Advies Adviezen aan de Nederlandse en Vlaamse regering onderwerp
AUDIOVISUELE COPRODUCTIES (download het volledig advies in Word formaat)
datum
9 mei 2003
aan
• • •
de heer drs. C.H.J. van Leeuwen, Nederlands Staatssecretaris voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen de heer P. Van Grembergen, Vlaams Minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Cultuur, Jeugd en Ambtenarenzaken de heer D. Van Mechelen, Vlaams Minister van Financiën en Begroting, Innovatie, Media en Ruimtelijke Ordening.
cc advies
Als een vervolg op het symposium over de toegankelijkheid van Nederlands-Vlaamse audiovisuele coproducties (Brussel, 19 april 2002), stelde de Commissie Cultureel Verdrag Vlaanderen-Nederland een werkgroep Audiovisuele Coproducties in. Op haar vergadering van 9 mei 2003 nam de Commissie kennis van de conclusies van de werkgroep en formuleerde ze een advies. Hoewel er talrijke Nederlands-Vlaamse coproducties (televisie en film) tot stand komen, blijkt de klemtoon veeleer te liggen op de gezamenlijke financiering ("cofinanciering") dan op de inhoudelijke samenwerking. Ook blijkt in de praktijk dat een coproductie waarin Nederland het voortouw neemt, in Vlaanderen wel eens als minder toegankelijk wordt ervaren, en omgekeerd. Dat heeft te maken met de stijl van het product, maar vooral met het taalgebruik. Doorgaans is er ondertiteling. Dat neemt niet weg dat ook voorbeelden genoemd kunnen worden van Vlaamse producties die het in Nederland uitstekend doen, en omgekeerd. De Commissie is van mening dat de gemeenschappelijkheid bij coproducties een meerwaarde biedt en dat het in de eerste plaats steeds de bedoeling moet zijn door samenwerking de kwaliteit te bevorderen. Coproducties bieden sterkere kansen om uit te monden in kwalitatief hoogwaardige programma's en, in het algemeen, in betere radio- en televisieproducties, dit zowel naar de vorm als naar de inhoud. Coproducties waarbij Nederlanders en Vlamingen ook inhoudelijk samenwerken (concept, productie) of die onderwerpen behandelen die raken aan het thema "gemeenschappelijkheid", verdienen volgens de commissie bijzondere aandacht en ondersteuning. Dat het Nederlands als gemeenschappelijke taal van Nederland en Vlaanderen op de Europese audiovisuele markt dreigt te worden weggespeeld, betekent voor de Commissie een culturele verarming die vermeden moet worden. Vandaag blijkt dat Nederlands-Vlaamse projectvoorstellen binnen Eurimages al te vaak worden afgewezen. Een van de redenen is dat producten die door een klein taal- en cultuurgebied en door relatief
onbekende filmmakers worden geproduceerd, een kleinere kans maken commercieel door te breken in het circuit. Samen kunnen de Nederlandse en Vlaamse fondsen, als vertegenwoordigers van een niet te verwaarlozen taalgebied, zich inspannen om deze (voor)oordelen weg te werken. De Nederlandse en Vlaamse overheden kunnen er op hun beurt op het internationale forum de aandacht op vestigen dat de selectie van coproductievoorstellen niet louter aan de hand van commerciële maatstaven mag gebeuren. Doordat het beleid op afstand is geplaatst en de subsidiëring van coproducties werd toevertrouwd aan fondsen, aarzelde de Commissie om de regeringen rechtstreeks aan te spreken over deze materie. De Commissie gaat er echter van uit dat de Vlaamse en de Nederlandse regeringen toch minimale afspraken hebben met de omroepen en de fondsen en zij via deze weg toch suggesties kunnen doen. Allereerst stelt de Commissie vast dat de beschikbare middelen bij de fondsen substantieel zijn. Vervolgens constateert ze dat de fondsen zelf er de voorkeur aan geven de handen vrij te houden en geen vaste ("geoormerkte") bedragen te reserveren voor Nederlands-Vlaamse samenwerkingsprojecten. De Commissie schaart zich achter het standpunt van de werkgroep dat het louter, zij het grensoverschrijdend, aankopen van elkaars programma's door Nederlandse, respectievelijk Vlaamse omroepen, niet voor subsidie in aanmerking komt. Ook het werkgroepstandpunt dat het Cobofonds, gevoed door kabelgelden, niet mag openstaan voor commerciële omroepen, wordt door de Commissie overgenomen. De opvatting dat Nederlandse en Vlaamse programmamakers elkaar geregeld zouden moeten ontmoeten, wordt door de Commissie gedeeld. Hier wil de Commissie een aanzet geven, maar ze is niet geëquipeerd om zelf op permanente basis een overleg te ondersteunen. De Commissie beveelt aan dat de omroepen dit naar eigen inzicht zelf organiseren en hiertoe een structuur uitbouwen. Gedacht wordt aan het voorbeeld van de ooit werkzame werkgroepen (drama, documentaire, jeugd…) waarin Nederlandse en Vlaamse producers en programmakers elkaar ontmoetten. Blijkbaar bestaat er eveneens een behoefte aan een overlegplatform waarop de Nederlandse en Vlaamse fondsen elkaar geregeld ontmoeten. CVN is bereid het initatief te nemen tot de oprichting van een dergelijk platform en dit in een aanvangsfase te faciliteren. Van de fondsen wordt verwacht dat zij het begeleiden van dit forum op korte termijn overnemen, bv. bij toerbeurt. gevolg
Op 4 juni 2003 antwoordde P. Van Grembergen, Vlaams minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Cultuur, Jeugd en Ambtenarenzaken, het volgende: "Hierbij dank ik u voor het advies van uw commissie om de NederlandsVlaamse samenwerking op het gebied van audiovisuele coproducties te verbeteren. Zoals u het ook stelt, ligt de verantwoordelijkheid hiervoor bij de fondsen, maar als Vlaams minister bevoegd voor het audiovisueel beleid zal ik niet nalaten uw aanbevelingen met het Vlaams Audiovisueel Fonds te bespreken en het ook aansporen om acties in deze zin te ondernemen."
Op 5 juni 2003 antwoordde D. Van Mechelen, Vlaams minister van FinanciĂŤn en Begroting, Innovatie, Media en Ruimtelijke Ordening, het volgende: "Ik dank u voor de toezending van het advies van de Commissie Cultureel Verdrag Vlaanderen-Nederland voor een betere samenwerking op het gebied van audiovisuele producties. Het advies schetst m.i. een accuraat beeld van de huidige subsidiemogelijkheden in Vlaanderen en Nederland ĂŠn van de pijnpunten op het vlak van de audiovisuele coproductie. Zo heeft het mij bijzonder gefrappeerd dat enkel het COBO fonds een bijzondere klemtoon legt op de samenwerking Vlaanderen-Nederland. Het is u bekend dat mijn politieke verantwoordelijkheid op het terrein beperkt is tot het administratief toezicht op de omroepen, die -terechtverantwoordelijk zijn voor de programma-inhouden. Ik zal nochtans, wanneer de gelegenheid zich voordoet, niet nalaten deze problematiek onder de aandacht te brengen." Tijdens het Nederlandse Filmfestival in Utrecht, dat liep van 22 september tot 1 oktober 2004, werd aangekondigd dat het Nederlands Fonds voor de Film en het Vlaams Audiovisuele Fonds (VAF) inderdaad nauwer gaan samenwerken. Vanaf 2005 zullen beide fondsen de ingediende plannen voor Vlaams-Nederlandse en Nederlands-Vlaamse coproducties gezamenlijk beoordelen. Daartoe werd een gezamenlijke commissie ingesteld die drie keer per jaar bijeenkomt. De commissie kan aan drie Vlaamse en aan drie Nederlandse films die in coproductie met het buurland worden gemaakt, een realiseringsbijdrage verlenen van ten hoogste 200.000 euro. De commissie beschikt over een budget van 1.2 miljoen euro. De commissie zal in haar besluitvorming o.a. rekening houden met een advies van de adviescommissie Lange Speelfilm van het Nederlandse Filmfonds en van het advies dat van de lectoren van het Vlaams Audiovisueel Fonds Normaal moet de minoritaire partner in een internationale coproductie zijn bijdrage 100% besteden in zijn eigen land. Voor Nederlands-Vlaamse coproducties wordt dat minimaal 60%. De beide fondsen spreken de hoop uit dat door een constante jaarlijkse productie van 6 speelfilms van Vlaamse en Nederlandse makelij, de samenwerking tussen zowel fondsen als makers/producenten geĂŻntensiveerd wordt en er uiteindelijk een betere distributie- en vertoningsmogelijkheid voor deze films ontstaat.