Voetbal 069
Voetbal! Voetbal!
BART VAN RENTERGHEM LICENTIAAT LO LESGEVER VOETBAL UGENT LESGEVER VOETBAL VTS LECTOR IN DE LERARENOPLEIDING VAN DE ARTEVELDEHOGESCHOOL GENT
PATRICK VANSTEENBRUGGE LICENTIAAT LO LESGEVER VOETBAL UGENT LESGEVER VOETBAL VTS LERAAR LO AAN HET VRIJ LANDELIJK INSTITUUT OUDENAARDE, AFDELING LO, SPORT EN SPORTWETENSCHAPPEN
DE DELICATE ROL VAN DE TRAINER EN VAN DE LERAAR VOETBAL DEEL 2 1.2 de leskern K+2+1/1+2+K
Het terrein wordt in 3 delen onderverdeeld. In de doelzone wordt K/1 gespeeld; in de middenzone 2/2. Alle spelers dienen in hun eigen zone te blijven.
Vervolgens kan worden gedifferentieerd. De betere lln spelen grondvorm 4 op dezelfde ruimte: K+4/4+K. De coaching is gericht op het passend gebruik van de dribbel: samenspel geniet de voorkeur, indien niemand beter is opgesteld kan een verantwoorde dribbel worden toegepast. De zwakker voetballende lln oefenen de dribbeltechniek door middel van een oefenvorm: Een aanvaller leidt de bal in een zone met een verdediger. Hij moet de zone mét bal verlaten aan de tegengestelde zijde. Onderweg dient hij een verdediger uit te dribbelen. Indien deze actie slaagt, mag hij afwerken naar een doel met een keeper. Een geslaagde dribbel brengt 1 punt op, een doelpunt een extra punt. Wanneer de dribbel mislukt, neemt de aanvaller de positie van de verdediger over. De keeper wordt na 10 doelpogingen afgelost. Indien de oefenvorm nog te moeilijk blijkt, kan de verdediger gevraagd worden half actief of passief te verdedigen en worden enkel de doelpunten in rekening gebracht voor de puntentelling.
Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 3/2005
Accenten: • samenwerking en coaching tussen de linies • fair play bij verdedigen Tips: • op gepaste ogenblik bewegen in de zone om de bal te kunnen ontvangen • eerste keuze: bal inspelen naar beter gepositioneerde ploegmaat; tweede keuze: zelf actie ondernemen • snelheid en verrassing bij eigen acties met bal
1
Voetbal 070
Accenten: • appreciatie voor de lln met veel punten • interesse voor werkpunten Tips: • creëer voldoende tempo bij het naderen • steeds een schijnbeweging voor de dribbel 1.3 het slot: leergesprek Accenten: • wie behaalde de meeste punten? • welke waren de oorzaken van het succes of van het falen? aandacht voor de sociale verwerking van de resultaten • een drietal te onthouden aandachtspunten
halve draai, …). Vervolgens brengt aanvaller 1 de bal voor doel naar de keeper. De keeper rolt de bal in de loop van aanvaller 1 die via een opgelegde techniek tussen de kegels slalomt (binnenkant beide voeten, enkel linker- enkel rechtervoet, enkel onderkant voet, enkel buitenkant voet,…) en tenslotte aansluit achter aanvaller 2 die dezelfde oefening aan de overzijde start. De verdedigers worden na een 20tal acties afgelost door nieuwe verdedigers. Accenten: • concentratie bij de organisatie; nooit gelijktijdig met 2 spelers starten • laag en gelijkmatig tempo bij de aanvang; hoger tempo met tempowisselingen naar het einde van de opwarming Tips: • overzicht houden; perifeer zicht • lichaamszwaartepunt laag houden en actief bewegen op de voorvoeten Vervolgens worden de voornaamste spiergroepen (hamstrings, quadriceps, kuit, adductoren, abductoren en heupbuigers) gestretcht. 2.2 de kern K+7/7+K
2. DE VOETBALTRAINING 2.1 Opwarming
Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 3/2005
Aanvaller 1 speelt in naar verdediger 1 en krijgt de bal teruggekaatst. Verdediger 1 wordt passieve verdediger en wordt gedribbeld door aanvaller 1 via opgelegde techniek (enkelvoudige schijnbeweging, overstap,
2
Er wordt gespeeld in een 2-3-2 bezetting. De spelers kunnen pas scoren op een pass vanuit één van de hoekzones. In de flankzones mag op elk moment maximum 1 speler per ploeg komen. In de centrale zone wordt in maximum 3 tijden gespeeld
Accenten: • coaching naar positie • snelle balwisselingen • positiekeuze (op voorhand door trainer vastgelegd)/positieovername Tips: • zoek de individuele actie op in de flankzones timing en verrassing zijn daarbij zeer belangrijk! • flankspelers trachten diepte te maken mét bal
Voetbal 071 Vervolgens wordt één ronde uitgelopen als vorm van actieve recuperatie, gevolgd door een kort gesprek. K+7/7+K doelpunten die gescoord worden na flankvoorzet tellen dubbel. De accenten en tips uit de vorige wedstrijdvorm zijn ook hier weer belangrijk
2.3 slot Na 2 ronden uitjoggen (actieve recuperatie) wordt uitgebreid gestretcht. Intussen leidt de trainer een leergesprek: • de doelstellingen (verantwoord gebruik van de dribbel) worden kort herhaald en worden getoetst aan het resultaat van de training zoals dat door de trainer en door de spelers werden ervaren. • er wordt een korte individuele feedback gegeven van de prestatie van enkele spelers, waaronder zeker de flankspelers. Tot slot willen we nogmaals accentueren dat de hierboven beschreven visie een doordachte, maar subjectieve mening is van de auteurs die geenszins buiten discussie kan worden gesteld. Wel hopen we hier de voetbaldidactiek op een verhelderende manier te hebben toegelicht op les- en trainingssituaties.
Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 3/2005
• de verdedigende ploeg kantelt snel en laat de individuele tegenstanders weinig ruimte
3
Voetbal 072 Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 3/2005
4
OVERZICHTSTABEL: ACCENTVERSCHILLEN TUSSEN EEN LES VOETBAL EN EEN VOETBALTRAINING
DE LES VOETBAL
DE VOETBALTRAINING
Spelbeleving staat centraal
Sportieve doelen staan voorop; spelbeleving blijft weliswaar belangrijk
Coaching is vooral gericht op sociale doelen
Coaching is vooral gericht op specifieke (positieeigen) taken
Veel variatie in de oefenstof
Ook automatisering en drill zijn belangrijk; er is meer tijd om welbepaalde doelen te bereiken
De leerkracht stelt de les samen vanuit organisatorische mogelijkheden (lees: beperkingen)
De trainer kan meer vanuit sportieve doelstellingen werken; in de winterperiode dienen terreinomstandigheden in rekening te worden gebracht
FYSIEKE BELASTING: A/ proeven van de voetbalspecifieke conditionele belasting B/ leerlingenactiviteit moet voldoende hoog blijven op kort tijdsbestek
FYSIEKE BELASTING: A/ passend binnen periodisering B/ afhankelijk van individuele sterktes en tekorten C/ afhankelijk van positie
SAMENSTELLING VAN DE LES: A/ opwarming • mag niet te lang duren • is dikwijls een spelvorm (= mix van technische en tactische aspecten)
SAMENSTELLING VAN DE TRAINING: A/ opwarming • kan langer duren en vloeiend overgaan in de kern • spelvorm of basistechnieken (basics) in combinatie met cardiovasculair werk
B/ kern • grondvormen, partiële grondvormen of oefenvormen worden eenvoudig gehouden! • differentiatie volgens voetbalcapaciteiten • niet positiespecifiek
B/ kern • eventueel langere oefenmogelijkheden binnen eenzelfde spelvorm • afhankelijk van het jaarplan • eventueel positiespecifiek werken
C/ slot • leergesprek: sociale doelstellingen belangrijk • eventueel stretching
C/ slot • slotgesprek: enkele technische/tactische/fysieke aandachtspunten • stretching
WIM VAN ASTEN
Squash 001
3DE REGENTAAT LICHAMELIJKE OPVOEDING/BEWEGINGSRECREATIE
SQUASH, hoe speel je dat? DEEL 1
Zoals bij vele andere sporten, is squash per toeval ontstaan. Jongens van de “Harrow-kostschool” stonden in het midden van de 19de eeuw regelmatig een balletje te slaan op een plaatsje met vier blinde muren, als zij stonden te wachten op hun beurt om te kunnen tennissen. Op een dag hebben twee of drie iets slimmere jongens hiervan een spel gemaakt, en op die dag is squash ontstaan en was er een nieuwe sport geboren. De term “squash” komt van het geluid van een zacht rubberen bal, die indeukt (“squashed”) wanneer deze tegen de voormuur wordt geslagen. De eerste echte squashbaan werd in 1881 door een man uit Harrow in Oxford gebouwd. Het duurde echter nog tot 1911 voordat de Engelsen regels en afmetingen voor het spel formuleerden. De squashsport was daarna lange tijd het domein van de Engelse kostscholen en privé-clubs. Tegenwoordig is squash een echte internationale sport. Een sport voor iedereen, die beoefend wordt op alle vijf de continenten. De vier aantrekkelijkste kanten van squash zijn: • Het is een heel plezierige manier om fit te blijven en je goed te voelen. • Het voldoet aan een basisverlangen naar competitie. • Het is een heel sociale sport. • Het is geen tijdverslindende sport, zoals golf of tennis.
2 KLEDING Bij de plaatselijke sportwinkel (of squashclub zelf) kan je alles krijgen wat nodig is voor squash: sportbroekjes, Tshirts, polo’s, sokken en schoenen. Vroeger was alleen witte kleding op de baan toegestaan. De kleding is tegenwoordig dezelfde als de tenniskleding. Squashclubs hebben meestal kledingsvoorschriften. Het is wel verstandig deze vooraf even te controleren. Goede sportschoenen zijn bij squash zeer belangrijk. Naast het feit dat de schoenen lekker
moeten zitten, moeten ze ook licht, sterk en soepel zijn. Ze moeten ook een goede grip op de baan hebben. Schoenen met zwartafgevende zolen zijn verboden.
3 RACKETS Vele squashclubs verhuren rackets, maar je kan natuurlijk ook een racket vragen of lenen van een vriend. Het is verstandig om het kopen van een racket uit te stellen totdat je een idee hebt welk racket het beste bij je past. Er is ook een steeds grotere keuze in het soort bespanningen. In het algemeen kun je zeggen: hoe harder de bespanning, hoe meer controle en hoe zachter de bespanning, hoe harder je kunt slaan.
4 BALLETJE Er zijn vier verschillende, op snelheid ingedeelde, balletjes. In volgorde van snelheid zijn dat: • Het balletje met dubbele gele stip (dit is de traagste en tevens de officiële wedstrijdbal). • Het balletje met één witte stip. • Het zwart balletje zonder stip dat iets groter is dan de twee voorgaande (deze wordt gebruikt door spelers die nog maar net begonnen zijn met het spelen van squash) • Het blauwe en tevens grootste balletje (dit wordt gebruikt door de beginners. Dit balletje stuit het beste en in tegenstelling tot de andere balletjes hoef je het niet eerst warm te slaan voordat je begint).
5 DE SQUASHBAAN Squash wordt gespeeld op een rechthoekig veld van 9.75 m lengte en 6.40 m breedte, dit wordt begrensd door een voormuur, de zijmuren en de achtermuur
Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 3/2005
1 GESCHIEDENIS
5
Squash 002
die meestal uit glas bestaat. Over de breedte van de voormuur loopt de tin met daarop een houten lat, de board. Er lopen uitlijnen rond de gehele baan. Op de voormuur loopt op de hoogte van 1.83 m nog een lijn de servicelijn. De vloer wordt in 2 stukken verdeeld door de middellijn. Het achterste gedeelte wordt in 2 gelijke stukken verdeeld door de helftlijn. Deze twee gedeelten van het achterveld omvatten elk een servicevak van 1.60 m in een vierkant. Er wordt gespeeld op een speciale zwevende parket vloer die de schokken absorbeert.
6 SQUASH HOE SPEEL JE DAT? • De spelers maken slagen om de bal tegen de voormuur te spelen boven de tin en beneden de uitlijn. • De bal mag tegen iedere muur gespeeld worden maar moet te allen tijde de voormuur raken zonder dat deze op de grond gestuit heeft. • De bal mag na de voormuur iedere andere muur raken. • De bal mag maar één maal stuiten op de vloer, maar dit hoeft niet want hij kan ook rechtstreeks gespeeld worden (volley).
Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 3/2005
De bal is uit als: • De bal meer dan éénmaal op de grond gestuit heeft. • De bal de tin raakt. • De bal de uitlijn raakt of erboven komt. • De bal één van de spelers of zijn/haar kleding raakt. • De bal de vloer raakt voordat hij de voormuur geraakt heeft.
6
DE RAINBOW COURTS Deze banen zijn gekleurd, dit komt het spel ten goede en het is hierdoor makkelijker te begrijpen. Probeer de bal op de blauwe vlakken van de vloer te spelen, hierdoor dwing je je tegenstander meer te lopen. Probeer de bal niet op de ‘Pijl’ te spelen, omdat je tegenstander de bal dan in het midden van de baan, op de ‘T’, kan opwachten. De ‘T’ is de meest tactische positie. Speel de bal op het blauwe (donkere deel op de figuren) vlak van de voormuur als je serveert en indien je de bal achter in de baan wilt slaan. Speel de bal op de zalmkleurige (lichtere tinten op de figuren) vlakken van de voormuur als je de bal kort wilt spelen. Tactische tips: Probeer de bal binnen het blauwe gebied op de vloer te spelen en gebruik de ‘T’ zo vaak mogelijk als uitgangspositie. De ‘T’ (tactisch gezien) het middelpunt van de baan. Topspelers behouden de bal voor 90% in de blauwe vlakken.
7 DE PUNTENTELLING
Er zijn 2 manieren om de punten te tellen: • De TRADITIONELE MANIER OF BRITISH SCORING. Alleen de serveerder kan punt scoren. De serveerder moet eerst het recht van serveren verdienen. De winnaar van de rally mag steeds serveren. Iedere game gaat tot 9 punten. Op 8-8 beslist de ontvanger of hij/zij tot 9 of tot 10 speelt. De winnaar is diegene die als eerste 3 games wint. • Het RALLY-POINT SYSTEEM OF AMERICAN SCORING. De winnaar van een rally krijgt een punt ongeacht wie er serveert. Alle games worden tot 15 gespeeld. Op 14-14 beslist de ontvanger of hij/zij tot 15 of 17 punten speelt. De winnaar van de wedstrijd is diegene die als eerste 3 games wint.
Er bestaan ook nog enkele ‘excotische’ slagen zoals de skid boast, de trickle boast, de reverse angle en de cork-screw.
De spelers tossen door het racket te draaien of een munt op te gooien om te bepalen wie er mag beginnen met de service. Nadat de service begonnen is en de serveerder wint de rally mag deze wederom serveren. De speler mag kiezen of hij/zij vanaf links of rechts wil serveren. Iedere servicebeurt mag hij/zij opnieuw kiezen. Als hij/zij de rally wint moet hij/zij vanuit het andere servicevak serveren. Na een gewonnen game mag de serveerder weer kiezen van waaruit hij/zij serveert.
9 DE SERVICE
DE BACKHAND DRIVE Zowel de backhand als de forehand drive zijn slagen langs de zijwand, die achter in de baan neerkomen.
DE FOREHAND DRIVE Zowel de backhand als de forehand drive zijn slagen langs de zijwand, die achter in de baan neerkomen.
S Squash 003
8 BEGIN VAN DE WEDSTRIJD
DE CROSS COURT
De bal is fout als: • De bal de voormuur (blauwe gedeelte) niet raakt, de uitlijn raakt of als de bal niet landt in het daarvoor bestemde grote serveervlak. • Ook is de bal fout wanneer de serveerder niet met één voet in het serveervak staat. Tip: De ontvanger staat naast het kleine servicevak (hij/zij mag overal slaan) om de bal te volleren voordat de bal de achtermuur raakt.
Een cross court bal is een bal die van de ene kant van de baan naar de andere wordt gespeeld.
BOAST EN DROP SHOT De speelster achter in de baan (witte shirt) speelt een bal via de zijmuur naar de voorwand, deze bal noemen we een boast. De voorste speelster (witte shirt) speelt een lage bal in de hoek, dit is een dropshot. VOLLEY En volley is een slag tegen de bal voordat deze op de vloer kan stuiten. LOB Een lob is een hoge bal die achter in de hoek valt.
Veel voorkomende servicefouten. BACKWALL BOAST Een backwall boast is een slag die eerst tegen de achterwand geslagen wordt en die dan de voorwand raakt.
10 VEEL VOORKOMENDE SLAGEN De meest voorkomende squashslagen zijn de forehand en backhand drive langs de zijmuren, de forehand en backhand cross, de boast, de backwall boast, de dropshot, de volley en de nickshot.
Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 3/2005
De serveerder moet ten minste met één voet in het kleine serveervlak staan. De serveerder moet het blauwe gebied op de voorwand raken boven de witte lijn en de bal moet landen in het grote serveervak van de tegenstander, behalve wanneer de ontvanger de bal wil volleren.
7
Squash 004
NICK SHOT Een nick shot is een bal die in de nick belandt en daarna doorrolt. De nick is de plaats waar de zij- of achtermuur met de vloer samenkomen. Dit is een winnende bal.
16 SPELEN ZONDER SCHEIDSRECHTER Wanneer gespeeld wordt zonder scheidsrechter, is het beter altijd een ‘let’ te spelen in geval je het niet met de tegenstander eens kunt worden over het feit of er nu sprake is van een ‘let’- of ‘stroke’-situatie. Squash is uiteindelijk uitgevonden door een ‘gentleman’ voor ‘gentlemen’. Eerlijk spel moet altijd de winnaar zijn!
11 LET OP!!!!! Ook bij de topspelers wordt er veelvuldig ‘let’ gevraagd. Het is dan aan de scheidsrechter om een correcte beslissing te nemen. Vaak een moeilijke taak die veel spelinzicht vergt.
Let op je tegenstander. Probeer nooit door te spelen als er gevaar is dat je je tegenstander met de bal of met je racket zal raken. Geef je tegenstander altijd voldoende ruimte om naar de bal te lopen en te slaan. Ervaren spelers slaan de bal wel als die dicht bij hun tegenstander is, maar zij letten altijd op hun positie. Desondanks lopen ook de beste spelers wel eens in de weg. Daarom kun je om een ‘let’ vragen en de rally opnieuw spelen.
12 VEILIGHEID VOOROP Squash is een veilige sport met betrekkelijk weinig blessures. Om het spel veilig te houden voor iedereen zouden beginners en onervaren spelers er echter goed aan doen extra aandacht te besteden aan de veiligheidsaspecten die hier behandeld worden.
17 TER VERDUIDELIJKING ENKELE SPELSITUATIES Niet doen
Niet doen
De speelster in het wit slaat de bal naar het midden van de baan. Ballen die in dit gebied geslagen worden, zullen bijna altijd problemen veroorzaken met bewegen of slaan en leiden dus tot een tactisch nadeel.
De speelster in het wit probeert naar de ‘T’ te lopen en wordt geraakt door de bal van de speelster in het geel. De bal ging naar de voormuur. De speelster in het geel moet stoppen en een ’let’ vragen. In een wedstrijd zal de scheidsrechter een stroke toekennen aan de gele speelster.
Wel doen
Wel doen
13 WIE HEEFT ER VOORRANG? De speler die aan slag is heeft ‘voorrang’ en moet rechtstreeks en ongehinderd naar de bal kunnen bewegen. Nadat hij/zij de bal gespeeld heeft, moet de speler zijn tegenstander de ruimte bieden om rechtstreeks en zonder hinder naar de bal toe te lopen. Wanneer men dit in een wedstrijd niet doet kan dit voor de scheidsrechter aanleiding zijn een ‘stroke’ toe te kennen aan de verhinderde speler. Een ‘stroke’ betekent dat de rally toegekend wordt aan één van de spelers.
Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 3/2005
14 BLIJF WEG VAN BALLEN DIE RICHTING VOORMUUR GAAN
8
Je moet je tegenstander altijd de gelegenheid geven om de bal rechtstreeks tegen de gehele voormuur te spelen. Als je in de weg staat van een bal die richting voormuur gaat, zal de scheidsrechter een ‘stroke’ toekennen aan je tegenstander. Dit wil zeggen dat hij/zij de rally wint. In dergelijke situaties moet de speler die aan stag is de bal niet slaan, maar wel stoppen en een ‘let’ vragen. Veiligheid komt altijd op de eerste plaats.
15 VRAAG EEN LET! Vraag een let als je gehinderd wordt bij het naar de bal toe lopen of bij het spelen van de bal. Een let betekent dat de rally opnieuw gespeeld wordt bij dezelfde stand.
LICENTIAAT LICHAMELIJKE OPVOEDING VUB TRAINER B ZWEMMEN INTERIM LECTOR HOGENT
Sculling culling S
Zwemmen 111
EELBODE ELKE
Integratie van in zwemlessen op school INLEIDING ‘Sculling exercises’ zijn oefeningen die deel uitmaken van het aanleerproces van de verschillende zwemslagen. Van initiatie tot competitie; op ieder niveau kunnen de oefeningen geïntegreerd worden om de balans in het water te verbeteren en het positioneren van de stuwvlakken te optimaliseren. De term ‘Sculling’ of ‘wrikken’ wordt in de literatuur gedefinieerd als: “een arm- en hand actie in het water die zorgt voor stuwing, balans en lichaamscontrole bij het uitvoeren van de verschillende zwemslagen”. Sculling is bijgevolg een basisvaardigheid die zich tot doel stelt het watergevoel bij zwemmers aan te leren of te verbeteren.
INDELEN VAN SCULLING EXERCISES ‘Sculling exercises’ zijn ideaal om kinderen de weerstand van het water te leren aanvoelen. Het leert kinderen gestroomlijnd bewegen, de bewegingsbaan van verschillende basisslagen te optimaliseren en de nodige spierkracht te ontwikkelen. Op basis van hun doelstelling maken we een indeling in 3 soorten sculls: ‘Feeling sculls’, ‘Sweep sculls’ en ‘Strength sculls’. ‘Feeling sculls’ worden gebruikt om de bewegingsbaan
‘Sweep sculls’ zijn gericht op het verbeteren van de bewegingsrichting van de verschillende stuwvlakken. Tijdens het zwemmen worden handen en voeten aangewend als paddles of stuwvlakken. Het correct positioneren van de stuwvlakken zal de waterweerstand aanzienlijk verminderen. Het aanwenden van een correcte aanvalshoek is een tweede facet dat zal bijdragen tot verbeteren van de bewegingbaan. Wanneer het S-vormig patroon van de basisscull vergeleken wordt met het Svormig patroon in de basisslagen vindt men een duidelijke overeenkomst terug. ‘Strengthsculls’ zijn vooral gericht op het behouden van of verbeteren van krachtuithouding in de schoudergordel, boven- en onderarm en de handen. Een toename van krachtwinst resulteert in een betere zwemtechniek wat automatisch zal leiden tot het zwemmen van een snellere tijd.
Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 3/2005
van de verschillende basisslagen te optimaliseren. Deze oefenvormen leren het kind o.a. om zijn horizontale positie in het water te behouden of te verbeteren. Zij kunnen ook aangewend worden om het lichaam tijdens een laterale positie (bvb. tijdens een laterale swing van de benen tijdens crawl) in evenwicht te houden. Voor het aanleren van borst- en rugcrawl zijn deze oefenvormen dan ook uitermate geschikt.
9
Zwemmen 112
Scul
Samenvattend kunnen we stellen dat sculling gericht is op het verbeteren van: 1: Aanvalshoek van de beweging 2: Versnelling van de beweging 3: Amplitude van de bewegingen 4: Krachtuithouding Deze 4 factoren zijn determinerend voor het voortbewegen van de ledematen in het water.
water. Bij ‘wrist down’ positie wordt het water binnenen buitenwaarts weggetrokken met de vingertoppen naar de bodem gericht, bij ‘wrist up’ positie wordt water binnen- en buitenwaarts met de vingertoppen opwaarts gericht weggeduwd. Het aanleren van sculls gebeurt eerst in het ondiepe vanuit stand, later kunnen de oefeningen toegepast worden in diep water. Wanneer de leerlingen moeilijkheden ondervinden in diep water kan door het gebruik van drijfmiddelen (pull buoy, noodle, plankje, …) de oefenvorm alsnog vereenvoudigd worden. REFERENTIES 1. Costil D.L., Maglischo E.W., Richardson A.B., Swimming, Blackwell scientific publications, 1992. 2. De Martelaer K, Postma T, Levenslang zwemmen, PVLO, 1999. 3. Elkington H, Chamberlain J, synchro-nised swimming, David & Charles Pub-lishers, 1986. 4. Forbes M.S., Coaching synchronized swimming effectively, Human Kinetics, Champaign, 1984. 5. Maglischo E, Swimming fastest, Human Kinetics, Champaign, 2003. 6. Sweetenham B, Atkinson J, Champion-ship swim training, Human Kinetics, Champaign, 2003. 7. Guzman R.J., Swimming drills for every stroke, Human Kinetics, Champaign, 1998.
INTEGRATIE VAN SCULLING IN HET BEWEGINGSONDERWIJS
Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 3/2005
Het aanleren van sculls sluit aan bij verschillende doelstellingen uit het bewegingsonderwijs. Binnen het curriculum van het basisonderwijs kunnen deze oefenvormen aangewend worden om: • zich drijvend aan het wateroppervlak te leren bewegen zonder drijfmiddel, • zich voort te bewegen in het water, • maximaal te leren stuwen, • remming te minimaliseren.
10
Binnen de eerste graad van het secundair onderwijs kunnen de oefeningen bijdragen tot het verbeteren van technische items als: • drills voor schoolslag en crawl • aanvoelen van vlotvermogen, stuwings- en remmingsvlakken. • drijven met of zonder drijfmiddelen, • drijfoefeningen in buik- en ruglig, • hindernis zwemmen • initiatie synchroon zwemmen of waterpolo.
BASISBEWEGINGEN De positie van het polsgewricht zal bepalend zijn voor het soort scull dat wordt uitgevoerd. We maken een onderscheid in de ‘flat scull’, ‘wrist down scull’ en de ‘wrist up scull’. Bij de flat scull of basisscull maken de handen een achtvormig binnen- en buitenwaarts patroon in het
NAAM VAN DE OEFENING
BEWEGINGSRICHTING
BESCHRIJVING
Naam: Flat scull Afbeelding handen vlak op het wateroppervlak:
Uitgangspositie: Ruglig, lichaam in vormspanning, handen vlak op wateroppervlak Handeling: met de handen een 8- vormig binnen- en buitenwaarts patroon beschrijven in het water Variaties: - flat scull ter hoogte van het bekken. - flat scull met armen gestrekt achter het hoofd. - in combinatie met een beenbeweging crawl
Naam: Reverse scull Afbeelding ‘wrist down’ positie:
Uitgangspositie: Ruglig, lichaam in vormspanning, polsen in flexie op wateroppervlak Handeling: met de handen in een 8-vormig binnen- en buitenwaarts patroon been het water wegtrekken
Naam: standaard scull Afbeelding ‘wrist up’ positie:
Uitgangspositie: Ruglig, lichaam in vormspanning, pols in hyperextentie op wateroppervlak Handeling: met de handen in een 8-vormig binnen- en buitenwaarts patroon het water wegduwen (vingertoppen naar boven gericht).
Zwemmen 113
ling OVERZICHT VAN BASISBEWEGINGEN SCULLING
COMBINATIEMOGELIJKHEDEN & SPELMOGELIJKHEDEN BESCHRIJVING
Reverse scull 1/2 draai rond lengteas (rol zijw) en in dezelfde richting verder gaan met standaard scull.
Vertrek vanuit ruglig, handen in wrist down positie t.h.v. bekken; trek water weg (voeten komen eerst) maak 1/2 draai rond lengteas tot buiklig, handen in wrist up positie, duw het water weg.
Standaard scull met 1/2 draai rond breedteas.
Vertrek vanuit ruglig, handen in wrist up positie, duw water weg (voeten eerst), 1/2 draai rond breedteas tot buiklig, handen in wrist up positie boven hoofd en verder scullen (eveneens voeten eerst).
Reverse scull 1/2 draai rond breedteas verder gaan met reverse scull
Vertrek vanuit buiklig, handen in wrist down positie, trek in water, tuimel vw rond breedteas, vervolg lengte in ruglig, handen in wrist down positie.
VISUELE ONDERSTEUNING
Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 3/2005
SPEL OF OEFENVORM
11
Zwemmen 114 Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 3/2005
12
DEZE OEFENREEKSEN KUNNEN IN ESTAFETTEVORM AANGEBODEN WORDEN SPEL OF OEFENVORM
BESCHRIJVING
Hanengevecht
Lln staan per 2, plaatsen de voeten tegen elkaar en trachten elkaar tot achter kegel te duwen, gebruik makend van scull technieken.
Het snelste treintje
Lln staan in groepjes van 3 of 4, steunen met voeten langs hoofd volgende lln. Door allen met wrist up scull ter hoogte van bekken te bewegen tracht de trein zo snel mogelijk de overzijde te bereiken. Variatie: Startend met de voeten naar bewegingsrichting en met wrist down scull werken.
Tikkertje scull
Spelverloop: 1 of 2 jagers trachten de vissen in het water te vangen. De vissen kunnen zichzelf redden door op het water te drijven met een flatscull. In deze houding kan je niet aangetikt worden. Wie onder water gaat of de houding niet kan aanhouden wordt aangetikt en is de nieuwe jager.
Bots auto
Kriskras door elkaar in zit scullen en regelmatig van richting veranderen. Bedoeling is om zoveel mogelijk tegenliggers met de voeten te raken.
VISUELE ONDERSTEUNING
LUC BOMBEKE
MET
dansexpressie HET NAJAAR ZINTUIGLIJK BELEVEN IN DE LES L.O / DEEL 1
Lager Onderwijs 111
REGENT LO
De les LO biedt de kinderen de kans om naast de vele andere lesinhouden te werken met dansexpressie. Dansexpressie laat thema’s van de leef- en de schoolwereld spelenderwijs aan bod komen. Al dansend verbinden kinderen zich met het thema en leren anders dan in de klas. Door overleg met de juf of meester van de klas kan de turnleerkracht echt geïntegreerd werken. Het lesthema krijgt een rijke aanvulling door een dansbeleving. De kinderen maken het thema totaal mee omdat ze het dansen.
Het kijken en luisteren is ook intens. De zintuigen worden aangesproken om te creëren. Bij het samen dansen of bij het bekijken van een dansstukje leren ze dit doen door een eigen invoeling. Hoe meer ze zich weten te verbinden met hun muzisch zijn, hoe meer ze kunnen genieten van wat ze daarbij zien of horen. Ze leren een muzische taal begrijpen en gebruiken. Een taal waarbij gewerkt wordt aan een vorm van zintuiglijke opvoeding. Werken aan die zintuiglijke opvoeding is zoals je kinderen leert kijken en luisteren naar de natuur, een schilderij of een muziekstuk …of gewoon bij het samen beleven van een stiltemoment. Zou het niet kunnen zijn dat deze vorm van opvoeding in
de huidige tijd hernieuwd moet worden? Is het geen voorwaarde dat kinderen in rust en met grote ontvankelijkheid kijken en luisteren om welke leerstof ook te kunnen opnemen? Hoeveel tijd en onder welke vorm benutten we in onze dagdagelijkse lespraktijk om dit te oefenen?
Het werken met dansexpressie bij kinderen kan dit helpen ontwikkelen op een speelse en creatieve wijze. Ter illustratie volgen hierna drie danslessen rond thema’s van het najaar. De drie lessen zijn ontworpen vanuit de praktijk. De opbouw van de lessen is dezelfde als beschreven in het boek ‘Durf je dans! Bewegingsexpressie met kinderen’ (Luc Bombeke, uitgeverij Wolters Plantyn).
LES 1 THEMA: ‘HALLOWEEN’ Lesduiding Doelgroep: eerste, tweede en derde graad Situering:
Halloween krijgt als feest in het najaar meer bekendheid. De commerciële wereld biedt heel wat klaargemaakte producten aan om
Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 3/2005
Bij dit dansproces speelt de zintuiglijke ontwikkeling van de kinderen een belangrijke rol. Jonge kinderen krijgen in deze tijd veel visuele en auditieve prikkels. Ze ontvangen die prikkels aan een hoog tempo. Hun leefwereld wordt sterk bepaald door bijvoorbeeld tv en computer. Ze maken de dingen mee in een flitsende beleving. In een les dansexpressie worden de kinderen uitgenodigd anders te kijken en te luisteren. Al dansend verbinden ze wat ze zien en horen met hun eigen beleving. Ze leren op een muzische wijze een thema ontvangen en verwerken. Dit vraagt tijd. Het muzisch proces verloopt trager. De kinderen staan langer stil bij wat ze aan het doen zijn. Ze moeten immers elk op hun tempo het thema ontvangen en verwerken. De eigenheid wordt aangesproken. Zeker als ze het gecreëerde in een nieuwe vorm willen tonen. Dit hele creatief proces is een intens gebeuren. Intens omdat elk kind wordt aangespoord een eigen verbinding te zoeken met eenzelfde thema voor de hele klas. Hierbij bestaat geen gelijke invulling van dit thema. Elk kind kan zich uitdrukken met een andere beleving en vormgeving.
13
Lager Onderwijs 112
dit feest een bepaalde beleving te geven. Al dansend geven de kinderen een eigen vorm aan dit feest
Lesdoelen: • in beweging komen met fysiek contact • via een tikspel de grond gebruiken en een bewegingszin opbouwen • per twee een bewegingszin uitwerken • het lesthema beleven en in vorm zetten • een dansfrase uitwerken alleen, per twee en improviseren rond het lesthema Materiaal
Muziek: • Ronan Hardiman, Cry of the Celts. Uit: Lord of the dance • René Aubry, Passages. Uit: Steppe
recht. Hij/zij kan opnieuw meespelen. • Vrij snel worden de aantikkers gewisseld. Mogelijke uitbreidingsopdrachten: • Wie aangetikt wordt, kiest zelf hoe die in elkaar zakt. Dit zijn enkele mogelijkheden: heel traag zoals bij een vertraagde film, in stukjes alsof een robot deeltje per deeltje in elkaar zakt, heel slap, …
Opdracht 3: Smelten en terug rechtkomen: alleen en per twee • De kinderen stappen rond op een traag tromritme. Bij een harde tromslag en vlugge tromtikjes zakken ze in elkaar tot buiklig. Ze tellen tot vijf en komen terug recht. Op trommuziek stappen ze verder.
dans expressie Ander materiaal: handtrom Lesscenario
Instap De kinderen zitten in een kring. Start een gesprek rond Halloween. Laat de kinderen vertellen over dit feest. Informeer je erover en vul aan met enkele kernthema’s van dit feest. Laat dit gesprek niet te lang duren maar toch voldoende om in de sfeer te komen. Verkenning In deze lesfase wordt een trage beweging opgebouwd. De eerste opdracht is dynamisch met een hoog tempo. De kinderen kunnen zich ontladen. Daarna leren ze traag bewegen met het gebruik van de grond.
Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 3/2005
Opdracht 1: Laat jullie gaan …met vaart!
14
De kinderen staan verspreid in de zaal. Op signaal lopen de kinderen door de zaal. Geef deze opdrachten. • Maak een loopweg door de zaal. • Blijf doorlopen. Hou jullie tempo. • Laat jullie niet hinderen. Kies een weg ver van de anderen. • Geef even een hand als jullie elkaar tegenkomen. Stop niet, doe dit al lopend. Probeer zoveel mogelijk handen te schudden. • Loop nu ook met grote bochten. Hoe ver durven jullie gaan? Hou jullie evenwicht.
Opdracht 2: Zachtjes vallen in een tikspel De kinderen spelen een tikspel. Maak de volgende spelafspraken. • Iedereen loopt rond in de zaal. Er zijn twee tikkers. • Wie aangetikt wordt, zakt zachtjes door de knieën en laat zich vallen tot buiklig. • In buiklig telt de aangetikte tot vijf en komt dan terug
• Opnieuw stappen de kinderen rond nu zonder trommuziek. Ze bepalen zelf wanneer ze in elkaar zakken. Gebruik hiervoor het beeld van smelten. In vijf tellen komen ze recht. Ze doen dit stukje per stukje alsof met touwtjes aan verschillende lichaamsdelen wordt getrokken. Bijvoorbeeld: eerst de linkerelleboog, dan het zitvlak, de rug, enz. … Alles gebeurt heel langzaam tot de kinderen volledig rechtstaan. De stapweg wordt verder gezet tot het volgende smelten. Mogelijke bijsturingsopdracht: • Wie kan dit voortonen? Waaraan moeten de kijkers hierbij denken? • Laat de kinderen deze opdracht enkele keren na elkaar uitvoeren. Vraag variaties te maken bij het rechtkomen. • De kinderen kiezen een partner en staan per twee. Ze geven elkaar een hand. Zonder af te spreken volgen ze elkaar waarbij één van de twee het initiatief neemt om te smelten en terug recht te komen. Laat dit enkele keren uitvoeren. Daag hen uit elkaar niet te lossen alsof ze vastgeplakt zijn. Mogelijke uitbreidingsopdracht: • De kinderen zitten vastgeklikt met de ellebogen. Of één van de twee legt zijn hand op de schouder van de andere. Zo starten ze dezelfde opdracht.
Lager Onderwijs 113
Herhaal deze opdracht. Nodig uit tot het maken van variaties. Vraag de kinderen zo totaal mogelijk griezelig te zijn: ook in de ogen, bij het maken van de kleinste bewegingen, … Stap rond langs je griezelbeelden. Geef commentaar, stimuleer hen. Zorg voor een sfeer met wat je zegt.
Verwerking In de verwerkingsfase gebruiken de kinderen al het vorige materiaal voor het maken van een eigen Halloweendans. Een dansstructuur helpt beleving en vormgeving te laten samenvallen. Zorg bij deze improvisatie opnieuw voor de nodige sfeer: verduistering van het lokaal, voldoende commentaar bij wat je ziet, …
Opdracht 5: Een griezeldans maken
Uitdieping Deze volgende lesfase start opnieuw met het losmaken van het lichaam. Belangrijk omdat de kinderen verder gaan met vrij intense, trage bewegingsopdrachten.
Opdracht 4: Griezelstandbeelden laten bewegen • Op trommuziek dansen de kinderen in huppelpas door de zaal. Ze laten de armen en het hele lichaam los meebewegen. Speel verschillende muziekstukjes die herhaald worden. Geef deze opdrachten. • Op het afgesproken muziekstukje: al huppelend grote draaien maken met de armen wijd open (rond de verticale as), rollen over de grond of hoog in de lucht springen • Probeer deze opdrachten onmiddellijk uit te voeren. Hou vol. • De kinderen dansen op ritmische muziek (Cry of the Celts, Ronan Hardiman uit Lord of the dance) De muziek stopt op onverwachte momenten. Geef deze opdrachten. • Maak een eigen dans op de muziek. Volg het ritme. Start met een voetendans en laat dan het hele lichaam meebewegen. • Van zodra de muziek stopt, blijven jullie staan …onbeweeglijk. Blijf zo staan alsof jullie bevroren zijn. Laat de kinderen dit enkele keren oefenen. Geef dan de volgende opdrachten waarbij je na de stops zachte trommuziek speelt. • Dans opnieuw. Als de muziek stopt, maken jullie griezelstandbeelden. • Toon dit met jullie hele lichaam. Overdrijf. Hou het onbeweeglijke standbeeld vol. • Laat dit griezelbeeld nu bewegen. Hoe bewegen jullie
De kinderen kiezen een plek in de zaal. Laat een muziek (Passages, René Aubry uit Steppe) spelen bij deze opdrachten. • Ga liggen in buiklig • Van zodra jullie de muziek horen, kom traag rechtop. • Doe dit zoals bij de vorige opdrachten. Kies één of meerdere lichaamsdelen die jullie zachtjes naar omhoog trekken. Tel daarbij stil tot vijf. • Laat hierbij jullie griezelbeeld zien. Gebruik opnieuw het hele lichaam. Laat ook de ogen griezelen … • Als jullie griezels volledig rechtop staan, ga ermee op stap. Blijf griezelen. • Kies zelf hoe lang jullie dit doen. Als het genoeg is, blijven jullie staan en zakken jullie in elkaar. • Vanuit buiklig starten jullie met nieuwe griezels. • Herhaal deze griezeldans: vanuit buiklig een griezel maken, daarmee op stap en terug smelten tot buiklig …en opnieuw …
Opdracht 6: Halloween samen al dansend beleven De groep is verdeeld in twee: dansers en kijkers. Geef de volgende opdrachten aan de dansers. Gebruik dezelfde muziek als bij opdracht 5. • Dans opnieuw als griezels. Doe dit zoals in opdracht 5. • Probeer telkens andere griezels te maken. • Zorg voor variatie bij het rondstappen. • Blijf dit doen ook al komt een tweede griezel jullie volgen. Geef de volgende opdrachten aan de kijkers. • Wie aangeduid wordt, ga mee griezelen bij een danser. Zo maken jullie een griezeldans per twee. • Leg jullie handen op de schouders van de griezeldanser. • Hou jullie handen daar alsof die vastgeplakt zijn. Laat niet los. • Griezel mee al dansend. Kijk hierbij in dezelfde richting
Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 3/2005
e
daarmee? Hoe blijven jullie griezelig? Volg de trommuziek.
15
Lager Onderwijs 114
als jullie voorgangers. Wissel de twee groepen: de dansers worden kijkers en omgekeerd. Mogelijke uitbreidingsopdracht: • De kinderen doen dezelfde dans. Ze kiezen zelf hoe ze starten (als dansers of kijkers), wanneer en bij wie ze aansluiten, wanneer ze stoppen en verwisselen van rol.
Afronding De kinderen zitten samen in een kring. Stel de volgende vragen met een korte bespreking. • Wat vonden jullie van deze dansles? • Hebben jullie Halloween gevoeld? Kunnen jullie vertellen wanneer en hoe?
Ander materiaal: • blokfluit, schudeieren • prenten van koningen/koninginnen en hofnarren
Muzische uitbreidingsopdrachten
Lesscenario
Er zijn verschillende mogelijkheden: schilderen rond Halloween, een Halloweenmasker maken, een Halloweenvoorstelling uitwerken met kledij en beperkt decor, een klankdecor met geluiden en/of instrumenten, …
Instap
LES 2 THEMA: ‘KONINGEN EN HOFNARREN’ Lesduiding
Doelgroep: eerste en tweede graad
Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 3/2005
Situering:
16
Deze dansles sluit aan bij het feest van de dynastie. Koning of koningin zijn …hoe voelt dit aan? De kinderen beleven dit en laten ook de tegenpool (de hofnar) tot leven komen in de dans. Dit thema kan ook een aanvulling zijn voor een les of project rond de middeleeuwen.
Lesdoelen: • bewegen vanuit meer lichaamsbewustzijn • bewegen met één of meer lichaamsdelen; bewegen met het hele lichaam • al dansend de tegengestelde figuren van het lesthema beleven • in een improvisatie alleen en samen dansen Materiaal
Muziek: • Flairck, De kunst van het drinken. Uit: De Optocht • Yannis Markopoulos, Paean Uit: The liturgy of Orpheus • Panta Rhei, Rustemul Uit: Strides • René Aubry, Désordre Uit: Signes
De kinderen zitten in een kring. Toon afbeeldingen van koningen of koninginnen uit verschillende culturen en periodes van de geschiedenis. Bespreek dit kort met de volgende vragen. • Hoe zien die eruit? • Wat hebben ze aan? Hoe kijken ze? Hoe staan ze? … Situeer verder hoe ze hun macht uitstralen (kledij, koningsstaf of scepter, kroon, …schare dienaars, leger, …). Vertel nu over de hofnarren en hun betekenis. Plaatst die in de tijd. Leg de specifieke functie uit die ze hadden aan het hof: de zotskap, de clown, … Illustreer met historische prenten. Breng aan dat de kinderen gaan dansen rond de twee tegengestelde figuren.
Verkenning Deze lesfase start met bewegingsopdrachten rond lichaamsbewustzijn. Twee tegengestelde bewegingsvormen worden verder verkend. Het veranderen van de ene naar de andere bewegingsvorm versterkt de beleving van het lesthema.
Opdracht 1: Rondstappen als een koning of koningin De kinderen kiezen een plek in de zaal. Geef de volgende opdrachten. • Sta mooi rechtop. Hou jullie hoofd zo recht mogelijk alsof er een hoge kroon op staat. • Kijk allemaal naar mij. Kunnen jullie blijven kijken ook als ik van plaats verander? • Als ik nu rondstap, stappen jullie ook rond. Maak een eigen weg ver van de anderen. Stap even vlug als ik stap. Als ik stop, stoppen jullie ook. • Denk hierbij aan jullie kroon. Hou jullie hoofd recht en gebruik vooral de ogen die goed rondkijken.
(wordt vervolgd)