Tijdschrift voor
Lichamelijke Opvoeding
Vakblad voor gevormden in de LO, trainers en jeugdsportbegeleiders
Met o.a.
Stappen tellen in KA Ninove Bijzondere gasten op de fiets
www.bvlo.be Bond voor Lichamelijke Opvoeding vzw T
S P O
R
BVLO
Trimestrieel tijdschrift nr. 4 - 2010 - oktober - november - december Aflevering 228 - Erkenningsnummer: P409677 - Afgiftekantoor Gent X
BelgiĂŤ heeft het dichtste wegennet van Europa, een omnium is dus geen luxe.
Nieuw 4 omniumformules voor elk budget Ontdek ze op ethias.be of bel 0800 25 777 2
Ethias NV, rue des Croisiers 24, 4000 Luik. RPR Luik BTW BE 0404.484.654
Woord vooraf
BVLO
Beste lezer
Theorie
Een moeilijk taak wacht ons. Een wit blad, geen inbreng meer van onze tijdschriftdirecteur Prof. Marc Maes die op 14 augustus 2010 totaal onverwachts overleed. In het septembernummer verscheen het laatste “Woord Vooraf” van zijn hand. Wij hebben ervoor geopteerd om het ook te publiceren en niet snel nog iets toe te voegen aan het tijdschrift dat was afgewerkt. Uiteraard zullen wij met en in dit Tijdschrift nog een hulde brengen aan Marc. Op dit ogenblik zijn een heel aantal mensen bezig met een bijdrage voor een speciale editie die in maart zal verschijnen. Maar laten we nu op deze plaats waar prof. Marc Maes u normaal toesprak, stimuleerde, begeesterde en enthousiasmeerde over het vormingsgebied Lichamelijke Opvoeding, over de waarden die we onze jeugd moeten meegeven, over de belangrijke taak die u heeft, … laten we hier even stilstaan bij de grote leegte die Marc achterlaat. Een leegte in ons team, bij het uitoefenen van onze job, maar vooral ook in ons hart. Op het redactiebureau zal je altijd een bijzondere plaats hebben. Je blijft ons inspireren en we koesteren de vele gesprekken die we vroeger hadden als we samen op interview gingen of als we overlegden over de samenstelling van het tijdschrift. Marc, je wou nog zoveel vertellen, je had nog zoveel plannen, wij gingen nog zoveel jaren samenwerken met jou, we konden nog veel leren van jou. We missen jou als inhoudelijke inspiratiebron en als warm en geduldig mens. En telkens als we naar jouw foto kijken, worden we weer even stil…. Bedankt Marc, voor alles…
In dit nummer
Woord Vooraf . ..................................................................................................... 3 Meer LO op school? Het kan! Stappen tellen en meer bewegen in KA Ninove . ........ 4 Sophie Van Aelst Stap en Blijf Fit .................................................................................................. 6 BVLO Reanimatie in het secundair onderwijs: een stukje van de puzzel (deel 1) .............................................................................. 8 Veerle Van Raemdonck, Kristine De Martelaer & Steve De Decker Bijzondere gasten op de fiets......................................................... 13 Sophie Van Aelst Touwenparcous en veiligheid: het organiseren van parcoursactiviteiten.......................... 15 Johan Hovelynck & Geert Verstraete In de gunst van Nike................................................................................ 22 Sportimonium Van Olympische Waarden naar Olympische Attitudes Sport en Integratie..................................................................................... 23 Thierry Zintz Europees Sportnieuws, Interview met Jan Rijpstra.... 26 KVLO Bond voor Lichamelijke Opvoeding - voorstelling....... 29 BVLO is er ook voor u............................................................................... 30 BVLO activiteiten........................................................................................... 31
Praktijk Oefen- en spelvormen volleybal Stephanie Coppens VOLLEYBAL 160-163 Algemene Bewegingsvaardigheden: reactievermogen en verplaatsing
Abdelkader Wahhabi & Rein Haudenhuyse (ZELF)VERDEDIGINGSPORTEN 050-055 Evenwichtspelen Inge Devriendt & Bieke Van Dorpe BEWEGINGSOPVOEDING KLEUTERS 062-063
Het Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding is een vakblad voor gevormden in de LO, trainers en jeugdsportbegeleiders. Het verschijnt trimestrieel: 5 maart, 5 juni, 5 september en 5 december. Een abonnement op het Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding is inbegrepen in het lidmaatschap van de BVLO. Alle individuele leden van de Bond voor Lichamelijke Opvoeding vzw krijgen het Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding toegstuurd. Maar een BVLO-lidmaatschap is meer dan dat! Kijk voor alle mogelijke formules en voordelen op onze site: www.bvlo > LO & Sport > Lidmaatschap of bel de ledentelefoon 09- 218 91 23 (kantooruren). NIEUW: het BVLO-lidmaatschap sluit je af voor 12 maanden of de volle 365 dagen. Alle info en online lid worden: www.bvlo.be
Publiciteit: Bond voor Lichamelijke Opvoeding vzw Tel. 09 218 91 20 - Fax 09 229 31 20 - email: info@bvlo.be Copyright: Het overnemen van artikels en foto's is zonder schriftelijke toestemming van de redactieraad niet toegelaten. Iedere auteur is verantwoordelijk voor de inhoud van zijn/haar artikel. Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding is ondertekenaar van de Milieubeleidsovereenkomst Papier Vlaanderen en steunt de inspanningen van de Vlaamse regering i.v.m. papierrecuperatie.
Verantwoordelijke uitgever: E. De Boever Waterkluiskaai 16, 9040 Sint-Amandsberg/Gent
Lid van de Unie van de Uitgevers van de Periodieke Pers.
De redactieraad bestaat uit: Kristine De Martelaer, Eric De Boever, Sophie Van Aelst en wordt bijgestaan door een ruime adviesgroep en een reviewpanel.
drukkerij New Goff - Kaleweg 5 - 9030 Mariakerke(Gent) Tel 09 216 73 73 - fax 09 216 73 74 - info@newgoff.be
Bond voor Lichamelijke Opvoeding vzw - BONDSHUIS BVLO - Waterkluiskaai 16 - 9040 Sint-Amandsberg/Gent
Bond voor Lichamelijke Opvoeding Bankrekening BVLO: IBAN BE51 4469 7200 0162 BIC: KREDBEBB - Tel. (09) 218 91 20 - Fax (09) 229 31 20 - e-mail: info@bvlo.be - Openingsuren: 9 tot 13 uur & 14 tot 17 uur nr. 4 / 2010
3
BVLO
Meer LO op school? Het kan
Stappen tellen en meer bewegen in KA Ninove “Oei, maar we doen eigenlijk niets speciaals hoor”, houdt Iris Verbeke de boot nog even af als ik vraag of ik haar school – het Koninklijk Atheneum Ninove – kan bezoeken in kader van deze rubriek. Nochtans duiken de naam KA Ninove en die van zijn leerkrachten LO heel regelmatig op in de BVLO correspondentie, een bewijs dat ze daar allesbehalve stilzitten. Of het nu gaat over projecten, activiteiten, nascholingen, telkens staat dit lerarenkorps klaar om actie te ondernemen. Dus ik overtuig Iris om op maandag 8 november een plaatsbezoek te doen.
Bewegen met beperkte accommodatie Als ik het domein betreed, zie ik al onmiddellijk veel beweging: ik ben aan het juiste adres! Op de speelplaats wordt er hockey en voetbal gespeeld, damesvoetbal om precies te zijn en dat is altijd het zien waard. In de polyvalente 4
zaal is een derde klas bezig met het verkennen van ropeskipping. Het is daar dat ik Iris opmerk, maar eerst moet ik bij de directeur langs. Mevrouw Helga Vander Elst heeft niet veel tijd, maar staat erop even kennis te maken met mij, als vertegenwoordiger van de Bond voor Lichamelijke Opvoeding. Mevrouw de directeur heeft zelf geen LO-achtergrond, maar staat wel heel positief tegenover LO en sport. “Niettegenstaande de povere accommodatie waarover we hier maar beschikken, hebben we een enthousiast en jong team dat ervoor gaat”, begint ze. “Die accommodatieproblemen zullen in de toekomst wel opgelost geraken via een PPS of Publiek Private samenwerking waarbij zowel de school als de gemeente samen een sportaccommodatie zullen bouwen. Die zal dan overdag door ons ‘bezet’ worden en buiten de schooluren ter beschikking zijn van de gemeente. Maar, de eerste vijf jaar moeten we nog roeien met de riemen die we hebben en jammer genoeg is dat geen luxe. We be-
schikken over een oude turnzaal vooraan het domein, een polyvalente zaal en de speelplaatsen buiten. En alles wordt maximaal benut door onze leerlingen en leerkrachten. Tenslotte telt het Atheneum een kleine 600 leerlingen en de middenschool heeft er nog eens een 400tal. Veel volk dus voor een kleine oppervlakte!, besluit mevrouw Vander Elst.
Het LO-team Tijdens een toezichtuurtje heb ik de tijd om met Iris Verbeke, Lien Verbruggen en Franky Verhoeven de aanpak van de LO en de (buitenschoolse) sport even te overlopen. Alleen Iris is voltijds, de andere leerkrachten LO geven ook in een andere school les, werken halftijds of geven nog een ander vak. We hebben het hier over Leen Uyttenhove, Benthe De Doncker, Jo Van Mol, Filip Malfroot en Sylvie Pollet. Acht mensen in de vakgroep LO, het is enerzijds een rijkdom qua visies en inzichten, anderzijds
Trefwoorden: LO & Sport, stappentellers, projecten, schoolsport
© Panathlon Stipendium 2010
moet het niet eenvoudig zijn om als groep te functioneren en afspraken te maken. “Eigenlijk valt het best wel mee”, stelt Iris. “Franky maakt uitgebreide schema’s waarbij we een overzicht krijgen van wie wat wanneer en de binnenruimtes die we ter beschikking hebben worden netjes verdeeld. Soms is het wel een puzzel, maar we zijn dat gewoon.” “Ja, de seizoenen kennen we hier wel”, pikt Lien in. "Als we kunnen buiten sporten dan doen we dat. Bij regenweer maken we soms gebruik van gangen of de trappenhal, bijvoorbeeld om een spel te doen of een opwarming te geven. Creatief zijn is wel de boodschap.” KA Ninove heeft een goed LO-team, dat blijkt uit de verhalen. “Ieder van ons heeft zo zijn sterke punten en we delen alles met elkaar. Voor voetbal moeten we bij Franky zijn, atletiek is iets voor Lien en turnen is dan meer een stokpaardje van mezelf. Het is echt tof op collega’s te kunnen rekenen”, legt Iris uit. Ook de visie en de aanpak naar de leerlingen toe wordt door de volledige groep gedragen. “We hanteren dezelfde afspraken en bij ons zal je niet snel iemand aan de kant zien staan omdat hij of zij een of ander excuus heeft om niet te moeten meedoen. Het is zo dat we vervangtaken zoveel mogelijk trachten te ontmoedigen. Zo kan je voor een taak maximum een 7/10 halen, dus onze leerlingen proberen in de mate van het mogelijk toch mee te doen met de les Lichamelijke Opvoeding. Jammer natuurlijk voor iemand die gekwetst is, maar meestal is dat toch van kortere duur”, besluit Franky. Het KA Ninove biedt een brede waaier van stu-
diemogelijkheden aan en beschikt over ASO, TSO, BSO en KSO-richtingen. Een gevarieerd publiek dus, maar de LO wordt overal naar waarde geschat.
Extraatjes Bij het binnenkomen in het KA hebben de leerlingen van het derde jaar ‘onthaaldagen’ waarbij teambuilding en sport een belangrijke rol krijgen toebedeeld. De tweede schooldag startte met een gezond ontbijt en dan konden de leerlingen beginnen aan de verkenning van de school en elkaar. Het LO-team is tijdens dit speciaal onthaal prominent aanwezig. “Toch zouden we graag naar een volle dag gaan in plaats van een halve”, droomt Iris. “Dan kunnen we de bewegingsactiviteiten nog wat uitbreiden, want door samen te bewegen en te sporten leren ze elkaar echt beter kennen en ontdekken ze wat ze aan elkaar kunnen hebben en hoe ze ‘een team’ kunnen vormen." Schoolsport is er uiteraard ook in het KA Ninove. Iris zorgt voor de algemene organisatie, inschrijvingen, SVS-dossier. De begeleiding kan variëren, afhankelijk van welke leerlingen er inschrijven. Tijdens alle pauzes kunnen de jongeren materiaal uitlenen en vaak gebeurt het dat ze oefenen om bv. een ropeskippingoefening of een dansje in elkaar te steken. De derdejaars krijgen op school hun sportdag tijdens de onthaaldagen, de vijfde en zesdejaar doen mee aan de Sportprikkels. Jaarlijks trekken we met de vierdejaars ook op GWP naar de Ardennen, een week vol sportactiviteiten die
Franky grotendeels voor zijn rekening neemt. En elk jaar kunnen de leerlingen van derde tot en met zevende jaar mee op skireis met de school. Gemiddeld vijftig à zestig jongeren vergezellen LO-leerkracht Filip tijdens de krokusvakantie in de sneeuw. “Alle mogelijkheden tot bewegen en sporten worden zoveel mogelijk benut”, verzekeren mijn gesprekspartners mij. “Als er één van ons afwezig is, dan zal je de klas niet vaak in de studie vinden, maar zal een collega die wel aan het bewegen zetten indien de organisatie dit toelaat. Het is een gezonde gewoonte!”
Projecten Dat het LO-team niet bij de pakken blijft zitten bewijst ook hun deelname aan diverse projecten. Zo waren ze vorig jaar bij de eersten die instapten in het project ‘Stap en Blijf Fit’ dat de BVLO samen met Mars lanceerde. De actie was gericht naar 12- tot 18-jarigen en bestond erin dat de deelnemende leerkracht(en)/ school een gratis pakket van 30 stappentellers ontving in ruil voor een projectvoorstel. “En het was een succes hoor”, zeggen Iris en Lien bijna in koor. “Op een bepaald moment stonden de leerlingen gewoon niet meer stil, want ze wilden zoveel mogelijk stappen verzamelen.” Lien testte de stappentellers in haar andere school eerst bij de collega’s en koppelde er meteen een wedstrijdje aan. Onverdroten inzet en een enorme concurrentiestrijd was het gevolg. “Maar wat het mooiste is: een collegaleerkracht die vroeger redelijk passief was beBond voor Lichamelijke Opvoeding nr. 4 / 2010
5
gon te voet naar school te komen en dat doet hij nu nog”, glimlacht ze. Dat is precies de bedoeling van het hele project, om mensen aan te zetten even stil te staan bij hoe veel of hoe weinig we soms bewegen/stappen en daar iets aan te doen. Meer info over het project “Stap en Blijf Fit” dat dit schooljaar wordt vervolgd, vindt u op de volgende bladzijden. Maar ook bij het Panathlon Stipendium viel het KA Ninove in de prijzen. Met een mooie foto van de GWP in de Ardennen won de school een mooie prijs van 1.000 euro in de categorie
school Oost-Vlaanderen. “We stuurden een foto in rond het thema ‘Zoom in op Fair Play - Focus op je omgeving’, wat eigenlijk niet zo moeilijk was. Je moet er alleen wat tijd voor uittrekken en een klein beetje moeite doen, maar die 1.000 euro is toch een mooie beloning”, vinden ze in het KA Ninove. Ook dit is een wedstrijd die jaarlijks uitgeschreven wordt en waar je als leerkracht of trainer zeker je kans moet wagen. Hou de website van de BVLO in de gaten en teken in op de BVLO-nieuwsbrief zodat je als eerste de oproep ontvangt!
vlnr Iris Verbeke, directeur Helga Vander Elst en Paul De Broe, coördinator Panathlon Stipendium 2010.
PAST UW SCHOOL OOK IN DEZE RUBRIEK? Neem dan als de bliksem contact op met de redactie Sophie Van Aelst, sophie.vanaelst@bvlo.be
Wij brachten in deze rubriek al verslag uit over - Maria-Boodschaplyceum Brussel - Sportbasisschool Heusden - De Oester Oetingen/Strijland - Atheneum Avelgem - Basisschool Hof Pepijn Landen - KTA Jette
- Sportschool Gentbrugge - Vrij Landelijk Instituut Oudenaarde - MPI Zonnebos in ’s Gravenwezel - Atheneum Wispelberg Gent - Middenschool Maaseik - Basisschool De Reigers Zelzate
- KTA De Beeltjens Westerlo - Universiteit Gent - Basisschool De Regenboog Ertvelde - De Meidoorn Eeklo - Freinetschool De Boomgaard Gent - Middenschool Lyceum Hasselt
WIE PRIJKT HIER ALS VOLGENDE “GOEDE VOORBEELD” wegens succes verlengd
Stap en Blijf Fit
voor jongeren van 12 tot 18 jaar
BVLO lanceert nieuwe oproep voor schooljaar 2010-2011 Teken nu in en ontvang een gratis pakket van 30 stappentellers De Bond voor Lichamelijke Opvoeding vzw wil zoveel mogelijk meehelpen om jongeren in beweging te zetten, zowel tijdens de schooluren als daarbuiten. Daarom doen wij graag mee aan het project “Stap en blijf fit”, een actie die Mars lanceerde. De actie is gericht naar jongeren van 12 tot 18 jaar en wil hen vooral naschools extra in beweging zetten. 66
Bent u een leerkracht LO en staat u in het secundair onderwijs, dan maakt ook u kans op zo’n gratis pakket stappentellers. Stuur ons uw ideeën en plannen voor het gebruik van stappentellers buiten de lessen LO. Alle initiatieven zijn welkom, of het nu gaat over actief transport, beweging tijdens de pauzes, naschoolse activiteiten, extra bewegingsmomenten, competities tussen leerlingen en leerkrachten, projecten rond beweging. Goede voorbeelden en leuke projecten krijgen een plaatsje op onze website. Put alvast inspiratie uit onderstaande ideeën. Stuur snel uw plannen door naar info@bvlo. be en haal uw pakket stappentellers en bijhorende folders af!
kader van projecten, sportstages of buitenschoolse activiteiten. Leerkrachten Lichamelijke Opvoeding kunnen spelen en wedstrijden voor hun leerlingen bedenken, waarbij hun prestaties gemeten worden door de stappenteller. Daarbij moeten geen records verbroken worden. Het is al leuk om bijvoorbeeld je stappen te tellen tijdens een wedstrijdje zaalvoetbal of handbal. De beker gaat bijvoorbeeld niet noodzakelijk naar de snelste, maar wel naar de meest actieve deelnemer. Met wat creativiteit kan je heel wat meeslepende spelletjes en uitdagingen bedenken voor naschoolse activiteiten. De stappenteller speelt dan de rol van onomkoopbare scheidsrechter! Nog een pluspunt is dat je heel gemakkelijk je
vooruitgang kan zien en streefdoelen stellen.
Een succesnummer Dat dit project aanslaat bij jongeren en hen motiveert om meer de benen te gebruiken bleek heel duidelijk tijdens de acties die een aantal van onze BVLO-leden al opzetten. Meer info: www.bvlo.be of www.hoeveelzoetisgoed.be Bond voor Lichamelijke Opvoeding vzw Waterkluiskaai 16 – 9040 Sint-Amandsberg Tel. 09 218 91 20 Fax: 09 229 31 20 E-mail: info@bvlo.be
Aanbevelingen en Feiten De aanbevelingen van de Wereldgezondheidsorganisatie waar Vlaanderen zich bij aansloot zijn: “De schoolgaande jeugd moet alle dagen van de week minstens 60 minuten matig tot intens fysiek actief zijn. Deze activiteiten moeten aangepast zijn aan het ontwikkelingsniveau, aangenaam zijn om uit te voeren en voldoende gevarieerd zijn. De schoolgaande jeugd moet ook minstens tweemaal per week fysieke activiteiten uitvoeren die de verschillende componenten van de fysieke fitheid (kracht, lenigheid, snelheid, evenwicht en anaeroob vermogen) behouden of verbeteren.” Maar slechts 43,7% van de jongens en 33,3% van de meisjes (gemiddeld 12,5 jaar oud) behaalt de aanbeveling van 5 keer per week 60 minuten fysieke activiteit. En de fysieke activiteit daalt naarmate we ouder worden.
Een nieuw project voor 12- tot 18-jarigen De boodschap is duidelijk: er is nog veel werk aan de winkel. Met het project “Stap en blijf fit” proberen we via de leerkrachten Lichamelijke Opvoeding in het secundair onderwijs onze 12- tot 18-jarigen te sensibiliseren en aan te zetten tot meer bewegen. Het instrument is een handige stappenteller die al veel dragers ervan heeft aangezet tot meer stappen en bewegen. Kinderen en jongeren zouden met gemak 13.000 tot 15.000 stappen per dag moeten halen. Maar het hoofddoel is dat ze ‘natuurlijk’ bewegen en er ook veel plezier uithalen. Dankzij het gebruiksgemak kan je met de stappenteller heel wat leuke dingen doen en het instrument inzetten bij creatieve acties in het
Enkele ideeën: de stappentellers worden gebruikt om: • zwakke bewegers bewust te maken van hun bewegingsarmoede en te motiveren om actiever te zijn • bewegingsvooruitgang te boeken bij iedereen, tijdens uitstappen, speeltijden, stages, in de vrije tijd… • actief transport van en naar school te stimuleren • leerlingen die overgewicht hebben aan het wandelen te krijgen, als eerste stap naar meer bewegen • de iets minder getalenteerde leerlingen ook eens te laten scoren en in de bloemetjes te kunnen zetten • de collega’s te overtuigen van het nut van bewegen, van bewegingstussendoortjes • ook de thuisomgeving bij het bewegen betrekken • te sensibliseren via fitkaarten voor kinderen en hun ouders – wie houdt dit een maand vol? Wie is de sportiefste klas? • uitdagingen voorop te stellen, projectweken, recordpogingen, sterren behalen, … • acties met peterschap op te zetten, bewegen voor een goed doel • wedstrijdje leerkrachten-leerlingen te organiseren, wie daagt de beste leerkracht uit? • klassementen van de verschillende klassen, leerkrachten te maken • …
Bond voor Lichamelijke Opvoeding nr. 34 / 2010
7
Reanimatie in het
secundair onderwijs:
een stukje van de puzzel (deel 1) Veerle Van Raemdonck Erasmushogeschool Brussel Vrije Universiteit Brussel
Prof. Dr. Kristine De Martelaer, Vrije Universiteit Brussel
Voor leerkrachten die in hun school reanimatie geven, is 2010 een jaar van verandering. Op 18 oktober 2010 publiceerde de European Resuscitation Council (ERC) de nieuwe richtlijnen voor de reanimatie, die iedere vijf jaar worden herzien op basis van de meest recente onderzoeksgegevens. Kort voordien werden ook de nieuwe vakoverschrijdende eindtermen (VOET), waarin reanimatie of CPR (cardio-pulmonaire resuscitatie) opgenomen is, in een aangepaste versie gepubliceerd. Met de introductie van de VOET in 1997, is een structurele mogelijkheid gecreëerd
Dr. Steve De Decker, Erasmushogeschool Brussel Vrije Universiteit Brussel
om een aantal maatschappelijk relevante inhouden zoals EHBO aan bod te laten komen. In een studie van de Erasmushogeschool Brussel (EhB) en de Vrije Universiteit Brussel werd nagegaan hoe de huidige situatie in Vlaamse scholen is wat betreft het CPR-onderwijs. Dit eerste deel beschrijft in hoeveel scholen CPR aan bod komt en welke knelpunten en stimulansen daarbij een rol spelen. Een volgende bijdrage beschrijft de leerresultaten bij het gebruik van zowel gespecialiseerde als alternatieve didactische materialen bij leerlingen uit het secundair onderwijs.
Trefwoorden: reanimatie, VOET, onderzoek, CPR, eindtermen
Situering De ‘Chain of Survival’ of overlevingsketting beschrijft de acties die we moeten ondernemen wanneer iemand slachtoffer wordt van plots hartfalen. Meteen de hulpdiensten alarmeren, reanimeren en indien mogelijk defibrilleren, doet de overlevingskansen van slachtoffers gevoelig toenemen (ERC, 2010).
ziekenhuispersoneel, leerkrachten, universiteitsstudenten, schoolgaande jongeren, enz., kortom, heel wat doelgroepen die mogelijk als eerste hulpverlener kunnen optreden. Nochtans zijn er ook tal van studies te vinden die aantonen dat leken-hulpverleners zich niet altijd de juiste persoon achten om levensreddend te handelen in een noodsituatie. Training en opleiding vormt dan ook een belangrijke
Als het gaat om het creëren van een breed draagvlak voor opleidingen eerste hulp, zijn scholen een dankbaar en noodzakelijk medium. Verschillende initiatieven om CPR via de school aan een breed publiek aan te leren, haalden al de media. Bij de start van het nieuwe schooljaar, haalde een scholierenenquête van de Vlaamse scholierenkoepel nog de pers met de mededeling dat leerlingen vragende partij zijn om onder andere EHBO in het curriculum op te nemen (VSK, 2010). Jammer genoeg blijkt het niet evident om deze maatregelen structureel in te bedden in een schoolcurriculum of in het schoolbeleid.
»» Context: Vlaams versus Europees
Figuur 1: Chain of survival (ERC, 2010)
Heel wat studies beschrijven de resultaten van reanimatieopleidingen bij brandweermannen, hulpverleners, 8
bijdrage in het zelfvertrouwen om effectief een reanimatie te starten wanneer iemand slachtoffer wordt van hartfalen (Lynch, 2010; Parnell, 2006; Cho, 2010; Coons, 2009).
Een leerkracht in het secundair onderwijs, is al lang geen pure vakleerkracht meer. In de lerarenopleiding maken studenten dan wel de keuze om zich te vormen als vakleerkracht, de lespraktijk vraagt echter heel wat meer. Binnen de lerarenopleiding wordt hieraan uiteraard de nodige aandacht besteed. Algemene onderwijscompetenties, beroepsspecifieke vaardigheden en attitudes, vakoverschrijdende stages en activiteiten zijn enkele voorbeelden van het
pakket ‘algemene vorming’ dat studenten te verwerken krijgen. Aan de lerarenopleiding van de Erasmushogeschool Brussel en van de Vrije Universiteit Brussel krijgen alle studenten een basis eerste hulp en CPR. Deze eenmalige cursus is voor sommigen een herhaling van wat ze al in het secundair onderwijs leerden. Anderen echter, maken tijdens hun voortgezette studies voor het eerst kennis met EHBO en CPR. Het is bijgevolg begrijpelijk dat sommige leerkrachten zich minder geroepen voelen om een dergelijk specifiek thema te onderwijzen.
De herwerking van de vakoverschrijdende eindtermen, kadert onder andere binnen het Europese programma omtrent leren leren. Een leven lang leren stelt iemand in staat om zich persoonlijk te ontplooien, te integreren in de samenl eving en actief aan de samenleving deel te nemen. Europa werkte 8 kerncompetenties uit, zijnde een combinatie van kennis, vaardigheden en attitudes, die bijdragen tot ‘lifelong learning’. Leren leren is er één van en kreeg als dusdanig een invulling binnen de VOET.
»» Maatschappelijke en onderwijskundige relevantie
Door de introductie van de vakoverschrijdende eindtermen, werden een aantal maatschappelijk relevante inhouden mee opgenomen binnen de leerinhouden. De eindtermen zijn geordend in - een gemeenschappelijke stam die een aantal sleutelcompetenties bevat, - leren leren, - ict - technisch technologische vorming (ttv) voor het ASO - 7 specifieke contexten De eindterm ‘De leerlingen roepen hulp in en dienen eerste hulp en CPR toe’ situeert zich binnen één van de 7 contexten van de VOET: de context lichamelijke gezondheid en veiligheid. Het realiseren van deze eindterm vraagt soms enige creativiteit.
De maatschappelijke relevantie van het thema reanimatie binnen het onderwijs wordt vanuit verschillende organisaties aangekaart. De Europese Reanimatieraad rapporteert een gemiddelde van 700.000 hartstilstanden per jaar in Europa. Voor België zijn dat er volgens het Rode Kruis-Vlaanderen bijna 30 per dag, wat neerkomt op jaarlijks 10.000 mensen die een hartstilstand doen buiten de muren van een ziekenhuis. Gezien de grotere overlevingskans bij een directe
reanimatie, is de maatschappelijke relevantie om een thema als reanimatie op te nemen in het onderwijs duidelijk. Het grote bereik dat men via de school heeft, is een belangrijk gegeven. Maar is deze maatschappelijke relevantie ook een onderwijskundige relevantie? Met andere woorden, vinden leerkrachten en directies dat de school de meest geschikte plaats is om reanimatie aan te leren? Bovendien kunnen we ons de vraag stellen of de eindtermen omtrent reanimatie hanteerbaar en realiseerbaar zijn voor leerkrachten. De onderzoeksgroep TOR van de Vrije Universiteit Brussel kreeg van de overheid de opdracht de eerste vakoverschrijdende eindtermen grondig te evalueren. Elchardus et al (2008) gingen na hoe scholen, leerkrachten en verschillende stakeholders de vakoverschrijdende eindtermen percipiëren. Specifiek voor het thema EHBO en reanimatie resulteerde dit in volgende resultaten. Binnen de vroegere vakoverschrijdende
Figuur 2: De VOET over CPR situeert zich binnen context 1: lichamelijke gezondheid en veiligheid (afbeelding: VOET@2010)
Maatschappelijke relevantie
VOET: EHBO kunnen toepassen
Onderwijskundige relevantie
Leerkrachten
Stakeholders
Leerkrachten
Stakeholders
70%
79%
44%
61%
Tabel 1: Percentage belangrijk en heel belangrijk voor de maatschappelijke en onderwijskundige relevantie van het thema gezondheidseducatie (Elchardus et al, 2008)
Eindterm komt niet aan bod Leerlingen kunnen anderen in nood helpen door het toepassen van eerste hulp en CPR
67%
Eindterm is niet gekend
52%
Eindterm is moeilijk te realiseren 45%
Eindterm is onduidelijk
25%
Tabel 2: Percentage leerkrachten omtrent de haalbaarheid van CPR in het onderwijs (Elchardus et al, 2008)
Bond voor Lichamelijke Opvoeding nr. 4 / 2010
9
eindtermen rond gezondheidseducatie scoorde EHBO het laagst, maar nog steeds meer dan 70% van de leerkrachten en de stakeholders achten het een maatschappelijk relevant thema. De onderwijskundige relevantie ligt vooral bij de leerkrachten lager. Met andere woorden, in tegenstelling tot de stakeholders vinden de leerkrachten zelf de school niet de uitgelezen plaats om dit bij te brengen. De inschatting van de onderwijskundige relevantie door leerkrachten voor een bepaald thema blijkt een belangrijk gegeven te zijn voor de mate waarin er rond dat thema gewerkt wordt in de school (Elchardus, 2008). Vanuit die kennis is het duidelijk dat scholen en leerkrachten concrete en duurzame ondersteuning nodig hebben om EHBO en CPR in het bijzonder te implementeren in hun lessen. Onderstaande tabel bevestigt dit. Bijna de helft van de bevraagde leerkrachten vond in 2008 dat de eindterm omtrent CPR moeilijk te realiseren is. De eindterm omtrent CPR kwam bij een meerderheid van de bevraagden niet aan bod, of is niet gekend. Er blijkt echter een grote discrepantie te zijn tussen het aan bod komen van CPR in scholen enerzijds, anderzijds de wenselijkheid om dit aan bod te laten komen. Heel wat betrokkenen gaven te kennen dat ze dit thema wel aan bod willen laten komen maar er momenteel niet de middelen voor hebben (Elchardus, 2008). Uit gesprekken met de betrokkenen en met partners blijkt een grote vraag naar ondersteuning voor dit
thema. Hoewel de onderzoeksgroep TOR het vakoverschrijdende geheel belichtte, kan reanimatie ook vakgebonden aangeboden worden. De grootste bekommernis is het effectief bieden van ondersteuning om CPR in het onderwijs te implementeren. Het Rode Kruis-Vlaanderen vzw startte enkele jaren geleden een opleiding ‘Train de trainer’, die zich specifiek richt naar leerkrachten. Op die manier hopen ze scholen en leerkrachten de nodige ondersteuning te bieden om EHBO in zijn ruime context in de lessen te integreren.
De praktijk: In het academiejaar 2009-2010 lanceerden onderzoekers van de Erasmushogeschool Brussel en de Vrije Universiteit Brussel een bevraging die naging in hoeveel Vlaamse scholen momenteel CPR aan bod komt. Daarnaast werd gepeild naar de intenties omtrent het verder onderwijzen van dit thema en mogelijke knelpunten en stimulansen om reanimatie over langere periodes te onderwijzen. Een representatieve steekproef van leerkrachten uit de verschillende onderwijsnetten vulde de vragenlijst in. De onderstaande resultaten zijn gebaseerd op de gegevens van 138 scholen, een respons van 55,65%.
»» 1 op 2 scholen biedt CPR aan Gemiddeld de helft van de bevraagde scholen biedt CPR aan binnen het curriculum. Er zijn lichte verschillen binnen de onderwijsnetten: in het GO!, het officieel gesubsidieerd onderwijs en het vrij gesubsidieerd onderwijs
bieden respectievelijk 44%, 58% en 54% van de scholen CPR aan. De verschillen zijn echter niet significant. Er werd geen samenhang gevonden tussen het aan bod komen van CPR en het onderwijsnet. De intentie om CPR aan bod te laten komen is groot. Uit de resultaten blijkt dat binnen de groep waar momenteel nog geen reanimatie onderwezen wordt, 71% van de leerkrachten dit op relatief korte termijn (3 jaar of minder) wenst aan te bieden. Hoewel reanimatie een vakoverschrijdend thema is, blijkt het slechts zelden puur als een vakoverschrijdend thema benaderd te worden. In veel scholen wordt het immers behandeld in de les LO (52,8%) of binnen een project dat kadert in de lessen biologie en LO (20,8%). Binnen de vakgebonden eindtermen Lichamelijke Opvoeding wordt ook verwezen naar EHBO in zijn ruimere context. Wellicht is dat een verklaring voor deze specifieke invulling. Lesgever en didactisch materiaal? Uit de bevraging bij de 138 scholen bleek dat reanimatielessen meestal door de leerkracht zelf gegeven worden (68,1%). Waar dat niet het geval is, wordt wel eens een beroep gedaan op een gastlesgever (23,6%). Dat is meestal een lesgever van het Rode Kruis of een verpleegkundige uit de regio. Gezien dit vaak vrijwilligers zijn, is dit niet altijd een duurzame oplossing. In de studie van Elchardus et al (2008) gaf bijna de helft van de bevraagde leerkrachten
Aantal
47,0%
52,5%
27,8%
71,2%
38
52,8
Project i.f.v. LO en biologie
15
20,8
Leerlijn binnen alle vakken
12
16,7
Binnen LO met transfer naar biologie
4
5,6
Binnen biologie met transfer naar LO
2
2,8
Alleen biologie
1
1,4
72
100,0
Totaal Grafiek 1: Procentueel aantal scholen waar CPR aan bod komt
10
Grafiek 2: Procentueel aantal scholen die de intentie hebben om CPR aan bod te laten komen
Procent
Alleen LO
Tabel 2: Procentuele weergave van de betrokkenheid van verschillende vakken indien CPR aan bod komt.
CPR komt wel aan bod Aantal Geen materiaal
Procent
CPR komt niet aan bod
CPR komt wel aan bod
CPR komt niet aan bod
Aantal
Aantal
Procent
Aantal
Procent
Het is een eindterm
20
28,2
16
24,2
29
40,8
30
45,5
Procent
21
29,6
34
51,5
Beperkt materiaal
8
11,3
3
4,5
Onzeker over beschikbaarheid materiaal
Het is maatschappelijk relevant
7
9,9
2
3,0
Het is leerrijk
0
0
3
4,5
Geen gediplomeerd lesgever
1
Het leent zich tot projectwerk
3
4,2
2
3,0
Leerkracht twijfelt over eigen kennis CPR
5
4,5
Geeft inzicht in werking menselijk lichaam
6
8,5
7
10,6
Leerkracht twijfelt over eigen vaardigheid CPR
5
7,0
3
4,5
De directie investeert in materiaal
0
0
1
1,5
Tijdsgebrek in lessenrooster
8
11,3
12
18,2
1
1,4
0
0
Thema vraagt veel aangepaste regelingen
5
We beschikken over gevormde leerkrachten om dit thema te geven Mogelijkheid voor leerlingen om een brevet te behalen
6
8,5
0
0
EHBO is een belangrijk thema in het schoolbeleid
3
4,2
1
1,5
Incident in het verleden doet belang EHBO inzien
1
1,4
0
0
Leerlingen komen in contact met risicogroepen
1
1,4
3
4,5
School biedt een (para)medische opleiding aan
1
1,4
3
4,5
71
100,0
66
100,0
Thema spreekt niet aan Leerlingen hebben geen oefenmogelijkheden
1,4
7,0
7,0
0
3
2
0
3,0
2
2,8
1
1,5
1
1,4
2
3,0
CPR is een gespecialiseerde handeling
3
Leerkracht twijfelt over te hanteren methodiek
2
2,8
0
0
Inlassen van reanimatielessen is te duur
3
4,2
1
1,5
71
100,0
66
100,0
Totaal
Missing
1
4,2
3
4,5
Totaal Missing
Tabel 4: Procentuele weergave van de knelpunten die door leerkrachten ervaren worden om CPR aan te bieden
1
aan dat de eindterm omtrent reanimatie moeilijk te realiseren is. De cruciale vraag die zich hierbij stelt is “Welke knelpunten ervaren directies en/of leerkrachten om reanimatie aan te bieden?” Binnen onze bevraging werd aan de deelnemers gevraagd een aantal knelpunten te selecteren en een topdrie van de meest geldende knelpunten op te stellen. Zowel voor de groep waar wel reanimatie gegeven wordt als bij diegenen die geen reanimatie geven, blijkt het niet of beperkt beschikken over materiaal het meest geldende knelpunt te zijn. Ook een gebrek aan tijd in het lessenrooster wordt als belangrijke belemmering ervaren. Een gelijkaardige vraag werd gesteld over de stimulansen die het thema volgens leerkrachten toegankelijker zouden maken. Ook hier geven beide groepen dezelfde redenen aan. Het feit dat reanimatie in de eindtermen vermeld wordt, is voor meer dan een kwart van de bevraagden een stimulans om het aan te bieden. Vooral
de maatschappelijke relevantie wordt als belangrijke stimulans ervaren.
We concluderen dat momenteel in de helft van de scholen, onafhankelijk van het onderwijsnet, CPR onderwezen wordt. Het thema kent wel bijval en de intentie om het aan te bieden is groot. Het feit dat reanimatie in de eindtermen beschreven staat, samen met de maatschappelijke relevantie, zijn de voornaamste stimulansen om het aan te bieden. Vooral het niet of beperkt beschikken over materiaal en de beperkte tijd in het rooster zorgen ervoor dat het thema moeilijk te onderwijzen valt.
hartcompressies en beademingen. Volgens de meest recente richtlijnen (ERC, 2010) dienen 30 hartcompressies afgewisseld te worden met 2 beademingen. Op basis van de resultaten van deze enquête, werd onderzocht of je met alternatieve, goedkope en toegankelijke materialen een aanvaardbaar leerresultaat kan bereiken. In plaats van reanimatiepoppen werd geoefend op medeleerlingen om de volgorde van alle noodzakelijke acties uit te kunnen voeren. Voor de hartcompressies werd echter gebruik gemaakt van een mousse dobbelsteen en voor de ventilatie werd geoefend op een plastic zakje. Daarnaast werd ook gemeten of een video-instructie in deze setting een bruikbaar alternatief is.
Onderzoekers van de EhB en VUB geloven dat het mogelijk is om met beperkte middelen maar de juiste didactische ondersteuning de basis van het reanimeren aan te leren. Dit omvat het kunnen uitvoeren van
De beschrijving van de lesopbouw, gebruikte materialen en leerkrachten met de resultaten van dit onderzoek, leest u in het volgende nummer.
»» Conclusie
Referenties Cho G.C., Sohn Y.D., Kang K.H., et al. (2010). The effect of basic life support education on laypersons’ willingness in performing bystander hands only cardiopulmonary resuscitation. Resuscitation, 81, 691–694
Parnell M.M., Pearson J., Galletly D.C., Larsen P.D. (2006). Knowledge of and attitudes towards resuscitation in New Zealand high-school students. Emergency Medicine Journal, 23, 899-902
Coons S. J., Guy M.C. (2009). Performing bystander CPR for sudden cardiac arrest: Behavioral intentions among the general adult population in Arizona. Resuscitation, 80, 334–340
European Union (2010). Key competences for lifelong learning, geraadpleegd op 18 oktober, 2010, van http://europa.eu/legislation_summaries/ education_training_youth/lifelong_learning/index_nl.htm <http://europa. eu/legislation_summaries/education_training_youth/lifelong_learning/ index_nl.htm>
Elchardus M, Op de Beeck S, Duquet F, Roggemans L (2008). Vakoverschrijdende eindtermen in het secundair onderwijs: een onderzoek naar de relevantie en de haalbaarheid van de vakoverschrijdende eindtermen in het secundair onderwijs, TOR 2008/37 geraadpleegd op 15 oktober, 2010, van www.vub. ac.be/TOR <http://www.vub.ac.be/TOR> Lynch B, Einspruch EL; With or without an instructor, brief exposure to CPR training produces significant attitude change; Resuscitation, 2010, 81, 568–575 Nolan J.P., Soar J., Zideman D. A., Biarent D., Bossaert L.L., Deakin C., Koster R. W., Wyllie J., Böttiger B. (2010). European Resuscitation Council Guidelines for Resuscitation 2010. Resuscitation, 81, 1219–1276. 12
Vlaamse scholierenkoepel. (2010). Scholieren pleiten voor zinvolle leerstof, leer ons iets wat we echt nodig hebben, geraadpleegd op 15 oktober, 2010, van http://www.vsknet.be/info/standpunten/zinvolleleerstof <http://www. vsknet.be/info/standpunten/zinvolleleerstof> Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming. (2010). VOET@2010 Nieuwe vakoverschrijdende eindtermen voor het secundair onderwijs, geraadpleegd op 15 oktober, 2010, van http://www.ond.vlaanderen.be/publicaties/?get=nl <http://www.ond.vlaanderen.be/publicaties/?get=nl>
Sophie Van Aelst, Communicatie BVLO
Bijzondere gasten op de fiets Trefwoorden: Bewegen, personen met een handicap, sportdienst, fietsen
Sporten en bewegen met meervoudig gehandicapten. Niet zo evident, dat klopt. Maar in het Dienstverleningscentrum vzw Heilig Hart in Bachte-Maria-Leerne is de sportdienst niet zo snel af te schepen. Het gedreven team van de sport doet er alles aan om de kinderen en volwassenen met een meervoudige handicap – zelfs ‘de zwaarste gevallen’ – te doen bewegen. Ikzelf mocht een kijkje achter de schermen nemen en ging mee op fietstocht: participerende journalistiek die indruk maakt op een mens. 1 juli 2010, daags na mijn verjaardag (maar dat wisten ze niet), trakteer ik mezelf op een halve dag fietsen. Het weertje is zalig, misschien zelfs iets te warm. Zomertenue, zonnecrème, Leieoevers, prima fiets, uitgestippelde route, meer moet dat niet zijn. De tocht zelf start om 10 uur, we zijn ruim op tijd. Met diensthoofd Jos ga ik om 9 uur op zoek naar Mieke, Sylvie, Dries, Elise, Sonia en Kim van de sportdienst. We gaan langs bij enkele leefgroe-
Op stap met DVC Heilig Hart
pen, onder meer Kazoo en Topaas waar de kinderen worden klaargestoomd voor de grote uitstap. Een gezellige drukte. “Ze zien het zitten hoor”, lacht begeleidster An, terwijl ze één van de gasten insmeert en naar een dove jongen gebaart dat hij het wat rustiger aan moet doen. Die laatste jongen blijkt later mijn compagnon te zijn, maar toen wist ik nog niet wat mij te wachten stond. Enfin de mannen en vrouwen van de sportdienst zijn niet meer in het gebouw, ze blijken al aan de boerderij te zijn waar ze alle fietsen in gereedheid brengen voor de tocht. Het is een indrukwekkend arsenaal van kuipfietsen, driewielers, rolstoelfietsen, tweewiel- of driewieltandems, oud en nieuw, maar één voor één geschikt om de kinderen en volwassenen met een vaak zware handicap een leuke tijd te bezorgen. “Je mag je niet laten ontmoedigen omdat het extra organiseren is”, zegt Mieke. “En je moet
Je mag je niet laten ontmoedigen omdat het extra organiseren is voortdurend improviseren of alternatieven zoeken. Niets is zeker of vanzelfsprekend als je met deze mensen werkt, maar je krijgt er verdorie veel van terug.” “We hebben nog fluovestjes tekort”, waarschuwt Sylvie, en meteen schieten Kim en Sonia in actie. Dries is alle fietsbanden aan het pompen en Mieke en Elise checken het schema nog eens. Thomas is er al, hij helpt Dries zoveel mogelijk met het klaarzetten van de fietsen. “We hebben de driewielers voor onze gasten en de middagmaaltijd en zo al naar de kantine Bond voor Lichamelijke Opvoeding nr. 4 / 2010
13
van de atletiekclub gebracht, want daar gaan we vanmiddag eten. Nadien kunnen we in de Brielmeersen nog een aantal spelletjes doen en mogen de kinderen en de volwassenen die kunnen fietsen met de driewielers op pad”, leggen ze uit. “Ook het vervoer en de oversteek van de steenweg is geregeld”, bevestigt Mieke, “en de Passat staat op de picknickplaats”, vult Sylvie aan. “Dan mogen ze beginnen komen hé”, klinkt het enthousiast. De eerste fietser komt eraan: Bertje voor de vrienden, een volwassene die wel geniet van het niet-alledaagse gebeuren. Hij mag met zijn rolstoel op de fiets en dan nog even wachten in de schaduw. Ook de volwassenen Paul en Martine worden met rolstoel geïnstalleerd op gelijkaardige fietsen. “Niet te kort draaien met deze fiets, het is nog een ouder modelleke”, grapt Dries. En dan komen de leefgroepen met de kinderen in groep toe. De schema’s met wie waar een plaatsje krijgt, komen goed van pas. En toch moet er hier en daar wat aangepast worden. Lisa kan namelijk niet met haar voeten aan de trappers, dus moet ze toch in een kuipje. Duidelijk tegen haar zin zo horen we aan haar gekrijs, maar dat duurt niet lang. Zo zal blijken dat ze tijdens de tocht een lekker dutje doet, terwijl de zon en een briesje haar gezichtje strelen. Julia mag dan weer zelf trappen samen met Mieke op een tandem, maar zij wil absoluut op haar eigen driewieler en onmiddellijk vertrekken. Miss Julia is me er eentje: ze tiert en lacht en houdt van actie. Hoe sneller Mieke fietst hoe liever ze het heeft. Alleen stilstaan is niet aan haar besteed, dus blijven rijden is de boodschap. (Begeleidster Mieke heeft op het einde van de tocht zeker drie keer de afstand afgelegd!, red.)
Stilaan geraakt iedereen geïnstalleerd op de fietsen en kan de bonte bende vertrekken. Ikzelf beschik over een gewone damesfiets en mijn taak is om Laurens in de gaten te houden, hij is autistisch en doofstom, maar motorisch wel sterk. Hij balanceert op zijn fiets als een acrobaat.
En we zijn vertrokken! Het DVC Heilig Hart heeft het geluk in een hele mooie omgeving te liggen, vlakbij de Leie. En we zijn nog maar een paar honderd meter ver of we mogen al het veer op om aan de overkant te geraken. Met de grotere fietsen is het wel wat passen om zoveel mogelijk mensen tegelijk op het veer te krijgen, maar na een paar keer kunnen we opnieuw een groep vormen. In het groen en langs weggetjes waar bijna geen auto’s komen (behalve die ene pechvogel die ons een paar kilometer heeft moeten volgen omdat hij niet voorbij kon) rijden we tot aan de Leie die we dan een heel eind volgen, tot bijna in het centrum van Deinze. De fietsers genieten zichtbaar. Voorbijgangers (ook zwakke weggebruikers) geven hun ogen de kost. Ja, je komt niet elke dag zo’n bijzondere colonne tegen. So far so good voor mij, zonder tegenliggers mag Laurens nog wat freewheelen, maar als we in de buurt van een straat mét verkeer komen, roep ik toch liever de hulp in van Stijn, één van zijn vaste begeleiders. Laurens blijkt namelijk een kunstenaar in het vermijden van mijn blikken en gebaren en Stijn heeft er wel vat op. Oef! Jonas en Jens dommelen in, Emma en Anna trappen mee zo goed ze kunnen. Milan die bij Jos in een go-cart heeft plaatsgenomen houdt het ritme erin. En zo komen we al bij de steenweg die we over moeten om vandaar door de wijk Ten Bosse naar het Schipdonkkanaal en tenslotte naar het Atletiekstadion te fietsen. We zijn er allemaal veilig en wel geraakt en mogen al meteen naar boven voor een drankje.
Het gezelschap installeert zich of laat zich installeren aan een paar grote tafels en de heerlijke pastasalade wordt verdeeld. De lekkere maaltijd is ook een extraatje dat de mensen van de sportdienst hebben voorzien en het gaat er goed in, bij de meesten toch. Hier merk ik dat ik een beetje onwennig bij een groep zit. Ik wil wel helpen, maar weet niet goed hoe. Een aantal kinderen eten zelf, anderen krijgen hulp, bij sommigen wordt het eten zelfs gemixt. Maar het is feest.
De weg op met speciale twee- of driewielers “Ik ben trots op onze Kazoo’ers”, klinkt het aan de eerste tafel. “Ze hebben goed gefietst en ze zijn flink aan tafel. Het doet iedereen deugd eens op een andere manier en in een andere omgeving samen te zijn. “Daarvoor doen we het ook”, zegt Sylvie. “Dat beetje extra werk nemen we er graag bij.” Na het middageten volgt een bezoekje aan de toiletten en dan mogen sommige kinderen even rusten in de lommerte, op een dekentje in het gras en de anderen kunnen de Brielmeersen in op fietsen of met de rolstoel voor een wandeling en een aantal spelletjes. Ik zal stilletjes verdwijnen, het werk wacht nog, maar ik ben blij dat ik dit heb mogen meemaken. Anaïs heeft mij goed in de gaten. Ze voelt zich duidelijk in haar sas en is geïntrigeerd door de waterspuiters buiten op de atletiekpiste. Van op een hoge barkruk in de atletiekkantine boven kijkt ze lachend naar de piste beneden. Plots komt ze aan mijn hand trekken: ik moet mee komen kijken. We zijn net bondgenoten, het doet mij deugd. Zij aanvaardt mij, de vreemde, nu ben ik haar vriendin. Bedankt Anna! En tot de volgende.
Uniek project Een aantal mensen van de Bond voor Lichamelijke Opvoeding zijn samen met het DVC Heilig Hart in Bachte-Maria-Leerne bezig met een uniek project. In oktober volgend jaar moet het boek ‘Bewogen Bewegen’ gepubliceerd zijn. Het is in het kader van deze gesprekken en werkvergadering dat we deze reportage planden, om ook de buitenwereld een blik te gunnen in de wereld van deze mensen en vooral ook hoe zij sport en beweging beleven.
Boek 'Bewogen bewegen' Het wordt een gebruiksvriendelijk praktijkboek van ongeveer 250 pagina’s met een 50-tal uitgewerkte bewegingsactiviteiten die theoretisch ondersteund zijn. 14
In het boek staan groepsactiviteiten voor zowel binnen als buiten waarbij de deelnemers liggen, zitten en voortbewegen. Je vindt bv. een zitcircuit, een ganzenbord- en dobbelsteenwegingsspel, een sleepactiviteit en uitgewerkte bewegingsactiviteiten op rollen en gymballen. De auteurs geven op duidelijke fiches de omschrijving van leuke, doelgerichte oefenstof en bruikbare organisatorische tips. Alles is gekaderd in een groter, sfeer geheel, wat het aangenamer maakt voor deelnemers en begeleiders.
Meer informatie vindt u nu al op de website www.dvcheilighart.be. Klik op ‘Bewogen Bewegen’. Uiteraard verneemt u via BVLO wanneer het boek te verkrijgen is, voorintekenen kan nu al aan de prijs van 25 euro (i.p.v. 30 euro).
Johan Hovelynck, organisatiepsycholoog (KUL) en vrijetijdsagoog (VUB). VTS-docent Speleologie en Canyoning. Johan is zelfstandig trainer-consultant en deeltijds docent aan de KUL.
Geert Verstraete, sociaal pedagoog (KUL). Boomverzorger-klimmer (Helicon) en VTS-Instructeur B Rotsklimmen. Geert is veiligheidsverantwoordelijke bij Outward Bound België.
Touwenparcours en veiligheid: het organiseren van parcoursactiviteiten Trefwoorden: veiligheid, touwenparcours, regelgeving, veiligheidsmanagement, inspectie, begeleiden en organiseren In dit derde deel van onze bespreking van de veiligheid van touwenparcoursactiviteiten, focussen we op de programmaorganisatie. Deze gebeurt in belangrijke mate buiten het zicht van de programmadeelnemers of, met andere woorden, in de back-office. De organisator staat zowel in voor de installatie en uitrusting die in het eerste deel van dit artikel ter sprake waren, als voor de kwaliteit van de begeleiding, die in het vorige nummer aan bod kwam. Ook op het vlak van programmaorganisatie is sinds ons basisartikel van 2000 heel wat geëvolueerd, vooral op het vlak van wetgeving en kwaliteitssystemen. Wat het wettelijk kader betreft, koppelen we het organiseren van parcoursactiviteiten aan de Belgische wetgeving op de ontspanningsevenementen (KB’s van 4.3.2002 en 25.4.2004). Eigenlijk is er voor het management van touwenparcours een overlap met de Europese normen
15567-1 & 2, die we in de vorige delen bespraken. De Belgische regelgeving is, met zijn breder toepassingsgebied, minder operationeel dan de Europese norm, maar beide hebben in zekere mate betrekking op de organisator én de begeleider. De koppeling van de Belgische KB’s aan organiseren, enerzijds, en de Europese norm aan begeleiden, anderzijds, is dus te strikt, maar we hopen dat een strak onderscheid een duidelijker overzicht biedt. Door de programmaorganisatie aan de Belgische regelgeving te koppelen, erkennen we tevens dat het veiligheidsmanagement van touwenparcours in menig opzicht vergelijkbaar is met dat van andere activiteiten in het brede aanbod van natuursporten. We bespreken achtereenvolgens wat een ontspanningsevenement is en de risicoanalyse, preventiemaatregelen – waaronder opleiding en programmaprocedures – en veiligheidscoördinatie die door de KB’s opgelegd zijn.
Bond voor Lichamelijke Opvoeding nr. 4 / 2010
15
3. Het organiseren van ontspanningsevenementen
• Het nemen van overeenkomstige preventiemaatregelen (Art.2. §3. en Art.4. §2.);
• Het aanduiden van één eindverantwoordeDe zogenaamde back-office bepaalt in belangrijke mate de condities waarin de programmabegeleiding werkt en heeft zodoende een enorme impact op het preventiebeleid en de accident response. Dat is waarom de recente Belgische wetgeving m.b.t. consumentenveiligheid zich – terecht – eerst tot de organisator richt. Gezien het bereik van deze wetgeving breder is dan alleen touwenparcours, beginnen we met een korte toelichting bij het begrip ‘ontspanningsevenement’. De wetgever omschrijft een ontspanningsevenement als “een activiteit aangeboden door een organisator, aan één of meerdere consumenten, ter vermaak en/of ter ontspanning.” In een ‘actief’ ontspanningsevenement moet de deelnemer actief participeren, lichamelijke inspanningen leveren en een bepaalde kennis, vaardigheid of techniek aanwenden (KB 25.4.2004, Art.1. 1°). In een ‘extreem’ ontspanningsevenement vormt het “ervaren gevoel van gevaar, risico of uitdaging de hoofdreden tot deelnemen” (KB 4.3.2002, Art.1. 2°). In praktische termen betekent dit dat veel touwenparcours onder beide KB’s vallen. Een Reuzenladder met assisted belay, bijvoorbeeld, is ‘actief’ terwijl de Tokkelbaan ‘extreem’ is. Hoewel beide KB’s beter op elkaar afgestemd hadden kunnen zijn, volgen ze gelukkig een zelfde logica. Om praktische redenen baseren we ons verder op de tekst over de actieve ontspanningsevenementen. Om te beginnen maakt de regelgeving een onderscheid tussen de organisator2, de medewerkers en de veiligheidscoördinator (Art. 1. 2°-4°). De rol van de medewerkers bespraken we in het vorige deel. Verder bespreken we de taken en verantwoordelijkheden van de organisator en de veiligheidscoördinator.
lijke voor de veiligheid van het evenement (Art.4. §1.). De eindverantwoordelijke of veiligheidscoördinator is de gedelegeerde van de organisator voor een bepaald touwenparcoursprogramma. Hij of zij is gedurende het hele programma aanwezig en staat in voor het uitvoeren van de preventiemaatregelen, met inbegrip van de nodige informatie aan deelnemers. We structureren ons artikel verder op basis van de wettelijke opdrachten van de organisator en vullen die aan met aanbevelingen op basis van ervaring uit veiligheidsaudits en bepalingen uit de Europese norm (15567-2).
Risicoanalyse en incidentenonderzoek »» Risicoanalyse: een oefening op papier of op het terrein? Het KB op de actieve ontspanningsevenementen bepaalt dat de organisator instaat voor het uitvoeren van een risicoanalyse en het nemen van overeenkomstige preventiemaatregelen. De risicoanalyse omvat het identificeren van de gevaren die tijdens het evenement aanwezig zijn, het bepalen van de overeenkomstige risico’s voor deelnemers en derden, en het evalueren van deze risico’s (Art.2. §2.). In dat opzicht sluit het KB nauw aan bij de eigenheid van de natuursporten: het loutere feit dat klimmers, bijvoorbeeld, een touw gebruiken, duidt aan dat ze het valrisico herkennen, ‘ernstig’ inschatten en maatregelen nemen. In de institutionele buitensport is deze houding verder ge-
In 2000 stelden we de taak van de organisator voor als (1) het analyseren en opvolgen van bijna-ongevallen en ongevallen, als toegepaste vorm van risicoanalyse, (2) het opleiden van medewerkers, (3) het voorzien van veiligheidsprocedures, (4) het uitvoeren van regelmatige parcoursinspecties en (5) het voorzien van een gepaste verzekering. Elk van deze elementen is tegenwoordig wettelijk bepaald. Het KB op de actieve ontspanningsevenementen legt de organisator de volgende opdrachten op: • Het uitvoeren van een risicoanalyse (Art.2. §2.); parcoursinspectie 16
systematiseerd, omdat de spontane risico-evaluatie en -acceptatie bij natuursporters anders ligt dan bij gelegenheidsdeelnemers en omdat een organisator in dit verband een andere verantwoordelijkheid draagt dan een klimpartner. Het KB ondersteunt deze systematisering, onder meer door formele verantwoordelijkheid toe te wijzen. De overheidsadministratie heeft echter de neiging om van deze risicoanalyse een papieren oefening te maken. Het resultaat is dat organisatoren verplicht zijn courante veiligheidspraktijken neer te schrijven. Om bij ons voorbeeld te blijven: ‘val’ moet opgenomen zijn in een gevarenlijst, het risico is bij voorkeur in een cijfer geëvalueerd, en ‘assisted belay’ als maatregel vermeld (FOD, 2004). Strikt genomen zou de veiligheidscoördinator vervolgens een lijst beschikbaar moeten houden waarin het touw, de klimgordel, musketons en het belay device, die voor het uitvoeren van deze maatregel nodig zijn, vermeld staan “samen met een beschrijving (..) en een bepaling van hun karakteristieken” (Art. 5. 1°). Dat dit papierwerk niet bijdraagt tot de veiligheid op het terrein is voldoende gekend (Bailie, 1996; Hogan, 2002; Hovelynck & Smitz, 2008). Maar voor de politiek was dat blijkbaar niet de kwestie. In plaats van de veiligheidsadministratie voor alle betrokkenen te verlichten, werden de sportfederaties en het jeugdwerk na wat lobbywerk van het KB vrijgesteld (KB 4.5.20063). Ook touwenparcours in het kader van het LO-onderricht vallen niet onder de ontspanningsevenementen (FOD 2006, 7). Maar voor KMO’s in de natuursportsector vond de wetgever het bijkomende papierwerk blijkbaar geen belemmering… Het resultaat is, zacht uitgedrukt, ambigu. Enerzijds is het blijkbaar mogelijk een veilig touwenparcoursprogramma te organiseren zonder de richtlijnen van het KB te volgen. Met andere woorden: de natuursportondernemingen kregen een overbodige administratie opgelegd. Anderzijds kunnen het LO-onderricht, de sportclubs en het jeugdwerk touwenparcoursactiviteiten aanbieden zonder het KB te volgen, maar ze moeten wel voldoen aan de algemene veiligheidsverplichting (wet van 9.2.1994) die door het KB geconcretiseerd wordt. Met andere woorden: het LO-onderricht en de sportclubactiviteiten zijn van het KB vrijgesteld, maar als er ooit een probleem rijst, blijft het KB wel de meest concrete formulering van wat de veiligheidsverplichting voor deze activiteiten inhoudt. Overigens is er een belangrijke beperking op de vrijstelling: ze geldt alleen voor
eigen leerlingen of leden! Voor een opendeurdag, bijvoorbeeld, is het KB wel degelijk van kracht... In praktische termen: het lijkt aangewezen de richtlijnen van het KB ter harte te nemen, ook als ze strikt genomen niet van toepassing zijn. Tegelijk pleiten we ervoor de bepalingen van het KB pragmatisch te interpreteren. Wat de risicoanalyse betreft, vergt dat een focus op het opvolgen van incidenten, zoals hieronder beschreven. De wetgever maakt deze optie mogelijk door de verwijzing naar “niet-verplichte norm” (Art.2. §3.) of gedragscode.
staat een pragmatische risicoanalyse voor, gebaseerd op het opvolgen van bijna-ongevallen en ongevallen.
Bij het onderzoek van ongevallen stelt men herhaaldelijk vast dat ze voorafgegaan werden door verscheidene bijna-ongevallen, die het ongeval als het ware aankondigden, en dat een tijdige analyse van deze gebeurtenissen het ongeval mogelijk had verholpen… Een belangrijke drempel in de rapportering van bijnaongevallen is van duidelijk te omschrijven waar het om gaat. Meer dan bij ongevallen, hebben begeleiders een uiteenlopende kijk op wat een ‘bijna’-ongeval is. Mede daardoor is het enige »» De opvolging van bijna-ongevallen bijna-ongeval dat vrij betrouwbaar gemeld en ongevallen Als een ontspanningsevenement in overeen- wordt de zogenaamde unclipping. Dat is een sistemming is met een zogenaamde gedrags- tuatie waarin de beveiliging van iemand op een code, gaat de wetgever uit van het vermoeden hoog element losgemaakt of losgeraakt is. De dat het aanbod aan de algemene veiligheids- betrokkene is zich doorgaans niet bewust van verplichting voldoet. In dat geval moet de or- het feit dat hij of zij niet beveiligd is. Unclippings ganisator de risicoanalyse, zoals hierboven vertonen de typische kenmerken van een bijnabeschreven, niet uitvoeren (FOD, 2004, 8). Het ongeval: Begeleidingsysteem Veiligheid en Milieu van de • Er is geen schade – noch fysiek, noch materiBeroepsfederatie voor Natuursportondernemers eel, noch psychologisch. (BFNO) is zo een gedragscode (FOD, 2006, 5) en • Er ontstaat schade zodra de gebeurtenis gepaard gaat met een andere, op zich eveneens ‘onschuldige’ O BFN de van gebeurtenis. Zo leidt de comel es lab Approved Safety Practic binatie van een unclipping en de e KB’s met betrekking tot igd ond een kortstondig evenwichtsgek aan de van Naar aanleiding eratie en biedt de Beroepsfed ent nem eve verlies – op een touwenparngs nni spa veiligheid van ont s r leden sinds 2001 de kan haa NO) (BF ers nem cours helemaal niet uitzonderder van Natuursporton kunn doorlichten. Niet-leden late te bod aan hun van lijk – wellicht tot een val met om de veiligheid lname verloopt in iatief aansluiten. De dee ernstige gevolgen. nen sinds 2006 bij dit init r baa vers herken voor klanten en opdrachtge • Diegenen die zich van het verschillende stappen, die logo's: schillende (geregistreerde) zijn aan de hand van ver risico bewust zijn, voelen zich opgelucht zodra de gebeurteekent dat de orgaHet ongekleurde logo bet critede aan nis achter de rug is. Gezien leid sbe eid igh nisatie haar veil eratie sfed oep ber de begeleiders die het gevaar van eria ria van de crit eleidingbeg het van s itor intuïtief onderkenden er aud toetste en dat mma’s gra pro de van eid igh veelal niet bij stilstaan dat systeem de veil ffice doorlichten. De de situatie het analyseren op het terrein en back-o ck, maar ook aanbeorganisator krijgt feedba waard is, is precies dit gevoel de veiligheid van velingen en suggesties om van opluchting vaak een orgais de deelname van de fase e dez In n. ere bet ver goed aanknopingspunt voor zijn aanbod te beroepsfederatie: rd op de website van de de herkenning en besprenisatie alleen gepublicee www.bfno.be. king van bijna-ongevallen. de • De systematische rapdat betekent Het vol-gekleurde logo orde portering en analyse van l zijn dat BFNO-auditors van oordee eel veiion fess bijna-ongevallen brengt pro en ef acti ganisatie een van deze bod aan Het geleidelijk risicopatronen rt. voe ligheidsbeleid nstemming met de aan het licht. Zo vinden unorganisatie is in overee ontspande op KB’s de t me clippings doorgaans plaats gedragscode, – voor touwenparbij het overschakelen van ningsevenementen en normen 15567-1 en cours – met de Europese één element naar het bsite logo ook op de eigen we het r sato ani org de g volgende, en zijn ze veel ma 2. In dit geval jaren is 3 jaar geldig en deze el lab Het . ren lice pub couranter bij een beveien documenten ld zijn.
liging met leeflijnen dan bij assisted belay. Op een bepaald parcours kan een specifieke overgang echter meer risico inhouden dan andere. Zo bleek op een aantal plaatsen dat change-overs waar deelnemers op een platform staan, eerder dan rechtstreeks van het ene element op het volgende stappen, meer unclippings kenden dan andere. De onderkenning van dit patroon maakt vervolgens doelgerichte preventiemaatregelen mogelijk. • De verdere rapportering van bijna-ongevallen laat toe de doeltreffendheid van deze maatregelen te evalueren. Samenvattend stellen we voor dat de rapportering en analyse van bijna-ongevallen het sleutelkenmerk is van een actief veiligheidsbeleid (Hovelynck & Smitz, 2008). De Europese norm (15567-2 (2008) 4.2) legt daarom op dat “relevant events concerning safety” in een logboek gedocumenteerd worden. Een adequate analyse van deze gegevens is zowel kwalitatief als kwantitatief. Met andere woorden: ze bevat naast cijfermateriaal ook een inhoudelijk relaas. De cijfers laten toe de veiligheid van het eigen programma te situeren in het bredere gamma van sport- en schoolactiviteiten, en kunnen de aandacht voor preventie richten op bepaalde elementen, bepaalde groepen enzovoort. De kwalitatieve analyse laat toe de ongevallendynamiek te begrijpen en gerichte maatregelen te formuleren. Uiteindelijk is het op basis van dit soort analyse dat standaards tot stand komen, en de inhoud van dit artikel vertolkt dan ook weinig meer dan de conclusies die alerte organisatoren aan hun analyse van bijna-ongevallen en ongevallen verbonden. Voor ernstige incidenten geldt een meldingsplicht. Ietwat verrassend schrijft het KB op de Actieve Ontspanningsevenementen (Art. 8.) deze taak toe aan de veiligheidscoördinator, eerder dan de organisator. Daarnaast voorziet de European Ropes Course Association (ERCA) in een incident report system, dat de bijnaongevallen en ongevallen die leden op vrijwillige basis rapporteren, analyseert om de sector toe te laten uit deze gebeurtenissen te leren en ongevallen te voorkomen (Schweinheim, 2003; Kern e.a., 2005).
Preventiemaatregelen Op basis van de risicoanalyse moet de organisator, “eventueel bijgestaan door derden, preventiemaatregelen vaststellen en deze toepassen tijdens het actief ontspanningsevenement”
moeten in het logo verme
Bond voor Lichamelijke Opvoeding nr. 4 / 2010
17
het kwaliteitssysteem van de Beroepsfederatie voor Natuursportondernemers een viertal cruciale functies, namelijk • een systeem voor de opvolging van incidenten, zoals net besproken; • een systeem voor het opvolgen van de competenties van de begeleiding; • een adequate verzekering; • een veiligheidsvergadering of andere structuur om op de hoogte te blijven van ontwikkelingen in het werkveld (Hovelynck, 2002, 29). Tenslotte geeft de Europese norm (15567-2 (2008) 4.2) de organisator van touwenparcoursactiviteiten ook een aanzienlijke documentatietaak.
training be documented.” Een belangrijk aspect van het veiligheidsmanagement van buitensportorganisaties is dat medewerkers duidelijk weten waartoe de organisator hen bekwaam acht en welke activiteiten ze dus wel en niet mogen begeleiden. Zijn ze instructor of rescuer, bijvoorbeeld? Mogen ze alleen klim- en oversteekelementen begeleiden, of ook drops en speciale elementen? Onduidelijkheid over deze ‘autorisatie’ voor de medewerker en zijn collega’s leidt tot onveilige situaties. Een aantal organisaties voorzien daarom een intern certificaat, dat aangeeft waartoe elke medewerker bevoegd is.
»» De verzekering »» De staat van het parcours
Parcoursinspectie (Art.2.§3). Het KB geeft in twee afzonderlijke, enigszins overlappende opsommingen (Art.2.§3 en Art.4.§2) aan welk soort maatregelen de wetgever verwacht. Samengevat komt het er op neer dat maatregelen onder andere betrekking hebben op: • Parcoursinstallatie en uitrusting; • Technieken en methoden van instructie en beveiliging; • Controle van de vereiste kennis en vaardigheden van deelnemers; • Toezicht en begeleiding; • Organisatie; • Opleiding en instructies voor medewerkers en de veiligheidsverantwoordelijke; • Informatieverstrekking aan de deelnemers, de voorziene opschriften. De parcoursinstallatie en –uitrusting bespraken we in het eerste deel van dit artikel. De beveiligingsmethoden, toezicht en begeleiding kwamen in het tweede deel aan bod. In dit deel bespreken we de drie overige punten, namelijk organisatie, opleiding en informatieverstrekking.
»» Organisatiemaatregelen De term ‘organisatie’ dekt een breed bereik van preventiemaatregelen. De wetgever specificeert dit punt niet, maar de doorlichting van buitensportorganisaties en de analyse van incidenten duidt aan dat de back-office een belangrijke rol speelt in ongevallenpreventie. Zij staat onder meer in voor de goede staat van de parcoursinstallatie, besproken in het eerste deel van dit artikel. Daarnaast onderscheidt 18
Om de goede staat van het parcours te garanderen, is een regelmatige inspectie van de installatie vereist. De levensduur van een zogenaamd ‘permanent’ parcours wordt doorgaans op 10 tot 20 jaar geschat, maar diverse incidenten wijzen aan dat tussentijdse inspectie en onderhoud van vitaal belang zijn (o.a. Liddle & Storck, 1995, 25). We lichtten de verschillende parcoursinspecties reeds eerder toe. De periodieke keuring wordt doorgaans uitgevoerd door de bouwer zelf: dat heeft als voordeel dat die kleine mankementen onmiddellijk kan herstellen. De voorwaarde is wel dat het om een externe leverancier gaat, die als keurder erkend is. De Europese norm (15567-2(2008) 4.2) stelt dat een “current inspection report” ter beschikking moet zijn.
Een derde aspect in de organisatorische omkadering is de verzekering. Deze omvat twee luiken, namelijk de ongevallenverzekering en de aansprakelijkheidsverzekering. Beide zijn voor begeleiders en deelnemers, en eventueel voor derden die in het project betrokken zijn, afzonderlijk te bekijken. Soms vergt de dekking van touwenparcoursactiviteiten een tijdelijke uitbreiding van een lopende polis. Als de begeleiding van de activiteit uitbesteed wordt, is het essentieel ook de polis van de betrokken subcontractor te verifiëren: onze ervaring is dat dit veel te weinig gebeurt. Een bijzonder punt, tenslotte, is de dekking van de aansprakelijkheid van deelnemers ten aanzien van elkaar – zeker als die elkaar in een assisted belay beveiligen, bijvoorbeeld…
»» De veiligheidsvergadering »» De competenties van de begeleiding Om de bekwaamheid van begeleiding te garanderen doen organisatoren doorgaans een beroep op een sporttechnische opleiding en, aanvullend, op interne richtlijnen. Deze vormen in het KB, en daarom in dit artikel, een afzonderlijk punt. Herhaaldelijk blijkt echter dat de praktijk van begeleiders op het terrein minstens even sterk is ingegeven door het voorbeeld en advies van hun collega’s dan door de formele kennis en instructies van opleiders en werk- of opdrachtgevers. Om dit informele leerproces te sturen, zijn dus andere vormen van opvolging vereist. Verschillende organisaties kennen bijvoorbeeld mentorsystemen, waarin nieuwe medewerkers een peter of meter toegewezen krijgen. Een cruciaal instrument in ‘staff management’ is een up-to-date medewerkersbestand, dat een zicht geeft op opleiding en ervaring. De Europese norm (15567-2(2008) 4.2) legt in dit verband op dat “instructor and rescue
Een belangrijk aspect van het veiligheidsmanagement van een organisatie, is dat de organisator de eigen praktijk toetst aan ontwikkelingen in het bredere werkveld. Eén van de manieren om dat te realiseren, is een periodieke bespreking van veiligheidskwesties met betrokkenen in de organisatie en enkele externen met relevante expertise. Afhankelijk van de aard van het programma en het netwerk van de organisator kunnen dat mensen met een technische, medische of managementachtergrond zijn, of ‘concullega’s’ van een andere organisatie. Dat kunnen zowel vaste leden zijn als mensen die uitgenodigd worden naar aanleiding van een bepaald agendapunt – een incident, een verzekeringskwestie, een parcoursinspectie, een vraag over autorisaties... Het doel van deze vergadering is het veiligheidsbeleid van de organisatie met kritisch-creatieve blik te ‘monitoren’.
»» Verplichte documentatie In 2000 konden we aanbevelen om de administratie licht en ter zake te houden; nu kunnen we slechts vaststellen dat heel wat bijkomend papier verplicht is. Het KB legt op dat de veiligheidscoördinator over een situatieschets en een lijst van veiligheidsrelevante producten beschikt (Art. 5). De Europese norm (155672(2008) 4.2) verzwaart de administratie beduidend. We beperken ons tot een kort overzicht van documenten die de organisator moet opmaken en kunnen voorleggen: • het parcourshandboek geleverd door de bouwer, zoals beschreven in deel 1 van dit artikel; • een up-to-date inspectierapport, met verslag van een arborist als het parcours in de bomen gebouwd is; • een logboek van de parcoursactiviteiten, met inbegrip van de vaststellingen bij de visuele inspecties bij aanvang van het programma (3 jaar te bewaren); • rapporten van bijna-ongevallen en ongevallen; • een logboek van gebruik en inspecties van veiligheidsmateriaal; • een risicoanalyse en preventieplan; • documentatie van opleiding van instructors en rescuers; • een ongevallenprocedure. Zoals eerder aangegeven achten we niet al dit papierwerk even relevant. Ervaring met veiligheidsaudits in buitensportorganisaties suggereert dat vooral het management van de bekwaamheid van medewerkers en de actieve opvolging van (bijna-)ongevallen garant staan voor een adequaat veiligheidsbeleid. Voor touwenparcoursactiviteiten is de staat van de installatie uiteraard ook cruciaal. Als deze punten actief opgevolgd worden, is dat in een aantal documenten traceerbaar zonder dat daar extra rapporten voor gemaakt moeten worden. Dat documenten niet voor externe controle, maar wel als managementinstrument dienen, blijkt onder meer uit de opvolging van gegevens uit parcoursinspecties en (bijna-)ongevallen in opleiding en richtlijnen voor de medewerkers.
De opleiding en richtlijnen voor de begeleiding Een tweede groep van maatregelen betreft de opleiding van de begeleiding en de richtlijnen die zij voor de programma-uitvoering krijgen. Het KB maakt afzonderlijk melding van opleiding en procedures voor de veiligheidscoördinator en stelt uitdrukkelijk dat de organisator daarvoor ook ‘middelen’ moet voorzien. We
bespreken afzonderlijk enkele aandachtspunten voor opleiding en procedures. Beide behandelen zowel ongevallenpreventie als de opvang van een ongeval dat zich, ondanks de preventiemaatregelen, toch zou voordoen…
»» Opleiding In de opleiding van parcoursbegeleiders blijkt het belangrijk een evenwicht te vinden tussen interne en externe programma’s. Interne opleiding speelt een belangrijke rol in het ontwikkelen van een gezamenlijke veiligheidsstandaard. Ze brengt aspecten die specifiek zijn voor het eigen parcours en de eigen doelgroep op de voorgrond. Daarnaast is het essentieel de eigen praktijk af te stemmen op ontwikkelingen in het bredere veld van touwenparcours en aanverwante activiteiten – zoals muurklimmen bijvoorbeeld. Hier spelen externe programma’s een belangrijke rol (Ryan, 1995, 25). In de opleiding moeten verscheidene facetten van het begeleiden aan bod komen. Dat impliceert dat minstens een grondige basisopleiding, waarin de eerder besproken beveiligingstechnieken ingeoefend worden, en een regelmatige bijscholing. In deze laatste moet onder meer het uitvoeren van de zogenaamde ‘reddingen’ aan bod komen. Tijdens de programma’s doen begeleiders slechts uitzonderlijk een beroep op evacuatietechnieken. Omdat ze die wel snel en accuraat moeten kunnen uitvoeren, is regelmatige opfrissing noodzakelijk. De opleiding hoort ook de opvang van een ongeval te behandelen, met EHBO als een belangrijk onderdeel daarvan. Gelukkig gaan letsels zelden verder dan een schram of schaafwonde, die bovendien vaak had kunnen vermeden worden door het dragen van een lange broek of een shirt met lange mouwen. Voor een adequate respons bij ernstiger ongevallen lijkt het echter aangewezen dat de begeleiding over een geldig CPR-brevet beschikt en kennis heeft van het immobiliseren van de rug. Ook hier is het noodzakelijk dat de begeleiding op elkaar ingespeeld is, en gemeenschappelijke normen hanteert. Daarbij dient men voor ogen te houden dat medewerkers die regelmatig samen een programma begeleiden voortdurend bijleren over ongevallenpreventie, maar – bij voorkeur! – niet over accident respons. Periodieke interne opleiding hierover is dus belangrijk. In een gedegen veiligheidsbeleid zijn opleiding, bijscholing en autorisatie aan elkaar gekoppeld. De frequente verwijzing naar ‘gediplomeerde begeleiders’ is in dat verband mogelijk misleidend. Dat organisatoren mede-
werkers autoriseren op basis van diploma komt de veiligheid zelden ten goede. De analyse van ongevallen en bijna-ongevallen geeft ook geen enkele aanwijzing dat begeleiders met een bepaald diploma veiliger zouden zijn dan anderen. Dat sluit het belang van een gerichte opleiding niet uit – integendeel. Het houdt er wel rekening mee dat interne opleiding, bijscholing en informeel leren onder collega’s minstens even belangrijk zijn…
»» Richtlijnen: de rol van geschreven procedures Het KB legt de organisator op zijn of haar medewerkers instructies te geven om de veiligheid van deelnemers en derden, onder normale of andere te voorziene omstandigheden te waarborgen. Dit gebeurt onder meer in het kader van de opleiding, maar het is gangbaar – en aangewezen – dat de organisator bepaalde richtlijnen in een procedurehandboek samenvat. Dat document specificeert de normen die in de eigen programma’s gelden met betrekking tot ongevallenpreventie en -opvang. Om redenen die buiten het bestek van dit artikel
Reuzeladder vallen, is het belangrijk procedures te onderscheiden van de richtlijnen in cursusboeken of opleidingsverslagen. Procedures die opvallen door tekeningen van knopen en andere gelijkenissen met een schriftelijke cursus, missen wellicht hun doel. Het uitgangspunt van veiligheidsprocedures is dat de medewerkers hun technieken kennen: de procedures vermelden vooral datgene wat zelfs voor ervaren parcoursbegeleiders niet evident is omdat interne normen kunnen afwijken van gebruiken in verwante activiteiten of zelfs van de standaards op andere parcours. Het herhalen van basiskennis – zoals knopen en typen touw en musketons – leidt er vooral toe dat procedures langdradig Bond voor Lichamelijke Opvoeding nr. 4 / 2010
19
worden, en voor bekwame begeleiders irrelevant. Dergelijke procedures zijn doorgaans half gelezen, kwart gekend, en niet gevolgd… Een tweede belangrijk punt is dat procedures regelmatig gereviseerd worden. Incidentenanalyse levert voortdurend nieuwe gegevens, beveiligings- en constructietechnieken evolueren, en ook de monitorengroep op het parcours verandert. De veiligheidsprocedures moeten dus mee evolueren. Een eenvoudige indicatie dat dit gebeurt, is dat er een datum op staat (Hovelynck, 1997, 43). Tenslotte is de vraag wie de procedures geschreven heeft en verder aanpast. Organisatoren houden best voor ogen dat het schrijven van de richtlijnen, omwille van het proces van normverduidelijking en onderling leren dat daarmee gepaard gaat, minstens even belangrijk is als het resulterende document (Ryan, 1995, 27). Het heeft dus zin medewerkers – zeker diegene die voor de rol van veiligheidscoördinator in aanmerking komen – hierbij te betrekken. Procedures die tot stand kwamen door knip- en plakwerk in documenten van andere organisaties, zijn doorgaans weinig effectief.
»» Informatieverstrekking aan de deelnemers, de voorziene opschriften; Een laatste maatregel heeft te maken met de informatieverstrekking aan deelnemers. Het KB stipuleert dat die op de hoogte moeten zijn van wie de organisator is en over welke voorkennis en vaardigheden hij moet beschikken om veilig aan het programma te kunnen deelnemen (Art. 6. §1). De Europese norm (15567-2(2008) 5) vergt dat deelnemers een beschrijving krijgen van de activiteit, veiligheidsinstructies (inclusief een demonstratie van het gebruik van materiaal), informatie over gebruikslimieten (bijvoorbeeld minimumgrootte of -gewicht) en -beperkingen (bijvoorbeeld niet toegankelijk voor zwangere vrouwen), aanwijzingen voor het herkennen van de begeleiders en inlichtingen over de aansprakelijkheidsverzekering van de organisator. Een opmerkelijke ontwikkeling in de Belgische regelgeving is het verbod op vermeldingen in de aard van “gebruik op eigen risico” (KB 25.4.2005, Art. 6. §2). De onderliggende gedachte is dat opschriften als het courante “de directie is niet aansprakelijk voor gebeurlijke ongevallen” misleidend zijn: het is aan de wetgever, en eventueel de rechter, om aansprakelijkheden toe te kennen – niet aan de organisator. Juridisch heeft dergelijke uitspraak dus 20
weinig waarde. Recente KB’s inzake consumentenveiligheid4 verbieden de organisator echter ook van zijn eventuele aansprakelijkheid op voorhand te ontkennen: adequate informatie over risico’s en maatregelen moet gebruikers toelaten van zelf verantwoordelijkheid te nemen…
Veiligheidscoördinator en situatieschets per evenement De verantwoordelijkheid voor de risicoanalyse en de uitvoering van de overeenkomstige preventiemaatregelen op een bepaald touwenparcoursprogramma ligt bij een veiligheidscoördinator. Tenzij de organisator die rol zelf opneemt, en daartoe gedurende het hele programma aanwezig is, moet hij verplicht de eindverantwoordelijkheid voor de veiligheid van het evenement aan één bepaalde medewerker toekennen (Art. 4. §1). Het spreekt vanzelf – maar blijkt op het terrein toch niet evident – dat het voor iedereen die bij het programma betrokken is, duidelijk moet zijn wie deze persoon is. Medewerkers moeten ook weten waar ze de coördinator kunnen bereiken. Om te beginnen vergt het aanduiden van een veiligheidscoördinator een duidelijke omlijning van het evenement. Omvat dat alle parcoursactiviteiten op een bepaalde dag? Alle activiteiten op een bepaalde cluster van het parcours? Voor een bepaalde opdrachtgever, bijvoorbeeld verschillende groepen van een zelfde school? Wat het evenement ook omvat, de veiligheidscoördinator houdt overzicht op het verloop van deze activiteiten en neemt, waar nodig, beslissingen om de veiligheid van medewerkers, programmadeelnemers en derden te garanderen. Deze kunnen zowel betrekking hebben op het aanpassen van het programma omwille van vaststellingen tijdens de parcoursinspectie bij het begin van de dag, als op het stopzetten van een bepaalde activiteit omwille van weersomstandigheden, als op de opvang van een ongeval… Om deze taak uit te voeren – en om een eventuele inspectie van de overheidsdienst Consumentenveiligheid eenvoudig te houden – heeft de veiligheidscoördinator enkele documenten bij de hand, waarvan het belangrijkste de situatieschets is (Art. 5 en Art 7.3°). Het KB specificeert niet hoe dergelijke schets er moet uitzien, maar praktijkervaring zegt dat het de gegevens moet bevatten die noodzakelijk zijn om de veiligheidsprocedures adequaat uit te voeren (zie o.m. Meyer, 1979). Geen procedures, maar wel de informatie die toelaat van zowel preventie-
als ongevallenprocedures efficiënt uit te voeren. Doorgaans omvat dat een grondplan, waarop bepaalde plaatsen aangeduid zijn – parcourselementen, maar bijvoorbeeld ook zones waar wel of geen GSM-dekking is of de toegangsweg voor een ziekenwagen. Veel hangt af van de omvang van het parcours en het evenement. Daarnaast bevat de situatieschets een aantal telefoonnummers, onder meer van hulpdiensten, maar mogelijk ook van de veiligheidscoördinator… Het KB bepaalt dat er één veiligheidscoördinator moet zijn. Dat betekent uiteraard niet dat andere medewerkers geen verantwoordelijkheid meer dragen voor de programmaveiligheid, wel dat er één eindverantwoordelijke is – en incidentenanalyse suggereert dat dit een goede zaak is. Soms rijst de vraag in hoever deze eindverantwoordelijke zelf een groep kan begeleiden. Kan hij of zij dan nog overzicht houden? Het antwoord hangt uiteraard van diverse factoren af, zoals omvang van het programma, groepsgrootte, type deelnemers… Toch blijkt het verstandig dat de veiligheidsverantwoordelijke zich bij momenten van een bepaalde activiteit kan verwijderen zonder dat dit het programma in het gedrang brengt.
4. Besluit Touwenparcours raken stilaan een vertrouwd gegeven in zowel opleidings- als recreatieprogramma’s. Een enkele school bouwt zelf een aantal elementen of neemt in elk geval de begeleiding op zich. Veelal huurt men echter een externe leverancier in – zeker voor de constructie, vaak ook voor de begeleiding. In beide gevallen is het essentieel borg te kunnen staan voor de veiligheid van de aangeboden activiteit. Dit artikel biedt daartoe een aantal leidraden, zowel in de vorm van gangbare praktijken als nationale en Europese regelgeving. Enkele aspecten van het veiligheidsmanagement van touwenparcours zijn in dit artikel slechts beknopt behandeld. Zo bleef de opvang van een eventueel ongeval grotendeels buiten beschouwing. Toch biedt dit artikel een aantal aanknopingspunten voor de inschatting van de veiligheid van een programma. Het eerste deel is vooral van belang voor parcoursbeheerders. Maar ook voor medewerkers en opdrachtgevers is het van belang te weten dat het parcours en de uitrusting in orde zijn. Voor wie als medewerker mensen op het parcours begeleidt, is vooral het tweede deel van dit artikel interessant. De mate waarin de praktijk op het par-
cours overeenstemt met de gebruiken en Europese bepalingen die we daar formuleerden, geeft een indicatie van de veiligheid op het terrein. Kloppen de beveiligingsystemen? De supervisieniveaus? De programmastructuur? Waar dat niet het geval is, is het raadzaam de veiligheidscoördinator daarop attent te maken – of mogelijk elders te gaan werken. Voor wie parcoursactiviteiten uitbesteedt, tenslotte, is vooral dit derde deel van het artikel van belang. Het is veiliger niet samen te werken met kandidaatleveranciers die ten aanzien van de besproken punten onvoldoende duidelijkheid bieden, of er zelfs door verrast zijn. Voor wie zelf als organisator optreedt, is het aangewezen het eigen veiligheidsbeleid aan de besproken standaards te toetsen en eventuele lacunes weg te werken.
Daarin is een cruciale rol weggelegd voor de opvolging van incidenten- en ongevallenanalyse.
ERCA certificaat
Omdat het inschatten van de veiligheid van touwenparcoursactiviteiten voor veel mensen niet eenvoudig is, vermelden we tenslotte twee eenvoudige manieren om deze te verifiëren. De eerste is de herkenning van het ERCA-label. De European Ropes Course Association certificeert
zowel parcoursinspecties als opleidingen. Vooral op het vlak van parcoursinspecties is de ERCA een werkbare referentie. Voor de veiligheid van het integrale programma is het BFNO-label interessanter. De veiligheidsaudits van de Beroepsfederatie voor Natuursportondernemingen lichten de praktijk in een bepaalde organisatie door op het terrein en back-office. In termen van dit artikel: de combinatie van beide labels biedt voldoende garanties voor de veiligheid van installatie en uitrusting, besproken in deel 1, de begeleiding, onderwerp van deel 2, en de onderliggende managementsystemen, die in dit laatste deel aan bod kwamen. In tegenstelling tot verschillende andere systemen gaan zowel de ERCA als de BFNO de toestand na op het terrein – niet alleen op papier.
Referenties Bailie, M. (199). Risk assessments, safety statements and all that guff. Far out – practical and informative adventure education, 1(3), 6-7. Bunting, C. (1995). Physiological measurements of stress during outdoor adventure activities. Journal of Experiential Education, 18(1), 5-11 Elling, M. (1988). Veiligheid op papier: waarom, wat en hoe? Kommunikatief, 1(3), 82-88 EN 15567-1 (2008). Sports and recreational facilities - Ropes courses - Part 1: Construction and safety requirements. Brussel: NBN. EN 15567-2 (2008). Sports and recreational facilities - Ropes courses - Part 2: Operation requirements. Brussel: NBN. FOD Economie, KMO, Middenstand & Energie (2004). Veiligheidsgids actieve ontspanningsevenementen. Brussel: Dienst Productveiligheid (versie 18.05.2004). FOD Economie, KMO, Middenstand & Energie (2006). Vragen en antwoorden over de interpretative van het koninklijk besluit van 25 april 2004 houdende reglementering van de organisatie van actieve ontspanningsevenementen. Brussel: Dienst Productveiligheid (editie 01, 01.05.2006). Furlong, L., Jillings, A., Larhette, M. & Ryan, B. (1995). Project Adventure twenty year safety study. Hamilton: PA. Gillis, L. (1995). Performing an emotional rescue. Ziplines, 11(4), 20-23 Hogan, R. (2002). The crux of risk management in outdoor programs: minimizing the possibility of death and disabling injury. Australian Journal of Outdoor Education, 6(2), 71-79. Hovelynck, J. (2002). Naar een kwaliteitssysteem voor programmaveiligheid in de natuursportsector? Vlaams Tijdschrift voor Sportbeheer, (2), 27-32. Hovelynck, J. & Geens, S. (2000). Touwenparcours en veiligheid: een overzicht. Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding, (2), 13-17 & (3), 18-23. Hovelynck, J. & Smitz, T. (2008). Programmaveiligheid in natuursportprogramma’s: de rol van risicoanalyse en de opvolging van ernstige incidenten. Vlaams Tijdschrift voor Sportbeheer, (203), 65-73. Hovelynck, J., Vanden Auweele, Y. & Mouratidis, T. (2007). Group development in the physical education class, in Liukoonen, J. et al. (Eds). Psychology for physical educators. Champaign: Human Kinetics. Kardolus, J. (1980). Sportklimmen en veiligheid. Lichamelijke opvoeding, 86(12), 554-555. Kern, V., Kölblinger, M., Haselbach, M., Rademächers, B. & Schweinheim, F. (2005). Accidents, psychological incidents and near-misses 2004/2005: a survey compiled by the European Ropes Course Association. Köln: ERCA report. Liddle, J. & Storck, S. (1995). Adventure program risk management report. Boulder: AEE. Mason, J. (2010). The search for the philosopher’s stone or the myth of hands off belaying. Horizons: professional development for outdoor practitioners, (49), 20-21. Melskens F. (1998). Veilig sportklimmen op school. Lichamelijke Opvoeding,
i
ii
iii
Dit artikel is beschikbaar op www.exponent-cts.com. De Europese norm verwijst naar de organisator als “operator: individual or organisation responsible for the operation of a ropes course” (EN 15567-2 (2008) 3.2). Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 25 april 2004 houdende regle-
86(12), 548-543. Merchant, D. (2003). Life on a line. A manual of modern cave rescue ropework techniques. Vol. 3. Published online at draftlight.net/lifeonaline. Meyer, D. (1979). The management of risk. Journal of experiential education, 2(3), 9-15. Ministère de la Santé, de la Jeunesse et des Sports (2007). Protection du public dans le cadre des activités physiques et sportives des «parcours acrobatiques en hauteur» (PAH). Parijs: omzendbrief 30.7. Panicucci J. (1995). Dangerously undertrained? Assessing technical skills competencies of your staff, in Frank L. (Ed), Seeds for change: AEE 23rd international conference proceedings. Boulder: AEE. Ringer M. & Spanoghe F. (1997). Can’t he see me crying inside? Managing psychological risk in adventure programs. Ziplines, 13(3), 41-45. Ryan, B. (1995). Safe programs: lessons from outstanding programs. Ziplines, 11(4), 24-27 Schweinheim, F. (2003). Accidents, psychological incidents and near-misses 2002/2003: a survey compiled by the European Ropes Course Association. Köln: ERCA report. Seddon, P. (2002). Harness suspension: review and evaluation of existing information. Norwich: Health & Safety Executive Research Report 451. Verhelst, M. (Red)(1998). Eerstehulpinitiatie voor jeugdleiders. Brussel: Rode Kruis Vlaanderen Vincent, S. (1995). Emotional safety in adventure therapy programs: can it be defined? Journal of Experiential Education, 18(2), 76-81. Wall J. & Tait C. (1994). Ropes Course Manual. Dubuque: Kendall/Hunt. Weems, B. & Bishop, P. (2003). Will Your Safety Harness Kill You? Occupational Health & Safety magazine, 27(3), 86-90. Wilderness Risk Managers Committee (1994). Wilderness Risk Management: proceedings of the 1994 conference. Conway: WRMC. Wilderness Risk Managers Committee (1995). Wilderness Risk Management: proceedings of the 1995 conference. Estes Park: WRMC. Williamson, J. (1995). Are we too safe? Ziplines, 11(4), 30-32. Williamson, J. & Gass, M. (Eds)(1993). Manual of accreditation standards for adventure programs. Boulder: AEE.
Auteurs Johan Hovelynck: organisatiepsycholoog (KUL) en vrijetijdsagoog (VUB). VTSdocent Speleologie en Canyoning. Johan is zelfstandig trainer-consultant en deeltijds docent Organisatiepsychologie aan de KUL. Geert Verstraete: sociaal pedagoog (KUL). Boomverzorger-klimmer (Helicon) en VTS-Instructeur B Rotsklimmen. Geert is veiligheidsverantwoordelijke bij Outward Bound België. Beide auteurs zijn partner en opleider voor Exponent Challenge Services cvba.
iv
mentering van de organisatie van actieve ontspanningsevenementen. Dit geldt onder meer ook speelterreinen (KB van 28.3.2001 betreffende de uitbating van speelterreinen, Art.7).
Bond voor Lichamelijke Opvoeding nr. 34 / 2010
21
BVLO
Sportimonium
In de gunst van Nike
22
Van 21 oktober 2010 tot 30 januari 2011 is de expo “ARTS & SPORTS TROPHY” tijdelijk te gast in het Sportimonium te Hofstade. Vermits deze thematische tentoonstelling de weerslag vormt van een tweejaarlijkse wedstrijd voor beeldende kunstenaars rond sporttrofeeën, is het een uitgelezen aanleiding om even stil te staan bij de oorsprong van een aantal gebruiken om sportkampioenen te eren en te belonen. Reeds in de Griekse Oudheid immers droomden atleten ervan om in de gunst te staan van de overwinningsgodin Nikè en om als winnaar bekroond en beloond te worden.
genaamde amforen of kylixen erg in trek. Deze vazen en drinkbekers waren immers gevuld met kostbare lichaamsolie en waren bovendien ook prachtig beschilderd met de beeltenis van de stadsgodin Athena enerzijds en met afbeeldingen van de beoefende sporttakken aan de andere zijde. Bij de opkomst van de moderne sport in het midden van de 19de eeuw, werd teruggegrepen naar de sporttrofeeën van weleer, al werden de met olie gevulde amforen en kylixen in de moderne tijd vervangen door kostbare bekers van edelmetaal, kristal of porselein.
Net zoals vandaag, waren er destijds een aantal sportwedstrijden die bij de atleten zeer geliefd waren omwille van hun aantrekkelijke prijzenpot. Op de “Panathenaea” bijvoorbeeld, een groot feest met sportwedstrijden die ter ere van Athena plaatsgrepen aan de voet van de Acropolis, waren de zo-
Eigenaardig genoeg waren er op de grootste en meest prestigieuze sportwedstrijden uit de Oudheid helemaal geen waardevolle trofeeën en materiële prijzen te verdienen. Zowel tijdens de Olympische Spelen als tijdens de heilige Spelen te Korinthe, Delphi of Nemea werden de overwinnaars van sport-
wedstrijden alleen geëerd met een krans van olijf- of lauriertakken. Een zege op deze zogenaamde ‘kransspelen’ was echter wel een inspanning waard want in het land van herkomst werden de zegevierende atleten beloond met allerhande ‘prijzen in natura’ zoals vrijstelling van belastingen, levenslang voedselonderhoud, het toetreden tot hogere ambten ... Dit antieke gebruik verklaart waarom verdienstelijke atleten bij de huidige Olympische Spelen uitsluitend beloond worden met een laurierkrans en een medaille die in het land van herkomst nochtans wordt omgezet in een niet onaardige som geld. Ook Nikè is voor de sportorganisatoren een blijvende bron van inspiratie. Nog steeds prijkt de gevleugelde overwinningsgodin op tal van moderne sportdiploma’s en sportmedailles.
Olympische
Van Waarden naar Attitudes Idealisme - integratie - integriteit ... de puntjes op de "I" (Deel 2 en slot)
Sport & Integratie
Prof. Dr. Thierry ZINTZ, Olympische Leerstoel Henri de Baillet Latour en Jacques Rogge Université catholique de Louvain
Trefwoorden: integratie, inclusie, waarden, sociale rol Het concept ‘integratie’ staat volop in de belangstelling en wordt vanuit diverse invalshoeken bestudeerd. Vaak wordt ‘integratie’ nochtans verward met verwante begrippen als ‘aanvaarding/opname/insluiting’ (inclusie) en ‘aansluiting’ (associatie).
vangfamilies of bijzondere activiteiten, waarbij sport vaak aan bod komt. Daarom moeten wij ons afvragen of sport ‘an sich’ in staat is individuen te integreren of moeten wij sport eerder zien als een bruikbaar middel in een globalere integratiestrategie?
Met betrekking tot onze hedendaagse samenleving, slaat het integratieconcept vooral op de integratie van vluchtelingen, de integratie van allochtonen, van personen die de streektaal niet spreken van hun vestigingsplaats, van andersvaliden, hetzij fysiek of mentaal, of op de integratie of reïntegratie van minderbedeelden.
Sport – in zijn breedste betekenis – is een menselijke activiteit die steunt op sociale, opvoedkundige en culturele waarden (Conseil Européen de Nice 2000). Men zou hieruit kunnen besluiten dat de politici en de sociale sector een integratiemogelijkheid zien in de sport in de zin van “een factor voor de opname (inclusie), voor de participatie aan het sociale leven, voor meer verdraagzaamheid, voor het aanvaarden van verschillen en voor het respect van regels”
Tezelfdertijd worden verschillende integratiemiddelen aangewend zoals hulpgroepen, op-
(Conseil Européen de Nice 2000). Volgens deze definitie zou sport een multidisciplinair hulpmiddel zijn voor de integratie van individuen en dit via insluiting (i.p.v. uitsluiting), sociaal contact, verdraagzaamheid en aanvaarding van onderlinge verschillen. Via een dergelijke aanpak of benaderingswijze zou de sport in Europa, een essentieel hulpmiddel kunnen worden voor integratie. Verscheidene sociale groepen zouden kunnen profiteren van de integratiekansen geboden door middel van fysieke en sportieve activiteiten. Dit geldt zowel voor jongeren en volwassenen in de marge van de maatschappij als voor migranten, mindervalide personen of gestigBond voor Lichamelijke Opvoeding nr. 4 / 2010
23
matiseerde groepen (Marcellini e.a. 2000).
in hun prestaties anderzijds.
Gasparini (2008) merkt nochtans op dat de begrippen integratie en sport niet zomaar als een automatisme aan elkaar gekoppeld kunnen worden. Hij citeert Sayad (1999), die integratie omschrijft als “... een proces waarvan men slechts achteraf kan zeggen of het al of niet is geslaagd of mislukt; een proces dat een evolutie veronderstelt van een volstrekt ‘zich anders voelen’ naar een volkomen identificatie”. Volgens Gasparini moet men dus niet de integratie op zichzelf gaan bestuderen, maar wel de verschillende stadia en dimensies ervan op een gegeven ogenblik.
Deze ‘inschakeling’ van de sport als middel om sociale problemen op te lossen zou resulteren uit “... haar – sinds twintig jaar niet meer verloochende – nooit aflatende aantrekkingskracht voor de jeugd. Sport draagt in zich de hoop op een betere toekomst die zou ontsnappen aan de druk van sociale en culturele determinismen ... haar traditie in Frankrijk waar sport meteen wordt verbonden met de mogelijkheid om alle groepen van eenzelfde regio te laten participeren, en eveneens met de waarden die zij vertegenwoordigt: gelijkheid, eerlijke wedijver en de ‘visuele toegankelijkheid’ voor iedereen”. Deze gedachte werd belichaamd door de overwinning van de Franse ‘bleu, blanc, beur’voetbalploeg tijdens de Wereldbeker in 1998. De toenmalige multiraciale en multi-etnische ploeg moest symbool staan voor de integratie door de sport. Helaas waren Zinedine Zidane, Thierry Henry en Lilian Thuram slechts ... de bomen die het bos verstoppen.
Als zodanig zal de sport, als sociaal bindmiddel van de maatschappij, slechts één van de aspecten vormen van het integratieproces. Door de dubbelzinnigheid in het gebruik van de termen ‘integratie’ enerzijds en ‘inclusie’ anderzijds in verband met sportbeoefening, blijft het moeilijk om de ware rol van sport in te schatten in tal van sociale processen.
1. Een positief historisch perspectief De Franse sportsocioloog Patrick Mignon van het Institut National du Sport et de l’Education Physique (Parijs) wijst erop dat de expliciete vraag of sport een factor is van socialisatie en integratie, helemaal niet nieuw is (Mignon 2000). ‘Nil nove sub sole’: er is niets nieuws onder de zon! Ook al was de terminologie enigzins verschillend, toch werd in de 19de eeuw al de vraag gesteld in hoeverre de promotie van sport kon bijdragen tot de samenhang (cohesie) van de nieuwe samenlevingen, die waren ontstaan ten gevolge van de Franse Revolutie enerzijds en van de industriële revolutie anderzijds. Mignon ondersteept dat vandaag de dag de publieke opinie “... een belangrijke plaats toekent aan sport omdat sport – net zoals cultuur – een bindmiddel is om het losgeknoopte sociale weefsel te herstellen, om de paden naar economische inschakeling terug te vinden, in één woord: om een uitweg te vinden voor de problemen van de teloorgang van probleemwijken, de uitval op school, de delinquentie en de risico’s op ‘communautarisme’ en racisme”. Sport zou het symbool moeten zijn “... de l’égalité à atteindre, en plus du caractère formateur que représente l’expérience sportive”. Pierre de Coubertin wees in dezelfde zin op de intrinsieke gelijkheid van individuen in de sport enerzijds tegenover het absolute onderscheid 24
Laat ons even deze kritische benadering van de integratie door de sport vergeten en kijken naar de positieve zijde van de medaille. Sport is inderdaad een microkosmos van onze maatschappij. Sport is een opvoedingkundig element dat bijdraagt tot rolidentificatie, het nemen van verantwoordelijkheid en het respect voor anderen. Sportbeoefening en haar regelgeving impliceert dat men niet alleen de reglementen kent, maar ze ook naleeft. Sport is meer dan ooit een activiteit waaraan iedereen kan deelnemen met zijn of haar specifieke vaardigheden en noden. Met deze doelstelling voor ogen, moet de integratie streven naar de gelijkheid van kansen, ook al zal de gelijkheid van prestatieniveau altijd een illusie blijven. Patrick Mignon (2000) formuleert deze ambiguïteit als volgt:
« Sport is fundamenteel gebaseerd op het egaliteitsprincipe… zij leidt op tot waarden van rechtvaardigheid en gelijkheid, die in de sport echter worden geconfronteerd met de realiteit van de ongelijkheid en van het toevalselement”.
2. Recente kritische vragen omtrent de socialiserende mogelijkheden van de sport Meerdere auteurs twijfelen vandaag aan deze positieve visie op de sport (Marcellini e.a. 2000; Gerlach & Brettschneider 2004; Gasparini
2008). Zij stammen zowel uit de pedagogische en sociologische als uit de economische wetenschapstraditie. Gasparini (2008) stelt dat de visie over een socialiserende en integrerende mogelijkheid van de sport “... berust op een mythe, die zich uit via de zogenaamde ‘sportieve ideologie’ en die werd gepromoot door de stamvaders van de moderne sport .... Doorgaans worden de veronderstelde sociale en opvoedkundige voordelen van de sport erg vaag geformuleerd (gaande van conflictloze voorsteden tot sociaal gedrag en zelfverwezenlijking) opdat zij als zodanig zonder veel kritiek aanvaard zouden worden; zo gaat men er ook eenvoudig van uit dat men door het simpele feit van sport te beoefenen – ook buiten het sportveld – een civiel en ethisch gedrag zal genereren. Bovendien wordt dit ‘credo’ vandaag door een veel bredere ‘geloofsgemeenschap’ gedragen en verkondigd dan alleen maar door de gevestigde sportverantwoordelijken (de z.g. sportbobo’s), die al jaar en dag deze lofzang aan de competitiesport aanheffen. Deze bedenkingen tonen aan dat de discussie omtrent integratie door middel van sport, voor de politici en de sociale sector, erg symbolisch beladen is. Daarom is het nodig om een andere benadering te zoeken, die zich baseert op een ‘approche de terrain’ en die zich loskoppelt van de symboliek en retoriek, die traditioneel wordt gebezigd in theoretische politieke, sociologische of psychosociale opvattingen over sport. Door het in kaart brengen van zogeheten ‘best practices’ – of eenvoudig gezegd ‘goede voorbeelden’ – en door het inschatten van hun sterkten en zwakten, hun kansen en mogelijke bedreigingen (volgens de klassieke SWOTanalyse) kunnen nieuwe inzichten worden gevonden om sport en integratie met elkaar te verzoenen. Door een evaluatie te maken van zowel de positieve elementen als van de mogelijke tekortkomingen van de bestaande acties, nemen wij een ‘deductief’ standpunt in. Daarom appeleren wij nogmaals aan de reeds geciteerde wetenschappelijke stelling van Sayad (1999), die stelde dat integratie bestaat uit:
“... un processus dont on ne peut parler qu’après coup, pour dire qu’elle a réussi ou qu’elle a échoué; un processus qui consiste à passer de l’altérité la plus radicale à l’identité la plus totale”.
3. “Woorden wekken, daden strekken”: sport en integratie verzoenen door ‘best practices’ In een publicatie van 2009 tonen Vandermeulen en Cloes ons de weg naar een verzoening tussen sport en sociale integratie. Zij stelden een lijst op van de doelstellingen, die werden geformuleerd door de verantwoordelijken van de verschillende projecten rond integratie door sport. Zij gaan ervan uit dat “... de mensen die zich engageren in ‘sociale sportacties’, spontaan handelen om zo een meerwaarde te bieden aan de deelnemers. Hun inzet voor sociaal benadeelde personen is geïnspireerd door een humaan ideaal. Ook in de ‘geïnstitutionaliseerde’ sport komen deze waarden aan bod, maar zij worden er vaak naar de achtergrond verschoven”. Zij stipuleren eveneens dat er geen ‘bijzonder geschikte momenten’ zijn voor het aanbieden van sportactiviteiten met een integratieperspectief en besluiten dat “... men permanent moet blijven investeren in de ondernomen acties”. Er bestaat echter een discrepantie tussen de nodige middelen enerzijds en de effectieve realisaties anderzijds omwille van het feit dat de opvang en begeleiding louter berust op vrijwilligerswerk of doordat men slechts officieuze vergoedingen kan uitkeren door het ontbreken van een aangepast sociaal statuut. De meeste sportgerelateerde integratieprojecten vinden zowel plaats in bestaande multisport- als in specifieke sportaccommodaties. Voor Vandermeulen en Cloes is het logisch dat op integratie gerichte sport beoefend wordt in de bestaande sportaccommodaties. Rekening houdend met de saturatiegraad van deze bestaande accommodaties, kan men gemakkelijk de moeilijkheden begrijpen waarmee de projectverantwoordelijken kampen om een fatsoenlijk uurrooster los te peuteren.
initiatieven die genomen worden i.v.m. ‘sociale sport’, alsook van de factoren die hun realisatie zouden kunnen belemmeren, stellen Vandermeulen en Cloes voor om alle geplande acties rond integratie door sport te bundelen rond vier krachtlijnen, die het succes van dergelijke initiatieven moeten verzekeren. Deze vier krachtlijnen richten zich op promotie, ondersteuning, analyse en coördinatie.
Om een realistische inschatting te maken van de integratiemogelijkheden door middel van fysieke en sportieve activiteiten, is het absoluut noodzakelijk de argumenten te toetsen aan de feiten ... de theorie te confronteren met de praktijk! (Nederlandse vertaling door de heer Steve Storme, Voorzitter BVLO Oost-Vlaanderen en eindredactie door Prof. em. Roland Renson)
Promotie: bewustmaking • Colloquia organiseren en publicaties verspreiden (waarden van alternatieve sport) • Mediatiseren van efficiënte projecten • Het creëren van een kwaliteitslabel • Lobbyen Ondersteuning: bijdragen tot de verbetering van de voorwaarden. • Hulp bieden aan het management • Investeren in de vorming van de actoren • Originele initiatieven ondersteunen Analyse: ontwikkeling van veldkennis stimuleren • Analyseren van de acties en van hun impact • Kennis en informatie uitwisselen • Veldervaring aanmoedigen Coördinatie: de rentabiliteit van acties verhogen door degelijke planning • Het opzetten van een coördinatiestructuur • De diverse actoren en sectoren bundelen in een ‘task force’ • Het opstellen van een handleiding of ‘draaiboek’ helpen realiseren Bibliografie Gerlach, E. & Brettschneider, W.-D. (2004). ”Effects of Physical Activity in Sports Clubs on Self-Concept and Health in Children”. In H. W. Marsh, J. Baumert, G. E. Richards & U. Trautwein (Eds.), Self-Concept, Motivation and Identity: Where to from Here? Collected Papers of the Third Biennial Self-Concept Enhancement and Learning Facilitation (SELF) Research Centre International Conference, Berlin, Germany, July 4-7, 2004. Conseil Européen de Nice (2000). Conclusion de la Présidence. Annexe 4. Déclaration relative aux caractéristiques spécifiques du sport et à ses fonctions sociales en Europe devant être prises en compte dans la mise en œuvre des politiques communes. Geraadpleegd via het Internet op 11 februari 2010 <http://www.europarl.eu.int/summits/nice2_fr.htm#an4>. Gasparini W., « L’intégration par le sport. Genèse d’une croyance collective », Sociétés contemporaines « L’intégration par le sport », 2008, n° 69, pp. 7-21.
De belangrijkste les die we uit dergelijke acties moeten trekken, is de absolute vereiste van een adequate aanpassing van de sportactiviteiten aan de specifieke doelgroepen, die zich duidelijk onderscheidt van de ‘klassieke’ sportaanpak. Uit de enquête bleek dat ‘leven in groep’ en ‘eerbied en respect voor elkaar’ centraal dienen te staan, waaruit duidelijk blijkt dat de activiteitverantwoordelijken een belangrijke sociale rol vervullen.
Marcellini A., Lefevre N., De Leseleuc E. et Bui-Xuan G. « D’une minorité à l’autre…Pratique sportive, visibilité et intégration sociale des groupes stigmatisés », Loisir et Société, 2000, Vol 23-N°1, pp. 251-272.
Op basis van een analyse van gunstige en ongunstige factoren met betrekking tot dergelijke
Het eerste deel vindt u terug in het Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding, afl. 227, 2010/3, pp. 8-15
Mignon P., Sport, Insertion, Intégration, Au Miroir du Sport, n° 1226, juillet-aôut 2000, pp. 15-26 Vandermeulen M. & Cloes M., Analyse des structures valorisant le rôle social du sport en Communauté Wallonie- Bruxelles, Département des Sciences de la Motricité, Université de Liège, JRIEPS, 16/01/ 2009.
Bond voor Lichamelijke Opvoeding nr. 4 / 2010
25
BVLO
Europees sportnieuws
In de rubriek Europees Sportnieuws gaan we deze keer kijken bij onze Noorderburen. De Koninklijke Vereniging Leraren Lichamelijke Opvoeding of KVLO heeft de jongste maanden een aantal ingrijpende veranderingen doorgevoerd en blaakt van het vertrouwen voor de toekomst. De nieuwe voorzitter Jan Rijpstra die ook tijdens de laatste BVLO-Studiedag in Leuven een sessie gaf, deelt zijn plannen.
„SAMEN een doel nastreven:
dat is de kracht van het Platform Sport, Bewegen en Onderwijs“ Het Platform Sport, Bewegen en Onderwijs is een voorbeeld van hoe samenwerking kan werken. Als je ziet wat er na een jaar al bereikt is, dan geeft dat energie om door te gaan met het uitvoeren van de vijf projecten. Ik ben ervan overtuigd dat met het gezamenlijke enthousiasme zoals we dat nu uitstralen, ook positieve resultaten geboekt zullen worden, zegt Jan Rijpstra, sinds mei voorzitter van de KVLO.
De KVLO heeft als vakvereniging voor het bewegingsonderwijs in vrijwel alle deelprojecten van het Platform een rol. “De kracht van het Platform is dat alle kennis en expertise gebundeld wordt en dat we SAMEN aan één doel werken: namelijk dat kinderen en jongeren meer en beter gaan bewegen met de school als uitgangspunt. Want dat staat voor de KVLO voorop: De school is dé plek om kinderen meer te laten bewegen. Daar bereik je alle jeugd: circa anderhalf miljoen in het basisonderwijs, een miljoen in het voorgezet onderwijs en een half miljoen in het mbo. En dat bijna elke dag!“
de mooie woorden om moet zetten in concrete daden. Overgewicht en gebrek een beweging zijn een bedreiging van de gezondheid van grote groepen kinderen, met torenhoge zorgkosten tot gevolg. Als Nederland de ambitie heeft om als land op Olympisch niveau te komen, met de OS 2028 als doel, dan is het duidelijk dat er hoognodig structurele maatregelen nodig zijn om bewegen van onze jeugd te stimuleren. Wat ons betreft moet de landelijke overheid hiervoor de kaders aangeven.“
Campagne 3+2 = een fit idee
Hoognodig Rijpstra is geschrokken van de recente cijfers uit de groeistudie van TNO (juli 2010) en de uitkomsten van het onderzoek naar de fitheid van kinderen van het VUMC (Collard mei 2010).“Het is overduidelijk dat de landelijke overheid nu 26
KVLO is met steun van landelijke organisaties zoals NOC*NSF, NISB, Olympisch Vuur en NIGZ, en tal van sportieve bekende Nederlanders nu de campagne 3+2 = een fit idee gestart: voor meer lessen bewegingsonderwijs en een via de school geregeld naschools sportaanbod. Met
als doel: drie uur gym van de vakleerkracht LO en twee uur bewegen en/of sporten per week via school (zie www.3plus2.nl ). Rijpstra: “Deze campagne past heel goed in de doelen van het Platform Sport, Bewegen en Onderwijs. Voor de KVLO is het daarnaast van belang, dat het doel niet alleen moet zijn om de jeugd meer te laten bewegen maar ook dat het vak bewegingsonderwijs deskundig wordt gegeven. Dat wil zeggen: door docenten die de vierjarige ALO-opleiding hebben gevolgd óf de leergang bewegingsonderwijs via de Pabo. Zij kunnen leerlingen de juiste begeleiding en stimulans geven: zowel de goede en fitte als de minder getalenteerde en minder gemotiveerde leerling. Het gaat dan naast motorische vaardigheden ook om vaardigheden op sociaal en cognitief gebied, zoals ook staat in kerndoelen en eindtermen.
Beweegteams Het belang van een beweegteam op school wordt steeds groter en vergt meer investering en stimulans. Beweegteams worden ingezet
Trefwoorden: KVLO, campagne, onderwijs, naschools sportaanbod, vakleerkracht, combinatiefunctionaris
educatieve rol van sport promoten (gendergelijkheid, mensen met een handicap, bescherming van jongeren,…) • uitwisseling van kennis, dialoog en goed beheer van de sportorganisaties bevorderen (licentiesystemen, mobiliteit van sporters/trainers,..) • projecten die bijdragen tot een gezonde levensstijl door middel van sport • samenwerking met andere Europese om de lessen LO in het basisonderwijs en ookorganisaties landen en internationale op het vlakte van sport de naschoolse sportactiviteiten verzorgen. In
Door het Lissabonverdrag wordt ook een Formele Europese Raad van de ministers van Sport opgericht, waar de lidstaten hun concreet engagement op het vlak van sport uitspreken en gezamenlijk een aantal prioriteiten stellen.
België voorzitter van de Europese Unie in 2010
de partners in eigen land, maar ook met de Europese instellingen (Europese Commissie, Europees Parlement) en de andere Europese lidstaten. De Vlaams minister van Sport Philippe Muyters zal die Europese vergaderingen voorzitten en heeft dus een belangrijke rol op het internationale toneel te spelen in 2010.
Vanaf 1 juli 2010 tot het einde van Meer informatie over het Belgische Platform Sport, Bewegen dat jaar zal België voorzitter zijn van de en Onderwijs EU-voorzitterschap sport wordt later
die beweegteams kunnen de (hbo-geschoolde) Europese Unie. Voor materies waarvoor de bekendgemaakt, maar de voorbereidingen Tijd voor actie! Gemeenschappen bevoegd zijn, werden zijn al in volle gang binnen het departeleraar bewegen en sport (de nieuwe term voor Het Platform Bewegen en Onderwijs is een uniek samenwerkingsverband van een groot afspraken Sport, gemaakt welke Gemeenschap In 2010 wordt een oproep gelanceerd ment CJSM van de Vlaamse overheid. de gymleraar), de combinatiefunctionaris en de België zal vertegenwoordigen. voor een aantal voorbereidende acties, aantal organisaties in sport, onderwijs, kinderopvang, jeugdwelzijnswerk en overheden. Met waarna een Europees Sport (mbo-geschoolde) leraar(ondersteuner) sportProgramma Meer het ondertekenen intentieverklaring op 26 weten? maart 2009 hebben deze organisaties geZo zal Vlaanderenvan meteen betrekking tot sport uitgewerkt zal worden in de periode 2010 en bewegen bijvoorbeeld zitten. “De leraar België vertegenwoordigen is Vlaanderen – 2012, dat actief zal zijn vanaf 2014. zamenlijk een kijkje op: het BeleidskaderenSport, BewegenNeem en Onderwijs van de ministeries van OCW en VWS bewegen en sport Ook vervult hierbijsportfederaties, een coördi- sportclubs verantwoordelijk voor het coördineren van http://ec.europa.eu/sport. Maar ook via Vlaamse in uitvoering genomen. De hoofddoelstelling is dat in 2012 minimaal 50% van de jongeren in het Belgisch EU-voorzitterschap Sport. en sportorganisaties zullenom projecten die www.vlaanderen.be/sport kan je in 2010 nerende rol. Een uitgelezen mogelijkheid de leeftijd 4-17 jaar voldoet aan de beweegnorm (2005: 40%): 60Europa minuten matig intensieve beantwoorden aan de criteria kunnen berichtgeving rond sport en opvolmet korte lijnen leerlingen te Dat betekent niet alleen de praktisch indienen bij en de hunsportclubs expertise kunnen delen lichaamsbeweging per dag. Deze doelstellinggen. wordt bereikt door middel van vijf deelprojecten. organisatie van de verschillende evenepartners. Daarnaast zullen krijgen. Bijvoorbeeldmet bij Europese dagarrangementen op menten, maar ook de inhoudelijke voordie Vlaamse actoren ook kunnen leren Voorbereiding meer informatie over het en4.Onderwijs en de vijf deelprojecten basisscholen zijn beweegteams eenenuitgelezen Bron:Bewegen VSFmagazine 2009, pp. 23-24 van de kennis ervaring uit andere van de agenda, het Platform uitwerkenSport, Europese landen en op die manier hun van de thema’s en documenten en dat zie www.sportbewegenenonderwijs.nl. mogelijkheid.“ eigen werking en projecten verbeteren.
allemaal in overleg met de verschillen-
ZEEZEILEN
Ook voor uw sportdagen of sportkampen Sterk gereduceerde all-in prijzen voor scholen 1 dagreis, of meerdere dagen met overnachting mogelijk INFO: CHANNEL SAILING - Koestraat 1, 8490 Jabbeke - Tel. 050/81.53.40 - Fax 050/81.53.50 e-mail: info@channelsailing.be website: www.channelsailing.be CHANNEL SAILING: JACHTVERHUUR - JACHTCHARTER
SPORTDAG-FORMULE: 40 euro/leerling/dag - incl. verzekering, schipper, waarborg per jacht mag één begeleider gratis mee - vanaf 4 dagen: 30 euro/leerling/dag Bond voor Lichamelijke Opvoeding 23 4 / 2010 nr. Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 2010/1
27
28
BVLO
BVLO
“Dynamische jonge staf” Het BVLO-Secretariaat is open alle werkdagen van 8u45 tot 13u en van 14u tot 17u15. Onze algemene gegevens: tel. 09 218 91 20 – fax 09 229 31 20 - E-mail: info@bvlo.be
Sofie De Bock (5) voor alle informatie over “Nascholingen & Studiedagen”: tel. 09 218 91 29 Tom De Clerck (6) de man van de “Facturatie & Bestellingen”: tel. 09 218 91 21
We stellen ons even voor: Katrien Allaert (1) – bijgestaan door Simon van Hooren (2) weet u alles te vertellen over “Clubinfo, Activiteiten & Sportkampen” tel. 09 218 91 24
Line Dumoulin (7) dagelijkse leiding BVLO: tel. 09 218 91 27 Sophie Van Aelst (8) het adres voor “Publicaties, Persrelaties, Communicatie”: tel. 09 218 91 22
Stephanie Coppens (3) – bijgestaan door Kirsten Bogaerts (4) als je iets wil weten of melden i.v.m. “Ledenadministratie: databeheer, verzekeringen”: tel. 09 218 91 23
(1)
(2)
(3)
(4)
(5)
(6)
(7)
(8)
dagelijkse leiding en besturen Dagelijks Bestuur • Eric De Boever (1), Voorzitter, Ter Rivieren 11, 9031 Gent/Drongen, tel. 09 282 66 96, eric.deboever@bvlo.be • Patrick De Poorter (2), Financieel Directeur, Monterreystraat 51, 9000 Gent, depoorterpatrick@live.be • Line Dumoulin (3), Secretaris-Generaal, Fraterstraat 96, 9820 Merelbeke, tel. 09 230 59 98, line.dumoulin@bvlo.be • Josse Lambrix (4), Voorzitter BVLO Limburg, Eerste Ondervoorzitter, Maastrichtersteenweg 202, 3700 Tongeren, tel. 012 23 38 01, josse.lambrix@telenet.be Directiecomité = Dagelijks Bestuur BVLO uitgebreid met • Livin Bollaert (5), Poolse Winglaan 20, 9051 St. Denijs-Westrem, tel. 09 248 07 71, livin.bollaert@telenet.be • Kristine De Martelaer (6), Smalle Heerweg 211, 9080 Lochristi, kdmartel@vub.ac.be • Wim Verbessem (7), Ere-Directeur Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding, Adolf Buylstraat 56, 8400 Oostende, tel. 059 51 79 38, verbessem-devos@skynet.be
RAAD VAN BESTUUR BVLO Jan Boutmans, Leo Clerckx, Eric De Boever, Dirk De Clercq, Mario De Jans, Kristine De Martelaer, Patrick De Poorter, Jan Dumon, Freddy Gatz, Eveline Lagae, Josse Lambrix, Johan Lefevre, Eric Leijnen, Jan Seghers, Linda Van Puymbroeck, Germain Vanneste, Johan Vanthournout, Wim Verbessem & Line Dumoulin, gemachtigd lid SENAAT BVLO Gerda Billiauws, Jean-Pierre Bormans, René Goossens, Jan Priem, Philippe Storme, Georgette Swinnen, Guy Van der Marlière
(1)
(2)
(3)
(4)
(5)
(6)
(7)
"provinciaal uitgebouwd" BVLO is nooit veraf. Neem gerust contact op met jouw provinciale afdeling: BVLO Antwerpen vzw • Voorzitter: Linda Van Puymbroeck • Ondervoorzitter: Leo Clerckx • Secretaris: Geoffrey Hermes • Penningmeester: Joeri Clerckx Correspondentieadres: Huis van de Sport, Boomgaardstraat 22 bus 32, 2600 Berchem BVLO Limburg vzw • Voorzitter: Josse Lambrix, Maastrichtersteenweg 202, 3700 Tongeren, tel. 012 23 38 01, josse.lambrix@telenet.be • Secretaris: Sonia Meurant, Nieuwe Steenweg 3A bus 201, 3850 Nieuwerkerke, tel. 011 48.72.13, sonia.meurant@scarlet.be • Penningmeester: Marc Broeks, Heidestraat 112, 3500 Hasselt, tel. 011 22.96.41, marcbroeks@telenet.be BVLO Oost-Vlaanderen vzw • Voorzitter: Steve Storme, Slodelwiezeweg 9, 9890 Vurste, tel. 09 363 04 82, stesto@telenet.be • Ondervoorzitter: Marie-Anne De Pape, Patronagiestraat 7, 9950 Waarschoot, marieannedepape@hotmail.com Hanne Gyselbrecht, Meienbroek 43, 9920 Lovendegem, hannegyselbrecht@hotmail.com
• Secretaris: Sofie Meneve, Bekemolen 1, 9700 Oudenaarde, sofie.meneve@vlg.be • Penningmeester: Eveline Lagae, Keizer Karelstraat 14, 9700 Oudenaarde, eveline.lagae@westvl.schoolsport.be BVLO Vlaams-Brabant • Voorzitter: Kristine De Martelaer, Smalle Heerweg 211, 9080 Lochristi kdmartel@vub.ac.be • Secretaris: Thomas Doms, Motstraat 10, 1980 Eppegem, thomasdoms@gmail.com • Penningmeester: Steve De Decker, Rode Kruisstraat 13, 2830 Willebroek, tel. 02 629.37.56 BVLO West-Vlaanderen • Voorzitter: Jorge Cottyn, Goedendaglaan 106, 8500 Kortrijk, tel. 056 21 20 23, JorgeCottyn@katho.be • Secretaris: Michel Rys, E. Ronselaan 10, 8630 Veurne, tel. 058 31.20.87, rysdeb@hotmail.com • Penningmeester: Ruben Ost, Begoniastraat 25, 8310 Assebroek, tel. 0473 676 960, Ruben.Ost@hotmail.com
Bond voor Lichamelijke Opvoeding nr. 4 / 2010
29
BVLO
Beste BVLO-lid
BVLO is er ook voor jouw gezinsleden en collega’s (school of sportdienst)! Ontdek het aanbod en profiteer er ook voor Tweede lid betaalt slechts 26 euro (volwassenen) of 19 euro (kinderen tot 18 jaar) Ga je straks skiën of gewoon lekker gaan glijden in de sneeuw met je gezin en wil je je gezinsleden ook verzekeren voor persoonlijke ongevallen > dat
kan!
ook voor minder getalenteerde wintersporters!
Doe je elke zondagmorgen de fit-o-meter met jouw zus of zoon of vader of moeder en wil je die ook verzekeren voor persoonlijke ongevallen > dat
kan!
voor uitslovers en toeristen!
Misschien speel je met collega’s elke dinsdagmiddag of avond een partijtje volleybal, badminton of voetbal en willen jullie ook verzekerd zijn voor persoonlijke ongevallen > dat
kan!
ook voor die van frans en biologie of voor Herman van het zwembad en Els van de sportkampen
Je gaat een paar keer per jaar fietsen met een groep collega’s of familieleden, kan je dan ook bij BVLO terecht > dat
kan!
van driewielers tot wielertoeristen
De extra leden hoeven geen LO’er te zijn om aan te sluiten bij de BVLO en ook te genieten van de voordelen van het lidmaatschap, waaronder de superinteressante 24/24 uur persoonlijke verzekering (wereldwijd).
Wat Ledentelefoon of Website doen? Bel ons op 09 218 91 23 en we zorgen voor een vlotte aansluiting of kijk op onze site www.bvlo.be voor meer info en online inschrijvingsformulieren
Meer info over polissen en waarborgen, alle andere formules en tarieven en hoe je gemakkelijk een echte sportclub of een los groepje sportvrienden aansluit en verzekert, vind je op onze vernieuwde website: www.bvlo.be of bel naar onze ledentelefoon 30
BVLO
BVLO-activiteiten
BVLO-Studiedag was succes
De 36e BVLO-Studiedag die in Leuven plaatsvond op 16 november mocht rekenen op een kleine 500 aanwezigen en die waren enthousiast over het aanbod. De lesgevers hebben weer het beste uit zich naar boven gehaald en gaven de deelnemers vernieuwende en originele concepten mee. De mensen die ’s morgens een reuzenfile hadden getrotseerd, konden achteraf wel terugblikken op een waardevolle studiedag. Volgend jaar spreken we op donderdag 10 november af in Brussel! Het is de bedoeling een echte internationale studiedag te organiseren. We zijn te gast in de VUB en werken samen met de ULB en de Europese School. Ook de Europese vereniging voor Lichamelijke Opvoeding – EUPEA vult een deel van de organisatie in, een uitstekend moment om onze voelsprieten uit te steken en te leren van onze Europese collega’s. Het plan is om good practices voor te stellen en te delen met elkaar. © Ives Jossa
Nascholingsweek met internationaal tintje Een kleine primeur: de nascholingsweek van BVLO Oost-Vlaanderen van 22 tot 26 augustus 2011 in Gent zal opnieuw een internationaal tintje krijgen, met buitenlandse lesgevers en deelnemers. Op dit moment worden de lesgevers gerekruteerd en we hebben al een aantal leuke onderwerpen op het oog. Uitkijken dus naar het aanbod en heeft u ideeën of kent u buitenlandse collega’s die hierin passen, voel u vrij om suggesties te doen. Dat kan via een mailtje naar de BVLO: info@bvlo.be
Sumoworstelen met BVLO op Tofsportrock BVLO was op zondag 21 november aanwezig op Tof-sport-rock. Dit evenement dat de afsluiter is van het ‘sport voor allen’-jaar vond plaats in de topsporthal en de Blaarmeersen in Gent. BVLO had geen doorsnee-sport in de aanbieding maar ging volledig voor het sport voor allen project. Het aanbieden van sumoworstelen was een echte publiekstrekker. Van klein tot groot, iedereen kon zich erin vinden en zich eens volledig uitleven. Door de constante stroom van deelnemers was het zeer sfeervol. Onder de worstelaars telden we veel jongeren van jeugdbewegingen die onderling de ‘rivaliteit’ op een sportieve en ludieke manier konden uitvechten. Ook zonen die het eens met ‘gelijke wapens’ tegen hun vaders wilden opnemen, waagden zich graag aan deze uitdaging. De organisatie van Tof-sport-rock was in handen van Bloso in samenwerking met Tofsport Vlaanderen. De verschillende omnisportfederaties, waaronder dus BVLO, zorgden voor begeleiders bij de verschillende recreatiesporten.
zeker doen ! Teken in op de BVLO-nieuwsbrief en je bent als eerste op de hoogte van alle nieuws en weetjes! Intekenen kan via de website www.bvlo.be, rechts onderaan.
Noteer nu al: BVLO Toert op 15 mei 2011 De jaarlijkse Fiets en Wandeldag ‘BVLO Toert’ vindt plaats op zondag 15 mei 2011 in Belsele. Een ideale dag om met het hele gezin of met een vriendengroep deel te nemen aan een tocht naar keuze. Meer info volgt!
BVLO-Sportkampen Het volledige aanbod is van januari te bekijken op de website. Schrijf uw kinderen, leerlingen, clubspelertjes op tijd in! Alle info: www.bvlo.be of via de BVLO-Nieuwsbrief
De Bond voor Lichamelijke Opvoeding vzw organiseert op woensdag 30 maart een bijscholingsvoormiddag rond dans en voetbal in Melsele. Deze sportieve voormiddag zorgt ervoor dat je nieuwe dingen kan uitproberen en jouw kennis aanscherpen. Na afloop ga je naar huis met kant-en-klare dansjes en een hoop nieuwe voetbal-ideeën om aan de slag te gaan. Inschrijven kan vanaf 2011 via de BVLO website. Bond voor Lichamelijke Opvoeding nr. 4 / 2010
31
Eindejaarsactie de hele maand december voordelig kerstshoppen* bij Janssen-Fritsen
*De kerstshopping actiebon vindt u op www.janssen-fritsen.be (Actievoorwaarden op de actiebon) Janssen-Fritsen n.v. - Klaverbladstraat 2 - 3560 Lummen - Tel.: 013-53 15 07 - Fax: 013-53 15 10 - info@janssen-fritsen.be - www.janssen-fritsen.be 32
BVLO
Algemene Bewegingsvaardigheden Abdel Wahhabi, Gediplomeerde professionele bokstrainer, BLOSO
1
Rein Haudenhuyse, Master Lichamelijke Opvoeding, Vrije Universiteit Brussel
2
3
4
5
LESONDERWERP: reactievermogen en verplaatsing (deel 1) DOELGROEP: jongeren 1ste graad secundair (n= 20), geen specifieke voorkennis vereist MATERIAAL: 10 noodles (foam materiaal), 20 springtouwen (single ropes), 10 kleine valmatjes, 20 tennisballen. LESDOEL(EN): Jongeren verbeteren hun ruimtelijke en coördinatieve vaardigheden. Jongeren kunnen op een correcte manier omgaan met hun partners. Jongeren kunnen onder druk oefeningen technisch correct uitvoeren. GERAADPLEEGDE BRONNEN: FUNdamentals, dvd-instructies voor het creëren van een sociaal-pedagogisch vechtsportklimaat, KNKF 2008 Abdel Wahhabi, hoofdtrainer binnen Opboksen (Genk) sinds 1993. abdelwahhabi@gmail.com
opwarming Tijd
DoELSTELLINGEN
5’
Jongeren zijn op een speelse manier opgewarmd.
oefenstof
organisatie
didactisch handelen Tennisbal solo Coach zorgt dat materiaal in handbereik is, maar niet de oefeningen hindert. Springtouwen kunnen op valmatjes klaargelegd worden.
A. Tennisbal solo Jongeren verzamelen in een cirkel met de coach in het midden. Elke jongere krijgt een tennisbal toegeworpen. Bij vangen roept de jongere heel luid zijn naam. Emmer met tennisballen staat in het midden, springtouwen liggen op een valmatje(s) aan de kant. springtouw tennisballenton jongere coach matje
Algemene bewegingsvaardigheden 050
5’
Jongeren hebben hun coördinatievermogen op een speelse manier geoefend.
Oef 1. Jongeren dribbelen afwisselend met rechter- en linkerhand met tennisbal door elkaar (indien mogelijk binnen afgebakende zone)*. Op signaal nemen de jongeren tennisbal in de hand en stoten zoveel mogelijk voor zich uit in een tijdsinterval van 5 seconden. Tijdens het stoten mag de jongere roepen wat hij/zij wil. *zone kan telkens kleiner (eventueel met tovertouw) gemaakt worden om de moeilijkheidsgraad en het contact tussen de deelnemers te verhogen ** variaties van stoten: uppercuts
Coach moedigt de jongeren aan om luid hun naam te roepen.
1
tennisbal
Oef 1. Coach bakent de ruimte af en geeft telkens een duidelijk begin- en eindsignaal. Voorbeelden van ‘kreten’ worden gegeven door coach of vrijwilligers. Roepen gebeurt vanuit de buik. Coach zorgt ervoor dat jongeren blijven bewegen (licht huppelend).
Bond voor Lichamelijke Opvoeding 1
Jongeren hebben hun coördinatievermogen op een speelse manier geoefend.
Oef 2. Idem oef 1 maar nu proberen deelnemers elkaars bal weg te duwen. Wanneer bal kwijt, gaat de deelnemer aan de kant, neemt een springtouw (single rope) en probeert 10 sprongen uit te voeren naar eigen vaardigheidsniveau. Nadien gaat hij/zij terug in de speelzone.
Oef. 2 Coach zorgt dat springtouwen ver genoeg liggen van de zone waar gedribbeld wordt. Coach biedt verschillende mogelijkheden aan voor het ropeskippen, en corrigeert waar nodig, zorgt dat het spelelement erin blijft.
Jongeren zijn op een speelse manier opgewarmd door met elkaar de oefeningen op een correcte manier uitgevoerd te hebben.
B. Tennisbal duo Deelnemers vormen groepjes van 2. Per groepje 1 tennisbal.
Coach laat de overige tennisballen verzamelen in de ballenemmer.
5’
Jongeren hebben hun reactievermogen op een speelse manier geoefend.
Oef. 3 Partner werp tennisbal weg. Andere gaat deze zo snel mogelijk recupereren. Doel van de deelnemer met tennisbal is om de intentie (baltraject) zo lang mogelijk verborgen te houden. Na 5x, rollen wisselen.
Oef. 3 Demonstratie wordt gegeven. Coach zorgt dat spelelement erin blijft, en wijst op het aandachtig bewegen in de ruimte met andere deelnemers.
5’
Jongeren hebben hun reactievermogen op een speelse manier geoefend.
Oef. 4 Partners staan tegenover elkaar. Eén van de partners houdt beide armen horizontaal gestrekt op schouderhoogte met de handpalmen wijzend naar de grond. De andere houdt de tennisbal in 1 hand recht voor zich uit tevens ter hoogte van de schouders van de partner en tussen beide handen van de partner. Bal wordt gehouden met de handrug opwaarts georiënteerd. De bal wordt zo losgelaten en partner probeert deze op te vangen (na 10 maal wisselen en score bijhouden). Het is niet toegelaten voor de partner met bal om schijnbewegingen te doen.
Algemene bewegingsvaardigheden 051
5’
2
* Hoe lager de bal gehouden wordt, hoe moeilijker het is deze te vangen ** door de knieën te buigen, verhogen de vangkansen
2
Oef. 4 Coach geeft een duidelijke demonstratie, en geeft aan hoe de moeilijkheidsgraad kan verhoogd worden. Er dient gelet te worden op een juiste positie van de armen en handen.
5’
Jongeren hebben hun reactievermogen geoefend. Jongeren hebben kennisgemaakt met de basishouding. Inschatten werpbaan, reactievermogen
Oef 5. Eén van de partners staat zonder tennisbal tegen de muur. Indien rechtshandig, wordt het linkerbeen vooraan geplaatst. De voeten blijven op de zelfde plaats en de benen worden licht gebogen. De andere partner gooit met gestrekte arm de tennisbal met een onderhandse worp naar de plaats waar de partner staat. Ter bescherming worden handen van partner aan de muur bij het gezicht gehouden. Doel van de oefening is de tennisbal te ontwijken. Degene die moet ontwijken houdt steeds het hoofd rechtop en kijkt naar de partner, met kin tegen de borst. Ontwijken gebeurt door het lichaam naar link of rechts te bewegen zonder dat het lichaam schuin (L/R) op het bekken komt te staan. De romp neigt steeds licht naar voren. De partner met bal probeert telkens de bal na gooien terug op te vangen, en wacht steeds 2 tellen alvorens opnieuw te werpen.
3
Oef 5. Coach geeft een demonstratie en accentueert de aandachtspunten qua houding (de voeten blijven op dezelfde plaats, aanzicht naar voren, hoofd recht naar voren, knieën zakken, romp licht naar voren gebogen, knieën gebruiken). Coach zorgt dat een juiste en gecontroleerde werptechniek gehanteerd wordt. Coach zorgt dat voldoende tijd tussen worpen is, en dat gecontroleerd geworpen wordt. Tennisballen en springtouwen worden zorgvuldig opgeborgen.
*best kan de afstand tussen beide partners beginnen bij 3 meter (3 grote passen). Indien beide partners instemmen kan deze mogelijks verkleind worden.
kern DoELSTELLINGEN
oefenstof
5’
Jongeren hebben de principes van voorwaarts, achterwaarts, zijwaarts vorderen geoefend.
A. Verplaatsingstechnieken solo Voor de oefening in de kern is het noodzakelijk dat de deelnemers zich op een technisch correcte en efficiënte manier in de ruimte kunnen verplaatsen. Volgende oefeningen worden in rijen uitgevoerd met de coach vooraan.
Jongeren kennen de basishouding.
Basishouding (voor rechtshandige) = linkervoet voor, schouderbreedte afstand tussen beide voeten, knieën licht gebogen, romp neigt ligt naar voren, voeten en knieën licht naar binnen gedraaid.
Jongeren hebben de principes van voorwaarts en achterwaarts geoefend.
Voorwaarts – achterwaarts Linkervoet staat voor rechtervoet , in een ontspannen houding ( = basishouding). Voorwaarts vorderen gebeurt door linker voorste voet naar voren te bewegen door af te zetten op de achterste rechtervoet. Achterwaarts vorderen gebeurt door de rechter achterste voet naar achteren te verplaatsen door af te zetten op de linker voorste voet (voor rechtshandige). Eindigen gebeurt steeds in basishouding.
5’
organisatie
4
didactisch handelen
5
6
A. Verplaatsingstechnieken solo Coach toont de basispositie met de voeten op schouderafstand en voor rechtshandige linkervoet voor. (eventueel kan met voetafdrukken of plakband gewerkt worden om de positie van de voeten aan te duiden), en legt het belang uit van deze vorm van verplaatsen. Coach laat de voorste rij met de achterste rij regelmatig wisselen. Voorwaarts – achterwaarts Coach demonstreert. Coach doet de verplaatsing in spiegelbeeld met groep, en geeft duidelijk cues. m.b.t. plaatsing van de voeten, evenwicht, afduwen. Aandacht voor linkshandige.
* bij voorwaarts/achterwaarts vorderen worden beide voeten steeds over een zelfde afstand verplaatst. Wordt de linkervoet 5cm naar voren geschoven, dan doet de rechtervoet dit ook.
Bond voor Lichamelijke Opvoeding
Algemene bewegingsvaardigheden 052
Tijd
3
5’
Jongeren hebben de principes van zijwaarts geoefend.
Zijwaarts Coach demonstreert. Coach doet de verplaatsing in spiegelbeeld met groep, en geeft duidelijk cues. m.b.t. plaatsing van de voeten, evenwicht, afduwen. Aandacht voor linkshandige.
Zijwaarts Om naar links te vorderen beweegt men de linkervoet naar links door af te zetten op de achterste rechtervoet. Bij het rechts vorderen, beweegt men de rechtervoet naar rechts door met de linkervoet af te stoten. (voor rechtshandige) * bij zijwaarts vorderen worden beide voeten steeds over een zelfde afstand verplaatst. Gaat de linkervoet 5cm naar links, dan doet de rechtervoet dit ook. ** voor linkshandige gelden dezelfde principes, alleen het voorste been is steeds het rechterbeen. ** afzetten gebeurt telkens door af te duwen op de bal van de voet.
5’
Jongeren hebben de principes van voorwaarts, achterwaarts, zijwaarts vorderen geoefend met partner. Jongeren kunnen voor elkaar een rijke leersituatie creëren.
B. Verplaatsingstechnieken duo De bovenstaande verplaatsingstechnieken worden met partner geoefend. Partners staan dicht bij elkaar. Wanneer de voorste arm gestrekt wordt, mogen de vingertoppen de neus van de partner net raken. Doel van de oefening is dat de ene partner de andere volgt. De partner die volgt moet steeds de initiële afstand bewaren. Hierna worden de rollen omgedraaid (tijdsinterval 1 minuut).
7
B. Verplaatsingstechnieken duo Coach demonstreert met jongeren. Coach geeft wissel signaal. Coach geeft per groep feedback en corrigeert waar nodig. Coach let op het correct vorderen, correcte basishouding en stimuleert deelnemers om elkaar te corrigeren.
8
C. Noodle Combat Coach herhaalt duidelijk de verplaatsingsprincipes. Geeft uitleg over het verloop met de noodle. Nadruk wordt gelegd op het actieve element tijdens de oefeningen. Coach laat deelnemers voelen dat noodle geen schade kan toebrengen.
* variant 1 = handen van beide partners worden op elkaars schouders gelegd. Eén van de partners leidt, de andere volgt. ** variant 2 = dassenroof: gebruikmakende van de verplaatsingstechnieken proberen de partners elkaars ‘staart’ te veroveren.
Algemene bewegingsvaardigheden 053
5’
4
Jongeren kunnen verplaatsingsprincipes uitoefenen onder druk. Jongeren kunnen voor elkaar een rijke leersituatie creëren.
C. Noodle Combat Per 2 neemt men 1 noodle. Tijdens de oefeningen kan men zich verplaatsen gebruikmakende van de aangeleerde verplaatsingstechnieken. Rechtshandige deelnemers staan steeds met het linkerbeen voor, terwijl linkshandige steeds met het rechterbeen voor staan. En dit zowel als aanvaller en verdediger. Oefeningen worden telkens in tijdsintervallen van minstens 1 minuut uitgevoerd, waarna gewisseld wordt. Tijdens de oefening is men continu in beweging. De aanvaller dient eveneens zich op een correcte technische manier te verplaatsen en zorgt dat hij/zij de aanval steeds initieert vanuit een andere positie.
Jongeren kunnen verplaatsingsprincipes uitoefenen onder druk. Jongeren kunnen voor elkaar een rijke leersituatie creëren.
Oef 1. (go!) De partner met noodle roept go! en geeft vervolgens een verticale slag met de noodle op de partner. Doel van de partner is om de slag te ontwijken gebruikmakende van de aangeleerde verplaatsingstechnieken (met name naar links of naar rechts). De partner met noodle maakt steeds een duidelijke keuze in de plaats waar hij slaat. Partners blijven oogcontact houden. de slag moet intentie om te raken uitgevoerd worden. De noodle kan geen schade aanrichten. Hoe echter de slag, hoe leuker de oefn. De slag moet eindigen op de grond met een geluid.
9
noodle
Oef 1. Coach demonstreert. Coach benadrukt de nodige intensiteit van de aanval (door bv. met de noodle op de grond te slaan). Coach geeft duidelijk begin-/eindsignaal en corrigeert waar nodig. Coach waakt over de verplaatsingstechnieken en basishouding. Aanvallers worden aangemoedigd zich tijdens de oefening voldoende te verplaatsen.
5’
Jongeren kunnen verplaatsingsprincipes uitoefenen onder druk. Jongeren kunnen voor elkaar een rijke leersituatie creëren.
Oef 2 (duck!) De partner met noodle roept duck! en geeft vervolgens een horizontale slag. Doel van de partner is te ontwijken door de knieën te buigen en onder de slag door te gaan. Belangrijk is dat de aanvaller tussen de aanvallen niet op dezelfde plaats blijft staan, maar zijn positie wisselt wat de verdediger verplicht zijn positie eveneens te veranderen (gebruikmakende van de aangeleerde verplaatsingstechnieken).
5’
Jongeren kunnen verplaatsingsprincipes uitoefenen onder druk. Jongeren kunnen voor elkaar een rijke leersituatie creëren.
Oef 3 (jump!) De partner met noodle roept ‘jump’ en geeft vervolgens een lage horizontale slag naar de benen. De partner ontwijkt deze door explosief achterwaarts te vorderen of door te springen. De basishouding dient steeds hersteld te worden.
Oef 3 (jump!) Coach demonstreert. Coach benadrukt de nodige intensiteit van de aanvaller. Coach geeft duidelijk begin-/eindsignaal en corrigeert waar nodig Veiligheid: er wordt benadrukt dat de aanvaller goed moet letten niet de knie van de partner te raken met zijn kin door te ver en diep voor over te leunen tijdens de aanval.
5’
Jongeren kunnen verplaatsingsprincipes uitoefenen onder druk. Jongeren kunnen voor elkaar een rijke leersituatie creëren.
Oef 4 (go, duck and jump!) Een combinatie van vorige oefeningn, in de welke de partner met noodle kan kiezen uit 3 soorten aanvallen. Partner geeft telkens aan wat hij /zal doen.
Oef 4 (move, duck and jump!) Coach demonstreert en laat demonstreren. Coach blijft dichbij en corrigeert waar nodig. Coach geeft duidelijke begin-/eindsignalen en zorgt dat voldoende gewisseld wordt.
* er dient van partner gewisseld te worden na een duel.
10
Oef 2 (duck!) Coach demonstreert. Coach benadrukt de nodige intensiteit van de aanvaller. Coach geeft duidelijk begin-/eindsignaal en corrigeert waar nodig. Coach waakt over de verplaatsingstechnieken en correcte houding (naar voren blijven kijken, knieën licht gebogen, romp licht naar voren.
Bond voor Lichamelijke Opvoeding
Algemene bewegingsvaardigheden 054
5’
5
cooling down Tijd
DoELSTELLINGEN
oefenstof
5’
Jongeren beëindigen de les op een ontspannen en leuke manier.
A. Duo oefening Deelnemers zoeken een partner. De ene partner staat gedraaid met de rug naar de andere in de juiste basishouding. Wanneer de partner op volgende plaatsen op de achterkant van het lichaam een tik geeft, wordt een bijhorende beweging uitgevoerd. Tijdsintervallen van 2 minuten worden gehanteerd, waarna wisselen.
Jongeren kunnen verplaatsingsprincipes uitoefenen onder druk. Jongeren kunnen voor elkaar een rijke leersituatie creëren.
organisatie
didactisch handelen A. Duo oefening Coach demonstreert. Legt duidelijk de verschillende mogelijkheden uit. Zorgt dat de oefening niet statisch uitgevoerd wordt.
Tik rechterschouderblad = voorwaartse rechterstoot Tik linkerschouderblad = voorwaartse linkse stoot Tik beide schouders zijkant = voorwaarts vorderen Tik rechterheup = rechts vorderen Tik linkerheup = links vorderen Tik beide heupen = achterwaarts vorderen * Alle combinaties zijn mogelijk. Aantal mogelijkheden kan beperkt worden. afhankelijk het vaardigheidsniveau van de deelnemers. Verplaatsingsprincipes blijven gelden. ** Variant : partner kan geblinddoekt worden.
5’
B. Afsluiting Deelnemers liggen in een kring op de rug per 2 op een valmatje.
B. Afsluiting Coach zorgt dat de matjes in een cirkel liggen. Coach begeleidt de jongeren om tot rust te komen. Coach overloopt wat de jongeren tof en minder tof vonden en waarom? Coach geeft nog wat info over het opzet van de les.
Stretchoefening: vanuit kniezit romp naar achteren brengen en handen zover mogelijk voor het lichaam plaatsen, en hoofd rust op de grond tussen de schouders, 1 minuut aanhouden. Ontspanningsoefeningen: ogen sluiten voor enkele minuten (focus ademhaling en niet bewegen). Gestrekt op de grond liggen met de armen langs het lichaam en de handpalmen naar omhoog richten. Hierna draait iedereen zich rustig om en komt op de buik te liggen zodat ze elkaar aankijken. Er wordt een korte nabespreking gehouden van het lesverloop.
Algemene bewegingsvaardigheden 055
Totaal: 85’
6
6
7
8
9
10
Volleybal
BVLO
Oefen- en spelvormen volleybal
Stephanie Coppens, Bachelor Lichamelijke Opvoeding
OPWARMINGEN Lesdoelen
Leerinhoud
PM/Lichaam: De leerlingen kunnen hun lichaam juist positioneren bij het toetsen.
Specifieke opwarming De leerlingen lopen rond en er zijn twee tikkers. Indien je getikt bent, ga je naar de zone van de getikten en daar toets je 3 maal de bal tegen de muur. De leerlingen leggen de bal gewoon terug op de grond en komen in het spel.
PM/Lichaam: De leerlingen kunnen een toetshouding aannemen.
Spelregels: - Indien je getikt bent, ga je naar de andere zone afgebakend met kegels. - Je komt terug in het spel als je 3 keer getoetst hebt.
Cardiovasculair
Werkvormen/organisatie/media Organisatie De leerlingen verspreiden zich over de zaal en starten met lopen op het sein van de leerkracht. Baken de aparte zone goed af met kegels. Materiaal - 5 volleyballen - Lintjes of partijvestjes - Kegels om de zone af te bakenen.
Variatie - Veld groter of kleiner maken - Meerdere tikkers - 3 keer de bal omhoog toetsen - Toetsen boven een bepaalde lijn - Hoepels leggen om â&#x20AC;&#x2DC;niet-tikbareâ&#x20AC;&#x2122; zones in te lassen - Toetsen, gaan zitten en de bal terug opvangen. Afspraken - Leg de bal rustig terug op de grond. 10 tegen 10 De leerlingen spelen op een volledig volleybalveld. Er staan 10 leerlingen in elk vak. Het veld loopt tot de 3 meter-lijn. De leerlingen proberen netbalgewijs, de bal in het 3-meter vak te gooien. Na elke worp moet je de achterlijn van het veld tikken. Het spel wordt gespeeld met 2 ballen. Een pas vertrekt altijd vanachter de 3 meter lijn. Wie kan het meeste punten scoren?
Organisatie en opstelling Een lint in het midden als net. Eventueel banken op de 3 meter lijn plaatsen.
Scheidsrechtersfunctie - 2 scheidrechters, voor elke ploeg 1 teller van de punten, en die controleert ook steeds of de leerlingen de achterlijn tikken!
Afspraken maken De belijning bespreken met de leerlingen. Het doel van het spel uitleggen. Duidelijk zeggen dat de scheidsrechters beslissingsrecht hebben. Niet roepen naar elkaar.
Variatie - De bal wordt niet over geworpen maar overgetoetst, de leerling gooit de bal hoog op en toetst hem over zodat hij in het vak komt net achter het doel. - De hele groep loopt achteruit na een worp met de bal - De leerlingen pompen op de achterlijn - Speel dit 5-5 op een volledig veld en de intensiteit wordt verhoogd!
Volleybal 160
PM/R/balbaan: De leerlingen kunnen de balbaan inschatten.
Bond voor Lichamelijke Opvoeding
7
Kern Lesdoelen PM/Lichaam: Verbeteren van de beweeglijkheid
Leerinhoud Oefenvorm 1 A1 werpt de bal bovenhands naar B1, A1 loopt de bal na en sluit aan achter rij B1. B1 werpt de bal naar A2, enz....
Organisatie De leerkracht stelt spots op op de plaats waar de leerlingen zich moeten positioneren Demonstratie De leerkracht vraagt aan de leerlingen om op een lijn te gaan zitten aan een veldje. De leerkracht laat het spel uitvoeren door 4 leerlingen. Legt hierbij de aandachtspunten uit.
PM/Lichaam: De leerlingen kunnen een juiste positie innemen ten opzichte van de bal. PM/Lichaam: De leerlingen kunnen de aandachtspunten van de toetsbeweging opsommen.
Werkvormen/organisatie/media
Oefenvorm 2 Idem vorige oefening maar A1 loopt schuin zijwaarts naar de hoepel, kruipt door de hoepel en sluit daarna achter aan rij B1.
Materiaal - ballen - pots - Hoepels of fietsbanden Tussendoor Af en toe het spel stilleggen en nadruk leggen op de aandachtspunten van bovenhandse toets. Na deze 3 oefenvormen samenkomen en de leerlingen zelf laten vertellen wat de aandachtspunten zijn.
Oefenvorm 3 Idem vorige oefening. De leerlingen werpen niet over, maar leggen de bal op de handen en maken een actieve buig- en strekbeweging. De andere leerlingen vangen de bal ook boven het hoofd.
Volleybal 161
Algemene aandachtspunten - Benen zijn lichtjes voorwaarts gespreid. - armen en benen zijn gebogen - Vingers vormen een kom en duim en wijsvingers vormen een ruit - Ellebogen zijn naar buiten gedraaid - We staan steeds onder de bal, verplaatsing is heel belangrijk - Actieve strekking van benen, armen en polsen (dit gebeurt tegelijkertijd)
8
Keuze spel Extra motivatie door met ballonen te werken, dit vinden leerlingen leuk.
Spelvorm met ballon De leerlingen spelen 2 tegen 2. Per ploeg is er een ballon, de leerlingen werpen de bal over naar elkaar, maar de ballon moet in de lucht blijven en mag de grond niet raken.
PM/Lichaam: Verbeteren van de beweeglijkheid
POSITIE â&#x20AC;&#x201C; VOOR/ACHTER
HOOFDDOELSTELLING SOVA: de leerlingen leren MET elkaar spelen in functie van een goed samenspel achteraf.
Spelvorm 2 MET 2 (Spelvorm MET elkaar en niet tegen elkaar)
Organisatie + demonstratie Leerlingen verzamelen eerst op lijn en spel wordt gedemonstreerd door 4 leerlingen. Materiaal - Ballonnen - Net
Regels - Verplicht 3 bovenhandse passen HOOFDDOELSTELLING - De ballon mag niet botsen PM/Lichaam: De leerlin- - De ballon mag niet 2 maal achter elkaar aangeraakt worden door dezelfde persoon. gen kunnen een toetshouding aannemen. Extra: coach functie/scheidsrechtersfunctie
PM/L: De leerlingen leren een balbaan inschatten. (werken met hoepels) PM/L: De leerlingen kunnen bovenhands gooien.
Organisatie + demonstratie De leerkracht legt het spel uit + demo met 4 leerlingen. De leerlingen worden ingedeeld in groepjes van 4 en verspreiden zich over het net.
Leerling 1 werpt de bal bovenhands over het Opstelling net. Leerling 2 (met de hoepel) plaatst de hoepel op de grond. De bal botst in de hoepel. Leerling 3 loopt naar de bal. Deze werpt de bal bovenhandse over het net. Leerling 4 plaatst de hoepel en het spel begint terug van in het begin. Telkens er een bal in de hoepel komt, is er een punt. De groep (=4, want met elkaar) met de meeste punten wint. Variatie - 2 ballen in het spel. - Bal over toetsen + controletoets - Na-actie: Leerling 2 kruipt nadat de bal gebotst heeft door de hoepel en wisselt van functie met leerling 3 Na-actie: Leerling met hoepel tikt na bots de achterlijn
PM/R: De leerlingen kunnen de bal in een toetshouding over toetsen.
Oefenvorm De bal wordt heen en weer over het net getoetst (opgooien, toetsen) voeten op schouderbreedte. (eventueel afwisselend L- en R- voet lichtjes voor)
PM/L: De leerlingen kunnen onder de bal gaan staan.
Omschrijving Speler A speelt de bal over het net en loopt achterwaarts naar de kegel op zijn eigen veld zodat hij de bal blijft zien. Speler C vangt bal op en speelt die over het net en loopt ook achterwaarts naar de kegel. Speler B staat intussen op het terrein X en vangt bal op van speler C. Speler D staat nu ook al klaar.
Organisatie
Materiaal 8 kegels 5 ballen Demonstratie De leerkracht legt het spel uit met 3 andere leerlingen en legt de klemtonen op de verschillende aspecten. Volleybal 162
AANDACHT: Je vangt de bal steeds boven je hoofd, als je de bal door je vingers zou laten glippen, moet deze op je voorhoofd of neus vallen.
Bond voor Lichamelijke Opvoeding
9
HOOFDDOELSTELLING PM/L: De leerlingen kunnen de bal over het net toetsen door middel van een hoge bal (die ze zelf optoetsen). SOVA: De leerlingen kunnen elkaar aanmoedigen om sneller te spelen.
Spelvorm De bal wordt heen en weer over het net gespeeld door de bal eerst op te gooien en dan over te toetsen. Spelers proberen bal aan de andere kant van het net op de grond te krijgen.
Omschrijving De speler die de bal over het net heeft getoetst, tikt de kegel op de eigen terreinhelft, maar verplaatst zich rugwaarts naar de kegel en komt dan terug in het spel. Spelregels Elke bal verplicht BH opwerpen en overtoetsen. Leerlingen mogen de voeten niet verplaatsen bij het vangen, evenwicht leren bewaren. Puntentelling Als de bal op de grond valt op het terrein van de andere ploeg, krijgt de scorende ploeg 1 punt. Er wordt een wedstrijdje gespeeld tot 10 punten. Variatie Leerlingen spelen onder tijdsdruk, het balcontact wordt steeds korter, van max. 3 seconden naar 2, naar 1 seconde; door hoepel kruipen; loopoefeningen op het achterveld.
SoVa: De leerlingen leren spreken met elkaar. PM/R: de leerlingen leren zich juist positioneren t.o.v. het net om een goede pas te geven. PM/L: de leerlingen kunnen een juiste toetshouding aannemen.
Keizertornooitje partiële grondvorm: 2 tegen 2 Spel - De leerlingen spelen 2 tegen 2 wedstrijdjes. - Elk wedstrijdje duurt 5 minuten, daarna schuift de winnende ploeg op naar het podium, de verliezende naar de muur. - Het spel word gespeeld met na-acties. - Dwingende situaties, leerlingen proberen de bal te toetsen naar elkaar, verplicht 3 passen geven, kan je de bal niet toetsen, vang hem dan in toetshouding. - De 2e pas wordt ALTIJD ontvangen in de band, deze leerlingen geeft een hoge pas langs het net, de andere leerlingen toets de bal over. - De leerlingen die in de band staat, loopt naar de achterlijn, verlegt het balletje van de ene spot naar de andere en komt terug in het veld - De leerlingen spreken onderling af wie de bal als eerste vangt. Aandachtspunten - Toetshouding, korfje, verende armen, verende benen, verende polsen (naar buiten draaien), vingers open, bal boven hoofd, afwachtende houding, lateraliteit, SPREKEN met elkaar!
Organisatie
Materiaal 8 kegels 5 ballen Demonstratie De leerkracht legt het spel uit met 3 andere leerlingen en legt de klemtonen op de verschillende aspecten. WEDSTRIJDBLAADJE GEBRUIKEN + doorschuiven.
Organisatie De leerkracht heeft een groot plan van de zaalopstelling. De leerlingen krijgen 4 minuten tijd om de zaal zo op te stellen. Daarna verzamelen ze op het tweede veld! Demonstratie In het 1e veld wordt de opdracht getoond. De leerkracht geeft uitleg bij het spel. Opstelling
Legende: Zwarte cirkels = fietsbanden Rode cirkels = Spots/kegels met op één van beide een tennisballetje Oranje lijn = afscheiding van de veldjes
AFSLUITING SOVA: De leerlingen kunnen spelvreugde ervaren en zijn competitief ingesteld.
Organisatie Wie gaat eerst zitten? De leerkracht verdeelt de groep in 2, elk achter een kegel. Spel De groep is verdeeld in 2. Opstelling 1) Leerling 1 van groep A en B vertrekken naar hun kegel. (1) Die leggen hem plat. 2) Ze lopen door naar de kegel van de andere groep en stellen die kegel weer recht (2) 3) Ze lopen terug naar hun groep en lossen af (3)
Volleybal 163
Doel Het is de bedoeling dat een speler van groep A (of B) op een rechtstaande kegel van groep B (of A) kan gaan zitten.
10
Aantal spelers per groep Kan gespeeld worden 10 tegen 10 op een volledig volleybalveld.
Materiaal - 2 kegels
BVLO
Bewegingsopvoeding Bewegingsvaardigheden voor kleuters
Bieke Van Dorpe, Bachelor Kleuteronderwijs
Inge Devriendt, Lector LO Hogeschool Gent
Evenwichtspelen
Evenwichtspelen Spel / activiteit
Koorddansen
Spel / activiteit
Hoepelstappen
Doelstelling(en)
Doelstelling(en)
*Concreet: de kinderen kunnen met twee voeten over een touw lopen. *Specifiek: PM: de kinderen proberen zonder te vallen met 2 voeten over het touw te stappen.
*Concreet: de kinderen kunnen vlot in de hoepels stappen. *Specifiek: PM: de kinderen kunnen grote stappen zetten zodat ze van hoepel naar hoepel kunnen stappen.
Materiaal Plaats Inhoud
Varianten
Aandachtspunten
3 – 4 jaar 3 dikke touwen en plakband. •
Sportzaal
•
Buiten
De kinderen gaan om de beurt op de draad lopen, van het ene naar het andere uiteinde van het touw. Het is de bedoeling dat ze zelf verschillende verplaatsingsvormen gaan zoeken zoals: kruipen, op en handen en voeten kruipen, achterwaarts stappen, zijwaarts stappen,….
Leeftijd Materiaal Plaats
3 – 4 jaar 12 hoepels en cd-speler. • •
Sportzaal Buiten
Inhoud
In de zaal ligt er een lange rij hoepels verspreid, het is de bedoeling dat de kleuters vlot van de ene naar de andere hoepel gaan stappen zonder te stoppen. De kinderen gaan rondlopen op muziek, stopt de muziek, moeten ze allemaal achter de rij hoepels gaan staan en starten ze met het stappen in de hoepels.
Varianten
• Maak het moeilijker voor de kleuters door ze eerst over een bank te laten stappen voor ze in de hoepels kunnen starten met stappen.
Aandachtspunten
• Zorg dat je goed onthoudt wie er als laatste in de hoepel stapte voor je de muziek terug aanzet, zo wordt er geen enkele kleuter vergeten. • Als je met de bank gaat werken, voorzie je best matten naast de bank.
• De kinderen over een Zweedse bank laten stappen, je kan er een gewoon zetten en je kan er een omgekeerd zetten.
• Zorg dat je als leerkracht de kleuters die wat schrik hebben om over de bank of het touw te stappen kan ondersteunen.
Bond voor Lichamelijke Opvoeding
Bewegingsopvoeding 062
Leeftijd
11
Evenwichtspelen Spel / activiteit
Rarara hoe zal ik moeten staan?
Spel / activiteit
hinkelen
Doelstelling(en)
*Concreet: de kinderen kunnen de houding aannemen die de leerkracht hen voordoet. *Specifiek: de kinderen proberen houdingen aan te nemen zoals op bv: op 1 been staan waar heel veel evenwicht bij vereist is.
Doelstelling(en)
*Concreet: de kleuters kunnen op beide voeten springen en proberen om af en toe op 1 voet te springen. * Specifiek: C: de kinderen kunnen een parcours afleggen op de manier waarop dit werd voorgesteld.
Leeftijd
3 – 4 jaar
Leeftijd
Materiaal
cd-speler.
Materiaal
Plaats
Bewegingsopvoeding 063
Inhoud
12
Evenwichtspelen
• •
Sportzaal Buiten
De kinderen lopen vrij rond in de zaal op een leuk muziekje. Wanneer de leerkracht de muziek stop zet; toont ze telkens hoe iedereen moet gaan staan bv: op 1 been, met de benen gespreid, met benen voor elkaar en de armen zijwaarts,……
Varianten
• Je kan met prenten werken waarop staat in welke houding de kleuters moeten staan. • Je laat de kleuters zelf een houding kiezen die je kan bijsturen zodat het een oefening is op evenwicht.
Aandachtspunten
• Maak de oefeningen niet de moeilijk voor de kleuters. • Zorg dat de kleuters duidelijk kunnen zien welke houding ze juist moeten aannemen.
3 – 4 jaar Een krijt waarmee je het hinkelparcours op de grond kan tekenen.
Plaats
Inhoud
•
Sportzaal
•
Buiten
De leerkracht heeft een hinkelparcours getekend op de grond dat de kleuters moeten volgen. De leerkracht laat 1 kleuter aan de anderen zien wat ze juist moeten doen.
Varianten
•
Je maakt het hinkelspel moeilijker door er nog een sprong bij te verzinnen.
Aandachtspunten
•
Laat de kleuters niet te veel op 1 been springen want dit zal nog te moeilijk zijn.