Transformatie vraagt een integrale benadering In onze snel groeiende en veranderende samenleving wordt de behoefte aan hergebruik van gebouwen steeds groter. Tegelijkertijd worden transformatieopgaves complexer. Transformatie vergt daarom een integrale benadering waarin creatief omgegaan wordt met ontwerpopgaven, regelgeving, en financiering. Kwaliteit is daarbij leidend. Door Han de Kluijver architect bna bni bnsp In de laatste halve eeuw is er meer gebouwd dan in de hele menselijke geschiedenis daarvoor. Sinds de Verlichting worden er echter geen bouwwerken voor de eeuwigheid meer opgetrokken. Omdat de functionele levensverwachting van gebouwen steeds korter wordt, dringt de vraag zich op of we eigenlijk wel iets moeten bewaren. En als we gebouwen willen bewaren, wat moet er dan mee worden gedaan en hoe moet er worden geïntervenieerd? Sterke argumenten voor hergebruik Het dilemma van de moderne tijd is dat de westerse samenleving zich voornamelijk richt op alles wat nieuw is en op de toekomst, en vaak te weinig oog heeft voor historie. De overblijfselen van het verleden worden afgebroken en vergeten. Het bezwaar van deze benadering wordt het beste samengevat in een aloude wijsheid: 'Zonder verleden is er eigenlijk geen toekomst mogelijk', om de eenvoudige reden dat er dan geen referentiekader is. Die afbraak van het verleden is relatief nieuw. Uit het oude Griekenland zijn voorbeelden bekend van houten bouwwerken die stapsgewijs werden getransformeerd en verduurzaamd met behulp van marmeren bouwdelen en nieuwe details. Wanneer in de middeleeuwen de bouw van een kathedraal in een volgende stijlperiode werd voortgezet, ging men gewoon volgens de nieuwe inzichten verder. In Japan staan tempels die regelmatig worden herbouwd en hergebruikt. Welke rechtvaardiging is er om een leegstaand gebouw jaar in jaar uit ‘af te stoffen’? Hooguit de inschatting dat het op korte termijn weer een functie zal vervullen. Twee ontwikkelingen stimuleren hergebruik van oude, stedelijke gebouwen. Steden worden door gebrek aan ruimte gedwongen tot intensieve herbestemming en steeds meer mensen zijn op zoek naar (woon- en werkruimte) met een authentieke uitstraling. Het flexibele bouwen Om gebouwen opnieuw te kunnen gebruiken, moeten ze aantrekkelijk genoeg zijn om de inspanning en de financiële consequenties van een complete herinrichting te rechtvaardigen. Gebouwen moeten voldoende potentie bezitten om een nieuwe functie te kunnen herbergen, zonder dat er aan die functie al te veel concessies hoeven te worden gedaan. Het rationele uitgangspunt ‘form follows function’ dat de Amerikaanse architect Louis Sullivan aan het begin van de twintigste eeuw formuleerde en dat een zakelijke architectuur aankondigde wars van elke niet-functionele toevoeging, wordt door hergebruik van oude gebouwen als het ware omgekeerd. De functie moet in een bestaande vorm worden ‘geperst’ met als enige oogmerk de vorm – het gebouw – te handhaven, omdat het zo aantrekkelijk is. Bij hergebruik bepaalt dus het programma niet langer de vorm, maar legt de vorm het programma vast. Gebouwen met voldoende potentie De functie van een gebouw rechtvaardigt het bestaan ervan. Wanneer het die functie verliest – het wordt te klein of voldoet niet meer aan de moderne eisen – rijst de vraag of het in stand moet worden gehouden of gesloopt. Bestaande gebouwen van functie
laten veranderen en voor de toekomst behouden betekent doorgaans dat er ingrijpend moet worden verbouwd. De economie levert in het algemeen sterkere argumenten om te slopen dan emoties doen om het gebouw te behouden. Het financiële aspect is in de afweging tussen sloop en nieuwbouw meestal de belangrijkste factor. Omdat het ingreepniveau bij transformatie variabel is, verwachten betrokkenen een daarmee gepaard gaande differentiatie in kwaliteit. Dat stelt hoge eisen aan de programmering van de ingreep. Architectonische beslissingen liggen vrijwel altijd ten grondslag aan het creëren van orde en het vormgeven van structuren. Deze perken op hun beurt de mogelijkheden in en sluiten daarbij het toeval uit. In de huidige situatie beweegt de architectuur zich hoofdzakelijk binnen het al gebouwde. Deze situatie kan worden uitgebuit om het toeval te behouden in plaats van te vernietigen en nieuwe vrije vormen te vinden in de omgang met architectuur. Ontwerpers kunnen daar een belangrijke rol in spelen door bestaande potenties en kwaliteiten bloot te leggen, maar ook door met hun ontwerpen verschillende ingreepvarianten bespreekbaar te maken. Dit dwingt nieuwe vormen van samenwerking tussen betrokkenen af. Een goede transformatie vergt namelijk een integrale benadering.
transformatie OI, Schiedam, 2013 HDK architecten
terrein Bilfinger, Zwartewaal,2014 HDK architecten
Culturele duurzaamheid Bepaalde gebouwen zijn op een gegeven moment overbodig of verouderd en rijp voor de sloop. Of renovatie recht doet aan de cultuurhistorische waarde en eventuele potentie tot hergebruik van gebouwen is telkens weer onderwerp van discussie. Sommigen menen dat sanering noodzakelijk is om nieuwe ontwikkelingen mogelijk te maken en daarvoor ruimte te scheppen. Anderen stellen dat monumenten (ook industriële) tot ons erfgoed behoren, en dat zij zonder enige transformatie moet worden doorgegeven. Lagen stadsvernieuwing en monumentenzorg nog niet zo lang geleden mijlenver uit elkaar, tegenwoordig vinden ze elkaar in een nieuwe definiëring van hergebruik. Behoud is een volwaardige ontwerpopgave geworden. Daarmee ontstaat een nieuw, strategisch zicht op hergebruik dat niet meer gericht is op het behouden van ‘eeuwige’ waarden, maar op het vasthouden van structuren die nieuwe ontwikkelingen mogelijk maken. Culturele duurzaamheid is daarin een kernbegrip. Een bestaand gebouw krijgt aldus een vaak verrassende nieuwe bestemming en bij het ontwerpen van nieuwe gebouwen moet met toekomstige, totaal andere functies rekening worden gehouden: het flexibele of ‘time-based’ bouwen. Het nieuwe centrum Een nieuwe transformatieopgave vormen de industrieterreinen uit de eerste decennia na de Tweede Wereldoorlog: de terreinen die in de hoogtijdagen van de stadsvernieuwing
aan de periferie van de stad uit de grond werden gestampt. Veel van deze terreinen raken verouderd. De destijds onaanzienlijke zones waarin ze werden gesitueerd, maken inmiddels deel uit van de stad waardoor er andere eisen gesteld worden aan zowel gebied als bebouwing. Een probleem dat zich bij hergebruik van industriële gebouwen voordoet is de langdurige leegstand. Tijdelijk gebruik voor andere doeleinden is een van de oplossingen, bijvoorbeeld het tijdelijk onderbrengen van culturele evenementen. Een bijkomend voordeel hiervan is dat er een breder draagvlak ontstaat voor transformatie van het betreffende gebied, omdat het niet langer als een gesloten enclave wordt beschouwd, maar bij het publieke domein worden betrokken. Toen er nog louter bedrijven stonden en je er voor je werk niet hoefde te komen, had je er niets te zoeken. Door hergebruik worden ze meer bij de alledaagse stad betrokken. In stedelijke agglomeraties is op het gebied van hergebruik van industriële gebouwen nog veel werk te verrichten. Helaas is herbestemming uit industrieel-archeologisch oogpunt, zowel van het individuele object als van grotere complexen, zelden geslaagd. Van het oorspronkelijke interieur blijft dikwijls weinig karakteristieks over. Denk bijvoorbeeld aan houten vloeren die in verband met de brandveiligheid worden vervangen door betonnen vloeren, of aan oorspronkelijke ornamenten en attributen die verdwijnen. Hooguit blijft hier en daar een aardig element gehandhaafd. Door misplaatste architectonische ingrepen kan een dergelijk project zelfs volkomen mislukken. De overheid vormt met al haar regelgeving echter de grootste belemmering voor transformatie en hergebruik van gebouwen en (industrie)gebieden. Daarbij gaat het niet alleen om bestemmingsplannen die de transformatie van een kantoor tot woningen in de weg staan, maar ook het bouwbesluit en gemeentelijke verordeningen. Bovendien is de individuele ambtenaar bij toetsing van het deel van een ingediend plan, waarvoor hij verantwoordelijk is, niet geïnteresseerd in het totale concept. Ook de eisen op het gebied van brandveiligheid vormen vaak een obstakel, omdat hiervoor niet zelden ingewikkelde en dus kostbare oplossingen moeten worden bedacht. Andere factoren die bij herbestemming van invloed zijn op de haalbaarheid zijn functionaliteit, technische aanpak, culturele en historische waarde van het gebouw, financiële consequenties, organisatorische verbanden en juridische zaken als de bouwregelgeving. Hergebruik en transformatie zullen in de komende jaren alleen maar toenemen, met grotere en complexere opgaves. Dit vraagt technische creativiteit in combinatie met een integrale benadering van de vraagstukken en een goed begrip van de maakbaarheid van oplossingen. Volgens Darwin zijn het niet de sterkste soorten die overleven en ook niet de meest intelligente, maar de soort die het beste reageert op veranderingen. Dit vraagt om nieuwe transformatiemodellen, niet alleen in fysieke zin, maar ook in termen van infrastructuur en financiering. In plaats van normatieve uitgangspunten te hanteren, moeten we toe naar kwaliteitsdenken.
transformatie centrumplannen Vierpolders (2005), Rockanje (2007), Ouddorp (2009) HDK architecten transformatie hergebruik; Oudenhoorn, Wesrvoorne en Abbenbroek, 2014 HDK architecten