LO Arteveldehogeschool Gent

Femke Mertens Bachelor LO Arteveldehogeschool Gent

Janne Nachtergaele Bachelor LO Arteveldehogeschool Gent

Zumba is een meerwaarde voor het onderwijs Als eindwerk ontwikkelden we enkele lessen Zumba en boden die aan in het lager onderwijs. Achteraf konden we de lessen evalueren en gingen we na op welke manier je Zumba best aanbiedt. De reden waarom wij Zumba willen integreren in het onderwijs is dat de maatschappij en de sport constant evolueren. Als leerkracht is het noodzakelijk dat je meegaat met je tijd. De lessen die je gaf in de jaren negentig zullen niet dezelfde zijn als die van nu. De maatschappij en de leefwereld van de jongeren oefenen een invloed uit op je lesgeven. Daarom is het ook heel verrijkend om als leerkracht bijscholingen te volgen. Je bent op de hoogte van vernieuwingen binnen het vak lichamelijke opvoeding, je krijgt nieuwe ideeën en je lesgeven evolueert. Zumba is een nieuwe sport en is een verrijking voor de les LO.

De laatste jaren gaat er enorm veel aandacht naar Zumba. Er wordt reclame gemaakt op de televisie, je ziet affiches of reclamefolders en je leest het op de websites van fitnesscentra. Volgens deze reclames biedt Zumba veel mogelijkheden om op een leuke manier aan sport te doen. Het leek ons een interessant gegeven om Zumba uit te proberen in de les lichamelijke opvoeding. Je kan er veel doelen mee bereiken en de voor de leerlingen is het iets nieuws en bovendien hedendaags. We kunnen met Zumba leerlingen warm maken om nieuwe sporten uit te proberen.

»» Het product moet aan bepaalde eisen voldoen Het product moet voldoen aan de normen van het onderwijs. Het moet in te passen zijn in het jaarplan. Je moet met deze sport ook bepaalde eindtermen en leerplandoelen kunnen bereiken. Met de verschillende dansen moet je relevante lesdoelen bereiken en belangrijke attitudes nastreven. De actieve leertijd moet voldoende hoog zijn. Er moet aandacht zijn voor het welbevinden en de betrokkenheid van alle leerlingen. Tenslotte moet het zo veel mogelijk aangepast zijn aan de leefwereld van de kinderen.

»» Het doelpubliek Het is heel belangrijk om het doelpubliek op voorhand goed af te bakenen. ‘Het onderwijs’ is veel te algemeen. We moesten kiezen tussen lager, secundair of hoger onderwijs. Hoger onderwijs was meteen uitgesloten aangezien wij niet bevoegd zijn om in het hoger onderwijs les te geven. We geven zelf liefst les in het lager onderwijs. Bovendien is Zumba vooral bij jongere kinderen weinig gekend. De keuze was snel gemaakt, het lager onderwijs is voor ons een grotere uitdaging. We gaan na of Zumba voor alle leerlingen uit het lager onderwijs geschikt is. Tussen leerlingen van het eerste en het zesde leerjaar zit een enorm leeftijd- en niveauverschil. Het doelpubliek is een heterogene groep. Er zijn kinderen van het zes tot twaalf jaar, er zijn jongens en meisjes en er zijn sportieve en minder sportieve leerlingen. Uit ervaring weten we dat een groot deel van de leerlingen graag beweegt en dat ze open staan voor nieuwe sporten. Meisjes zijn in het algemeen heel enthousiast voor ritmische sporten. De jongens over de streep halen, lijkt ons een grotere opdracht.

Dans 045

De vraag naar Zumba in het onderwijs

Bond voor Lichamelijke Opvoeding

1


Eindtermen Dit zijn de eindtermen die je in het lager onderwijs met Zumba kan bereiken: 1. Bewegingsopvoeding – motorische competenties Zelfredzaamheid in kindgerichte bewegingssituaties Voorkeurlichaamszijde, lichaamsopbouw, lichaamsbesef De leerlingen 1.6 tonen in het bewegen een intuïtief, maar ook een bewust kennen, aanvoelen, omgaan en rekening houden met de eigen lichaamskenmerken, -mogelijkheden en -beperkingen Rustervaringen De leerlingen 1.8 zijn bereid om een sfeer van rust te creëren Groot-motorische vaardigheden en acties in gevarieerde situaties Ritmisch en expressief bewegen De leerlingen 1.21 kunnen bewegingsvormen uitvoeren op een gelegd ritme. 1.22 kunnen een danscombinatie (een aantal bewegingspatronen achter elkaar) onthouden en zonder aanwijzingen uitvoeren. 2. Bewegingsopvoeding – gezonde en veilige levensstijl De leerlingen *2.2 ontwikkelen uithouding, kracht, lenigheid, snelheid en spierspanning om de motorische competenties te bereiken. *2.3 beleven voldoening aan fysieke inspanning en kennen ook het lange-termijn effect ervan. 2.4 kennen het belang van opwarming voor en tot rust komen na fysieke activiteiten. 3. Bewegingsopvoeding – zelfconcept en het sociaal functioneren De leerlingen *3.1 zijn bereid een opdracht vol te houden en af te werken. *3.2 kunnen hun eigen inspanning en die van anderen inschatten en waarderen. 3.4 kennen de mogelijkheden om buiten de les bewegingsopvoeding een voorkeur-sport te beoefenen. *3.5 tonen spontaneïteit, expressiviteit en echtheid op een sociaal aanvaarde wijze.

Leerplandoelen Dit zijn de leerplandoelen die je met Zumba kan bereiken: Op motorisch vlak (D.1) Ritmiek (D.1.11) De leerlingen kunnen, op ervaringsniveau, ritmische bewegingen uitvoeren, rekening houdend met verschillende aspecten van tijd: • spontaan stappen, lopen, huppen op een ritme (D.1.11.1) • eigen bewegingsritme aanpassen aan opgelegd ritme (D.1.11.2) De leerlingen kunnen nu bewust bewegen in overeenstemming met een opgelegd ritme: • in maat bewegen (D.1.11.3) • synchroon bewegen (D.1.11.4) • dansante vormen van bewegingen (D.1.11.5) In de domeinen van de ritmiek kunnen de leerlingen op een opgelegd ritme bewegingsvormen uitvoeren. Ze kunnen ritme herkennen en omzetten in bewegingen. De leerlingen kunnen een danscombinatie (een aantal bewegingspatronen achter elkaar) onthouden en zonder aanwijzingen uitvoeren. (D.1.11.6) Cognitief vlak Inzicht in bewegingsproblematiek (D.2.6) De leerlingen zoeken zelfstandig en op een creatieve manier naar een oplossing voor een bewegings- of spelprobleem. (D.2.6.13) Zelfkennis (D.2.7) De leerlingen weten uit ervaring dat motorisch erg actief zijn, gevolgd moet worden door rust: even uitblazen na inspanning (D.2.7.5) De leerlingen worden steeds bewuster van hun mogelijkheden en de gevolgen van inspanning: (D.2.7.6) • Weet hebben van eigen prestatiemogelijkheden. • Rusten na een felle inspanning. De leerlingen hebben, in verband met hun motorische vermogens, voldoende en juiste zelfkennis: • Weten wat ze wel of niet kunnen (D.2.7.9) De leerlingen hebben noties over eigen constitutie (houdings- en bewegingsbewustzijn) en eventuele houdingsfouten. (D.2.7.13) De leerlingen kennen het belang van opwarming voor en tot rust komen na fysieke activiteiten. (D.2.7.14) De leerlingen kennen de mogelijkheden om buiten de les L.O. een voorkeursport te beoefenen. (D.2.7.16)

Dans 046

Op dynamisch-affectief vlak (D.3) Sociale integratie (D.3.5) De leerlingen zijn bereid tot medewerking en samenwerking. Ze willen dit doen zonder onderscheid van geslacht, huidskleur of ras. (D.3.5.7)

2

Positieve bewegingsgezindheid (D.3.6) De leerlingen ervaren mogen bewegen als aangenaam: mogen bewegen als motivering (D.3.6.2)


De leerlingen beleven plezier aan zinvolle fysieke inspanningen: spelen met hogere fysieke inzet (D.3.6.3)

uit andere boeken en eigen ervaring stelden we 3 lessen samen.

De leerlingen kunnen zich uitleven in spel en beweging en vinden er plezier in. Ze zijn bovendien bereid om een sfeer van rust te creëren. Ze ontwikkelen aldus een positieve bewegingsgezindheid. (D.3.6.6)

Zumbales in het lager onderwijs In bepaalde fitnesscentra kan je Zumbatomic (Zumba voor kinderen) volgen. Instructeurs volgen specifieke opleidingen om hun lessen aan te passen aan de leefwereld van kinderen. Al snel bleek dat deze lessen uitermate succesvol zijn. Zowel de instructeurs als de kinderen vinden de Zumbalessen leuk. De danspassen en muziek moeten aangepast zijn aan hun kunnen en aan hun leefwereld. Zumba voor kinderen is dus absoluut realiseerbaar. Nu moeten we ook nagaan hoe we dit kunnen realiseren binnen een schoolsetting. De school is immers totaal anders dan een fitnesscentrum. De les bewegingsopvoeding is niet vergelijkbaar met een les gegeven door een professionele instructeur. Allereerst rees bij ons de vraag of het mogelijk is om een les Zumba te geven indien je geen professionele opleiding gevolgd hebt. Niet elke leerkracht LO heeft een doorgedreven dans-, laat staan zumbaopleiding gevolgd.

Het eindontwerp bestaat uit lesvoorbereidingen. We proberen Zumba te integreren binnen het vak lichamelijke opvoeding. Er zijn drie lesvoorbereidingen. Eén voor het derde leerjaar, één voor het vierde leerjaar en één voor het vijfde en zesde leerjaar. We maakten een periodeplan voor tweede en derde graad. Zo krijg je een realistisch beeld van hoe je Zumba kan inpassen in het jaarplan.

»» Werkwijze: een Zumba les maken Zelf volgden we een vijftiental Zumbalessen. We maakten kennis met de muziek en leerden veel danspassen kennen. De Zumbalessen zijn overal verschillend. De instructeur bepaalt zelf de inhoud en de stijl van zijn/ haar les. Het is een voordeel om lessen bij te wonen bij verschillende instructeurs en op meerdere plaatsen zodat je een zo breed mogelijk beeld krijgt van Zumba. Ons doel is Zumba integreren in het lager onderwijs, waardoor het zeker een verrijking is om een Zumbales voor kids bij te wonen. Met toestemming van de instructeur filmden we deze les. Het filmen was een visueel hulpmiddel om bepaalde danspasjes in te passen in onze lessen. Voor de muziek konden we terecht bij Lien Vermeire. Ze gaf ons de raad om zeker aan te sluiten bij de leefwereld van de kinderen. De muziekkeuze mag hedendaags zijn, maar met een Latijns-Amerikaanse touch. De muziek van Shakira, Belle Perez of Enrique Eglisias is hier een prima voorbeeld van. Aan de hand van het filmpje, danspassen

1. Opbouw 1.1 Opbouw binnen de les Bij het geven van een Zumbales staat de opbouw van de danspassen centraal. Als leerkracht ken je de danspassen meestal zo goed, dat je vergeet dat het voor de leerlingen allemaal nieuw is. Het is heel belangrijk om dit niet uit het oog te verliezen en altijd te zorgen voor een goede opbouw. Je start altijd met de gemakkelijkste bewegingen en bouwt daarna langzaam op tot ze de volledige beweging onder de knie hebben. Opbouw van makkelijk naar moeilijk bij een danspas bestaande uit twee deelstappen • Leerkracht doet de volledige danspas voor zonder muziek en geeft hierbij mondelinge ondersteuning (eventueel aan de hand van gekende bewegingen of vergelijkingen maken met dieren) • Leerkracht deelt de danspas op in deelstappen en toont de eerste deelstap voor (meestal is dit de beenbeweging) • Leerlingen doen de eerste danspas mee samen met de leerkracht • Leerkracht toont de tweede deelstap voor (meestal is dit de armbeweging) • Leerlingen doen de volgende deelstap mee samen met de leerkracht Deelstap één en deelstap twee worden aan elkaar geschakeld en zonder muziek uitgevoerd • De volledige danspas wordt uitgevoerd op muziek

Bond voor Lichamelijke Opvoeding

Dans 047

Een tweede vraag gaat over de leerlingen. In een school heb je heterogene klassen. De meeste klassen zijn gemengd, de ene leerling is sportiever dan de andere… Het is niet duidelijk of we in staat zijn om ook niet-sportieve leerlingen te motiveren om mee te doen aan deze nieuwe sport. Bovendien zijn niet alle leerlingen even muzikaal. In het onderwijs heb je een heel breed publiek en moet je met iedereen rekening houden.

3


1.2 Opbouw binnen een lessenreeks Zumba wordt in fitnesscentra meestal gegeven in reeksen van zes lessen en vaak zijn er niveaugroepen (beginnelingen, gevorderden en experts). Enige danservaring is natuurlijk wel een voordeel als je met Zumba begint, maar je kan ook zonder ervaring instappen. Meestal is het zo dat de lessen opgebouwd worden van makkelijker naar moeilijker, zo krijgt iedereen de kans om te groeien in Zumba. In het onderwijs is het moeilijk realiseerbaar om je klas in niveaugroepen op te delen. Daarom kiezen we vooral voor veel variaties en gradaties binnen dezelfde dans. In de evaluatie opteren we dan eerder voor afwerking en perfectie, dan voor moeilijkere lessen. Op die manier blijft het voor iedereen haalbaar. Binnen het onderwijs kan je ervoor kiezen om binnen één reeks altijd dezelfde les te geven. Je kan er ook voor kiezen om er een zekere gradatie in te stoppen. Voor de leerlingen is het bovendien nog leuker als je ook voldoende varieert in de oefenstof. Wij kiezen ervoor om Zumba in het lager onderwijs te beperken tot twee lessen. Indien je wil, kan je het zelfs beperken tot één les. De vorderingen die de leerlingen hierbij maken worden dan wel tot het minimum beperkt. 2. Ervaringen bij het proefmodel Van de leerkracht Bij Zumba hoef je geen vast stramien te volgen. Je mag creatief zijn en er iets van jezelf in verwerken. Er is plaats voor veel variaties. Het is leuk dat je bij Zumba veel vrijheid hebt, hierdoor kan je zoveel mogelijk naar de leerlingen toe werken. Het zien van de enthousiaste leerlingen maakt de leerkracht blij. Het geeft de leerkracht veel voldoening dat alle leerlingen van begin tot einde goed meewerken aan de les. Ze leven zich volledig uit en beleven er duidelijk plezier aan. Het idee dat je erin geslaagd bent om leerlingen warm te maken voor een nieuwe sport geeft een goed gevoel. Het is als leerkracht heel belangrijk om je les nadien te evalueren. Is de moeilijkheidsgraad goed, hoe beviel de duur van de les de leerlingen, hoe beviel de muziek de leerlingen… zijn zaken die je achteraf moet overlopen en eventueel moet aanpassen. Veel feedback van de leerlingen kan je daarbij helpen. Van de leerlingen Zumba had bij de meeste leerlingen veel succes. De meeste kinderen kennen de muziek en kunnen meezingen. De danspassen zijn eenvoudig en bijna iedereen kon probleemloos meedoen. Bovendien vonden ze het

heel leuk dat er niet veel tijd verspild werd aan uitleg of demonstraties. Ze mochten gewoon de juf nadoen en vonden dit heerlijk. Wat ons vooral opviel, was de grote inspanning van de jongens. Meestal is dans wel populairder bij meisjes dan bij jongens. Zumba bewees het tegendeel, we kunnen stellen dat iedereen geboeid was door de nieuwe hype. De leerlingen moeten niet presteren want plezier maken staat centraal en de passen zijn voor iedereen nieuw. Hierdoor durven de niet-dansers meer en doen ze enthousiaster mee. Voldoet het eindproduct aan de eisen Zumba integreren in de les lichamelijke opvoeding is realiseerbaar. Leerlingen hebben de leerplandoelen en lesdoelen bereikt. Tijdens de les worden de uitleg en demonstraties tot een minimum beperkt. De leerlingen staan amper stil en werken heel hard. De tijd die nodig is om een andere cd op te leggen of om een korte uitleg te doen is ideaal om terug op adem te komen. Op het einde van de les zag je aan de leerlingen dat ze een grote inspanning geleverd hadden. De actieve leertijd was zeker voldoende hoog. Om ervoor te zorgen dat het welbevinden en de betrokkenheid van de leerlingen goed is, is het nodig om de leerlingen constant aan te moedigen. Zeker als leerlingen dreigen af te haken of denken dat ze het niet goed kunnen, is het cruciaal dat je deze leerlingen opnieuw bij de les betrekt. Indien je voldoende motiveert en positieve opmerkingen geeft, werken alle leerlingen goed mee. We hebben ervaren dat de muziekkeuze heel belangrijk was. De muziek zorgde meteen voor een lagere drempel, het is duidelijk dat je de leerlingen veel beter kan betrekken bij de les als je zo veel mogelijk aansluit bij hun leefwereld. Voor leerlingen van de tweede en derde graad zijn deze lessen uitermate meer geschikt. Zij leerden in de eerste graad al kennismaken met dansvormen. Hun coördinatie is al verbeterd en ze beschikken al over voldoende conditie om deze les tot het einde vol te houden. Hun gevoel voor ritme is al verbeterd en ze komen al meer in contact met de hedendaagse muziek. Ze kunnen naast de kindermuziek ook al appreciatie tonen voor commerciële muziek. We creëren voor hen een vertrouwde omgeving waarin ze zich kunnen uitleven. We kunnen besluiten dat de lessen Zumba het meest geschikt zijn voor kinderen uit tweede en derde graad.

Tip

Dans 048

Wij pasten Zumba in binnen het vak bewegingsopvoeding. Om Zumba te integreren in het onderwijs zijn er echter nog meer mogelijkheden. Je kan Zumba geven als middagsport. Dit heeft als voordeel dat er alleen gemotiveerde en enthousiaste leerlingen komen. Dit zijn ook vooral de leerlingen die een goed gevoel voor ritme hebben, die graag dansen of die heel graag aan sport doen. Je kan als school zelfs uitpakken met ‘de Zumbaweek’ waarbij je één week lang elke middag Zumba geeft. Of jongeren verplicht alle lessen volgen beslis je zelf. Ze kunnen eventueel ook inpikken wanneer ze zin hebben. Het voordeel van deze Zumbaweek is dat je veel vorderingen kan maken. Als je vier lessen na elkaar geeft, leren de leerlingen veel meer bij.

4


BVLO

Basisschool De Regenboog Ertvelde

Spel zonder grenzen: groentesoep met balletjes Staat er binnenkort een schoolfeest gepland? Ben je op zoek naar een keitof en origineel spel zonder grenzen-spel? Misschien is deze ‘groentesoep met balletjes’ wel iets. Het was in elk geval een voltreffer tijdens het feest in Basisschool De Regenboog in Ertvelde.

Spelverloop: Er zijn 4 groepen (16 leerlingen) Het spel wordt gespeeld op de speelplaats.

De leerlingen die het spel spelen, hebben ook telkens een koksmuts op in de kleur van hun groep. De bedoeling van het spel is om zoveel mogelijk groenten uit de soep te zoeken en in de grote mond te gooien. Er zijn vier ronden om de groenten te bemachtigen. De leerlingen staan in hun groep klaar per twee (een oudere leerling met een kleutertje).

De verschillende ronden: »» De eerste ronde

Op de speelplaats staat een zwembad (zie plan + materiaal) De 4 groepen staan rond het zwembad (zie plan) Het zwembad is de soep en is gevuld met allerlei groenten (zie materiaal) en SCHUIM van de brandweer.

De eerste twee duo’s van elke groep staan klaar. Zij mogen in de soep gaan zoeken maar moeten er eerst op een bepaalde manier naartoe. De eerste uitdaging is:

Bij de startplaats van elke groep staat een grote kartonnen mond met een net achter.

De duo’s stappen en moeten een spaghettistokje in de mond houden (moeilijk door het verschil in grootte). Als het stokje breekt moeten ze Bond voor Lichamelijke Opvoeding

Lager Onderwijs 153

Tijdens deze eerste ronde kunnen de groepen rode tomaten uit de soep proberen te verdienen. Een leerkracht/begeleider houdt een groot bord met rode tomaten omhoog. Een andere leerkracht/begeleider houdt een bord omhoog met de opdracht voor deze ronde.

5


verder gaan met een kleiner stokje. Als ze het zwembad samen bereiken mogen ze samen zoeken naar een rode tomaat. Als zij een tomaat gevonden hebben, stappen ze terug naar hun groep en gooien de tomaat in de mond. Dan worden de koksmutsen doorgegeven en mag het volgende duo vertrekken. Dat duo stapt opnieuw met een spaghettistokje naar het zwembad en probeert een rode tomaat te zoeken. Zo gaat het verder tot een fluitsignaal wordt gegeven. (na ongeveer 5 minuten) Bij het fluitsignaal gaan alle leerlingen terug naar de startplaats. Dan volgt de tweede ronde.

»» De tweede ronde Tijdens de tweede ronde kunnen ze wortels in de soep verdienen. Opnieuw houdt een leerkracht/begeleider een bord omhoog met wortels. Er wordt ook weer een bord omhoog gestoken met de opdracht. Het volgende duo staat klaar (het duo dat klaar stond na ronde 1) en zet de koksmuts op om te vertrekken. Ze gaan nu naar het zwembad als paard en ruiter. De grote leerling neemt de kleine op, de jongste heeft een grote lepel vast met daarop een soepballetje. Het balletje mag niet van de lepel rollen. Gebeurt dat toch, dan moeten ze het oprapen en weer verder stappen. Als ze aan het zwembad zijn mogen ze samen zoeken naar een wortel. Als ze er een hebben gevonden stappen ze terug, gooien het in de mond, de mutsen worden weer doorgegeven en het volgende duo vertrekt ook met de lepel. Dit weer tot aan het fluitsignaal. (na 5 minuten)

»» De derde ronde Tijdens de derde ronde kunnen de groepen prei zoeken. Opnieuw gaat het bord omhoog en krijgen de deelnemers de opdracht te zien. Er worden zitschijven gebruikt als bouillonblokjes (3 schijven per duo). De schijven worden op een rij gelegd. De twee leerlingen gaan elk op een schijf staan. De laatste schijf wordt vooraan gelegd (doorgeven) en de leerlingen stappen een schijf vooruit. Ze doen dit tot aan het zwembad waar ze de prei mogen zoeken. Ze stappen terug, gooien de prei in mond … het volgende duo vertrekt. Opnieuw tot aan het fluitsignaal. (na 5 minuten)

Lager Onderwijs 154

»» De vierde ronde

6

Nu gaan de duo’s achter de balletjes in de soep. Opnieuw gaat het bord omhoog en krijgen de deelnemers de opdracht te zien. De kleuter zit op de rug van de oudere leerling en houdt een plateau vast met 2 lege plastiek bekers. Ze proberen tot aan het zwembad te geraken zonder de bekers te laten vallen. (bij vallen, oprapen en verder stappen) Ze zoeken dan een balletje in soep. Ze stappen terug, gooien de prei in mond … het volgende duo vertrekt. Opnieuw tot aan het fluitsignaal. (na 5 minuten) Na deze vier ronden worden de bemachtigde groenten en balletjes in de mond geteld. Er wordt gekeken wie de meeste tomaten, wortels, prei en balletjes

hebben. Die zijn de winnaars! Er kunnen uiteraard oneindig veel varianten bedacht worden voor de af te leggen weg naar het zwembad: bv. de oudste leerling wordt geblinddoekt, de kleuter leidt de oudere door een hand te geven en te vertellen naar waar hij moet. De kleuter mag alleen de hand van zijn partner vasthouden, mag spreken en begeleiden maar zelf niets aanraken, …

Materiaal: • zwembad: gesjord met balken en zeilen aan de kant, gevuld met schuim door de brandweer, Ongeveer 6 op 5 meter. • 4 grote kartonnen monden met een net achter. • 20 koksmutsen in 4 kleuren (crêpepapier, kunnen aangepast worden aan hoofden, elastiek, velcro…) • de verschillende zaken voor de soep, tomaten, wortels, balletjes, prei; genaaid in stof en gevuld met mousse (naainamiddag)(10 per soort?) • grote kartonnen borden met de groenten op en de opdracht.

1 spaghettistokjes 2 4 grote lepels (bezemsteel, kippengaas gevormd als lepel) kleine balletjes

3 12 zitschijven in 4 verschillende kleuren 4 4 plateaus (of bv. grote kaasdozen) en 8 bekers En verder: blinddoek, fluitje Er is een leerkracht/begeleider nodig bij de start van elk groepje (om te helpen) Iemand die telkens het grote bord omhoog steekt. Iemand die telkens het materiaal terugbrengt naar het volgende duo. Iemand aan het zwembad (controle+ begeleiden) die ook fluit na 5 minuten.


BVLO

Algemene Bewegingsvaardigheden Abdel Wahhabi, Gediplomeerde professionele bokstrainer, BLOSO

Rein Haudenhuyse, Master Lichamelijke Opvoeding, Vrije Universiteit Brussel

LESONDERWERP: fysieke fitheid en coördinatie (deel 2); inclusief uitbereiding spelvormen deel 1, (zelf)verdedigingsporten 050-055. DOELGROEP: Jongeren 1ste graad secundair (n= 20); voorkennis vereist: (=hebben de oefenstof van deel 1 gedaan). MATERIAAL: 10 noodles (foam materiaal), 8 springtouwen (single ropes, verschillende maten), ton wasknijpers (+/- 100), medicine ballen (minimum 2), 2 dikke valmatten, 10 valmatjes, tape, uitwisbaar krijt, 20 flesjes water (50 cl), chronometer + fluitje. LESDOEL(EN): Deelnemers zijn fysiek actief geweest voor minimum 60 minuten, aan een midden tot hoog intensiteitniveau. Deelnemers kunnen op een correcte manier omgaan met hun partners, en zijn in staat rijke leersituaties te creëren voor elkaar. Deelnemers verbeteren hun ruimtelijke, temporele en coördinatieve vaardigheden. Deelnemers kunnen onder druk oefeningen technisch correct uitvoeren. Deelnemers bevorderen hun zelfwerkzaamheid en doorzettingsvermogen. GERAADPLEEGDE BRONNEN: Abdel Wahhabi, hoofdtrainer binnen Opboksen (Limburg) sinds 1993. Voor info&vragen mail naar abdelwahhabi@gmail.com. FUNdamentals, dvd-instructies voor het creëren van een sociaal-pedagogisch vechtsportklimaat, KNKF 2008. Cavill, N., Kahlmeier, S. and Racioppi, F. (2006). Physical activity and health in Europe: Evidence for action. World Health Organization, Europe.

0’

ACTIVITEIT ACTIVITEIT opwarming opwarming

ORGANISATIEVORM ORGANISATIEVORM opwarming opwarming

DIDACTISCHEAANPAK AANPAK DIDACTISCHE opwarming opwarming

A. INTERVALTRAINING

A. INTERVALTRAINING

A. INTERVALTRAINING

A. INTERVALTRAINING

Deelnemers zijn minimum 60 minuten aan een midden tot hoge intensiteit fysiek actief geweest.

De verschillende oefeningen worden kort gedemonstreerd. In totaal zijn 5 posten waar telkens 4 deelnemers een oefening doen voor een bepaald tijdsinterval. Op aangeven van de lesgever wordt doorgeschoven. Groepjes van 4 blijven altijd bij elkaar, en schuiven samen door. De intensiteit (tempo) wordt per ronde steeds opgedreven en de pauzes worden korter. Voor de totale circuittraining worden ruim 1 uur + 15 minuten genomen (opzetten materiaal, demonstratie, uitvoering, wegbergen materiaal).

Deelnemers hebben geproefd van een wedstrijdsportspecifieke opwarming (boksen). Deelnemers zijn cardiovasculair voldoende opgewarmd. Deelnemers hebben een sterker tijdsbesef.

- coach zorgt dat het circuit klaar, staat en geeft een korte uitleg over het verloop van de opwarming en de basisprincipes van intervaltraining. - coach zorgt dat de verschillende oefeningen duidelijk uitgelegd en gedemonstreerd zijn. - coach benadrukt dat iedereen de oefeningen op eigen niveau dient te doen.

Tijdsschema van circuittraining voor Oefeningen 1-2-3-4-5 :

Totaal organisatie circuit

Round 1: 5x 3 minuten met 1 minuut rust tussen elk tijdsinterval. Intensiteit: net niet buiten adem, focus op uitvoering. Totaal 20 minuten, waarbij elke post 1x wordt gedaan door ieder groepje.

4

Tijdsschema: - coach houdt de tijd zorgvuldig bij. - coach legt goed de verschillende rondes uit.

20m

5

10m 10m

2 minuten pauze (+drinken)

Round 2: 10x 2 minuten met 30 sec. rust tussen elk tijdsinterval. Intensiteit medium: beginnen zweten, net buiten adem, maar ademhaling kan nog steeds gecontroleerd worden. Totaal 25 minuten, waarbij elke post 2x wordt gedaan door iedere groepje. 3 minuten pauze (+ drinken)

1

M

3 M

M

- coach benadrukt dat pauzes tijdens de oefeningen telkens korter worden en de oefeningen na elke ronde met een hogere intensiteit uitgevoerd moeten worden (bij ronde 3 heeft men maar 10 seconden om klaar te staan bij de volgende post!)

M

- coach spreekt duidelijk af wat begin- en eindsignalen zijn. 2

- coach motiveert luid en duidelijk! Stuurt bij, en remt af waar het moet!

(Zelf)verdedigingssporten 062

TIJD DOELSTELLING TIJD DOELSTELLING opwarming opwarming opwarming opwarming

springtouw tennisballenton tennisbal jongere coach noodle

Bond voor Lichamelijke Opvoeding 7


Round 3: 10x 1 minuut met 10 sec. (tijd om door te schuiven naar de volgende post) tussen elk tijdsinterval. Intensiteit: hoog tempo, waarbij gedurende 1 minuut hard gewerkt wordt. Totaal 10 minuten, waarbij elke post 2x wordt gedaan door ieder groepje.

- coach zorgt ervoor dat deelnemers ‘actief recupereren’, dus niet gaan zitten tijdens de pauzes. - coach zorgt dat de deelnemers voldoende kunnen drinken. - coach zorgt dat de groep als geheel het materiaal opbergt (bv. 1 groep per post)

Pauze: minimum 5 minuten waarin de deelnemers water kunnen drinken.

- het is aangewezen om de volgorde van de oefeningen te nemen zoals ze beschreven zijn

Opbergen materiaal

Omschrijving oefeningen per post:

Circuit Post 1: BOKSMAT Circuit Post 1: BOKSMAT

Circuit Post 1: BOKSMAT

Deelnemers weten hoe ze op een correct manier hun handen kunnen sluiten.

Plaats een dikke valmat rechtop tegen de muur. Zorg dat de mat niet kan kantelen. Markeer 5 targetareas op de valmat (2 hoog, 1 midden, 2 laag). Doe dit voor 2 valmatten. Doel van de oefening bestaat eruit gedurende het tijdsinterval zoveel mogelijk de verschillende targets correct te raken met de gesloten handen.

Deelnemers kunnen met een correcte gesloten hand veilig stoten tegen een valmat. Deelnemers kunnen vanuit een correcte basishouding gevarieerd stoten. Deelnemers hebben zelfstandig gewerkt.

Circuit Post 1: BOKSMAT

x

x x

x

x

x x

x x

x

valmat met targets

- coach toont hoe de handen correct gesloten worden, en kijkt erop toe dat deelnemers dit doen tijdens de uitvoering (zie foto 1).

targetareas in de vorm van een X maak je met uitwisbaar krijt of zelfklevende plakband.

Aandachtpunten: stoten vertrekken vanuit de juiste basishouding (zie les 1), je bent continu bezig en varieert voldoende (niet continu op dezelfde target slaan). Er wordt niet op kracht gewerkt, wel op technisch correct uitgevoerde stoten; beweeglijkheid van bovenlichaam; actieve inzet van benen en heup; continuïteit in uitvoering; en snelheid.

- coach zorgt dat valmat niet kan kantelen (bv. mat tussen de leggers van een brug schuiven of met touwen aan klimrek vastbinden) - coach beklemtoont de aandachtspunten van een correcte basishouding van waaruit stoten gegeven worden

1

2

Variatie-uitbreiding: onderste targetareas worden geraakt met opwaartse stoten (uppercuts)

- coach toont met welke vlak van het gesloten hand de matras kan worden geraakt (zie foto 2). - wanneer stoten technisch niet goed uitgevoerd worden vanuit een stabiele basishouding, bestaat het gevaar dat de deelnemer zijn hand kan kwetsen (verstuikingen, verrekkingen en gescheurde huid t.h.v. de knokkels); de coach ziet hierop toe (zie foto 3). - coach moedigt aan om gevarieerd te werken.

(Zelf)verdedigingssporten 063

3

8

Circuit Post 2: ROPESKIPPING

Circuit Post 2: ROPESKIPPING

Deelnemers hebben met springtouw geoefend.

Spring gedurende het tijdsinterval zolang mogelijk met een springtouw. De beweging kan continu in 1 fase of in 3 fases gedaan worden (= touw achter de hielen, zwaai voorwaarts het touw tot voor de tenen, spring over het touw, touw achter de hielen etc.). De focus ligt op het bewegen. Indien in 3 fases gesprongen wordt, gaat men stelselmatig de fases sneller op elkaar laten volgen.

Deelnemers hebben zelfstandig gewerkt.

Circuit Post 2: ROPESKIPPING

- coach spreekt deelnemers aan op hun zelfwerkzaamheid en doorzettingsvermogen om de oefening blijvend uit te voeren.

Circuit Post 2: ROPESKIPPING - coach zorgt voor voldoende touwen van verschillende lengtes - coach toont hoe met het touw in verschillende fases gesprongen kan worden (voorwaarts en achterwaarts) - coach benadrukt de focus van de oefening (bewegen), stuurt bij en motiveert.


Variatie-uitbreiding: rugwaarts draaien in 1 beweging, of in 3 fases (touw voor de tenen, touw rugwaarts over het hoofd draaien tot aan de hielen, springen en touw onder de voeten naar voren trekken, touw voor de tenen enz.)

- coach spreekt deelnemers aan op hun zelfwerkzaamheid en doorzettingsvermogen om de oefening blijvend uit te voeren.

Circuit Post 3: KRACHTBAL

Circuit Post 3: KRACHTBAL

Circuit Post 3: KRACHTBAL

Circuit Post 3: KRACHTBAL

Deelnemers hebben met de juiste stoot-techniek de medicinebal tegen de muur geworpen, en kunnen deze terug opvangen.

Stoot een medicinebal (3-5 kg) vanuit de basishouding (zie les 1) tegen de muur en vang deze terug op. Gebruik hiervoor volgende techniek.

- coach demonstreert en wijst op het belang van een goede houding, voetpositie en stoottechniek

Deelnemers kunnen vanuit een correcte basishouding een medicinebal krachtig stoten.

technische fiche A = zie Technische fiche A op blz. 12 voor uitvoerige beschrijving.

- coach laat oefening door 2 deelnemers demonstreren - coach stuurt beweging bij, met aandacht op inzet van de heup en positie van de voeten.

Deelnemers kunnen zelf inschatten van op welke afstand de medicinebal dient gestoten te worden zodat deze terug kan opgevangen worden.

- coach waakt over de veiligheid: zorgt dat de bal niet te zwaar is, toont hoe de handen en vingers gepositioneerd worden om de bal te vangen (zie foto 4), wijst op correcte afstand en positie t.a.v. de muur, en bij duo t.a.v. van de partner.

4

Deelnemers hebben zelfstandig gewerkt.

M

- coach benadrukt de explosiviteit bij uitvoering, alsook het stevig op de benen staan tijdens het opvangen door goed contact te houden met de ondergrond.

Circuit Post 4: LIJNTIKKEN

Circuit Post 4: LIJNTIKKEN

Deelnemers hebben hun explosiviteit en loop-uithouding geoefend.

Trek 2 startlijnen met een afstand van 20 meter, en breed genoeg voor 4 lopers. Tussen deze lijnen markeer je 3 ‘tussen-lijnen’ om de 5 meter. Doel is dat de je vanuit één van de startlijnen vertrekt. Loop naar de eerste tussenlijn, tik deze aan met de hand en keer terug naar de vertreklijn. Dit doe je opnieuw met de 2de en 3de tussenlijn. Nadat de derde tussenlijn getikt is, loop je terug naar de vertreklijn. Wanneer van de ene startlijn naar de andere gelopen wordt, dien je te versnellen (sprintje). Tel voor jezelf hoeveel sprintjes je gedaan hebt. De oefening start dan opnieuw vanuit de andere startlijn, tot de tijd op is.

0

Circuit Post 5: ONTWIJK

Circuit Post 5: ONTWIJK

Circuit Post 5: ONTWIJK

Circuit Post 5: ONTWIJK

Deelnemers kunnen verplaatsingsprincipes uitoefenen onder druk. Deelnemers hebben de correcte ontwijkingtechniek toegepast.

Deze oefening wordt per duo gedaan over een rechte lijn van 10 meter (gebruik bestaande zaalbelijning of plakband). Een partner heeft een noodle. Doel is dat de deelnemers gebruikmakende van de aangeleerde verplaatsingstechnieken zich voor- en achterwaarts verplaatsen (zie les 1);

‘Zie Technische fiche B voor uitvoerige beschrijving (onderaan)’

- coach demonstreert de oefening

Circuit Post 4: LIJNTIKKEN - coach demonstreert de oefening - coach motiveert en duidt op het belang van versnellen tussen de tweede startlijnen.

5

10

15

- coach spreekt deelnemers aan op hun zelfwerkzaamheid en doorzettingsvermogen om de oefening blijvend uit te voeren.

- coach benadrukt de wijze waarop de aanvaller dient te slaan en de wijze waarop de verdediger dient te ontwijken.

Bond voor Lichamelijke Opvoeding

(Zelf)verdedigingssporten 064

Deelnemers hebben zelfstandig gewerkt.

Circuit Post 4: LIJNTIKKEN

9


Deelnemers kunnen voor elkaar een rijke leersituatie creëren.

Deelnemers hebben zelfstandig gewerkt.

Totaal opwarming: 75 minuten

Kern

de partner met noodle geeft continue verticale slagen. De partner zonder noodle ontwijkt deze door telkens onder de slag afwisselend links en rechts te bewegen. Handen worden bij het gezicht gehouden (dekking); Wanneer de partner met noodle voorwaarts beweegt, dient de andere zich achterwaarts te verplaatsen en tegelijk de slagen te ontwijken. Na 1 x voorwaarts en 1x achterwaarts worden de rollen omgedraaid. De aanvaller dient steeds rechte verticale slagen te doen en dit in een constant tempo (tempo ligt laag in ronde 1 en hoog in ronde 3).

Kern

Kern

B. NOODLE COMBAT

B. NOODLE COMBAT Per 2 neemt men 1 noodle. Tijdens de oefening kan men zich verplaatsen gebruikmakende van de aangeleerde verplaatsingstechnieken (voor aandachtspunten zie deel 1). Rechtshandige staan steeds met het linkerbeen voor, terwijl linkshandige steeds met het rechterbeen voor staan. En dit zowel als aanvaller en verdediger. Oefeningen worden telkens in een tijdsinterval van 2 minuten. Tijdens de oefening is men continu in beweging, en houdt men te allen tijde oogcontact. 3 aanvaltechnieken kunnen telkens worden gebruikt (zie deel 1), zijnde:

Deelnemers kennen de verplaatsingstechnieken. Deelnemers kunnen verplaatsingsprincipes uitoefenen onder druk. Deelnemers kunnen voor elkaar een rijke leersituatie creëren.

- coach wijst op het tempo met de welke de slag uitgevoerd dient te worden. - vooral het stevig staan en het goede contact met de ondergrond is belangrijk voor de technische uitvoering van de oefening met noodle. - hoofd blijft naar voren kijken, en bovenlichaam buigt niet!

Kern

Kern B. NOODLE COMBAT - coach herhaalt duidelijk de verplaatsingsprincipes en aanvalstechnieken, zowel voor rechts- als linkshandige. - coach benadrukt het belang van ogen open te houden, ook al komt een slag of wordt een slag gegeven. - coach benadrukt de nodige intensiteit van de aanvaller (door bv. met de noodle op de grond te slaan).

1. go! De partner met noodle roept ‘go!’ en geeft vervolgens een verticale slag met de noodle op de partner. Noodle eindigt na de slag op de grond.

(Zelf)verdedigingssporten 065

10

10

Spelvorm uitbreiding 1 ‘move, duck and jump!’: Deelnemers passen het principe toe van ‘binnen, grijpen en buiten’. Deelnemers kunnen verplaatsingsprincipes uitoefenen onder druk. Deelnemers kunnen voor elkaar een rijke leersituatie creëren.

2. duck! De partner met noodle roept ‘duck!’ en geeft vervolgens een horizontale slag.

- (duck!) coach benadrukt dat men het bovenlichaam niet mag buigen, deelnemers moeten actief benen gebruiken om te ontwijken.

3. jump! De partner met noodle roept ‘jump’ en geeft vervolgens een lage schuin horizontale slag naar de benen. De partner ontwijkt deze door zich explosief naar achteren te verplaatsen, en vervolgens terug zijn/haar beginpositie in te nemen door opnieuw voorwaarts te vorderen.

- (jump!) coach let op dat deelnemers de beginpositie herstellen.

Spelvorm uitbreiding 1 ‘move, duck and jump!’: Partner met noodle hangt 10 wasknijpers aan zich. Na elke aanval probeert de partner zonder noodle bij de partner met noodle de aangebrachte wasknijpers 1 voor 1 te bemachtigen. Het is belangrijk dat na het nemen van een wasknijper de partner zonder noodle zo snel mogelijk uit het aanvalsbereik gaat van de partner met noodle.

NOODLE

Spelvorm uitbreiding 1 ‘move, duck and jump!’:

Spelvorm uitbreiding 1 ‘move, duck and jump!’: - coach benadrukt de nodige intensiteit van de aanvaller. - coach geeft duidelijk begin/ eindsignaal, corrigeert waar nodig en zorgt dat voldoende gewisseld wordt. - coach blijft dichtbij en corrigeert waar nodig.


Aandachtspunten aanvaller: voer de beginaanval goed uit. Wacht 2 seconden na het beëindigen van de aanval alvorens bijkomende aanvallen te doen (geef jouw partner de tijd om de wasknijpers te veroveren). Als aanvaller heb jij de taak jouw partner erop attent te maken wanneer deze zich te lang binnen aanvalsbereik vindt. Dit doe je door bijkomende slagen met de noodle te doen. De uitvoering van deze slagen kies je zelf en moeten niet vooraf aangekondigd worden.

- coach motiveert deelnemers om voldoende van positie te wisselen (bewegen in de ruimte, niet ter plaatse blijven staan). - coach legt duidelijk de rol van aanvaller en verdediger uit. - coach benadrukt dat deelnemers elkaar niet frontaal en doelbewust op het gezicht slaan.

Aandachtspunten verdediger: Na de aanval te hebben ontweken, beweeg je zo snel mogelijk binnen het bereik van de aanvaller om de wasknijpers te nemen. Zorg dat je na het het grijpen onmiddellijk terugtrekt. Hou de handen ter hoogte van het hoofd. Indien je te lang blijft staan mag de aanvaller bijkomende aanvallen uitvoeren op jou. De opdracht is: Ontwijk, Binnen + Grijp, Buiten !

Spelvorm uitbereiding 3 ‘full contact’:

Spelvorm uitbereiding 3 ‘full contact’: Partner met noodle hangt 10 wasknijpers aan zich (geen intieme zones, niet het hoofd, noch de achterkant van het lichaam) Partner met noodle belaagt de partner gedurende 3 minuten met zoveel mogelijk slagen vanuit verschillende posities. De partner zonder noodle probeert gedurende deze tijd zoveel mogelijk wasknijpers te bemachtigen. De partner met noodle verhindert dit door te slaan met noodle. Het spel wordt max. 4 minuten gespeeld of tot wanneer alle wasknijpers bemachtigd zijn. Er wordt 2 maal van partner gewisseld.

Spelvorm uitbereiding 3 ‘full contact’:

AANDACHT: met de noodle slaat men NIET frontaal en doelbewust naar het gezicht!!

AANDACHT: met de noodle slaat men NIET frontaal en doelbewust naar het gezicht!!

AANDACHT: met de noodle slaat men NIET frontaal en doelbewust naar het gezicht!!

AANDACHT: met de noodle slaat men NIET frontaal en doelbewust naar het gezicht!!

cooling down

cooling down

cooling down

cooling down

Deelnemers beëindigen de les op een ontspannen en leuke manier.

Neem per 2 een matje en leg alle matjes bij elkaar. Iedereen gaat heel dicht bij elkaar liggen. De ogen worden gesloten. Er wordt gevraagd om enkel te focussen op de ademhaling (stil staan bij de ademhaling), zonder deze actief te willen controleren.

Deelnemers kunnen fijn motorische handelen uitoefenen onder druk Deelnemers kunnen voor elkaar een rijke leersituatie creëren.

10’

Vervolgens wordt gevraagd om zich te concentreren op de ademhaling van de mensen die rondom staan. TOTAAL: 105 minuten

Deelnemers tonen respect (dankbaarheid) voor de anderen.

Op het einde wordt kort gevraagd wat iedereen van de les vond, en als afsluiter vraagt te coach dat iedereen elkaar bedankt (bv. hand geven).

ton waskuip

Spelvorm uitbereiding 3 ‘full contact’: - coach demonstreert. - coach waakt over de veiligheid (plaatsing wasknijpers) - coach geeft duidelijk begin en eindsignaal. - coach blijft dichtbij en corrigeert waar nodig. - coach benadrukt de regel van niet naar het gezicht te slaan.

- coach zorgt dat deelnemers heel dichtbij elkaar gaan liggen, en plaatst zich voor de groep. - coach begeleidt de deelnemers om tot rust te komen - coach overloopt wat de deelnemers tof en minder tof vonden en waarom? - coach geeft nog wat info over het opzet van de les.

Bond voor Lichamelijke Opvoeding

(Zelf)verdedigingssporten 066

10’

11


Technische fiche A: beschrijving stootbeweging krachtbal Techniek (rechtshandige rechterworp): linkervoet voor. Houd de bal voor het gezicht met rechterhand achter de bal en linkerhand naast-onder de bal om deze te ondersteunen (zie foto 4). Vanuit deze positie stoot men explosief met de rechterhand de bal tegen de muur, de linkerhand stabiliseert / ondersteunt alleen maar de stootbeweging. Bewegingsbaan van de ‘stootarm’ eindigt met een net niet gestrekte arm. Kracht wordt gegenereerd vanuit de heup via de schouder, naar de hand. Er wordt gelet op de voetstand en het indraaien van de heup en voeten vanuit de juiste basishouding. Men vangt de bal terug op ter hoogte van de borst, en neemt onmiddellijk de juiste voorbereidingshouding aan voor een linkerworp (rechtshandige): linkervoet voor, linkerhand achter de bal en rechterhand naastonder de bal als begeleidende hand. De linkerarm wordt de stootarm.

Technische fiche B: beschrijving ontwijkbeweging Partner met noodle (aanvaller) beweegt vooruit (rechtshandige met linkervoet voor, linkshandige met rechtervoet voor). Aanvaller maakt stapjes van +/- 20cm vooruit met voorste voet en schuift een gelijke afstand met de achtervoet bij, zodat steeds dezelfde afstand behouden wordt tussen beide voeten De aanvaller geeft verticale slagen. Dit in een constant tempo (tempo ligt laag in ronde 1 en hoog in ronde 3). Partner zonder noodle (verdediger) heeft zijn handen ter hoogte van zijn hoofd (dekking) en beweegt achteruit (rechtshandige met linkervoet voor en linkshandige met rechtervoet voor). Verdediger maakt eveneens stapjes van +/- 20cm achteruit met de achterste voet en schuift een gelijke afstand met de voorste voet bij zodat dezelfde afstand tussen beide voeten behouden wordt. De verdediger ontwijkt de verticale slagen door telkens onder de slag afwisselend links en rechts te bewegen. Het bovenlichaam wordt hierbij telkens +/- 10cm naar rechts (of links) bewogen, waarbij de verdediger dan onder de slag duikt. Hierbij maakt men als het ware een duikende draaibeweging met het lichaam (= lichte rotatie van het bovenlichaam rond de longitudinale lichaamsas; linker/rechter-schouder draait licht naar binnen) en komt men terug ‘boven’ op dezelfde plaats (= herstellen van basishouding). Verdediger blijft naar voren kijken, het bovenlichaam draait, maar het hoofd niet! Om te kunnen dalen met het bovenlichaam, zonder hierbij te buigen, maakt de verdediger actief gebruik van de benen. Hierbij worden de benen en voeten bij het duiken licht naar binnen gepositioneerd (gelijkaardig aan het ‘stoppen’ bij skiën). Het ontwijken moet in één beweging uitgevoerd worden, en gebeurt afwisselend rechts en links. Het overzicht over degene die slaat moet behouden worden door steeds het hoofd rechtop te houden, waarbij kin zo dicht mogelijk bij de borst gehouden wordt (niet ventraal buigen!).

(Zelf)verdedigingssporten 067

Na het achterwaarts vorderen van de verdediger, gaat de verdediger voorwaarts vorderen waarbij de aanvaller verticale slagen geeft terwijl de aanvaller achterwaarts vordert. Doel van de oefening is dat het hoofd niet geraakt wordt door de noodle. Het is geen probleem, en onvermijdelijk dat de noodle de romp raakt van de verdediger. Beide partners wijken in principe niet af van de lijn die op de grond getrokken is. Indien men zich links of recht van de lijn beweegt, komt men telkens terug op de lijn.

12

5

6


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.