SIGI CELIS
Volleybal op school HET KAN AL VANAF DE DERDE GRAAD LAGER ONDERWIJS DEEL 1
Nochtans kan het anders… Mits aanpassing van het klassieke volleybal (6 tegen 6) kan dit zeer aantrekkelijk worden om te gebruiken in onze lessen lichamelijke opvoeding. Vooreerst moeten wij, leerkrachten LO, de aandacht minder vestigen op een juiste technische uitvoering van de verschillende volleybaltechnieken. Deze technieken behoren niet tot de algemene bewegingsvaardigheden en moeten dus aangeleerd worden. Omwille van zijn complexiteit is het best dit te beperken tot de bovenhandse volleypas. Het onderhands spelen, opslag en aanval kan later in het leerproces aan bod komen (2e en 3e graad secundair onderwijs). Verder is het verkeerd dat de leerlingen enkel wedstrijdjes kunnen spelen indien de technische uitvoering behoorlijk is. Mits aangepaste spelvormen kan eender welk kind plezier beleven aan wedstrijdjes ‘1 tegen 1’. Tenslotte is het onze taak om een gevarieerd pakket oefeningen en spelvormen aan te bieden waarin door differentiatie elke leerling zijn gading vindt. Om je te helpen deze visie in praktijk om te zetten, heb ik een lessenpakken van 5 lessen samengesteld. Het zijn uitgebreide lessen waar je makkelijk telkens 2 lesuren mee kan vullen. De lessen zijn steeds op dezelfde manier opgebouwd. 1. opwarming en balvaardigheid: door specifieke opwarmingen waarbij vanaf de eerste oefening een bal aan bod komt, wordt balvaardigheid gekoppeld aan een cardiovasculaire activatie. 2. specifiek op volleybalgerichte kern: door kindvriendelijke oefeningen leert het kind op een speelse manier de bovenhandse volleybalpas. Belangrijk is de variatie aan oefenstof. Op die manier blijven de leerlingen maximaal gemotiveerd. Door de complexiteit van de oefeningen is er ook een cognitieve prikkeling. 3. spelvormen / wedstrijdvormen: in elke les moet er voldoende aandacht besteed worden aan spelvormen (ongeveer 1/3 van de actieve leertijd). Hierbij is variatie en differentiatie zeer belangrijk.
LES 1 OPWARMING - BALVAARDIGHEID 1. A vordert voorwaarts door de bal telkens omhoog en voorwaarts te werpen; hij loopt de bal na en vangt de bal. B volgt A en doet hetzelfde. (naargelang het niveau mag de bal eventueel 1 maal botsen. )
2. Idem maar de bal onderhands werpen en bovenhands vangen. 3. Bal ruglings over het hoofd werpen, halve draai uitvoeren, bal nalopen en vangen. 4. Bal met 1 hand werpen en met 2 handen vangen. 5. Idem 4 maar afwisselend met rechter- en linkerhand werpen. 6. Bal werpen met twee handen of met 1 hand, bal snel nalopen en voorbij lopen en de bal vangen na een halve draai.
KERN – SPECIFIEK VOLLEYBALGERICHT 1. A werpt de bal onderhands over het net, B vangt de bal en werpt de bal terug naar A, C dribbelt de volleybal; na 2 acties 1 plaats doorschuiven: A dribbelt, B werpt en C vangt.
2. Idem oef 1 maar A werpt de bal links of rechts in het terrein, B vangt en mag C niet storen. 3. Idem oef 2 maar B vangt de bal boven zijn hoofd, duwt de bal opwaarts voor zichzelf en toetst de bal over het net: als A de bal kan vangen krijgt het trio 1 punt. (bal mag niet botsen)
Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 1/2006
Volleybal is een technisch moeilijke sport met een lage intensiteit. Dit wordt tenminste beweerd door nogal wat van mijn collega-lesgevers. Gevolg is dat er op school zeer weinig aandacht besteed wordt aan volleybal en dat de leerlingen, door het uitblijven van succesbeleving, weinig gemotiveerd zijn.
Volleybal 152
LECTOR XIOS HOGESCHOOL LIMBURG PROMOTOR PROJECT ‘VOLLEYBAL OP SCHOOL EN IN DE CLUB’
1
Volleybal 153
4. Idem vorige oef maar nadat B de bal heeft teruggespeeld naar A speelt ook C de volleybal naar A; als A de bal van B kan vangen krijgt het trio 1 punt, als A ook de bal van C kan vangen dan scoort het trio 2 punten. C speelt de volleybal als volgt over: onmiddellijk nadat B de bal heeft overgespeeld naar A, dribbelt C de bal extra hard zodat de bal boven zijn/haar hoofd komt; dan speelt C de bal direct over het net. Na elke actie een plaats doorschuiven: A dribbelt, B speelt bal over naar C
LES 2 OPWARMING - BALVAARDIGHEID 1. A heeft de volleybal, B een basketbal. A werpt de bal vanuit de nek met 2 handen op de grond en vangt de bal. B doet hetzelfde met de basketbal. Na 5 acties wisselen. 2. Idem oef 1 maar tijdens de bots een actie uitvoeren, zoals: met handen de grond tikken, beurtelings rechter- en linker knie op grond plaatsen, zit op grond, halve draai, … 3. A en B botsen samen de bal tegen de grond en vangen de bal van de partner. 4. A botst de bal op de grond, B geeft de basketbal snel aan A en vangt daarna de volleybal voor de bots. 5. A werpt nu de volleybal zeer hard tegen de grond; dan wisselen A en B de basketbal uit; daarna vangt A de volleybal voor de tweede bots. 6. A botst de volleybal tegen de grond en zo over het net, A loopt de bal na en vangt de bal aan de andere kant van het net. Idem terug en B doet hetzelfde met de basketbal. (telkens wisselen van bal)
volleybal op s
SPELVORM - WEDSTRIJDVORM • Tijdens: - De bal met de twee handen boven het hoofd vangen. - De bal voor zichzelf opwerpen (zonder onder het peil van de ogen te dalen) en vervolgens overspelen met een bovenhandse toets. • Daarna: - 2 voeten uit het veld, waar de speler wil (links - rechts - achter) OF, VARIANT: - telkens een kegel aanraken, wanneer de bal over het net gespeeld wordt
Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 1/2006
Methodologische raadgevingen (kinderen aanzetten tot …)
2
• De bal terugwerpen daar waar men hem gevangen heeft (niet met de bal in de handen lopen). • De bal niet méér dan 2 seconden in de handen houden. • Stilstaan wanneer de bal gevangen wordt (en misschien zich richten naar het net).
Materiaal • • • •
Terrein: Nethoogte: Bal: Klein materiaal: veld
3x7m 2,30 m eender welke bal variant: 2 kegels op achterlijn per
7. A en B werpen beiden gelijktijdig hun bal via de grond over het net. Ze vangen elkaars bal. Lukt de oefening = 1 punt. Welk duo haalt het eerst tien punten? 8. Idem oef 7 maar na het vangen van de bal van de partner, de bal op de grond leggen en wisselen van plaats. Voor het eerst tien maal uitvoeren, klaar is zitten op de grond.
Methodologische raadgevingen (kinderen aanzetten tot …)
1. A werpt de bal opwaarts voor zichzelf en toetst dan de bal verticaal omhoog, B dribbelt ondertussen de volleybal; na de verticale toets moet B de bal vangen van A en gaat A dribbelen met de volleybal. De bal dient gespeeld te worden: boven de ogen, met een kort toetscontact, met een begeleidende beenstrekking.
• De hoepel neerleggen op de plaats waar de bal zal botsen, en hem niet werpen. • Kijken dat diegene die verantwoordelijk is voor de hoepel, goed georiënteerd staat tegenover de bal – en niet achter hem – zodat de actie van de partner niet gehinderd wordt.
Volleybal 154
KERN – SPECIFIEK VOLLEYBALGERICHT
Materiaal
2. A en B spelen nu tegelijkertijd de bal, A werpt de bal voor zichzelf op en toetst dan opwaarts; B botst de volleybal en toetst deze opwaarts. Ze vangen elkaars bal.
• • • •
Terrein: Nethoogte: Bal: Klein materiaal:
3x7m 2,50 m volleybal (goed botsend !) 2 grote hoepels, 1 per terrein
LES 3 OPWARMING – SPECIFIEK VOLLEYBALGERICHT
l chool 3
2
1
A
B
De bal opwerpen en toetsen in hoepel 1 over het net, bal halen en aansluiten achter B. B idem met volleybal. Idem naar hoepel 2 en 3.
4. Idem oef 3 maar de speler mag naar hoepel 2 spelen als hij gescoord heeft in hoepel 1 enz… Wie scoort als eerste in de drie hoepels? (scoren = in hoepel of op rand) 5. Wedstrijdje: Welk duo scoort het eerst in de drie hoepels?
2. Idem oef 1 maar aan het net een hardere dribbel uitvoeren en toets over het net, bal volgen en verder dribbelen.
3. Wedstrijdvorm: elke team voert de oefening 3 maal uit? welk team is het snelst? Eerst de partner aantikken voor hij/zij mag vertrekken. 4. Idem oefening 2 maar de toets over het net wordt voorafgegaan door een controletoets.
SPELVORM - WEDSTRIJDVORM • Tijdens: - Twee spelers en één hoepel per ploeg. - De bal die van de tegenpartij komt moet altijd in de hoepel botsen die op de grond door één van de twee spelers neergelegd wordt, daar waar de bal botst. - De speler zonder hoepel moet twee controletoetsen uitvoeren om daarna over te spelen. • Daarna: - De twee spelers kruipen achtereenvolgens door de hoepel en verwisselen van rol (en andere speler krijgt de hoepel).
5. Wie kan de bal na het overtoetsen al meteen uit de lucht plukken en dan verder dribbelen? 6. Wedstrijdvorm: idem oefening 5: dribbel, controletoets en toets over het net, elke speler voert de oefening 3 maal uit. Welk team is het snelst?
Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 1/2006
3. Per twee: A en C hebben een bal, B en D hebben een volleybal. Spelers spelen over een hoog net: 2.30 à 2.50m afhankelijk van het niveau van de kinderen. De afstand van de hoepels t.o.v. het net kan ook verschillen afhankelijk van het niveau van de spelers.
1. Speler A dribbelt met één hand achter kegel 1 en 2 door, dan voert speler B uit. (afwisselend met linker- en rechter hand dribbelen)
3
Volleybal 155
7. A werpt onderhands of toets de bal over het net naar B die de bal uit de lucht ‘plukt’ met 1 hand, een controletoets doet en dan de bal over het net toetst; hij/zij volgt de bal, plukt de bal uit de lucht, dribbelt rond kegel 1 en legt de bal in de hoepel bij A; vervolgens sluit hij/zij aan achter speler D.
Voor spelers van lager niveau kan de controletoets vervangen worden door een tweede dribbel. A speelt 9 ballen over het net, dan 1 plaats doorschuiven. De oefening met linker- en rechterhand uitvoeren (plukken en dribbelen).
SPELVORM - WEDSTRIJDVORM • Tijdens: - De bal met één hand uit de lucht plukken, één keer laten botsen en een tweede keer laten botsen door een basketbaldribbel met één hand, voldoende hoog om bovenhands te kunnen spelen. - Er mag met één of twee controletoetsen gespeeld worden - Het plukken moet zo hoog mogelijk gebeuren • Daarna: - 2 voeten uit het veld, waar de speler wil (links - rechts - achter) OF, VARIANT: - Verplaats een tennisbal die op één van de 2 kegels (achteraan het veld) ligt.
Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 1/2006
Methodologische raadgevingen (kinderen aanzetten tot …)
4
8. Idem vorige oef maar A speelt de bal nu links of rechts van B; hij plukt de bal met de juiste hand uit de lucht, dribbelt rond kegel 1 en legt de bal in de hoepel bij A en sluit aan achter D. Bal links van de speler: dribbelen met linkerhand Bal rechts van de speler: dribbelen met rechterhand 9. Doel van de oefening: zo vaak mogelijk spelen SPELEN MET ELKAAR A speelt links of recht over naar C, bijvoorbeeld links: Speler D tikt kegel in de rechterhelft; C plukt de bal, doet een controletoets en toetst over het net, links of rechts van A; ondertussen werpt D de extra bal naar C die met de extra bal achter het terrein gaat staan; A plukt de bal enz. B tikt de kegel in de tegengestelde zone, enz…
• Voor de basketbal-dribbel zowel de linker- als de rechterhand gebruiken: komt de bal in de linkerspeelhelft van het terrein de linkerhand gebruiken; komt de bal rechts, de rechterhand gebruiken. • De tweede bots van de bal moet aan twee voorwaarden voldoen: - voldoende hoogte, voor bovenhands te kunnen toetsen - in sommige gevallen zich goed oriënteren, om bvb. dichterbij het net te komen (vb.: na diep gespeelde bal).
Materiaal • • • •
Terrein: Nethoogte: Bal: Klein materiaal:
3x7m 2,30 m plastic-bal (goed botsend) of volleybal variant: 2 kegels op beide achterlijnen (2 à 3 meter uitéén) met tennisbal per veld
(Wordt vervolgd) BRONNEN • Rousseaux E., Rutten J., Spaenjers M. (2001), aangepaste spelvormen voor club en school, Vlaamse Volleybalbond. • Cuypers J. (2003), Cursus Initiator volleybal, Vlaamse Trainersschool Bijscholingen VIS-project, Vlaamse Volleybalbond
Atletiek 108 KURT WOLFPUT STUDENT HEILIG GRAF TURNHOUT
SPRINTS en HOOGSPRINGEN Atletiek geven in de eerste graad secundair beroepsonderwijs. Tijdens de 50 minuten worden twee onderwerpen aangereikt, telkens een vervolg op een deel leerstof die ze al gezien hebben. In een vorige les hebben de leerlingen al spurts uitgevoerd in spelvorm en hebben ze de aanloop en afstoot bij een schaarsprong geoefend. De leerlingen weten dus ook al welke hun voorkeursvoet is.
Lesonderwerp: 1. Korte sprints in spelvorm. 2. Hoogspringen: schaarsprong Leereenheid: Atletiek Didactisch materiaal: • 2 staanders om een touw aan te hangen • 1 touw • 6 kegels • een klapper • partijvestjes Beginsituatie: • Leerlingen: - 12 leerlingen 12 meisjes - beroepsopleiding hebben het niveau van leerlingen van een 5e-6e leerjaar - duidelijkheid is vereist voor de leerlingen - hebben nood aan succesbeleving
Eindtermen/Ontw. Doelen: Motorische eigenschappen verbeteren (27) 1. De leerlingen kunnen een sprint uitvoeren. (14) 2. De leerlingen kunnen op een veilige manier springen en terug landen. (15) Voor een overzicht: www.ond.vlaanderen.be De getallen tussen haakjes verwijzen telkens naar de verschillende competentie Algemene lesdoelen: De leerlingen kunnen de sprintoefeningen uitvoeren. (Motorisch). De leerlingen kunnen een schaarsprong uitvoeren op een lage hoogte. (Motorisch). De leerlingen kunnen hun eigen prestaties inschatten. (Zelfconcept en Sociaal functioneren)
Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 1/2006
• Leerstof: De leerlingen hebben in de vorige les het volgende gedaan: 1. spurts in spelvorm 2. aanloop + afstoot bij schaarsprong
5
Atletiek 109
TIMING
DOELSTELLINGEN 9-VELDEN
Inleiding Globaal spel 5 min De leerlingen kunnen het tikspel uitvoeren.
LEERINHOUDEN OEFENINGEN & ANALYSE
DIDACTISCHE WERKVORM ONDERWIJS- & LEERACTIVITEITEN
Globaal spel We spelen een tikspel. Er zijn 2 tikkers. Wanneer er een leerling getikt wordt, moet deze zo snel mogelijk 4 kegels in de zaal gaan tikken. Wanneer dit dan gebeurd is, mag de getikte gewoon terug meedoen. Na een tijdje wisselen we van tikker.
Globaal spel 1. Ik stel mezelf voor aan de leerlingen. 2. Ik vertel wat we vandaag gaan doen. 3. Ik leg de oefening uit. Ik zorg ervoor dat er een stiltemoment is. Ik duid 2 tikkers aan en stel ze op voor mij geef ze partijvestjes Ik zeg dat, wanneer ze getikt zijn dat ze zo snel mogelijk 4 kegels gaan tikken en wanneer dit gebeurd is mag men terug meedoen Ik zorg ervoor dat er tijdig gewisseld wordt van tikker.
Deel 1 van de les: sprintvormen Sprintspel 1 We zetten ons allemaal per 2 Er is 1 leerling die vooraan staat en de andere staat er zo ongeveer 1 meter achter. De leerling die vooraan staat, heeft een balletje vast. Ik geef een startsignaal, na dat startsignaal moeten de leerlingen binnen de 5 tellen het balletje laten vallen Nadat ze het balletje doorgegeven hebben, moeten ze zo snel mogelijk naar de kegels aan de overkant spurten. De bedoeling voor leerling 1 is om niet getikt te worden, terwijl leerling 2, leerling 1 moet tikken nadien wisselen ze van tikker.
Deel 1 van de les: sprintvormen Sprintspel 1 1. Ik zet de leerlingen per 2. 2. Ik zet ze hierna in de organisatie. 3. In de organisatie geef ik iedere leerling die vooraan in de groep staat een balletje. 4. Ik vertel de regels. Leerling 1 moet aan de kegel staan en leerling 2 er een meter achter. De 1e leerling moet het balletje geven aan de volgende leerling nadat ik gefloten heb Leerlingen moeten tot over de lijnlopen. 5. Geef een demo 6. Ik motiveer de leerlingen bij de start van een spel, nog is zeggen dat ze ervoor moeten gaan 7. Onderwijsleergesprek Waar moet je opletten wanneer je sprint? korte passen bij vertrek knieĂŤn heffen
Sprintspel 2 We delen de groep in 2. De eerste groep staat links van de kegel, terwijl de andere groep 3 meter verder staat. De bedoeling is nu dat ik of een gekwetste leerling fluit. Dan moeten de 2 leerlingen samen vertrekken en naar 1 bepaald punt lopen. De bedoeling is dat de tweede leerling de eerste inhaalt. Wanneer dit dan op een goede manier verloopt, proberen we in 3 groepen werken. Dan moet leerling 3 proberen om leerling 2 in te halen en leerling 2 moet dan proberen om leerling 1 in te halen. Hierbij wil ik ervoor zorgen dat er meer uitdaging komt.
Sprintspel 2 1. Ik verdeel de groep in 2. 2. Ik zet de leerlingen in de organisatie. 3. Ik leg uit wat we gaan doen. 4. Ik zeg de spelregels. je mag pas vertrekken wanneer de klapper klapt. Je moet rechtstreeks naar de kegel lopen. Wanneer dit niet gebeurdt verlies je. 5. Onderwijsleergesprek Hoe gaat het bij de Olympische spelen? Gaan we dat ook eens proberen?
Globaal eindspel bij deel 1 van de les We gaan nu als het ware de finale van de Olympische spelen lopen. zorgt voor een grotere beleving.
Globaal eindspel bij deel 1 van de les 1. Stel de leerlingen op in de organisatie. 2. Zeg wat ze gaan doen. 3. Moedig ze aan
zie tekening blz. 8
Kern 7 min
Deel 1 van de les: sprintvormen Sprintspel 1 zie tekening blz. 8
De leerlingen kunnen elkaar tikken of ervoor zorgen dat ze niet getikt worden. De leerlingen kunnen snel reageren.
Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 1/2006
7 min
6
Sprintspel 2 De leerlingen kunnen de sprintoefening uitvoeren.
De leerlingen kunnen reageren op de klapper.
3 min
Globaal eindspel bij deel 1 van de les zie tekening blz. 8
De leerlingen kunnen de sprint uitvoeren.
LEERINHOUDEN OEFENINGEN & ANALYSE
DIDACTISCHE WERKVORM ONDERWIJS- & LEERACTIVITEITEN
Inleiding
Deel 2 van de les: hoogspringen Oefening 1* De leerlingen kunnen over het touw springen.
Deel 2 van de les: hoogspringen Oefening 1 De leerlingen kennen hun voorkeursvoet al. Duid ook nog eens aan waar de leerlingen moeten staan bij het vertrek. Ik zet een kegel waar de leerlingen moeten aanlopen en laat ze gewoon eens ervaren.
Deel 2 van de les: hoogspringen Oefening 1 1. Zet de leerlingen op de turnrij 2. Stiltemoment 3. Zeg tegen de leerlingen wat we gaan doen. 4. Stel de leerlingen op naar gelang hun voet. 5. Zet 2 leerlingen bij de matjes zodat deze bij elkaar Blijven veiligheid 6. OLG: waar moet je op letten? Buitenste voet afstoten Aanloop in bochtvorn
Oefening 2* De leerlingen kunnen via een halve boog te lopen over het touw springen.
Oefening 2 Vanuit het gehouden OLG plaats ik enkele kegels, zo moeten ze wel in een halve boog lopen. Aandacht vestigen op afstoten buitenste voet.
Oefening 2 1. Geef ze de tips. 2. Geef ze feedback op de manier dat ze springen. 3. Moedig ze aan
3 min
Oefening 3* De leerlingen kunnen de globale beweging van schaarsprong uitvoeren.
Oefening 3 Enkele nieuwe tips: 1. De voet het dichtste bij het touw, de nadruk leggen op het naar boven trappen. 2. Met de buitenste voet een schaarbeweging maken.
Oefening 3 1. Geef de verschillende tips. 2. Geef ze feedback op de manier dat ze springen. 3. Blijf de leerlingen motiveren. 4. Ik zorg ervoor dat de matjes steeds op orde liggen 5. OLG: Herhalen van de belangrijke punten.
5 min
Oefening 4* De leerlingen kunnen inschatten hoe hoog ze kunnen springen.
Oefening 4 Ik plaats alle kegels weg en nu moeten ze de beweging uitvoeren met al de tips die gegeven zijn. En ze moeten proberen om tegelijk over het touw te springen zonder het te raken. Wanneer er nog tijd over is gaan we hoger en hoger gaan, dit zorgt voor succesbeleving.
Slot 2 min
Verbindingsgesprek De leerlingen kunnen de belangrijkste aandachtspunten beschrijven die men deze les gezien heeft.
Elke oefening wordt steeds 2 of 3 keer uitgevoerd.
Oefening 4 1. Laat enkele leerlingen de kegels wegplaatsen. 2. Daag de leerlingen uit Wie denkt dat ze hier over kan springen Zo moeten de leerlingen zichzelf kunnen inschatten. 3. Applaudisseren wanneer ze erover springen. 4. Laat het touw hoger hangen. 5. Daag ze opnieuw uit. 6. Ik hang het touw niet te hoog zodat ze erover kunnen springen succesbeleving. 7. Blijven aandacht vestigen op de veiligheid bij de matjes.
5 min
3 min
Wegplaatsen materiaal Ik duid 2 leerlingen aan om de matjes weg te doen. Nadat ze dit gedaan hebben, terug op turnrij. 2 leerlingen ruimen staanders op.
Verbindingsgesprek 1. Waar moest je opletten bij de sprint? 2. Welk waren de aandachtspunten bij verspringen.
Atletiek 110
DOELSTELLINGEN 9-VELDEN
Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 1/2006
TIMING
7 * zie tekening blz. 8
Atletiek 111
Globaal spel:
Oefening 2
Deel 1 van de les: sprintvormen: Sprintspel 1
De leerlingen moeten hierbij wel rond de kegels lopen Oefening 3
We werken steeds in dezelfde richting, wanneer je overgelopen bent, dan kom je in lichte looppas terug Sprintspel 2
De leerlingen aan de zijkant zorgen ervoor dat de mat op zijn plaats blijft liggen Veiligheid Oefening 4
Globaal eindspel bij deel 1 van de les:
Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 1/2006
Verbindingsgesprek
8
We werken in 2 groepen. Anders zijn het er te veel ineens. Deel 2 van de les: hoogspringen: Oefening 1
Legende Leerling Leerkracht Kegel Staander Touw Mat
Ritmiek- lager onderwijs 119
EVELIEN VAN HOOF STUDENT LO
Ritmiek en bewegingskunsten Vak: Onderwerp: Lessenreeks:
Ritmiek & bewegingskunsten 14.50 uur – 15.40 uur Effectieve lesduur: 40 minuten Bewegingsopvoeding Krachtoefeningen op muziek + Herhaling Radslag Ritmiek + Bewegingskunsten
Leerplan VVKBaO Gebruikte documentatie: • CD Calcimatics, een uitgave van NICE vzw (Nutrition Information Center) VORMINGSDOELEN Cognitieve doelen • De lln kunnen de vaktermen voor BO correct hanteren. • De lln kunnen a.h.v. een fiche met aandachtspunten de prestaties van hun medelln kritisch evalueren. • De lln kunnen de 3 fasen van de radslag herkennen in een demo.
Dynamisch- affectieve doelen • De lln zijn bereid om samen te werken. • De lln zijn bereid hun kunnen te verbeteren door gedifferentieerd te oefenen. Psychomotorische doelen • De lln kunnen hun eigen krachten inschatten. • De lln kunnen bewegen op muziek. • De lln kunnen stretchoefeningen correct uitvoeren a.h.v. een voorbeeld. • De lln kunnen ritmische oefeningen correct uitvoeren a.h.v. een voorbeeld.
CONCRETE DOELEN • De lln kunnen een intense opwarming volledig meedoen. • De lln kunnen krachtoefeningen op muziek alleen en per twee correct uitvoeren. • De lln zijn bereid hun techniek van de radslag bij te schaven. GEDIFFERENTIEERDE DOELEN • De lln kunnen hun techniek van radslag bijschaven door te oefenen op een bank. • De lln kunnen de radslag uitvoeren op een niveauverschil: van hoog naar laag. FACTOREN I.V.M. DE BEGINSITUATIE • Klas = 26 lln • Omkleden: 10 minuten VAKDIDACTISCHE AANDACHTSPUNTEN • Lln begeven zich steeds op de turnrij • Lln zetten zich op de turnrij • Duidelijke afspraken maken: fluitsignaal, … • I.v.m. materiaal plaatsen / opruimen wie, wat, hoe, wanneer, waar, wat dan? • Tijdens de speluitleg: o Demo indien nodig ( duidelijk ! ) o Tikkers reeds aanduiden o Duidelijke afspraken i.v.m. - Speelveld - Start- en eindsignaal - Wat te doen na het eindsignaal? PRODUCTEVALUATIE
Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 1/2006
Activiteit: Uur:
9
Ritmiek- lager onderwijs 120
L E S V E R LO O P
RITMIEK
ritmiek
Opwarming: Intense opwarming op muziek
25 min 8 min
Lln zetten zich op 3 rijen voor de LK. LK legt de opdracht uit: LK doet voor en verwoordt, lln doen na. LK doet mee in de omgekeerde richting ( Rechts wordt links e.o. )
Stretchoefeningen Ontwaken Vanuit lighouding langzaam ontwaken en beetje bij beetje rechtstaan en je eens lekker uitrekken zoals een kat. Boze poes In handen en kniestand een hoge, lage rug opzetten. Vanuit lig (wakker worden) uitrekken zoals een poes, hoge rug opzetten, rondstappen met een hoge rug. hoofd draaien in beide richtingen heupen draaien, schouders blijven TP bekken kantelen holle rug / bolle rug rechterarm omhoog buigen achter het hoofd, hand op de linkerschouder. Linkerhand op de rechterschouder en de rechterarm naar links trekken. en omgekeerd Armen molenwieken In spreidstand de armen molenwieken, zowel binnenwaarts als buitenwaarts. (windmolens, veel wind, weinig wind,...) Nabootsen vogels Allerlei wijzen van vliegende vogels nabootsen: met kleine vleugels, met grote, met een gewonde vleugel,... benen tegen elkaar, heel groot maken, armen omhoog. zachtjes zakken en hamstrings stretchen. 2 keer benen gespreid en naar de beide voeten grijpen 2 x aan iedere kant quadriceps stretchen door op 1 been te staan en het andere been gebogen via de knie tegen het zitvlak te trekken. Onderrug stretchen door 1 been omhoog te trekken tegen de borst Alles losschudden
2. Stappen Rechte rug, opgespannen buik Stappen. We beelden ons in dat we onze trein moeten halen. 4 stappen vooruit, 4 stappen ter plaatse 4 stappen achteruit, 4 stappen ter plaatse 2x Opwarming intens 3. Lopen Idem, maar dan al lopend
4. Springen 2 x 8 keer op en neer springen 1 x 8 keer op en neer springen maar dan met de armen in de lucht zwaaien idem, maar dan met armen naar beneden zwaaien, vingers dwarrelen 2 x 8 keer benen spreiden, dichtdoen 2 x 8 keer benen afwisselend naar voor en naar achter doen doen alsof je touwtje aan het springen bent.
Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 1/2006
5 min
Muziek: ‘Tu es foutu’ van In-grid
Opwarming rustig Als er een aantal keer staat dat de lln iets moeten doen is dit gerekend nadat de instructie gegeven is. 1. Ademhaling Benen gespreid, armen naast het lichaam. Inademen met de neus Uitademen met de mond Bij het inademen gaan de armen in de lucht Bij het uitademen gaan de armen naar beneden 2x
10
Stretchoefeningen op muziek
Muziek: ‘Housewife’ van Daan
5. Lopen als de LK in de handen klapt, raken de lln de grond aan als de LK ‘ja’ roept springen de lln in de lucht
Krachtoefeningen op muziek
Benen zijwaarts opheffen Je legt je op je zijkant en je maakt van je lichaam een rechte lijn. Je steunt met je armen op de grond. Been opheffen 8 keer vlot 8 keer met een tussenstop bij het omhoog brengen 8 keer met je knie even te plooien 8 keer en als je been boven is draai je een cirkeltje met je voet. Wisselen van been en identieke oefeningen. (vrij zwaar ! )
Stoelendans. In zitbeweging knieën in een hoek van 90°. Eventueel tegen de muur.
6. Stappen 4 stappen links opzij en dan in de handen klappen 4 stappen rechts opzij en dan 2 x in de handen klappen 4 stappen naar links stappen en dan een toertje draaien 4 stappen naar rechts stappen en dan een toertje draaien 7. Springen boksen ( 2 x 8 keer ) naar voor 4 x boksen naar links, 4 x boksen naar rechts skibeweging maken Eindigen met en we laten ons vallen op de grond
12 min
Nodig: cd + cd-speler, tennisbal ALLEEN Muziek: Superfunc: ‘The young MC’
Ritmiek- lager onderwijs 121
Houding: lichte spreidstand, voeten op heupbreedte, voetpunten wijzen naar buiten, knieën licht gebogen, handen in de zij, schouders ontspannen, buik opgespannen en rug kaarsrecht. Oefening: stel je voor dat je op een stoel gaat zitten. Buig door je benen totdat je zitvlak op gelijke hoogte is met je knieën, kom dan terug rechtop. Je knieën mogen niet voorbij je tenen komen. ( 4 x op het tempo van de LK )
Tennisballenspel. Met tennisbal deze in zit, in ruglig met de voeten omhoog spelen.
Acrobaat. Ruglig, achter je hoofd een bal (blokje, kegel,...). Tracht dit voorwerp met beide voeten te grijpen en naar voor te brengen. Leg het voorwerp terug. Doe dit 2 keer.
Over the ocean Houding: rug recht en buik opgespannen ( beeld je in dat er een gordel rond je bovenlijf zit ), voeten op heupbreedte Oefening: Hef je rechterbeen op en neem een grote pas voorwaarts alsof je een grote plas water over moet. Je voorste knie is in een hoek van 90°. Keer terug en doe dit ook met je linkerbeen ( 8 keer ). PER TWEE Muziek: Superfunk: ‘Endless street’ LK doet telkens 1 keer voor met een llg.
Muurtje duwen Turnrij: 2 per 2 gaan staan Llg a = muur Llg b = duwer
Sit-up Sit-upjes met helper die de voeten op de grond duwt. (Maximaal 30 seconden lang) - met armen gekruist voor de borst; - dan handen in de nek. Steeds contact met de lenden op de grond zoeken.
Rugje-rugje Je gaat met je rug tegen elkaar staan en je buigt je knieën tot een hoek van 90°. Op en neer buigen tot je knieën in een hoek van 90° staat. LK geeft aanwijzingen i.v.m. het zakken, blijven hangen en terug naar boven komen.
Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 1/2006
Houding: de duwer houdt de handen op schouderhoogte tegen de muur. Duwer zet een stap achteruit en spant het lichaam op als een plank. Oefening: buig en strek je armen. Als je buigt moeten je neus bijna de muur raken. Je wil wel weg van de muur, maar je kan niet. ( 8 x ) Wisselen van rol.
11
Ritmiek- lager onderwijs 122
L E S V E R LO O P
BEWEGINGSKUNSTEN
10 à 15 min
Herhaling radslag LK laat 1 llg radslag voordoen. LK laat de lln verwoorden wat heel belangrijk is.
zo over de bank springen met hun voeten in de lucht zwierend. Zo enkele keren proberen. Steeds de benen hoger proberen te houden. Zelfde start- en stopsignalen gelden hier.
Inzet hand per hand op de grond, 2 handen tegelijk mag ook, als je sneller draait voorste voet ver naar voor plaatsen
Hoofdfase voeten gespreid naar boven probeer in één lijn radslag te doen
Eindfase voeten één voor één neerzetten (bijtrekpas voorbereiden)
LK doet voor en verwoordt de tussenstappen bij de inzet van de radslag. 1 voet naar voor, been gestrekt, ver naar voor plaatsen handen in de lucht, vóór en na het raddraaien bij de afzet, even naar voor leunen LK legt de opdracht uit: Lln oefenen per 2. De lln krijgen per 2 1 fiche met daarop aandachtspunten i.v.m. radslag. 1 llg doet radslag, de andere evalueert a.h.v. de verschillende aandachtspunten. LK deelt de lln in per 2 en deelt de fiches uit. LK spreekt het start- en stopsignaal af fluitsignaal. 2e fluitsignaal = stoppen = terug naar de turnrij komen en monden dicht. LK geeft het startsignaal Lln voeren de opdracht uit LK gaat rond en geeft tips ter verbetering LK geeft het eindsignaal Lln begeven zich naar de turnrij
Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 1/2006
LK legt de differentiatieopdracht uit:
12
Voor degenen die het al goed kunnen. Staat reeds klaar: 2 of 3 banken naar beneden. ( schuin inhaken aan het wandrek). Hierop liggen matjes. Beneden ligt een valmat klaar. De kinderen kunnen van boven naar beneden radslag doen. Voor degenen die al radslag kunnen, maar nog niet goed durven op verhoog. Lln oefenen radslag door op 1 lijn radslag steeds sneller uit te voeren. Voor de zwakkeren staat er een bank klaar. De lln kunnen met hun handen op de bank steunen en
Lln begeven zich naar de turnrij aan de deur. LK laat enkele lln het materiaal opruimen: (16 lln) Bank: 2 lln zetten de bank aan de kant van de turnzaal en gaan zich dan omkleden. Matjes: 2 lln per mat brengen de mat naar het materiaalhok en gaan zich omkleden. Valmat: 4 lln brengen de valmat naar de kant van de turnzaal en zetten de mat recht. Banken: 4 lln p.b. zetten de banken aan de kant van de turnzaal en gaan zich dan omkleden. Omkleden
springen
DOELEN
LEERINHOUD
CVA Cardio Vasculair
OPWARMING Rondloop Lp. a. elkaar. 1. 1 Vt. op de bnkn. pl. 2. O. de valm. lp. Variant 1: 1. Op en o. de bnkn. spr. met beide Vtn. sam. 2. Spr. o. de lgte. van de valm. met de Vtn. sam. Variant 2: 1. O. de bnkn. spr. zonder ze te raken. 2. Kn. hg. hff. op de valm
De lln. kunnen veilig land. i.f.v. de bew. (10) Leerinhouden: De lln. kunnen tussenstn.spr. op en/of o. toestellen m.b.v. de trampoline. De lln. kunnen sprdspr. m.b.v. de trampoline. De lln. kunnen strekspr. met halve draai. m.b.v. de trampoline. De lln. kunnen na een korte aanlp. juist leren inspr., verticaal stijgen en beheerst land. Benodigd materiaal: 6 bnkn., 2 valm., 2 trampolines, 2 b., 2 plinten, 2 m. Geraadpleegde bronnen: http://hhhacking.thepunt.be/files/LO_ASO_1_TT_005.doc http://hhhacking.thepunt.be/files/LO_ASO_1_TT_009.doc http://hhhacking.thepunt.be/files/LO_ASO_1_TT_011.doc
DIDACTISCHE RICHTLIJNEN
STUDENT LO
Lln. verz. v. het sportr. ‘Vandaag trampolinespr. Beginnen met opw.’ 2 x 4 lln. leggen 2 valm. in de lngt. van de zaal, 2 x 4 lln. pl. 3 bnkn. in de breedte van de zaal evenwijdig met elkaar, 2 x 2 lln. pl. 1 m. a. de valm., nadien naast elkaar zitten voor het sportr. Volledige demo door ll. X. L. zegt aandachtspunten tijdens demo: - 1 Vt. op de bnkn. - O. de valm. lp. ‘Iedereen a. ll. X. Start!’ Moedig aan, benadruk aandachtspunten, ga in op voorsteken, geduw en getrek. ‘Ll. X: Wanneer je opnieuw aan de bnkn. komt, stop je v. de bnkn.’ Volledige demo variant 1 door ll. Y. L. zegt aandachtspunten tijdens demo: - Op en o. de bnkn. met 2 Vtn. sam. - Spr. op de valm. met de Vtn. sam. ‘Iedereen a. ll. Y. Start!’ Volledige demo variant 2 door ll. Z. L. zegt aandachtspunten tijdens demo: - O. bnkn. spr. zonder ze te raken. - Kn. hg. hff. op de valm. ‘Diegenen die de bnkn. gepl. hebben pl. ze opnieuw tegen de muur. Diegenen die valm. gepl. hebben, pl. 2 trampolines voor de valm. Nadien zitten v. de plinten.’ Verdeel de groep in 2 en laat ze a. elkaar zitten, elke groep a. een trampoline.
ORGANISATIE EN TIJD T: 10 min.
Materiaal: 6 bnkn, 2 valm, 2 m Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 1/2006
Vak: LO Lesonderwerp(en): Trampoline Didactische beginsituatie: De lln. kennen het gebruik van de trampoline uit de lagere school. De lln. kunnen spr. tussen de stn.: hurkspr., rolspr., spr. buit. de stn.: sprd.spr. en wendspr., strekspr. met halve en hele draai (lngt.as) uitvoeren op veerplank, maar hebben geen ervaring met deze spr. op de trampoline. Situering in het leerplan: 4.2.2 Gymnastiek: Leerplandoelstellingen: De lln. kunnen in kleine groepen oef. en elkaar helpen. (4, 34*) De lln. kunnen spr. uitvoeren op/o. toestellen. (9, 10)
MANUEL BOCHAR
Turnen 255
trampoline
13
14
PM (Psychomotorisch): De lln. kunnen hoge spr. maken naar de trampoline. De lln. kunnen met 1 Vt. – 2 Vtn. afstoten in het midden van de trampoline. De lln. kunnen land. na de spr. met 2 Vtn. sam., met rechte Rg. en Bn. lichtjes gebogen. De lln. kunnen Hpn. draaien na afstoot in de trampoline. De lln. kunnen An. gestrekt hff. bov. het Hfd. na afstoot in de trampoline. De lln. kunnen naar v. kijken na afstoot. De lln. kunnen v. en a. L. klappen na afstoot in de trampoline. De lln. kunnen b. vng. op hgste. pt. na afstoot in de trampoline.
DOELEN
Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 1/2006
4) Streksprong: Aandachtspunten: - lang maken door An. te hff. bov. Hfd. (Niet a. Hfd. slecht voor de Rg.) - L. opspannen. - kijk recht vooruit. (naar beneden kijken naar v. vallen tijdens het land.) Variant 1: Lln. klappen in de Hn. voor het achter het lichaam tijdens de spr. Variant 2: Ll. 1 spr. in de trampoline, ondertussen gooit ll. 2 een b. van a. de valm. omhg. Ll. 1 probeert de b. te vng. op het hgste. pt. Nadien gaat ll. 1 de b. opgooien enz.
3) Twistsprong: Aandachtspunten: - draai vlak voor het hoogste punt even je Hpn.
2) In trampoline spr. Aandachtspunten: - 2 Vtn. in midden van trampoline afstoten. (niet aan de zijkanten veert niet goed) - zo hg. mogelijk spr. na 3de of 4de spr.
KERN Trampolinespringen 2 Trampolines, 2 groepen, elke groep bij eigen trampoline, spr. uitvoeren en langs zijkant van de zaal terugkeren. 1) In trampoline lp. Aandachtspunten: - hoge spr. naar trampoline. - 1 Vt. in midden van trampoline afstoten. - 2 Vtn. land. op valm. met Bn. licht gebogen en rechte Rg.
LEERINHOUD
‘We gn. een groot aantal spr. uitvoeren. Elke groep voert de spr. uit en lpt. dan aan de zijkant van de zaal naar de eigen groep terug.’ ‘Belangrijk is dat we steeds op 2 Vtn. sam. land.!’ ‘De eerste spr. is een lp.spr.’ Demo + aandachtspunten. Motiveer, verbeter, herh. aandachtspunten. Verbeter klassikaal als bijna iedereen de spr. verkeerd uitvoert. Geef diegenen die niet op 2 Vtn. sam. land. een waarschuwing en wanneer ze dit (opzettelijk) blijven doen, zet je deze aan de kant die dan als voorbeeld dient voor de rest. ‘De lln. die nu spr. maken hun spr. af. De rest wacht voor de volgende oef.’ Iemand die toch nog spr., waarschuwing geven. ‘In trampoline spr.’ Demo + aandachtspunten. Demo door ll. De demo moet juist zijn, anders iemand anders aanduiden of nog een keer laten proberen. ‘Twistspr.’ Demo + aandachtspunten. ‘Strekspr.’ Demo + aandachtspunten. Variant 1. Demo + aandachtspunten. Variant 2. Demo + aandachtspunten. Variant 3. Volledige demo + aandachtspunten. Eerst om te oef., dan wedstrijdje, 2 ploegen tegen elkaar.
DIDACTISCHE RICHTLIJNEN
T: 15 min. Materiaal: 2 valm., 2 trampolines, 2 b. 2 m.
ORGANISATIE EN TIJD
Turnen 256
15
Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 1/2006
CO (Cognitief): De lln. kennen de aandachtspunten per spr. DA (Dynamisch Affectief): De lln. ervaren spr. in de trampoline als aangenaam. De lln. kunnen in rustige sfeer sporten.
PM (Psychomotorisch): De lln. kunnen Bn. sprd. en weer sluiten na afstoot in de trampoline. De lln. kunnen Kn. hg. brengen, de enkels tikken en An. weer hg. brengen na afstoot in de trampoline. De lln. kunnen langs de plint wend. met en zonder de Vtn. te pl. op de plint na afstoot in de trampoline. De lln. kunnen tussensteunspr. uitvoeren op de plint met en zonder de Vtn. te pl. op de plint na afstoot in de trampoline.
DOELEN
8) Wendsprong met de plint (plint in brdte.): Aandachtspunten: - Hn. plat en in het midden van de plint. - Vtn. op de plint. - met gestrekte Bn. langs de plint wend. - land. a. de plint op valm. met Vtn. sam. Variant: Langs de plint wend. zonder eerst Vtn. te pl.
Variant: Lln. tikken de Tn. i.p.v. de schenen.
7) Hurksprong: Aandachtspunten: - Kn. naar bov. brengen. (Hoek van 90° met bov. L.) - tik met Hn. de schenen v. het hgste. pt. - opnieuw An. strekken tot bov. het Hfd. - naar v. kijken.
6) Spreidsprong: Aandachtspunten: - Bn. sprd. (+ strek.) na afstoot op de trampoline. - naar v. kijken. - Bn. weer sluiten v. landing. - land. op 2 Vtn. sam.
Variant: Lln. proberen een volledige draai. Ze kijken dan opnieuw weg van de trampoline.
5) Streksprong met halve draai (lngt.as): Aandachtspunten: - An. en Hp. draaien in eenzelfde richt. na afstoot op de trampoline. - land. op 2 Vtn. en kijken naar de trampoline.
Variant 3: Ll. 1 lpt. aan met b., doet strekspr. en gooit de b recht omhg. Ll 2 komt er kort a. en probeert de b te vng. en opnieuw recht omhg. te gooien voor de volgende ll. enz.
LEERINHOUD
‘Strekspr. met halve draai.’ Demo + aandachtspunten. ‘Wie wil mag een volledige draai proberen.’ + aandachtspunten. ‘Sprdspr.’ Demo + aandachtspunten. ‘Hurkspr.’ Demo + aandachtspunten. ‘Wie wil mag proberen de Tn. te raken i.p.v. de enkels.’ ‘We gn. allemaal zitten.’ 2 lln. van elke groep pl. 1 plint in de brdte. tussen valm. en trampoline. 2 andere lln. van elke groep pl. de trampoline naar a. Nadien opnieuw bij de eigen groep gn. zitten. ‘Wendspr. met de plint.’ Demo + aandachtspunten. Duid op veiligheid! ‘Wie wil, mag proberen zonder de Vtn. te pl. op de plint langs de plint wend.’
DIDACTISCHE RICHTLIJNEN
Turnen 257
T: 15 min. Materiaal: 2 valm., 2 trampolines, 2 plinten, 2 m.
ORGANISATIE EN TIJD
16
PM: De lln. kunnen snel reageren. De lln. kunnen snelheid opbouwen tijdens het lp. CO: De lln. weten wat land, zee en lucht is. DA: De lln. ervaren afvalspel als aangenaam.
DOELEN
Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 1/2006
Varianten: Prog.: - Men moet op 1 B. lp. - Men moet met beide Vtn. sam. spr. - Men moet op Hn. en Vtn. lp. Reg.: - Valm. dichter bij de bnkn. pl.
L. roept land, zee of lucht. Men moet dan zo snel mogelijk reageren door ernaartoe te lp. Doel is om niet als laatste aan te komen. Spelregels: - Reageert men verkeerd of komt men als laatste aan, is men af en gaat men aan de kant zitten tot er maar 1 iemand overblijft. - Men mag elkaar niet hinderen.
SLOT Ter land, ter zee en in de lucht Alle lln. starten op de bnk - bnk.=land - lijnen op de grond=zee - valm.=lucht
Variant: Meteen na de spr. de Hn. pl. op het einde van de plint en afspr. met de Bn. gesprd.
5) Tussensteunsprong met de plint (plint in lgte): Aandachtspunten: - Hn. plat en in het midden van de plint. - Vtn. op de plint. - Hn. pl. op het einde van de plint en afspr. met Bn. gesprd. - Naar v. kijken.
LEERINHOUD
‘Alle lln. staan op de bnkn.’ ‘Om de les af te sluiten spelen we nog een spel. Het heet: ‘Ter land, ter zee en in de lucht.’ ‘Bnkn. zijn land, lijnen op de grond is de zee, en de valm. zijn de lucht.’ ‘Ik roep land, zee of lucht. Jullie moeten dan zo snel mogelijk reageren door naar land, zee of lucht te lp. en op land te staan en op lucht en zee te liggen.’ ‘Doel is om niet als laatste aan te komen, want diegene die laatst is of diegenen die verkeerd reageren vallen ook af.’ ‘Wie als laatste overblijft, wint het spel.’ Eventueel, als er nog tijd is, varianten invoegen. ‘De jongens ruimen de valm. op, de meisjes de bnkn.’ Verz. de lln. + evalueer de les. Omkleden.
2 lln. van elke groep pl. de plinten in de lgte. 2 andere lln. pl. de trampoline naar a. ‘Tussenstn.spr. met de plint.’ Demo + aandachtspunten. ‘Allemaal a. deze trampoline.’ ‘Wie wil mag proberen, zonder de Vtn. te pl. op de plint tussenstn.spr. uit te voeren.’ Help die lln. die het proberen. A. grijpen net bov. de elleboog. 4 lln. pl. 2 bnkn. naast elkaar in de brdte van de zaal, 4 lln. pl. trampolines weg, 4 lln. pl. plinten weg. 4 lln. pl. kleine m. weg. De rest gaat naast elkaar op de bnkn. staan.
DIDACTISCHE RICHTLIJNEN
Materiaal: 2 valm., 2 bnkn.
T: 10 min.
ORGANISATIE EN TIJD
Turnen 258