MEER CULTURLE SAMENWERKING VAN NEDERLAND EN VLAANDEREN IN DE EUROPESE UNIE
Programma van Projecten 2010 – 2015
COMITÉ BUITENLANDS CULTUREEL BELEID
2 MEER CULTURELE SAMENWERKING VAN NEDERLAND EN VLAANDEREN IN DE EUROPESE UNIE
Programma van Projecten 2010 – 2015 In het manifest ‘Buren als culturele bondgenoten’ van het Comité Buitenlands Cultureel Beleid (2007) vond de Commissie van het Cultureel Verdrag Vlaanderen-Nederland aanleiding om het Comité te vragen een meerjarig programma van projecten te ontwerpen, waarin de culturele samenwerking van Nederland en Vlaanderen in de Europese Unie concreet gestalte krijgt. Het was het laatste van tien speerpunten van een gewenst gemeenschappelijk buitenlands cultuurbeleid. In een verkenning van de bestaande samenwerking buiten de eigen landsgrenzen, die in opdracht van het Comité is verricht en waarvan in bijgevoegd rapport verslag wordt gedaan, is aan de hand van beleidsontwikkelingen en enige praktijkervaringen getracht een beeld te schetsen van de stand van zaken. Dit beeld is weliswaar minder scherp omlijnd dan wij hadden verwacht, maar het biedt voldoende aanwijzingen en aanknopingspunten voor het beoogde programma van projecten. In beleid en praktijk blijkt een zekere voorkeur te bestaan voor min of meer losse samenwerkingsverbanden en kortlopende projecten, omdat die eenvoudiger en vlotter zijn te realiseren. Systeemverschillen, administratieve belemmeringen, financiële drempels en organisatorische complicaties kunnen doorgaans worden omzeild. Dit moge zo zijn, maar door deze pragmatische benadering dreigen de meeste activiteiten en projecten doorgaans incidenten zonder vervolg te blijven. Continuïteit en samenhang kunnen slechts worden verzekerd als projecten worden beschouwd als zinvolle opstap naar meer structureel beleid. Vanuit het oogpunt van het behartigen van gemeenschappelijke culturele belangen in het krachtenveld van de Europese Unie, die ook economische componenten in zich dragen, dient het een groter gewicht te worden toegekend dan tot nu toe is gebleken. Beleid Het Comité Buitenlands Cultureel Beleid is een pleitbezorger van gemeenschappelijk buitenlands cultureel beleid, zoals met herhaalde argumenten en nieuwe inzichten wordt beschreven in zijn jongste manifest. De juridische basis voor een dergelijk beleid is gelegd met het Taalunieverdrag (1980 i.c. de artikelen 4f en 5g) en het Cultureel Verdrag (1995 i.c. de artikelen 4 en 5). De Strategienota Nederland van de Vlaamse regering (2005), die het Comité mede inspireerde, heeft er een stevig fundament voor gelegd. Ook de toenemende internationalisering van kunst en cultuur, vraagt in dit verband om extra gemeenschappelijke aandacht. Gegeven de stand van het beleid en mede geplaatst in het perspectief van de recente nota ‘Grenzeloze Kunst, internationaal cultuurbeleid 2009-2012’ van de Nederlandse regering (2008) – waarin wordt beklemtoond dat ‘Vlaanderen en Brussel als Europese hoofdstad voor Nederland een bijzondere positie innemen’ – achten wij het nuttig om de reële mogelijkheden op langere termijn te beproeven in projecten op korte termijn. Het is raadzaam deze te voorzien van een beleidskader, meer samenhang en enige financiële stimuli. Zo kunnen de opgedane ervaringen en inzichten worden verdiept en verfijnd en kunnen lessen worden getrokken voor de ontwikkeling, vorming en vormgeving van gemeenschappelijk beleid. Langs deze lijnen kan er meer zicht worden verkregen op wat praktisch en beleidsmatig wenselijk en mogelijk is.
3 Wij stellen daarom voor in het tijdsbestek 2010-2015 een programma van projecten te realiseren, dat inhoud en vorm geeft aan de Nederlands-Vlaamse culturele samenwerking in de Europese Unie. De bestaande instrumenten en voorzieningen, die op dit vlak menigmaal onderbenut zijn, worden er effectief voor ingezet. Wil dit Programma van Projecten echter een toegevoegde waarde opleveren voor praktijk en beleid en een mogelijke grondslag vormen voor meer structurele samenwerking in de naaste toekomst, dan zijn voor deze periode ten minste de volgende voorzieningen noodzakelijk. 1. Er wordt een werkgroep gevormd uit de Commissie Cultureel Verdrag VlaanderenNederland en de Raad voor Taal en Letteren van de Taalunie die de projecten aandachtig volgt en evalueert op bereikte resultaten, gewenste samenhang en mogelijke continuïteit. Er wordt een open werkwijze gevolgd waarin grote ruimte wordt geboden voor betrokkenheid van het veld. De werkgroep rapporteert periodiek aan de voorzitters van CVN en het Comité van Ministers van de Taalunie. Ter afsluiting wordt in 2016 een eindevaluatie opgesteld met het oog op de vorming van gemeenschappelijk buitenlands cultureel beleid. 2. De betrokken ministeries en administraties in Nederland en Vlaanderen voorzien waar nodig in aanvullende financiële middelen voor projecten binnen het programma dan wel voor nieuwe initiatieven. Deze voorziening kan het begin zijn van een te vormen Fonds voor Taal en Cultuur van de Lage Landen in de Europese Unie, dat te zijner tijd het meest geschikte instrument moet zijn voor de realisering van gemeenschappelijk beleid. Wij stellen voor onderstaande projecten te verbinden tot een programma met een looptijd van vijf jaar. Deze opstelling vormt een soort menu van ideeën die het Comité in de loop der jaren heeft verzameld. Sommige zijn in het recente verleden uitgetest en hebben hun waarde reeds bewezen, maar werden – wegens politieke beleidsmatige, organisatorische of financiële redenen – niet voortgezet. Andere ideeën zijn nooit van de grond gekomen en weer andere zijn nieuw en willen inspelen op de veranderde context waarin de NederlandsVlaamse culturele samenwerking de laatste jaren is terecht gekomen. Praktijk 1. Het LOW Festival in Boedapest (2008) is een sprekend voorbeeld van productieve en effectieve samenwerking tussen Nederland en Vlaanderen. Het toont aan dat diplomatieke initiatieven, samenwerking met plaatselijke culturele instellingen, programmatische, organisatorische, financiële en communicatieve voorwaarden met ondersteuning van ministerieel beleid succesrijk zijn. Het biedt dan ook reële aanknopingpunten voor soortgelijke manifestaties in andere Europese steden. Het beproefde ‘merk’ LOW kan de gemeenschappelijke uitstraling en herkenning vergroten. De betrokken diplomatieke posten van Nederland en Vlaanderen, met name daar waar een Vlaamse Vertegenwoordiging is gevestigd, krijgen de opdracht om een inventarisatie te maken van de praktische mogelijkheden op basis waarvan nieuwe initiatieven worden genomen. Daarbij kunnen de ervaringen en bevindingen van het tweede LOW Festival in Boedapest (2009) en voorgenomen evenementen van kleinere schaal in Berlijn en Zuid-Afrika worden benut. 2. De Culturele ContactPunten (CCP) Nederland en Vlaanderen, die een intermediair vormen tussen het culturele veld en het Europees Programma Cultuur, wordt gevraagd de wenselijkheden en mogelijkheden in kaart te brengen van
4 gemeenschappelijke Nederlands-Vlaamse initiatieven en projecten die in aanmerking kunnen komen voor financiering door het lopende Europees Programma Cultuur 2007-2013. Met deze gegevens in de hand kunnen culturele instellingen, kunstproducenten en culturele ondernemers worden geactiveerd gemeenschappelijke aanvragen bij de Europese Commissie in te dienen. 3. De tv-satellietzender het Beste van Vlaanderen en Nederland BVN heeft zich bewezen als een gewaardeerd medium voor Nederlandstaligen in het buitenland. De tijd is rijp om de uitzendingen bereikbaar en toegankelijk te maken voor anderstalige kijkers in het buitenland, te beginnen met een Engelse versie. Het programma zou verrijkt moeten worden met een blok Nederlandse en Vlaamse kunst en cultuur. 4
De leerstoelen en docentschappen Neerlandistiek aan universiteiten in Europese steden worden uitgebouwd tot een netwerk van de Nederlandstalige cultuur. Daartoe wordt het project ‘Cultuur buiten de muur’ van de Nederlandse Taalunie, dat in 1999 werd afgesloten met een evaluatierapport, hernomen. De opgedane ervaringen en inzichten en de toenmalige voorstellen tot een vervolg bieden in de huidige beleidsontwikkeling een kansrijke basis voor proefprojecten in steden die beschikken over culturele potenties, een culturele infra-structuur en diplomatieke samenwerking tussen Nederland en Vlaanderen. De door de Taalunie gewenste Dag van de Nederlandse Taal (Meerjarenbeleidsplan 2008-2012) zou er een vast jaarlijks onderdeel kunnen vormen.
5. In Brussel, het hart van de Europese Unie, wordt bij wijze van proef een NederlandsVlaamse cultuurjaarmarkt ingericht als presentatie van internationale producties, programma’s, projecten en activiteiten van Nederlandse en Vlaamse signatuur. De resultaten van deze Europese ‘Uitmarkt’ bepalen de voortzetting ervan in Brussel en zo mogelijk in andere Europese steden. Het Vlaams-Nederlands Huis deBuren te Brussel zou als initiator en coördinator kunnen optreden, in samenspel met Cultuurnet Vlaanderen en de Uitmarkt Amsterdam. 6. De Collectie Nederland en de Vlaamse Kunst Collectie wordt verzocht de bestaande mogelijkheden voor samenwerking en afstemming uit te werken in internationaal georiënteerde projecten. Inhoudelijke en facilitaire voorwaarden zijn nodig om de collectiemobiliteit te vergemakkelijken en te vergroten. Samenwerking met musea (o.a. via het Nederlands-Vlaamse netwerk van internationaal werkende curatoren Codart) is hierbij onmisbaar. 7. Het CVN-project Cultureel Erfgoed Nederland-Vlaanderen, dat in 2005 werd geïnitieerd en in 2006 een slotakkoord kreeg in een conferentie van deskundigen met een reeks concrete aanbevelingen, moet alsnog worden vertaald in gemeenschappelijk beleid. Voor het vormgeven en realiseren van aangereikte Europees gerichte projectvoorstellen – met gebruikmaking van beschikbare EUfondsen- zullen de betrokken instellingen / organisaties worden aangesproken. Zo zou het Nederlands Atelier Rijksbouwmeester (i.c. de Rijksadviseur Cultureel Erfgoed) en het Team Vlaams Bouwmeester samen projecten kunnen ontwerpen op het terrein van onroerend cultureel erfgoed. De nieuwe media staan borg voor de internationale communicatie. Nederland en Vlaanderen zullen pro-actief inspelen op de culturele jaarthema’s van de Europese Unie om hun gemeenschappelijke culturele belangen en betrokkenheid breed uit te dragen. Hierbij kan worden gedacht aan het bijna afgelopen Europees
5 Jaar van de Interculturele Dialoog 2008. Een nieuwe mogelijkheid dient zich aan in het Europees Jaar van de Creativiteit en Innovatie 2009. Een mooie voorzet geeft de Commissie Cultureel Verdrag Vlaanderen-Nederland door zijn Congres op 31 januari 2009 op te hangen aan dit thema. Beleid en praktijk Om de uitvoering en de resultaten van deze projecten te kunnen wegen op de schaal van het gemeenschappelijk beleid zou het dienstig zijn als de vier betrokken Nederlandse en Vlaamse ministeries een gemengde ambtelijke taakgroep instellen. Die heeft als opdracht de implicaties voor het beleid op korte en lange termijn in kaart te brengen. Zo kan er een proces van wisselwerking groeien tussen de gevoerde praktijk en het beoogde beleid in het Europese culturele domein. Wil dit Programma van Projecten in de alledaagse praktijk gestalte krijgen en een ruim publieksbereik genereren dan zal moeten worden gewerkt aan het ontwikkelen en vormgeven van een cultureel en maatschappelijk draagvlak in en tussen beide landen. Daaraan schort het nu. Er zijn gezamenlijke inspanningen en initiatieven noodzakelijk om deze leemte op te vullen. Het inschakelen en benutten van de expertise en netwerken van bestaande instellingen moet daarbij voorop staan. Daarbij kunnen Canon Cultuurcel (Vlaanderen) en Cultuurnetwerk Nederland die het voortouw hebben genomen in het tot stand brengen van een Europees netwerk van beleidsmedewerkers cultuureducatie als voorbeeld dienen. CVN kan haar intermediaire en activerende rol die zij de laatste jaren met succes vervult bij het creĂŤren van draagvlak en bevorderen van samenwerking tussen instellingen versterken. Voor de uitvoering van het internationaal cultuurbeleid fungeert in Nederland de Stichting Internationale Culturele Activiteiten (SICA) als succesrijk knooppunt tussen beleid en praktijk, waarin tevens is opgenomen het Cultureel Contact Punt Nederland. In Vlaanderen zou een dergelijk instituut op korte termijn moeten worden opgericht. Tezamen met de SICA zou een Vlaamse pendant kunnen worden ontworpen en voorbereid. Zodra dit het geval is zouden beide organisaties tot een vruchtbaar model van samenwerking op Europese schaal moeten komen. Langs deze weg kunnen beleid en praktijk van Nederland en Vlaanderen dichter tot elkaar worden gebracht. ComitĂŠ Buitenlands Cultureel Beleid 15 november 2008