Wij gaan op bosklassen! Thema: ‘Water’
Dit werkboekje is van ...............................................
Klas: 5 A
Veel plezier!!!
1
Opdracht 1: Noteer wat je allemaal doet met water op één dag. Maak hieronder zelf een woordspin rond dit woord.
WATER
Besluit: ........................................................... .......................................................................
2
Opdracht 2: Water wordt dus voor meerdere zaken gebruikt. Vul hieronder de tabel aan. Vul de grijze vakjes aan. Geef daaronder voorbeelden. Kies uit de volgende woorden: schip – watermolen – zwemmen – rivieren – waterspelletjes – koken – ijsjes – vissen – boot – stuwdam
Water als voedsel
Water als energiebron
Water als transportmiddel
Water voor Water in de sport en natuur ontspanning
…………………
…………………
…………………
…………………
…………………
…………………
…………………
…………………
…………………
…………………
…………………
…………………
…………………
…………………
…………………
Opdracht 3: Luister aandachtig naar het liedje. Vul nadien onderstaande oefening in. We gaan op bosklassen naar ......................................................................... Deze plaats ligt boven de rivier ..................................................................... Deze plaats ligt in de ................................................................................... In deze streek spreekt men .......................................................................... Het Franse woord voor de ‘Maas’ is ................................................................ De Maas is geen rivier, wel een stroom. Er zijn 3 stromen in België: 1) de Maas 2) .............................................. 3) ..............................................
Opdracht 4: Duidt Heer-Sur-Meuse aan met een zwarte stip op de kaart die je op de volgende bladzijde vindt. Duidt ook de 3 stromen aan in het blauw. Vul de legende van de kaart aan.
3
Legende
Heer-SurMeuse
1 2 3
4
Deze 3 stromen ontspringen alle drie in Frankrijk (zie kaart) en doorkruisen BelgiĂŤ. De Maas mondt uit in de Noordzee in Nederland. Opgelet! Een stroom is NIET gelijk aan een rivier.
Opdracht 5: Denk goed na. Wat is volgens jou het verschil tussen een stroom en een rivier? Geef ook een voorbeeld van een rivier. Lees de rest van de pagina aandachtig. .................................................................................................................. ..................................................................................................................
Maar‌ hoe komt het water nu in de rivier terecht? Dit heb je vorig jaar al geleerd. Weet je het nog?
..................................................................................................................
We herhalen kort: Water in de meren en rivieren verdampt. Ook is er een kleine verdamping aanwezig van het vocht uit planten, bomen. Het geheel van deze waterdamp stijgt en vormt wolken. Wanneer deze wolken door hun hoogte koude temperaturen aannemen, zullen de wolken omgezet worden in de vorm van vloeibaar water, met andere woorden: neerslag. Deze neerslag valt op de aarde en zal door middel van rivieren terug naar de zee worden gebracht. Dit water zal dan opnieuw verdampen en zo wordt deze cyclus eindeloos verder gezet. Een deel van het water sijpelt door in de grond. Dit water, dat zich in de grond bevindt, wordt door de wortels van planten en bomen opgenomen. 5
Door de kringloop van het water komt het water dus in de rivieren terecht. Een rivier ontstaat door erosie.
Opdracht 6: Wat betekent “erosie”? Vul de volgende opdrachten verder aan. .................................................................................................................. ..................................................................................................................
Ons landschap verandert voortdurend door (onderstreep het juiste antwoord/antwoorden). klei
wind
water
zand
steen
Opgelet! Het duurt meestal miljoenen jaren voor een verandering zichtbaar is!!! Op één jaar tijd zien we zeker nog geen verandering!
Opdracht 7: Op de volgende pagina zie je een opnieuw een kaartje. Kijk aandachtig naar de legende. * Duidt op dat kaartje de stroming ‘de Maas’ aan. Overtrek ze in het donkerblauw. * Zet een zwarte stip op de plaats van Heer-Sur-Meuse. * Zet deze keer ook een zwart kruisje waar Lokeren zich bevindt. * Duidt ook 2 belangrijke rivieren aan op de kaart: de Durme en de Samber. Overtrek ze in het lichtblauw. * Overtrek nadien de zijrivieren van de Maas in het lichtblauw: Jeker, Vesdre, Méhaigne, Hoyoux, Molignée, Bocq, Hermeton, Lesse, Viroin, Semois.
6
Legende
X 1 2 3
Heer-SurMeuse Lokeren De Maas De Durme De Samber
A B C D E F G H I J
Jeker Vesdre MĂŠhaigne Hoyoux MolignĂŠe Bocq Hermeton Lesse Viroin Semois
7
De waterloop: enkele begrippen
BOVENLOOP
ONBEVAARBAAR
MIDDENLOOP
BENEDENLOOP
BEVAARBAAR 8
Opdracht 8: Bekijk de tekening op de vorige pagina zeer aandachtig. Vul hieronder de ontbrekende begrippen in. 1) ............................................................. 2) ............................................................. 3) ............................................................. 4) ............................................................. 5) ............................................................. 6) ............................................................. 7) .............................................................
Opdracht 9: We bespreken kort onderstaande figuren.
9
Opdracht 10: We bekijken samen een animatiefilmpje over de werking van een sluis. Lees nadien onderstaande tekst en speel nadien zelf sluiswachter en peilmeter.
Een schip komt van de zee en wil een rivier opvaren. De rivier is afgesloten met sluisdeuren, omdat anders die rivier buiten zijn oevers zou treden als het op zee hoog tij of vloed is. Het schip wacht voor de gesloten sluisdeuren.
De sluiswachter houdt deur A dicht, maar laat het zeewater langs een stel kleppen in deur A de sluiskom binnenlopen. Het water in de sluis stijgt nu tot hetzelfde peil als het water van de zee. Pas dan draait sluisdeur A gastvrij open. Het schip vaart het sas binnen.
Eens het schip de sluis binnen is, worden beide deuren potdicht gesloten. De sluiswachter opent nu een stel kleppen in deur B. Zo loopt het water uit de sluiskom. Het waterpeil daalt erin tot op hetzelfde peil als het water in de rivier en het schip daalt mee. Dan draait de sluiswachter deur B open en het schip vaart de rivier op. Sluizen worden ook gebruikt om grote hoogteverschillen op een rivier te overbruggen. Sluizen vind je dus op rivieren in heuvelachtige streken, zodat de schepen daar van hoog naar laag en omgekeerd kunnen varen. Op de Maas vind je dus ook heel wat sluizen. 10
Speel nu zelf voor sluiswachter Het schip moet via de sluis van A naar B. Help je even door de foutieve woorden te schrappen?
Sluisdeur 2 gaat open/dicht. Dan gaat sluisdeur 1 open/dicht. Het water in de sluis stijgt/zakt. Het schip vaart in de sluis.
Sluisdeur 1 gaat open/dicht. Nu gaat sluisdeur 2 open/dicht. Het water in de sluis stijgt/zakt. Het schip vaart uit de sluis.
Het schip kan nu zijn reis stroomopwaarts/stroomafwaarts verder zetten.
11
Speel nu zelf voor peilmeter Het waterpeil van een rivier wordt nauwlettend in het oog gehouden. Daarvoor zijn er peilmeters aangebracht. Waarom is die waterstand zo belangrijk voor de scheepvaart? Schrijf hieronder de reden. .................................................................................................................. .................................................................................................................. ..................................................................................................................
12
Oefeningen Opdracht 11: Bekijk aandachtig onderstaande oefening. Vul in de hokjes de ontbrekende woorden in. Kies uit de volgende woorden: benedenloop – rechter – oorsprong – bevaarbaar – vlakte – verval – trage – linker – onbevaarbaar – klein stroomopwaarts – monding – bron – stroomafwaarts – samenvloeiing – sterke – verval. Een plaats waar een waterloop ontspringt, noemt men een (1)______________ . Een (2)______________ is de plaats waar grondwater uit de grond opborrelt. Daar waar een waterloop in een beek of rivier vloeit noemt men de (3)______________. Daar waar de waterloop in de zee vloeit is de (4)______________. De bovenloop ligt aan de oorsprong van een waterloop. De (5)______________ ligt aan de monding van een waterloop. Wanneer je met je gezicht naar de monding van een waterloop kijkt, dan heb je links de (6)______________oever en rechts de (7)______________oever. Wanneer een schip vaart van de oorsprong naar de monding, dan vaart het (8)______________; omgekeerd noemen we (9)______________. Het verschil in hoogte tussen 2 plaatsen op een waterloop noemen we het (10)______________. Een bergrivier die vloeit door een bergachtige streek heeft een (11)______________ stroming en een groot (12)______________. Een vlakterivier loopt door een (13)______________, heeft een (14)______________ loop en een (15)______________ verval. Een rivier die diep genoeg is voor de scheepvaart is (16)______________. Een rivier die een te groot verval heeft is (17)______________.
13
Opdracht 12: Vul onderstaand kruiswoordraadsel in. Kies uit de volgende woorden: stroomgebied – bevaarbaar – bron – monding stroomsnelheid – linker – vaargeul – stuwdam – stroomopwaarts – verval – meer – dalen – sluis – debiet – oorsprong – moeras. Let op! Niet alle woorden worden gebruikt!!!
Horizontaal 2) Een waterval ontstaat door het plots en sterk … van de bedding. 4) De snelheid waarmee het water door de rivier stroomt, noemen we de … 6) Een schip kan men van een hoger gelegen naar een lager gelegen waterniveau brengen (of omgekeerd) door middel van een sas of … 7) Het … is het aantal liter water dat per seconde door een bepaalde plaats voorbijstroomt. 8) Een … is een drassig gebied met een hoge grondwaterstand, overdekt met waterplanten.
Verticaal 1) 3) 4) 5)
De geul waar het water door stroomt, noemen we de … (of de bedding). Een … is een stilstaand water. Het gebied waarvan het water naar eenzelfde waterloop afloopt is het … Een … dient om waterreserves op te slaan of om witte steenkool te winnen.
14
Opdracht 13: Even pauzeren… en dat met een gedichtje. Veel ‘vaar’plezier.
VAREN Languit in je bootje liggen met je armen door het water van een slootje en de zon is warm. Langzaam gaan je ogen dicht, weet je niet meer dat je in je bootje ligt. Droom je daar zo dicht bij huis van een eindeloze zee vol geheime avonturen. En dan drijf je in je bootje uren met je dromen mee. Nannie Kuiper
15
Opdracht 14: Tijd voor spelletjes! Verbind de overeenkomstige spreekwoorden met de juiste verklaring. Verbind onderaan de juiste tekeningen met de juiste naam.
Opdracht 15: Ken je het liedje ‘Row your boat’ nog dat we gisteren leerden? We zingen het nog even! ☺
Opdracht 16: Verbind op de volgende pagina de figuren met het juiste woord.
16
Rivier
Beek
Zee
Moeras
Vijver
Meer
17
Opdracht 17: We lezen aandachtig onderstaande informatie. Nog wat meer informatie over de Maas De Maas ontspringt in Frankrijk, op het plateau van Langres, op een hoogte van 409 meter. Lengte van de Maas (bij benadering): - in totaal: 925 km. - in Frankrijk: 492 km. - in België: 194 km. - in Nederland: 239 km. Breedte van de Maas: - aan de Frans-Belgische grens: 80 m. - in Namen: 120 m. - in Luik: 140 m. - in Maastricht (NL): 155 m. - aan de samenvloeiing met de Waal (NL): 1 100 m.
Waar begint de Meuse (= de Maas)? Het is moeilijk te zeggen waar de Maas precies begint. In de wei van Pouilly-en-Bassigne, bij die plas ongeveer. Na een eindje wordt die plas een geul, dan een beekje. Iets verderop, in het dorpje Meuse, komen twee van die nietige beekjes bij elkaar. Daar vind je ook de allereerste brug over de Maas. Die brug wordt beschouwd als het beginpunt van de Maas. De naam Maas komt van “Mosa”. Zo noemden de Romeinen deze rivier.
Waar eindigt de Maas? Rivieren die in zee uitmonden, houden eigenlijk op te bestaan op de plaats waar het water niet zoet meer is, maar zout. Toch is het moeilijk te zeggen waar de Maas juist uitmondt. Tussen Dordrecht en Rotterdam is er zo’n wirwar van plassen, rivieren en kanalen. Ze hebben allemaal iets met de Maas te maken. En ze monden op verschillende plaatsen uit in de Noordzee. Zo spreekt men van de Bergse Maas, de Oude Maas, de Nieuwe Maas en de Nieuwe Waterweg.
18
De Maas maakt het de oeverbewoners en de schippers niet gemakkelijk. In de winter kolkt ze woest, en als het lang regent, wil ze weleens buiten haar oevers treden. Maar in de zomer kan het waterpeil van de Maas soms zo laag staan, dat de scheepvaart moeilijk wordt.
Soms te veel water… en dat geeft problemen!!! De Maas is een “regenrivier”. Dat wil zeggen dat ze voor haar water afhankelijk is van de regenval. Hoe meer het regent, hoe meer water er door de Maasbedding stroomt. En behalve het water dat loodrecht naar beneden valt, slikt ze ook nog het water dat van opzij komt: dat van de vele beekjes en zijrivieren en van de kanalen die met de Maas in verbinding staan. Om dorpen en de bewoners tegen de Maas te beschermen, heeft men dijken gebouwd. Maar soms is de druk van het water zo groot, dat de dijken het begeven.
Soms te weinig water… en ook dat geeft problemen!!! Veel grote rivieren ontspringen in een hooggebergte. Zelfs in de zomer, als er weinig regen valt en het water ook nog eens verdampt, komen ze niet droog te staan. Ze worden voortdurend gevoed door het smeltwater van sneeuw en ijs uit de bergen. De Maas heeft niet zo’n hoge bron. Met als gevolg dat er in de zomer vaak maar weinig water in de rivier staat. Schepen hebben voldoende water nodig om veilig te varen. Om het waterpeil van de Maas beter te kunnen regelen werden er stuwen gebouwd. Bij elke stuw zijn er één of meer sluizen, zodat de schepen steeds voorbij kunnen. Op sommige plaatsen is de Maas te ondiep om schepen te laten varen. Daar wordt het water tegengehouden door een stuw. De boten kunnen via een sluis verder varen. Is er op een bepaald moment te veel water, dan wordt de stuw geopend en kan het overtollige water wegvloeien. 19
Opdracht 18: Heb jij de leerstof goed begrepen? Test jezelf door onderstaand kruiswoordraadsel op te lossen. Wanneer je een woord niet vindt, ga je op zoek in deze bundel. 1) Wanneer er onvoldoende water is, wordt hierdoor water opgeslagen zodat de rivier toch bevaarbaar blijft. 2) Plaats waar twee rivieren bij elkaar komen en als ĂŠĂŠn hun loop naar zee voortzetten. 3) Drukt de snelheid van een rivier uit door de hoeveelheid water uit te drukken dat door die rivier stoomt per tijdseenheid. 4) Overgangsgebied tussen water en land. 5) Het hoogteverschil tussen twee willekeurige punten van een waterloop. 6) Een afsluitbare doorlaat tussen twee waterlopen met ongelijke hoogte van het water. 7) Plaats waar de waterloop in de zee of een andere rivier terechtkomt en daar eindigt. 8) Wanneer men de gehele waterloop bekijkt, is dit het laatste gedeelte van de rivier. 9) Tegen de stroom in.
1 2 3 4 5 6 7 8 9
Welk woord lees je onder pijl? ....................................................................... Kan je dit woord ook verklaren? .................................................................................................................. .................................................................................................................. 20