Tijdschrift voor
Lichamelijke Opvoeding
Vakblad voor gevormden in de LO, trainers en jeugdsportbegeleiders
Met o.a. Beweging en sport binnen een Brede School M/V Gezocht
www.bvlo.be Bond voor Lichamelijke Opvoeding vzw BVLO
Trimestrieel tijdschrift nr. 3 - 2011 - juli - augustus - september - Aflevering 231 - Erkenningsnummer: P409677 - Afgiftekantoor Gent X
2
Woord vooraf
BVLO
In dit nummer
Theorie
Beste lezer
Woord Vooraf ..............................................................................................................3
Klaar voor Actie! Bij het begin van het nieuwe school- en sportjaar hebben we er weer zin in. Een nieuwe lading kinderen en jongeren staan voor ons, klaar om zich te laten onderdompelen in de Lichamelijke Opvoeding, de beweging en de sport. Zowel op school als in de club worden wij verondersteld het beste van onszelf te geven, hen zo optimaal mogelijk te begeleiden. Het is uiterst belangrijk dat we er staan, met voldoende bagage, inzet en motivatie. We schrijven ‘we’ omdat we de ons toevertrouwde kinderen en jongeren niet alleen begeleiden, maar in een team. Hoe sterker ons team, hoe breder gedragen onze visie en werking is, hoe gemakkelijker we die kunnen overbrengen.
Meer LO op school? Het kan!....................................................................4 Actie op het Minneplein – Middenschool Ieper werkt aan de conditie
Sophie Van Aelst Beweging en sport binnen een Brede School ..................6 Ragnar Van Acker, Ilse De Bourdeaudhuij, Kristine De Martelaer, Jan Seghers & Greet Cardon M/V gezocht – Hoe vrouwvriendelijk is de aanbodzijde van de sportmarkt op lokaal niveau?....................... 13 Steven Vos & Jeroen Scheerder Sportopleidingen in Howest, uniek in Vlaanderen.......19
In dit tijdschrift krijgt u alvast good practices voorgeschoteld. In de reeks ‘Meer LO op school’ gingen we naar Ieper, waar het LO-team samen met de andere collega’s en de directie een sportieve school en een sportieve mentaliteit aan het uitbouwen is. Mooi hoe mensen meegesleept worden in het bewegingsverhaal. De Brede School is ook zo’n perfect voorbeeld van samenwerking tussen verschillende partners. Hier werken scholen samen met diverse sectoren, bv. met sportclubs, gemeenten en derden. Het is aan u om inspiratie te putten uit deze voorbeelden en modellen. Het artikel “M/V gezocht” neemt de man-vrouwverhouding in de Vlaamse sportsector onder de loep, er is nog werk aan de winkel zo blijkt. Misschien kunnen nieuwe sportopleidingen wel meer vrouwen naar het sportlandschap lokken. Howest zet alvast stappen om tegemoet te komen aan de evolutie van de sportsector naast het onderwijs. Jonge vorsers krijgen ook een plaats in dit tijdschrift. In dit nummer krijgen we informatie over een doctoraatsonderzoek naar contextuele factoren die een invloed kunnen hebben op effecten van vechtsportbeoefening. Tot slot hebben we in de rubriek Bijzondere/Bekende (BV)LO’ers een eerbetoon aan Robert Goethals, een gedreven LO’er die op 7 juli 2011 overleden is.
Vechtsport en jongeren..................................................22 Jikkemien Vertonghen & Marc Theeboom Bekende/bijzondere (BV)LO’ers Afscheid van Robert Goethals............................................................. 26 BVLO-Activiteiten & Lidmaatschap...............................29 Bond voor Lichamelijke Opvoeding voorstelling.......................................................................30 Maak zelf een turnzaal in 3 minuten........................................... 31 Janssen-Fritsen
Praktijk Ultimate Ball Hans Mennes BALVAARDIGHEID/ ULTIMATE BALL 009-012 Interactieve sporten, terugslagspelen, badminton Stephanie Coppens BADMINTON 019-026
Veel leesgenot
De redactie
Het Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding is een vakblad voor gevormden in de LO, trainers en jeugdsportbegeleiders. Het verschijnt trimestrieel: 5 maart, 5 juni, 5 september en 5 december. Een abonnement op het Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding is inbegrepen in het lidmaatschap van de BVLO. Alle individuele leden van de Bond voor Lichamelijke Opvoeding vzw krijgen het Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding toegstuurd. Maar een BVLO-lidmaatschap is meer dan dat! Kijk voor alle mogelijke formules en voordelen op onze site: www.bvlo > LO & Sport > Lidmaatschap of bel de ledentelefoon 09- 218 91 23 (kantooruren). NIEUW: het BVLO-lidmaatschap sluit je af voor 12 maanden of de volle 365 dagen. Alle info en online lid worden: www.bvlo.be
Publiciteit: Bond voor Lichamelijke Opvoeding vzw Tel. 09 218 91 20 - Fax 09 229 31 20 - email: info@bvlo.be Copyright: Het overnemen van artikels en foto's is zonder schriftelijke toestemming van de redactieraad niet toegelaten. Iedere auteur is verantwoordelijk voor de inhoud van zijn/haar artikel. Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding is ondertekenaar van de Milieubeleidsovereenkomst Papier Vlaanderen en steunt de inspanningen van de Vlaamse regering i.v.m. papierrecuperatie.
Verantwoordelijke uitgever: E. De Boever Waterkluiskaai 16, 9040 Sint-Amandsberg/Gent
Lid van de Unie van de Uitgevers van de Periodieke Pers.
De redactieraad bestaat uit: Kristine De Martelaer, Eric De Boever, Sophie Van Aelst en wordt bijgestaan door een ruime adviesgroep en een reviewpanel.
drukkerij New Goff - Kaleweg 5 - 9030 Mariakerke(Gent) Tel 09 216 73 73 - fax 09 216 73 74 - info@newgoff.be
Bond voor Lichamelijke Opvoeding vzw - BONDSHUIS BVLO - Waterkluiskaai 16 - 9040 Sint-Amandsberg/Gent
Bond voor Lichamelijke Opvoeding Bankrekening BVLO: IBAN BE51 4469 7200 0162 BIC: KREDBEBB - Tel. (09) 218 91 20 - Fax (09) 229 31 20 - e-mail: info@bvlo.be - Openingsuren: 9 tot 13 uur & 14 tot 17 uur nr. 3 / 2011
3
BVLO
Meer LO op school? Het kan
Trefwoorden: sportschool, fitte school, stappentellers, schoolchallenge, optie sport, conditie
Actie op het Minneplein Middenschool Ieper werkt aan de conditie Een nieuw jaar, een goed voornemen. Zo ging het ook in klasje 1F van de Middenschool Ieper. Juffen Nathalie Malfait en Saskia Deback steken de koppen bij elkaar en gaan op zoek naar een hulpmiddel om hun leerlingen te motiveren meer te gaan bewegen en sporten. En zo krijgen we bij de Bond voor Lichamelijke Opvoeding een vriendelijke email van de lerares aardrijkskunde en economie Nathalie en haar collega van fysica en wiskunde Saskia.
“Binnenkort starten we met een sportchallenge op school, om de leerlingen die NIET in een sportrichting zitten, aan te sporen meer te bewegen. Elke leerkracht mag één klas uitkiezen om zich daarvoor ‘op zijn manier’ te engageren. Wij zien het zitten om een technische klas te motiveren en zouden daarvoor graag stappentellers gebruiken, omdat wij denken dat 13-jarigen dan sneller geneigd zullen zijn om te voet naar school te komen, meer te bewegen op de speelplaats, enz… Zouden wij met dit idee kunnen rekenen op de stappentellers die BVLO i.s.m. Mars ter beschikking stelt voor ‘bewegingsprojecten’ in secundaire scholen?” Veel groeten van twee supergemotiveerde leerkrachten Onze interesse was meteen gewekt. Niet-LOleerkrachten die mee aan de kar trekken van sport en beweging, dat is zeker positief! Het pakket stappentellers werd bezorgd en we spraken meteen af om later op het schooljaar samen de resultaten eens te bespreken. Net voor het einde van het schooljaar vonden we nog een gezamenlijk gaatje in onze agenda en ging ik op bezoek in de Middenschool van Ieper. LO-leerkracht Lieven Craeymeersch kwam mij al enthousiast tegemoet. “U bent waarschijnlijk Sophie van BVLO, mijn collega’s Nathalie en Saskia hebben nog even les maar ik kan u intussen al wat uitleg geven.” De jongeman troonde mij mee naar de sportzaal annex FitClass, intussen druk vertellend over alle sportieve initiatieven die de school kan voorleggen. “We zijn een sportieve school en we kunnen rekenen op een enthousiast team van leerkrachten LO”, steekt Lieven Craeymeersch van wal. “En we zijn nog steeds aan het groeien.”
Een sportprofiel De campus Minneplein Ieper barst van de ac4
tiviteiten. Vijf jaar geleden staken de directies van de drie secundaire scholen – de middenschool, het KA en het KTA – de koppen bij elkaar. De hamvraag was: hoe kunnen we ons als scholengroep profileren, hoe kunnen we de concurrentie aangaan met vijf andere secundaire scholen in de stad en waarin zijn we uniek of kunnen we uniek worden? Het antwoord op de ‘unique selling position’ was ‘sport’. Het is niet de eerste keer dat wij dit verhaal neerschrijven. Vaak is het zo dat als een school zich een uitgesproken sportprofiel aanmeet, dat gepaard gaat met succes en stijgende leerlingenaantallen.
ste jaar secundair TSO aangeboden. De leerlingen krijgen naast twee uur LO nog twee uur sport. In dat eerste jaar krijgen ze fitness (algemene conditie), uitbreiding atletiek, unihockey(behendigheid), tafeltennis (als tweede terugslagsport) en korfbal (balvaardigheid). In het tweede jaar kiezen de leerkrachten ervoor om de basis uit te breiden. In totaal volgt een dik derde van de leerlingen uit de eerste graad de sportrichting. “En het toffe is dat we echt ook andere leerlingen aantrekken, die bewust voor de sport kiezen en dus naar onze school komen”, zegt Lieven Craeymeersch.
De optie sport in TSO en ASO ontleed
Nieuw vanaf het schooljaar 2011-2012 is dat de optie moderne sport (Middenschool) verder uitgebouwd wordt tot een volwaardige Wetenschappen-Sport (2de en 3de graad ASO) en ook hier wordt een stijgend aantal leerlingen verwacht. “Kinderen van Ieper en omgeving moeten nu niet langer uitwijken naar Brugge of Meulebeke”, stelt mijn gesprekspartner niet zonder trots.
Vier schooljaren geleden startte het Koninklijk Atheneum dus met de studierichting LO en sport in het derde jaar, TSO. Deze pilootklas is nu pas afgestudeerd en een aantal van deze leerlingen trekt naar de hogeschool om er Bachelor in de Lichamelijke Opvoeding te gaan studeren. Intussen wordt de optie sport al vanaf het eer-
In de tweede graad TSO krijgen de jongens en meisjes 10 uur sport aangeboden, naast 2 uur
theorie van de sport en 2 uur Lichamelijke Opvoeding.
gen) waarin ook minder sportieve jongens en meisjes zich ten volle gaven.
In de derde graad loopt dat op tot 16 uur in totaal met daarin fysiologie van de beweging (2), theorie van de sport (2) en natuurlijk ook de sport zelf (12 in het vijfde jaar; 11 + 1 uur stage in het zesde jaar).
Ook de accommodatie in en rond de school nodigt uit tot beweging en sport en bovendien is er sinds kort een FitClass bijgekomen waarvan de school overdag kan gebruikmaken. Dat is zeker een troef, we hebben een beurtrol voor het gebruik van de verschillende infrastructuren, en ook de fitclass is goed bezet. Trouwens ook ’s avonds. Eén van de LO-leerkrachten baat de FitClass uit na de schooluren, en met succes. Eigenlijk hangt het allemaal samen”, besluit Lieven Craeymeersch.
Conditie en Fitheid opbouwen
Tot zover de structurele wetenswaardigheden.
Enthousiast team en uitnodigende omgeving Je staat natuurlijk nergens met een goede structuur en weinig motivatie. “Maar in onze school ontbreekt die zeker niet, wel integendeel. Onze vakgroep telt 7 LO-leerkrachten en we kunnen ook rekenen op de steun van de directies en collega’s. Het is gewoon ook zo dat de ‘gewone klassen’ , waarmee ik bedoel de niet-sportklassen, meegezogen worden in de sportieve sfeer hier op school. Getuige daarvan bijvoorbeeld de grote afvaardigingen bij schoolsportactiviteiten en onze vele ploegjes tijdens de Sportfun Challenge (24 x 5 leerlin-
Nathalie en Saskia hebben ons intussen vervoegd en geven graag een woordje uitleg over de schoolchallenge waarvoor ze de hulp van de stappentellers inriepen. “Het was de bedoeling om alle leerlingen te motiveren om een betere conditie en lichamelijk fitheid op te bouwen. Om de jongens en meisjes te motiveren wordt dit gedaan aan de hand van een schoolchallenge waarbij de beste klas afgevaardigd wordt om deel te nemen aan de apotheose met klassen van verschillende scholen. In eerste instantie moesten de leerlingen per klas dus zoveel mogelijk vooruitgang boeken om de beste klas van de school te worden. Elke leerling werd getest, kreeg een bewegingsprogramma mee voor 12 weken en kreeg dan een re-test”, leggen de leekrachten uit. “We gingen er echt voor en organiseerden naschools extra bewegingsmomenten voor onze klas 1F. In eerste instantie lieten we hen hun gemiddeld aantal stappen per dag meten en
spoorden we hen op alle mogelijke manieren aan om het aantal op te drijven, wat aardig lukte. We gingen ook na schooltijd zwemmen met de gasten, gingen fitclassen en moedigden de leerlingen aan om heel veel te bewegen binnen en buiten de school.” Zelf zijn Nathalie en Saskia ook sportief, dus konden ze hun voorbeeldrol echt waarmaken. “Ons klasje is jammer genoeg niet de winnaar geworden, maar we hebben toch het gevoel dat we iets hebben kunnen losmaken”, besluit het duo. Lieven Craeymeersch vult aan dat de schoolchallenge niet stopt na die twaalf weken. Het is zo dat de leerlingen (en hun ouders) allemaal een brief meekregen waarin ze gestimuleerd werden om het trainingsschema te gebruiken voor een actieve invulling van de zomervakantie. Een nieuwe uitdaging staat hen te wachten, want op zondag 11 september 2011 wil de school met zoveel mogelijk leerlingen deelnemen aan de loopwedstrijd ‘Dwars door Ieper’ (7 km stadsloop) onder het motto ‘deelnemen is belangrijker dan winnen’. Meer info: Middenschool Ieper Maarschalk Plumerlaan 24, 8900 Ieper Tel. 057/20.00.38 ms.ieper@rago.be www.campusminneplein.be
Sophie Van Aelst, Communicatie BVLO
PAST UW SCHOOL OOK IN DEZE RUBRIEK? Neem dan als de bliksem contact op met de redactie Sophie Van Aelst, sophie.vanaelst@bvlo.be
Wij brachten in deze rubriek al verslag uit over - Sportschool Gentbrugge - Vrij Landelijk Instituut Oudenaarde - MPI Zonnebos in ’s Gravenwezel - Atheneum Wispelberg Gent - Middenschool Maaseik - Basisschool De Reigers Zelzate - Maria-Boodschaplyceum Brussel
- Sportbasisschool Heusden - De Oester Oetingen/Strijland - Atheneum Avelgem - Basisschool Hof Pepijn Landen - KTA Jette - KTA De Beeltjens Westerlo - Universiteit Gent
- Basisschool De Regenboog Ertvelde - De Meidoorn Eeklo - Freinetschool De Boomgaard Gent - Middenschool Lyceum Hasselt - Koninklijk Atheneum Ninove - Basisschool De Beeltjens Westerlo
WIE PRIJKT HIER ALS VOLGENDE “GOEDE VOORBEELD” Bond voor Lichamelijke Opvoeding nr. 3 / 2011
5
Trefwoorden: Brede School, werkmodellen, samenwerking, implementatie
© Jeugdsportnet Kasterlee Dessel Retie
Beweging en sport binnen een Brede School
inzichten in de implementatie binnen Vlaanderen en Brussel Ragnar Van Acker1,2
Ilse De Bourdeaudhuij1,2
Kristine De Martelaer1,3
Jan Seghers1,4
Greet Cardon1,2
Steunpunt Cultuur,Jeugd en Sport. Met steun van de Vlaamse overheid UGent-Vakgroep Bewegings- en Sportwetenschappen 3 VUB-Faculteit Lichamelijke Opvoeding en Kinesitherapie 4 KULeuven-Departement Humane Kinesiologie
1
2
1. Belangrijke achtergrondinformatie Om gezondheidsvoordelen te bekomen moeten kinderen en jongeren minimum 1 uur per dag bewegen aan matige tot hoge intensiteit (Strong et al., 2005; Vlaamse overheid, 2008). In de HBSC-studie, gecoördineerd door de Wereldgezondheidsorganisatie, rapporteerde slechts een minderheid van de Vlaamse 11- tot 15-jarigen deze norm te behalen (Currie et al., 2008). Scholen worden vaak als dé aangewezen omgeving beschouwd om meer bewegingskansen voor de jeugd te creëren aangezien de meeste kinderen en jongeren een aanzienlijk deel van hun tijd op school doorbrengen (Cale & Harris, 2006; Pate & O’Neill, 2008). Bewegingskansen creëren voor kinderen en jongeren, hen opvoeden en hun eigen weg laten ontdekken in de huidige bewegingscul6
tuur is echter niet alleen een opdracht van de school. Om zoveel mogelijk kinderen en jongeren gezond en actief te maken dient de school samen te werken met partners uit de buurt en schoolsportorganisaties. Deze samenwerking kan gerealiseerd worden door een ‘Brede School’ te creëren. Een Brede School is een samenwerkingsverband tussen verschillende sectoren, waaronder één of meerdere scholen, die samen werken aan een brede leer- en leefomgeving in de vrije tijd en op school, met als doel het creëren van maximale ontwikkelingskansen voor álle kinderen en jongeren (Joos et al., 2010). In opdracht van vorig Vlaams minister van Sport zijn op basis van voorgaand onderzoek inzake promotie van sport en beweging op school en initiatieven in binnen- en buitenland 2 werkmodellen ontwikkeld voor de uitbouw van een ‘Brede School met sportaanbod’: één voor lagere scholen en één voor secundai-
re scholen (Cardon et al., 2007). De werkmodellen bieden een houvast met richtlijnen voor scholen en de andere brede schoolpartners om Brede Scholen met beweging en sport uit te bouwen. Deze werkmodellen werden voorgelegd aan bovenlokale organisaties uit het onderwijs en de sport. Het onderzoek voorgesteld in deze bijdrage evalueerde de implementatie van het beweeg- en sportbeleid van scholen in Vlaanderen en Brussel op basis van de pijlers en principes van de werkmodellen. Alvorens dieper in te gaan op het onderzoek willen we de 2 werkmodellen nog eens bondig toelichten.
»» Werkmodellen Brede School met sportaanbod Internationale studies wijzen op het potentieel van schoolprogramma’s die een gecombineer-
de aanpak van bewegingspromotie naar het individu en vanuit de omgeving (fysisch, sociaal en beleid) toepassen, met verbindingen naar de schoolbuurt en de ouders (Dobbins et al., 2009; Timperio et al., 2004; van Sluijs, McMinn & Griffin, 2008). Deze aanpak is geïntegreerd in de inhoud en de organisatorische principes van de werkmodellen voor lagere en secundaire scholen, geïllustreerd in Figuur 1 en 2. Inhoudelijk adviseren de werkmodellen om kinderen en jongeren zowel binnen als na de schooluren tot meer en laagdrempelige beweging en sport aan te zetten. Binnen de schooluren moeten de mogelijkheden voor beweging en sport maximaal worden benut. Hierin spelen kwaliteitsvolle en actieve lessen Lichamelijke Opvoeding (LO) een sleutelrol. Omdat deze lessen als basis van bewegingspromotie worden beschouwd en deel uitmaken van het verplichte curriculum, is LO niet weergegeven in de modellen. In deze bijdrage wordt LO echter wel als basispijler opgenomen in de gegevensanalyse. Naast de lessen LO dienen de vrije momenten op school maximaal ‘actief’ te worden ingevuld door 4 bijkomende (bewegings)pijlers die zijn weergegeven in het hart van de werkmodellen. Deze 4 pijlers zijn voor Vlaanderen wetenschappelijk onderzocht en hebben hun effect bewezen (Haerens et al., 2006; Verstraete et al., 2006): de promotie van middagsport, het creëren van een actieve speelplaats, de promotie van actief transport en bewegingseducatie. Ook buiten de reguliere schooluren is een bewegings- en sportaanbod noodzakelijk: de na-
Figuur 1 Werkmodel Lagere school
schoolse sport als 5de bijkomende pijler.
2. Methode
De werkmodellen bevelen ook een aantal organisatorische principes aan voor de brede schoolpartners. Zo moet de gezondheidscoördinator op school kunnen rekenen op de steun van een gezondheidsteam, op gemotiveerde schoolsportlesgevers en op de ondersteuning door de gemeentelijke sportdienst. Voor de uitbouw van de Brede School met sportaanbod speelt tevens Stichting Vlaamse Schoolsport (SVS) een sleutelrol. In deze bijdrage beperken we ons tot de principes van toepassing op scholen. Deze principes bestaan uit een aantal algemene brede schoolprincipes maar ook uit specifieke principes voor een kwaliteitsvolle uitwerking van de pijlers. We lichten deze principes verder toe bij de bespreking van de onderzoeksresultaten.
»» Scholenpopulatie
»» Onderzoeksvragen
Om te kunnen antwoorden op de onderzoeksvragen werden de verzamelde data geordend volgens 3 thema’s: (1) de toepassing van de pijlers van de werkmodellen, (2) de toepassing van organisatorische principes aanbevolen door de werkmodellen, en (3) contextuele factoren die mogelijks associëren met de toepassing van de pijlers en principes van de werkmodellen.
Op basis van de besproken werkmodellen werden 3 praktische hoofdonderzoeksvragen geformuleerd: • In welke mate worden de pijlers (incl. LO) van de werkmodellen door lagere en secundaire scholen toegepast?, • In welke mate worden de organisatorische principes van de werkmodellen door lagere en secundaire scholen toegepast?, • Welke contextuele factoren associëren met: …de toepassing van de pijlers (incl. LO) van de werkmodellen?, …de toepassing van organisatorische principes van de werkmodellen?
Een representatieve steekproef van 758 scholen uit Vlaanderen en Brussel werd uitgenodigd tot deelname aan het implementatieonderzoek. Van deze scholen nam 32% (241 scholen) deel aan het onderzoek. Uiteindelijk werden 236 scholen met bruikbare data weerhouden (111 lagere scholen en 125 secundaire scholen).
»» Instrument en analyse Scholen werden in mei 2009 per mail aangeschreven met daarbij een link naar een online vragenlijst. De vragenlijst peilde naar de schoolwerking rond het thema sport en beweging en werd ingevuld door een lid van het schoolteam dat goed op de hoogte was van deze schoolwerking.
Voor de toepassing van de pijlers (lessen LO plus middagsport, actieve speelplaats, promotie actief transport, bewegingseducatie en naschoolse sport) werd voor elke afzonderlijke pijler het percentage van scholen berekend die de pijler hadden toegepast tijdens het afgelopen schooljaar. Vervolgens werd een gemiddelde score berekend voor alle 6 pijlers samen.
Figuur 2 Werkmodel Secundaire school
Bond voor Lichamelijke Opvoeding nr. 3 / 2011
7
Tabel 1 Pijlers van de werkmodellen incl. LO: percentage scholen in dalende orde van toepassing en gemiddelde score voor toepassing van alle 6 pijlers samen. In vet: pijlers toegepast door < 50% van scholen. Lagere scholen Pijler werkmodel
Secundaire scholen Percentage
Wekelijkse lessen LO
100%
Pijler werkmodel
Percentage
Wekelijkse lessen LO
100%
Beweging als thema in andere schoolvakken
87%
Beweging als thema in andere schoolvakken
84%
Sportveldjes en sport- en spelmaterialen
81%
Geleide Middagsport
72%
Aanmoediging actieve verplaatsing
76%
Sportveldjes en sport- en spelmaterialen
64%
Geleide middagsport
41%
Aanmoediging actieve verplaatsing
43%
Geleide naschoolse sport
26%
Geleide naschoolse sport
35%
Gemiddelde score op 6 pijlers (+SD): 4.11/6 ± 1.18
Gemiddelde score op 6 pijlers(+SD): 3.99/6 ± 1.20
SD= standaarddeviatie
Tabel 2 Organisatorische principes van de werkmodellen: percentage scholen in dalende orde van toepassing en gemiddelde score voor toepassing van alle principes samen. In vet: pijlers toegepast door < 50% van scholen. Lagere scholen Algemene principe
Secundaire scholen Percentage
Algemene principe
Percentage
Coördinator gezondheid/ beweging&sport
78%
Coördinator gezondheid/ beweging&sport
68%
Samenwerking met externe partners (bv. gemeente, sportclub, SVS, Logo,…)
60%
Werkgroep gezondheid/ beweging&sport
66%
Werkgroep gezondheid/ beweging&sport
43%
Inspraak van leerlingen
48%
Inspraak van leerlingen
38%
Samenwerking met externe partners
38%
Beleidsafspraken omtrent samenwerking
31%
Beleidsafspraken omtrent samenwerking
25%
Inspraak van ouders
14%
Inspraak van ouders
10%
Pijlerspecifieke principe
Percentage
Pijlerspecifieke principe
Percentage
LO-les met een leerkracht LO
96%
LO-les met een leerkracht LO
99%
Nadruk op recreatie tijdens naschoolse sport
90%
LG middagsport: Lk LO of LG gemeente of LG sportclub
84%
LGmiddagsport: Lk LO of LG gemeente of LG sportclub
87%
Veilige en overdekte fietsenstalling
74%
LG middagsport: Lk LO of LG gemeente of LG sportclub
83%
Nadruk op recreatie tijdens middagsport
72%
Nadruk op recreatie tijdens middagsport
78%
LG middagsport: Lk LO of LG gemeente of LG sportclub
68%
Veilige en overdekte fietsenstalling
69%
Nadruk op recreatie tijdens naschoolse sport
52%
Aanmoediging van beweging tijdens toezicht
57%
Aanmoediging van beweging tijdens toezicht
39%
Promotie lidmaatschap (naschoolse sport)
35%
Promotie lidmaatschap (naschoolse sport)
34%
Beweging als lesthema in alle schooljaren
27%
Promotie lidmaatschap (middagsport)
20%
Toegang voor leerlingen uit andere scholen (naschoolse sport)
21%
Toegang leerlingen van andere scholen (naschoolse sport)
16%
Promotie lidmaatschap (middagsport)
20%
Beweging als lesthema in alle schooljaren
15%
Gemiddelde score (+SD): 8,79/17 ± 2,92
Gemiddelde score (+SD): 8,23/17 ± 2,75
Logo= Lokaal gezondheidsoverleg (www.vlaamselogos.be); LG= Lesgever; SD= standaarddeviatie
Wat betreft de toepassing van de organisatorische principes werd een onderscheid gemaakt tussen algemene brede schoolprincipes enerzijds en specifieke principes gerelateerd aan de pijlers anderzijds. Deze principes staan beschreven in Tabel 2. Ook hier werd een gemiddelde score berekend voor alle 17 principes samen. De verschillende contextuele factoren werden onderverdeeld in groepen om de interpretatie te vergemakkelijken. Zo werden alle kennisfactoren gebundeld binnen eenzelfde groep, alsook de fysische (omgevings)factoren, beleidsfactoren, en socio-culturele factoren. Vervolgens werd per groep nagegaan welke factoren associeerden met de score voor de toepassing van de pijlers en de score voor de toepassing van de organisatorische principes.
3. Resultaten »» In welke mate worden de pijlers (incl. LO) van de werkmodellen toegepast door scholen? De resultaten voor deze eerste onderzoeksvraag staan weergegeven in Tabel 1. Het merendeel van de pijlers werd door meer dan 50% van zowel de lagere als secundaire scholen toegepast. Wekelijkse lessen LO werden door alle scholen voorzien, wat logisch is omdat dit een onderdeel is van het verplichte curriculum. In beide groepen werden 2 pijlers echter door minder dan de helft van de scholen toegepast. Bij lagere scholen werd geleide middagsport door 4 op de 10 scholen en geleide naschoolse sport (excl. de reguliere woensdagnamiddagactiviteiten van SVS) door minder dan 3 op de 10 scholen aangeboden. Bij secundaire scholen was geleide naschoolse sport eveneens de minst toegepaste pijler (1 op de 3 scholen) en werd actieve verplaatsing door 4 op de 10 scholen aangemoedigd. Er was geen significant verschil tussen de gemiddelde totaalscores op de 6 pijlers voor lagere en secundaire scholen.
»» In welke mate worden de organisatorische principes van de werkmodellen toegepast door scholen? De resultaten voor deze tweede onderzoeksvraag staan weergegeven in Tabel 2. Het merendeel van de algemene brede schoolprincipes werd door minder dan 50% van de lagere en secundaire scholen toegepast. Bovendien gaat het in beide doelgroepen over bijna dezelfde principes die niet werden toegepast: inspraak van leerlingen in het schoolbeleid voor 8
beweging en sport, beleidsafspraken binnen de school over samenwerking met partners en, als minst toegepast principe tenslotte, inspraak van ouders in het schoolbeleid voor beweging en sport. Bij de lagere scholen werd een werkgroep voor gezondheid of beweging en sport maar door een minderheid ingericht. Bij de secundaire scholen werkte een minderheid samen met externe partners in functie van beweging en sport. Bij de pijlerspecifieke principes zien we een meer evenwichtig beeld. Een kleine meerderheid van deze principes werd door meer dan de helft van de lagere en secundaire scholen toegepast. Zo bleek in bijna alle scholen een gediplomeerde leerkracht LO de lessen LO te voorzien en scholen met middagsport en naschoolse sport scoorden goed wat betreft de invulling van de lesgevers. Principes die door minder dan de helft van de scholen werden toegepast waren dezelfde bij de lagere en secundaire scholen, namelijk de promotie van sportclublidmaatschap tijdens de middagsport en naschoolse sport, de integratie van beweging als lesthema doorheen alle schooljaren en toegang voor leerlingen uit andere scholen in de naschoolse sport. Er was een trend waarbij lagere scholen iets beter scoorden dan secundaire scholen op de gemiddelde totaalscore voor de toepassing van alle organisatorische principes (respectievelijk 8,79 en 8,23 op 17).
»» Welke contextuele factoren associëren met de toepassing van de pijlers (incl. LO) van de werkmodellen? De resultaten voor deze onderzoeksvraag staan weergegeven in Tabel 3. Zowel bij lagere als secundaire scholen was een betere kennis van de schoolverantwoordelijke over het thema Brede School geassocieerd met een hogere totaalscore voor de toepassing van de pijlers van het werkmodel. Voor lagere scholen gold ditzelfde positieve verband voor kennis van Fitte school, een project gepromoot door SVS, NICE en het VIGeZ, en waarin bewegingspromotie ook binnen en buiten de school aanbevolen wordt (www.fitteschool.be). Wat betreft de groep van fysieke factoren associeerde een landelijke ligging van secundaire scholen alsook een groter leerlingenaantal van zowel secundaire als lagere scholen met een hogere totaalscore voor de pijlers van het werkmodel. Alleen bij lagere scholen associeerde een betere verkeersveiligheid van de
schoolbuurt met een hogere totaalscore. Ook in de groep van beleidsfactoren werden gemeenschappelijke verbanden gevonden voor lagere en secundaire scholen: scholen waarvan één of meerdere personeelsleden een bijscholing over Fitte school en Brede School hadden gevolgd haalden hogere totaalscores voor de pijlers van het werkmodel. Voor lagere scholen was een grotere nood aan een gemeentelijke coördinator voor de uitbouw van een Brede School met sportaanbod geassocieerd met een lagere totaalscore. Voor secundaire scholen associeerden nog twee factoren met een hogere totaalscore: een meer frequente deelname aan de SVS-activiteiten op woensdagnamiddag en voorstander zijn van kwaliteitscriteria waar school en partners aan moeten voldoen om ‘Brede School’ genoemd te kunnen worden. In de groep van socio-culturele factoren was er voor secundaire scholen een positief verband tussen een hogere totaalscore en een grotere interesse van de directie in beleidsverbindingen met de buurt en de gemeente. Indien de secundaire school echter koos voor een ander speerpunt dan sport (zoals cultuur, zorg…) dan scoorde de school lager. Ook bij secundaire scholen maar vooral bij lagere scholen associeerde een grotere interesse van ouders in de lichaamsbeweging van het kind met een hogere totaalscore. Bij lagere scholen hield samenwerking met een Follo (Flexibele Leerkracht Lichamelijke Opvoeding) het meeste verband met de totaalscore.
»» Welke contextuele factoren associëren met de organisatorische principes van de werkmodellen? De resultaten voor deze onderzoeksvraag staan weergegeven in Tabel 4. Voor zowel lagere als secundaire scholen associeerde een betere kennis van het thema Brede School met een hogere totaalscore voor de toepassing van de principes van de werkmodellen. In de groep van fysieke factoren werden alleen verbanden gevonden bij secundaire scholen. Een landelijke ligging associeerde met een hogere totaalscore voor de toepassing van de principes van de werkmodellen, terwijl een groter leerlingenaantal associeerde met een lagere totaalscore. Wat betreft de beleidsfactoren associeerden een bijscholing over Brede School en een meer frequente deelname aan SVS-activiteiten op woensdagnamiddag met een hogere totaalscore, en dit bij zowel lagere als secundaire
scholen. Voor lagere scholen werd bovendien een positieve trend gevonden voor het volgen van een bijscholing over Fitte school. Voor de secundaire scholen werden nog 2 positieve verbanden gevonden: voorstander zijn van kwaliteitscriteria waar school en partners aan moeten voldoen om ‘Brede School’ genoemd te kunnen worden (positief verband) en een gebrek aan integraal jeugdbeleid dat de school ervoer in de gemeente (negatief verband). In de groep van socio-culturele factoren associeerde een grotere interesse van de directie in ‘beleidsverbindingen met buurt en gemeente’ met een hogere totaalscore, en dit zowel bij lagere als secundaire scholen. Bij lagere scholen was een hogere totaalscore bovendien geassocieerd met een grotere interesse van ouders in de lichaamsbeweging van het kind.
4. Bespreking Afgaande op de resultaten scoorden scholen beter op de toepassing van de pijlers van de werkmodellen (productmatig) dan op de toepassing van de organisatorische principes aanbevolen door de werkmodellen (procesmatig). Meerdere contextuele factoren associeerden met de toepassing van de pijlers en de organisatorische principes (onderzoeksvraag 3). Samen met de werkmodellen kan deze informatie een meer concrete leidraad bieden aan scholen bij de uitbouw van hun brede schoolwerking rond sport en beweging. Een brede schoolwerking wordt nog belangrijker in de toekomst, en dit geldt zowel internationaal als in Vlaanderen waar bijvoorbeeld het onderwijs van de Vlaamse gemeenschap ernaar streeft om tegen 2020 van alle scholen ‘brede open’ scholen te maken (GO!, 2011).
»» Pijlers van de werkmodellen De resultaten tonen aan dat er nog een grote groeimarge is voor lagere scholen wat betreft het aanbieden van geleide middagsport en vooral naschoolse sport (aanbod in slechts 1 op 4 scholen). Voor secundaire scholen geldt hetzelfde voor naschoolse sport (aanbod in 1 op 3 scholen). Het is belangrijk deze groeimarge te benutten omdat beide pijlers (mits nadruk op recreatie, niet op competitievormen) de jeugd kunnen helpen tot het behalen van de beweegnorm (Jago & Baranowski, 2004; Trost et al., 2008). Hiervoor is een organisatie vanuit het leerkrachtenteam met participatie van de oudere leerlingen nodig, terwijl ook samenwerking met de sportdienst, recreatieve sport-
Bond voor Lichamelijke Opvoeding nr. 3 / 2011
9
Tabel 3 Factoren per groep en hun relatie met de gemiddelde totaalscore voor de toepassing van pijlers van de werkmodellen. Lagere scholen
Secundaire scholen
Significant verband met totaalscore (p-waarde*)? Positief of negatief verband?
Significant verband met totaalscore (p-waarde*)? Positief of negatief verband?
Nood aan kennisondersteuning voor een schoolbeleid rond beweging Kennis van Brede School Kennis van Fitte School
Nee
Nee
Ja (p< 0.001) – positief Ja (p< 0.05) – positief
Ja (p< 0.001) – positief Nee
Fysiek
Landelijke ligging Groter leerlingenaantal Goede verkeersveiligheid schoolbuurt
Nee Ja (p< 0.001) – positief Ja (p< 0.05) – positief
Ja (p< 0.001) – positief Ja (p< 0.05) – positief Nee
Beleid
Nood aan een gemeentelijke coördinator voor uitbouw van een Brede School met sportaanbod Hogere deelname aan SVS-woensdagnamiddagactiviteiten Gebrek aan integraal jeugdbeleid in gemeente van de school School is voorstander van voorgeschreven kwaliteitscriteria voor de Brede School Moeilijke samenwerking met scholen van ander onderwijsnet Bijscholing Brede School Bijscholing Fitte School
Ja (p< 0.01) – negatief
Nee
Nee
Ja (p< 0.01) – positief
Nee
Nee
Nee
Ja (p< 0.05) – positief
Nee
Nee
Ja (p< 0.01) – positief Ja (p< 0.05) – positief
Ja (p= 0.09 trend) – positief Ja (p< 0.01) – positief
Nee
Ja (p< 0.01) – positief
Ja (p< 0.05) – positief
Ja (p= 0.07 trend) – positief
Nee
Ja (p< 0.05) – negatief
Ja (p< 0.05) – positief
Nee
Groep Kennis
Factor
SocioInteresse van de directie in verbindingen met de cultureel buurt en gemeente in functie van beweging & sport Interesse van ouders in beweging en sport op school School kiest voor een ander speerpunt dan sport en beweging (bv. cultuur…) Samenwerking met Follo
*p-waarden worden alleen gegeven waar de relatie significant is. Hoe kleiner de p-waarde, hoe groter de significantie
Tabel 4 Factoren per groep en hun relatie met de gemiddelde totaalscore voor de toepassing van organisatorische principes van de werkmodellen. Lagere scholen
Secundaire scholen
Significant verband met totaalscore (p-waarde*)? Positief of negatief verband?
Significant verband met totaalscore (p-waarde*)? Positief of negatief verband?
Nood aan kennisondersteuning voor een schoolbeleid rond beweging Kennis van Brede School Kennis van Fitte School
Nee
Nee
Ja (p< 0.001) – positief Nee
Ja (p< 0.001) – positief Nee
Fysiek
Landelijke ligging Groter leerlingenaantal Goede verkeersveiligheid schoolbuurt
Nee Nee Nee
Ja (p< 0.05) – negatief Ja (p< 0.05) – negatief Nee
Beleid
Nood aan een gemeentelijke coördinator voor uitbouw van een Brede School met sportaanbod Hogere deelname aan SVS-woensdagnamiddagactiviteiten Gebrek aan integraal jeugdbeleid in gemeente van de school School is voorstander van voorgeschreven kwaliteitscriteria voor de Brede School Moeilijke samenwerking met scholen van ander onderwijsnet Bijscholing Brede School Bijscholing Fitte School
Nee
Nee
Ja (p< 0.05) – positief
Ja (p< 0.05) – positief
Nee
Ja (p= 0.05 trend) – negatief
Nee
Ja (p< 0.05) – positief
Nee
Nee
Ja (p< 0.001) – positief Ja (p= 0.05 trend) – positief
Ja (p< 0.01) – positief Nee
Groep Kennis
Factor
SocioInteresse van de directie in verbindingen met de Ja (p< 0.05) – positief cultureel buurt en gemeente in functie van beweging & sport Interesse van ouders in beweging en sport op Ja (p= 0.06 trend) – positief school School kiest voor een ander speerpunt dan sport Nee en beweging (bv. cultuur…) Samenwerking met Follo Nee
Ja (p< 0.001) – positief Nee Nee Nee
*p-waarden worden alleen gegeven waar de relatie significant is. Hoe kleiner de p-waarde, hoe groter de significantie
10
clubs en buurtverenigingen de naschoolse sport kunnen faciliteren (Cardon et al., 2007; Jago & Baranowki, 2004). 4 op 10 secundaire scholen rapporteerden dat hun leerlingen aangemoedigd worden tot actieve verplaatsing. Een groot aandeel van de Vlaamse adolescenten verplaatst zich al fietsend of wandelend van/ naar de school (Hubert & Toint, 2002), wat kan verklaren waarom secundaire scholen minder inspanningen leveren om actieve verplaatsing nog te promoten. Toch is een aanmoedigingsbeleid van actieve verplaatsing in meer secundaire scholen aangewezen om een daling bij deze groep preventief tegen te gaan, maar ook om de andere groep die op haalbare afstand van de school woont te motiveren.
»» Algemene brede schoolprincipes Uit de resultaten blijken enkele aandachtspunten voor zowel lagere als secundaire scholen. Een eerste aandachtspunt is inspraak van leerlingen en vooral van ouders in het schoolbeleid voor beweging en sport, wat door slechts een minderheid van de scholen werd voorzien. Inspraak van leerlingen en ouders wordt nochtans aanbevolen als een structurele vorm van ‘participatie’, één van de drie toetsstenen voor de kwaliteitsvolle uitwerking van een Brede School volgens het referentiekader van Brede School (Steunpunt GOK, 2010). Een tweede aandachtspunt voor lagere en secundaire scholen is het gebrek aan informele of formele beleidsafspraken over een mogelijke samenwerking rond sport en beweging met lokale partners. Bij secundaire scholen had deze bevinding ook deels te maken met het feit dat een meerderheid (ruim 6 op 10 scholen) nog geen samenwerking met externe partners had opgestart. Samenwerkingsverbanden hebben nochtans het potentieel om de effectiviteit van gezondheidspromotie op school te verbeteren (Gillies, 1998). Een laatste aandachtspunt heeft
© Cirkus in Beweging www.cirkusinbeweging.be
alleen betrekking op lagere scholen: slechts 4 op 10 scholen had een werkgroep voor de thema’s gezondheid of beweging en sport. Dergelijke werkgroep met een brede deelname van directie, klasleerkrachten, leerkrachten LO, ouders en kinderen moet bij lagere scholen en hun leerkrachten LO intensiever gepromoot worden, omdat dit instrument belangrijk is voor een duurzaam (blijvend) schoolbeleid rond gezondheid en beweging (Lohrmann, 2010).
»» Pijlerspecifieke principes De resultaten zijn gelijklopend voor lagere en secundaire scholen, zeker wat de minst toegepaste principes betreft. Zo vraagt de brugfunctie van scholen naar sportclubs meer aandacht: slechts een minderheid van de scholen promootten de sportclubs in de schoolbuurt tijdens de naschoolse sport en middagsport. Indien er van scholen verwacht wordt om sportclubs meer te gaan promoten is het anderzijds een voorwaarde dat sportclubs meer openstaan voor laagdrempelige en recreatieve formules van deelname. Voorlopige resultaten van het sportclubluik van deze brede schoolstudie (Van Acker et al., 2011) bevestigen alvast dat sportclubs met recreatieve formules beter samenwerkten met scholen. Verder stelde slechts aan klein aandeel van lagere (21%) en secundaire (16%) scholen in dit onderzoek de naschoolse activiteiten open voor leerlingen van andere scholen (we hebben geen zicht op het onderwijsnet van deze andere scholen), wat een bijkomend aandachtspunt is voor het schoolbeleid. Tenslotte kwam een vakoverschrijdende werking rond beweging wel aan bod op veel scholen, maar weinig scholen integreerden deze werking als een continue leerlijn doorheen alle leerjaren. Dit zou in de bestaande schoolwerkgroepen aangepakt kunnen worden, die de vakgroep LO dan zeker moeten overstijgen. Een mix van leerkrachten LO en an-
dere leden van het leerkrachtenteam met bijkomende ondersteuning van externe partners (bv. SVS, Logo, …) is hierbij aangewezen.
zen om deze twee doelgroepen te betrekken in brede schoolwerkingen rond beweging en sport.
»» Bepalende contextuele factoren
In de werkmodellen heeft SVS een belangrijke rol als overkoepelende en regionale brede schoolpartner. In dit onderzoek blijkt alvast het potentieel van samenwerking met SVS. Naast de woensdagnamiddagactiviteiten kan SVS de brede schoolwerking op duurzame wijze ondersteunen met o.a. het Fitte School project, de actie ‘10 voor Schoolsport’, de kernwerking, en in bepaalde regio’s ook de Follo’s. Bij lagere scholen was samenwerking met een Follo geassocieerd met hogere totaalscores voor de pijlers van de werkmodellen. De taak van de (nu 22) Follo’s spitst zich tot op heden toe op kennisuitwisseling en opstartondersteuning voor de organisatie van middagsport en naschoolse sport. Daarom hebben we ook analyses verricht op de afzonderlijke pijler van naschoolse sport (niet besproken in deze bijdrage). Hieruit bleek dat niet alleen lagere scholen maar ook secundaire scholen meer kans hadden op een naschools sportaanbod indien men samenwerkte met een Follo. Wel rapporteerden slechts 11% van de scholen samenwerking met een Follo.
Kennis en bijscholingen over Brede School associeerden het sterkst met hogere totaalscores voor de pijlers (productmatig) en voor de principes (procesmatig) van de werkmodellen, en dit bij zowel lagere scholen als secundaire scholen. Hetzelfde kan gezegd worden over Fitte School, maar dan meer wat betreft de totaalscore voor de toepassing van de pijlers (productmatig). Het inwinnen van informatie over Brede School en Fitte School enerzijds, en het volgen (of zelf organiseren) van bijscholingen hieromtrent anderzijds, lijken dus mogelijke strategieën om de schoolwerking rond sport en beweging te bevorderen. Mogelijks wijst deze bevinding er echter ook op dat scholen die voordien al een betere brede schoolwerking hadden net daarom de bijscholingen bijwoonden. Hoe dan ook, deze resultaten zijn in overeenstemming met een recente studie die besluit dat bijscholingen een sleutelcomponent zijn voor succesvolle gezondheidspromotie binnen scholen en de buurt (Inman et al., 2011). Bovendien kunnen lokale bijscholingen en integratie binnen de lerarenopleidingen de drempel voor kennisvergaring over Brede School verlagen. Verder waren de interesse van de directie in verbindingen met de buurt en interesse van de ouders in beweging bepalende factoren voor hogere implementatiescores. Recente internationale studies wijzen op het belang van de participatie van directie en ouders voor een effectiever schoolbeleid rond beweging en sport (Barnett et al., 2008; Davison & Campbell, 2005; Inchley et al., 2006). Communicatie en initiatieven op maat van ouders (bv. gezinsactiviteiten) en directie zijn dan ook aangewe-
Secundaire scholen met een landelijke ligging scoorden significant hoger op de pijlers en principes van de werkmodellen. Mogelijks kampen stedelijke secundaire scholen met beperkte ruimte, wat de organisatie van middagsport kan bemoeilijken (Xu et al., 2010). Maximale benutting van ruimte binnen en in de buurt van de school is dan een eerste nuttige maatregel. Secundaire scholen die een gebrek aan integraal jeugdbeleid ervoeren in hun gemeente hadden lagere totaalscores op de principes van de werkmodellen. Het is dus belangrijk dat gemeentelijke en stedelijke diensten hun Bond voor Lichamelijke Opvoeding nr. 3 / 2011
11
communicatie over het jeugdbeleid stroomlijnen en daarbij ook mogelijke handvaten of partners voor de scholen aanreiken om een brede schoolwerking rond sport en beweging te ondersteunen. Bij lagere scholen hield een goede verkeersveiligheid van de schoolbuurt verband met hogere totaalscores voor de pijlers van de werkmodellen. Een goede verkeersveiligheid is voor
lagere scholen waarschijnlijk een belangrijke voorwaarde voor de aanmoediging van actieve verplaatsing en de organisatie van naschoolse sport omdat jonge kinderen extra kwetsbaar zijn bij verplaatsingen buiten de school en buiten de schooluren. Wandel- en fietspoolen alsook overleg met de gemeente in functie van autovrije zones, snelheidsbeperkingen en betere paden kunnen de verkeersveiligheid verhogen (Boarnet et al., 2005; Timperio et al.,
2006). Tenslotte associeerde een hogere nood aan een gemeentelijke coördinator met lagere scores voor de toepassing van de pijlers. Het belang van een bijkomende coördinatie buiten de school op gemeentelijk niveau bleek ook uit de proeftuinen Brede school en is door voormalig Steunpunt GOK als een beleidsaanbeveling geformuleerd (Steunpunt GOK, 2008).
Literatuurlijst Barnett T, O’Loughlin J, Gauvin L, Paradis G, Hanley J. 2008. Opportunities for student physical activity in elementary school: a cross-sectional survey of frequency and correlates. Health Education & Behavior, 33(2):215-232. Boarnet MG, Anderson CL, Day K, McMillan T, Alfonzo M. 2005. Evaluation of the California Safe Routes to School legislation: Urban form changes and children’s active transportation to school. Am J Prev Med, 28(2S2):134–140. Cale L, & Harris J. 2006. School-based physical activity interventions: effectiveness, trends, issues and recommendations for practice. Sport, Education and society, 11(4):401-420. Cardon G, De Bourdeaudhuij I, De Martelaer K, Vanreusel B, Van Waes E. 2007. Brede School met Sportaanbod. In Moet er nog sport zijn? Sport, beweging en gezondheid in Vlaanderen 2002-2006 Volume 2, ed. Steens, G. (Ed.), 103114. Antwerpen: F&G Partners. Currie C, Gabhainn SN, Godeau E, Roberts C, Smith R, Currie D, et al. (Eds.). 2008. Inequalities in young people's health: HBSC international report from the 2005/2006 Survey. Health Policy for Children and Adolescents, (No. 5). Copenhagen: WHO Regional Office for Europe. Davison KK, & Campbell K. 2005. Opportunities to prevent obesity in children with families: an ecological approach. In: Obesity prevention and public health, ed. Crawford, D. & Jeffery, R., 207-230. Oxford: University Press. Dobbins M, DeCorby K, Robeson P, Husson H, Tirilis D. 2009. School-based physical activity programs for promoting physical activity and fitness in children and adolescents aged 6-18. Cochrane Database of Systematic Reviews, 1 (Art. No.: CD007651. DOI: 10.1002/14651858. CD007651). Epstein JL. 2001. School, Family, and Community Partnerships: Preparing Educators and Improving Schools. Boulder, CO: Westview Press. Gillies P. 1998. Effectiveness of alliances and partnerships for health promotion. Health Promot Int, 13(2):99-120.
12
GO! 2011. Scholen op weg naar 2020. GO! Nieuwsbrief, 28 februari. Haerens L, Maes L, De Bourdeaudhuij I. 2006. Promotie van gezonde voeding en fysieke activiteit in het secundair onderwijs. In Moet er nog sport zijn? Sport, beweging en gezondheid in Vlaanderen 2002-2006 Volume 1, ed. Steens, G. (Ed.), 137-150. Antwerpen: F&G Partners. Hubert JP, Toint P. 2002. La mobilité quotidienne des Belges (Daily mobility of the Belgian population). Facultés universitaires Notre-Dame de la Paix, Namur (Belgique), Presses Universitaires de Namur. Inchley, J., Muldoon J., & Currie C. 2006. Becoming a health promoting school: evaluating the process of effective implementation in Scotland. Health Promotion International, 22(1):65-71. Inman DD, van Bakergem KM, LaRosa AC, Garr DR. 2011. Evidence-based health promotion programs for schools and communities. Am J Prev Med, 40(2):207–219.
Timperio A, Ball K, Salmon J, Roberts R, GilesCorti B, Simmons D, Baur LA, Crawford D. 2006. Personal, family, social, and environmental correlates of active commuting to school. Am J Prev Med, 30(1):45-51. Timperio A, Salmon J, Ball K. 2004. Evidencebased strategies to promote physical activity among children, adolescents and young adults: review and update. Journal of Science and Medicine in Sports, 7(1), S20-29. Trost SG, Rosenkranz RR, Dzewaltowski D. 2008. Physical activity levels among children attending after-school programs. Med Sci Sports Exerc. 40(4):622-9. Van Acker R, De Bourdeaudhuij I, De Martelaer K, Seghers J, Cardon G. Brede school met promotie van sport en beweging. Studiedag Sport Steunpunt Cultuur Jeugd Sport. Zie: http:// www.steunpuntcjs-sport.be/upload/van%20 acker-de%20bourdeadhuij-de%20martelaerseghers-cardon%20bredeschool.pdf
Jago R, & Baranowski T. 2004. Non-curricular approaches for increasing physical activity in youth: a review. Prev Med, 39:157-163.
van Sluijs EMF, McMinn AM, Griffin SJ 2008. Effectiveness of interventions to promote physical activity in children and adolescents: Systematic review of controlled trials. British Journal of Sports Medicine, 42:653-657.
Joos A, Ernalsteen V, & Engels M. Wat is een Brede School? Of: Referentiekader Brede School. Steunpunt GOK - Steunpunt Diversiteit en Leren – 2010. (geraadpleegd juni 2011 http://www.ond. vlaanderen.be/bredeschool/visie/definitie. htm)
Xu F, Chepyator-Thomson JR, Liu W, Schmidlein R. 2010. The association between social and environment factors and physical activity opportunities in U.S. middle schools. Eur Phys Educ Rev. 16(2):183-194.
Lohrmann DK. 2010. A complementary ecological model of the coordinated school health program. J Sch Health, 80(1):1-9.
Websites http://users.ugent.be/~rjvacker/Brede_ school_met_sportaanbod_full-tekst.pdf
Pate RR, & O’Neill JR. 2008. Summary of the American Heart Association scientific statement: promoting physical activity in children and youth: a leadership role for schools. Journal of cardiovascular nursing, 23(1):44-49.
www.ond.vlaanderen.be/bredeschool/
Strong WB, Malina RM, Blimkie CJR, Daniels SR, Dishman RK, Gutin, et al. 2005. Evidence based physical activity for school-age youth. Journal of Pediatrics 146(6):732-737.
www.vigez.be/onderwijs
www.fitteschool.be www.10voorschoolsport.be/
www.bloso.be/sportpromotie/schoolsport/ BredeSchool/Pages/Home.aspx
M/V gezocht (Deel 2)
Hoe vrouwvriendelijk is de aanbodzijde van de sportmarkt op lokaal niveau?1 drs.
Steven Vos K.U.Leuven, Afdeling Sociale Kinesiologie & Sportmanagement Steunpunt Cultuur, Jeugd & Sport
Prof. dr. Jeroen Scheerder K.U.Leuven, Afdeling Sociale Kinesiologie & Sportmanagement
Trefwoorden: lokale sportdiensten, fitnesscentra, sportclubs, gender Dit artikel vormt het tweede deel van een tweeluik over de vertegenwoordiging van vrouwen in het Vlaamse sportlandschap. In het vorige nummer van dit tijdschrift stond de man-vrouwverdeling in de Vlaamse sportclubs centraal2. In deze bijdrage zal dieper ingegaan worden op de vertegenwoordiging van vrouwen in de sportsector in het algemeen. Meer bepaald zal een vergelijking gemaakt worden tussen de drie prominente sportaanbieders die vandaag de sportmarkt op lokaal niveau beheersen, met name sportclubs (cf. het maatschappelijk middenveld), gemeentelijke sportdiensten (cf. de overheid) en commerciële sportaanbieders zoals fitnesscentra (cf. de markt). In het eerste luik van deze bijdrage wordt een overzicht gegeven van de ontwikkeling van het (Vlaamse) breedtesportlandschap, en in het bijzonder de drie prototypes van sportaanbieders. Vervolgens wordt specifiek aandacht besteed aan het aandeel vrouwen dat actief is als sporter en als medewerker in de drie onderscheiden groepen van sportaanbieders. Er wordt toelichting gegeven bij gelijkenissen en verschillen tegen de achtergrond van de eerder geschetste ontwikkelingen in het sportlandschap. Voor deze analyses wordt gebruik gemaakt van empirisch onderzoeksmateriaal dat verzameld werd door de Afdeling Sociale Kinesiologie & Sportmanagement van de K.U.Leuven in samenwerking met het Steunpunt Cultuur, Jeugd & Sport. Meer bepaald zullen gegevens gebruikt worden die verzameld werden in het kader van drie panelstudies, met name het Vlaamse Sportclub Panel 20093 (VSP09), het Vlaamse Fitness Panel 20094 (VFP09) en het Vlaamse Sportdienst Panel 20105 (VSDP10), aangevuld met cijfermateriaal uit het Cijferboek lokaal sportbeleid 2008-20106.
Het Vlaamse breedtesportlandschap in beweging Het Vlaamse breedtesportlandschap wordt vandaag gekenmerkt door drie grote groepen van aanbieders: de overheid in de hoedanigheid van sportdiensten, het middenveld waarin de sportclubs een vooraanstaande rol opnemen en de markt waarin commerciële settings als fitnesscentra (de voornaamste protagonisten), indoorklimmuren, squashcentra, kartcentra, etc. actief zijn. Ieder van deze actoren kent een eigen geschiedenis en ontwikkeling. Zo werd
in Vlaanderen, zoals in het merendeel van de (West-)Europese landen, het breedtesportlandschap tot het midden van de vorige eeuw op lokaal niveau beheerst door sportclubs, gedragen door een sterke vrijwilligersdynamiek (o.a. Gratton & Kokolakakis, 1997; Heinemann, 1998; Scheerder, 2007, van Bottenburg e.a., 2005). Vanaf de tweede helft van de twintigste eeuw, in de periode na de Tweede Wereldoorlog, werden ook lokale en centrale overheden meer en meer actief in het sportlandschap. Stelselmatig kwam een actief en voorwaardelijk sportbeleid
tot ontwikkeling. Aanvankelijk beperkte dit ‘beleid’ zich veelal tot subsidiëring en investeringen in infrastructuur, met vanaf de jaren ‘70 een focus op een stimuleringsbeleid (De Knop e.a., 1991; Gratton & Taylor, 2000; Houlihan, 2001; 2006; Scheerder, 2007). Dit breedtesportpromotiebeleid was geïnspireerd door de Sport voor Allen-idee en vaak gekoppeld aan Sport voor Allen-campagnes. Noorwegen was de eerste lidstaat die een grootschalige Sport voor Allen-campagne op poten zette, maar ook Vlaanderen geldt als een van de pioniers op dit vlak (Scheerder & Van Tuyckom, 2006). De Bond voor Lichamelijke Opvoeding nr. 3 / 2011
13
cennium het aantal erkende en gesubsidieerde gemeentelijke sportdiensten quasi verdubbeld. De opeenvolgende decreten met betrekking tot het lokale sportbeleid en in het bijzonder het decreet op het lokale Sport voor Allen-beleid van 9 maart 2007 hebben hierin een voorname rol gespeeld (Scheerder & Vos, 2009b). Het aantal fitnesscentra in Vlaanderen is in een periode van tien jaar met maar liefst 55 procent toegenomen. Vlaanderen volgt hiermee de internationale trend (zie o.a. IHRSA, 2008). Het aantal sportclubs daarentegen is in de afgelopen decennia gestabiliseerd en vertoont in de afgelopen periode eerder een dalende trend.
Actieve sportdeelname De hierboven geschetste ontwikkelingen in het sportaanbod komen in grote lijnen overeen met trendcijfers inzake sportparticipatie7. Over een periode van 40 jaar is er een duidelijke groei merkbaar van de algemene sportdeelname. Anno 2009 komt 73 procent van de volwassenen in Vlaanderen actief met sport in contact. De clubsportdeelname stabiliseert echter, waardoor de groei in de sportdeelname voornamelijk kan worden toegeschreven aan de toename van het aantal recreatieve, commerciële en niet-georganiseerde sportactiviteiten (Scheerder e.a., 2011; Scheerder & Vos, 2011c).
Tabel 1 Evolutie van het aantal sportclubs, fitnesscentra en gemeentelijke sportdiensten tussen 1999 en 2008
Evolutie Sportclubs
-8,2%
Fitnesscentra
+54,9%
Sportdiensten
+98,1%
Bron: Vos & Scheerder (2011)
commerciële sportaanbieders (en in het bijzonder de fitnesscentra), tenslotte, kleuren vanaf de laatste decennia mee het sportlandschap en kennen hierin een groeiende impact (Vos & Scheerder, 2011). Deze ontwikkelingen hebben er voor gezorgd dat sportclubs weliswaar nog steeds een prominente positie innemen in de sport, maar niet langer over een monopolie beschikken. Zo telt Vlaanderen naar schatting 23 861 sportclubs (Scheerder, 2004). Bij benadering 85 procent van deze clubs zijn sportclubs in de strikte zin van het woord (Van Lierde & Willems, 2006). Voor wat het aantal fitnesscentra en het aantal gemeentelijke sportdiensten betreft, liggen de
14
aantallen opvallend lager. Zo zijn er in Vlaanderen een 500-tal fitnesscentra (Scheerder & Vos, 2010b) en hebben alle 308 Vlaamse gemeenten een lokale sportdienst, als een afzonderlijke dienst die specifiek bevoegd is voor sport of als onderdeel van een dienst die meerdere beleidsdomeinen combineert (bijvoorbeeld jeugd, cultuur, vrije tijd, etc.). Per 100 000 inwoners telt Vlaanderen 319 sportclubs, acht fitnesscentra en vijf gemeentelijke sportdiensten (Vos & Scheerder, 2011). Ondanks de verschillen in grootteorde is duidelijk dat het aandeel van initiatieven door de overheid en de commerciële sportaanbieders toeneemt (zie tabel 1). Zo is in het afgelopen de-
Recente sportparticipatiecijfers verzameld op individueel persoonsniveau in de participatiesurvey van het Steunpunt Cultuur, Jeugd & Sport (afgekort PaS’09), bieden daarenboven de mogelijkheid om voor één meetmoment (i.e., 2009) meer gedifferentieerde informatie over de sportpraktijk in kaart te brengen8. En dit onder meer in functie van de setting van de sportbeoefening (voor meer toelichting zie Scheerder e.a., 2011). Op basis van deze gegevens wordt in figuur 1 het aandeel 14- tot en met 85-jarige vrouwen in Vlaanderen weergegeven dat aangeeft te sporten in een sportclub, fitnesscentrum of gemeentelijke sportdienst. Uit de figuur blijkt dat 39 procent van de clubsporters in de PaS’09 vrouwen zijn. Dit staat in contrast met de vertegenwoordiging van vrouwen in fitnesscentra en gemeentelijke sportdiensten. Respectievelijk 56 procent en 68 procent van de sporters die actief zijn in een fitnesscentrum of gebruik maken van het aanbod van een gemeentelijke sportdienst zijn vrouwen. Hier dient wel aan toegevoegd te worden dat het aandeel van de sporters dat gebruik maakt van voorzieningen van de gemeentelijke sportdienst eerder beperkt is.
Figuur 1 Het aandeel vrouwelijke sporters in sportclubs, fitnesscentra en gemeentelijke sportdiensten
Bron: Eigen bewerking op basis van Scheerder e.a. (2011)
Figuur 2 Het aandeel vrouwelijke medewerkers in sportclubs, fitnesscentra en gemeentelijke sportdiensten
Bronnen: Scheerder & Vos (2010a, 2010b, 2011a), Scheerder e.a., (2010), Van Poppel (2009)
Het is interessant om deze vraagzijdegegevens te plaatsen naast beschikbaar materiaal vanuit de aanbodzijde. Zo bieden de VSP09 en de VFP09 ons de mogelijkheid om een zicht te krijgen op de samenstelling van het leden-/klantenbestand van respectievelijk de sportclubs en fitnesscentra in Vlaanderen. Binnen de Vlaamse sportclubs is er sprake van een gendervertekening: één op drie sportclubleden zijn vrouwen (34%). Op basis van de VFP09 zouden vrouwen 52 procent uitmaken van het klantenbestand van fitnesscentra in Vlaanderen en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Deze cijfers komen in grote lijnen overeen met de eerder weergegeven participatiecijfers. Wel dient opgemerkt te worden dat er binnen de sportclubs en de fitnesscentra een variatie is in het aandeel vrouwen in functie van het sportaanbod. Zo zijn meisjes en vrouwen sterker vertegenwoordigd in het ledenbestand van onder meer gymnastiekclubs, in vergelijking met bijvoorbeeld voetbal- en wielerclubs. Ongeveer een op vijf van de clubs in de VSP09 geeft aan activiteiten te organiseren die zich specifiek richten naar meisjes en/of vrouwen (Scheerder & Vos, 2010a). Binnen de fitnesscentra is het verschil in de man-vrouwverdeling van het klantenbestand het grootst tussen eerder traditionele fitness-
centra met een focus op krachttraining en/of een sportaanbod enerzijds en fitnesscentra met een welnessaanbod anderzijds. Binnen deze laatste groep van centra zijn vrouwen oververtegenwoordigd (Scheerder & Vos, 2010b).
M/V gezocht! »» Human resources in de sportsector Alvorens dieper in te gaan op de genderverhoudingen binnen het medewerkersbestand van de geselecteerde sportaanbieders, wordt eerst kort toelichting gegeven bij de inzet van human resources in de sportsector in het algemeen. Tussen de drie onderscheiden groepen van sportaanbieders is er een opmerkelijk verschil in het statuut waarin hun medewerkers actief zijn. Zo drijven sportclubs op de dynamiek van vrijwilligers die een niet geringe economische waarde vertegenwoordigen (o.a. Andreff, 2006; Gratton & Taylor, 2000). Een absolute minderheid van deze traditionele sportaanbieders maakt gebruik van betaalde professionelen (Scheerder & Vos, 2010a). Fitnesscentra en gemeentelijke sportdiensten doen daarentegen in grote mate een beroep op de inzet van
betaalde medewerkers. Het aantal bezoldigde arbeidsplaatsen in de Vlaamse sportsector is er gedurende de laatste vijftien jaar sterk op vooruit gegaan. Met een gemiddelde jaarlijkse groei van bijna twintig procent, is de fitnesssector veruit de sterkste groeisector binnen de Vlaamse sportarbeidsmarkt (Scheerder e.a., 2010). Medewerkers in de fitnesssector zijn hetzij als werknemer, hetzij als zelfstandige actief. Gemeentelijke sportdiensten rekenen op de inzet van betaalde krachten (statutaire en contractuele ambtenaren), maar doen voor hun activiteitenaanbod (bijvoorbeeld sportkampen) (ook) een beroep op occasionele medewerkers, jobstudenten en vrijwilligers (Vos & Scheerder, 2011).
»» Girl power in de sportsector? In het eerste deel van deze artikelenreeks over de vertegenwoordiging van vrouwen in het Vlaamse sportlandschap werd reeds uitgebreid stilgestaan bij de vertegenwoordiging van vrouwen in de Vlaamse sportclubs (Scheerder & Vos, 2011b). Hieruit bleek onder meer dat minder dan één op drie (29%) van de vrijwilligers in de Vlaamse sportclubs vrouwen zijn. In figuur 2 wordt de genderverdeling binnen Bond voor Lichamelijke Opvoeding nr. 3 / 2011
15
Figuur 3 Het aandeel vrouwelijke medewerkers naar functie in sportclubs, fitnesscentra en gemeentelijke sportdiensten
Bronnen: Scheerder & Vos (2010a, 2010b, 2011a), Scheerder e.a. (2010), Van Poppel (2009)
de sportclubs vergeleken met het aandeel vrouwen in het personeelsbestand van respectievelijk de fitnesssector en de gemeentelijke sportdiensten in Vlaanderen. Bij zowel de gemeentebesturen (51%) als de fitnesscentra (49%) is er sprake van een genderpariteit. Wat betreft de algemene vertegenwoordiging van vrouwen binnen hun medewerkersbestand doen ze het dus opvallend beter dan de sportclubs.
»» Vrouwen aan de macht? De geslachtsverhouding binnen de Vlaamse sportsector kan verder verfijnd worden door ook rekening te houden met het functieniveau (zie figuur 3). Grosso modo kan een onderscheid gemaakt worden tussen drie groepen van functies die vergelijkbaar zijn over de drie sportaanbieders heen: (i) leidinggevende functies (sportbestuurders in sportclubs, fitnessuitbaters en –verantwoordelijken en sportfunctionarissen en diensthoofden binnen de gemeentelijke sportdiensten, etc.), (ii) sporttechnische functies (trainers, coaches, personal trainers, lesgevers, redders, etc. ), en (iii) ondersteunende functies (o.a. terreinverzorgers, materiaalmeesters, onderhouds- en onthaalpersoneel, etc.). Binnen de sportclubs en de gemeentelijke sportdiensten vormen de ondersteunende functies de grootste groep. In de fit-
16
nesssector daarentegen hebben de sporttechnische functies het grootste aandeel (Scheerder e.a., 2010). Uit de analyse van de man-vrouwverdeling binnen de Vlaamse sportclubs mag blijken dat er achter het algemene cijfer van 29 procent vrouwelijke vrijwilligers een enorme variatie schuil gaat naargelang het functieniveau. Zo zijn vrouwen minder ondervertegenwoordigd in ondersteunende functies, zoals bijvoorbeeld het onderhoud van materialen en accommodatie, de organisatie van nevenactiviteiten of de uitbating van de clubkantine (37%). De genderongelijkheid komt het sterkst tot uiting op het bestuursniveau (20%). Ongeveer een kwart van de sporttechnische functies (26%) wordt uitgeoefend door vrouwen (Scheerder & Vos, 2011b). Ook binnen de gemeentelijke sportdiensten en de fitnesscentra is er variatie in het aandeel vrouwelijke medewerkers naargelang het functieniveau. Voor ieder van de drie onderscheiden sectoren geldt dat vrouwen zich veelal onderaan de hiërarchische ladder van sportfuncties bevinden. Naar analogie met de sportclubs zijn ook binnen de publieke en commerciële sportaanbieders vrouwen vooral sterk vertegenwoordigd in de ondersteunende taken en (voorlopig) niet in de leidinggevende functies. Dit komt het meest nadrukkelijk tot uiting bij
de bestuursfuncties in de sportclubs en de managementfuncties in de fitnesscentra. Slechts één op drie van de fitnessuitbaters, clubmanagers en fitnesscoördinatoren zijn vrouwen. Dit staat in schril contrast met de vertegenwoordiging van vrouwen in ondersteunende functies binnen de fitnesssector. Bijna vier op vijf van de ondersteunende taken, waaronder onthaal, onderhoud, bar- en ledenservice, etc. wordt opgenomen door een vrouw. Binnen de fitnessspecifieke sporttechnische functies is er een vrijwel evenredige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen. Vrouwen zijn goed voor 51 procent van alle personal trainers, groepslesgevers en fitnessbegeleiders. In het personeelsbestand van de publieke sportaanbieder (cf. de gemeentelijke sportdienst) zijn vrouwen het minst vertegenwoordigd binnen de sporttechnische functies (39%; o.a. lesgevers, redders en badmeesters). In de leidinggevende functies (diensthoofden en sportfunctionarissen) en de ondersteunende functies (o.a. administratieve medewerkers, technici, toezichters, zaalwachters en kassapersoneel) is er respectievelijk een eerder lichte onder- dan wel oververtegenwoordiging van vrouwen in het personeelsbestand.
»» Vrouwen- en mannenjobs? Binnen elk van de drie onderscheiden func-
tieniveaus zijn er mogelijk variaties in manvrouwverdeling voor specifieke functies9. Wat betreft de leidinggevende functies zijn er voor de fitnesssector weinig tot geen verschillen tussen de specifieke functies. Zo ligt het aandeel vrouwen het laagst binnen de functie van fitnessuitbater (30%) en het hoogst binnen de positie van fitnesscoördinator (33%). Ook wat betreft de ondersteunende functies in de fitnesssector zijn de verschillen verwaarloosbaar. In vergelijking met het gemiddelde aandeel vrouwen voor deze functies (78%) scoren barmedewerkers (75%) en onthaalmedewerkers (76%) ietwat lager en ligt het aandeel wat hoger binnen de functie van medewerker ledenservice (86%) en onderhoudsmedewerker (85%). In de groep van sporttechnische functies treden daarentegen enkele opvallende verschillen op (Scheerder e.a., 2010). De genderpariteit die eerder werd vastgesteld binnen deze functies in het algemeen doet zich enkel voor bij de personal trainers. Vrouwen zijn echter sterker vertegenwoordigd bij de groepslesgevers (61%), en minder vertegenwoordigd bij de fitnessbegeleiders (32%). In de lokale sportdiensten is de heterogeniteit binnen de verschillende functieniveaus nog meer uitgesproken. Zo zien we dat binnen het leidinggevende kader (43% vrouwen), de functie van beheerder het laagst scoort qua vertegenwoordiging van vrouwen (34%). Het hoogste percentage noteren we voor de functie van sportpromotor (52%). De verschillen tussen de functies zijn het sterkst uitgesproken binnen de ondersteunende functies. Zo blijken kassamedewerkers (88%) en administratieve functies (77%) veelal ingevuld te worden door vrouwelijke personeelsleden en kunnen de jobs van technicus (2%) en zaalwachter (20%) omschreven worden als typische mannenjobs (Scheerder e.a., 2010). Zoals eerder toegelicht in dit artikel en de bijdrage in het voorgaande nummer van dit tijdschrift, kan het bestuur van de Vlaamse sportclubs nog steeds als een mannenbastion worden beschouwd (slechts 20% vrouwen). Ook binnen dit functieniveau is de ongelijkheid groter naarmate men hoger op de hiërarchische ladder staat. De cijfers variëren van elf procent bij de voorzitters tot 27 procent bij de secretarissen (Scheerder e.a., 2010). Vrouwen zijn binnen de verschillende trainersfuncties eveneens ondervertegenwoordigd, zij het wat minder binnen de trainers en coaches met een diploma lichamelijke opvoeding. Ook wat betreft de parasportieve functies zijn er uitgespro-
ken verschillen naar gelang de functie. Hoewel vrouwen in ieder van de onderscheiden functies (zoals organisatie van nevenactiviteiten, arbitrage, onderhoud, uitbating kantine, etc.) ondervertegenwoordigd zijn, is dit het sterkst uitgesproken voor de onderhoudsfuncties (20%) en de arbitrage (22%). Deze genderbias is heel wat minder vertekend voor functies met betrekking tot het organiseren van nevenactiviteiten (40%), verzorgingsfuncties (40%) en de uitbating van de kantine (49%).
Tot slot In dit tweede deel van onze artikelenreeks hebben we de man-vrouwverhouding in de Vlaamse sportsector van naderbij bekeken. Uit de analyses blijkt dat er niet enkel verschillen bestaan tussen de diverse sportaanbieders wat hun organisatiestructuur, aanbod en ontstaansgeschiedenis betreft, maar ook betreffende de man-vrouwverhouding binnen hun leden-, klanten- en medewerkersbestand. Zo slagen sportclubs er voorlopig niet in om in hun medewerkersbestand een vergelijkbaar aantal mannen en vrouwen op te nemen: vrouwen zijn en blijven ondervertegenwoordigd. Dit komt tot uiting in zowel het bestuursniveau, als binnen de sporttechnische en de parasportieve functies. Zowel wat bestuursfuncties, sporttechnische functies als parasportieve functies betreft, blijven vrouwen immers sterk ondervertegenwoordigd in de Vlaamse sportclubs. Van een algemene genderpariteit is daarentegen wel sprake bij zowel de gemeentebesturen als de fitnesscentra. Toch is duidelijk dat
vrouwen ook bij deze sportaanbieders vooral sterk vertegenwoordigd zijn in de ondersteunende taken en (voorlopig) in mindere mate in de leidinggevende functies. Met andere woorden, ook binnen de publieke en de commerciële sportaanbieders stoten vrouwen tegen een glazen plafond voor topfuncties. In de lokale sportdiensten is, in vergelijking met de sportclubs en de fitnesscentra, de genderongelijkheid het minst uitgesproken. Hoewel er (nog) geen sprake is van gendergelijkheid, is er een min of meer evenwichtige verdeling (hoewel dat over de verschillende functieniveaus heen wel opgaat). Van een publieke overheid mag en moet wellicht een fifty-fifty verdeling tussen mannen en vrouwen verwacht worden. Interessant is de vaststelling dat een commerciële sportaanbieder, die in principe minder gebonden is aan aspecten zoals gendergelijkheid, het grosso modo niet zo slecht doet. Sportclubs blijken op dit vlak de slechtste leerling van de klas. De vertegenwoordiging van vrouwen in het medewerkersbestand van de geselecteerde sportaanbieders beantwoordt aan de verschillen in het aandeel vrouwelijke sporters bij ieder van deze aanbieders. Zo zijn meisjes en vrouwen opvallend minder vertegenwoordigd binnen de clubsporters in vergelijking met het commerciële en het publieke sportaanbod. De sportaanbieders die gedurende de laatste decennia hun intrede deden in het sportlandschap (met name lokale sportdiensten en vervolgens fitnesscentra) blijken dan ook beter een antwoord te kunnen bieden op een maatschappelijk thema zoals gendergelijkheid, in vergelijking met het eerder traditionele sportconcept en de sportpraktijk van sportclubs. Hoewel de algemene sportparticipatiecijfers aantonen dat de sportsector in staat is om de genderkloof te dichten en het aandeel vrouwelijke medewerkers in de sportsector niet gering is, is er zeker nog geen sprake van een toonaangevende rol van de sport als katalysator van gendergelijkheid. De verschillen tussen de verschillende sportaanbieders zijn groot en de verdeling op de hiërarchische ladder van sportfuncties behoorlijk scheef. Het creëren van gendergelijkheid in de sport is in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van de sportaanbieders zelf. Daarnaast is wellicht ook een niet onbelangrijke rol weggelegd voor de overheid. Zo is het aangewezen dat de lokale overheden zelf een voorbeeldfunctie vervullen op dit vlak en daarnaast werk maken van een positief stimuleringsbeleid.
Bond voor Lichamelijke Opvoeding nr. 3 / 2011
17
Referenties Andreff, W. (2006). Voluntary work in sport. In: W. Andreff & S. Szymanski (Eds.). Handbook on the economics of sport. (pp. 153-167). Cheltenham: Edward Elgar Publishing Limited. De Knop, P., Laporte, W., Van Meerbeek, R. & Vanreusel, B. (1991). Fysieke fitheid en sportbeoefening van de Vlaamse jeugd. Analyse van de georganiseerde sport in Vlaanderen (Volume 2). Brussel: Interuniversitair Onderzoekscentrum voor Sportbeleid. Gratton, C. & Kokolakakis, T. (1997). Economic impact of sport in England 1995. London: Sports Council. Gratton, C. & Taylor, P. (2000). Economics of sport and recreation. London: Spon Press. Heinemann, K. (1998). Sport Clubs Management. In: D. Soucie (Ed.). Research in sport management. Implications for sport administrators. Schorndorf: Hofmann. Houlihan, B. (2001). Sport, policy and politics. A comparative analysis. London: Routledge. Houlihan, B. (2006). Government objectives and sport. In: W. Andreff & S. Szymanski (Eds.). Handbook on the economics of sport. (pp. 254259). Cheltenham: Edward Elgar. IHRSA (2008). The IHRSA Global Report 2008. The State of the health club industry. Boston: IHRSA. Scheerder, J. (2004). Spelen op het middenveld. Vrijetijdssport als ontspanning, ontplooiing en ontmoeting (Cultuursociologische Essays 4). Tielt: Lannoo. Scheerder, J. (2007). Tofsport in Vlaanderen. Groei, omvang en segmentatie van de Vlaamse recreatiesportmarkt. Antwerpen: F&G Partners.
ment in Sport 1). Leuven: K.U.Leuven/Afdeling Sociale Kinesiologie & Sportmanagement. Scheerder, J. & Vos, S., m.m.v. Breesch, D., Késenne, S., Van Hoecke, J. & Vanreusel, B. (2010a). Sportclubs in beeld. Basisrapportering over het Vlaamse Sportclub Panel 2009 (VSP09) (Beleid & Management in Sport 4). Leuven: K.U.Leuven/Afdeling Sociale Kinesiologie & Sportmanagement. Scheerder, J. & Vos, S., m.m.v. Breesch, D., Lagae, W. & Van Hoecke, J. (2010b). De fitnesssector in beeld. Basisrapportering over het Vlaamse Fitness Panel 2009 (VFP09) (Beleid & Management in Sport 3). Leuven: K.U.Leuven/ Afdeling Sociale Kinesiologie & Sportmanagement. Scheerder, J. & Vos, S. (2011a). Sportdiensten in beeld. Basisrapportering over het Vlaamse Sportdienst Panel 2010 (VSDP10) (Beleid & Management in Sport 8). Leuven: K.U.Leuven/ Afdeling Sociale Kinesiologie & Sportmanagement (in voorbereiding). Scheerder, J. & Vos, S. (2011b). Sportclubs in mannen- en vrouwenhanden. Een gelijkspel? (Deel 1). Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding, 230(2), 12-16. Scheerder, J. & Vos, S. (2011c). Social stratification in adults' sports participation from a time-trend perspective. Results from a 40-year household study. European Journal for Sport and Society, 8(1/2), 31-44. Scheerder, J., Vos, S., Pabian, S., De Martelaer, K., Lefevre, J. & Philippaerts, R. (2011). Actieve vrijetijdssport in Vlaanderen. Trends, profielen en settings. In: J. Lievens & H. Waege (Eds.). Participatie in Vlaanderen. Eerste analyses van de participatiesurvey 2009. (pp. 43-82). Leuven/Den Haag:. Acco.
Vanreusel, B. (2001). Sport. Bewegingscultuur tussen idealisering en degradering. In: B. Raymaekers (Ed.). Moeten, mogen, kunnen. Ethiek en wetenschap (Lessen voor de eenentwintigste eeuw 7). (pp. 70-86). Leuven: Universitaire Pers Leuven. Vos, S. & Scheerder, J., m.m.v. Breesch, D., Késenne, S., Lagae, W., Van Hoecke, J. & Vanreusel, B. (2011). De aanbodzijde van de sportmarkt op lokaal niveau. In: R. Philippaerts (Ed.). Sport voor Allen. Strategieën voor laagdrempelig bewegen en sporten in Vlaanderen. (pp. 31-67). Leuven: Acco.
1
2
Scheerder, J. & Van Tuyckom, C. (2006). Sportparticipatie in de Europese Unie. Vlaanderen vergeleken met het Europa van de 25. In: P. De Knop, J. Scheerder & H. Ponnet (Eds.). Sportbeleid in Vlaanderen. Studies (Volume 2). (pp. 8796). Brussel: Publicatiefonds Vlaamse Trainersschool. Scheerder, J. & Vos, S. (2009a). Sportbestuur en sportbegeleiding in mannen- en vrouwenhanden. Een gelijkspel? (Presentatie op de 2de Studiedag van het Steunpunt Cultuur, Jeugd & Sport ‘Gender in beweging’; Hendrik Consciencegebouw; Brussel, 26 november 2009). www.cjsm.vlaanderen.be/evenementen/.
Scheerder, J., Vos, S., Pabian, S. & Pauwels, G. (2010). De Vlaamse sportarbeidsmarkt in kaart gebracht. Enkele ontwikkelingen en kenmerken van de tewerkstelling in de sportsector. Vlaams Tijdschrift voor Sportbeheer, 215, 21-33. van Bottenburg, M., Rijnen, B. & van Sterkenburg, J. (2005). Sports participation in the European Union. Trends and differences. Nieuwegein: Arko Sports Media.
3 4 5 6 7
Van Lierde, A. & Willems, T. (2006). Hoe goed zit het met de Vlaamse sportclubs?. In P. De Knop, J. Scheerder & H. Ponnet (Eds.). Sportbeleid in Vlaanderen. Studies (Volume 2). (pp. 127-135). Brussels: BLOSO. 8
Scheerder, J. & Vos, S., m.m.v. Pluym, K. (2009b). Sportbeleidsplanning in Vlaanderen. Een inhoudelijke en financiële analyse (Beleid & Manage-
18
Van Poppel, M. (2009). Cijferboek lokaal sportbeleid 2008-2010. Brussel: Vlaamse overheid/ Departement Cultuur, Jeugd, Sport & Media.
9
Deze bijdrage bouwt voort op eerdere publicaties met betrekking tot genderverhoudingen en tewerkstelling in de sportsector (o.a. Scheerder & Vos, 2009a; Scheerder e.a. 2010). Scheerder & Vos (2011b) Scheerder & Vos (2010a) Scheerder & Vos (2010b) Scheerder & Vos (2011a) Van Poppel (2009) We kunnen gebruik maken van het PF/SBVonderzoek uitgevoerd aan de Afdeling Sociale Kinesiologie & Sportmanagement van de K.U.Leuven (zie Scheerder & Vos, 2011c). De PF en SBV staan respectievelijk voor Physical Fitness en Studie over de Bewegingsactiviteiten in Vlaanderen. Meer bepaald gaat het om een tienjaarlijks cross-sectioneel sportparticipatieonderzoek dat in 1969 werd opgestart en tot op heden vijf meetpunten (1969, 1979, 1989, 1999 en 2009) telt. Onder meer de locatie, het organisatorisch verband, het gezelschap, etc. Voor een meer uitgebreide analyse zie Scheerder e.a. (2010).
Trefwoorden: Howest, hogeschool, lerarenopleiding, bachelor secundair onderwijs, Sport en Bewegen
Sportopleidingen in Howest, uniek in Vlaanderen Vanaf academiejaar 2011-2012 lanceert Howest, de Hogeschool West-Vlaanderen, als eerste hogeschool in Vlaanderen naast de bestaande bachelor Secundair Onderwijs, ‘Sport & Education’ de nieuwe bachelor ‘Sport en Bewegen’. Deze opleiding is opgebouwd op twee pijlers: Sport & Wellness en Sport & Leisure. Met deze unieke opleiding richt Howest naast het onderwijs zijn pijlen nu ook op de ruime afzetmarkt binnen het domein van sport en lichaamsbeweging.
Samen evolueren met de sportsector De studenten die nu de opleiding Bachelor Secundair Onderwijs, Lichamelijke Opvoeding (het toekomstige ‘Sport & Education’) volgen, kunnen LO combineren met een tweede vak zoals informatica, biologie, …. Als tweede vak wordt vaak geopteerd voor bewegingsrecreatie (BWR). Oorspronkelijk lag het accent in BWR op het organiseren en begeleiden van naschoolse sportevenementen en -activiteiten voor jongeren (doelgroep 5-18 jaar), al dan niet in clubverband. Dit accent is de laatste jaren nadrukkelijk verschoven van jongeren naar andere leeftijdsgroepen (volwassenen, senioren,…) en werkvelden buiten het onderwijs zoals de fitnesszaken, preventieve gezondheidszorg, outdoorbedrijven, sportdiensten,… Deze verschuiving in het vak BWR was noodzakelijk om tegemoet te komen aan de evolutie in de sportsector naast het onderwijs. Denk maar aan de commercialisering en individualisering van het sportgebeuren of het steeds grotere aanbod van
professioneel georganiseerde sportevenementen. Ook het stijgend belang van lichaamsbeweging in kader van de gezondheid dringt steeds meer door. Door de vergrijzing van de bevolking ontstaan immers nieuwe doelgroepen die vele voordelen halen uit een actieve levensstijl. De nood aan bewegingsdeskundigen die professioneel tewerkgesteld worden in de sport- en bewegingssector is groter dan ooit tevoren. Gezien de actieve vrijetijdssector zich sterk aan het professionaliseren is, dringt zich bijgevolg een ‘actualisatie’ van het vak bewegingsrecreatie op. Hierbij stelt zich echter het probleem dat het vak bewegingsrecreatie een deel van de lerarenopleiding is en moet voldoen aan de decretaal vastgelegde basiscompetenties van de leraar. Uit een bevraging van het werkveld bleek echter dat deze competenties niet meer overeenkomen met de competenties die vanuit het ruime werkveld in de sport- en bewegingssector gevraagd worden. Het werd stilaan duidelijk, een nieuwe sportopleiding drong zich op. Howest concretiseert als eerste in Vlaanderen deze gedachte en start van-
af volgend academiejaar een unieke professionele bachelor, namelijk Sport en Bewegen. Hierin wordt gefocust op de ruime sport- en bewegingssector naast het onderwijs. In de bestaande opleiding LO/BWR wordt het accent dan opnieuw op de onderwijsdoelgroep gelegd.
Opleidingsprogramma ‘Sport en bewegen’ met 2 afstudeertrajecten Howest zal een gedeeltelijk gemeenschappelijk eerste jaar aanbieden voor beide bachelors, zodat studenten in het tweede jaar – mits het volgen van een klein schakelprogramma – kunnen overstappen van LO naar Sport en Bewegen en vice versa. Het programma ‘Sport en Bewegen’ is opgebouwd rond de 2 pijlers ‘Sport & Wellness’ en ‘Sport & Leisure’. In het eerste jaar zullen de studenten in contact komen met beide pijlers. Pas in het tweede jaar kiezen ze effectief voor 1 pijler. Binnen de pijler Sport & Wellness wordt er geBond voor Lichamelijke Opvoeding nr. 3 / 2011
19
buildings, hoogteparcours, sportkampen, surfstages, … allemaal zaken die studenten tijdens deze opleiding stap voor stap zullen aanleren.
focust op het stimuleren van en het coachen tot een actieve levensstijl die bijdraagt aan de kwaliteit van het leven en een gevoel van welzijn. Dit heeft als achterliggend doel het in stand houden en bevorderen van de gezondheid, door middel van fysieke activiteiten in de vorm van sport en bewegen. Bewegingsarmoede is één van de belangrijkste bedreigingen voor de gezondheid. Verschillende doelgroepen hebben nood aan een professionele begeleiding en coaching om hun gezondheidsdoelen te bereiken. Denk hierbij aan medioren, senioren, de inactieve bevolking, … Concreet mogen studenten die hiervoor kiezen zich o.a. verwachten aan vele leerrijke uren in de fitnesszaal, de nieuwste trends in groepsfitness, specifieke begeleiding van bepaalde doelgroepen met sportieve gezondheidsbevorderende doelstellingen, …
Deze ambitieuze missie voor beide pijlers zal worden gerealiseerd door middel van een uitgebalanceerd programma dat wordt uitgebouwd rond 5 rollen. Deze vijf rollen, namelijk: trainer, coach, communicator, ondernemer en innovator leiden tot de eindcompetenties die nodig zijn om optimaal te functioneren in het werkveld. Trainer: de essentiële bewegingsvaardigheden komen hier aan bod en men leert die op een deskundige manier overbrengen aan anderen. In deze rol komen o.a. aan bod: praktijk basis- en recreatieve sporten, anatomie, fysiologie, trainingsleer, vaardigheden in fitness en actieve wellness, vaardigheden in buiten- en watersporten, … Coach: een hoofddoelstelling binnen de rol als coach is een doelpubliek leren motiveren en bijsturen, zowel individueel als in teamverband, zodat de vooropgestelde doelstellingen gerealiseerd kunnen worden. In deze rol komen o.a. aan bod: personal development, organisatie, instructie en begeleiding, motiverende gesprekstechnieken, sportpsychologie, wellness training, outdoor education, … Communicator: communiceren is essentieel om het gewenste doel te bereiken. De bewegingsdeskundige zal efficiënt en effectief leren communiceren binnen de beroepscontext. In deze rol komen o.a. aan bod: nieuwe media, taal, communicatie, sport-Engels, sport-Frans, presentatietechnieken, … Ondernemer: als bewegingsdeskundige ziet
De pijler Sport & Leisure focust zich op het organiseren en stimuleren van een actieve levensstijl. Steeds meer vakanties, bedrijfsactiviteiten of schoolkampen krijgen een sportieve invulling. Ook de deelname aan specifieke sportevenementen of recreatieve activiteiten als vorm van vrijetijdsbesteding, neemt toe. Deze actieve evenementen omkaderen en organiseren, waarbij er rekening wordt gehouden met beleidsmatige aspecten van sportorganisaties, vormt de uitdaging binnen Sport & Leisure. Het uitgangspunt hierbij is het creëren van een bewegingsaanbod op de markt van sportieve en actieve recreatie. De uitvalsbasis van het bewegingspakket zijn de recreatieve, outdoor- en watersporten. Het organiseren en begeleiden van avontuurlijke teampRoGRA m m A S po Rt EN BEw EGEN
jAAR 2
COMMUNICATOR
In de lerarenopleiding worden competente lesgevers afgeleverd die klasgroepen op een leerrijke wijze kunnen motiveren om te sporten. In de bacheloropleiding Sport en Bewegen worden daarentegen bewegingsdeskundigen opgeleid die o.a. groepen senioren en volwassenen optimaal kunnen begeleiden. Hiernaast zal de bewegingsdeskundige ook opgeleid zijn om ondernemend te handelen, sportevenementen te organiseren, … Het is dan ook het uitgangspunt van de opleiding om zoveel mogelijk mensen op een kwaliteitsvolle manier te laten bewegen, door hen zelf
jAAR 3
SEMESTER 3
SEMESTER 4
SEMESTER 5
SEMESTER 6
Sporter basis 1 Inleefstage (3) Basis sporten (3) Recreatieve sporten (3) trainer basis 1 Anatomie (3) Fysio (3)
trainer sportspecifiek 3 Trainingsleer (3) Fundamentals Welness (3) Leisure
trainer sportspecifiek 4 Trainingsleer (3) Fundamentals Welness (3) Leisure Keuzevak (3)
trainer innovator 5 Biomechanica (3) Trends in beweging (3) Welness Leisure Expertise (3)
Stage Bachelorproef
9
trainer basis 2 Trainingsleer (3) Basis sporten (3) Recreatieve sporten (3)
6
9
6
9
9 trendy sporter Innowizz (3) Bachelorproef (3)
12 trendy coach Innowizz (3)
6 communicator 1 Taal / communicatie (3) Mediaplus (3)
communicator 2 Communicatie
6
3
3 Entrepreneur 1 (SBP 1) Marktgericht handelen (3) SBP (3)
6 coach / Begeleider 1 Begeleider (3) Personal development (3)
coach / Begeleider 2 Organisatie (3) Motorische ontwikkeling (3) Instructie en begeleiding (3)
Sportfolio
9 Sportfolio werkveldverkenning
3
3
communicator / teamplayer
ondernemer Sport, beleid en landschap
ONDERNEMER COACH STAGE
De opleiding ‘Sport en Bewegen’, tussen begeleiding en beleid
SEMESTER 2
6
20
De rollen ‘coach en trainer’ zijn de hoofdrollen en komen elk semester aan bod. De andere rollen zijn ondersteunend en komen verspreid in het driejarig curriculum. Een overzicht van het programma van de bachelor Sport en bewegen vindt u hieronder.
SEMESTER 1
INNOVATOR
TRAINER
jAAR 1
men kansen en neemt men initiatief om ideeën waar te maken. In deze rol komen o.a. aan bod: sportmanagement, sport business project (projectmanagement), marktgericht handelen, beleid, … Innovator: van een bewegingsdeskundige zal verwacht worden dat hij/zij nieuwe, originele ideeën implementeert en toepast om de kwaliteit van bestaande producten en processen te verhogen. In deze rol komen o.a. aan bod: Trends Wellness & Leisure, Innowiz, …
Entrepreneur 2 (SBP 2) Management (3) SBP (6)
6 coach / Begeleider 3 Brancheverkenning (3) Welness Leisure Motiverende gesprek OBS - stage (3)
9
Sportfolio Stage
3
ondernemer Sportmanagement / marketing
9 coach / motivator 4 Sportpsychologie (3) Welness Leisure Doelgroepen (3) Welness Leisure
6
Sportfolio Stage
6
3 coach / motivator 5 Welness Training Outdoor Education
Stage Bachelorproef
6 Sportfolio Stage
6
12 Sportfolio
6
3
te begeleiden en/of door activiteiten te organiseren die mensen aanzetten om te bewegen. Kortom, de activiteiten van een bewegingsdeskundige zullen zich situeren tussen begeleiding en beleid. Op deze manier profileert de opleiding Sport en Bewegen zich duidelijk tussen een ‘opleiding LO’ en een ‘klassieke management opleiding’. Managementopleidingen vertrekken vanuit een breed uitgebouwde basis boekhouding, marketing, … terwijl deze opleiding vertrekt vanuit het sporten zelf. Het is essentieel dat een bewegingsdeskundige zelf de nodige bewegingsvormen en beweegaspecten heeft ervaren. Vanuit de praktijkbeleving wordt veel aandacht besteed aan het organiseren en managen van diverse sportactiviteiten en evenementen.
Vernieuwd opleidingsprogramma lerarenopleiding ‘Sport & Education’ In Sport & Education kunnen de studenten kiezen voor de onderwijsvakken ‘Lichamelijke Opvoeding’ en ‘Bewegingsrecreatie’. De student wordt voorbereid op een job als leerkracht LO. Howest voorziet hiervoor een vernieuwd innoverend curriculum met zeer veel oefenmogelijkheden. Aan de studenten worden alle mogelijke sporten aangeboden die in het onderwijs aan bod kunnen komen. Via didactiekgroepen en naschoolse sportbegeleiding komen de studenten al vanaf het eerste semester in aanraking met hun doelgroep. Gedurende de opleiding is er stagemogelijkheid zowel in basisonderwijs als in secundair onderwijs. Ook in het buitengewoon onderwijs kunnen ze hun ervaring verder opbouwen. Gedurende de eerste twee jaar krijgen de studenten skill classes en didactische ateliers. Tijdens de skill classes worden alle nodige pedagogische, communicatieve en agogische vaardighe-
den aangeleerd. De didactische ateliers worden zo ingevuld dat iedereen met medestudenten deze vaardigheden onder de knie kan krijgen tijdens workshops. Er wordt volop geoefend via probleemgestuurd onderwijs, zodat de stages zo optimaal mogelijk voorbereid worden. Ervaringsgericht leren wordt dus duidelijk hoog in het vaandel gedragen bij Howest.
kleren doen. Deze taken worden echter steeds complexer. Hierdoor wordt de stap naar een authentieke situatie steeds kleiner. De kloof tussen de hogeschool en het werkveld proberen we zo maximaal mogelijk te overbruggen. Door deze herschikking in de curricula trachten we de studenten sneller op hun juiste plaats in het werkveld te brengen!
Het vak bewegingsrecreatie krijgt daarnaast een vernieuwd curriculum met meer ruimte voor de student om zich sportspecifiek te specialiseren in een trainersopleiding. Dit wordt met elke student afzonderlijk bekeken om hierbij optimale keuzes mogelijk te maken. Uiteraard kunnen de studenten het vak LO ook combineren met een ander algemeen vak. Niet-confessionele zedenleer, informatica, Frans, biologie, PAV en wiskunde behoren tot de mogelijkheden. Een overzicht van het vernieuwde programma voor de lerarenopleiding secundair onderwijs ‘Sport & Education’ vindt u hieronder.
Tot slot, wat na de opleiding?
Focus op ervaringsgericht leren, zowel voor de leraar LO als de bewegingsdeskundige Beide sportopleidingen binnen Howest moeten uiteraard zo goed en zo nauw mogelijk afgestemd zijn op het werkveld. Studenten zeer veel ‘ter plaatse’ laten leren is ongetwijfeld de beste manier om dit te verwezenlijken (stages in het onderwijs / werkveldtaken / stages in bedrijven). The proof of the pudding is the eating. Studenten van de sportopleidingen in Howest zullen vanaf semester 1 gelijkaardige maar vereenvoudigde opdrachten uitvoeren om de aanwezigheid van voldoende basiscompetenties te garanderen vooraleer ze effectief aan werkple-
Na een opleiding Sport en bewegen heeft de bewegingsdeskundige geleerd hoe je zelfstandig aan de slag kan in het sportlandschap. Men kan aan de slag binnen het werkveld van professionele sportaanbieders, health- en fitnesscentra, preventieve gezondheidszorg, physical coaches, personal trainers, fitness- en groepsfitnessbegeleiders, evenementenbureaus, sportdiensten, sportfederaties, sportclubs, buitensportorganisaties, … Als bachelor Secundair onderwijs (Sport & Education) gaat men aan de slag als leerkracht LO in het kleuter-, lager- of secundair onderwijs. Het trainerschap in een specifieke sport behoort ook tot de mogelijkheden. Na het behalen van een bachelor Sport en bewegen kan in een verkort traject de lerarenopleiding LO-BWR afgewerkt worden en vice versa. Extra info • Contact: sportenbewegen@howest.be • Links: - www.howest.be/sportenbewegen - Facebook: ‘howest Sport’ - Twitter: ‘Howest Sport’
pROGRAmmA BACHELOR IN HET HET SECUNDA IR ONDERWI JS JAAR 1
JAAR 2
JAAR 3
seMester 1
seMester 2
seMester 3
seMester 4
seMester 5
seMester 6
Skill Class Agogische, communicatieve en pedagogische vaardigheden
Skill Class Agogische, communicatieve en pedagogische vaardigheden
Skill Class Agogische, communicatieve en pedagogische vaardigheden
Skill Class Agogische, communicatieve en pedagogische vaardigheden
Simulatie-set integratieve workshop waarbij een levensechte schoolsituatie wordt gesimuleerd gedurende enkele weken
Bachelorproef
6
6
Didactisch Atelier probleemgestuurd onderwijs
Didactisch Atelier probleemgestuurd onderwijs
12 vakstudie van het onderwijsvak
6 vakstudie van het onderwijsvak
vakstudie van het onderwijsvak
6
6
6
6
3
6 Actieve stage van vak 2
6 keuzevak: 6 Sp
Actieve stage van vak 2
3
6
6
3
9 Actieve stage van vak 1
vakstudie van het onderwijsvak
Actieve stage van vak 1
Actieve stage van vak 2
3
6
6
3
12 vakstudie van het onderwijsvak
vakstudie van het onderwijsvak
Actieve stage van vak 1
Actieve stage van vak 2
6 vakstudie van het onderwijsvak
vakstudie van het onderwijsvak
Actieve stage van vak 1
6
Didactisch Atelier probleemgestuurd onderwijs
vakstudie van het onderwijsvak
6
6 vakstudie van het onderwijsvak
6
Didactisch Atelier probleemgestuurd onderwijs
6 Alternatieve stage
6
6 Cultuurstage
3
3 Bond voor Lichamelijke Opvoeding nr. 3 / 2011
21
Trefwoorden: vechtsporten, onderzoek, educatief instrument, sociaal-psychologische effecten
(Deel 1)
VECHTSPORT EN JONGEREN
Onderzoek naar contextuele factoren die een invloed kunnen hebben op effecten van vechtsportbeoefening bij jongeren Jikkemien Vertonghen Doctor in de Lichamelijke Opvoeding en Bewegingswetenschappen Vrije Universiteit Brussel
1 Waarom een onderzoek met betrekking tot vechtsporten? Vechtsporten zijn tot op heden één van de meest beoefende sporten in clubverband. Dit bleek onder andere uit een sportparticipatieonderzoek in Vlaanderen waarin aangeven werd dat vechtsporten één van de meest aangeboden sporten is door sportclubs (Scheerder & Vos, 2010). Bovendien zouden vechtsporten positieve educatieve mogelijkheden kunnen bieden voor jongeren in het algemeen en specifieke doelgroepen in het bijzonder. Zo maken opvoeders en welzijnswerkers in toenemende mate gebruik van verscheidene vechtsportstijlen als een educatief instrument om te werken met maatschappelijk kwetsbare jongeren (Abrahams, 2004; Theeboom, De Knop & Wylleman, 2008). Verder is vechtsportbeoefening geïntroduceerd in de lessen lichamelijke opvoeding in het secundair onderwijs omdat men gelooft in de meerwaarde die het kan bieden voor leerlingen (Theeboom & De Knop, 1999).
22
Hoewel velen geloven in de positieve invloed van vechtsporten, beschouwen anderen de beoefening ervan door adolescenten als problematisch. In het boksen bijvoorbeeld is er een pleidooi om het beoefenen van deze sport te verbieden voor jongeren onder 16 jaar, omdat men veronderstelt dat het een negatieve invloed zou hebben (op basis van medische, filosofische en ethische-sociale redenen) (bv. Gauthier, 2009; Pearn, 1998). Bijgevolg geeft de beoefening van vechtsporten bij jongeren aanleiding tot gemengde gevoelens. Deze omstreden positie heeft ervoor gezorgd dat verscheidene onderzoeken uitgevoerd werden met betrekking tot sociaal-psychologische effecten van vechtsportbeoefening. Tot op heden is er echter geen afdoend bewijs voor deze effecten gevonden. Uit een literatuurstudie is gebleken dat de meeste studies aantoonden dat vechtsportbeoefening een positieve invloed heeft op verscheidene persoonlijkheidskenmerken zoals zelfvertrouwen, zelfbeeld en agressief gedrag (bv. Lakes & Hoyt, 2004; Wargo, Spirrison, Thorne & Henley, 2007). Toch werden enkele studies teruggevonden die
Marc Theeboom Hoogleraar in de Lichamelijke Opvoeding en Bewegingswetenschappen Vrije Universiteit Brussel
verwezen naar een associatie tussen vechtsportbeoefening en een stijging van het antisociaal gedrag (bv. Endresen & Olweus, 2005; Reynes & Lorant, 2002). De variatie in deze bevindingen kan te wijten zijn aan het feit dat de meeste studies voornamelijk gericht waren op het meten van effecten zonder rekening te houden met beïnvloedbare contextuele factoren, zoals bijvoorbeeld de soort vechtsport en de soort begeleiding (bv. Daniels & Thornton, 1992; Endresen & Olweus, 2005; Wargo et al., 2007). Dit is te vergelijken met de zogenaamde ‘zwarte doos’-benadering, waarbij men gefocust is op het meten van uitkomsten, terwijl de context en de processen die plaatsvinden niet worden onderzocht of beschreven. Concluderend kan er gesteld worden dat er een tekort bestaat aan onderzoek naar de onderliggende condities die aan de basis liggen van de sociaal-psychologische effecten bij jonge vechtsportbeoefenaars. Aldus is het relevant verscheidene contextuele factoren nader te onderzoeken om meer inzicht te krijgen in de ‘zwarte doos’ van vechtsportbeoefening bij jongeren.
Figuur 1 Overzicht van de contextuele factoren onderzocht in deze studie
2 Doel van de studie Het doel van dit doctoraatsonderzoek is om contextuele factoren te bepalen en te analyseren die een invloed kunnen hebben op de sociaalpsychologische effecten van vechtsporten bij jongeren. Dit zal bijdragen tot een beter inzicht in de aard van deze effecten. Bovendien zal men uitspraken met betrekking tot sociaal-psychologische effecten (bv. het zelfbeeld, zelfvertrouwen, agressief gedrag, enz.) van vechtsportbeoefening meer kunnen nuanceren. Op basis van de literatuur zijn deze contextuele factoren in dit doctoraatsonderzoek gedefinieerd als: (a) de structurele kwaliteiten van de vechtsport (d.w.z. de soort vechtsport), (b) het type van begeleiding, (c) de karakteristieken van de deelnemers en (d) hun sociale context. In dit onderzoek worden deze contextuele factoren beschouwd als een onderdeel van de zwarte doos (figuur 1). Tot op heden is het echter onduidelijk hoe de verschillende factoren zich ten opzichte van elkaar verhouden. Zoals weergegeven in figuur 1 werden de structurele kwaliteiten van de vechtsport (of de soort vechtsport) in deze studie centraler gepositioneerd dan de andere drie factoren. Dit perspectief werd gebruikt omdat onderzocht werd of (a) de karakteristieken en de sociale context van jongeren variëren naargelang de soort vechtsport die ze beoefenen en (b) of het type van begeleiding verschilt tussen verschillende vechtsporten alsook binnen één vechtsport.
• Na een voorbereidende studie werd een kwantitatief onderzoeksdesign opgezet waarbij 477 jongeren alsook 307 ouders een uitgebreide vragenlijst invulden. De jongeren beoefenden aikido (n=103), judo (n=116), karate (n=125) of kick-/thaiboksen (n=133) en hun leeftijd varieerde tussen 11 en 18 jaar • Bovendien werd gebruikgemaakt van een kwalitatief onderzoeksopzet. In totaal werden 20 leraren in aikido, karate of kick-/thaiboksen geïnterviewd en geobserveerd.
4 Resultaten »» 4.1 KARAKTERISTIEKEN VAN DE JONGEREN Op basis van eerder vechtsportonderzoek werden de karakteristieken van jonge vechtsporters gerelateerd aan doeloriëntaties1, participatiemotieven, psychosociaal en agressief gedrag. Aan de hand van de ‘Perceptie van succes’vragenlijst (Roberts, Treasure & Balague, 1998)
werden de doeloriëntaties van de jongeren gemeten. De resultaten hiervan toonden aan dat kick-/thaiboksers en judoka’s meer egogeoriënteerd waren dan aikidoka’s, terwijl deze laatste meer taak-georiënteerd bleken te zijn dan beoefenaars van judo en kick-/thaiboksen (figuur 2). Deze bevinding moet echter met enige voorzichtigheid geïnterpreteerd worden omdat er een significant interactie-effect gevonden werd met de vechtsportervaring van de jongeren (jongeren met 2 jaar of minder vechtsportervaring versus jongeren met 3 jaar of meer ervaring), m.a.w. voor de doeloriëntatie van de jongeren bestaat een relatie tussen de soort vechtsport en de duur van de vechtsportbeoefening. Zo werd er bijvoorbeeld teruggevonden dat beginnende kick-/thaiboksers minder ego- en meer taak-georiënteerd zijn dan gevorderde kick-/thaiboksers, terwijl net het omgekeerde geconstateerd werd voor de taak-oriëntatie bij aikidoka’s (beginners zijn minder taak-georiënteerd dan gevorderden).
Figuur 2 Doeloriëntaties van jonge vechtsportbeoefenaars
3 Methode De gegevens van dit onderzoek werden verzameld aan de hand van verscheidene onderzoeksmethoden: • Uitgebreid literatuuronderzoek naar de sociaal-psychologische effecten van vechtsportbeoefening
a, b, c, d
Significant verschillend: p < 0,001
Bond voor Lichamelijke Opvoeding nr. 3 / 2011
23
Aldus zou er gesteld kunnen worden dat het beoefenen van een bepaalde vechtsport een effect heeft op de doeloriëntaties van de beoefenaars. Dergelijke uitspraken dienen echter genuanceerd te worden, omdat het ten eerste niet de bedoeling was van dit onderzoek om effecten te meten. In deze studie werd een cross-sectioneel design2 gebruikt waardoor de mogelijkheid bestaat dat de relatie die werd gevonden tussen de doeloriëntaties van de beoefenaars van verschillende vechtsporten en hun vechtsportervaring, het gevolg kan zijn van een selectie-effect. Dit zou erop wijzen dat indien de persoonlijke verwachtingen van de jongeren niet overeenkomen met deze van de gekozen vechtsport, ze zouden afhaken. Als gevolg zouden alleen de beoefenaars van wie de waarden en overtuigingen wel overeenstemmen met de beoefende vechtsport, overblijven in de gevorderde groep.
Ten tweede kan ook het type van begeleiding, in plaats van de soort vechtsport, een invloed hebben gehad op de doeloriëntaties van de vechtsporters. Verder onderzoek specifiek gericht op het meten van effecten en waarbij verschillende contextuele factoren in rekening worden genomen, is aan te bevelen. Op basis van de ‘Agressievragenlijst’ (ingevuld door de jongeren) (Buss & Perry, 1992) werd het agressieve gedrag van de jongeren gemeten. De resultaten hiervan hebben aangetoond dat kick-/thaiboksers meer fysieke agressie (figuur 3) vertoonden dan de judoka’s, aikidoka’s en karateka’s betrokken in deze studie. Er werd tevens nagegaan of het aantal jaren vechtsportervaring een invloed zou hebben op het agressieve gedrag van de jongeren. Hieruit bleek dat geen relatie bestaat tussen fysieke agressie en de duur
Figuur 3 Fysieke agressie van jonge vechtsportbeoefenaars
van de vechtsportbeoefening. Deze bevinding wijst erop dat kick-/thaiboksen jongeren aantrekken met een aanleg voor dergelijk gedrag, eerder dan dat hogere niveaus van agressie een gevolg zouden zijn van het beoefenen van een vechtsport. Aangezien in de literatuur werd aangegeven dat motieven van jongeren om een vechtsport te beoefenen verschillen van persoon tot persoon en deze van invloed kunnen zijn op de betekenis die ze geven aan hun vechtsportbeoefening (Elling & Wisse, 2010), werden tevens de participatiemotieven onderzocht. De resultaten van het onderzoek hebben enkele opmerkelijke verschillen aangetoond (tabel 1). Terwijl kick-/thaiboksers meer extern gerichte motieven opgaven (bv. ze willen later geld verdienen door het beoefenen van een vechtsport, ze willen goed kunnen vechten en dit aan iedereen laten zien), waren judoka’s, karateka’s en aikidoka’s meer geïnteresseerd in de sociale aspecten van hun vechtsportbeoefening (bv. ze beoefenen een vechtsport om nieuwe vrienden te maken of omdat een vriend(in) deze sport beoefent). Aangezien er verschillen werden gevonden in de participatiemotieven van beoefenaars van verschillende vechtsporten, kan er verondersteld worden, zoals aangegeven door Elling en Wisse (2010), dat zij hun vechtsportbeoefening anders zullen ervaren of percipiëren.
»» 4.2 SOCIALE CONTEXT
a, b, c
Significant verschillend: p < 0,001
Tabel 1 Participatiemotieven van jonge vechtsportbeoefenaars betrokken in dit onderzoek
Ik beoefen een vechtsport, … omdat ik sterker en gespierder wil worden a omdat ik nieuwe vrienden wil maken
24
Aikido (%)
Kick-/ thaiboksen (%)
Karate (%)
60,3
26,2
60,6
46
69,8
68,9
37,9
62,9
omdat een vriend(in) deze sport beoefent
30,2
23,3
18,3
24,8
a
om me te verdedigen op straat
62,1
85,4
72
84,8
om me te verdedigen tegen pesterijen op school a
39,7
44,7
42,4
52
omdat ik goed wil kunnen vechten en dit ook aan iedereen wil laten zien a
19,8
12,6
37,1
20,8
omdat ik het gezien heb op tv a
6,9
4,9
31,8
8,8
78,4
57,3
80,3
72,4
omdat ik mijn gedachten op iets anders kan zetten a
87,9
85,4
78,8
72,8
omdat ik later graag geld wil verdienen met deze sport a
11,2
3,9
38,6
8,2
omdat deze club dichtbij is a
37,9
38,8
44,7
25,4
omdat ik dit van mijn ouders moest doen a
11,2
15,5
5,3
15,3
omdat ik er al mijn energie in kwijt kan
a
Judo (%)
Significant verschillend: p < 0,005
a
De sociale context was een andere contextuele factor die geanalyseerd werd in dit onderzoek. Op basis van een vragenlijst die werd ingevuld door de ouders van de jonge vechtsporters werd deze factor gemeten. Vragen met betrekking tot verschillende sociale variabelen werden in rekening genomen. Op basis van eerder onderzoek (Cools, 2010; Scheerder, 2003) werd geopteerd voor variabelen zoals de opleiding, het beroep en het inkomen van de ouders, de soort woning waarin de jongeren leven en de afkomst en grootte van het gezin. 4.2.1. Opleiding, beroep en inkomen van de ouders Met betrekking tot de opleiding van de ouders, bleek uit deze studie dat ouders van judoka’s, aikidoka’s en karateka’s hoger opgeleid zijn dan ouders van kick-/thaiboksers. Bijna de helft van de vaders van judoka’s (46%), aikidoka’s (50%) en karateka’s (48%) volgde een opleiding aan een hogeschool of universiteit, in vergelijking met 15% van de vaders van kick-/thaiboksers. De-
zelfde trend werd teruggevonden bij de moeders van de vechtsporter. Meer moeders van judoka’s (65%), aikidoka’s (48%) en karateka’s (56%) hebben een diploma van het hoger onderwijs behaald (hogeschool of universiteit), dan moeders van kick-/thaiboksers (22%). Tenslotte, bij 22% van de vaders en 16% van de moeders van kick-/thaiboksers is het diploma van het lager onderwijs het hoogst behaalde, in vergelijking met ongeveer 5% van de ouders van de andere vechtsporters die deelnamen aan het onderzoek.
werkt als bediende. Ook 46% van de moeders van aikidoka’s en 36% van de moeders van kick-/thaiboksers gaven dit aan. Ten slotte bleken meer moeders van kick-/thaiboksers (31%) huisvrouwen te zijn dan deze van karateka’s (18%), aikidoka’s (14%) en judoka’s (6%). Tevens werden de ouders bevraagd over hun netto maandelijks inkomen. Hieruit bleek dat ouders van judoka’s, aikidoka’s en karateka’s een hoger maandelijks inkomen hebben dan ouders van kick-/thaiboksers.
Betreffende het beroep van de ouders toonden de resultaten aan dat ouders van judoka’s, aikidoka’s en karateka’s een beroep hebben met een hogere status dan deze van kick-/thaiboksers. De meeste vaders van judoka’s (44%), aikidoka’s (41%) en karateka’s (46%) zijn bediende en ongeveer een vijfde is arbeider, terwijl het tegenovergestelde patroon teruggevonden werd bij de vaders van kick-/thaiboksers (arbeiders: 44%, bediende: 21%). Een meerderheid van de moeders van judoka’s (69%) en karateka’s (52%)
4.2.2. Andere sociale variabelen In de vragenlijst werd aan de ouders gevraagd om hun woning te omschrijven. De resultaten hiervan toonden aan dat 40% van kick-/thaiboksers in een rijhuis wonen, terwijl 59% van de judoka’s, 51% van de aikidoka’s en 42% van de karateka’s in een open bebouwing gehuisvest zijn. Er werd ook teruggevonden dat kick-/thaiboksers uit grotere gezinnen afkomstig zijn dan judoka’s, aikidoka’s en karateka’s. Zo zou 11% van de kick-/thaiboksers in een gezin wonen met
meer dan 7 leden, terwijl geen van de andere vechtsporters uit deze studie afkomstig zijn uit een gezin van die grootte. Met betrekking tot de herkomst van de ouders werden significante verschillen gevonden tussen de vier soorten vechtsporten. Meer ouders van kick-/thaiboksers (29% van de vaders en 27% van de moeders) en karateka’s (18% van de vaders en 20% van de moeders) zijn geboren in het buitenland, in vergelijking met de ouders van judoka (8% van de vaders en 2% van de moeders) en aikidoka (12% van de vaders, alsook de moeders). Een meerderheid van de ouders van kick-/thaiboksers en karateka’s afkomstig uit het buitenland, is geboren in landen als Marokko, Turkije, Armenië, Oezbekistan en Rusland (86% van de vaders en 80% van de moeders van kick-/thaiboksers, en 67 % van de vaders en 56% van de moeders van karateka), terwijl deze van aikidoka’s en judoka’s vooral geboren zijn in één van de buurlanden (Frankrijk, Nederland of Duitsland).
Referenties Abrahams, C. (2004). Inspire guidance-based martial arts program: A self-esteem intervention for at-risk elementary and middle school students. Compelling Counseling Interventions: Vistas. Available from URL: http://counselingoutfitters.com/vistas/vistas04/20.pdf, Retrieved January 23, 2008.
Wallace (Eds.), Combat Sports Medicine (pp.151172). London: Springer.
Buss, A.H., & Perry, M. (1992). The Aggression Questionnaire. Journal of Personality and Social Psychology, 63(3), 454-459.
Pearn, J. (1998). Boxing, youth and children. Journal of Paediatrics and Child Health, 34, 311313.
Coalter, F. (2007) A wider social role for sport: Who's keeping the score? London: Routledge.
Reynes, E., & Lorant, J. (2002). Effect of traditional judo training on aggressiveness among young boys. Perceptual and Motor Skills, 94(1), 21-25.
Cools, W. (2010). Flemish preschool children’s fundamental movement skill performance in relation to individual and family correlates. Brussel: Vubpress. Daniels, K., & Thornton, E. (1992). Length of training, hostility and the martial arts: a comparison with other sporting groups. British Journal of Sports Medicine, 26, 118-120. Elling, A., & Wisse, E. (2010). Beloften van vechtsport. AD Den Bosch - Nieuwegein: W.J.H. Mulier Institute - Arko Sports Media. Endresen, I.M., & Olweus, D. (2005). Participation in power sports and antisocial involvement in preadolescent and adolescent boys. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 46(5), 468-478. Gauthier, J. (2009). Ethical and Social Issues in Combat Sports: Should Combat Sports be Banned? In R. Kordi, N. Maffulli, R. Wroble, & A.
Lakes, K.D., & Hoyt, W.T. (2004). Promoting selfregulation through school-based martial arts training. Journal of Applied Developmental Psychology, 25(3), 283-302.
Theeboom, M., De Knop, P. & Wylleman, P. (2008). Martial arts and socially vulnerable youth. An analyse of Flemish initiatives. Sport Education and Society, 13(3), 301-318. Wargo, M., Spirrison, C., Thorne, M., & Henley, T. (2007). Personality characteristics of martial artists. Social Behavior and Personality, 35(3), 399-408.
1
Roberts, G.C., Treasure, D.C., & Balague, G. (1998). Achievement goals in sport: Development and validation of the Perception of Success Questionnaire. Journal of Sports Sciences, 16, 337–347. Scheerder, J. (2003). Gelijke speelvelden? Sociale gelaagdheid van de vrijetijdssport vanuit een sociaal-cultureel veranderingsperspectief. Leuven: Katholieke Universiteit Leuven. 2
Scheerder, J., & Vos, S. (2010). Sportclubs in Beeld. Basisrapportering over het Vlaamse Sportclub Panel 2009. Heverlee: Katholieke Universiteit Leuven. Theeboom, M., & De Knop, P. (1999). Asian martial arts and approaches of instruction in physical education. Physical Education & Sport Pedagogy, 4, 146-161.
De manier waarop iemand doelen vooropstelt, is afhankelijk van zijn/haar doeloriëntatie. Er kunnen twee verschillende doeloriëntaties onderscheiden worden, namelijk een taak- en een ego-oriëntatie. Taak-georiënteerde individuen zijn voornamelijk gericht op het verbeteren van competenties en hun succes is gebaseerd op de ervaring van persoonlijke vooruitgang. Terwijl egogeoriënteerde individuen vooral bezig zijn met het demonstreren van hun vermogens in vergelijking met anderen en voor hen wordt succes gekenmerkt door het verslaan van opponenten. Bij een cross-sectioneel onderzoek wordt ieder individu in een groep éénmaal en op hetzelfde tijdstip geobserveerd of gemeten. In deze studie waren de beginners dan ook andere jongeren dan ervaren vechtsporters. Dit in tegenstelling tot een longitudinaal onderzoek waarbij eenzelfde individu tweemaal gemeten zou worden, een eerste maal als beginnende en een tweede maal als ervaren vechtsporter.
Bond voor Lichamelijke Opvoeding nr. 3 / 2011
25
BVLO
Bekende/bijzondere (BV)LO’ers
Afscheid van
Robert Goethals
Het is niet de bedoeling van deze rubriek om terug te blikken op personen die ons ontvallen zijn, maar deze keer maken we wel een uitzondering. We kunnen niet voorbij aan het feit dat Robert Goethals een bijzondere (BV)LO’er was, vooral bekend als voetbaltrainer. Maar Robert Goethals was ook een LO’er in hart en nieren, en een zeer actieve leerkracht. Voor de Bond voor Lichamelijke Opvoeding en het Publicatiefonds voor Lichamelijke Opvoeding heeft hij veel betekend. Robert Goethals werd geboren in Borgerhout op 16 juni 1922. Op donderdag 7 juli 2011 overleed hij op 89-jarige leeftijd in zijn woonplaats Ieper. Voor de familie komt dit verlies dubbel hard aan, vermits Roberts echtgenote ook dit jaar reeds kwam te overlijden. Goethals studeerde Lichamelijke Opvoeding aan de toenmalige Rijksuniversiteit Gent. Als pas afgestudeerde werd hij leerkracht LO aan het Koninklijk Atheneum in Ieper en parttime voetbalassistent aan de RUG. Nadien kreeg hij de kans om bij de oprichting van de sporthumaniora van Brugge (KTA) leerkracht voetbal te worden. Robert Goethals was een geboren lesgever en hij gaf dan ook talloze bijscholingen aan leer26
Auteur va n Leren Vo etb a l l e n
krachten LO, vaak in opdracht van de BVLO of van het rijksonderwijs. Zijn enthousiaste manier van lesgeven, zijn passie voor voetbal en zijn open geest zal bij vele studenten van het HILO een blijvende herinnering betekenen. Naast de passie voor voetbal, had hij ook een ruime interesse voor de sport (op school) in het algemeen en door zijn pedagogische achtergrond was hij de geknipte man voor een persoonlijke visie op de sport. Goethals publiceerde pedagogisch verantwoorde werken over voetbal, o.a. in dit tijdschrift. In 1997 schreef hij samen met Patrick Vansteenbrugge het boek ‘Leren Voetballen’, een spelgerichte en coöperatieve methode. Het zou een succesnummer worden. De herwerking is tot op vandaag één van de meest gebruikte voetbalboeken in de jeugdvoetbaltraining. Volgens ere-Rijksinspecteur Paul Swinnen was Robert Goethals ook één van de meest actieve medewerkers bij het opstellen van de nieuwe leerplannen Lichamelijke Opvoeding voor het Vernieuwd Secundair Onderwijs. “Wij verliezen een uitstekende collega en een charmante en erudiete mens”, zo schrijft hij. Robert Goethals was een voetballer. Hij speelde
bij AAGent tijdens en na de Tweede Wereldoorlog. In totaal speelde hij slechts 19 wedstrijden in eerste klasse. In 1948 verhuisde Goethals naar derdeklasser SV Waregem en hij beëindigde zijn voetballoopbaan bij SK Roeselare in Bevordering. Als voetbalcoach maakte hij pas echt naam. Na een aantal eerste ervaringen in VG Oostende en KSV Waregem stapte hij in 1978-79 over naar eerste klasse waar hij opvolger werd van Urbain Braems bij SK Beveren. Het was onmiddellijk bingo: Beveren werd in 1979 landskampioen voor RSC Anderlecht waar naamgenoot Raymand Goethals toen trainer was. In datzelfde seizoen schakelde Beveren (toen met Jean-Marie Pfaff, Heinz Schönberger, Jean Janssens en Wim Hofkens) ook Inter Milaan uit in de kwartfinale van de Europacup II. FC Barcelona was in de halve finale te sterk, Beveren verloor met het kleinste verschil 0-1. In 1980 bereikte Beveren opnieuw de finale van de Beker van België, maar de Limburgers van Waterschei SV Thor wonnen deze met 2-1. Goethals bleef nog één seizoen bij Beveren en werd toen opgevolgd door zijn voorganger Braems.
één van de succesvolste voetbaltrainers van ons land Grote trainer, bescheiden mens Door het Lissabonverdrag wordt ook een educatieve rol van sport promoten (gende partners in eigen land, maar ook dergelijkheid, mensen met een handimet de Europese instellingen (Europese Formele Europese Raad van de ministers cap, bescherming van jongeren,…) Commissie, Europees Parlement) en de van Sport opgericht, waar de lidstaten Onder meer Aimé Anthuenis, Hugo Broos, Gesuccesvolle Belgischeopvoetbaltrainers. Goethals ging aan de slag bij van AA kennis, Gent, met spe-en goedde meest • uitwisseling dialoog andere Europese lidstaten. hun concreet engagement het vlak beheerAad vanKoudijzer, de sportorganisaties van sportwas uitspreken gezamenlijk eenzeven orges Leekens, Walter Meeuws, Rene VandereyRobert en Goethals slechts lers als Tony Rombouts, Jean-Clau- bevor-Uiteindelijk deren (licentiesystemen, mobiliteit van De Vlaams minister van Sport Philippe stellen. en Europese Robert Waseige maakten deel uit van jaar aantal trainerprioriteiten op het hoogste niveau, maar in die de Bouvy en Johansporters/trainers,..) Vermeersch. Hij leidde Gent Muyters cken zal die vergaderingen • projecten bijdragen tot een gezonde voorzitten heeft Pro dus Licencelichting. een belangrijke “De Pro Licence de en eerste tijdspanne won hij zowat alles wat er te winnen naar de subtop van België, die terwijl het twee seiBelgië voorzitter van de door middel van sport rol op het internationale toneel te spelen was voor mij een schitterende ervaring, die ik viel. Opmerkelijk detail: Robert is waarschijnlijk zoenen eerder noglevensstijl in de Tweede Klasse speelde. Europese Unie in 2010 • samenwerking met andere Europese in 2010. beschouw als de kers op de taart van mijn loopeen unicum in de trainerswereld vermits hij traiHij veroverde meermaals Europees ticket. In landen een en internationale organisaties Vanaf 1 juli 2010 tot het einde van opde hetfinale vlak van sport Meer informatie overmee het op Belgische baan. Ik ging de buitenlandse stages ner was in alle categorieën, van 4e provinciale 1984 bereikte Gent van de Beker. Na dat jaar zal België voorzitter zijn van de EU-voorzitterschap sport wordt later Europese Unie. Voor materies waarvoor de naar Bordeaux, Lyon en andere grote voetbaltot eerste nationale. verlengingen versloegen de Buffalo's Standard bekendgemaakt, maar de voorbereidingen Tijd voor actie! Gemeenschappen bevoegd zijn, werden zijn al insteden. volle gang binnen het departeVooral de stage in Liverpool was schitLuik met 2-0. Het was de tweede trofee uit de afspraken gemaakt welke Gemeenschap In 2010 wordt een oproep gelanceerd ment CJSM van de Vlaamse overheid. terend”, getuigde Goethals in een interview. In In 1984 stopte Goethals als voetbalcoach en geschiedenis vanvoor de een club.aantal Met de beker in de België zal vertegenwoordigen. voorbereidende acties, waarnavan eenhet Europees Sport Programma ging Goethals met pensioen. ging werken in dienst van de Koninklijke Bel-Meer2003 hand nam hij afscheid topvoetbal. weten? Zo zal Vlaanderen met betrekking tot sport uitgewerkt zal worden in de periode 2010 gische Voetbalbond. Bij de oprichting van Pro België vertegenwoordigen en is Vlaanderen – 2012, dat actief zal zijn vanaf 2014. Neem een kijkje op: verantwoordelijk hetwerd coördineren van met Vlaamse sportfederaties, sportclubs http://ec.europa.eu/sport. ookplaats via “Voetbal is in de Maar eerste een spelletje, License-opleiding invoor 1998 hij samen Goethals kende Ook aan de top geen lange trainershet Belgisch EU-voorzitterschap Sport. en sportorganisaties zullen projecten die www.vlaanderen.be/sport kan je in 2010 maar voor mij is het een echte passie”, zo liet generatiegenoten Raymond Goethals en Guy carrière zoals zijn leeftijdsgenoten, wijlen Raybeantwoorden aan de criteria kunnen berichtgeving rond sport en Europa opvolRobert Goethals een aantal jaren geleden nog aangesteld docent. mocht hun mond Goethals indienen en dito Guy Thys, maar kunnen drukte delenThysDat betekentals niet alleenHet de trio praktisch en hun expertise gen. organisatie van de verschillende evenemet Europese partners. Daarnaast zullen optekenen. geliefkoosde spelletje doceren aan de crèmetoch zijn stempel op het Belgische voetbal. Romenten, maar ook de inhoudelijke voordie Vlaamse actoren ook kunnen leren de agenda, Belgische bert Goethals was de jaren ‘80 één uit vananderede-la-crème Bron: VSFmagazine 4. 2009, pp. 23-24 van begin de kennis en ervaring bereiding van van de het trainerswereld. uitwerken Europese landen en op die manier hun van de thema’s en documenten en dat eigen werking en projecten verbeteren. allemaal in overleg met de verschillen-
ZEEZEILEN
Ook voor uw sportdagen of sportkampen Sterk gereduceerde all-in prijzen voor scholen 1 dagreis, of meerdere dagen met overnachting mogelijk INFO: CHANNEL SAILING - Koestraat 1, 8490 Jabbeke - Tel. 050/81.53.40 - Fax 050/81.53.50 e-mail: info@channelsailing.be website: www.channelsailing.be CHANNEL SAILING: JACHTVERHUUR - JACHTCHARTER
SPORTDAG-FORMULE: 40 euro/leerling/dag - incl. verzekering, schipper, waarborg per jacht mag één begeleider gratis mee - vanaf 4 dagen: 30 euro/leerling/dag Bond voor Lichamelijke Opvoeding nr. 3 / 2011
27
28
BVLO
BVLO-activiteiten
16e BVLO jaarvergadering - Zaterdag 28 mei 2011 - Artesis Hogeschool Antwerpen De organisatie van de 16e BVLO jaarvergadering was in handen van het bestuur van BVLO Antwerpen vzw. Het officiële gedeelte vond plaats in de foyer van de Artesis Hogeschool in Antwerpen. Na een academische zitting met als sprekers Linda Van Puymbroeck, voorzitter BVLO Antwerpen, Eric De Boever, voorzitter BVLO, Steven De Meyer, adjunct coördinator stedelijke sportdienst Antwerpen en projectleider kandidatuur Antwerpen Europese sporthoofdstad, Frans Van den Wijngaert, directeur van de topsportschool en Nathalie Peeters, directeur balletschool was er een receptie. Het middagmaal werd genuttigd in de prachtige ‘Bourla'. In de namiddag was er nog een toeristisch/cultureel programma met keuze tussen een bezoek aan het MAS (Museum aan de Stroom) of een rondrit met het toeristische treintje. BVLO Antwerpen kan terugblikken op een zeer geslaagde en boeiende jaarvergadering De BVLO bestuursleden op de jaarvergadering Bond voor Lichamelijke Opvoeding vzw.
BVLO is er ook voor sportclubs! Wist je dat de Bond voor Lichamelijke Opvoeding ook onderdak biedt aan recreatieve sportclubs? Ben je zelf actief in een sportclub, als lesgever, lid, bestuurslid of vrijwilliger? Is er aan jouw school een sportclub verbonden? Sport je vaak samen met een aantal mensen en wil je misschien een club oprichten?Vraag zeker na of de club aangesloten is bij een sportfederatie enof vraag inlichtingen bij BVLO. Het eerste jaar sluit de club helemaal gratis aan bij BVLO. Bovendien genieten de clubleden van een zeer degelijke verzekering, zonder vrijstelling medische kosten. Bel de ledentelefoon 09 218 91 23 en we geven antwoord op al jouw vragen. Of kijk op onze site www.bvlo.be voor meer info.
Ook de pas opgerichte omnisportclub De Sportstars uit Gent is lid van BVLO. De club biedt bewegen met kleuters, omnisport en ropeskipping aan en doet dat in samenwerking met De Wijze Eik, een basisschool uit Mariakerke, en Panta Rhei uit Gent. De scholen stellen hun accommodatie ter beschikking en bieden tegelijk een kwalitatief sportaanbod aan hun leerlingen. In het volgende tijdschrift maken we hierover een reportage. Meer info: www.sportstars.be
data om bij te houden Tewerkstelling in de sportsector
BVLO-Bijscholing Melsele
BVLO organiseert i.s.m. Sportac de opleiding ‘Tewerkstelling in de sportsector, op woensdag 28 september 2011 van 19u tot 22 uur in het Huis van de Sport in Gent. In deze opleiding krijg je een inzicht in de verschillende mogelijke vormen van tewerkstelling in de sportsector. Er wordt een duidelijk beeld gegeven van wat de verschillende stappen zijn bij het zelf tewerkstellen van personeel. Verder krijg je antwoorden op: “Hoe is een loon samengesteld?”, “Wat zijn de kosten als werkgever?”, “Welke vergoedingen zijn mogelijk?”,“Kan ik gepensioneerden inschakelen?”, ... Een must voor ieder clubbestuur en alle federaties die begaan zijn met correcte en officiële tewerkstelling in de sportsector! De kostprijs bedraagt 12 euro voor BVLO-leden; 15 euro voor niet-leden.
Op woensdag 14 december 2011 organiseert BVLO opnieuw een bijscholing in Melsele. Eén van de thema’s is ‘Innovatieve bewegingsrecreatie voor kinderen en volwassenen met een meervoudige handicap’. De sessies worden in praktijk gebracht door de auteurs van het boek Bewogen Bewegen dat in oktober 2011 gepubliceerd wordt door het Publicatiefonds voor Lichamelijke Opvoeding - PVLO vzw in samenwerking met het Dienstverleningscentrum Heilig Hart in Bachte-Maria-Leerne.
Meer info en inschrijvingen: www.bvlo.be Bond voor Lichamelijke Opvoeding nr. 3 / 2011
29
BVLO
BVLO
“Dynamische jonge staf” Het BVLO-Secretariaat is open alle werkdagen van 9u tot 13u en van 14u tot 17u. Onze algemene gegevens: tel. 09 218 91 20 – fax 09 229 31 20 - E-mail: info@bvlo.be
Sofie De Bock (5) voor alle informatie over “Nascholingen & Studiedagen”: tel. 09 218 91 29 Tom De Clerck (6) de man van de “Facturatie & Bestellingen”: tel. 09 218 91 21
We stellen ons even voor: Katrien Allaert (1) – bijgestaan door Simon van Hooren (2) weet u alles te vertellen over “Clubinfo, Activiteiten & Sportkampen” tel. 09 218 91 24
Line Dumoulin (7) dagelijkse leiding BVLO: tel. 09 218 91 27 Sophie Van Aelst (8) het adres voor “Publicaties, Persrelaties, Communicatie”: tel. 09 218 91 22
Stephanie Coppens (3) – bijgestaan door Kirsten Bogaerts (4) als je iets wil weten of melden i.v.m. “Ledenadministratie: databeheer, verzekeringen”: tel. 09 218 91 23
(1)
(2)
(3)
(4)
(5)
(6)
(7)
(8)
dagelijkse leiding en besturen Dagelijks Bestuur • Eric De Boever (1), Voorzitter, Ter Rivieren 11, 9031 Gent/Drongen, tel. 09 282 66 96, eric.deboever@bvlo.be • Patrick De Poorter (2), Financieel Directeur, Monterreystraat 51, 9000 Gent, depoorterpatrick@live.be • Line Dumoulin (3), Secretaris-Generaal, Fraterstraat 96, 9820 Merelbeke, tel. 09 230 59 98, line.dumoulin@bvlo.be • Josse Lambrix (4), Voorzitter BVLO Limburg, Eerste Ondervoorzitter, Maastrichtersteenweg 202, 3700 Tongeren, tel. 012 23 38 01, josse.lambrix@telenet. be Directiecomité = Dagelijks Bestuur BVLO uitgebreid met • Livin Bollaert (5), Poolse Winglaan 20, 9051 St. Denijs-Westrem, tel. 09 248 07 71, livin.bollaert@telenet.be • Kristine De Martelaer (6), Smalle Heerweg 211, 9080 Lochristi, kdmartel@vub.ac.be • Wim Verbessem (7), Ere-Directeur Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding, Adolf Buylstraat 56, 8400 Oostende, tel. 059 51 79 38, verbessem-devos@skynet.be
RAAD VAN BESTUUR BVLO Jan Boutmans, Leo Clerckx, Eric De Boever, Dirk De Clercq, Mario De Jans, Kristine De Martelaer, Patrick De Poorter, Jan Dumon, Freddy Gatz, Eveline Lagae, Josse Lambrix, Johan Lefevre, Eric Leijnen, Jan Seghers, Linda Van Puymbroeck, Germain Vanneste, Johan Vanthournout, Wim Verbessem & Line Dumoulin, gemachtigd lid SENAAT BVLO Gerda Billiauws, Jean-Pierre Bormans, René Goossens, Jan Priem, Philippe Storme, Georgette Swinnen, Guy Van der Marlière
(1)
(2)
(3)
(4)
(5)
(6)
(7)
"provinciaal uitgebouwd" BVLO is nooit veraf. Neem gerust contact op met jouw provinciale afdeling: BVLO Antwerpen vzw • Voorzitter: Linda Van Puymbroeck • Ondervoorzitter: Leo Clerckx • Secretaris: Geoffrey Hermes • Penningmeester: Joeri Clerckx Correspondentieadres: Huis van de Sport, Boomgaardstraat 22 bus 32, 2600 Berchem BVLO Limburg vzw • Voorzitter: Josse Lambrix, Maastrichtersteenweg 202, 3700 Tongeren, tel. 012 23 38 01, josse.lambrix@telenet.be • Secretaris: Sonia Meurant, Nieuwe Steenweg 3A bus 201, 3850 Nieuwerkerke, tel. 011 48.72.13, sonia.meurant@scarlet.be • Penningmeester: Marc Broeks, Heidestraat 112, 3500 Hasselt, tel. 011 22.96.41, marcbroeks@telenet.be BVLO Oost-Vlaanderen vzw • Voorzitter: Steve Storme, Slodelwiezeweg 9, 9890 Vurste, tel. 09 363 04 82, stesto@telenet.be • Ondervoorzitters: Marie-Anne De Pape, Patronagiestraat 7, 9950 Waarschoot, marieannedepape@hotmail.com Hanne Gyselbrecht, Meienbroek 43, 9920 Lovendegem, hannegyselbrecht@hotmail.com 30
• Secretaris: Sofie Meneve, Bekemolen 1, 9700 Oudenaarde, sofie.meneve@vlg.be • Penningmeester: Eveline Lagae, Keizer Karelstraat 14, 9700 Oudenaarde, eveline.lagae@westvl.schoolsport.be BVLO Vlaams-Brabant • Voorzitter: Kristine De Martelaer, Smalle Heerweg 211, 9080 Lochristi kdmartel@vub.ac.be • Secretaris: Thomas Doms, Motstraat 10, 1980 Eppegem, thomasdoms@gmail.com • Penningmeester: Steve De Decker, Rode Kruisstraat 13, 2830 Willebroek, tel. 02 629.37.56 BVLO West-Vlaanderen • Voorzitter: Jorge Cottyn, Goedendaglaan 106, 8500 Kortrijk, tel. 056 21 20 23, JorgeCottyn@katho.be • Secretaris: Michel Rys, E. Ronselaan 10, 8630 Veurne, tel. 058 31.20.87, rysdeb@hotmail.com • Penningmeester: Ruben Ost, Begoniastraat 25, 8310 Assebroek, tel. 0473 676 960, Ruben.Ost@hotmail.com
Maak zelf een turnzaal in 3 minuten De lestijd lichamelijke opvoeding is beperkt en je wilt dus graag zo weinig mogelijk tijd verliezen met het klaarzetten van de materialen. Bovendien moet de ‘turnzaal’ in kleinere scholen vaak ook nog eens dienst doen als eetzaal, vergaderruimte, etc. Voor deze beperking in tijd en ruimte is er nu een geslaagde oplossing: het mobiele JF-Sterraam. Ontwikkeld door BVLO-partner Janssen-Fritsen.
al in Een turnza 3 minuten Bekijk op het filmpje .be en-fritsen www.janss jezelf en overtuig n da r e d in in m n. te u in m 3
Het mobiele JF-Sterraam is gebaseerd op het succesvolle sterwandapparaat, een stervormig klimraam dat vlot gecombineerd kan worden met tal van andere toestellen. Het nieuwe mobiele JF-Sterraam heeft dezelfde uitgebreide functionaliteiten als het vaste sterwandapparaat maar onderscheidt zich omdat het vrijstaand is, compact op te bergen en eenvoudig te verplaatsen. Er is geen wandmontage nodig en grondbussen al evenmin. Het toestel is bovendien standaard voorzien van 2 matten die met klittenband aan de basis zijn bevestigd en opgeklapt tussen de vleugels van het JF-Sterraam opgeborgen kunnen worden. Zo wordt de veiligheid steeds gewaarborgd en installeer je in een handomdraai een compleet klimraam op eender welke plaats in de zaal. Rondslingerende matten behoren tot het verleden. Door de stervorm en de brede basis is het JF-Sterraam zeer stabiel tijdens het gebruik. De geïntegreerde verrolinrichting zorgt ervoor dat het mobiel JF-Sterraam eenvoudig en snel kan geplaatst en opgeborgen worden. Het toestel neemt bovendien weinig ruimte in als het helemaal dichtgeklapt is (slechts 2m²). Als de zaal voor andere doeleinden moet dienen, kan het toestel dan ook snel verplaatst worden. Om de bewering te onderbouwen dat je in 3 minuten een ruimte kan ombouwen tot bewegingsruimte, plaatste Janssen-Fritsen een interessant filmpje op haar website. Het JF-Sterraam wordt daarin ook nog gecombineerd met de Multibox® (een toestel dat in aflevering 230 van ons tijdschrift aan bod kwam).
Bond voor Lichamelijke Opvoeding nr. 3 / 2011
31
Een turnzaal in
3
minuten
JF-Sterraam Opbergruimte slechts 2 m2
• BEZ .BE OE EN
ZE WEB ON S • WWW P! .J HO
K
SSEN-FRITS AN
Bekijk het filmpje op www.janssen-fritsen.be
Janssen-Fritsen n.v. Klaverbladstraat 2 • 3560 Lummen • Tel: 013/53.15.07 • Fax: 013/53.15.10 32 info@janssen-fritsen.be • www.janssen-fritsen.be
Ultimate Ball
BVLO
Hans Mennes Docent LO lerarenopleding KH Kempen (Turnhout)
Uit “What’s in a game (Leysen H, 2004)”:
“If live doesn’t offer a game worth playing, then invent a new one”
(A.J. Deangelo)
Ultimate Ball (UB) is ontstaan in de opleiding LO van de KHKempen (H. Mennes) en is een mengvorm van twee schitterende sporten: beachhandbal en ultimate frisbee (UF). Van beachhandbal neemt UB de typische speldynamiek over: een spel met veel (succes)beleving door het kleine veldje, de ploegjes van 3 veldspelers, de mogelijkheid tot het scoren van dubbele punten en een systeem waarbij spelers en ‘subs’ (vervangspelers) voortdurend wisselen. Van Ultimate Frisbee neemt UB de typische spirit over: het spelen met fair play (ook al is het spannend), het willen winnen in een sfeer van ‘met elkaar’ en het elkaar voortdurend feedback geven en vooruit helpen (zo komen o.a. na elke wedstrijd de ploegen samen in een cirkel om elkaar eerlijke tips en tops te geven). UB is een fantastisch spel dat hoge betrokkenheid uitlokt en dat leerlingen continu uitdaagt om de eigen bewegings- en persoonsdoelen te verleggen!
2. Het spel 2.1. Het veld We spelen UB op een basketbalveld, waarbij de doelzones een halve cirkel zijn die doorheen de vrijworplijn van het BB-veld lopen. De doelzones worden afgebakend met spots (waarop wij plastic ‘hoedjes’ zetten) en op de hoeken van het veld staan grote kegels om het veld duidelijk af te bakenen. De doeltjes zijn bij voorkeur ballenrekken: als de bal tegen het ballenrek komt (voorkant, bovenkant, zijkant) is het punt.
2.2. Het materiaal We spelen met zachte ballen van mousse of foam waarin de spelers kunnen knijpen. Deze ballen zijn een must voor het handbalonderwijs: ze kunnen veel beter vastgepakt worden (succesbeleving!) en zijn veel minder hard (veiligheid!). Er zijn minstens 5 ballen nodig om het spel vlot te laten verlopen: 1 bal in het spel, 1 bal naast elk doeltje (die de keeper snel kan pakken) en 1 bal in de handen van de beide ballenverantwoordelijken (aan wie spelers snel de bal kunnen vragen als deze ver buiten vliegt). We voorzien een scorebord per veld en partijvestjes om de ploegen duidelijk herkenbaar te maken.
2.3. De ploeg Een ploeg bestaat uit 6 tot 8 spelers: 3 veldspelers, 1 keeper en 2 tot 4 subs (vervangspelers).
2.4. De rollen Bij voorkeur spelen we UB met 3 ploegen: 2 spelende ploegen en 1 managende ploeg. De leerlingen van de spelende ploegen hebben twee rollen: ze zijn speler (en keeper) en zijn coach (door de subs). De managende ploeg helpt de spelende ploegen vlot te spelen en heeft 3 rollen: zij geven de ballen aan, houden het scorebord bij en zijn (mee) scheidsrechter. Voor elke rol hier zijn er 2 leerlingen nodig.
2.5. Het doorschuifsysteem De basisdynamiek van het UB is een doorschuifsysteem dat er als volgt uitziet: - de speler die een doelpoging heeft ondernomen, loopt van het veld en wordt sub - op het moment dat een speler een doelpoging onderneemt, moet (!) de keeper van de ploeg die de doelpoging ondernam, onmiddellijk uit zijn doelzone en wordt hij veldspeler - op het moment dat de speler die de doelpoging ondernam de zijlijn
Balvaardigheid/Ultimate Ball 009
1. Vooraf
Bond voor Lichamelijke Opvoeding
1
frisbee), enz.
3.2. Persoonsdoelen De persoonsdoelen zijn opgenomen in de sociale taken (ST) van de verschillende rollen (zie de leerwijzer) en hebben vooral betrekking op fair spelen, elkaar aanmoedigen en elkaar helpen. Ook keuzes maken en daar volgehouden verantwoordelijkheid voor opnemen komen aan bod.
3.3. Naar persoonlijkheidsontwikkeling Het stimuleren van de persoonlijke verbondenheid (zelfvertrouwen, zelfwaardering en zelfrespect) gebeurt door de positieve, opbouwende aanpak van ons als leerkracht: het uitlokken van succesbeleving, het geven van pluimen, het helpen leren van binnenuit (door o.a. het stellen van leervragen versus het zonder meer geven van advies) en het geven van kernfeedback (zie Korthagen) geeft de leerlingen leer-kracht en stimuleert de leerlingen zichzelf te ontdekken en waarderen. aantikt met zijn voet, mag een sub het veld op om keeper te worden Het lijkt complex, maar dit is juist het uitdagende van het spel: de leerlingen moeten voortdurend alert zijn, moeten direct van het veld als ze een doelpoging ondernemen (ook al scoren ze niet en komt de bal recht op hem terug) en na de doelpoging moeten ze er direct af (want hun keeper moet direct uit zijn doelzone en het doeltje is dan onbewaakt), iets wat ze niet gewoon zijn en telkens opnieuw vergeten – met alle commotie van dien.
2.6. Het scoreverloop Bij score krijgt de ploeg 1 punt. Er kunnen dubbele punten gescoord worden als: - een meisje scoort - de keeper scoort - er gescoord wordt met een showdoelpunt: bij een kempa-doelpunt (een doelpunt na de bal in de lucht te hebben ontvangen en afgeworpen) en bij een worp achter de rug of tussen de benen. De ploeg krijgt een dubbele score tegen, als de keeper na een doelpoging door een medespeler nog in zijn doelzone staat en daar de bal aanraakt (de keeper moet dus altijd direct uit zijn doelzone na een doelpoging van een medespeler)
2.7. De spelregels zie - kaart spelregels 3. De leerdoelen
Balvaardigheid/Ultimate Ball 010
UB is een rijk spel waarin vele bewegings- en persoonsdoelen uit ons vakconcept kunnen aangeleerd worden en die daarbij vlot in de breedte (naar andere bewegingsgebieden en naar het dagelijks leven) en de diepte (naar de persoonlijke kern) getransfereerd kunnen worden.
2
3.1. Bewegingsdoelen In de lessen UB leren we de leerlingen de basisdynamiek van een doelspel aan en leren we fundamentele bewegingsvaardigheden aan zoals het stevig gegrond staan bij het geven en ontvangen van de pas, de bewegingsuitvoering van de slagworp, het duidelijk vragen van de bal, het naar de bal toekomen bij het ontvangen van de pas, het snel en breed vrijlopen, het rustig blijven in balbezit, het snel overschakelen van aanval naar verdediging en andersom (“turn-overs”, zie ultimate
4. De aanpak Centraal in onze aanpak staat het stimuleren van beleving en flow. Spelbeleving: we laten de leerlingen vooral spelen en leren vanuit spelervaringen (Ervaringsleren, Kolb). Succesbeleving: via het spel trachten we de leerlingen zoveel mogelijk in hun ‘zone van de naaste ontwikkeling te brengen’ (Csikszentmihaly e.a.) om betrokken leren (‘in flow’) uit te lokken. We activeren het leren door de leerdoelen aan te reiken in de natuurlijke, authentieke context van een wedstrijdsituatie met rollen. Deze wedstrijdsituatie is de rode draad doorheen onze lessen: ze komt vroeg aan bod in onze periode en wordt daarna stapsgewijs uitgebouwd. De bewegings- en persoonscompetenties staan in functie van (krijgen hun betekenis in) de authentieke context en worden aangebracht als nodig (zinvol!) om de rollen van de wedstrijdcontext met meer succes uit te voeren. We maken de rollen transparant door per rol concrete bewegingstaken (BT) en sociale taken (ST) af te bakenen en zichtbaar te maken in een leerwijzer. Deze leerwijzer geven we in het begin van de periode aan de leerlingen zodat ze hun leerproces bewust (en zelfverantwoordelijk) kunnen richten en aanpakken. In de BT van de speler en coach onderscheiden we 3 niveaus (“levels”) waaruit de leerlingen kunnen kiezen: elke leerling kiest zijn eigen, haalbare leerdoelen. Ook in de oefenvormen die de leerlingen moeten beheersen, hanteren we 3 levels. De leerlingen zitten vanaf het begin van de periode in vaste ploegjes, waarbinnen ze samen oefenen en leren. Zoals bij frisbee geven we zoveel mogelijk de instructie via de kapiteins van de ploegjes. De leerlingen zijn dus sterk wederzijds afhankelijk in hun leerproces. Tijdens het oefenen blijft de leerkracht uiteraard steeds sturen, leervragen stellen, aanmoedigen, enz.
5. De leermiddelen We ondersteunen het leren van leerlingen door gebruik te maken van de leerwijzer, de spelregelkaart en instructiewijzers.
De instructiewijzers worden niet letterlijk doorgegeven: we leggen de oefening in 20 tellen uit a.d.h.v. een tekening. Tijdens het oefenen sturen we via de kapitein verder bij.
6. De evaluatie Centraal in het evaluatieproces staat het zelfbewust, zelfbevragend maken van leerlingen. Dit doen we o.a. door ze continu en systematisch te bevragen op hun bewust inoefenen en door ze elkaar voortdurend feedback te laten geven.
Doorheen de periode verzamelen we info om een score te geven op hun rol als speler, coach en manager. We bepalen een score op hun beheersniveau van en op hun groeiproces in elke rol. Naast de rollen evalueren we apart ook technische vaardigheden a.d.h.v. 3 oefeningen (“1 tegen 1”, “2 tegen 1” en “tegenaanval”) met telkens met 3 levels. Referenties zijn op te vragen bij de redactie.
Leerwijzer
wedstrijd speler Bewegingstaken
Sociale taken
Level 1 - Deelnemen aan spel: - spelregels toepassen + actief betrokken zijn - Pas kunnen geven en ontvangen
- Aanvaarden van beslissing scheidsrechter - Volgen van instructies coach - Fair spelen - Iedereen betrekken in spel - Volhouden (ook bij achterstand) - Afspraken maken en nakomen
Level 2 - Toepassen van tactiek verdediging - Toepassen van tactiek aanval Level 3 - Toepassen van 1 tegen 1 - Toepassen van 2 tegen 1 - Toepassen van tegenaanval
coach Bewegingstaken
Sociale taken
Level 1 • Aanmoedigen • Opvolgen spelregels (doorschuifsysteem) • Opvolgen dat alle veldspelers betrokken blijven
• Verbaal expressief zijn • Continu bijsturen • Met lichaamstaal aanwezig zijn • Gemeend betrokken zijn en willen helpen
Level 2 • Idem level 1 • Bijsturen van tactiek verdediging • Bijsturen van tactiek aanval Level 3 • Idem level 2 • Bijsturen op vlak van techniek
manager Sociale taken
Kapiteins samenroepen en opvolgen van toss
• Durft beslissing nemen en blijft bij beslissing • Objectief zijn • Kordaat fluiten
Level 1 • Opvolgen score • Opvolgen bal binnen of buiten • Opvolgen inworp: voet op zijlijn
Balvaardigheid/Ultimate Ball 011
Bewegingstaken
Level 2 • Idem level 1 • Opvolgen van doorschuifsysteem • Opvolgen fout Level 3 • Idem level 2 • Opvolgen van toepassing volledig reglement Bond voor Lichamelijke Opvoeding
3
ballenverantwoordelijke
Bewegingstaken
Sociale taken
• Bal naast doeltje + bal aanwerpen indien nodig • Ondersteunen van scheidsrechter
• Geconcentreerd zijn • Kordaat zijn scoreverantwoordelijke
Bewegingstaken
Sociale taken
• Score bijhouden • Mee checken dat voet op lijn is en scheidsrechter ondersteunen
• Geconcentreerd zijn • Kordaat zijn
oefenvormen 1 tegen 1 • Level 1 uitvoeren: 2 verschillende bewegingen uitvoeren met passieve verdediger (blijft staan) • Level 2 uitvoeren: met halfactieve verdediger (handen op rug) • Level 3 uitvoeren: met actieve verdediger (niet duwen!)
2 tegen 1 • Level 1 uitvoeren: met passieve verdediger (blijft staan) • Level 2 uitvoeren: met halfactieve verdediger (handen op rug) • Level 3 uitvoeren: met actieve verdediger (niet duwen!)
TEGENAANVAL • Level 1 uitvoeren: zonder verdediger • Level 2 uitvoeren: met halfactieve verdediger (handen op rug) • Level 3 uitvoeren: met actieve verdediger (niet duwen!)
8.2. Kaart spelregels Start Toss door kapiteins bij scheidsrechter Doorschuifsysteem Speler die doelpoging ondernam loopt van het veld aan R-kant, zet voet op R-zijlijn / sub mag dan pas op het veld en wordt keeper / keeper direct uit doelzone en wordt veldspeler 1 punt • Bij doelpunt (bal tegen ballenrek) • Als sub van tegenpartij te vroeg op veld komt • Indien zware fout door tegenstander
Balvaardigheid/Ultimate Ball 012
2 punten • Als meisje scoort • Als keeper scoort • Bij showdoelpunt (kempa / achter rug of tussen benen) • Als keeper bal aanraakt in eigen doelzone na doelpoging medespeler
4
Lijnen • Voet op lijn is buiten • Inworp: voet op zijlijn waar bal buiten ging Vrijworp • Bij contact • Bij loopfout (max 3 passen of 4 indien ook 0-sprong)
• Vrijworp op plaats van fout • Verdedigers 1 m afstand (en minimaal 1 m van doelzonelijn) Strafworp • Zware fout (duwen, aan kledij trekken, …) • 1 voet op vrijworplijn BB • Door speler waarop fout Doelzone • Enkel keeper in doelzone • Bal in doelzone mag door veldspeler aangeraakt worden, als veldspeler afstoot buiten doelzone Score Keeper direct uitworp Keeper Niet uit doelzone door dribbel
BVLO
Interactieve sporten – terugslagspelen - badminton LESONDERWERP: Interactieve sporten terugslagspelen badminton Stephanie Coppens, Bachelor Lichamelijke Opvoeding
DOELPUBLIEK: 2e graad TSO Beginsituatie: Basis badminton VAKOVERSCHRIJDENDE EINDTERMEN: LELE 07 kunnen hun leerproces beoordelen op doelgerichtheid en zo nodig aanpassen. LELE 08 kunnen uit leerervaringen conclusies trekken voor een nieuwe leertaak.
LEERPLANDOEL(EN): # Inhoudsgebonden leerplandoelen - na verdedigende actie(s) een aanvallende actie ondernemen om te scoren (15) • racketgreep: universeel en duimgreep (backhand) • slagtechnieken: • opslag: lobservice • clear (ver) # Persoonsgebonden leerplandoelen - Tonen in alle omstandigheden respect voor materiaal (32) - leren omgaan met elementen als spanning, verliezen, winnen en fair play (*22)
LES 1 LEERINHOUD
WERKVORMEN / MEDIA / ORGANISATIE
TIJD
AANKLEDEN
AANKLEDEN
AANKLEDEN
5’
Cardiovasculair: De leerlingen zijn actief bezig.
Nummertjes SpelLeerlingen lopen rond in de zaal en bij het horen (of zien) van het cijfer voeren ze zo snel mogelijk de opdracht uit en lopen ze terug verder.
Doceren Leerkracht legt spel uit en roept/toont het nummer.
7’
LESDOELEN Lesbegin
Nummertjes + opdracht “1” op de rug gaan liggen “2” op de buik gaan liggen “3” 5x pompen “4” geeft 3 medestudenten een hand Lesuitwerking Demonstratie De leerkracht demonstreert de oefening.
15’
5’
Badminton 019
Gewenningsoefeningen Per 2 / 1 racket en 1 shuttle en proberen de shuttle hoog te houden door het racket snel door te geven. Per 1 / 1 racket en 1 shuttle. Shuttle omhoog houden. Op fluitsignaal hoog opslaan en op achterwerk gaan zitten + shuttle opvangen + verder in lucht houden op knieën gaan zitten + shuttle opvangen+ verder in lucht houden
Bond voor Lichamelijke Opvoeding 5
PM/lichaam: De leerlingen kunnen de duimgreep gebruiken. HOOFDDOELSTELLING PM/Lichaam: De leerlingen kunnen een hoge opslag geven (die nadien gevolgd kan worden door een clear)
LESDOELEN
Opslag
Korte opslag Duimgreep Pluimpje voor het racket gehouden Korte oefeningLeerling 1 geeft een opslag kort over het net. De andere leerling vangt de pluim op met een kegel. Als alle pluimpjes naar de overkant zijn, is het aan de andere leerling. Verre opslag (lobservice) Hamergreep Niet racketvoet voor Pluim vasthouden als een vuile sok OefenvormIedereen staat op 2 meter van het net. Op 1 rij, op het signaal van de leerkracht doet iedereen een lobservice. Dit is een driloefening, maar zal de leerlingen helpen, echt op de techniek te letten. Als iedereen een opslag heeft gegeven, gaan ze naar de andere kant van het net. Elk vergelijkt telkens het pluimpje met diegene naast hem, ligt het verder dan dat van die naast je, dan heb je een punt. Mogelijke aanpassing De helft staat langs de ene kant, de andere helft langs de andere kant. Als het pluimpje overgeslagen is, volg je het en wacht je aan de andere kant.
SpelvormOpslag gebeurt vanachter de T-lijn, tegen de middenlijn. Leerling 1 slaat op en leerling 2 probeert het pluimpje te vangen op zijn hoofd. Die neemt het pluimpje en doet dezelfde oefening en leerling 1 vangt nu het pluimpje op zijn hoofd. Je krijgt punten naargelang de zone waarin de “vanger” staat. 1,2 of 3 punten. Leerling 1 krijgt eerst 10 pluimpjes, speelt ze in lobservice allemaal naar leerling 2. Als de 10 pluimpjes aan de andere kant, wisselen de rollen. Spel Lobservice + uitspelen...
Badminton 020
UD
6
Doceren + demonstreren De leerlingen luisteren en kijken naar de demo. Duidelijk uitleggen hoe een racket wordt vastgehouden in de duimgreep. Door het ruitje kijken…
De leerkracht legt eerst de korte opslag uit + nadien de verre opslag en legt daarvan de reden uit.
Reden van lobservice – kan een clear op worden gespeeld. De leerlingen mogen wisselen van partner. Materiaal 16 racketjes Zoveel mogelijk pluimpjes 8 kegels (bij voorkeur kleintjes) Potjes zetten om de terreintjes af te bakenen.
WERKVORMEN/ MEDIA/ORGANISATIE
5’
TIJD
PM/Lichaam: de clear correct uitvoeren HOOFDDOELSTELLING PM/Ruimte: de clear hanteren om ver te slaan
De clear Antwoord op de opslag, ‘clear’: Een clear is een hoge slag vanaf de achterlijn naar de achterlijn van je tegenstander. Het doel is de shuttle hoog en diep in het achterveld slaan. Aandachtspunten: - Shuttle raken boven schouder van de slag arm. Gewicht op achterste been. - DAKHOUDING, Maak een dakje, l schouder hoger dan r schouder, dezelfde zijde van been dat voor staat. - Na de slag been van de zijde van de slagarm naar voor brengen. - Polsslag.
Doceren + OLG De leerlingen luisteren naar de uitleg van de leerkracht omtrent deze slag. De techniek wordt kort toegelicht Dakhouding Voet naar voor brengen Racket gaat naar andere kant van het lichaam
15’
Voetenwerk Schuiven naar het achterveld Stap stap stempel Oefening De leerlingen voeren de oefeningen uit.
Manier van vasthouden van racket demonstreren! Hamergreep!
Leerlingen werken per 3 Oefening 1: Met racket/ leerling 1 geeft een lobservice (deze wordt gedemonstreerd, leerling 2 cleart terug, leerling 1 en 2 blijven nu zo lang mogelijk clearen, Wie kan dit 10 keer? wanneer de shuttle valt terug beginnen met lobservice. De leerlingen wisselen eens met de 3e speler. Oefening 2: Met racket / 1 leerling aan een zijde van het net over de terreinen verspreid, de derde leerlingen staat op de scheiding en controleert of het spel goed verloopt. De leerlingen spelen eerst een lobservice en daarna clearen ze naar elkaar. Na iedere clear tikken ze een kegel die in het voorveld staat en keren ze terug naar het achterveld. Wie houdt dit het langst vol? Na 5 punten, wisselen de leerlingen eens van speler en controleert een andere speler het spel.
De leerlingen kunnen de clear toepassen in een spelsituatie.
Wedstrijdvorm: keizertornooi 1 tegen 1 De leerlingen spelen een wedstrijdje met de geziene slagen. Ze zijn verplicht van een lobservice te gebruiken gevolgd door een clear, daarna spelen ze uit. Elk gewonnen punt = een punt. Na 5 minuten wordt er naar links opgeschoven als je verloren bent, naar rechts als er gewonnen werd. Wie bereikt na 5 keer doorschuiven het keizersveld?
Doceren De leerkracht legt het spel uit en zet de leerlingen aan de slag. Op een fluitsignaal wordt er doorgeschoven.
25’
Badminton 021
De leerlingen kunnen omgaan met fair play en beleven spelvreugde.
leseinde
Bond voor Lichamelijke Opvoeding
7
Cardiovasculair De leerlingen kunnen spelvreugde ervaren en zijn competitief ingesteld.
Organisatie
15’
Tussen 4 vuren SpelEr wordt geprobeerd de tegenstander op om het even welk lichaamsdeel te raken en waarna de bal op de grond valt. Niet via een botsbal! Het hoofd wordt niet meegeteld! Een speler die aangegooid wordt, plaatst zich naar de buitenzone, hij kan opnieuw in het spel komen als hij op zijn beurt iemand aangooit. Wanneer een speler geraakt is, wordt het spel even stilgelegd tot die speler zich naar de buitenzone heeft begeven. Binnen de 3 seconden moet de bal weggegooid zijn.
Doceren De leerkracht legt het spel uit en verdeelt de groepen.
20’
bespreking + aankleden
OLG: Wat was er belangrijk bij de clear? AANKLEDEN
Wie gaat eerst zitten? SpelDe groep is verdeeld in 2. Leerling 1 van groep A en B vertrekken naar hun kegel. (1) Die leggen hem plat. Ze lopen door naar de kegel van de andere groep en stellen die kegel weer recht (2) Ze lopen terug naar hun groep en lossen af (3)
DoelHet is de bedoeling dat een speler van groep A (of B) op een rechtstaande kegel van groep B (of A) kan gaan zitten. Aantal spelers per groepKan gespeeld worden 10 tegen 10 op een volledig volleybalveld.
De leerlingen beleven spelvreugde en kunnen omgaan met fair play. PM/L: De leerlingen kunnen gericht werpen.
AANKLEDEN
Organisatie
LES 2 LEERINHOUD
WERKVORMEN / MEDIA / ORGANISATIE
TIJD
AANKLEDEN
AANKLEDEN
AANKLEDEN
5’
Cardiovasculair: De leerlingen zijn actief bezig.
Carrousel SpelDe leerlingen spelen naar de overzijde en sluiten aan bij die groep.
LESDOELEN Lesbegin
Variatie alleen korte slagen verre slagen meerdere leerlingen achter een spot + na-actie
Organisatie De leerlingen staan per 2 achter een spot op een veldje. Demonstreren De leerkracht demonstreert met 3 andere leerlingen.
Badminton 022
Opstelling
8
Lesuitwerking
7’
PM/lichaam: De leerlingen kunnen de hamergreep toepassen. HOOFDDOELSTELLING PM/Lichaam: De leerlingen kunnen een hoge opslag geven (die nadien gevolgd kan worden door een clear)
Inslaan 5 minuutjes inslaan
Organisatie Per 2
5’
Opslag
Doceren + demonstreren De leerling luisteren en kijken naar de demo. Daarna verdelen ze zich over de veldjes en spelen deze oefening.
20’
Verre opslag (lobservice) Hamergreep Niet racketvoet voor Pluim vasthouden als een vuile sok Pluim lang genoeg begeleiden
Ze wisselen 3 keer.
OefenvormLeerling 1 speelt de lobservice naar leerling 2. Speel je over de hoogste draad, heb je 3 punten, speel je daar tussen, heb je 1 punt. Leerling 2 vangt de pluim in een zakje. Zitten er 3 pluimen in het zakje, wisselen de rollen. Het is de bedoeling dat je zo veel mogelijk punten scoort.
OPGELET Leerlingen slaan op vanaf de T-lijn.
- Doel van extra koord: de leerlingen d.m.v. een dwingende situatie hoger laten opslaan = hierop moet een clear kunnen volgen. - Rol van zakje: andere leerlingen hebben dan ook een leuke functie. Het zakje maakt het extra aantrekkelijk.
Materiaal - 16 racketjes - Zoveel mogelijk pluimpjes - 8 zakjes. - Potjes zetten om de terreintjes af te bakenen. (eventueel)
Spelvorm1e slag = een lobservice 2e slag = onderhandse slag – hoog! 3e slag = bovenhands UITSPELEN
Reden van lobservice – kan een clear op worden gespeeld.
Variatie - Volledige draai rond lengte-as - Gaan zitten - Gaan liggen - Hoogtesprong
HOOFDDOELSTELLING PM/Ruimte: de clear hanteren om ver te slaan
INDIEN DE LEERKRACHT ZIET DAT DE LOBSERVICE REDELIJK LUKT, KUNNEN WE OVERGAAN NAAR DE CLEAR
Leerlingen werken per 2 Oefening 1: Start met een lobservice. Beide leerlingen clearen constant naar elkaar. Wie de clear niet meer kan terug spelen is een leven kwijt. Iedereen start met 5 levens! Indien je levens op zijn, daag je iemand anders uit.
15’
Oefening De leerlingen voeren de oefeningen uit.
Oefening 2: (aandacht voetenwerk) Idem vorige oefening maar telkens terugkeren naar de basis (zie spot) en achterwaarts schuiven naar het achterveld. Badminton 023
PM/Lichaam: de clear correct uitvoeren
Bond voor Lichamelijke Opvoeding
9
De leerlingen kunnen omgaan met fair play en beleven spelvreugde. De leerlingen kunnen de clear toepassen in een spelsituatie.
Wedstrijdvorm: Tornooitje 1 tegen 1 De leerlingen spelen een wedstrijdje met de geziene slagen. Ze zijn verplicht van een lobservice te gebruiken gevolgd door (eventueel een clear), daarna spelen ze uit. Elk gewonnen punt = een punt. Na 5 minuten zoeken de leerlingen een nieuwe tegenstander. Elkaar uitdagen is hier de boodschap. Ze vullen hun scores in op het blaadje. PUNTENTELLING KORT EENS OVERLOPEN + WIE OPSLAAT!
Doceren De leerkracht legt het spel uit en zet de leerlingen aan de slag. Op een fluitsignaal wordt er doorgeschoven. Leerkracht legt het wedstrijdblaadje uit (zie figuur).
25’
Wie heeft op het einde de meest gewonnen punten??
LES 3 LEERINHOUD
WERKVORMEN / MEDIA / ORGANISATIE
TIJD
AANKLEDEN
AANKLEDEN
AANKLEDEN
5’
Cardiovasculair: De leerlingen zijn actief bezig.
Pluimtikkertje Spel 1 leerling heeft pluim in handen en probeert door te gooien, de andere leerlingen te tikken. Wie dood is, komt pluim halen bij leerkracht en wordt ook tikker.Veld Volleybalveld wordt afgebakend. Variaties - meerdere tikkers in het spel van bij de start - pluim mag alleen bovenlichaam raken (hoge armbeweging) - met benen gespreid staan als je getikt bent - NIEUW IDEE: Er liggen 3 hoepels langs de kant, indien je getikt bent, ga je in een hoepel staan, je schuift op als er iemand bij komt. Sta je na 3 keer niet meer in een hoepel, doe je terug mee.
Doceren De leerlingen zitten aan het bord en de leerkracht legt het tikspel uit.
7’
Inslaan 5 minuutjes inslaan
Organisatie Per 2
5’
KORTE HERHALING Opslag Verre opslag (lobservice) - Hamergreep - Niet racketvoet voor - Pluim vasthouden als een vuile sok - Pluim lang genoeg begeleiden
Doceren + demonstreren De leerling luisteren en kijken naar de demo. Daarna verdelen ze zich over de veldjes en spelen deze oefening. Ze wisselen 3 keer. OPGELET Leerlingen slaan op vanaf de T-lijn.
20’
LESDOELEN Lesbegin
Lesuitwerking
PM/lichaam: De leerlingen kunnen de hamergreep toepassen.
Badminton 024
HOOFDDOELSTELLING PM/Lichaam: De leerlingen kunnen een hoge opslag geven (die nadien gevolgd kan worden door een clear)
10
OefenvormLeerling 1 speelt de lobservice naar leerling 2. Speel je over de hoogste draad, heb je 3 punten, speel je daar tussen, heb je 1 punt. Leerling 2 speelt de pluim bovenhands terug. Het spel eindigt als je niet meer bovenhands kan spelen naar elkaar.
Reden van lobservice – kan een clear op worden gespeeld. Materiaal - 16 racketjes - Zoveel mogelijk pluimpjes - 8 zakjes. - Potjes zetten om de terreintjes af te bakenen. (eventueel)
De leerlingen krijgen een idee van het voetenwerk van badminton. HOOFDDOELSTELLING De leerlingen kunnen steeds terug komen naar de basis.
Voetoefening De leerlingen werken per 3. Langs elke kant van het net staat een uitvoerder die moet luisteren naar de instructeur. Deze geeft aan of ze naar achter moeten bewegen of naar voor.
DEMONSTREREN De leerkracht demonstreert de oefening samen met nog 2 andere leerlingen en legt de aandacht op de nodige punten.
Let op Naar achter = arm naar achter + voetenwerk Naar voor = schermbeweging + net tikken Terug naar de basis = stap stap stempel + let op voorspanning!
De leerlingen wisselen op het signaal van de leerkracht, iedereen moet 2 keer uitvoerder geweest zijn en 1 keer instructeur.
Rol instructeur Die geeft aan of ze naar achteren moeten of naar voor moeten bewegen.
15’ PM/Lichaam: de clear correct uitvoeren
De clear- zie les 1 Antwoord op de opslag, ‘clear’:Een clear is een hoge slag vanaf de achterlijn naar de achterlijn van je tegenstander. Het doel is de shuttle hoog en diep in het achterveld slaan.
Oefening De leerlingen voeren de oefeningen uit.
HOOFDDOELSTELLING PM/Ruimte: de clear hanteren om ver te slaan
Wedstrijdvorm: Tornooitje of Keizerstornooi (zie hierboven) PUNTENTELLING KORT EENS OVERLOPEN + WIE OPSLAAT! Wie heeft op het einde de meest gewonnen punten??
De leerlingen kunnen de clear toepassen in een spelsituatie.
Doceren De leerkracht legt het spel uit en zet de leerlingen aan de slag. Op een fluitsignaal wordt er doorgeschoven. Leerkracht legt het blaadje uit.
25’
Badminton 025
De leerlingen kunnen omgaan met fair play en beleven spelvreugde.
leseinde - idem vorige lessen
Bond voor Lichamelijke Opvoeding
11
Wedstrijdje badminton Jouw naam
Naam van je tegenstander
Resultaat
1 2 3 4 5 Totaal (tel jouw gemaakte punten op)
Wedstrijdje badminton Jouw naam
Naam van je tegenstander
1 2
Badminton 026
3
12
4 5 Totaal (tel jouw gemaakte punten op)
Resultaat