Mediawijs en multimediaal

Page 1

Mediawijs en multimediaal iedere leerkracht = cultuurleerkracht

Ondersteuning voor lerarenopleiding 2012-2013 trajecten tot eind 2013

CANON Cultuurcel Hendrik Consciencegebouw 5A12 Koning Albert II-laan 15 1210 Brussel tel: 02 553 96 66 fax: 02 553 96 75



VOORWOORD

Zo roept de commissie ook op om werk te maken van een doorlopende referentielijn voor geïntegreerde kunst- en cultuureducatie, van de kleuterklas tot en met de laatste jaren van het secundair onderwijs. Geschraagd door de beleidsnota van Minister Pascal Smet neemt Vlaanderen deel aan een vierjarig Nederlands onderzoek ‘Cultuur in de Spiegel’. Vanuit… zal, in samenwerking met het Vlaamse onderwijsveld, naar een referentiekader cultuureducatie worden gezocht. Geïnspireerd door het werk van de Nederlandse onderzoeksleider Prof. Dr. Barend Van Heusden waarin het ‘cultureel zelfbewustzijn’ wordt gevoed door hedendaagse inzichten over ontwikkelingspsychologie en pedagogie.

IEDERE LEERKRACHT CULTUURLEERKRACHT Kunst, cultuur en creativiteit zijn zaken die alle kinderen en jongeren volop moeten kunnen beleven. Onderwijs speelt een essentiële rol in het creëren van die kans. Via onderwijs geeft de maatschappij haar waarden en normen, haar taal, kennis en cultuur door aan de volgende generatie. Cultuureducatie leert kinderen en jongeren om hierbij over de eigen cultuur te reflecteren en zo ook open te staan voor elkaars ‘wereld’.

Een tweede kernthema is visieontwikkeling. Elke school in Vlaanderen heeft nood aan een visie op lange termijn rond kunst- en cultuureducatie. De commissie legt de verantwoordelijkheid voor deze visieontwikkeling bij een team van leerkrachten en wijst op de noodzaak van een goede voorbereiding hiertoe in de lerarenopleiding.

Maar kunst en cultuur bieden ieder kind ook ontplooiingskansen op een individueel niveau - kansen die het anders misschien niet krijgt. Ons onderwijs heeft immers de neiging om nogal eenzijdig bepaalde talenten te benadrukken: wie zich goed verbaal kan uitdrukken en cognitief sterk is, boekt gemakkelijk succes. Maar die talenten zijn niet gelijk verdeeld. Niet ieder kind kan gedachten en gevoelens even treffend in woorden vatten of is even sterk in abstract denken. Terwijl het over zoveel andere talenten beschikt. Kwaliteitsvolle kunst- en cultuureducatie nodigt kinderen en jongeren uit om hun creatief, emotionele en artistieke talent te verkennen.

Leerkrachten en lerarenopleiders moeten hiervoor kunnen terugvallen op de nodige ondersteuning. CANON Cultuurcel heeft daarom in juli 2009 een Netwerk Cultuureducatie opgericht, om in overleg verder te verfijnen hoe zij kan inspireren en faciliteren. Naast de gekende Dynamo-projecten heeft CANON Cultuurcel de voorbije jaren sterk ingezet op het traject INgeBEELD. INgeBEELD is, naast methodes voor het regulier onderwijs, als laatste bouwsteen gegroeid in een online platform mediawijsheid. Het is een instrument van ontmoeting, uitwisseling, reflectie en verdieping.

Eén van de vaststellingen uit het onderzoek van prof. Bamford is dat ongelijke kansen zich ook manifesteren op het domein van de kunst- en cultuureducatie. De sociaal-economische achtergrond van de leerlingen en de school of klas waarin men terechtkomt, blijken in grote mate de kans op kwaliteitsvolle kunsten cultuureducatie te bepalen. De commissie pleit in haar rapport GEDEELD/VERBEELD om prioritair aandacht te besteden aan het versterken van de structuur en continuïteit van de kunst- en cultuureducatie in het kleuter- en leerplichtonderwijs. Om zo ook op dit vlak meer ‘gelijke kansen op uitstekend onderwijs’ te garanderen.

Met de lancering van www.ingebeeld.be wordt er verder gezocht naar verdere implementatie en ontwikkeling van deze tool binnen de lerarenopleiding. In de schoot van haar netwerk cultuureducatie lanceert CANON de oproep voor samenwerking rond laboratoriumprojecten binnen het thema ‘mediawijs en multimediaal geletterd’ daarom ook uitsluitend naar Vlaamse hogescholen en universiteiten.

3


1. LABO-PROJECTEN IN DE LERARENOPLEIDING (ONDERSTEUNING 2012-2013)

“Wie vandaag in de maatschappij wil deelnemen, wie wil communiceren met zijn vrienden, wie zich wil informeren, wie wil leren, of zich wil ontspannen moet zich multimediaal kunnen uitdrukken. Multimediale geletterdheid is even belangrijk nu als klassieke geletterdheid vroeger en wordt een kerntaak voor onderwijsgevenden.”1 De aanbevelingen van Bamford en van de commissie in haar rapport Gedeeld/Verbeeld wijzen op de gedeelde verantwoordelijkheid die we allen dragen alsook het belang van de lerarenopleiding hierin. Een pleidooi voor geïntegreerde kunst- en cultuureducatie die ook een wezenlijke plaats krijgt in de beleidsnota van minister Pascal Smet:

“Creativiteit is respectvol zijn voor de taal die het dichtste aansluit bij je persoonlijkheid. We leven in een tijd die verbale communicatie overvaloriseert. Wie vlot praat is duidelijk in het voordeel. Je moet praten over je gevoelens, over ideeën, je moet standpunten formuleren. De realiteit is dat deze aanleg zeer ongelijk verdeeld is. Er zijn heel wat jongeren die zich het best voelen als ze emoties mogen uitdrukken in dans, zang, muziek, beeldtaal… talen die we in het dagelijkse leven naar de zijlijn verwijzen.”2

Een brede basisvorming zorgt ervoor dat kinderen en jongeren hun toekomst niet moeten ondergaan, maar zelf vorm kunnen geven. Kunst- en cultuureducatie vormen een essentieel onderdeel van de persoonlijke en sociale ontwikkeling van kinderen en jongeren. Ze dagen leerlingen uit om, vanuit een ongewoon en boeiend perspectief, een brede en open kijk op de samenleving te ontwikkelen. Via kunst en cultuur kunnen leerlingen enthousiast gemaakt worden voor andere, moeilijke of minder populaire, vakken. En niet in het minst kunnen kunst en cultuureducatie talenten blootleggen bij kinderen en jongeren die zich niet zo goed in hun vel voelen op de ‘traditionele’ school, maar zich beter kunnen uitdrukken in dans, zang, muziek, beeldtaal enzovoort...

De laboratoriumprojecten zijn een ondersteuning van CANON Cultuurcel voor projecten en producten met culturele finaliteit ten behoeve van het onderwijs. Vanaf 2007 werden tal van voorstellen door een externe jury geselecteerd en op die manier op een transparante manier ook ondersteund, opgevolgd door een externe monitor en gedeeld met anderen. In dit opzicht zijn de twee subsidierondes dan ook erg zinvol geweest.

1 2

De ondersteuning die binnen de labotrajecten in 2010 en 2011 is gerealiseerd heeft verschillende lerarenopleidingen betrokken in de uitbouw van expertise rond

Mediacoach, augustus 2009, p.14 Professor Peter Adriaenssens in het rapport GEDEELD/VERBEELD, september 2008

4


2. EEN EIGEN LABOPROJECT VOORSTEL INDIENEN

mediawijsheid. Maar vanuit de feedback van zowel begeleiders als lectoren hebben we geleerd dat de coaching in deze trajecten cruciaal is en de knowhow binnen de opleiding soms onvoldoende aanwezig. Vanuit het netwerk cultuureducatie wil CANON haar steentje bijdragen in het financieel en inhoudelijk ondersteunen van een visie over en praktijkontwikkeling in geïntegreerde cultuureducatie binnen alle lerarenopleidingen en de uitwisseling daarover. Daartoe is het leerplatform Ingebeeld en de daaraan gekoppelde doelstelling om mediawijsheid in het Vlaams onderwijs verder uit te rollen, een aangewezen instrument.

Bouw praktijkgerichte ervaring mediawijsheid/mediageletterdheid op rond het bewust gebruik van media in alle vakken en dien samen met je collega’s een voorstel in voor een labo-project waarbij zowel lectoren als studenten betrokken worden. Lees ook verder hoe stagescholen met hun leerlingen in dit traject een rol kunnen spelen.

In de verdere ontwikkeling van het platform (20122014) komen ook andere uitdagingen kijken: de verdere implementatie van mediawijsheid binnen cultuureducatie, de integratie van het onderzoekstraject ‘Cultuur in de spiegel’, de uitbouw van samenwerking met media- en cultuurpartners, de inzet op relevante beleidsthema’s. Vandaar dat de formule voor de volgende twee academiejaren ook is gewijzigd.

2.1 WAT IS EEN LABO-TRAJECT? Een labo-traject is een traject rond mediawijsheid of mediageletterdheid waarbij lectoren in de lerarenopleiding een beroep kunnen doen op een team bestaande uit een coach en multimedia-regisseurs. Externe specialisten die zowel inhoudelijk als technisch kunnen ondersteunen bij het opzetten van trajecten waarbij zowel lectoren als studenten betrokken worden. Deze begeleiding omvat: • de coaching en inhoudelijke begeleiding van de lectoren vanaf de allereerste aanzet tot en met het plaatsen van de resultaten van het traject op het Ingebeeld-platform voor mediawijsheid; • de inhoudelijke en technische ondersteuning van de studenten; • het in beeld brengen van het project (beeld, audio, film, tekst webpagina’s); • het verwerken van het traject als bijdrage op het platform; Er zijn korte en lange labotrajecten mogelijk.

5


Tijdens een kort labotraject (15 lesuren + thuiswerk) werken de studenten – na een theoretische introductiefase - een opdracht uit aan de hand van de media van hun keuze. Dit traject eindigt met een toonmoment waarop de studenten hun eindproduct voorstellen en een evaluatieronde. Het verloop van dit proces wordt digitaal verwerkt als bijdrage op het platform. Tijdens dit traject ervaren de studenten (en lectoren) in de praktijk dat het mogelijk is gelijk welk thema op een multimediale manier te verwerken.

Dynamo-team van CANON Cultuurcel voor verdere afspraken. De ondersteuning door het team is mogelijk (zelfs wenselijk) vanaf het begin: d.w.z. vanaf het moment dat een lerarenopleiding beslist om een idee rond een scenario uit te werken. Het dossier wordt dan samengesteld vanuit haalbare ideeën.

2.2 WAT ZIJN DE DOELSTELLINGEN VAN EEN LABO-PROJECT?

Tijdens een lang labotraject wordt deze ervaring vervolgens door de studenten toegepast tijdens hun stage. Zij werken een deel van hun stage op een multimediale manier uit met hun leerlingen. Op die manier worden ook de stagebegeleiders, de directies, mentoren en leerlingen van de stagescholen bij het traject betrokken. Het verloop van dit proces wordt digitaal verwerkt als bijdrage op het platform (De totale duur van een stage-traject bedraagt ongeveer 9 lestijden + thuiswerk + stage). Het is mogelijk om beide delen over 2 academiejaren te spreiden: tijdens het eerste jaar doorlopen de studenten het eerste deel, en tijdens het tweede jaar doen zij hun multimediale stage.

Met labotrajecten wil CANON Cultuurcel mediawijsheid of mediageletterdheid stimuleren in de lerarenopleidingen, dat is veel meer dan een louter technisch verhaal. Het is in wezen een cultureel en pedagogisch verhaal dat zich richt tot alle lectoren van alle vakken waarin de (aspirant-)leerkracht als cultuurdrager wordt benaderd en gevormd. De noodzaak om een (mentale) knop om te draaien bleek al in het onderzoek “Audiovisuele vorming in het Vlaamse onderwijs”, dat Annemie Goegebuer in 2004 in opdracht van het IAK (het huidige BAM) en CANON cultuurcel uitvoerde. In haar conclusies lezen we: • de enorme nood aan audiovisuele geletterdheid in alle geledingen en op alle niveaus van het Vlaamse onderwijs; • het besef dat het onderwijs zelf momenteel niet over de knowhow beschikt om deze nood te delgen. • het gebruik van beeldtaal in de klas zeer beperkt aan bod komt, en dan nog louter illustratief, d.w.z. ingebed in een literair discursief.

Door de verwerking van de resultaten op het Ingebeeld-platfom voor mediawijsheid blijft het project bewaard en wordt het gedeeld met anderen. Hierdoor wordt het mogelijk om dit traject later te gebruiken als inspiratie voor nieuwe trajecten, er op voort te bouwen, of om een uitwisseling aan te gaan met andere vakgroepen of opleidingen. Op die manier bouwen we samen knowhow en expertise rond mediawijsheid op aan de hand van good practices.

Naast de absolute noodzaak om de schoolcultuur – die momenteel haast nog uitsluitend gericht is op literaire geletterdheid – te ontsluiten voor multimedi-

De ondersteuning door een team bestaande uit een coach en multimediale regisseurs wordt kosteloos aangeboden door CANON Cultuurcel. Daarnaast is desgewenst - Dynamo-ondersteuning mogelijk voor de studententrajecten in de stagescholen (a rato van 1.500 euro per stageschool). Neem contact op met het

6


ale geletterdheid3 , beklemtoont deze studie de noodzaak om een multimediaal curriculum uit te bouwen, en om leerkrachten en begeleiders multimediaal te vormen zodat zij op hun beurt de multimediale geletterdheid ook een plaats kunnen geven in hun dagelijkse onderwijspraktijk. In het streven naar gelijke onderwijskansen, mogen we de groep leerlingen niet vergeten die we nog moeten stimuleren in de ontwikkeling van die geletterdheid. Daarnaast is ook het begeleiden van leerlingen een belangrijke onderwijsopdracht. Op die manier komt er ook ruimte en aandacht voor de nog vaak ontbrekende reflectie over (het gebruik van) audiovisuele middelen en taal.

leving steeds “multimedialer” wordt. 4 Er moet nog verder getimmerd worden aan een volwaardige integratie van audiovisuele vorming in het onderwijs. De zoektocht naar hedendaags onderwijs is immers veel meer dan een knoppenverhaal. De verwondering voor technologie heeft plaatsgemaakt voor een wezenlijke vraag: op welke manier gebruiken we de middelen? Op welke manier dienen ze de kwaliteit van het onderwijs? Hoe prikkelen ze de (creatieve) talenten van kinderen en jongeren? Tijdens de ontwikkeling van het platform mediawijsheid (www.ingebeeld.be) blijkt ook een ander gesprek op gang te komen, één waarin we zin krijgen om intelligentie veel breder te definiëren en één waarin cultuureducatie een wezenlijke plek in opvoeding krijgt. Een leeromgeving waarin er opnieuw ruimte wordt gemaakt voor verwondering, verbazing zelfs over wat kinderen en jongeren wel allemaal kunnen…

De audiovisuele beeldtaal aanleren vertoont sterke parallellen met de moedertaaldidactiek. In een Pleidooi voor een filosofie en geschiedenis van de media zegt filosoof/journalist Paul Bottelberghs hierover het volgende: “Op het vlak van moedertaal leren we jongeren in het middelbaar dat die taal – waarvan ze de basisgrammatica in het lager geleerd hebben – veel meer is dan een vehikel voor concrete communicatie. Dat je met die taal méér kunt doen dan boodschappen. Dat die taal een middel is om jezelf uit te drukken: in dagboeken, in gedichten, in opstellen. Maar ook en vooral dat die taal het medium is, de poort, tot heel die waanzinnige culturele rijkdom van de wereldliteratuur. Hetzelfde kunnen we in het middelbaar doen op het vlak van multimediale geletterdheid, met al die media die ons op dit moment ter beschikking staan.” Dat de integratie van audiovisuele vorming in het onderwijs ook vandaag nog steeds stoot op een aantal belangrijke barrières hoeft ons weinig te verwonderen. Ons onderwijssysteem verleent het schrift nog steeds een dominante positie, hoewel onze samen-

3

4

In Europese onderzoeken en publicaties wordt de term digitale geletterdheid gehanteerd. We verkiezen ‘multimediaal’ om hiermee de focus niet op de technologie zelf te leggen maar op de mogelijkheden die ze genereert om zich verschillend uit te drukken

7

Uit het onderzoek bleek dat op alle niveaus in het onderwijs de onderwijsverstrekkers zich bewust zijn van de kloof die er is tussen enerzijds de lesgevers die zelf nog helemaal opgeleid zijn binnen de klassieke literaire traditie en anderzijds de leerlingen en studenten die steeds meer opgroeien als digital native speakers. Onderwijsverstrekkers onderkennen het feit dat hierop nog geen antwoord is gevonden. Ze voelen zich ook voldoende onderlegd. Opmerkelijk is dat de antwoorden van leerkrachten geen verschil toonden qua leeftijd. Dat betekent dat de instroom nog louter en alleen gebaseerd is op literaire geletterdheid. De lerarenopleiding is daarom een fundamentele schakel voor de progressieve opvoering van audiovisuele deskundigheid en vertrouwdheid in het Vlaams onderwijs.


concreet omvat, beschrijven we in de bijlagen het verloop van een traject (gebaseerd op onze ervaring met de voorbije trajecten). Deze beschrijving geeft een idee van de verschillende fases, de duur en de uitdagingen van een traject. Lees de voorbeelden echter niet als een onontkoombaar keurslijf: vanuit overleg wordt ieder traject maatwerk en is de haalbaarheid onmiddellijk onderwerp van gesprek.

Een multimediaal onderwijs staat leerlingen ook toe om zich, meer dan ooit tevoren, vanuit verschillende media uit te drukken. Reno (11 jaar zie www. ingebeeld.be) gebruikt blokken om zijn vriendenhuis in de ruimte te bouwen en zijn verhaal te vertellen in de eigen ‘ware-gedachtenvertellerstoel’. Zijn klasgenoot Arne danst zijn verhaal. Hij gebruikt er zelfs geen woorden voor. Thawatchai (18 jaar en leering 7de jaar Industriële Electriciteit zie www.ingebeeld.be) gebruikt tekeningen om zijn ervaring tijdens een bezoek aan Breendonk vorm te geven en nadien het stripverhaal om iets over zichzelf en zijn afkomst te vertellen.

2.5 THEMA’S & SCENARIO’S Elk labotraject vertrekt vanuit het engagement, de wensen en de noden van de lectoren (en studenten) die het indienen.

2.3 RECENTE ONTWIKKELINGEN VAN HET PLATFORM

In het aanreiken van een thema willen we zelf uitdrukkelijker suggesties doen. Op die manier kunnen we relevante en innovatieve onderwerpen binnen de cultuureducatie naar voor schuiven, trajecten op het platform aan elkaar verbinden en de ontwikkelde praktijk binnen de lerarenopleiding inzetten als inspiratie binnen het onderwijs. De koppeling met grote thema’s spreekt voor zich: de kans dat we ook meer input kunnen geven, zowel via het platform als daarbuiten is veel groter.

Het platform voor mediawijsheid is een levende structuur waaraan voortdurend voort gebouwd wordt. Dat betekent dat sommige delen en pagina’s voor een groot deel uitgewerkt zijn, terwijl andere nog maar in de steigers staan. Het is de bedoeling om dit platform samen met netwerken van gebruikers uit te bouwen. Om het stijgende gebruik van en de groeiende vraag naar een multimediaal platform voor Vlaamse leerkrachten technisch het hoofd te bieden, werd gekozen om het platform te voorzien van een schaalbare backend en videoserver. Vanaf begin schooljaar 2012-2013 worden hiervan de eerste resultaten zichtbaar.

Deze thema’s kunnen heel ruim worden opgevat: het zijn startpunten veeleer dan eindpunten, inspiratievaten veeleer dan richtlijnen. De onderstaande thema’s kunnen zeker vanuit verschillende vakken worden benaderd. Ook hier geldt de regel: van zo gauw een team enthousiast is om mee te doen, neem je contact met ons op voor overleg.

2.4 HOE VERLOOPT EEN LABOTRAJECT? Elk labotraject is uniek. Dit wil zeggen dat het vertrekt vanuit de wensen en de noden van de vakgroep of opleiding die het opzet. Vandaar dat het wenselijk is in een eerste voorbereidende fase (zie hieronder) uitgebreid overleg te plegen met het begeleidend team zodat met de eigen inbreng, visie en wensen van de aanvrager optimaal rekening kan worden gehouden. Om opleidingen die nog geen ervaring hebben met labotrajecten een idee te geven van wat zo’n traject

Thema 1: OORLOG EN VREDE In 2014 herdenken we het begin van de Grote Oorlog, die grotendeels bij ons, in Vlaanderen woedde. Een aanleiding om even stil te staan bij de enorme impact van oorlogen en conflicten - maar ook van vrede en dialoog - op het leven van elk van ons.

8


De praktijk leert ons dat in nagenoeg elk Vlaams gezin op de één of andere manier een herinnering leeft aan een van beide wereldoorlogen. Grootouders en/of overgrootouders van de kinderen en jongeren die momenteel op school zitten hebben de laatste oorlog dikwijls als kind beleefd; en/of hebben herinneringen aan hun ouders of grootouders die de eerste wereldoorlog meemaakten. Te samen vormt dit een ongelofelijke schat aan persoonlijk erfgoed.

Maar wel dat het gedrukte woord en de literatuur hun nieuwe plek te midden van al die andere media bevragen. Sommige schrijvers, zoals Philip Roth, voorspellen het einde van de roman. Anderen, zoals Aidan Chambers, zoeken naar een nieuwe romanvorm. Ook leerkrachten zoeken naar nieuwe manieren (strips, kamishibai, graphic novel, blogs,...) om literatuur toegankelijk te blijven maken voor nieuwe generaties die opgroeiden in een audiovisuele gamecultuur. We willen dan ook speciaal inzetten op labotrajecten die dit spanningsveld tussen taal/schrift/literatuur en die nieuwe digitale media onderzoeken.

Niet enkel in het kader van de lessen geschiedenis, maar in tal van andere vakken (aardrijkskunde, wereldoriëntatie, PAV,…) is het mogelijk om rond dit gegeven te werken.

Thema 3: VAKGEBONDEN VOORSTELLEN.

Daarenboven lenen die persoonlijke verhalen zich uitstekend tot een multimediale aanpak: leerlingen kunnen hun ouders en grootouders (of senioren in hun buurt) interviewen, en die gesprekken schriftelijk weergeven, of auditief, of filmisch. Familiealbums en monumenten kunnen dienen als aanknopingspunt of inspiratie, enz. Daarenboven is dit een thematiek die dikwijls aansluit bij het persoonlijk leven van leerlingen afkomstig uit oorlogsgebieden. Maar ook het omgekeerde is mogelijk: werken rond vrede, verdraagzaamheid en samenwerking.

Mediawijsheid of mediageletterdheid wordt dikwijls gezien als uitsluitend behorend tot het domein van het muzisch-creatieve. Vanuit de eindtermen (2007 basisonderwijs; 2010 secundair) wordt er echter veel breder gekeken. Ook de visie over cultuureducatie o.a. vanuit het onderzoek van Barend Van Heusden, Cultuur in de Spiegel, impliceert dat elke leerkracht cultuurdrager is. Een labotraject wil vanuit vakken en vakgebieden als taal, wiskunde en wetenschappen onderzoeken naar de mogelijkheden om dat cultuuronderwijs te realiseren zonder vakinhouden en vakdoelstellingen uit het oog te verliezen.

Zoals gezegd staat het indieners van een labo-traject vrij om dit thema zo ruim mogelijk in te vullen. Voor wie op zoek is naar een heel concreet, uitgewerkt traject verwijzen we in de bijlagen naar De Namenlijst als inspiratie: een stap voor stap uitgewerkt scenario om op zoek te gaan naar de persoonlijke verhalen van de Belgische burgerslachtoffers tijdens WO I.

Thema 4: SPECIFIEKE VORMEN VAN MEDIAGELETTERDHEID Mediawijsheid of mediageletterdheid heeft betrekking op alle media. Elk medium bezit zijn eigen taal, zijn eigen cultuur en zijn eigen geschiedenis – m.a.w. zijn eigen geletterdheid. Sommige van deze specifieke mediageletterdheden – zoals spraak en schrift – komen uitgebreid aan bod in ons onderwijs. Andere – zoals bijvoorbeeld beeldgeletterdheid – worden nauwelijks behandeld. Terwijl de dominante beeldcultuur alom tegenwoordig is, en via reclame, televisie of games een enorme impact heeft op ons wereldbeeld.

Thema 2: TAAL, LITERATUUR EN LEESBEVORDERING IN EEN DIGITALE CULTUUR. De overgang van een cultuur waarin het gedrukte woord (print) dominant was, naar een multimediale cultuur betekent niet dat het schrift en de literatuur zullen verdwijnen.

9


dend team. Dat kan door een eenvoudige aanvraag via dirk.terryn@ond.vlaanderen.be

Vandaar dat we specifiek aandacht vragen voor trajecten rond thema’s als fotografie en de realistische voorstelling van de werkelijkheid, rond film en televisie, rond reclame, journaals of games.

2.6.2 Voorwaarden. Als aanvrager voldoe je aan volgende voorwaarden:

Thema 5: BEWUST OMGAAN MET DE VIRTUELE WERELD VAN HET WEB. (E-SAFETY)

1. Algemene voorwaarde: enkel lerarenopleidingen kunnen een voorstel indienen.

Naast de analoge wereld is er een digitale, virtuele wereld ontstaan die een hele grote rol in ons leven is gaan spelen. Zeker voor kinderen en jongeren is de virtuele wereld van het web een immense speeltuin geworden waarin geëxperimenteerd wordt met sociale contacten, en die vol muziek, beelden en games zit. Die nieuwe virtuele wereld biedt ongekende mogelijkheden op het vlak van informatieverwerving, amusement en sociale contacten. Maar die nieuwe virtuele wereld zorgt ook voor nieuwe uitdagingen: de grens tussen het private en het openbare dreigt te verdwijnen en zeker kinderen moeten daar bewust mee leren omgaan. Vandaar dat we specifieke aandacht vragen voor projecten die aspecten van die nieuwe virtuele wereld willen bevragen.

De lerarenopleiding is de fundamentele schakel voor de progressieve opvoering van audiovisuele deskundigheid en vertrouwdheid in het Vlaamse onderwijs.5 De commissie acht het noodzakelijk dat elke lerarenopleiding een visie op cultuur- en kunsteducatie uitwerkt.6 Dit initiatief stelt tot doel om de visieontwikkeling binnen de lerarenopleiding verder uit te werken en uit te wisselen via het leerplatform INgeBEELD. 2. Voorwaarden waaraan de betrokken lerarenopleiding dient te voldoen. • aantal aanvragen: per afstudeerrichting mag slechts 1 aanvraag worden ingediend. Het is wel mogelijk meer dossiers in te dienen vanuit dezelfde instelling (hogeschool, universiteit). Geef in dit geval een prioriteit aan. Indien u samenwerkt met een andere opleiding van een andere instelling, kunnen beide een aanvraag indien. Maak dan wel melding van die samenwerking.

2.6 EEN LABOPROJECT INDIENEN 2.6.1 Vraag zo vroeg mogelijk ondersteuning. Al van bij de uitwerking van een voorstel kan beroep gedaan worden op ondersteuning door het begelei-

• investering: de kosten voor de begeleiding en coaching worden door CANON Cultuurcel gedragen.

5

6

10

Uit het onderzoek bleek dat op alle niveaus in het onderwijs de onderwijsverstrekkers zich bewust zijn van de kloof die er is tussen enerzijds de lesgevers die zelf nog helemaal opgeleid zijn binnen de klassieke literaire traditie en anderzijds de leerlingen en studenten die steeds meer opgroeien als digital native speakers. Onderwijsverstrekkers onderkennen het feit dat hierop nog geen antwoord is gevonden. Ze voelen zich ook voldoende onderlegd. Opmerkelijk is dat de antwoorden van leerkrachten geen verschil toonden qua leeftijd. Dat betekent dat de instroom nog louter en alleen gebaseerd is op literaire geletterdheid. De lerarenopleiding is daarom een fundamentele schakel voor de progressieve opvoering van audiovisuele deskundigheid en vertrouwdheid in het Vlaams onderwijs. Gedeeld/verbeeld p. 68


Het is belangrijk dat de opleiding haar betrokkenheid toont door zélf in te staan voor mogelijke extra kosten die het project met zich meebrengt. • Er is wel een koppeling mogelijk met Dynamo3ondersteuning voor de externe partnerscholen (stagescholen), ten bedrage van maximaal 1.500 euro per school. Deze scholen dienen dan elk afzonderlijk ook een Dynamo3-aanvraag in en blijven ook eigenaar van hun (deel)project. Zulke ‘netwerken’ kunnen een meerwaarde aan het project geven: nieuwe inzichten en methodes kunnen worden getoetst aan de praktijk en scholen krijgen stagiaires die al een voortraject in hun opleiding hebben doorlopen. Hou in dat geval bij de planning van het traject rekening met de indiendata voor Dynamo3: 25 januari, 25 mei en 25 september van het lopende jaar. (Als het traject in één academiejaar loopt moeten de Dynamo3 voorstellen ten laatste binnengebracht worden op 25 januari, zodat ze nog goedgekeurd kunnen worden voor de stageperiode van februari/maart).

• openheid: de indieners van een project verklaren zich bereid om op een actieve manier bij te dragen aan uitwisselingen van ervaring met andere lerarenopleidingen en open te staan voor een mogelijke opvolging van het traject door een medewerker van CANON Cultuurcel of een door hen aangeduide externe monitor, die verslag maakt van het volledige proces. • ontsluiting: de indieners van het project stemmen er mee in dat al het (beeld)materiaal dat wordt ontwikkeld, beschikbaar gesteld wordt aan het onderwijsveld via het Ingebeeld-platform. • rechten: zie bijlage 3.6 Rechten en plichten p.30 • technische infrastructuur: een laboproject vereist geen specifieke technische uitrusting (zoals camera’s, montagesets, e.d.) – de ervaring leert dat aanwezig materiaal (gsm’s, laptops…) ruimschoots volstaat. Overigens is het een uitdaging om net met wat beschikbaar is aan de slag te gaan. Bovendien beschikt het ondersteunend team indien nodig over professioneel opname- en montagemateriaal. • verzekering: Een indienende organisatie verzekert haar zelf en haar bestuurders, haar medewerkers en de deelnemers aan de door haar georganiseerde activiteiten voor de burgerrechtelijke aansprakelijkheid, bedoeld in artikel 1382 tot en met 1386 van het Burgerlijk Wetboek.

• interne communicatie: de gemandateerde lector die in het netwerk cultuureducatie zit wordt op de hoogte gehouden van het project. • betrokkenheid: de projectaanvraag dient ondertekend te zijn door het departementshoofd of de leidinggevende. Aan het traject nemen tenminste 2 lectoren actief deel.

4. Voorwaarden waaraan het project dient te voldoen. • mediawijsheid: het project heeft tot doel mediawijsheid of mediageletterdheid te bevorderen en kadert in de visie rond mediawijsheid zoals die beschreven wordt in de eindtermen en ontwikkeld wordt door het Ingebeeld-platform; • band met de opleiding: het is belangrijk dat het project een band heeft met de lessen, inhouden of thema’s van de opleiding, • projectplan: elk voorstel omvat een duidelijk stappenplan waarin uitgelegd wordt hoe de doelstellingen gerealiseerd zullen worden (raadpleeg hiervoor de beschrijving van het concreet verloop van een labo-traject in de bijlagen).

3. Voorwaarden waaraan de lerarenopleiders dienen te voldoen. • betrokkenheid van de indieners: een project kan enkel door een team ingediend worden. Dit team bestaat uit lectoren (minimum twee) die het project zullen uitvoeren samen met studenten, ondersteunend personeel, externen, kinderen en jongeren uit de stagescholen, de opleidingsverantwoordelijke… • knowhow: de indieners beschikken over een grondige kennis van het leerplatform www.ingebeeld. be, en/of zijn bereid die kennis te verwerven of uit te breiden.

11


• overleg met het begeleidend team: een project treedt pas in werking nadat het is afgestemd met de coach en met de multimediale regisseurs van het ondersteunend team.

het beëindigen van het initiatief aan de CANON Cultuurcel bezorgd. 2.6.5. Juridisch Door een project in te dienen, verklaart een indienende lerarenopleiding zich akkoord met het openbaar maken van de resultaten van het project door het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming, Agentschap voor Onderwijscommunicatie. Daarom moeten de indieners CANON Cultuurcel duidelijk én vooraf informeren over te regelen auteursrechten. Een inrichtende organisatie zorgt er zelf voor dat de deelnemers aan het project (studenten, leerlingen,…) hun toestemming geven om in beeld gebracht te worden. Het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming, Agentschap voor Onderwijscommunicatie, verwerft een onbeperkt en onvoorwaardelijk, niet-exclusief gebruiksrecht van onbeperkte duur voor de producten die resulteren uit deze opdracht. Dit betekent dat alleen de opdrachtgever:

2.6.3. Goedkeuring van de aanvragen. Elk project dat ons tijdig bereikt, wordt goedgekeurd indien vergezeld van een projectplan dat beantwoordt aan de voorwaarden7, en dat ondertekend is door het departementshoofd of leidinggevende. Door deze ondertekening verklaart het projectteam zich bereid om het project – in overleg met het begeleidend team- indien nodig nog verder op de criteria af te stemmen en eventueel bij te sturen. Het is aangewezen om vooraleer een dossier in te dienen met ons contact op te nemen, zodat er ook ondersteuning mogelijk is bij het opstellen van het dossier. 2.6.4. Timing • hulp en ondersteuning bij de uitwerking van het project door het begeleidend team zijn mogelijk vanaf de publicatie van deze oproep. Contacteer: Dirk Terryn. dirk.terryn@ond.vlaanderen.be, 02 553 96 66 • indiendatum: vanaf juni 2012 voortdurend in de loop van de academiejaren 2012-2013 en 20132014, steeds onder voorbehoud van beschikbare budgetten. Indien deze ondersteuningsvorm niet meer kan worden voortgezet, wordt hierover via het netwerk cultuureducatie gecommuniceerd. • beslissing: maximum 30 dagen na indiening van het definitieve projectplan, na overleg met CANON Cultuurcel. • uitvoering: de uitvoering start na ontvangst van de goedkeuring van het initiatief. • einddatum: Na beëindiging van het project, stelt de ondersteunde opleiding een werkingsverslag op. Deze verslagen worden uiterlijk 2 maand na

7

• er vrij kan over beschikken om o.a. onbeperkt te reproduceren, • de documenten kan gebruiken voor o.a. publicaties, websites, studiedagen… • eveneens het adaptatierecht verwerft teneinde het resultaat achteraf te verfijnen en/of te bewerken.

Zie 3. Projectinhoud

12


2.3 Doelgroep(en) Geef een zo specifiek mogelijke omschrijving van de doelgroep(en) van het project.

Er mag op geen enkele wijze publiciteit mee gevoerd worden zonder voorafgaandelijk akkoord van de opdrachtgever. De resultaten van de studie kunnen ook aangewend worden voor de behoeften van andere diensten van het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming, mits uitdrukkelijke voorafgaande toestemming van het Agentschap voor Onderwijscommunicatie en met uitdrukkelijke verwijzing naar www.ingebeeld.be.

2.4 Planning Beschrijf de inhoud van het project aan de hand van verschillende stappen. Vermeld ook telkens de timing.. 2.5

2.7 RICHTLIJNEN VOOR HET OPSTELLEN VAN EEN AANVRAAG (PROJECTPLAN).

2.6 Resultaten Welke resultaten/instrumenten levert het project op en omschrijf deze. (Met instrumenten wordt bedoeld: materialen, methoden, werkwijzen, technieken…).

Raadpleeg vooraf de bijlagen voor meer info over: • de eindtermen mediawijsheid • de beschrijving van het verloop van een labotraject • een concreet voorbeeld van werken

2.7

1. Algemene gegevens 1.1

Naam aanvrager (instelling)

1.2

Naam projectverantwoordelijke (naam, voornaam, m/v, functie)

1.3

Teamleden (functie)

Middelen en werkwijze(n) Met behulp van welke middelen en werkwijze(n) denkt u het project uit te voeren en waarop is deze keuze gebaseerd?

Leerplatform www.ingebeeld.be Hoe wordt dit instrument gebruikt in de verschillende fasen van het project? Welke meerwaarde kan dit platform bieden bij de realisatie van de eigen ideeën? Hoe kan het eigen project een maximale toegevoegde waarde betekenen op het leerplatform voor de eigen studenten en die van andere opleidingen?

1.4 Adres 3. Effectmeting en evaluatie

1.5 Telefoonnummer/faxnummer 1.6

Aan het einde van het project wordt een evaluatie van het project verwacht.

Datum aanvraag

1.7 Projectnaam 1.8

Betrokken partijen en locatie(s)

4. Handtekening

1.9

Start- en einddatum project

De aanvraag moet door het departementshoofd of leidinggevende van de opleiding worden goedgekeurd. Dossiers zonder deze handtekening komen niet in aanmerking voor goedkeuring.

2. Voorstel voor een projectomschrijving 2.1

Visie op cultuureducatie en mediawijsheid/ multimediale geletterdheid. Welke zijn de raakvlakken van het project met deze visie?

5. Inschrijvingstijd Aanvragen kunnen vanaf juni 2012 en in de loop van de academiejaren 2012-2013 en 2013-2014 bij CANON

2.2 Doelstelling Wat zijn de doelstellingen van het project?

13


Cultuurcel worden ingediend, indien ze voldoen aan bovenstaande voorwaarden. Nog vragen? Mail je vraag naar dirk.terryn@ond.vlaanderen.be of bel 02 5539666.

14


3. BIJLAGEN

3.1 EINDTERMEN MEDIAWIJSHEID8 De eindtermen in de stam vinden hun oorsprong in de visie op basisvorming die ook de invulling van de contexten schraagt: iedere leerling heeft recht op een relevante basisvorming. Basisvorming bereidt een lerende voor op kritisch-creatief functioneren in de samenleving en de uitbouw van een persoonlijk leven. Een gedetailleerd indelen en opsommen van essentiĂŤle vaardigheden wordt vermeden. De formulering van de eindtermen in de stam steunt zoveel als mogelijk op een algemeen aanvaarde definitie van wat begrepen wordt onder elk van de geselecteerde sleutelvaardigheden. Hieronder worden deze sleutelvaardigheden (in vetjes) omschreven. De eindtermen van de stam zijn zodanig gekozen dat ze, ondanks (en dankzij) hun algemene formulering, dekkend zijn voor wat bedoeld wordt met elk van deze sleutelvaardigheden. Met andere woorden, werken aan de eindtermen van de stam is werken in de richting van de onderliggende omschrijvingen. communicatief vermogen in de zin van verbale en non-verbale taal en contactvaardigheid, zich moeiteloos onder andere mensen begeven, naar anderen toestappen en zich in gezelschap mengen; creativiteit in de zin van ondernemend en innoverend, soepele geest en inventiviteit; doorzettingsvermogen in de zin van wilskracht, keuzes kunnen maken en verantwoorden, ambitieus en moedig zijn; empathie in de zin van inlevingsvermogen en responsiviteit, het vermogen af te stemmen op de gesprekspartner en relationele gerichtheid; esthetische bekwaamheid in de zin van de schoonheid in cultuur- en kunstuitingen kunnen waarderen en schoonheid naar eigen smaak kunnen creĂŤren; exploreren in de zin van actief zoeken naar situaties om de eigen capaciteiten te verbreden en verdiepen, leergierig zijn, durven en een actief aftasten van handelingsmogelijkheden; flexibiliteit in de zin van mentale soepelheid en veerkracht, relativeringsvermogen (humor) en stressbestendigheid; initiatief in de zin van anticiperen, proactief handelen, wensen nastreven en taken aanpakken zonder dat het gevraagd wordt of zonder dat omstandigheden ertoe dwingen;

8

Zoals geformuleerd in de memorie van toelichting bij het decreet tot bekrachtiging van het besluit van de Vlaamse Regering betreffende de eindtermen en ontwikkelingsdoelen in het basis- en secundair onderwijs (periode 1 sept 2010 - sept 2015)

15


kritisch denken in de zin van onderscheidingsvermogen; mediawijsheid in de zin van een bewuste en kritische houding ten opzichte van klassieke (televisie, radio, pers) en nieuwe media (internettoepassingen, sms) en het vermogen tot een alledaags, informeel en creatief mediagebruik dat (impliciet of expliciet) gericht is op participatie in de culturele publieke sfeer (lezersbrief, you tube, chatrooms, blogs, webcam, enz.); een open en constructieve houding tonen in de zin van ruimdenkend, maar ook belangstellend en relationeel gericht; respect in de zin van verdraagzaamheid, hoffelijkheid, ethisch denken en handelen, verbondenheid met de eigen leefwereld en de ruimere samenlevingscontext, verantwoordelijkheid; samenwerken in de zin van solidariteit en daadwerkelijke inzet voor een publieke zaak, constructieve deelname aan initiatieven die een plaatselijke of grotere gemeenschap raken; verantwoordelijkheid in de zin van engagement en betrokkenheid, maar ook loyaliteit en effectbesef van eigen denken en handelen; zelfbeeld in de zin van zelfkennis en realistisch zelfwaardegevoel, weet hebben van beperkingen en vertrouwen op capaciteiten, oprechtheid en authenticiteit; zelfredzaamheid in de zin voor zichzelf kunnen zorgen en het sociaal netwerk kunnen benutten wanneer nodig; zorgvuldigheid in de zin van accuratesse, nauwkeurigheid en organisatievermogen, de wil om het werk goed te doen, bedachtzaam t.a.v. middelen en doel; zorgzaamheid in de zin van behulpzaam en liefhebbend, proactief dienst- en zorgverlenend als inter-persoonlijke, interculturele, sociale en civiele vaardigheid.

16


3.2 RELEVANTE EINDTERMEN MEDIA EN ICT IN HET BASISONDERWIJS Leergebied 5 Muzische vorming - Media De leerlingen kunnen 5.1 beeldsignalen waarnemen zodat men opvallend goede en minder geslaagde dingen kan doorzoeken en herkennen. 5.2 ervaren dat een visueel beeld al dan niet vergezeld van een nieuw geluid steeds een nieuwe werkelijkheid kan oproepen. 5.3 soorten van eenvoudige hedendaagse audiovisuele opnamen en weergavetoestellen (informatiedragers) aanwijzen, benoemen en ze creatief bedienen. 5.4 een eigen audiovisuele taal gebruiken en het massale audiovisuele aanbod een relativerende plaats toekennen. 5.5 eenvoudige, audiovisuele informatie uit de eigen belevingswereld herkennen, onderzoeken en vergelijken. ICT Eindtermen voor het gewoon basisonderwijs en ontwikkelingsdoelen voor het buitengewoon basisonderwijs, types 1, 2, 7, 8 De leerlingen 1 hebben een positieve houding tegenover ict en zijn bereid ict te gebruiken om hen te ondersteunen bij het leren. 2 gebruiken ict op een veilige, verantwoorde en doelmatige manier. 3 kunnen zelfstandig oefenen in een door ict ondersteunde leeromgeving. 4 kunnen zelfstandig leren in een door ict ondersteunde leeromgeving. 5 kunnen ict gebruiken om eigen ideeĂŤn creatief vorm te geven. 6 kunnen met behulp van ict voor hen bestemde digitale informatie opzoeken, verwerken en bewaren. 7 kunnen ict gebruiken bij het voorstellen van informatie aan anderen. 8 kunnen ict gebruiken om op een veilige, verantwoorde en doelmatige manier te communiceren.

IN HET SECUNDAIR ONDERWIJS Mediawijsheid 14 gaan alert om met media; 15 participeren doordacht via de media aan de publieke ruimte; ICT (enkel eerste graad SO) Voor het secundair onderwijs A- en B-stroom, en BUSO OV3

17


De leerlingen 1 hebben een positieve houding tegenover ict en zijn bereid ict te gebruiken om hen te ondersteunen bij het leren. 2 gebruiken ict op een veilige, verantwoorde en doelmatige manier. 3 kunnen zelfstandig oefenen in een door ict ondersteunde leeromgeving. 4 kunnen zelfstandig leren in een door ict ondersteunde leeromgeving. 5 kunnen ict gebruiken om eigen ideeën creatief vorm te geven. 6 kunnen met behulp van ict digitale informatie opzoeken, verwerken en bewaren. 7 kunnen ict gebruiken bij het voorstellen van informatie aan anderen. 8 kunnen ict gebruiken om op een veilige, verantwoorde en doelmatige manier te communiceren. 9 kunnen afhankelijk van het te bereiken doel adequaat kiezen uit verschillende ict-toepassingen. 10 zijn bereid hun handelen bij te sturen na reflectie over hun eigen en elkaars ict-gebruik.

3.3 MULTIMEDIALE GELETTERDHEID Multimediale geletterdheid als doel: • zichzelf kunnen uitdrukken aan de hand van alle beschikbare media • een media-ecologisch bewustzijn opbouwen waardoor een zender in staat is om het adequate medium te kiezen in functie van de specifieke boodschap die hij wil overbrengen op een specifieke ontvanger • media-ecologie vereist inzicht in de manier waarop de diverse media fungeren (d.w.z. inzicht in hun ontstaansgrond en evolutie). Multimediale geletterdheid omvat dus kunst-, cultuur- en erfgoededucatie. • Inzicht in de manier waarop media bijdragen tot het ontstaan van onze eigen blik op de werkelijkheid • Interculturele openheid verwerven door het sjabloon dat de ander op de werkelijkheid legt, ook vanuit dat inzicht te erkennen. Multimediale geletterdheid als middel: Het gebruik maken van de verworvenheden van multimediale geletterdheid om educatieve doelen te realiseren die zich buiten dit domein bevinden: • inzicht in het ontstaan van blikken op het gebied van zelfontplooiing, interculturaliteit (diversiteit), talentontwikkeling en zorg. • multimediaal bewustzijn bij het behandelen, interpreteren en voorstellen van informatie en het aangaan van dialoog • hanteren van multimediaal kunnen in de dagelijkse leerpraktijk

18


MEDIA-EDUCATIE9 Media-educatie als doel: Een dergelijke educatie heeft passieve en actieve (participatieve en creatieve) kennismaking met, verwerven van inzicht en beleving van media tot doel. Concreet heeft media-educatie tot doel kennis, vaardigheden en attitudes aan te reiken om: • de interactie te kunnen duiden tussen de evolutie van de media en die van de maatschappij; • kritisch te kunnen omgaan met en inzicht verwerven in de toepassingsmogelijkheden van media; • zichzelf te kunnen uitdrukken aan de hand van mediale tools. Media-educatie als middel Hier is media een instrument om educatieve doelen te bereiken die zich buiten het domein van media bevinden.

3.4 CONCREET VERLOOP VAN EEN LABO-TRAJECT (voorbeeld). Een labotraject is een traject rond mediawijsheid of mediageletterdheid waarbij een lerarenopleiding de ondersteuning krijgt van het multimediaal atelier van het Ingebeeld-platform voor mediawijsheid. Deze begeleiding gebeurt door een team bestaande uit een coach en multimediale regisseurs. Dit team zorgt voor: • • • •

de coaching en inhoudelijke begeleiding van de docenten/lectoren de inhoudelijke en technische ondersteuning van de studenten het in beeld brengen van het project (film, tekst, webpagina’s) het verwerken van het traject als bijdrage op het platform.

3.4.1 Voorbereidende fase Sessie 1: Intake-sessie: De intake-sessie gebeurt onder leiding van de coach. Tijdens deze eerste intake-sessie worden de wensen van de opleiding afgetoest aan de opties vanuit CANON Cultuurcel: Waarom doen we dit traject? Wat willen we bereiken? Welke docenten en studenten zijn er bij het project betrokken? Hoe lang duurt het traject?

9

Zoals gedefinieerd in GEDEELD/VERBEELD p. 26-27

19


Wanneer heeft het plaats? Deze eerste sessie is een verkennend gesprek waarbij beide partijen elkaar leren kennen en de mogelijkheden tot samenwerking worden afgetast. Tegelijk wordt de aandacht gevestigd op enkele knelpunten: • • • • • • •

wie is de eigenaar van het traject? in welke mate wordt het traject gedragen door de vakgroep? welke onderlinge afspraken maken de betrokken lectoren? over hoeveel studenten gaat het? En is dit een werkbare groep? gaat het om individuele trajecten per student of om groepswerk? hoe gaan we het traject evalueren ? (bv peer-evaluation bij groepswerk) als het traject een stage omvat: hoe betrekken we de directies van de stagescholen en de mentoren bij het traject?

Na deze eerste intake beslist de lerarenopleiding of ze het traject willen verder zetten. Sessie 2: Introductiesessie mediawijsheid voor lectoren. Introductiesessie voor de betrokken lectoren rond mediawijsheid of mediageletterdheid aan de hand van het Ingebeeld-platform. Deze sessie wordt gegeven door iemand van het begeleidende team. Sessie 3: Brainstormsessie. Op basis van beide vorige sessies wordt door de betrokken lectoren een concreet traject uitgewerkt voor hun studenten. Deze sessie wordt begeleid door de coach. Sessie 4: Finaliseringssessie (dossier labotraject klaar). Op basis van de resultaten van de brainstormsessie(s) wordt een dossier opgemaakt en ingediend bij CANON Cultuurcel. Deze sessie wordt begeleid door de coach. Opmerkingen: • een sessie duurt gemiddeld tussen de 60’ en 90’. • het is mogelijk om meer dan 2 sessies na elkaar te plannen op dezelfde dag • uiteraard kan de voorbereidingsfase korter (sterkere input vanuit de opleiding) of langer (meer begeleiding nodig). Uiteraard is er een team nodig en de ‘goesting’ om hierrond te werken.

20


3.4.2 Coachingstraject met lectoren en studenten Doel: het doel van deze fase van het traject is om de studenten zelf aan de slag te laten gaan met diverse media, en hen op die manier te laten ervaren dat je rond gelijk welke leerinhoud multimediaal kunt werken. Deze fase van het traject bestaat uit 3 onderdelen: • deel 1: de introductie van het traject bij de studenten • deel 2: een aantal sessies waarin de studenten zelf multimediaal werken • deel 3: het toonmoment en de evaluatie van deze fase. Totale duur van deze fase voor de studenten: ongeveer 15 lesuren (+ thuiswerk). Deel 1: introductie traject voor studenten. Totale duur van dit onderdeel voor de studenten: 3 à 4 lesuren Sessie 1: Introductiesessie mediawijsheid voor studenten (60’) Introductiesessie voor de betrokken studenten rond mediawijsheid of mediageletterdheid aan de hand van het Ingebeeld-platform. Deze introductiesessie is vooral kind- of ontwikkelingsgericht en toont praktijkvoorbeelden gebaseerd op talentontwikkeling. Mediawijsheid of mediageletterdheid richt zich op het bewust gebruik van alle media (niet enkel op de meest recente, digitale media). Deze sessie wordt gegeven door iemand van het begeleidende team. Sessie 2: Liefde voor het vak (60’). Tweede sessie voor de betrokken studenten rond mediawijsheid of mediageletterdheid aan de hand van het Ingebeeld-platform. Deze introductiesessie is vooral doel- of vakgericht en toont praktijkvoorbeelden in functie van leerdoelen. Deze sessie wordt gegeven door iemand van het begeleidende team. Sessie 3: Methodiek: digital storytelling/kamishibai (60’). Tijdens deze sessie worden een aantal eenvoudige manieren om multimediaal te werken getoond, zowel analoog (kamishibai) als digitaal (digital storytelling of film). Op het einde van deze sessie krijgen de studenten een concrete opdracht die ze tijdens de volgende onderdelen van deze fase mulitmediaal moeten uitwerken. Bij de uitwerking van deze opdracht mogen de studenten gebruik maken van de media van hun keuze. Deze sessie wordt gegeven door een multimediale regisseur van het begeleidende team.

21


Deel 2: zelf doen door studenten. Tijdens de werksessies van dit deel werken de studenten aan de multimediale uitwerking van hun opdracht. De studenten werken ook buiten deze sessies aan hun opdracht (ervaring leert ons dat ze dit ook daadwerkelijk en op een gedreven manier doen). Op het einde van dit deel hebben de studenten een multimediaal eindproduct gemaakt (dat digitaal bewaarbaar is). De werksessies van dit deel worden technisch en inhoudelijk begeleid door één of meerdere multimediale regisseurs van het begeleidende team. De docenten worden inhoudelijk begeleid door de coach. Deze werksessies duren ongeveer 3 uur. Totale duur van dit deel voor de studenten: ongeveer 9 lesuren (+ thuiswerk). Werksessie 1: de studenten werken aan hun multimediale opdracht. Tijdens deze werksessie worden de studenten technisch ondersteund door minstens 1 multimediale regisseur en komen inhoudelijk onder meer volgende items aanbod: verteltechnieken en narratieve structuren, synopsis, scenario en storyboard. Werksessie 2: de studenten werken aan hun multimediale opdracht. Tijdens deze werksessie worden de studenten technisch ondersteund door minstens 1 multimediale regisseur en komen inhoudelijk onder meer volgende items aanbod: beeldtaalparameters, klank-en beeldopname. Werksessie 3: de studenten werken aan hun multimediale opdracht. Tijdens deze werksessie worden de studenten technisch ondersteund door minstens 1 multimediale regisseur en komen inhoudelijk onder meer volgende items aanbod: beeld- en klank-montage en postproductie. Op het einde van deze sessie werken de studenten hun multimediaal eindproduct af. (Eventueel kan ook een werksessie 4 in het traject voorzien worden)

Deel 3: toonmoment en evaluatie. Dit deel bestaat uit 1 of 2 sessies (totaal: minstens 3 uur) • Tijdens het toonmoment presenteren de studenten hun multimediaal eindproduct. (Afhankelijk van de invulling van het traject gebeurt dit aan de eigen groep medestudenten en/of aan een publiek dat deel uitmaakt van het traject). • Na het toonmoment wordt deze fase van het traject door de studenten en de docenten geëvalueerd. Het toonmoment en de evaluatie worden door een multimediale regisseur gefilmd. Opmerkingen: Korte labotrajecten eindigen hier. Lerarenopleidingen kunnen ook opteren voor een lang labotraject:

22


In dat geval wordt de ervaring opgedaan door de studenten tijdens deze fase door hen zelf toegepast tijdens hun stage. Het is ook mogelijk om fase 2 en fase 3 over twee schooljaren te spreiden: in dat geval volgen de studenten fase 2 (zelf doen) tijdens het eerste schooljaar, en fase 3 (stage) tijdens het daarop volgend schooljaar.

3.4.3 stage-traject. Doel: de studenten passen de opgedane ervaring toe tijdens hun eigen stage. Totale duur van deze fase voor de studenten: ongeveer 9 lestijden + thuiswerk + stage Sessie 1: Inhoudelijke stage-opdracht. De studenten krijgen een multimediale stage opdracht en de opdracht om van dit stagetraject een digitaal dagboek bij te houden. De coach en/of de multimediale regisseur toont voorbeelden van gelijkaardige stage-opdrachten op het Ingebeeld-platform, en bespreekt de uitwerking van die voorbeelden met de studenten. De docenten formuleren (na overleg met de mentoren – zie verder) de specifieke eisen gesteld aan de stageopdracht. De studenten krijgen praktische informatie over hun stage-opdracht. De studenten brainstormen en formuleren (in overleg met hun docenten en met de coach) hun stage-opdracht: hoe gaan ze – rond een bepaald thema – dat aansluit bij het leerplan en in het verlengde ligt van het labotraject – met hun leerlingen multimediaal aan de slag? De studenten bepalen hoe ze hun digitaal dagboek gaan bijhouden en vormgeven. Aandachtspunten: • het is belangrijk dat docenten, stagebegeiders en mentoren hun eisen en evaluaties ten aanzien van de studenten en hun stage vooraf – d.w.z. tijdens fase 1 van het labo-traject - éénduidig met elkaar afstemmen; • het is belangrijk om de directies en de mentoren van de stage-scholen vooraf – d.w.z. tijdens fase 1 – bij het labo-traject te betrekken (zie ook sessie 3). Sessie 2: Dynamo-introductie voor studenten. De studenten krijgen een introductiesessie over de bedoeling en de werking van de Dynamo-trajecten van CANON Cultuurcel, waardoor cultuur- en mediaprojecten op school ondersteund worden (met 1.500 euro per aanvraag). De studenten leren hoe je een Dynamo-dossier kunt opstellen en indienen, en kunnen dat ook daadwerkelijk doen voor hun stage-project. Deze sessie wordt gegeven door iemand van het Dynamo-team.

23


Sessie 3: Introductie traject bij directies en mentoren stagescholen. Tijdens deze sessie worden de directies en de mentoren van de stagescholen bij het labo-traject betrokken. Indien gewenst neemt de coach deel aan deze sessie. Opmerking: Deze drie sessies kunnen eventueel ook vroeger in het traject ingepland worden. Deze sessies duren tenminste 60’. Sessie 4: Uitwerking stage-project. De studenten werken hun stage-opdracht verder uit, in overleg met hun docenten en mentoren, daarbij inhoudelijk en technisch ondersteund door de coach en door de multimediale regisseurs. Deze sessie kan zowel bestaan uit één of meer lesmomenten als uit thuiswerk voor de studenten. Werksessie van 3 uur. Sessie 5: Multimediale stage. De studenten werken hun multimediale stage-opdracht samen met hun leerlingen uit tijdens hun reguliere stageperiode. Dat stagemoment moet toeleiden naar een toonmoment. De stage van de studenten wordt in beeld gebracht (hetzij door de studenten zelf, hetzij door de begeleidende multimediale regisseurs). Sessie 6: Toonmoment in de klas/school. Op het einde van de stage is er een toonmoment in de klas of in de school (minstens voor de eigen leerlingen, het liefst ook voor hun ouders en eventueel ook voor de rest van de school). Dit toonmoment wordt in beeld gebracht (hetzij door de studenten zelf, hetzij door de begeleidende multimediale regisseurs).

3.4.4 Evaluatie Tijdens deze sessie presenteren de studenten hun digitaal dagboek van hun stage en evalueren zij het voorbije traject. Het traject wordt ook geëvalueerd door de lectoren (en eventueel de mentoren). Deze presentatie en evaluatiesessie wordt in beeld gebracht door de begeleidende multimediale regisseurs. Werksessie van 3 uur.

24


3.4.5 Montage, bewerking en redactie Op basis van het materiaal dat doorheen dit traject geproduceerd werd maakt het multimediaal atelier een aantal films en webpagina’s die het verloop van het traject weergeven.

3.4.6 De resultaten van het laboproject op het Ingebeeld-platform. De resultaten van het laboproject worden op het Ingebeeld-platform geplaatst.

25


3.5 VOORBEELD VAN EEN TRAJECT ROND “OORLOG EN VREDE” DE NAMENLIJST: Belgische Burgerslachtoffers. In 2011 sloegen het In Flanders Fields Museum (IFFM) en de Provincie West-Vlaanderen de handen in elkaar om het project De Namenlijst te realiseren. Hiermee wordt de samenstelling nagestreefd van een geïntegreerde namenlijst van alle burgers en militaire slachtoffers die tijdens de Eerste Wereldoorlog op Belgische bodem zijn gevallen, want na 100 jaar is deze lijst nog steeds onbestaande. Een belangrijke deellijst van deze geïntegreerde Namenlijst is de lijst van de Belgische burgerslachtoffers. Binnen deze categorie slachtoffers bestaan echter nog talrijke hiaten en onduidelijkheden. In de literatuur werd (wordt) wel eens gezwaaid met een zwevend getal van “4.934 officieel erkende burgerslachtoffers”. Een eigen telling leert dat in de eerste oorlogsmaanden van de Duitse inval al ruim 4.000 doden van Duitse terreur vielen. In West-Vlaanderen alleen vielen meer dan 1.000 burgerslachtoffers te betreuren. Het is zo goed als zeker dat lang niet al die slachtoffers geteld zijn, omdat niet iedereen een aanvraag tot erkenning indiende (of kon indienen). Het is dus dringend tijd om hier duidelijkheid over te krijgen. Een telling van alle WO1 – burgerslachtoffers op de lokale oorlogsmonumenten zal in deze ons vertrekpunt vormen. Daar houdt het natuurlijk niet op, want niet alle burgerslachtoffers staan op een oorlogsmonument vermeld. Bovendien dringt zich een lichte nuancering op van de algemene onderzoeksvraag van het project De Namenlijst: voor de categorie Belgische burgerslachtoffers zoeken we niet enkel diegenen die op eigen bodem zijn gevallen, maar wel alle Belgische burgerslachtoffers. Belgische burgers die tijdens de Eerste Wereldoorlog waren opgeëist voor de verplichte tewerkstelling in Duitsland en daar kwamen te overlijden, worden dus ook in de lijst opgenomen. Hetzelfde geldt voor Belgische burgers die voor de oorlog vluchtten naar het buitenland en daar overleden, al dan niet ten gevolge aan “door de oorlog ontstane omstandigheden”. Het zijn maar twee voorbeelden van type slachtoffers die immers ook op de oorlogsmonumenten teruggevonden kunnen worden. In een later stadium zal het onderzoek duidelijkheid scheppen over de verhoudingen tussen verschillende types slachtoffers. Concreet Met het project De Namenlijst wordt ernaar gestreefd om per individueel slachtoffer zoveel mogelijk basisinformatie te verzamelen die toelaat om zijn of haar persoonlijk verhaal te reconstrueren. Voor de Belgische burgerslachtoffers is dat niet anders. Bijgevoegd vind je een Excel – sheet waarin de velden voor die basisinformatie te vinden zijn. Wat wij vragen is om het Excel – sjabloon zo volledig mogelijk in te vullen. In een stappenplan geven we een aanzet hoe de puzzelstukken bij elkaar kunnen gebracht worden in een vorm die uiteindelijk zal verwerkt worden in de geïntegreerde namenlijst. Stap 1 Ga naar het lokale oorlogsmonument en inventariseer de namen van de burgerslachtoffers. Afhankelijk van de woonplaatsen van deelnemende leerlingen kunnen de monumenten als dusdanig verdeeld worden. Verzamel enkel de burgerslachtoffers (dus ook gedeporteerden), niet de militaire slachtoffers.

26


Tip: neem een aantal duidelijke foto’s van het oorlogsmonument in zijn omgeving, alsook enkele detailopnames van de namen.

Let op: mogelijks bestaan er meerdere monumenten per gemeente. Deze dateren van de periode van voor de fusie der gemeenten, toen er nog meer zelfstandige gemeenten en parochies bestonden. Het is de bedoeling zoveel mogelijk monumenten te inventariseren. In sommige gevallen kan een monument of gedenkplaat zich binnenin een kerk bevinden.

Stap 2 Met het lijstje namen van het lokale oorlogsmonument trek je naar de lokale overheid die de bevolkingsregisters en de registers van de burgerlijke stand bewaart. Wat de laatste betreft, gaat het om de geboorteregisters, huwelijksregisters en overlijdensregisters. In de bevolkingsregisters worden de ‘ingezetenen’ van de gemeente – met vermelding van domicilie – op een bepaald moment in de tijd bijgehouden. De registers Burgerlijke Stand bevatten de akten die de officiële rechtsgrond vormen voor het vaststellen van iemands naam, geboorte, huwelijk of overlijden. Ofwel worden de registers bewaard bij de dienst Bevolking of bij de Burgerlijke Stand, ofwel liggen zij in het gemeentelijk archief. Via de genoemde registers is het de bedoeling om zoveel mogelijk gegevens rond het oorlogsslachtoffer te verzamelen: geboortedatum en -plaats, huwelijksdatum en –plaats, overlijdensdatum en – plaats, beroep, de namen van de ouders, het beroep van de ouders, … •

Waarom is het belangrijk deze gegevens bij elkaar te brengen? 1. Omdat we op basis van officiële akten uitsluitsel kunnen bieden over twijfelgevallen, dubbeltellingen of verschillende schrijfwijzen van een en dezelfde persoon. 2. Omdat het ons een blik gunt op de dichtste sociale omgeving van het slachtoffer. 3. Omdat deze informatie noodzakelijk is om te kunnen achterhalen of een slachtoffer officieel erkend werd als oorlogsslachtoffer of niet. De wet van 10 juni 1919 voorzag namelijk in een vergoeding zowel voor burgers als militairen, omdat beide groepen zwaar onder de oorlog geleden hadden. De wet beoogde vooral de burgerslachtoffers van militaire operaties en de slachtoffers van de Duitse terreur. Diegenen die de oorlog overleefden konden zelf een aanvraag tot erkenning indienen, voor de dodelijke slachtoffers geldt dat uiteraard niet. In hun geval waren het de nabestaanden die al dan niet een aanvraag indienden, dus komt het erop neer om zoveel mogelijk nabestaanden in kaart te brengen.

Opmerking: De registers burgerlijke stand zijn altijd bestaande en aanwezig – dat is verplicht – maar niet iedere gemeente staat te springen om ze boven te halen. Hierdoor dient men zich echter niet te laten afschrikken. Akten die ouder dan 100 jaar zijn is men verplicht te laten inkijken volgens de wet. Dat mag je dus gerust gebruiken als argument. Anno 2012 betekent dit dat we spreken over alle akten van de bevolking en de burgerlijke stand die ouder zijn dan 1912. Voor ons historisch onderzoek zal een groot deel van de registers zich in die periode situeren.

27


Tip: Vooraleer leerlingen zich naar de balies van de gemeentes begeven, is het misschien aangewezen dat de verantwoordelijke leerkracht een e-mail stuurt naar de Bevolkingsdienst of Dienst Burgerlijke Stand met het bericht waarom leerlingen bij hen zullen komen aankloppen.

Stap 3 Nu we beschikken over de meest feitelijke basisgegevens volgt de uitdaging om zoveel mogelijk extra informatie over ieder slachtoffer te vinden. Er bestaan verschillende bronnen, maar het is onvoorspelbaar of ze in iedere gemeente ook aanwezig zijn. We sommen de meest voor de hand liggende op. De belangrijkste opmerking in deze is dat iedere lokale situatie anders is. 1. Gemeentelijk archief In sommige gemeentelijke archieven kunnen interessante reeksen m.b.t. de Eerste Wereldoorlog bewaard worden: dossiers over opeisingen, de Duitse inval en gruweldaden; lijsten van krijgsgevangenen, geëxecuteerden en gedeporteerden; dossiers inzake de oprichting van het lokale oorlogsmonument; … Al deze bronnen kunnen bijzonder nuttig blijken bij de reconstructie van de persoonlijke verhalen van de burgerslachtoffers. 2. Lokale bibliotheek De lokale geschiedenis heeft historici steeds geboeid, met als gevolg dat er regelmatig lokale historiografische werken of monografieën verschijnen. Niet zelden zijn in deze publicaties hoofdstukken gewijd aan de passage van de Eerste Wereldoorlog en de lokaal te betreuren slachtoffers. Sterker nog, met de honderdjarige herdenking in het verschiet focussen meer en meer historici hun aandacht enkel op de impact van de oorlog in hun dorp. Met een beetje geluk vind je via deze weg informatie over een specifiek slachtoffer, indien niet, dan toch een globale context van de oorlogsgebeurtenissen in het dorp. 3. Lokale erfgoedverenigingen Lokale erfgoedverenigingen – meestal zijn dit erfgoedcellen of heemkundige kringen – zorgen voor een belangrijke stimulans in het onderzoek naar het lokaal verleden. Zij zijn doorgaans zeer goed op de hoogte en niet zelden telt men onder haar leden enkele naarstige verzamelaars die beschikken over foto’s, doodsprentjes, eventueel dagboeken … Het kan dus geen kwaad om de lokale heemkundige kring bij je onderzoek te betrekken, integendeel. 4. Lokale pers Vandaag bestaan er niet zo heel veel nationale en regionale kranten meer, maar 100 jaar geleden bloeide de gedrukte pers als nooit tevoren. Haast iedere gemeente telde een of meerdere bladen. Zij vormen dan ook een belangrijke weerspiegeling van de toenmalige (lokale) maatschappij. Via allerhande erfgoedprojecten werden reeds veel historische kranten gedigitaliseerd. Het loont zeker de moeite om dit na te gaan via een lokale erfgoedvereniging. Indien de historische kranten niet online raadpleegbaar zijn, is het gemeentelijk archief (of eventueel de lokale bibliotheek) de plaats waar ze gevonden kunnen worden.

28


5. Het lokale collectief geheugen? Zo goed als alle laatste getuigen van de Eerste Wereldoorlog zijn ondertussen verdwenen, maar hun kinderen kunnen zich soms nog verbazingwekkend goed herinneren wat hun ouders over de Groote Oorlog vertelden (als ze er al over vertelden uiteraard). Wie met andere woorden het collectief geheugen van de oudste generatie van het dorp aftoetst, zou wel eens tot heel interessante vondsten kunnen komen. 6. Gemeenschappelijke geschiedenis Door de namenlijst worden alle betrokkenen, ongeacht hun afkomst of cultuur, op een geïntegreerde lijst verzameld, verenigd in een gemeenschappelijke geschiedenis. Stap 4 Binnen het kader van het project de Namenlijst richt het In Flanders Fields Museum zich in eerste instantie op het inventariseren van alle slachtoffers. Daarom vragen wij om ons per oorlogsmonument de volgende zaken door te sturen: 1. Een zo volledig mogelijk ingevulde Excel-sheet die de naam en gemeente van het oorlogsmonument draagt (bijv. Oorlogsmonument_Meulebeke.xls) 2. Enkele foto’s van het oorlogsmonument (Stap 5) Als leerkracht kan je de leerling als bijkomende taak eventueel een persoonlijk verhaaltje laten schrijven over een burgerslachtoffer. De uitwerking hiervan is in feite de (creatieve) interpretatie van de gegevens die gevonden werden over het slachtoffer. In bijlage vind je een voorbeeld van een dergelijke uitwerking. Return Iedere school die aan het project meewerkt, ontvangt van het IFFM een return die bijzonder nuttig zal blijken voor de komende jaren van herdenking.

29


3.6 RECHTEN en PLICHTEN Vanuit je positie als lerarenopleiding of stageschool in een labo-traject mediawijsheid weet je op voorhand dat het project zal resulteren in diverse mediabestanden die op het Ingebeeld platform voor mediawijsheid zullen worden gepubliceerd. Daarom is het belangrijk van bij de start met alle betrokkenen goede afspraken te maken, bovendien ook goed gedocumenteerd. Enkele basisbeginselen: • Iedereen heeft portretrecht. Dat betekent dat je zelf beslist welke beelden er van jou mogen verschijnen. Voor kinderen jonger dan 18 ligt dat recht bij de ouders. Als je beelden van leerlingen wil publiceren op de site van de school, een blog, Facebook of in de schoolkrant, heb je een schriftelijke toestemming nodig van minstens een van de ouders. De meeste scholen doen dat via het schoolreglement. Ouders die het reglement ondertekenen geven de school het recht om de beelden te gebruiken. Opgelet: het gaat hier om spontane, niet-geposeerde foto’s en sfeerbeelden. Voor geposeerde portretten moet je nog eens expliciet toestemming vragen. Je kan daarvoor deze standaardbrief eventueel gebruiken. • Het bestemmingsrecht bepaalt waar de foto’s verschijnen. In het document dat je laat ondertekenen, moet staan waar de foto’s zullen verschijnen. Als je dat niet doet, heb je als school dus ook het recht om foto’s door te spelen aan de pers of bijvoorbeeld aan een politicus die een beeld nodig heeft voor zijn campagneblad. Beschrijf dus goed waar de foto’s allemaal kunnen opduiken. • Het auteursrecht bepaalt dat de fotograaf toestemming moet geven voor het gebruik van de foto. Als een leraar op de schoolreis foto’s maakt, en hij geeft die aan de school, is er vaak een stilzwijgende toestemming dat de school mag beslissen over het auteursrecht van die foto’s. Voor foto’s die je krijgt van een ouder vraag je toch best aan de fotograaf of je het beeld ook mag publiceren. Zet op je blog of site een duidelijke verwijzing naar het auteursrecht. Zo verwittig je buitenstaanders dat je de auteursrechten ernstig neemt. • Het recht op nieuwsgaring krijgt soms voorrang op bovenstaande rechten. Zo hebben foto’s van jongeren die wegvluchten voor de storm op Pukkelpop nieuwswaarde. Als zij klacht indienen, maken ze weinig kans dat ze op basis van het portretrecht gelijk krijgen. Bij de foto’s die na de ramp in Sierre van een blog gehaald zijn, ligt dat anders. De foto’s zijn van een skivakantie. Dat zijn beelden uit de privé- en vakantietijd van die kinderen, en hebben niets met het ongeluk zelf te maken. Van nieuws garen, is op dat moment dus geen sprake. Een klacht zou kunnen, op basis van het recht op privacy (portretrecht) én het auteursrecht. Als je beelden of teksten zonder toestemming overgenomen worden, kan je klacht indienen. Maar daarvoor moet je naar een gespecialiseerde advocaat stappen, en dat kost geld. Het auteursrecht is zelden gedekt door de rechtsbijstand die verzekeraars bieden. Omwille van de oplopende kosten wordt hier zelden een zaak van gemaakt.

30


Wat bij onenigheid? • Als je beelden of teksten zonder toestemming overgenomen worden, kan je klacht indienen bij het gerecht. Maar daarvoor moet je naar een gespecialiseerde advocaat stappen, en dat kost geld. Het auteursrecht is zelden gedekt door de rechtsbijstand die verzekeraars bieden. Omwille van de oplopende kosten wordt hier zelden een zaak van gemaakt. • Zet op je schoolblog of projectsite een duidelijke verwijzing naar het auteursrecht en de procedure bij klachten. Zo verwittig je buitenstaanders dat je de auteursrechten ernstig neemt. Je kan altijd proberen tot een minnelijke schikking te komen. • Voor het naleven van het portretrecht kan alleen de geportretteerde persoon (of de nabestaanden) klacht indienen, voor het auteursrecht kan alleen de auteur (bijv. fotograaf) dat doen.

31


3.7 ANALYSESCHEMA Visual Literacy White paper Anne Bamford publiceerde een analyseschema bestaande uit 24 vragen: Issues

Information

Who

Persuasion

Assumptions

• What issues are being shown in the image, • How is the way the issue is shown in the image similar to or different from how you see this issue in the world? • What might this image mean to someone who sees it? • What is the message of the image? • Where has the information in the image come from? • What information has been included and what information has been left out? • What proportion of the image could be inaccurate? • What information presented is factual/manipulated/framed? • What is the relationship between the image and any text? • What impact does the size of images within the pictures have? • What people are depicted in the image (even if there are no people in the image, whose culture or experiences are being shown) • Who created the image and for what purpose? • Who is the intended audience for the image? • Whose point of view does the image take? • Why has a certain media been chosen? • Why was a particular image chosen? • Why was the image arranged that way? • Is the information contained in the image factual? • What devices has been used to get the message across to the viewer? • How has the message been affected by what has been left out or is not shown? • What attitudes are assumed? • Whose voice is heard? • Whose voice is not heard? • What experiences or points of view are assumed?

32


CANON Cultuurcel is de cultuurcel van het Vlaams Ministerie van Onderwijs en vorming. CANON wil bruggen slaan tussen cultuur en onderwijs. Daarom investeert CANON in onderzoek, overleg en studiedagen. CANON wil een breed publiek wegwijs maken in cultuureducatie. Daarom stimuleert CANON de creatieve schoolpraktijk. Met verhalen uit scholen en met geld voor concrete projecten. En met een eigen, welgekozen aanbod van publicaties en methoden. www.canoncultuurcel.be CANON Cultuurcel ORGANISEERT jaarlijks tal van studiedagen en evenementen om leerkrachten en educatoren te inspireren en te stimuleren. We organiseren o.a.: • Dag van de Cultuureducatie voor professionals uit de onderwijs- en cultuureducatieve sector www.dagvandecultuureducatie.be • Cultuurdagen voor studenten lerarenopleiding • Dynamodagen voor leerkrachten CANON Cultuurcel INSPIREERT door het aanbieden van • praktijkvoorbeelden om mensen te stimuleren om hun verhalen uit te wisselen • een overzicht van cultuurpartners in de eigen regio • cultuurschakels die hun deuren open zetten voor klasgroepen en hen kennis laat maken met hun educatief aanbod • Ingebeeld, virtueel platform voor mediawijsheid, waar we knowhow en expertise met elkaar delen over wat media zijn en de rol die ze spelen in ons leven. www.ingebeeld.be CANON Cultuurcel SUBSIDIEERT • Dynamo3, een subsidieproject en de motor achter drie stevige pijlers om met cultuur op school aan de slag te gaan. Eerst een dynamoPLAN, dan pas toegang tot dynamoOPWEG en dynamoPROJECT (juryrondes: 25 sept, 25 jan, 25 mei) www.dynamo3.be • Projectloket, een digitaal platform waar subsidie-aanbod wordt ontsloten voor schoolprojecten. Je vindt er projectsubsidies, gratis en bijna gratis materiaal of diensten én een aantal interessante tips. www.projectloket. be • Laboprojecten: experimenteerruimte voor cultuureducatie in de lerarenopleiding CANON Cultuurcel PUBLICEERT • i.s.m. verschillende partners publiceren we interessante educatieve tools, denk-documenten en boeken www. canoncultuurcel.be/publiceert Vb. Beeldende Kunst en Onderwijs i.s.m. BAM (downloaden via www.bamart.be) CANON Cultuurcel ONDERZOEKT • Cultuur in de spiegel Vlaanderen: naar een doorlopende leerlijn cultuureducatie (van 1 juli 2012 t.e.m. eind februari 2016)

33


BAM is het Vlaamse steunpunt voor de beeldende kunst en het audiovisuele vertonerveld BAM is een intermediaire structuur die kunst en kunstenaars pro-actief ondersteunt in een veranderende samenleving. Het steunpunt verspreidt informatie, voert onderzoek uit, ondersteunt visieontwikkeling en neemt standpunten in, jaagt de professionalisering van functies aan en ijvert voor meer zichtbaarheid en een groter maatschappelijk draagvlak. Rond thema’s die ook andere kunsten en aanverwante sectoren aanbelangen, werkt BAM samen met hun steunpunten. Een geïntegreerde aanpak en kennisdeling zijn daarbij de uitgangspunten.

Visie De sociaal, politiek, demografisch en economisch snel evoluerende samenleving heeft nood aan betekenisgeving, verbeelding en verdieping. Er ligt voor kunst dan ook een belangrijk potentieel te grijp. Creativiteit is een stuwende factor voor innovatie binnen de kennis- en informatiemaatschappij. Symbolische waarden en verbeelding winnen aan belang in een omgeving van interculturele dialoog en levenslang of levensbreed leren. De toenemende democratisering en actieve betrokkenheid van mensen bieden kansen voor cultuurparticipatie. De verbeeldingskracht van cultuur kan veranderingsprocessen en transities stimuleren. Kortom, ontwikkeling brengt kansen mee voor kunst. Kunst moet voor zichzelf dan ook een maatschappelijke positie veroveren, en wel door opties op lange termijn, die gebaseerd zijn op een krachtige visie en duurzame samenwerking op alle niveaus. Tegelijk werpen die maatschappelijke veranderingen ook vragen op. Hoe duurzaam artistiek werken onder precaire arbeidsvoorwaarden? Welke rol wil en kan de overheid spelen in de ontwikkeling van cultuur? Hoe een evenwicht vinden tussen vaste waarden en continuïteit enerzijds en vernieuwing en experiment anderzijds? Waar ligt de balans tussen het lokale en het internationale, tussen marktbelangen die alsmaar groter worden en publieke belangen? Hoe omgaan met massamedia en populisme? BAM wil deze uitdagingen alert en met zin voor urgentie opnemen, samen met de sectoren, om zo de positie en impact van kunst en kunstenaar te versterken door professionalisering, ondernemerschap, opleiding, praktijkontwikkeling en cultureel leiderschap. Op dat vlak is ondersteuning voor ons niet louter een technische zaak van professionalisering.

Mediawijsheid Verschillende programma’s met uiteenlopende doelstellingen en uit gevarieerde domeinen komen dichter bij elkaar: film- en media-educatie uit een culturele omgeving, mediawijsheid vanuit een breder maatschappelijk perspectief en het audiovisuele onderwijs dat audiovisuele taal op alle niveau’s wil analyseren en integreren. De initiatieven rond film- en media-educatie zoeken op lokaal niveau naar allianties met andere kunst- en cultuureducatieve initiatieven om samen maximaal in te zetten op de relaties met cultuur en onderwijs en op een coördinatie van het cultuureducatief vrijetijdsaanbod. Ze herzien hun praktijk van een aanbodgerichte benadering naar twee- of meerrichtingsverkeer tussen film en gebruikers. Ze gaan actiever om met het materiaal en contextualiseren audiovisuele werken in een netwerk van andere betekenisdragers in diverse disciplines (literatuur, muziek, televisie, reclame...). In die omgeving is BAM in 2012 en 2013 gastheer voor Ingebeeld, het platform voor mediawijsheid van CANON Cultuurcel, en organisator van een multimediaal atelier dat het platform mee vormgeeft. www.bamart.be 34




Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.