208 Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding praktijk 5 december 2005

Page 1

WIM VAN ASTEN

SQUASH, hoe speel je dat? wel doen

wel doen

Squash 005

3DE REGENTAAT LICHAMELIJKE OPVOEDING/BEWEGINGSRECREATIE

DEEL 2

18 VERKEERSPROBLEMEN Soms lopen spelers elkaar in de weg als zij van of naar de bal lopen. Dit soort ‘verkeersproblemen’ zijn vaak onvermijdelijk. Squash vergt een gevoel voor ‘fair play’ en respect voor je tegenstander: bij twijfel altijd een ‘let’ vragen. Let goed op waar je tegenstander staat. Als je denkt dat je tegenstander in de weg staat van je zwaai of dat je hem/haar dreigt te raken met de bal, stop dan en vraag een ‘let’.

Probeer de bal naar de blauwe gedeelten van de vloer te spelen. In tactisch opzicht is dit het verstandigst (en veiliger) om de bal zoveel mogelijk uit het pijlgebied te houden.

niet doen

wel doen

Zwaai niet overdreven wijd met je racket! Gebruik een compacte zwaai (je racket gaat omhoog). Kom niet te dicht in de buurt van je tegenstander, vooral niet als hij/zij een backhand speelt. Niet iedereen heeft zijn/haar uitzwaai onder controle.

De uitzwaai is compact en gaat hier omhoog in plaats van zijwaarts. De tegenstander blijft op een veilige afstand van de speler die aan slag is.

niet doen

wel doen

Hoewel de speler in het rood alle mogelijke moeite doet om zijn tegenstander ongehinderd naar de bal te laten lopen, kan hij niet vrijuit naar de bal bewegen. Dit is een veel voorkomende situatie achterin de baan. In een wedstrijd zal de scheidsrechter in dergelijke situaties een ‘let’ toekennen. De donkerste speelster heeft een dropshot gespeeld. De speelster rechts kan niet rechtstreeks naar de bal gaan, en vraagt een ‘let’. In een wedstrijd zal de scheidsrechter een ‘let’ toekennen als hij/zij denkt dat de donkerste speelster genoeg ruimte heeft gelaten om de bal te spelen. Hij/zij zal een ‘stroke’ toekennen aan de speelster rechts als hij/zij van mening is dat de donkerste speelster in de weg stond of het spelen van een winnende bal heeft verhinderd.

19 DE ACHTERZWAAI

Draai achter in de baan niet om de bal heen om deze vervolgens door het midden van de baan te slaan. Je tegenstander zal dit niet verwachten. Stop en vraag een ‘let’.

Als de bal vanaf de achtermuur of zijmuur in een achterhoek valt, ga dan van de zijmuur af staan zodat je niet hoeft te draaien.

Let altijd op je achterzwaai als je de bal gaat slaan. Wanneer je niet genoeg ruimte hebt voor een redelijke achterzwaai, stop dan en vraag een ‘let’. Je achterzwaai mag niet extreem zijn; hij dient compact te zijn en niet te veel ruimte in beslag te nemen.

20 VEEL VOORKOMENDE SITUATIES OM OP TE LETTEN. De volgende vijf figuren laten veel voorkomende situaties

Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 4/2005

De speelster in het wit loopt weg uit het midden en geeft zo haar tegenstandster alle ruimte om de bal te spelen.

1


Squash 006

zien waarin de spelers er zich van bewust dienen te zijn van het gevaar de tegenstander met racket of bal te raken. Als tijdens een wedstrijd een dergelijke situatie zich voordoet en een van de spelers een ‘let’ vraagt, zal de scheidsrechter moeten beslissen of hij/zij een ‘let’, geen ‘let’ of een ‘stroke’ zal toekennen.

21 NOG MEER LET-SITUATIES Een ‘let’ kan ook toegekend worden voor het volgende: • De bal ging kapot tijdens een rally. • Tijdens een rally komt een andere bal of voorwerp op de baan terecht. • de scheidsrechter twijfelt tussen een ‘stroke’ of een ‘let’. • Het zicht van de scheidsrechter op de bal werd belemmerd en een speler appelleert dat de bal down of uit is of dat deze twee maal gestuit heeft. • De scheidsrechter kan ook het spel stoppen uit veiligheidsoverwegingen en een ‘let’ of een ‘stroke’ toekennen.

De bal is van de achterwand gebotst. Het is alleen veilig voor de speler in het grijs een cross court te spelen als de speler in het roze uit de weg is (positie). De speler in het wit moet stoppen en een ‘let’ vragen wanneer hij denkt dat zijn tegenstander in de weg staat (positie 1 of 2). In een wedstrijd zal een scheidsrechter in dergelijke situatie een ‘let’ toekennen.

Zelfs bij topspelers wordt er nog veel gediscussieerd met de scheidsrechter en kan het er soms redelijk ruw aan toe gaan.

Hoewel de ene speler alle moeite doet om zijn tegenstander naar de bal te laten lopen, kan hij niet vrijuit naar de bal bewegen. Dit is een veel voorkomende situatie achterin de baan. In een wedstrijd zal de scheidsrechter in dergelijke situatie een ‘let’ toekennen.

22 WAT IEDERE SPELER BEHOORT TE WETEN

Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 4/2005

De speler in het wit is uit de weg gegaan maar is toch net geraakt door zijn tegenstanders achterzwaai. De speler in het zwart vraagt een ‘let’. In een wedstrijd zal de scheidsrechter een ‘let’ toekennen in situaties waarin de achterzwaai van een speler op deze manier verhinderd wordt, mits de achterzwaai niet overdreven wijd was.

2

De speelster in het wit heeft een slechte lengtebal gespeeld. De speelster in het grijs (achteraan) wil een cross court slaan, ze moet stoppen en een ‘let’ vragen als haar tegenstandster in positie 1 of 2 is. De speelster in het wit is alleen veilig wanneer ze in positie 3 is. In een wedstrijd zal een scheidsrechter een ‘let’ toekennen als de speelster in het wit uit de weg was (positie 3) toen de speelster in het roze de bal kon spelen. Hij/zij zal een ‘stroke’ toekennen wanneer hij/zij van mening is dat de speelster in het grijs een bal richting voormuur verhinderde (positie 1 en2).

Om de spelregels te begrijpen moeten de spelers het volgende beseffen • VOORRANG: ‘De speler die aan de beurt is om te slaan mag niet gehinderd worden door zijn/haar tegenstander.’ Hij/ zij heeft voorrang om rechtstreeks en ongehinderd naar de bal te gaan. • ALLE MOEITE: Nadat je de bal gespeeld hebt, moet je alle moeite doen om uit de weg te gaan en je tegenstander ‘ongehinderde, directe toegang tot de bal verschaffen; voldoende zicht op de bal; en vrijheid om de bal te slaan.’ Alsook VRIJHEID VAN SLAG: ‘De vrijheid om de bal rechtstreeks op de gehele voormuur te spelen.’ • OBSTRUCTIE: ‘Vindt plaats als de tegenstander aan één van de (bovengenoemde) eisen niet voldoet, ongeacht of de tegenstander alle moeite doet om aan die eisen te voldoen.’ • BIJ TWIJFEL: Stoppen en een ‘let’ vragen zodra je denkt dat je tegenstander gevaar loopt geraakt te worden door je racket of de bal. • VERMIJD ONNODIG LICHAMELIJK CONTACT: Vermijd ten alle tijde het duwen van je tegenstander of tegen hem/haar aan te botsen. Geef je tegenstander altijd voldoende ruimte om naar de bal toe te lopen en zijn slag uit te voeren.


Squash 007

23 FAIR PLAY, A.U.B.! FAIR PLAY: De spelregels van squash zijn gedurende de afgelopen 140 jaar ontwikkeld met een gevoel voor ‘fair play’ dat verwacht werd van de ‘gentleman’ die medio 1860 voor het eerst volgens de regels speelde. Squash wordt nu gespeeld door meer dan 15 miljoen mensen over de hele wereld, mannen vrouwen, professionals junioren en recreanten. Van iedere speler wordt ‘fair play’ verwacht. RESPECTEER JE TEGENSTANDER: omdat beide spelers in dezelfde ruimte moeten kunnen lopen en de bal moeten kunnen slaan is het belangrijk dat je de veiligheid van je tegenstander respecteert. VEILIGHEID VOOROP: Altijd stoppen en een ‘let’ vragen als er gevaar is dat je je tegenstander met de bal of met je racket zult raken.

De speler rechts wordt geraakt door een ‘reverse angle’ van zijn tegenstander die eerst de zijwand zou geraakt hebben en dan pas de voorwand. ‘llet’ De scheidsrechter geeft de speler in het wit een waarschuwing voor ‘gevaarlijk spel’.

De speler achteraan raakt zijn tegenstander met een boast die anders de voormuur zou gehaald hebben. ‘llet’ Als de bal van de zij- of achterwand af komt (of richting zij- of achtermuur gespeeld wordt) en als de bal de voormuur zou gehaald hebben, zal een ‘let’ gespeeld worden.

De speler vooraanwordt geraakt door een bal van zijn tegenstander die anders in de tin zou zijn gekomen. De speler vooraan wint het punt! Aangezien de bal down zou zijn geweest (op of beneden de tin) wordt de obstructie als niet ter zake beoordeeld.

De speler rechts wordt geraakt door een bal van zijn tegenstander nadat die in de achterhoek om de bal heen heeft gedraaid en deze vervolgens door het midden heeft geslagen. ‘llet’ De scheidsrechter geeft de speler in het wit een waarschuwing.

24 OBSTRUCTIE HET VERHINDEREN VAN EEN BAL RICHTING VOORMUUR: Als je een bal richting voormuur of een potentiële winnende bal verhindert, zal de scheidsrechter je tegenstander een ‘stroke’ toekennen, wat betekent dat hij/zij de rally gewonnen heeft. Als je denkt dat je tegenstander mogelijk in de weg staat, moet je stoppen en om een ‘let’ vragen. Iedere situatie hangt van verschillende factoren af zoals de positie van de spelers, de timing en of de speler die appelleert klaar was om de bal te spelen. De scheidsrechter zal een ‘stroke’ toekennen als een directe bal richting voormuur of een potentiële winnende bal verhinderd werd. Als de scheidsrechter immers meent dat de speler die hinderde uit de weg was op het moment dat zijn/haar tegenstandster de bal kon spelen, zal de scheidsrechter een ‘let’ toekennen.

25 GERAAKT DOOR DE BAL

De speelster in het wit wordt geraakt door een bal die naar de voormuur ging. Stroke’ voor de speelster ‘S achteraan! Als de bal uit of down zou zijn geweest, zou de speelster achteraan de rally verliezen aangezien de bal als uit of down beschouwd kon worden en de obstructie dus niet ter zake is.

De speler rechts wordt geraakt door een bal van zijn tegenstander nadat deze de voormuur heeft Stroke’ voor de geraakt. ‘S speler in het wit.

De speler links heeft de bal door het midden van de baan gespeeld. De tegenstander stopt en vraagt om een ‘let’. Wanneer de speler links in positie 1,2,of 3 was terwijl zijn tegenstander kon spelen: ‘sstroke’ voor de speler rechts! Als de speler links in positie 4 was toen zijn tegenstander de bal kon spelen: ‘llet!’

Dezelfde situatie hier, maar de speler links gaat naar de achtermuur. Zijn tegenstander stopt en vraagt ‘let’. Wanneer de speler in positie 1,2 of 3 was terwijl de speler in het grijs de bal kon spelen: ‘stroke’ voor de speler in het grijs! (omdat de andere speler een winnende bal verhindert). Als de speler in positie 4 had gestaan toen zijn tegenstander kon spelen: ‘llet!’

Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 4/2005

26 PROBLEMEN MET SLAAN

3


Squash 008 Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 4/2005

4

De speler rechts heeft een slechte bal gespeeld richting T-lijn en zijn tegenstander loopt snel naar de bal toe om een cross court te slaan. Als de speler rechts in positie 1,2 of 3 was toen zij tegenstander de bal kon spelen: ‘sstroke’ voor de speler links! Als de speler rechts in positie 4 had gestaan toen zijn tegenstander de bal kon spelen: ‘let!’

Dezelfde situatie hier, maar nu gaat de speler achteraan naar de zijmuur. Wanneer hij in positie 1,2 of 3 staat wanneer zijn tegenstander de bal kon slaan: ‘stroke’ voor de speler in het wit! De speler achteraan verhindert een winnende boast (de afstand vanuit positie 4 is te ver om de bal te kunnen bereiken). Wanneer de speler achteraan uit de weg was (positie 4) voordat zijn tegenstander de bal kon spelen: ‘let!’

De speler in het grijs vraagt een ‘let’ maar heeft een indirecte weg naar de bal genomen. ‘Geen let!’ De scheidsrechter is van mening dat hijzelf de verhindering heeft veroorzaakt door eerst de verkeerde richting in te lopen waardoor de bal onbereikbaar voor hem werd.

De speler in het zwart speelt een lob, zijn tegenstander stopt en vraagt ‘let’. Als de speler in het wit de bal had kunnen halen zoals in A: ‘stroke’ voor de speler in het wit! Als de scheidsrechter er niet zeker van is dat hij de bal kon spelen, zoals in B, dan zal hij ‘llet’ toe-kennen. Als hij/zij van mening is dat de speler in het wit niet bij de bal kon: geen ‘let’

De donkere speler denkt dat hij zijn tegenstander gaat raken met zijn achterzwaai. Hij stopt en vraagt ‘let’. Ja ‘llet!’ Er is geen potentiële winnende bal

28 PROBLEMEN MET BEWEGEN

De voorste speler speelt een volley-drop. ‘Geen let!’ De scheidsrechter is van mening dat de bal te ver weg is om nog te halen.

De speler in het wit speelt een héél harde lengtebal langs de muur. Zijn tegenstander kan niet rechtstreeks naar de bal omdat hij gehinderd wordt door de speler in het wit. Wanneer de speler in het geel bij de bal kon zal de scheidsrechter een ‘let’ toekennen. Als de scheidsrechter echter meent dat hij de bal niet tijdig kon bereiken: ‘geen let!’

JE TEGENSTANDER GEEN VRIJE TOEGANG TOT DE BAL VERLENEN. Spelers lopen elkaar vaak in de weg als zij van of naar de bal lopen. Dit soort ‘verkeersproblemen’ zijn vaak onvermijdelijk en zijn een onderdeel van het spel. In dergelijke situaties zal de scheidsrechter een ‘let’ toekennen. In de spelregels staat echter ook dat nadat je de bal hebt gespeeld je ‘alle mogelijke moeite moet doen om je tegenstander ongehinderde toegang tot de bal te verlenen’. Als je dat niet doet zal de scheidsrechter een ‘sstroke’ aan je tegenstander toekennen.

≥ BESLUIT 27 GEEN LET-SITUATIES Als er geen obstructie heeft plaatsgevonden, of als er geen rechtvaardige gronden zijn voor een appèl, zal de beslissing van de scheidsrechter ‘geen let!’ zijn. De scheidsrechter zal ook ‘geen let!’ toekennen als de speler die appelleert niet alle mogelijke moeite heeft gedaan om de bal te bereiken, of als de scheidsrechter meent dat de bal onbereikbaar was.

In dit artikel heb ik getracht de spelregels van squash op een praktische manier uit te leggen. Ook zijn er tal van veelvoorkomende spelsituaties besproken die het spelplezier en vooral ook de veiligheid van elke beginner verhogen. Dit artikel is ideaal voor elke leraar die squash heeft opgenomen in zijn jaarplan.


LUC BOMBEKE

MET

dansexpressie HET NAJAAR ZINTUIGLIJK BELEVEN IN DE LES L.O / DEEL 2

Lager Onderwijs 115

REGENT LO

Opdracht 2: Draadjespoppen dansen overal in de zaal

Begeleid met blokfluit. Speel een stukje geïmproviseerde muziek met een vlug tempo. Doe dit afwisselend met stopmomenten. Geef deze opdrachten. • Op muziek dansen jullie heel los door de zaal. Denk hierbij aan de draadjespoppen. • Van zodra de muziek stopt, vallen jullie neer. • Dans verder als de muziek terug speelt. • Als jullie elkaar tegenkomen, maken jullie gekke begroetingen. Gebruik hierbij jullie handen, jullie voeten, jullie zitvlak, trek rare snuiten, …

Opdracht 3: Nog meer koning of koningin De kinderen staan terug mooi rechtop zoals bij opdracht 1. Begeleid met schudeieren. Speel een traag stapritme met stopmomenten. Geef de volgende opdrachten. Toon bepaalde bewegingen. • Van zodra ik iemand aantik, mag hij/zij op stap gaan. • Denk aan de koning/koningin. Denk aan jullie kroon. • Volg de muziek. Als de muziek stopt, stoppen jullie ook. • Kijk al stappend overal rond in de zaal. • Breng jullie armen zijwaarts ( horizontaal) omhoog. Strek ze uit en stap hiermee verder alsof jullie veel plaats nodig hebben. • Denk hierbij: dat is allemaal van mij! Laat dit zien over jullie hele lichaam. Straal dit uit. • Blijf dit doen ook als jullie stilstaan. • Als jullie elkaar tegenkomen, begroet met een klein ( minzaam) knikje. Gebruik hiervoor alleen het hoofd.

Opdracht 4: Dansen als koning/koningin of hofnar De kinderen kiezen een plek in de zaal. Speel afwisselend twee muziekstukjes (1: De kunst van het drinken, Flairck uit De optocht en 2: Paean, Yannis Markopoulos uit The liturgy of Orpheus). Gebruik ook stopmomenten. Geef de volgende opdrachten. Start met muziek 1. • Dans als draadjespoppen. Gebruik ook jullie gezicht. Laat meer en meer de hofnarren zien die al dansend grimassen trekken. • Start op jullie plaatsen. Op signaal dansen jullie door de zaal. • Als de muziek stopt, blijven jullie onbeweeglijk staan. Hou vol. • Voel in jullie standbeelden hoe jullie staan als hofnarren. Kijk ook even rond. Zien jullie de anderen staan? • Van zodra de muziek speelt, dansen jullie verder door de zaal. Mogelijke bijsturingsopdracht: - Overdrijf. Durf al dansend op de grond vallen. Gebruik de grond dan verder in jullie dans. - Boots elkaar na. Maak een korte, gekke samendans met wie jullie tegenkomen. - Doe speelse begroetingen. - Dans met onverwachte stopmomenten. Kies ze zelf. Verras de anderen. Doe er iets grappigs mee. Geef de volgende opdrachten als alle kinderen onbeweeglijk staan als hofnarren. Start muziek 2. • Verander jullie standbeelden van hofnarren naar koningen/koninginnen. Neem voldoende tijd. Laat dit heel traag gebeuren. • Sta mooi rechtop. • Start jullie koning-/koninginnendans. Gebruik veel ruimte. • Neem tijd om alles goed te overzien. • Kies zelf jullie stopmomenten.

Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 4/2005

De kinderen staan op een nieuwe plek. Geef de volgende opdrachten die herhaald worden. • Sta met de benen lichtjes gespreid (zijwaarts). • Boots deze bewegingen na: - Losschudden van beide polsen - Doe dit verder met grote zwaaibewegingen van de armen alsof jullie toveren met de handen. - Maak hierbij nu ook springbewegingen afwisselend op beide voeten. - Denk aan een draadjespop die losjes beweegt met het hele lichaam. - Blijf mijn bewegingen volgen. Als ik neerval op de grond, doen jullie dit ook. Als ik terug recht kom, volgen jullie me ook.

5


Lager Onderwijs 116

Herhaal enkele keren de wisseling van de twee muziekstukjes. Nodig de kinderen uit tijd te nemen voor die omschakeling.

Uitdieping In deze volgende lesfase worden de twee figuren verder uitgediept. De indeling van de zaal stimuleert de dansbeleving bij de kinderen. Ook het samen dansen gaat verder. Opdracht 5: Dansen op de koningsweg of de narrenplaats Verdeel de zaal in drie: één koningsweg en twee narrenplaatsen. Gebruik hiervoor dit schema: De kinderen zitten naast elkaar. Speel muziek (Rustemul, Panta Rhei uit Strides). Geef deze opdrachten

• • • • •

Gebruik de hele zaal. Neem al dansend tijd om jullie figuur te zijn. Dans met stopmomenten. Durf samen dansen. Wissel zelf af. Bepaal zelf hoe jullie dit doen: met stopmomenten of al dansend.

Afronding Maak een kring. Start een gesprek met de volgende vragen • Hoe was de dansles? • Vonden jullie het plezant minder plezant? • Hebben jullie iets gevoeld van de koningen/koninginnen? Vertel. • Wie willen jullie het liefst zijn: koning/koningin of hofnar? Muzische uitbreidingsopdrachten De kinderen schilderen een koning/koningin of hofnar. Ze maken een keuze. Voor deze schildering beperken ze zich tot drie kleuren waarmee ze het blad vol schilderen.

dans expressie • Start om de beurt een koningsdans. Doe dit op de koningsweg. • Bepaal zelf hoelang jullie dit doen. • Zet jullie dans verder als nar bij het verlaten van de koningsweg en het dansen op de narrenplaats. Toon het verschil. • Kies opnieuw hoelang jullie willen dansen. Wissel om met de koningsweg. • Gebruik de muziek.

Mogelijke bijsturingsopdracht: - Maak een samendans ° Laat kracht, macht, gezag, …zien in jullie dans. Toon dit ook naar de speelse narren. Groet minzaam bij ontmoetingen op jullie koningsweg. Dans dit uit. ° Dans als nar voluit. Richt jullie naar de koningen/koninginnen. Daag hen uit. Maak een grappige dans. Zorg voor verrassingen. Gebruik de grond. Dans ook samen met de andere narren.

Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 4/2005

Breng de kinderen samen in een kring. Hou een gesprek met de volgende vragen. - Hoe was het om dit te doen? - Welke figuren dansen jullie het liefst: de koning/ koningin of de hofnar? Welke bewegingen hebben jullie daar voor gevonden?

6

Verwerking In de verwerkingsfase gebruiken de kinderen het dansmateriaal in een improvisatie. De dansbeleving met een eigen vormgeving staat centraal. Die beleving wordt vergroot door het regelmatig wisselen van de ene naar de andere figuur. Opdracht 6: Dans wie jullie zijn …koningen/koninginnen of hofnarren? De kinderen kiezen een plek. Laat de muziek ( Désordre, René Aubry uit Signes) spelen. Geef deze opdrachten. • Kies een starthouding als koning/koningin of hofnar. • Van zodra de muziek speelt, dansen jullie.

LES 3

THEMA: ‘‘ DANSEN OP DROOMMUZIEK’

Lesduiding Doelgroep: eerste en tweede graad Situering: Deze dansles past in de donkere dagen voor kerstmis. Licht en donker geven een aparte sfeer. In die periode wordt op verschillende manieren veel licht gemaakt (kaarsjes, kerstversieringen op straat, …). Donker staat in deze dansles ook voor de nacht. ’s Nachts kan je slapen maar ook dromen … Het is een fantasieles rond dromen geplaatst in een bepaalde periode van het jaar. Lesdoelen: • eigen bewegingen uitvinden vanuit de voeten naar het hele lichaam • bewegingservaringen opdoen met gesloten ogen: alleen en per twee • al dansend op muziek improviseren rond het lesthema • een dansimprovisatie uitwerken per drie en tonen Materiaal Muziek: • Vangelis, Chariots of fire Uit: Film Favourites • Cirque Du Soleil, Eclipse. Uit: Nouvelle Expérience • Wim Mertens, Wia. Uit: Strategie de la rupture • Bonan Hardiman, Siamsa. Uit: Lord of the dance • Kronos Quartet, Sunset. Uit Pieces of Africa

Ander materiaal: • handtrom


Lesscenario Instap De kinderen zitten in een kring. Breng een fantasievolle schildering of prent mee die inspiratie geeft voor dromen. Hou een gesprek. Stel de volgende vragen die de kinderen met eigen associaties beantwoorden. • Kijk goed naar de schildering of prent. Wat staat er op? • Als jullie het geheel bekijken waaraan moeten jullie denken? • Kunnen jullie dit een naam geven? Zet het gesprek verder over dromen. Laat de kinderen fantasie gebruiken bij het vertellen van eigen ervaringen. Geef de volgende vragen. • Hebben jullie al eens gedroomd? • Waarover hebben jullie gedroomd? Vertel. • Vonden jullie het leuk of niet?

Lager Onderwijs 117

Opnieuw staan de kinderen verspreid. Geef deze opdrachten. Toon ze enthousiast voor. De kinderen starten bij handenklap. • Maak grote sprongen door de zaal. Doe dit met beide voeten samen. Denk hierbij als springveren die jullie overal heen brengen. Gebruik het hele lichaam en de armen om hoog en ver te springen. • Plaats de voeten stevig op de grond. Op signaal schuiven jullie zachtjes door de zaal. Blijf dicht tegen de grond. Doe dit alsof jullie vastgeplakt zijn met een stevige lijm. Beweeg met veel kracht om vooruit te geraken. • Let op! Als ik in mijn handen klap, lopen jullie overal heel snel in de zaal. Trek daarbij de knieën hoog op. Het is alsof jullie op een veld van hete kolen lopen. Als jullie blijven staan, verbranden de voeten dus …bewegen maar! • Stap nu traagjes door de zaal. Ga verder alsof jullie in één groot, warm voetbad waden. Toon dat jullie ervan genieten. De kinderen staan per twee. Geef de volgende opdrachten. • De eerste staat voorop, de tweede er achter. Spreek de volgorde af. • Van zodra de eerste beweegt, boots de tweede na. • De eerste bepaalt langs waar en hoe hij/zij stapt, springt, schuift, … • Gebruik de beelden van de vorige opdrachten. Vind nieuwe uit. Waaraan moeten jullie denken? • Na elke stop, wordt een nieuwe verplaatsing gestart. Wissel om: van eerste naar tweede en omgekeerd.

Opdracht 3: Bewegingsuitvinders Verkenning Deze verkenningsfase houdt rekening met een opbouw van energie bij de kinderen. Er wordt ritmisch gestart vanuit voetbewegingen. De totale lichaamsbeweging volgt met de koppeling aan fantasiebeelden. De kinderen vinden eigen bewegingen uit. Met de beleving van anders te bewegen sluiten de kinderen deze lesfase af. Deze bewegingsopdracht gaat over een donkere wereld passend binnen dit lesthema. Dit brengt rust na de actieve opdrachten. Opdracht 1: Plets de voeten op de grond! De kinderen kiezen een plek. Ze staan verspreid in de zaal. Geef de volgende opdrachten. Speel een regelmatig stapritme op de handtrom. • Stap rond in de zaal. Volg het tromritme. • Plaats bij elke tromslag een voet op de grond. • Maak jullie stappen groter. Zet ze verder uit elkaar. Overdrijf. • Denk aan reuzengrote zwemvliezen. • Doe verder en klap bij elke stap in jullie handen. • Kies een stapweg langs waar niemand is. • Stap nu ook achterwaarts en zijwaarts. Experimenteer met gedraaide voeten. Speel een vlugger stapritme. De kinderen doen dezelfde opdrachten. Varieer het stapritme. Bouw op: van traag naar vlug en omgekeerd.

De kinderen starten op een vrije plek. Begeleid met gevarieerde trommuziekjes aangepast aan de bewegingen die je vraagt. Gebruik stopmomenten. Geef deze opdrachten. • Maak bewegingen die ik vraag. Jullie zijn dansrobotjes die dit onmiddellijk doen op muziek. - Loop in de zaal. Volg de muziek. Maak bewegingen die jullie herhalen. Stop bij geen muziek. - Rol over de grond. - Verplaats jullie met grote sprongen. Gebruik de armen. - Beweeg heel traag door de zaal. • Van zodra de trommuziek speelt, bewegen jullie. Vind nu zelf bewegingen uit die passen bij de muziek. Als de muziek stopt, staan jullie onbeweeglijk. Mogelijke uitbreidingsopdracht Deze opdracht wordt per twee gedaan met leiden en volgen.

Opdracht 4: Anders bewegen: alleen en per twee De kinderen staan op een plek. Speel een traag stapritme op de handtrom. Geef deze opdrachten. • Sta mooi rechtop. Kijk voor u. • Stap achteruit op de trommuziek. Volg de muziek. • Probeer niet achterom te kijken. Hou vol. • Maak traag een slingerweg door de zaal. Stap zachtjes langs elkaar heen. Hou het rustig.

Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 4/2005

e

Opdracht 2: Met de voeten bewegen als ..?

7


Lager Onderwijs 118

• Probeer de ruimte in te schatten. Laat de kinderen even vertellen over die bewegingservaring. Stel deze vragen. - Hoe was het om dit te doen? - Hoe voelt dit aan? De kinderen staan per twee achter elkaar. Geef deze opdrachten. • De eerste gaat met de ogen dicht door de zaal. De tweede begeleidt die wandeling door lichte tikjes te geven op de schouders. • Zorg ervoor dat jullie nergens tegen botsen! Soms moeten jullie elkaar gewoon tegenhouden. • Toch proberen jullie met zo weinig mogelijk tikjes te begeleiden. Wissel om. Opnieuw hou je en kort gesprekje. Laat vooral de donkere ervaring beschrijven.

Uitdieping Deze lesfase geeft de kinderen de kans het lesthema al dansend in een eigen vorm te zetten. Een dansstructuur wordt afgesproken en verder uitgewerkt.

Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 4/2005

Opdracht 5: Dans jullie dromen

8

De kinderen liggen verspreid in ruglig op de grond. Speel verschillende muziekstukjes (1: Chariots of fire, Vangelis uit Film Favourites; 2: Eclipse, Cirque Du Soleil uit Nouvelle Expérience; 3: Wia, Wim Mertens uit Strategie de la rupture; 4: Siamsa, Bonan Hardiman uit Lord of the dance; 5: Sunset, Kronos Quartet uit Pieces of Africa). Laat die na elkaar spelen met telkens een tussenpoos van stilte. Start elk muziekstukje van stil naar luid en terug naar heel stil. Geef de volgende opdrachten. • Lig ontspannen op jullie rug. Leg jullie gemakkelijk. Blijf nu stil liggen. • Luister naar de muziek. Denk aan bewegingen die er bij passen. Waarover gaan die bewegingen? Gebruik jullie fantasie. • Kom langzaam recht en dans op die muziek. Doe dit alsof jullie dromen. Dans op jullie plaats of door de zaal. Vind nieuwe bewegingen uit. Herhaal bewegingen die jullie leuk vinden. • Bepaal zelf hoe lang de droomdans duurt. Beslis zelf om terug te komen tot ruglig. Doe dit al dansend. Mogelijke bijsturingsopdachten: • Dans heel groot of klein. • Dans heel vloeiend alsof jullie onder water bewegen. • Verlaat jullie eigen dans en volg de anderen. Hou een kort gesprek met de volgende vragen. • Hebben jullie kunnen dansen op die muziek? Welke bewegingen hebben jullie gevonden? • Bij welke muziek dachten jullie aan dromen? Vertel.

Verwerking

Om af te sluiten improviseren de kinderen in groepjes rond het lesthema. Al dansend geven ze elkaar inspiratie en werken ze naar een toonmoment.

Opdracht 6: Een droomdans uitwerken in groepjes en tonen De kinderen maken groepjes van drie. Ze zitten per groepje verspreid in de zaal. Geef deze opdrachten. Toon eventueel de dansvolgorde voor. • Bespreek in de groepjes een droomdans. Kies een droom die jullie uitwerken bijvoorbeeld: een akelige, een zoete, een rare, een mooie, … • Spreek waarover jullie droomdansen gaan. Wat gebeurt er in? • Bepaal welke bewegingen daar bij horen. Leg niet alles vast maar beslis welke basisbewegingen bij de gekozen droom passen. • Probeer uit. Gebruik deze volgorde: ruglig, iemand begint te bewegen en de anderen starten ook, dans samen, iemand danst terug naar ruglig en de anderen volgen. • Doe dit enkele keren na elkaar. • Bespreek opnieuw wat jullie gedaan hebben en verbeter. Mogelijke bijsturingsopdrachten: - Probeer samen te dansen en niet alleen na te bootsen. Maak een eigen dans in eenzelfde droom met de twee andere kinderen. - Gebruik veel of weinig ruimte. Durf daarbij kiezen. - Leg jullie start- en eindhouding vast. De kinderen oefenen de droomdans enkele keren. Geef advies aan de verschillende groepjes. Bespreek het eventueel gebruik van muziek waarvoor jij zorgt ( begeleiding met instrumenten of een keuze uit CD’s). Om de beurt tonen de kinderen een droomdans. Zorg voor een rustige sfeer bij de kijkers.

Afronding De kinderen zitten in een kring. Stel deze vraag. • Wie wil nog iets vertellen over deze les? Muzische uitbreidingsopdracht De kinderen schilderen vrij over het volledige blad een droom met vele kleuren. Of ze beperken zich tot een cirkel op het blad waarbinnen ze die droom schilderen. Daar rond schilderen ze alles zwart ( van de nacht).


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.