Atletiek
Atletiek vijfkamp semi indoor
atletiek 116
MAARTN MASSINK Docent Lichamelijke Opvoeding
Voor de onderbouw van het voortgezet onderwijs (in België staat dit gelijk aan de eerste graad secundair onderwijs, red.)
Op alle onderdelen van de vijfkamp kunnen leerlingen punten scoren van 1 t/m 6. Afhankelijk van het totaal aantal punten halen leerlingen een A, B, C, D, E of F diploma. Atletiek is vaak meten van prestaties. En prestaties meten leidt tot vergelijken. Als het vergelijken met jezelf en jezelf verbeteren centraal staat, kan het voor iedereen interessant worden. Dat begint al in de lessen. Ontdekken wat je kan en proberen jezelf te verbeteren is de opdracht. Daarom doen we in de tweede klas dezelfde vijfkamp zodat leerlingen hun prestaties met die van het jaar daarvoor kunnen vergelijken om te zien hoeveel ze in een jaar sneller, sterker en beter zijn geworden.
KO G E LSTOT E N De onderdelen worden eerst in de les geoefend. We stoten binnen met 2 kg voor meisjes, en 3 kg voor jongens. Gewenningsoefeningen • Eerst beginnen we met gewenning aan stoten van een zwaar gewicht door een medicinbal naar elkaar over te stoten. Het accent ligt op de bal eerst met twee handen vastpakken, en de elleboog van de stootarm goed hoog optillen en achter de bal houden als je stoot, en met de andere hand de bal dragen. Dan wegstoten in zijwaartse stand, waarbij je eerst je gewicht op je achterste been brengt, in veert en dan je achterste been strekt en daarna met een hoge elleboog van je stootarm achter de bal, de bal wegstoot. Eerst naar elkaar stoten en vangen over kleine afstand. • Daarna over een lijntje. Als leerlingen sterk genoeg zijn en de bal niet te zwaar en de afstanden (velden) niet te groot kun je een vorm van twee tegen twee lijnbal spelen.
Afstandstoten • Daarna gaan we over naar de kleinere kogel maar met hetzelfde gewicht. In de zaal gebruiken we hiervoor rubberen kogels die verzwaard zijn om aan
Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 4/2007-2008
Wij hebben op onze school goede ervaringen met atletiek semi indoor. Dat resulteert in een vijfkamp voor eerste en tweede klassen bestaande uit verspringen, hoogspringen, kogelstoten, 60 m sprint en 2000 m loop. Dit is een verplicht onderdeel in het programma van deze leerlingen. De 60 m sprint en 2000 m loop zijn buiten, in de buurt van de gymzalen. De andere onderdelen zijn in de gymzalen. De uitvoering vindt plaats in het vroege voorjaar (maart). Net zo’n beetje als de leerlingen weer zin krijgen om na een lange binnenperiode naar buiten te gaan. De voorbereiding van alle onderdelen kan binnen in de gymzalen plaatsvinden. En bij een mooie dag worden de looponderdelen bij de gymzaal geoefend (60 m sprint en 2000 m loop: heen en terug naar een keerpunt op 1000 m afstand over een rustig fietspad.
Op de dag van de vijfkamp dienen de leerlingen er wel rekening mee te houden qua kleding en schoeisel dat de looponderdelen buiten plaatsvinden, dus trainingsjas of trui meenemen.
1
[
Tijdens de Olympische Spelen is er veel aandacht voor atletiek. Atletiek is ook echt een zomersport. Het heeft de voorkeur om buiten op het veld atletiek te doen, ook op school. Daar is de ruimte voor werpen en springen en lopen in de frisse lucht. Maar er zijn omstandigheden waardoor atletiek buiten een probleem is. Qua accommodatie bijvoorbeeld. Er zijn scholen die geen veld (meer) tot hun beschikking hebben. Of qua programma. De meeste scholen geven vanaf de herfstvakantie tot meivakantie binnen les. Kan er in deze periode dan geen atletiek gedaan worden? Of kunnen we leerlingen ook in de ‘binnenperiode’ interesseren voor atletiek? Op de grens van binnen en buiten.
atletiek 117
het gewicht te komen. Deze kunnen in de zaal gebruikt worden. Nu gaat het er om de kogel goed te ‘raken’ met stoten en een zo groot mogelijke afstand overbruggen. Er wordt nu in één richting gestoten op een baan met voldoende tussenafstand tussen de groepen. De kogel wordt teruggedragen of teruggerold. De aandacht gaat eerst uit naar stoten vanuit zijwaartse stand, en daarna naar stoten met een zijwaartse pas (zij-sluit-zij), met het gewicht op het achterste been tot het moment van uitstrekken (het begin van de stoot). Er is aandacht voor een hoge elleboog en het voorkomen van gooien (elleboog moet achter de kogel en niet onder of voorbij de kogel komen). Voor kogelstoten krijgen leerlingen de volgende punten: Afstand in meter
Meisjes 2kg
Jongens 3kg
1
1
2
2
4,5 - 6
3
3
6
4
4
7,5 - 9
5
5
>9
6
6
<3 3
- 4,5
- 7,5
HOOGSPRINGEN
Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 4/2007-2008
In de les oefenen we eerst een paar verschillende technieken.
[
2
De parallelstraddle We doen de volgende opdrachten. • Eerst bepalen met welk been je afzet door een hurksprongetje over het snoer in groepjes te oefenen. Kijk naar elkaar en zeg met welk been er wordt afgezet (snoer nog laag: 80 cm). • Daarna een sprong met een kwart draai en landen op twee voeten. Zet je rechts af, dan een kwart draai naar rechts. Zet je links af dan een kwart draai naar links. • Vervolgens een driepunt-landing. Zet je rechts af, dan land je eerst op je linkervoet en snel daarna komen beide handen op de mat, waarbij je het afzetbeen (rechts) hoog optilt (‘hondjes-uitlaat-stand’). Met links afzetten is alles net anders om. Belangrijk: eerst landen op je voet en niet op je handen. De handen komen na de voet op de grond (polsblessures!). • De aanloop wordt nu schuin op het snoer gemaakt. Zet je links af dan kom je van links aanlopen. Zet met links af, rechts gaat over het snoer en landt op rechts en daarna op je handen. Als het snoertje nu steeds een beetje hoger gaat en de landing wordt vloeiender, wordt de driepunt-landing vanzelf vervolgd door een rol op je zij. Vooral als je het omhoog wegdraaien benadrukt van de knie van het afzetbeen bij het passeren van het snoer. Door drie springplaatsen met verschillende hoogten te
maken, kan iedereen blijven oefenen op een uitdagende hoogte. De Schotse sprong Als je weet dat je met links afzet, ga je nu niet van links aanlopen maar van rechts zodat je eerst je rechterbeen (het dichtst bij het snoer) over het snoer kan zwaaien en na afzetten met links land je op rechts. ‘Alsof je over een laag tuinhekje springt’. Het is een soort schaarbeweging. • Eerst op een laag snoer. • Daarna weer op drie oefenplekken met verschillende hoogten.
De Fosburry flop De straddle en de Schotse sprong kunnen eventueel op een gewone landingsmat. De flop moet op een verhoogde landingsmat. Leerlingen maken vaak vanuit een Schotse sprong tot zit bijna vanzelf een flop als ze na een voorbeeld meer rugwaarts gaan indraaien en landen op de schouderbladen. Specifieke hulp wordt geboden als het niet lukt. • Als de aanloop niet lukt, eerst met een driepasaanloop zorgen dat je met het goede been begint en goed uitkomt. Dan verlengen naar een vijfpas- of zevenpas-aanloop. • Als je steeds met twee voeten afzet in plaats van met één voet, doe dan eerst zonder aanloop maar met één pas en afzet. Lukt dit, ga dan naar een driepasaanloop. Lukt dit ook, dan verlengen naar vijfpas- of zevenpas-aanloop. • Als je met de voeten de lat eerst passeert, dan het indraaien met een have draai oefenen. Maak een afzet met één voet. Opspringen en een halve draai maken en landen op twee voeten. Dit zo oefenen dat je na de afzet de rug naar het snoer draait. • Als je landt tot zit, dan vanuit stand rugwaartse stand naar het snoer opspringen met twee voeten afzet en landen op de schouderbladen, na een holle rug en daarna onderbenen omhoog schoppen. Daarna met één pas-aanloop (afzet), gevolgd door driepasaanloop ...enz.
‘Fosburry flop: rugwaarts over het snoer’
atletiek 118
Slootje springen Beginnend met twee sloten op anderhalve meter (een lengte matje) en twee op twee meter (twee breedte matjes) kan iedereen inspringen op een sloot naar keuze. Daarna worden de sloten verlengd naar twee, twee en een half, drie, en drie en een halve meter. Hierin kan iedereen een sloot naar keuze vinden. Daarna kunnen de sloten eventueel nog een keer met een halve meter worden verlengd. Qua techniek ligt het accent op éénbenig afzetten, zweven en hurken (hurktechniek) en landen door voeten twee tegelijk naar voren te steken. Bij de landing niet naar achter vallen maar door knieën veren en naar voren vallen. Afstand springen Tijdens de afsluiting op de vijfkamp is er een verspringbaan in de zaal en ligt het afzetvlak op anderhalve meter van de landingsmat. De aanloop is diagonaal door de zaal om de grootste lengte in de zaal te kunnen gebruiken voor de aanloop. Er liggen twee landingsmatten achter elkaar. De afstand wordt gemeten met een meetlint die naast de baan ligt.
Niet genoeg ingedraaid en landing tot zit
Hoewel de Fosburry flop het meest tot de verbeelding spreekt, merk ik dat als leerlingen kiezen voor de straddle, deze vaak de beste en het snelste resultaten geeft omdat de flop vaak technisch moeilijker goed uit te voeren is. Voor hoogspringen krijgen leerlingen de volgende punten: Jongens
<85
1
1
85
2
1
95
3
2
105
4
3
115
5
4
125
6
5
135
6
6
VERSPRINGEN Het accent ligt bij verspringen op het afzetten met één voet op een verhoogd afzetvlak (kastdeksel) en landen met twee voeten in een landingsmat. Door slootjes te maken van verschillende lengtes nodigt dit onmiddellijk uit tot verspringen. Er wordt een aanloop gemaakt over de lengte van de zaal zodanig dat er in vier banen gewerkt kan worden. Er worden vier landingsmatten gebruikt. Twee landingsmatten plat op de grond, worden tegen twee rechtopstaande landingsmatten geschoven die op hun zijkant tegen de eindmuur staan. Leerlingen kunnen na de landing bij doorschieten niet tegen de muur vallen maar worden eventueel opgevangen door de rechtopstaande landingsmat. Op iedere landingsmat in de breedte kunnen twee slootjes gemaakt worden. Met turnmatjes van 1,5 meter lengte en 1 meter breedte kunnen verschillende afstanden gemaakt worden.
Eénbenige afzet en zweven
Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 4/2007-2008
Meisjes
3
[
Hoogte in cm
Voor verspringen krijgen leerlingen de volgende punten:
atletiek 119
Afstand in meter
Meisjes
Jongens
<1,5 m
1
1
1,5 m - 2,0 m
2
1
2,0 m - 2,5m
3
2
2,5 m - 3,0 m
4
3
3,0 m - 3,5 m
5
4
3,5 m - 4,0 m
6
5
>4,0 m
6
6
In de buurt van de gymzalen
Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 4/2007-2008
60 M ETER SPRI NT Met sprinten gaan we eerst in de zaal allerlei reactiespelletjes doen met tweetallen om het reageren op teken en snel weglopen te oefenen. Spelen als ‘ratten en raven’ en ‘koop een koe’ zijn hiervoor geschikt.
[
4
Ratten en raven De leerlingen staan in tweetallen tegenover elkaar bij de middenlijn met het gezicht naar elkaar toe, de middenlijn precies tussen hen in. De ene kant noemen we ‘ratten’ en de andere kant de ‘raven’. Op commando ‘ratten’, worden de ‘ratten’ de tikker en moeten de ‘raven’ naar hun achterlijn rennen (denk om afstand tot de muur). Wordt de ‘raaf’ getikt voor de achterlijn, dan heeft de ‘rat’ een punt, anders heeft de ‘raaf’ een punt. Bij commando ‘raven’ zijn de rollen net omgekeerd. Iedere leerling tikt alleen zijn eigen tegenstander en loopt in een rechte lijn. Leerlingen kunnen aan dit eenvoudige spel veel lol beleven, zeker als de spanning wordt opgevoerd door in een verhaal vorm de woorden ‘ratten’ en ‘raven’ te laten vallen waarop zij moeten reageren. Er kan ook gevarieerd worden in tussen afstand en startpositie (zittend, liggend enz.).
Koop een koe De leerlingen staan weer tegenover elkaar bij de middenlijn en houden ieder een hand op. De ene is de ‘handelaar’ de andere de ‘koper’. Als de ‘handelaar’ op de hand slaat van de ‘koper’ rent hij daarna snel naar zijn achterlijn. De ‘koper’ gaat er achter aan om hem vóór de lijn te tikken. Het wordt helemaal spannend als de ‘handelaar’ schijnbewegingen mag maken. Belangrijk ook hier voor de veiligheid: alleen rechtuit lopen en de achterlijn niet dicht bij de eindmuur. Startprocedure Als je leerlingen vraagt wat je moet doen om rap weg te zijn met reactiespelletjes, komen leerlingen al snel op een aantal principes van een staande start: voeten uit elkaar (niet te ver), voorste been (afzetbeen!) gebogen, achterste been bijna gestrekt en een beetje naar voren hellen (gewicht op voorste been) en na het signaal snelle kleine passen. Dan gaan we de knielstart introduceren, eerst klassikaal op een lange lijn met de commando’s. Alnaargelang de zelfstandigheid van de leerlingen en de mate waarin u als docent de zelfwerkzaamheid/-verantwoordelijkheid wilt bevorderen, kunt u kiezen voor het gebruik van een ‘kijkwijzer’ om de start te oefenen. • ‘Op uw plaatsen’: handen op de lijn en steunen op duimen en vingers, vingers naar buiten, duimen naar binnen, schouders boven de handen, voeten in schrede stand erachter, afzetbeen voor met voet aan de grond, achterste been met voet en knie aan de grond, knie ter hoogte van voorste voet. De starter staat met beide armen in de lucht. • ‘Klaar’: heupen komen omhoog, knie van achterste been komt van de grond, schouders gaan iets voorbij de handen. De starter brengt beide armen zijwaarts. • ‘Af’: handen van de grond halen en snelle eerste passen maken. De starter brengt zijn armen langs zijn lichaam. Leer er gelijk de tekens bij van de starter, zodat dit buiten ook goed klokken op tekens van de starter mogelijk maakt. Daarna gaan we oefenen in groepjes en de startprocedure doornemen waarbij wedstrijdjes gelopen worden tussen leerlingen die ongeveer even snel zijn, over een korte afstand (ca. twaalf meter). De hele afstand Op een stuk vlak terrein naast de school wordt de 60 meter sprint gehouden, waarbij leerlingen die ongeveer even snel zijn in tweetallen lopen. Ze mogen kiezen tussen de staande start of de knielstart. Veel leerlingen kost het veel kracht om uit de knielstart snel omhoog te komen en er effect uit te halen. Er wordt gebruik gemaakt van startblokken bij de knielstart.
Tijd in seconden
Meisjes
Jongens
>=11.50
1
1
<11.50
2
1
<11.00
3
2
<10.50
4
3
<10.00
5
4
<9.50
6
5
<9.00
6
6
2000 M ETER LOOP De duurloop kan ook in de zaal voorbereid worden. Indoor oefenen Met banken in de hoeken van het volleybalveld maken we een ronde van ongeveer 50 meter. Eerst laten we ze kennismaken met 1000 meter duurloop indoor (20 rondjes), waarbij het de uitdaging is een zodanig tempo te kiezen dat je het hardlopend in een constant tempo
kan volhouden zonder te wandelen. Er worden tweetallen gemaakt. Iedere loper heeft een persoonlijke coach die bij de bank staat waar gestart wordt, en deze heeft met het groepje bij zijn bank een stopwatch. Iedere rondetijd wordt door de coach opgeschreven, 20 rondjes lang. Uit de rondetijden kun je zien of de loper in een constant tempo heeft gelopen. Er worden tussen de vier en drie, soms twee ronden per minuut gelopen. Dus de meesten lopen zo tussen 15 en 25 seconden per ronde, daarmee uitkomend op vijf tot acht minuten per 1000 meter. Er zijn enkelen die sneller (of langzamer) uitkomen. Ook de laatste lopers die hun eigen tempo blijven volhouden verdienen het respect van de snelle lopers. Vanwege de eenzijdige belasting van de knieĂŤn bij rondjes lopen wordt er op de helft (na tien ronden) van richting veranderd. De coach geeft dit aan. Er zijn dan tegenliggers. De snelste lopers die het eerste gekeerd zijn houden de binnenbaan. Als iedereen klaar is wordt gewisseld van lopers naar coaches en andersom. De blaadjes met de genoteerde tijden worden ingeleverd en bewaard.
atletiek 120
Voor 60 meter sprint krijgen leerlingen de volgende punten:
Een volgende les wordt het schema van de 1000 meter erbij gehaald en lopen we 1500 meter. Leerlingen kunnen hun lopers nu coachen op de vorige opgenomen tijden en tussentijden.
Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 4/2007-2008
Outdoor
[
5
atletiek 121
Outdoor Daarna zijn we klaar voor de 2000 meter outdoor waarbij we op het heen- en terugparcours gaan lopen. We zoeken een mooie dag uit. Het parcours moet overzichtelijk en veilig zijn. Een langgerekt parcours verdient de voorkeur (geen kans op afsnijden). Leerlingen richten zich op grond van de vorige lessen op een keerpunttijd en een eindtijd. We starten klassikaal. Alleen bij de finish blijft een (geblesseerde) leerling achter om de tijden te noteren. De docent loopt met de snelste leerlingen mee voorop naar het afgesproken keerpunt op 1000 meter op een overzichtelijk en veilig pad. Zijn de eersten te snel dan biedt de fiets voor de docent uitkomst. Op het keerpunt geeft hij alle leerlingen die langskomen een stiftstreepje op de hand ten teken dat ze bij het keerpunt zijn geweest. Vervolgens gaat de docent met de laatste leerlingen weer mee terug en stimuleert deze het ook hardlopend in eigen tempo vol te houden tot de finish. De winnaar is uiteindelijk degene die het dichtste bij zijn vooraf toegezegde eindtijd en tussentijd is uitgekomen. Voor de 2000 meter loop krijgen leerlingen de volgende punten: Tijd in minuten
Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 4/2007-2008
[
Alle leerlingen krijgen een diploma. Deze worden van te voren klaargemaakt met naam, klas en dergelijke. Op de achterkant staan de tabellen zodat per leerling de prestaties die gehaald zijn en het aantal punten alleen maar omcirkeld hoeven te worden. Aan het eind worden de punten opgeteld en krijgen de leerlingen meteen hun diploma uitgereikt. Voor de volgende puntentotalen krijgen de leerlingen een bijbehorend diploma: Puntentotaal
Diploma
30, 29, 28
F
27, 26, 25, 24, 23
E
22, 21, 20, 19, 18
D
17, 16, 15, 14, 13
C
Meisjes
Jongens
>=14.30
1
1
12, 11, 10, 9, 8
B
<14.30
2
1
7, 6, 5
A
<13.00
3
2
<11.30
4
3
<10.30
5
4
<9.30
6
5
<8.30
6
6
D E AT L E T I E K V I J F K A M P Tijdens de vijfkamp werken we met vijf klassen tegelijk die gedurende blokken van 120 minuten langskomen in een activiteitenweek. In zo’n activiteitenweek is er vaak een bijzonder rooster. Door meerdere keren in de week zo’n blok te doen, kunnen alle eerste- en tweedejaars langskomen. In een roulatieschema met 20 minuten per
6
onderdeel worden alle activiteiten afgewerkt. Voor hoogspringen hebben we twee hoogspringsituaties klaar staan zodat we ook dat in 20 minuten per klas kunnen redden. Met twee personen per klas is de ‘bemanning’ rond. Vaak gaat er met de klas een mentor mee voor de administratie, maar soms kunnen de leerlingen in de klas dat ook prima zelf.
De voorbereiding en de afsluiting van de vijfkamp geven leerlingen vaak de voldoening dat door gericht oefenen je jezelf kunt verbeteren. Vooral als de resultaten van het jaar daarvoor erbij worden gehaald. Atletiek wordt daarmee grenzen verleggen in een setting die op de grens van indoor en outdoor plaatsvindt. Ervaringen met atletiek vijfkamp op: OSG de Meergronden Almere haven Foto’s: Col Dumoulin Correspondentie: m.massink1@chello.nl
Mmv Michiel Hoste en Sylvain Mercier, studenten LO UGent Filip Huvelier , Master LO, 3e dan judo, Trainer-A Bloso-VTS en de judoka’s van judoschool Zottegem
Deel 1 - Kampspelen in groep (Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding afl. 214, nr. 4/2006-2007) Deel 2 - Spelen per twee (Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding afl. 215, nr. 1/2007-2008)
Interactieve kampvormen anders bekeken
judo 044
JO DE GEYTER Master in de LO & sportagogiek UGent Praktijkassistent UGent Lector Artevelde Hogeschool en Hogeschool Gent Voorzitter pedagogische commissie VJF 6e dan judo, trainer-A en lid denkcel BLOSO-VTS
“Spelen, oefenen en trainen met obi” Deel 3 en slot B. Oefenen en trainen met de obi Het spelend kampen met de gordel (=obi) is een werkvorm die doorgaans het best aanslaat bij kinderen. Het trainen en inoefenen van bepaalde basisbeginselen en -technieken lukt dan weer goed bij oudere kinderen (vanaf 14 jaar) en volwassenen. Ook het remediëren van bepaalde al dan niet aangeleerde fouten verloopt vlotter dankzij het gebruik van de obi.
• Tijdens de achterwaartse val blijven de benen samen en gestrekt. Om dit in te oefenen kan de obi tussen de knieën en voeten gehouden worden of voert de leerling de val uit met samengebonden voeten (benen blijven samen en gestrekt).
1. Ukemi: het valbreken
7
[
I Achterwaartse val: ushiro ukemi • Om het hoofd te vrijwaren van hard contact met de mat, wordt tijdens de val de samengeplooide gordel onder de kin van de uitvoerder gestopt (geen bruusk contact met de mat).
Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 4/2007-2008
Het aanleren van de verschillende valbewegingen (achterwaarts, zijwaarts en voorwaartse rol) is een belangrijk item binnen het domein van de interactieve kampvormen. Vooraleer men kan spreken van het uitvoeren van technieken (worpen e.a.) is een goede valscholing heel belangrijk. We kunnen de obi goed gebruiken om bepaalde elementen in de valscholing beter te accentueren en ook tijdens het wegwerken van bepaalde fouten.
I Voorwaartse rol: zempo kaiten • een samengeplooide gordel ligt voor de leerling. Tijdens het uitvoeren van de voorwaartse rol probeert hij de gordel op te rapen (juiste plaatsing van de rolarm).
judo 045
I Zijwaartse val: yoko ukemi • De arm en het been worden langs dezelfde zijde met de gordel verbonden. Tijdens de zijwaartse val volgt de arm de beweging van het zwaaibeen (arm volgt de beweging van het been en probeer de gordel gestrekt te houden).
• een strak gespannen gordel wordt vastgehouden en de leerlingen voeren een voorwaartse rol uit over de gordel (durf). • twee leerlingen staan op ongeveer één meter van elkaar. De linkerhand van de ene wordt verbonden met de rechter van de andere. Idem met de voeten. Er wordt synchroon een zijwaartse val uitgevoerd (synchronisatie).
• voorwaartse rol uitvoeren met greep aan de gespannen gordel (durf).
Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 4/2007-2008
• de opgerolde obi wordt onder de voet geplaatst en tijdens de zijwaartse val wordt de gordel door de voet weggeduwd (niet schoppen) (contact met de mat tijdens de val).
[
8
2. De fundamentele beginselen van een worp Elke (judo-)worp is opgebouwd uit verschillende basiselementen. Dit zijn de verschillende acties die elkaar in tijd opvolgen en die de complexe beweging van het werpen uitmaken. We onderscheiden: - de lichaamshouding: shisei - het vastgrijpen: kumi kata - de verplaatsing: tai sabaki en shintai - de evenwichtsverstoring: kuzushi
- de voorbereiding van de worp: tsukuri - de eigenlijke worp: kake
Q shisei: lichaamshouding in het grondwerk • voor het aanleren van de typische houdingen (beenposities) in de houdgrepen: - lage verplaatsingen over de mat waarbij de gordel steeds aangespannen blijft (cfr. shihogatame houdgreep of zijwaarts vier punten houden).
Q kumi kata: beetgrijpen • leerling 1 staat op handen-voetensteun en leerling 2 neemt de obi vast van leerling 1. Deze laatste kruipt over de mat en leerling 2 trekt zich aan de gordel dichterbij.
judo 046
De obi kan ook hier dikwijls bepaalde principes beter benadrukken en de basiselementen kunnen op een gevarieerde wijze ingeoefend en geautomatiseerd worden (= uchi komi).
- vanuit pomphouding de samengeplooide gordel met een been vooruitduwen (cfr. kesa gatame zit of flank houden). • Gordel in vier plooien; vastnemen en de gordel uit elkaars handen proberen te trekken.
- leerling 1 staat recht, leerling 2 (op de rug) grijpt de obi en klimt naar leerling 1 toe (variante vormen: leerling 2 op de buik; of leerling 1 trekt leerling 2 naar zich toe).
9
[
• Beiden nemen met een hand de gordel vast en proberen elkaar te werpen (voor gevorderden).
Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 4/2007-2008
- beiden staan in pomphouding met de handen op de obi. Afwisselend links en rechts de kesa-gatame-zit aannemen.
Q Kuzushi: evenwichtsverstoring • de voeten van beide judoka’s worden met de gordels aan elkaar verbonden. Proberen elkaars evenwicht te verstoren.
judo 047
• Beiden nemen nu met beide handen de gordel vast: elkaar proberen op te heffen (cfr. sumo).
• Beiden gaan op één been staan en nemen de obi vast. Door te trekken en duwen elkaars evenwicht verstoren.
Q Tai-sabaki: verplaatsingen • de gordels worden over de mat verspreid (lang uitgestrekt, in boogvorm, cirkel ...), de leerlingen verplaatsen zich in bijschuifpas voorwaarts, zijwaarts, achterwaarts naast de obi.
Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 4/2007-2008
• Elkaar proberen te werpen met twee obi’s in de hand.
[
10
• Groepjes van vier rond een obi (cirkel); een vijfde leerling kiest iemand uit en probeert diens rug aan te tikken. Maak snelle verplaastingen.
• De gordel ligt op de grond. Op de gordel staan en komen tot waagstand/flamingo en tot diepe zit op één been.
judo 048
Deze werkvorm is ook geschikt voor andere technieken, o.a tai otoshi (handworp), tsuri komi goshi (heupworpen).
Q Tsukuri: voorbereiding op de worp • met de greep aan de gordel heuptechnieken (hefbewegingen) indraaien (gevorderden).
Variante: • partner houdt de gordel vast onder de oksels; de utvoerder verplaatst zich rugwaarts al indraaiend.
Er kan ook specifiek naar bepaalde worpen gewerkt worden en dat gebeurt dan meestal in tandoku renshyu (= training alleen, zonder partner). Enkele voorbeelden: Q voor schouderworpen: seoi nage: de gordel wordt dubbel geplooid en aan een sportraam op schouderhoogte vastgemaakt. Men neemt de vrije uiteinden vast en draait de schouderworp in ; op het einde van de beweging de gordel strak aanspannen (enkele tellen de weerstand aanhouden).
11
[
3. Indrillen van techniek
Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 4/2007-2008
• partner met gordel onder oksel in diepe buigstand, de uitvoerder trekt de armen wijd open en draait (bv.) schouderworp in.
Q Veegbewegingen (barai): de veegvoet zoekt contact met een opgerolde gordel en doet de veegbeweging; alleen of naar een partner.
judo 049
â&#x20AC;˘ per drie: een derde leerling zit (of staat) achter leerling 2 en neemt de gordel vast. Leerling 1 voert de beweging uit en probeert leerling 2 op te heffen tegen de weerstand van beiden in.
Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 4/2007-2008
Q Voor heupworpen: koshi guruma (heupwiel): de rechterhand rond de nek, niet vastgrijpen wel de obi omknellen.
[
12
Q Maaiworp: o soto gari (buitenwaartse maaiworp): de samengeknoopte gordel wordt naast de rechtervoet van de partner geplaatst. Bij de maaibeweging zwaait de uitvoerder de gordel tussen de benen van de partner.
Q Voor dijworp: uchi mata (binnenwaartse dijworp): twee leerlingen houden de gordel strak gespannen op kniehoogte. De uitvoerder doet de zwaaibeweging tegen de weerstand van de gordel.
4. Slot: We hebben gepoogd om aan de hand van enkele speelse kampvormen (per twee, in groep) en oefeningen (gericht naar bepaalde basisbeginselen en werptechnieken) het gebruik van de obi (Japanse gordel) toegankelijker te maken tijdens de lessen interactieve kampvormen op school. Het gebruik van de obi laat ons toe om met weinig materiaal speelse, veelzijdige en intense lessen te geven, zonder daarbij de kern van de zaak te verwaarlozen en ... dat is kampen met wederzijds respect voor elkaar.