5 minute read
Rutger Castricum: nieuwsgierig & kritisch
RUTGER CASTRICUM
VAN DE REBELLENCLUB
De één vindt hem een vervelend bijtertje, de ander moet lachen om zijn tegendraadse aanpak en zijn humor. Waar presentator Rutger Castricum eerder in zijn televisieloopbaan nog weleens uit de bocht vloog, bevindt hij zich nu in rustiger vaarwater. Een scherpe tong heeft de inmiddels vader van vier nog steeds. Maar: “Een rebel? Dat valt mee, ook ik loop burgerlijk met mijn gft-bak naar de stoeprand.”
Het grote publiek maakte kennis met Rutger Castricum (Den Haag, 1979) toen hij voor weblog GeenStijl toenmalig minister Ella Vogelaar ontmoette. Die grimmige confrontatie werd uitgeroepen tot politiek moment van het jaar 2008. In de daaropvolgende jaren en programma’s groeide hij uit tot een presentator die serieuze onderwerpen niet schuwt. In zijn Hofbar ontvangt hij kopstukken uit de politiek. Afgelopen najaar reed hij met de Klimaatkar mensen rond die zich bezighouden met het klimaat. Met zijn gezin met vier kinderen in de leeftijd van drie tot tien jaar woont hij sinds 4 jaar in het Haagse Belgisch Park. Zijn vrouw werkt als nucleair geneeskundige in het LUMC. “Thuis zeg ik: ‘mama doet het echte werk, papa is het clowntje’.”
Was je als kind al rap zo van tong?
“Ik kom uit een gezin waar iedereen verbaal sterk is. Aan de keukentafel kon het flink knetteren. Wel altijd op argumenten, daar wezen mijn ouders mij en mijn jongere broertje wel op. Zo leerden we een mening te ontwikkelen. Dat ging natuurlijk over onderwerpen die ons op die leeftijd bezighielden: pesten in de klas, omgangsvormen, taalgebruik. Mijn vader kan goed relativeren; hij laat altijd de emotie erbuiten.”
Wat wilde je als tiener worden?
“Ik wilde het theater in. Als 15-jarige was het mijn grote droom om kleinkunstenaar te worden. Vroeger gingen we als gezin twee keer per maand naar het theater: Diligentia, de Koninklijke Schouwburg, het Appeltheater. Ik heb alle shows van Hans Teeuwen, Theo Maassen en Waardenberg en De Jong gezien. En ook Jan Akkerman, Frank Boeijen en Stef Bos. Ik heb nog aan talentenjachten meegedaan. Daarvoor had ik een theaterstuk geschreven met liedjes waarbij ik mezelf begeleidde op gitaar. Daar lag mijn hart. Maar Jochem Myjer verpestte mijn theatercarrière, zeg ik altijd. Hij zat in de jury en zorgde ervoor dat ik niet door mocht. We komen elkaar weleens tegen en dan maak ik daar altijd een stekelige opmerking over.” Hoe groeide jij op als televisiemaker?
“Voor de Kleinkunstacademie bleek ik te oud, daarom koos ik voor de School voor Journalistiek. Door mijn voorbeelden Bart de Graaf en Paul de Leeuw wist ik dat je met humor ook bij de televisie kon komen. Ik had veel affiniteit met camjo - camerajournalistiek - waarbij je tegelijk interviewer, cameraman en regisseur bent. Na een stage bleef ik werken bij Frans Bromet. Voor het programma De achtste dag maakte ik korte reportages. Bromet zei dat hij wel houdt van drammertjes zoals ik.” Bij TV Rijnmond was hij de brutale verslaggever die een gemeentehuis inliep om een wethouder te spreken. Een werkwijze die hij later bij GeenStijl en PowNews ook zou hanteren. “Ik was niet de geijkte NOS-journalist. Tegenwoordig werk ik veel inhoudelijker, het is meer dossierwerk. Al laveer ik graag tussen verantwoorde journalistiek en entertainment.”
PowNed, waar je actief voor bent, afficheert zich als de omroep die de macht in twijfel trekt, liberaal-kritisch en humoristisch. Herken je je hierin?
“Liberaal-kritisch, staat dat op de site van PowNed? Zelf noem ik het liever anarchistisch, want ik schop graag tegen alles en iedereen. Ik werk zonder aanzien des persoons of partij. Ik pak net zo lief de liberalen aan; Rutte en Wilders ontzie ik niet. Mijn politieke voorkeur houd ik het liefst buiten mijn werk. Als vertegenwoordiger van PowNed word je al snel in de rechtse hoek gestopt. Zelf voel ik dat niet zo. Een journalist moet niet vooringenomen zijn. Precies daarom gaat het mis aan de talkshowtafel van Op1, daar zitten affiches van omroepen.”
Ben je allergisch voor macht?
“Nee, wel heb ik een standaard wantrouwen. Dat had ik overigens al op de middelbare school. Ik tartte nogal eens de autoriteit en nam vaak het voortouw. Maar ik ging niet door tot het onredelijke. Ik probeerde het altijd met humor op te lossen. Zoals die keer dat ik mot had met een lerares Nederlands. Toen heb ik een lied geschreven, kopietjes in de klas uitgedeeld en toen hebben we dat met z’n allen gezongen. In mijn werk heb ik natuurlijk wel een paar akkefietjes gehad. Laten we zeggen dat ik bij GeenStijl en PowNews de goede smaak weleens uit het oog verloor. Het was pionieren in die tijd, het wiel opnieuw uitvinden en dan schiet je weleens uit de bocht. Dat vond mijn vader trouwens ook. Mijn ouders zijn mijn trouwste en meest kritische toeschouwers. Vroeger kreeg ik het te horen als ik in hun ogen te ver was gegaan. Nu zijn ze trots. Het eerste appje dat na een uitzending binnenkomt, is van hen.”
Hoe ben je in de loop van de jaren veranderd?
“Iedereen denkt natuurlijk dat ik veranderd ben doordat ik kinderen heb. Dat is een enorme dooddoener, maar het is wel waar. Aan de andere kant word je ouder en ontwikkel je je als mens. Ik ben blij dat ik niet meer de rol heb die Jaïr Ferwerda nu heeft. Dat kan je niet jaren blijven doen. Ik voelde dat er meer in zat.”
Pas jij als rebel wel in Belgisch Park?
“Ach rebel, hier thuis ben ik gewoon vader. Sta ik de bladeren te harken en loop ik burgerlijk met mijn gft-bak naar de stoeprand. De mix van mensen in Belgisch Park vind ik leuk: Hagenaars en Hagenezen. Echt niet alleen maar artsen en advocaten. Ik wilde altijd al in het Belgisch Park wonen. Dicht bij zee, wijds opgezet. Vier keer ging een huis aan onze neus voorbij. De eerste week moest ik trouwens wel wennen. Het was hier muisstil. Als er één auto door de straat reed was het veel.”
Tot slot: voel je jezelf na 4 jaar in de hofstad en als columnist van de regionale glossy een beetje Hagenaar?
“Nee, dan Hagenees, dat past meer bij me. Ik ben eerder een volksjongen dan kouwe kak. Maar een echte binding met de stad voel ik niet. Dan zou ik kiezen voor Rotterdam. De reden om in Den Haag te wonen is het strand. Daar zijn we heel erg op gericht. De Haagse en Rotterdamse mentaliteit vind ik overigens heel dicht bij elkaar liggen. Down to earth, relativerend, zelfkritisch, zelfspot. Amsterdam, waar we tien jaar woonden in Oud-Zuid, is andere koek. Daar vind je doorgeslagen hippies die dom dansen in het Vondelpark. En mensen die met hun bewuste koffiebeker rondlopen. Totaal niet mijn stad. Nee, met kinderen is Den Haag ideaal. Komt misschien ook omdat ik zelf in deze omgeving een meer dan gelukkige jeugd heb gehad.”