Lager Onderwijs 123
Waarom SPORT en BEWEGING promoten in schoolcontext? STEFANIE VERSTRAETE DOCTOR IN DE LICHAMELIJKE OPVOEDING FACULTEIT GENEESKUNDE EN GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN VAKGROEP BEWEGINGS- EN SPORTWETENSCHAPPEN UNIVERSITEIT GENT
Het is ook aangetoond dat de activiteitsgraad daalt tijdens de kinderjaren en adolescentie, en kinderen die niet actief zijn, hebben een grotere kans om fysiek inactieve volwassenen te worden. De promotie van sport en beweging is bijgevolg al nodig op jonge leeftijd. De school is een ideale setting voor de promotie van sport en beweging gezien bijna alle jongeren bereikt kunnen worden. Via het schoolsysteem kunnen sport en beweging zowel op school (tijdens de les lichamelijke opvoeding, de middagpauze, speeltijden en naschools) als buiten school gepromoot worden (leerlingen aanleren hoe ze een actieve levensstijl kunnen ontwikkelen en behouden, promotie van sportparticipatie in lokale sportclubs). In het kader van het Steunpunt Sport, Beweging en Gezondheid en met de steun van de Vlaamse Gemeenschap werd aan de Universiteit Gent, vakgroep Bewegings- en Sportwetenschappen, een programma uitgewerkt ter promotie van sport en beweging in het basisonderwijs. Nadat het programma gedurende twee schooljaren in verschillende Vlaamse scholen werd uitgevoerd, werden de effecten van het bewegingsprogramma op de activiteitsgraad van de leerlingen nagegaan.
BESCHRIJVING VAN HET BEWEGINGSPROGRAMMA Zestien basisscholen werden willekeurig geselecteerd in Oost-Vlaanderen en gevraagd om deel te nemen aan het onderzoek. Deze scholen werden vervolgens willekeurig toegewezen aan de interventiegroep (= 8 scholen waar het programma werd uitgevoerd) en de controlegroep (= 8 scholen waar het programma niet werd uitgevoerd). De
interventiegroep nam twee schooljaren deel aan het bewegingsprogramma. Gedurende het eerste schooljaar werd er gewerkt met de leerlingen van het vierde en het vijfde leerjaar (810 leerlingen), tijdens het tweede interventiejaar met dezelfde leerlingen die intussen in het vijfde en zesde leerjaar zaten (764 leerlingen). Om de effecten van het programma na te gaan op de activiteitsgraad van de leerlingen, werden verschillende metingen uitgevoerd voor de aanvang van het programma en nadat het programma twee schooljaren had gelopen. Het bewegingsprogramma is gebaseerd op een bestaand Amerikaans programma. Aan de universiteit van San Diego, USA, werd een uitgebreid programma ontwikkeld voor gezondheidsgerelateerde lichamelijke opvoeding in het basisonderwijs, SPARK genaamd (Sport, Spel en Actieve Recreatie voor Kinderen). Het hier beschreven programma is gebaseerd op SPARK maar werd aangepast aan ons onderwijssysteem en aan onze culturele achtergrond. Verder werden nog een aantal pijlers toegevoegd om sport en beweging op school en buiten school te promoten.
HET BEWEGINGSPROGRAMMA BESTAAT UIT 4 COMPONENTEN: 1) Promotie van sport en beweging tijdens de les lichamelijke opvoeding. In heel wat lessen LO in Vlaanderen wordt minder dan de helft van de lestijd bewogen. Gezondheidsgerelateerde lichamelijke opvoeding kan leiden tot meer beweging tijdens de les LO en promoot daarenboven ook een actieve levensstijl buiten de school. Basiskenmerken van gezondheidsgerelateerde lichamelijke opvoeding zijn: streven naar een hoge activiteitsgraad voor alle leerlingen tijdens de les LO, leerlingen zijn graag fysiek actief, leerlingen ontwikkelen een verscheidenheid van basisbewegingen en vaardigheden om succesbeleving en een goed gevoel te hebben bij huidige en toekomstige sport- en bewegingsactiviteiten en leerlingen kunnen omgaan met anderen in bewegingssituaties (bv. fair-play). De lessen worden
Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 2/2006
Voldoende beweging is een belangrijke component voor een gezonde levensstijl bij kinderen en adolescenten. Hoewel veel jongeren meer bewegen dan volwassenen, toch blijkt een deel van de jongeren een lagere activiteitsgraad te hebben dan aanbevolen om gezondheidsvoordelen te ervaren. De internationale richtlijn stelt dat jongeren minstens 1 uur per dag moeten bewegen aan matige tot hoge intensiteit.
1
Lager Onderwijs 124
gekenmerkt door veel beweging en leuke activiteiten die de leerlingen ook kunnen doen buiten de les LO en het aan bod komen van zowel fitheid als vaardigheid. Om dit te realiseren worden de leerkrachten LO voorzien van voorbeeldlessen en didactische richtlijnen (bv. vermijd wachtrijen, korte instructies, veel differentiatie). 2) Promotie van sport en beweging tijdens de speeltijd, middagpauze en naschools Tijdens de middagpauze en naschools worden wekelijks georganiseerde bewegingsactiviteiten aangeboden voor alle leerlingen. Bij deze activiteiten staan leuke vrijetijdsactiviteiten centraal om een positieve houding ten opzichte van sport en beweging te stimuleren. De lessen zijn gericht naar alle kinderen, dus zeker niet naar de meest sportief getalenteerde, en zijn recreatief, niet competitief van aard. Tijdens de middagpauze en speeltijden zijn er speelkoffers met spelmateriaal ter beschikking om een actieve speelplaats te promoten.
Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 2/2006
3) Promotie van sport en beweging via lessen bewegingsopvoeding (= zelfmanagement lessen) Net zoals de leerlingen in de klas leren wat gezonde voeding is en hoe ze op school en thuis gezond kunnen eten, moeten de leerlingen leren wat bewegen inhoudt en hoe ze thuis actief kunnen zijn en blijven. Daarom worden er zelfmanagement lessen gegeven in de klas. Omdat ‘levenslang bewegen’ een gedragsverandering inhoudt, is het niet voldoende de leerlingen hierover te informeren. Het is daarnaast ook noodzakelijk de leerlingen gedragsvaardigheden aan te leren op school die hen aanmoedigen om een actieve levensstijl te ontwikkelen, die voortgezet kan worden op volwassen leeftijd. Tijdens de lessen zelfmanagement leren de leerlingen dat ze zelf verantwoordelijk zijn voor hun beweging, hoe ze hun beweging realistisch kunnen plannen en uitvoeren en een actieve levensstijl kunnen ontwikkelen en behouden. Om sport en beweging thuis te promoten en de gedragsvaardigheden in te oefenen, wordt er in het kader van deze lessen huiswerk gegeven voor sport en beweging.
2
4) Promotie van actief transport en sportparticipatie in lokale sportclubs Om de sportparticipatie buiten school en een doorstroom naar lokale sportorganisaties te stimuleren, krijgen de leerlingen in het begin van elk schooljaar een brochure met informatie over alle sportclubs in de buurt (competitieve- en niet-competitieve clubs). Verder wordt er aan alle deelnemende scholen gevraagd om actief transport en eventueel fiets- of voetpools te promoten.
RESULTATEN VAN HET TWEEJARIGE BEWEGINGSPROGRAMMA De resultaten toonden aan dat het bewegingsprogramma na twee schooljaren een positief effect had op de activiteitsgraad van de leerlingen. De totale hoeveelheid dagelijkse beweging van de leerlingen in de interventiegroep daalde duidelijk minder (gemiddeld 9 min/dag) dan deze in de controlegroep (gemiddeld 33 min/dag). Vervolgens bleek dat promotie van sport en beweging via het schoolsysteem kan leiden tot een hogere activiteitsgraad van de leerlingen op school en buiten school. Gezondheidsgerelateerde lichamelijke opvoeding resulteerde in een duidelijke toename van de hoeveelheid beweging tijdens de les LO. De kinderen die gezond-
heidsgerelateerde LO kregen, besteedden een groter deel van de lestijd aan bewegingsactiviteiten van matige tot hoge intensiteit (van 43 naar 56%) dan de leerlingen in de controle scholen (van 38 naar 42%). Het aanbieden van spelmateriaal tijdens de speeltijd en de middagpauze deed de activiteitsgraad van de leerlingen toenemen tijdens deze momenten. De kinderen die het programma kregen, besteedden een groter deel van de pauzes aan beweging van matige tot hoge intensiteit (van 48 naar 61%) terwijl een afname werd vastgesteld in de controlegroep (van 55 naar 45%). Tot slot werd aangetoond dat de promotie van sport en beweging via het schoolsysteem resulteerde in een toename van de tijd
Zwemmen 081
gespendeerd aan matig intense bewegingsactiviteiten tijdens de vrije tijd. In de interventiegroep steeg de tijd gespendeerd aan bewegingsactiviteiten van matige intensiteit (bv. recreatief zwemmen, fietsen, skaten, dansen…) met gemiddeld 18 minuten per week, terwijl deze tijd met gemiddeld 1 minuut per week daalde in de controlegroep. Ook de totale tijd gespendeerd aan bewegingsactiviteiten van matige en hoge intensiteit samen in de vrije tijd (bv. handbal, lopen, judo, tennis, voetbal…) steeg met gemiddeld 31 minuten per week in de interventiegroep en slechts met 10 minuten per week in de controlegroep. Uit voorgaande kan worden besloten dat het bewegingsprogramma tot een duidelijke toename van de activiteitsgraad van de leerlingen heeft geleid op en buiten de school. Gezien de promotie van sport en beweging al op jonge leeftijd nodig is, moeten dergelijke programma’s worden aangemoedigd.
In de handleiding “Meer en Beter Bewegen, Binnen en Buiten de school’ wordt het hierboven beschreven bewegingsprogramma gedetailleerd beschreven. Deze handleiding is uitgegeven door het Publicatiefonds voor Lichamelijke Opvoeding vzw en is verkrijgbaar via www.bvlo.be, surf naar shop.
Voorbeeldlesje:
EENHEID: FRISBEE
LES: 11-12
Doelstellingen: vangen en gooien, spelvaardigheden
Materiaal: 1 frisbee/7lln,10 hoepels, 4kegels, fluitje
ACTIVITEITEN
ORGANISATIE
INSTRUCTIETIPS
Frisbee honkbal
Groepsdag. • Wanneer het spel voor de 1ste maal wordt gespeeld, is het beter dat het spel wordt uitgelegd terwijl alle lln op 1 veld spelen. • Wanneer de lln de spelregels begrijpen, kan je het spel op 2 terreinen spelen (4 groepen). • 5 hoepels per spel, verspreid op het terrein. Vermeerder of verminder het aantal hoepels afhankelijk van de graad en het niveau van de lln.
Werpers • De werpers stellen zich in 1 lijn op achter de ‘slagwerper’. • De ‘slagwerper’ werpt de frisbee in het veld. • Alle werpers lopen achter elkaar rond de kegels (en steken elkaar niet voorbij!!). • Elke werper die de ‘home kegel’ passeert voor dat de lk fluit, verdient 1 punt. Elk houdt zijn eigen score bij. De ‘slagwerper’ zal de punten optellen van het volledige team na het fluitsignaal van de lk. • De werpers blijven lopen tot dat de lk fluit.
4 groepen, 2 per veld, 7/8 spelers in elke groep. • De werpers tellen het aantal keer dat elke werper de startkegel passeert (elke werper telt voor 1 punt. Je kan eventueel ook 1 punt geven indien de volledige groep de startkegel passeert, afhankelijk van de klas). • De lk fluit wanneer de 5 lln in de hoepel de frisbee hebben gevangen. • Laat de 2 groepen wisselen van functie wanneer elke werper 1x de frisbee heeft gegooid.
Vangers: • In elke hoepel staat 1 ll, de andere vangers verspreiden zich over het veld. • Wanneer de frisbee in de lucht wordt gevangen, is de werper uit en moet hij achteraan aansluiten. • Wanneer de frisbee niet wordt gevangen in de lucht, haalt men snel de frisbee en gooit ze naar elk van de lln in de 5 hoepels. Het is gelijk in welke volgorde maar elke persoon in de hoepel moet de frisbee hebben gevangen (met ten minste 1 voet in de hoepel). • Wanneer de frisbee naar elk van de 5 lln is gegooid, fluit de lk. Op dat moment stoppen de werpers met lopen.
Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 2/2006
TYPE: 2
3
Zwemmen 081 Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 2/2006
4
Het bewegingsprogramma is een praktijkvoorbeeld waarvan wetenschappelijk werd aangetoond dat het effect heeft op de activiteitsgraad van de leerlingen op school en tijdens de vrije tijd. In deze handleiding worden de verschillende acties die in de scholen werden gebruikt om sport en beweging te promoten stap voor stap toegelicht. De beschreven richtlijnen kunnen worden uitgevoerd zonder inbreng van externe personen. Bovendien zijn de meeste voorstellen volledig kosteloos voor de school. De handleiding bevat praktische tips, richtlijnen en uitgewerkte lessen en werkbladen voor het basisonderwijs, klaar voor gebruik. Je krijgt als lezer concrete richtlijnen om een bewegingsprogramma op school uit te werken en uit te voeren: richtlijnen om meer beweging te promoten tijdens de les LO, richtlijnen om beweging te promoten tijdens de speeltijden en middagpauze, uitgewerkte lessen bewegingsopvoeding (zelfmanagement lessen) die een actieve levensstijl promoten en tips om kinderen sportief en actief huiswerk mee te geven. Met deze neerslag willen we de basisscholen dan ook aanzetten om beweging voor alle leerlingen te promoten en hen zo een actieve levensstijl mee te geven.
Meer van dit dus in het boek Meer en Beter Bewegen, Binnen en Buiten de school Stefanie Verstraete Uitgegeven door PVLO vzw Handleiding voor leerkrachten (Lichamelijke Opvoeding) en directies met praktische tips en uitgewerkte lessen en werkbladen voor het lager onderwijs. Klaar voor gebruik. 112 blz, DIN-A4, ingebonden, tweekleurendruk met quadri cover Prijs: 19 euro voor BVLO-leden; 25 euro voor niet-leden
PROF. DR. IN DE LICHAMELIJKE OPVOEDING VU BRUSSEL
Pre-dans en creatieve dans met kinderen
Dans 029
KRISTINE DE MARTELAER
INLEIDING Jonge kinderen bewegen spontaan mee op muziek. Het zou als het ware onnatuurlijk zijn om hen dan stil te houden. Zowel in het kleuteronderwijs als in het buitenschoolse circuit wordt met plezier ingegaan op deze ritmische en dansante mogelijkheden met kleuters. We spreken van pre-dans of kleuterdans als het gaat over de kleuterperiode, met name van 4 tot en met 6 jaar. Voor de leeftijd tussen 6 jaar tot 12 jaar (basisschool) zullen we het hebben over kinderdans. Kinderen zijn volop in ontwikkeling en hierbij is de psychomotorische ontwikkeling van cruciaal belang. Lesgeven aan kinderen impliceert dan ook dat men op de hoogte is van hun ontwikkelingsproces, kortom dat men de basis van de psychomotorische ontwikkeling kent. Kinderen geven graag vorm aan hun gedachten, ervaringen, indrukken, emoties uit hun leef- en belevingswereld. Als begeleider is het een boeiende en uitdagende opdracht om evenwicht te vinden tussen het zelf als volwassenen
aanreiken van ideeën en mogelijkheden enerzijds en het aanmoedigen van kinderen om zelf creatief te bewegen. Beginnende lesgevers of studenten in opleiding hebben het soms moeilijk om aan kleuters bewegingsopvoeding in het algemeen of dans in het bijzonder te geven. Een kleuter reageert op dans heel anders dan een 10-jarige. Dat komt door het begripsniveau en de taal die de kleuter gebruikt, maar vooral door niet overkomen van de boodschap wanneer je als lesgever kleuters aanspreekt. Daarom dient bijzondere aandacht te gaan naar het begripsniveau voordat men een dansles kan geven aan deze groep. Daarnaast is de belevingswereld van de kleuter zo specifiek dat men zich qua inhoud en aanspreekniveau ook daarop dient te oriënteren. De onderwerpkeuze en de thematiek zijn immers erg specifiek.
LEEFTIJD
BEWEGINGSVORMING IN HET ALGEMEEN SPECIFIEK VOOR DANSACTIVITEITEN
Algemeen
• zorg ervoor dat kinderen zich veilig voelen, vertrouwd in hun omgeving • toon wat er moet gebeuren (visueel) en ondersteun dit met te leren of gekende begrippen (verbaal) • daag kinderen uit tot het vinden van nieuwe mogelijkheden en het oplossen van problemen • hou rekening met individuele mogelijkheden van ieder kind • geef opbouwende feed back
• hou bij de keuze van een thema en de uitwerking ervan rekening met de belevings- en ervaringswereld van de kinderen • probeer flexibel in te spelen op hun ideeën • bij het omzetten van een thema (water, vuur, feest) naar bewegingen (transformatie) streef je naar creativiteit en variatie in gebruik van lichaam, ruimte, tijd en kracht • demonstreren kan zowel een dwingend karakter hebben (zo is de juiste beweging) of een suggestief (de beweging kan zo maar ook anders) • gebruik grote en eenvoudige contrasten, bijvoorbeeld traag-snel, krachtig-zwak, gespannen-ontspannen • de groeperingsvorm kan variëren van individueel, met tweetallen, in kleine groepjes of in één groep • doe zelf mee wanneer dit nodig is als voorbeeld of als stimulans • leg de instrumenten / attributen klaar • geef bij het oefenen telkens een beginsignaal dat uit zo weinig mogelijk , bijv. twee woorden bestaat (bv. opgelet .... en... ) zodat de kinderen zich kunnen klaarmaken om tijdig en samen te beginnen • regelmatig herhalen van de oefening/ danscombinatie geeft vertrouwen • trek je soms terug om de groep te observeren en de inspiratie van de kinderen te stimuleren
Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 2/2006
Tabel 1: Didactische tips relevant voor kinderdans
5
Dans 030
Bij dans met kleuters wordt soms ook gesproken over dansspel’, gezien de speelse aanpak. Het is een combina‘d tie van dansen en spelen, van dansbewegingen combineren met de belevingswereld van de kinderen. Kleine kinderen houden van concrete verhalen die de dans begeleiden terwijl 12 jarigen hun beleving in de dans zelf vorm kunnen geven en aan suggesties of inspiratie van de begeleider genoeg hebben. We hebben dan ook geopteerd om in dit hoofdstuk bijzondere aandacht te schenken aan kleuterdans.
Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 2/2006
Tabel 2: Didactische tips relevant voor kinderdans, opgesplitst in functie van de leeftijd
6
DIDACTISCHE TIPS VOOR PRE- EN KINDERDANS Uiteraard komen ruimte- tijds- en lichaamsperceptie nooit strikt gescheiden aan bod en is de psycho-sociale impact tijdens pre- en kinderdans niet te onderschatten. Deze diverse elementen spelen een rol bij het zoeken naar didactische tips bij de aanpak van kinderen in de bewegingsvorming in het algemeen en voor dansactiviteiten in het bijzonder (tabellen 1 en 2). Tabel 1 geeft een overzicht van enkele didactische tips voor kinderdans, onafhankelijk van de leeftijd en tabel 2 geeft eveneens tips maar dan in functie van de leeftijdscategorie. Bij kleuters spreekt men nog niet van danscombinaties…
LEEFTIJD
BEWEGINGSVORMING IN HET ALGEMEEN SPECIFIEK VOOR DANSACTIVITEITEN
4-6 jaar
• eis stilte tijdens de opdrachten aangezien ze snel verstrooid zijn • accentueer grootmotorische vaardigheden • laat kinderen tussen opdrachten door samen neerzitten, wat rust en concentratie bevordert • spreek een signaal af om de aandacht te trekken, te gebruiken voor een volgende opdracht • stimuleer de taalontwikkeling en de woordenschat via bewegingsvorming
7-9 jaar
• zorg ervoor dat alle kinderen zich betrok- • geef kinderen inspraak in de keuze van muziek en informeer ook naar elders geleerde bewegingen ken voelen • werken met coördinatie armen – benen • leer kinderen zelf de structuur van de muziek te herkennen biedt veel mogelijkheden • groepsopdrachten zijn mogelijk, maar • vocale improvisatie (bijvoorbeeld met de tong ‘klakken’, sissen) kan gebruikt worden om muzikale zinmogen niet te complex zijn nen te maken en op te bewegen • op een ritmisch signaal (aanzet die op komende verandering wijst) kunnen sommige kinderen iets verrassends doen dat afwijkt van de groep
10-12 jaar
• meerdere groepsopdrachten zijn moge- • laat ruimte om zelf een onderdeel van een dans in elkaar te steken (opstelling in de ruimte bij begin, lijk, groepswerk (bege)leiden kleding, onderdelen van de danspassen, uitwerken • benadruk afwerking / uitstraling van een kort danswerkstuk) • leg link tussen de eigen lessen en de voordelen van regelmatige fysieke activi- • stimuleer het verwerven van esthetisch inzicht tijdens het kijken naar en het bespreken van dansacteit (uithouding, lenigheid, ...) tiviteiten van anderen • meerdere variaties inzake groepsopstelling in de ruimte zijn mogelijk
• kleuters kunnen geen ‘danstechnieken’ leren omdat ze nog geen discipline en concentratie kunnen opbrengen om systematisch te werken, klassieke en abstracte dans zijn dan ook niet geschikt • gezien de grote verbeelding van kleuters, bieden creatieve dans en dansspelen wel veel mogelijkheden • er dient ruimte te blijven voor spontaneïteit en uiting van wat het kind voelt, werk dus niet constant ‘te sturend’ • laat kleuters bij voorkeur ‘iemand of iets zijn’, eerder dan iets te laten doen (“We zijn zo vrij als een vogel” eerder dan “Nu brengen wij onze vleugels op en neer”) • je kan de dansbeleving stimuleren, zowel door gebruik te maken van dramatische, muzikale als beeldende inhoud (zie ook verder in de tekst) • maak hen bewust van de globale structuur in een dans (begin, midden, einde) • een echte voorstelling met een vast uitvoeringspatroon is nog niet eenvoudig, er kan wel d.m.v. tegenstellingen, volgorde, danszinnen en ruimtelijke verschillen een beperkt dansschema opgesteld en uitgevoerd worden; de kleuters dienen op eenvoudige wijze geholpen te worden in hun bewegingsgeheugen, geleid door de dansdocent
creet naar moeilijker en abstracter. Een goede dansdocent ziet wanneer de energie bij de kinderen aan het verdwijnen is en de concentratie aan het verminderen is.
Dans 031
Een dansles voor kleuters mag / kan niet langer zijn dan 30 à 45 minuten. Vanaf 6 jaar en vooral kinderen rond 10 jaar kunnen zich al wat langer concentreren. De opbouw is hetzelfde als bij een gewone dansles, maar de leskwantiteit en de inhoud zijn vanzelfsprekend afhankelijk van de leeftijd en het ontwikkelingsniveau, gaande van eenvoudig en con-
Een les pre- of kinderdans bestaat uit meerdere onderdelen: inleiding of opwarming, kern en slot of cooling down.
Tabel 3: Opdrachtsvormen bruikbaar in kinderdans (deels gebaseerd op Bergman, 1991
LEEFTIJD
KENMERKEN / VOORWAARDEN
VOORBEELDEN
Technische oefening
• om bepaalde vaardigheden te leren of te • houdingscorrecties, evenwicht, springen, draaien, verbeteren ...
Vrije improvisatie
• kinderen zelf een opdracht laten invullen • open opdrachten bijvoorbeeld bewegen zoals vuur / en uitvoeren vlammen • explorerend • vertrouwensrelatie
Geleide improvisatie
• kinderen krijgen aanwijzingen betreffen- • op melodie A door zaal huppelen, op melodie B naar de ritme, bewegingsrepertoire keuze • (veel of weinig) sturing voor of tijdens de dans • aanknopingspunten vinden om in te spelen op ideeën van kinderen
Reactie-opdrachten
• kinderen moeten reageren op afgespro- • als begeleider op trom slaat, bewegen de kinderen ken signaal van traag naar snel, cimbaal betekent terug traag bewegen • als in de handen wordt geklapt moet men ‘bevriezen’
Samenwerkingsopdracht
• per twee of in groepjes
Compositieopdracht
• kinderen maken zelf een danscombinatie • dansje maken waar iedereen een eigen rol in speelt (solo, duet, groep) met een verhaal over oorlog en vrede • al dan niet (veel) richtlijnen geven, wat • gedurende 30” met eigen klanken / muziek de reeds betreft onderdelen, bewegingen, attribugeleerde oefeningen uitvoeren ten
Reproductie-opdracht
• opnieuw uitvoeren van een geleerde dans • ter herhaling van vorige les tonen wat men nog kent of een deel ervan
Concentratieoefening
• rustig worden en/of zich op een bepaald • ademhalingsoefeningen, lichaamsdeel of gevoel concentreren • spanning-ontspanning van de spieren, • in ruglig ledematen zwaar / licht laten worden,
Kijkopdracht
• door visuele voorstelling een vertaling • prenten / foto’s bekijken, bespreken en vertalen kunnen maken naar bewegingen of naar dans omgekeerd • iemand die een danshouding aanneemt (nadien) • leren observeren van dansbewegingen tekenen van anderen (eigen groep, video, dans- • dansactiviteiten van anderen observeren en besprevoorstelling, ...) ken
Luisteropdracht
• beluisteren van muziekstuk, afzonderlijke • twee types klanken / muziek beluisteren en vertalen instrumenten ifv maat, frasering, sfeer, ... naar dansbewegingen die deze klanken/ muziek oproept
Zelfwerkzaamheid
• kinderen kunnen individueel / samen • danspasje(s) zoeken die men leuk vindt zelf uitvinthuis of tijdens vrije momenten (school, den of van televisie of voorstelling club, kamp, ...) iets oefenen, iets in elkaar • video bekijken steken, iets opzoeken, lezen of schrijven • iets over dansvoorstelling in krant zoeken / lezen
Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 2/2006
• ene kind doet iets voor, andere(n) doet(n) dezelfde ‘bewegingszin’ na • spiegelbeeld • in een kring om beurt een beweging op muziek zoeken die de anderen dan nabootsen, stimuleert hen om het eigen bewegingsrepertoire op te bouwen
7
Dans 032 Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 2/2006
8
Inleiding: • verwelkoming, afspraken; • kennismaking met ritme, muziekinstrumenten, attributen, thema; • opwarming door eenvoudige lichamelijke opdrachten, welke niet het thema van de les hoeven te onthullen maar wel in dezelfde sfeer liggen; • herhaling van geziene bewegingen, vorige ervaringen. Kern: • verhaal illustreren met dansoefeningen die ontleend zijn aan het thema • hele scala aan danselementen wordt vanuit één of meerdere dansinvloeden (dramatisch, muzikaal en/of beeldend) verder uitgewerkt; • aanleren / uitproberen van nieuwe bewegingen in andere situaties, op ander ritme; • eventueel een eenvoudige compositie: afspreken van volgorde van bewegingen en inoefenen. Slot: • het dansverhaal dient zowel op fysiek als emotioneel vlak naar een einde te komen zodat de kinderen met een rustig en voldaan gevoel de les kunnen verlaten; • eventueel een korte demonstratie voor elkaar of voor (beperkt) publiek; • ontspanningsoefening(en) op rustgevende muziek; • afspraken volgende bijeenkomst.
zich anders ontladen dan tijdens een schrijfles, wat ook betekent dat de gevolgen van dergelijke ontlading een geheel andere emotionele uitslag kunnen hebben naar de begeleider toe maar ook naar de medeleerlingen. Bovendien zijn jongens in een dansles geheel anders dan meisjes aanwezig, wat ook om een meervoudige benadering vraagt.
OPDRACHTSVORMEN
Bij danslessen met kinderen kunnen diverse opdrachtsvormen worden gebruikt (tabel 3). Tijdens dansexpressie wordt de bewegingsontwikkeling opgebouwd in functie van het uitdrukken, het tot expressie brengen van de concrete leefwereld van kinderen. Hierbij zijn er twee vertrekpunten mogelijk: • de beweging op zich, waarbij gebruik wordt gemaakt van beeldspraak, bijvoorbeeld je wil ze laten rollen over de grond (als golven in de zee) en je vraagt dat ze rollende golven zijn; • de inhoud of alles wat kinderen rond een bepaald thema zien, horen, voelen en ervaren, waarbij de verbeelding de eerste invalhoek is bij het zich bewegen tussen twee of meerdere punten. Uitgaan van een thema kan onderverdeeld worden naargelang de inhoud, wat uiteraard niet strikt gescheiden is maar eerder aangeven waar het accent ligt: Lesgeven aan kinderen betekent dat je altijd alert moet zijn • dramatische inhoud of uitdrukken wat er gebeurt: verhalen, voor, tijdens en na je les. Er is niets zo veranderbaar als sprookjes, gedichten, liedjes, spreekwoorden en gezegden, een kind en vooral tijdens creatieve lessen kan een kind rituelen, gebaren, gesprekken, de dagelijkse werkelijkheid (bv. herfst, oorlog), menselijke relaties, personages, de sfeer, dramatische inhoud van de muziek • duceren met eigen lichaam, stem, objecten, al dan niet gebruik makend van (zelf gemaakte) UIT “DANSANT DANSANTE BEWEGINGSACTIVITEITEN: PRAKTIJK EN THEORIE” instrumenten, eenvoudige liederen bij voorkeur met één instrument, gebruik eenvoudige ritBoek + 2 cd-roms Kristine De Martelaer, Bart Vandaele en Paul Rooyackers (ISBN 90-70870-57-6) mes en muzikale zinnen, klanken / ritmes Uitgegeven door het Publicatiefonds voor Lichamelijke Opvoeding vzw omzetten in beweging en omgekeerd (bijvoorbeeld ritme van trom omzetten in huppen, Het boek heeft als doel (toekomstige) lesgevers meer inzicht te geven in de lopen, sluipen en klanken bedenken bij stappen, basiselementen van dans zoals de ritmische / muzikale ondersteuning, het springen) samenstellen van een choreografie, de fysieke belasting, de cultuurhistorische en • beeldende inhoud of uitdrukken wat men ziet: individuele betekenis van dans; maar ook kennis, inzicht en vaardigheden bij te afbeeldingen via dans ‘volgen’, natuurelemenbrengen wat betreft dansstijlen zoals creatieve dans, partnerdans, streetdance enz. ten, foto’s beleven, karakter van een gebouw om dit uiteindelijk te kunnen toepassen bij diverse leeftijds- en niveaugroepen. Afhankelijk van de eigen intenties en interesse kan de lezer een keuze maken tusbeleven, vormen, lijnen, kleuren, met materiasen de praktijk en de meer theoretische achterlen / objecten spelen tijdens de dansles grondinformatie. De hoofdstukken zijn echter zo opgebouwd dat beide onderdelen elkaar inspireren. Op de cd-roms wordt het accent gelegd op de bewegende beelden en de stickfiguurtjes om te gebruiken voor lesvoorbereidingen, terwijl ook hier een beknopt beschrijvend technisch deel wordt voorzien. 260 blz, DIN-A4, ingebonden, tweekleurendruk met quadri hardcover 39,00 euro voor BVLO-leden; 49,00 euro voor niet-leden Bestel snel online op www.bvlo.be, en surf naar de shop
Enkele voorbeelden van thema’s: seizoenen, werelddelen, dieren, oerwoud, boerderij, feest. In functie van het multiculturele karakter van onze samenleving en de consequenties in de (sportieve) opvoeding, kan worden overwogen om bij de keuze van de thema’s niet vanzelfsprekend de West-Europese cultuur als norm te hanteren. Het is dan ook aan te raden om regelmatig universele onderwerpen te kiezen in plaats van typisch Westerse.