Gemeentelijke duo’s Vlaanderen - Nederland
Gemeentelijke duo’s Vlaanderen Nederland Ondersteuning – Werkwijze – Toekomst
Hugo Swinnen met medewerking van Wim Woertman
Verwey-Jonker Instituut Utrecht, december 2008
In opdracht van: Commissie Cultureel Verdrag Vlaanderen – Nederland
1 Verwey-Jonker Instituut
Gemeentelijke duo’s Vlaanderen - Nederland
Inhoud Inleiding: de vraagstelling van het onderzoek
Hoofdstuk 1 4.1 4.2 4.3
4.1 4.2
Bevindingen van de interviews met Nederlandse participanten
Bevindingen van de interviews met Vlaamse participanten
Algemene bevindingen en conclusies Faciliteren en ondersteunen Werkwijze en continuïteit Thema’s en duo’s in de toekomst
Hoofdstuk 4
Reflectie op de uitkomsten door de steden
Presentatie door prof. Dr. Patrick Kenis Werkgroepsessies
Hoofdstuk 5
5 5 6 6
Algemene bevindingen en conclusies Faciliteren en ondersteunen Werkwijze en continuïteit Thema’s en duo’s in de toekomst
Hoofdstuk 3 4.1 4.2 4.3 4.4
Beschrijving van de gemeentelijke duo’s en hun activiteiten
De introductie De agenda en de partners Het verloop
Hoofdstuk 2 4.4 4.5 4.6 4.7
3
Conclusies en aanbevelingen
9 9 10 11 12
14 14 15 16 17
19 19 19
24
2 Verwey-Jonker Instituut
Gemeentelijke duo’s Vlaanderen - Nederland
Inleiding: de vraagstelling van het onderzoek In 2006 gaf CVN het Verwey-Jonker Instituut de opdracht om te onderzoeken of er binnen de Vlaamse en Nederlandse welzijnssector een draagvlak bestaat voor een meer duurzame uitwisseling van kennis en informatie. Op basis van de positieve uitkomsten van dat onderzoek adviseerde CVN de Vlaamse en Nederlandse overheid om een lichte steuninfrastructuur voor welzijn in te stellen die de Vlaams – Nederlandse samenwerking zou bevorderen. Beide overheden reageerden positief op dit advies en sinds januari 2007 is het CVN secretariaat uitgerust met een projectmedewerker welzijn. Het welzijnsbureau wordt voor de periode 20072008 gefinancierd door het Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin van het Vlaams Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin en het Nederlandse Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. In het kader van deze subsidie lopen een aantal concrete projecten die tot doel hebben de Vlaams – Nederlandse samenwerking op het vlak van welzijn te bevorderen. Een van die projecten, “Gemeentelijke duo’s”, bestaat erin dat vertegenwoordigers van vergelijkbare Vlaamse en Nederlandse gemeenten die voor dezelfde maatschappelijke uitdagingen staan, bij elkaar op bezoek gaan en zo inzicht verwerven in de manier waarop hun collega’s over de grens deze uitdagingen aangaan. Om het project inhoudelijk te begeleiden, werd begin 2007 een begeleidende werkgroep opgericht. Hierin zetelen langs Nederlandse zijde o.m. vertegenwoordigers van Divosa, het LCGW, het ministerie van VWS en Movisie. Voor Vlaanderen zetelen hierin vertegenwoordigers van de Vereniging van Vlaamse OCMW Secretarissen, van de Vereniging van Vlaamse Gemeentelijke Welzijnsdiensten en van Samenlevingsopbouw Vlaanderen vzw. Aan het Verwey-Jonker Instituut is gevraagd om een externe evaluatie van het proefproject Gemeentelijke Duo’s uit te voeren. Doel van dit onderzoek was het in kaart brengen: • Hoe succesvol de ontvangst van het proefproject is geweest en welke belemmeringen er in de uitvoering zijn opgetreden; • Welke meerwaarde het proefproject heeft opgeleverd voor de gemeenten en voor de Vlaams – Nederlandse samenwerking; • Welke toekomst voor het project is weggelegd. De volgende deelvragen werden daarbij geformuleerd: • • • •
•
Hoe zag het introductieproces eruit? Wie heeft daarin welke rol gespeeld? Welke investering is daarvoor gepleegd (menskracht en middelen)? Wat was de precieze motivatie voor deelname bij de gemeenten (algemeen) en de gemeentelijke ambtenaren (individueel)? Hoe is de praktische organisatie van de uitwisseling verlopen en welke lessen kunnen daaruit getrokken worden voor de toekomst? Wat was het belang van de ondersteuning vanuit CVN in de uitvoering (organisatorisch, financieel)? Wat is er tijdens de uitwisseling aan de orde geweest en wat hebben de betrokkenen daarvan geleerd m.b.t.:
3 Verwey-Jonker Instituut
Gemeentelijke duo’s Vlaanderen - Nederland
•
• •
•
• •
- Inhoudelijke thema’s - Beleidsprocessen - Ambtelijke en professionele praktijken Waaraan is dat te danken (te wijten): - De goede of slechte match tussen de twee gemeenten (context en maatschappelijke kwesties, politieke en ambtelijke cultuur,…) - De deelnemende personen (hun functie, hun instelling,…) - De gekozen werkwijze, het bepalen van de agenda Heeft dat al concrete gevolgen gehad binnen de eigen gemeente of zijn er wensen, ideeën of plannen in die richting? Is voortzetting van de uitwisseling binnen de betreffende duo’s wenselijk? Waarom en hoe? Is een gemeentelijk duo een goede manier om lokale samenwerking en innovatie te stimuleren (of toch eerder studiedagen, conferenties rond thema's die lokale overheden aanspreken?) Op welke manier kunnen toekomstige duo’s elkaar het beste vinden? Welke ondersteuning (en van wie) is daarbij nodig, nuttig, wenselijk?
De onderzoekers hebben gesprekken gevoerd met alle gemeentelijke initiatiefnemers en enkele uitwisselingsbijeenkomsten bijgewoond. Zij hebben ook alle voorbereidende stukken en verslagen doorgenomen. Op 20 november 2008 organiseerde CVN een conferentie in Dordrecht om dit proefproject te evalueren. Tijdens die conferentie presenteerden de onderzoekers hun voorlopige bevindingen, die vervolgens door de deelnemende gemeenten en leden van de begeleidende werkgroep van commentaar werden voorzien. Dit rapport bevat naast een beschrijving van de duo’s, de bevindingen van de onderzoekers, de uitkomsten van de conferentie op 20 november en de conclusies en aanbevelingen van de onderzoekers.
4 Verwey-Jonker Instituut
Gemeentelijke duo’s Vlaanderen - Nederland
Hoofdstuk 1 viteiten
Beschrijving van de gemeentelijke duo’s en hun acti-
In 2007 is CVN gestart met het vormen van een aantal proefduo’s van gemeenten. Er werden contacten gelegd met Ronse, Leerdam, Antwerpen, Den Haag, Vilvoorde, Waalwijk, Turnhout, Tilburg, Genk, Deventer, Kerkrade, Weert, Gent, Groningen, Sint-Niklaas en Gorinchem. Daaruit zijn totnogtoe zes duo’s ontstaan, die in de loop van 2008 begonnen met het afleggen van werkbezoeken. Zij wisselden kennis en informatie uit over actuele sociale thema’s zoals jeugdbeleid, integratiebeleid, sociale cohesie, wijkaanpak, en vele andere, afhankelijk van de raakpunten en de behoeften. In dit hoofdstuk zetten we een aantal feitelijke karakteristieken van het proefproject op een rijtje. Hoe de deelnemers die feiten waarderen en welke conclusies daaraan verbonden kunnen worden komt in de hoofdstukken daarna aan de orde.
4.1
De introductie
De medewerkster van CVN die werd aangetrokken om de meer structurele samenwerking op welzijnsterrein gestalte te geven, heeft in de eerste plaats een lijst samengesteld van gemeenten die konden benaderd worden voor het vormen van een duo. De samenstelling van die lijst gebeurde aan de hand van voorkennis en informele contacten van medewerkers van CVN en leden van de begeleidende werkgroep. In enkele gevallen vond een eerste gesprek over uitwisseling plaats tijdens een conferentie of studiedag. Dat leverde een lijst op van enkele Nederlandse en Vlaamse gemeenten, maar niet meteen een reeks van duo’s. Om voor elke stad op die eerste lijst een partnerstad te vinden werd uitgegaan van voorkennis betreffende het welzijnsbeleid van gemeenten (de potentiële agenda) en van contextuele gegevens. Die context betrof soms de grootte van de gemeente, de sociaaleconomische situatie, de geografische ligging (grensregio), het type bedrijvigheid, de maatschappelijke problematiek, of nog een combinatie van deze. In feite is gezocht naar een vrij grote mate van vergelijkbare context. Vervolgens heeft van elke stad, genoemd in de inleiding op dit hoofdstuk, de wethouder c.q. de schepen een brief ontvangen met de vraag om aan het proefproject mee te werken. Ook werd contact gelegd met een ambtenaar verantwoordelijk voor welzijn binnen de betreffende gemeente. CVN verstrekte soms ook enige extra informatie over een stad op zoek naar een partner aan een potentiële partnerstad. Enkele duo’s kwamen snel en eenvoudig tot stand doordat een stad zelf belangstelling toonde voor een bepaalde partnerstad (Antwerpen voor Den Haag; Groningen voor Gent). De stad Antwerpen sprak voorkeur uit voor Den Haag omwille van de ongeveer gelijke omvang van de stad, maar ook om niet de vanzelfsprekende partner havenstad Rotterdam weer op te zoeken. Groningen koos voor Gent omwille van enige informatie over het Gentse jeugdbeleid. Als context speelde hier eveneens de omvang van de stad en het feit dat het om twee steden met een grote universiteit gaat. Ook in het geval van de stad Ronse was het thema (sociale cohesie) de eerste ingang voor het zoeken naar een partnerstad, terwijl in dit geval een vergelijkbare omvang en sociaaleconomische context Leerdam als partner opleverde. Het gaat hier om twee kleinere gemeenten die in het verleden sterk afhankelijk waren van één bedrijfstak (textiel in Ronse, glas in Leerdam). In andere
5 Verwey-Jonker Instituut
Gemeentelijke duo’s Vlaanderen - Nederland
gevallen waren enkele “omtrekkende bewegingen” nodig om uiteindelijk de goede “match” te vinden. Dat was het geval met Genk, dat eerst voor de gemeente Weert het alternatief zou zijn voor Sint-Truiden, terwijl Genk toch meer de voorkeur gaf aan een “oude liefde”, namelijk Deventer waarmee Genk in het verleden ook al contacten had gehad. In nog weer een ander geval – dat van Turnhout en Tilburg – leidde de geografische situatie in de grensregio tot een quasi spontane duovorming. Ook hier speelde eerdere samenwerking een rol. Voor een laatste stad ten slotte, Waalwijk, werd op inhoudelijke gronden een partnerstad gevonden, namelijk Vilvoorde.
4.2
De agenda en de partners
Belangrijkste vaststelling bij het bepalen van de agenda voor de uitwisseling is dat het in alle gevallen een iteratief proces is geweest dat bepaald heeft wie binnen de gemeenten de kar zou trekken voor het maken van het programma, welke onderwerpen op de agenda zouden komen en wie er aan de uitwisseling zouden deelnemen. Het valt moeilijk te ontwarren of het onderwerp bepaald heeft wie er de kar zou trekken of vice versa. Of nog, welke van de twee gemeenten bepalend is geweest voor het definitief vastleggen van het onderwerp. De wijze van voorbereiden is erg verschillend geweest, mede afhankelijk van praktische omstandigheden, zoals tijd en afstand. In sommige gevallen heeft enkel e-mail contact plaatsgevonden, andere steden hebben een voorbereidende bespreking belegd om elkaar beter te leren kennen en begrijpen en op basis daarvan het thema of de thema’s voor de uitwisseling vast te leggen. Ook aan het feitelijke opstellen van een programma werd op meer of minder intensieve wijze samengewerkt. Soms werd een concept programma aan de partnerstad voorgelegd, soms ook niet. Het duo Genk – Groningen organiseerde bovendien later in het jaar een nabespreking, mede met het oog op een vervolg van de uitwisseling.
4.3
Het verloop
Vijf van de zes duo’s hebben in de loop van 2008 twee studiebezoeken georganiseerd. Het zesde duo heeft slechts één studiebezoek gehad. Drie duo’s beperkten de studiebezoeken telkens tot één dag; één duo (Genk – Deventer) knoopte daar een voorafgaande overnachting aan vast, terwijl één duo ten slotte telkens een driedaags bezoek (twee overnachtingen) organiseerde (Groningen – Gent). Aan de studiebezoeken zelf namen per gemeente personen met een nogal verschillende achtergrond deel. Ook het aantal deelnemers verschilde aardig van bezoek tot bezoek. In volgend schema geven we aan hoeveel personen bij benadering hebben deelgenomen aan één van de studiebezoeken, en hoeveel en welk type personen mee op verplaatsing is gegaan. Bij de studiebezoeken zijn uiteraard meer personen betrokken, m.n. binnen de projecten en activiteiten die werden bezocht.
6 Verwey-Jonker Instituut
Gemeentelijke duo’s Vlaanderen - Nederland
Tabel 1: aantal en type deelnemers per gemeente Gemeente
Totaal aantal deelnemers
Totaal aantal deelnemers bezoekende gemeente
Antwerpen
11
4
Den Haag
8
2
Deventer
50
20
Genk
26
14
Gent
32
17
Groningen
31
14
Leerdam
15
6
Ronse
12
4
Tilburg
17
6
Turnhout
20
7
Vilvoorde
---
---
Waalwijk
8
3
230
97
Totaal:
College
Ambtenaren
X
X X X X X X X X X X --X
X X X X X X X ---
Veldwerkers particuliere sector
vrijwilligers / bewoners
X X X X X
---
---
Bij elkaar heeft dus een groot aantal personen aan deze uitwisseling deelgenomen. De aantallen zijn echter zeer verschillend van gemeente tot gemeente. Dat had alles te maken met de voorgeschiedenis en de intensiteit van de voorbereiding. Voor enkele gemeenten was dit het opnieuw oppakken van een oude relatie, voor anderen betrof het een eerste oriëntatie, terwijl nog anderen relatief veel geïnvesteerd hebben in de voorbereiding. Ook de breedte van het thema of de thema’s was mede bepalend voor het aantal te betrekken personen. In Vilvoorde ten slotte heeft (totnogtoe) geen studiebezoek plaatsgevonden. De thema’s die tijdens de uitwisseling aan bod kwamen zijn samengevat in volgende tabel.
Tabel 2: thema’s per studiebezoek Bezoek aan: Antwerpen Den Haag Deventer Genk Gent Groningen Leerdam Ronse Tilburg Turnhout Vilvoorde Waalwijk
Thema Bereiken van stilzwijgende meerderheid, monitoring van doelstellingen Maatschappelijke participatie, vraaggestuurd beleid Wijkaanpak, wijkontwikkeling, herstructurering, integratie Wijkaanpak, wijkontwikkeling, integratie Jeugdbeleid Vensterscholen Sociale cohesie Sociale cohesie Gebiedsgericht werken, impulswijken, sociale activering Burgerparticipatie, activering, werkgelegenheid, ontmoeting, armoede --Wet maatschappelijke ondersteuning en burgerparticipatie
7 Verwey-Jonker Instituut
Gemeentelijke duo’s Vlaanderen - Nederland
Vastgesteld kan worden dat een drietal benaderingen zijn gevolgd. Enkele gemeenten hebben zo breed mogelijk de gemeentelijke beleidsstrategie met betrekking tot breed welzijn willen laten zien (wijkgerichte benadering bijvoorbeeld). Andere gemeenten hebben de uitwisseling toegespitst op één beleidsterrein daarbinnen (jeugdbeleid bijvoorbeeld, of sociale cohesie), terwijl nog andere gemeenten een meer instrumentele benadering hebben gekozen (monitoren van beleidseffecten bijvoorbeeld).
8 Verwey-Jonker Instituut
Gemeentelijke duo’s Vlaanderen - Nederland
Hoofdstuk 2 ticipanten 4.4
Bevindingen van de interviews met Nederlandse par-
Algemene bevindingen en conclusies
Met alle Nederlandse gemeenten heeft een interview plaatsgevonden. In één gemeente vond een face to face gesprek plaats met twee ambtenaren. In de overige vijf gemeenten werd de contactpersoon telefonisch geïnterviewd. In één gemeente vond een tweede telefonisch interview plaats met een medewerker van een particuliere welzijnsorganisatie. De meeste respondenten geven aan dat het te vroeg is om dit experiment te evalueren, maar dat een voorlopige stand van zaken wel op zijn plaats is. Alle geïnterviewden zijn positief over het initiatief om tot meer uitwisseling te komen tussen Vlaamse en Nederlandse gemeenten met betrekking tot lokaal sociaal beleid. In de eerste plaats zouden gemeenten anders niet aan het initiatief hebben meegewerkt, maar ook na deze eerste ervaring blijft de motivatie om hieraan mee te werken overeind. Er zijn daarvoor verschillende redenen: - De gemeenschappelijke taal maakt het onderling verstaan gemakkelijker, ook al wordt door sommigen gewezen op de valkuil dat de gemeenschappelijke taal de aandacht kan afleiden van verschillen in politieke en beleidssystemen en politieke cultuur. “België is net zo’n buitenland als Duitsland of Frankrijk”. Maar documenten hoeven niet vertaald te worden en niemand hoeft zich tijdens de uitwisseling in een vreemde taal uit te drukken. - De fysieke nabijheid maakt uitwisseling in materiële zin goedkoper: er gaat minder tijd en geld in reizen zitten. - Bij enkele respondenten is er een meer algemene motivatie om op gezette tijden buiten de eigen context te kijken naar welzijnspraktijken en daarvan te leren. Er is overigens een duidelijk verschil tussen de respondenten wat betreft de graad van motivatie. Deze gaat van “leuk initiatief” over “mooi meegenomen” tot “nuttig”. De aanjaagfunctie van CVN wordt zeer op prijs gesteld. Zonder dit “zou het er niet van komen”. Ook de organisatorische steun is belangrijk. Iemand moet er de gang in houden. Dat geldt overigens ook voor de organisatie binnen de eigen gemeente. Interne steun, bijvoorbeeld van een unit “internationaal” is bijzonder handig. Financiële steun van CVN wordt gezien als extra impuls, maar het ontbreken daarvan zou voor de meeste respondenten geen bezwaar zijn. Het zou wel het introductieproces vertragen, omdat er bij de meeste gemeenten geen vaste post hiervoor op de begroting staat. En bovendien hangen de kosten natuurlijk ook samen met de intensiteit van de uitwisseling (zie verdere opmerkingen over diepgang). Door veel respondenten wordt behoefte aan meer inhoudelijke steun uitgesproken. Dat geldt zowel voor de keuze van de beste partner steden als voor de keuze van de thema’s en de inhoudelijke voorbereiding op de studiebezoeken.
9 Verwey-Jonker Instituut
Gemeentelijke duo’s Vlaanderen - Nederland
De match van de gemeenten betreft globaal twee aspecten: de grootte en algemene context van de gemeente enerzijds, en de gekozen partners binnen die gemeente. Wat het eerste betreft zijn alle gemeenten, op één na, te spreken over de match. Wat het tweede aspect betreft zijn er meer bedenkingen. In enkele gevallen zat men met partners om de tafel die binnen de gemeente een geheel andere rol en functie vervullen. Dit had dan te maken met de verschillende organisatorische structuur en de naamgeving van diensten of afdelingen binnen de gemeenten (de eerder genoemde valkuil). Alle partners vinden dat het zeker de moeite loont om de uitwisseling tussen gemeenten in duoverband verder te zetten. Tegelijk vinden alle respondenten ook dat de aanpak voor verbetering vatbaar is. Er zijn echter verschillende opvattingen over wat die verbeteringen zouden moeten zijn: meer verdieping binnen een vast duo, dan wel wisseling van duo; meer en betere voorbereiding, langere bezoeken, dan wel betere initiële match en “hou het simpel”. Door enkele medewerkers wordt erop gewezen dat de kwaliteit van de uitwisseling zou winnen bij een uitwisseling op verschillende niveaus: bestuurlijk, ambtelijk, professioneel (inbegrepen particuliere instellingen) en vrijwilligers. De uitwisseling tussen vertegenwoordigers van die verschillende niveaus zou ook binnen één werkbezoek georganiseerd kunnen worden. Samenvattend: deze eerste uitwisseling wordt door de meeste Nederlandse gemeenten gezien als een interessante ervaring die vooral lessen voor het uitbouwen van het experiment in de toekomst oplevert. Inhoudelijke lessen zijn er weinig volgens sommigen, of daar valt nog weinig over te zeggen vinden anderen, behalve door één gemeente die al een langere uitwisselingsrelatie had met de Vlaamse partnerstad. Leren van elkaar vergt tijd. Iemand formuleerde het zo: het begint met het spiegeleffect, waardoor je beter naar jezelf leert kijken; vervolgens ga je je verdiepen in verschillen en overeenkomsten; uiteindelijk ontdek je welke elementen in de praktijk van anderen een inspiratiebron kunnen zijn voor je eigen praktijk.
4.5
Faciliteren en ondersteunen
De organisatorische steun van CVN wordt door alle Nederlandse gemeenten zeer op prijs gesteld en adequaat gevonden. De gemeenten zien dit ook als een noodzaak om voortgang in de uitwisseling te houden. Het faciliteren met financiële middelen wordt als een aardige bijkomstigheid gezien, maar door de meeste gemeenten niet als noodzakelijk voor het voortzetten van het experiment. Meer inhoudelijke steun echter, zowel om de juiste gemeente te vinden, om daarbinnen de juiste contactpersonen te identificeren en een adequate omschrijving van potentiële thema’s te geven, wordt door iedereen als onontbeerlijk gezien voor het succesvol verder zetten van dit experiment. De drie genoemde aspecten (gemeenten, afdelingen, thema’s) hangen nauw samen en moeten in een “iteratief” proces worden opgepakt. Eén of andere vorm van database, met algemene informatie over bestuur en beleid op gemeentelijk niveau in Nederland en Vlaanderen, zou goede diensten kunnen bewijzen. Maar ook een “dating site” waarop gemeenten (en wellicht ook andere lokale partijen) zich kunnen aanmelden voor uitwisseling op bepaalde thema’s zou kunnen helpen. Ook bij de inhoudelijke voorbereiding zou steun van buiten (door CVN of anderszins) zeer gewaardeerd worden. Dat geldt zowel voor het voorstellen van een werkwijze als voor het
10 Verwey-Jonker Instituut
Gemeentelijke duo’s Vlaanderen - Nederland
helpen checken van de juiste partnerkeuze (gemeentelijke afdeling) en het afstemmen van de thema’s.
4.6
Werkwijze en continuïteit
De feitelijke werkwijze om de uitwisseling voor te bereiden en het verloop van de uitwisseling zelf verschilden nogal van gemeente tot gemeente. In een aantal gevallen wist de contactpersoon niet precies aan te geven hoe het idee voor deze uitwisseling bij de gemeente was terechtgekomen. Toevallige contacten en ontmoetingen blijken een belangrijke rol te hebben gespeeld. Volgens meerdere geïnterviewden is het gevolg hiervan dat de match met de Vlaamse partner gemeente niet optimaal genoemd kan worden. Er is in dit experiment meestal, maar niet in alle gevallen gekeken in welke mate de duo’s qua demografische en sociaaleconomische context op elkaar aansloten. Binnen de gemeenten is gezocht naar een of meerdere op elkaar aansluitende thema’s, maar dat leverde – door de relatief onbekende organisatiestructuur en terminologie – niet steeds de juiste gesprekspartners op. In enkele gevallen kwamen de partners er slechts bij een studiebezoek achter dat ze uit heel verschillende gemeentelijke afdelingen kwamen. Enkele respondenten geven aan dat het daarom aangewezen is om meer werk te maken van voorinformatie op basis waarvan partnergemeenten – en gesprekspartners daarbinnen - gekozen kunnen worden. Enkele gemeenten hebben vrij veel aandacht gegeven aan het gezamenlijk bepalen van de agenda voor de studiebezoeken. Daartoe zijn soms ook voorbereidende bijeenkomsten belegd. Andere gemeenten hebben ervoor gekozen om de agenda vooral door de gastheerstad te laten voorbereiden, waardoor het studiebezoek zelf meer als een eerste oriëntatie werd ervaren. Er is in de meeste uitwisselingen een gemengd gezelschap gevormd van bestuurders (politici), beleidsambtenaren en uitvoerders (professionals en/of vrijwilligers). De interesses en informatiebehoeften van elk van die groepen kwamen dan ook slechts gedeeltelijk aan bod. Door een aantal respondenten is aangegeven dat de werkwijze tijdens de uitwisseling met deze verschillende niveaus rekening zou moeten houden. Dat zou bijvoorbeeld kunnen door parallel werksessies te organiseren voor de verschillende groepen, of door een studiebezoek toe te spitsen op één van die groepen. Ten slotte werd de respondenten gevraagd of ze continuïteit in de uitwisseling tussen een bepaald duo op prijs zouden stellen. De antwoorden daarop waren zeer wisselend, mede afhankelijk uiteraard van de mate waarin de match bevallen was. Enkele respondenten zegden verder te willen gaan met het uitdiepen van de thema’s die waren aangesneden. Soms voegden ze daaraan toe dat dan wellicht een studiebezoek met een hele groep niet de aangewezen methode is. Een korte stage van één of twee personen in een bepaalde functie wordt dan bijvoorbeeld effectiever gevonden. Anderen zegden wel het contact met de betreffende gemeente te willen verder zetten, maar dan met de juiste gesprekspartners of op een ander thema.
11 Verwey-Jonker Instituut
Gemeentelijke duo’s Vlaanderen - Nederland
In enkele gesprekken kwam het dilemma aan de orde van: kiezen voor diepgang versus de beperkte tijd en energie die beschikbaar is voor dit soort uitwisselingen. Ondersteuning van een derde partij in inhoudelijke zin kan hierin veel betekenen werd gezegd. Deze steun kan extern zijn aan de gemeente (bijvoorbeeld CVN), maar ook intern binnen de gemeente (bijvoorbeeld een unit internationaal). Maar de gemeente kan die steun ook bij een particuliere (welzijns-)organisatie vinden. Gemeenten zullen voor zichzelf moeten uitmaken of ze deze uitwisseling zien als “een leuk dagje uit met een inhoudelijk interessant programma” of als een “leerproces dat bijdraagt aan de kwaliteit van lokaal welzijnsbeleid en uitvoeringspraktijk”.
4.7
Thema’s en duo’s in de toekomst
Ook al hebben alle respondenten kritische kanttekeningen bij de wijze waarop het experiment totnogtoe is verlopen, allen zijn het erover eens dat dit initiatief met gemeentelijke duo’s het verdient om voortgezet te worden. Uit de huidige gang van zaken moeten daartoe wel de nodige lessen voor de toekomst getrokken worden. In de vorige paragrafen zijn die grotendeels al genoemd. Samenvattend: -
-
-
-
-
Het blijft belangrijk om een “aanjager” te hebben die de uitwisseling promoot en organisatorisch faciliteert. Het is handig als dat laatste ook binnen de gemeente gebeurt. Externe financiële ondersteuning is niet cruciaal, maar is wel een steun in de rug en vereenvoudigt de procedurele gang door de gemeente De uitwisseling zou minder vrijblijvend moeten zijn. Dat wil zeggen dat de thema’s beter voorbereid zouden kunnen worden: toespitsen op één thema bijvoorbeeld. Maar dit betekent ook dat bestuurlijke betrokkenheid belangrijk is: de politiek moet het willen. Gemeenten zouden meer keuzemogelijkheden aangeboden moeten krijgen wat betreft potentiële partners. Er is behoefte aan meer basisinformatie over bestuurlijke systemen en algemene beleidsontwikkelingen in Nederland en Vlaanderen, om misverstanden en mismatches te voorkomen. Meer inhoudelijke ondersteuning, zowel in de voorbereiding (match) als in de uitvoering (thema’s helpen kiezen – werkwijze voorstellen). Verschillende niveaus apart laten uitwisselen (politiek – beleid – uitvoering). Het is in elk geval van belang zeggen enkelen om ook maatschappelijke organisaties (inclusief vrijwilligers) bij de uitwisseling te betrekken. Verdieping zoeken kan het beste door ook andere werkwijzen te gebruiken naast studiebezoeken. Daarbij worden korte “stages” expliciet genoemd.
Daarnaast geven enkele respondenten aan dat wellicht ook thematische bijeenkomsten van meerdere gemeenten zinvol kunnen zijn. De Nederlandse interviews leverden enkele nieuwe inhoudelijke thema’s op voor mogelijke toekomstige uitwisselingen: - Door een respondent werd “actief burgerschap” genoemd als een onderwerp waar Nederland het nodige van Vlaanderen zou kunnen leren. Burgers lijken in Vlaanderen minder op de overheid “te leunen”. Voor Nederland zou het aardig zijn om daarvan te leren hoe je “het leven weer aan de burger kan geven”.
12 Verwey-Jonker Instituut
Gemeentelijke duo’s Vlaanderen - Nederland
-
Een tweetal respondenten noemt aanpakken van onderwijs- en taalachterstanden als een interessant thema voor de toekomst. Ook de bestuurlijke en beleidsstructuren, inclusief ambtelijke processen werden genoemd als onderwerp voor uitwisseling. In grensregio’s zou regionale welzijnsplanning en –voorziening een onderwerp voor samenwerking kunnen zijn, maar dan niet op stedelijk maar op regionaal niveau (betrekken van meerdere gemeenten).
Ten slotte zeggen respondenten dat het van belang is dat dit initiatief breed bekend gemaakt wordt zodat meer gemeenten zich spontaan zouden kunnen aanbieden. Kanalen die daarvoor genoemd werden zijn de organisaties van gemeenten, maar ook de provincies.
13 Verwey-Jonker Instituut
Gemeentelijke duo’s Vlaanderen - Nederland
Hoofdstuk 3 panten 4.1
Bevindingen van de interviews met Vlaamse partici-
Algemene bevindingen en conclusies
Over het algemeen is men aan Vlaamse zijde uitgesproken positief over het initiatief van de gemeentelijke duo’s als zodanig en gematigd tot zeer positief over het feitelijke verloop van de uitwisseling tot dusver. Maar er zijn ook kritische kanttekeningen en voorstellen voor verbetering. De inhoudelijke/organisatorische steun vanuit CVN wordt unaniem als zeer positief en essentieel aangemerkt. Dat geldt (maar in mindere mate) ook voor de financiële ondersteuning. Ook hier worden voorstellen voor verbetering gedaan. Het beeld met betrekking tot de ‘matching’ met de partnergemeente en de gekozen thema’s van uitwisseling is verschillend. In sommige gemeenten is men zeer positief over zowel de ‘matching’ als het gekozen thema. In andere gemeenten worden daar achteraf wel wat kanttekeningen bij gemaakt. De kanttekeningen met betrekking tot het gekozen thema blijken vooral te maken te hebben met een punt dat in alle gesprekken aan de orde kwam, namelijk de moeilijke vergelijkbaarheid van de Vlaamse en de Nederlandse situatie, gezien bijvoorbeeld het verschil in beleidsregiem, bestuurlijke context, bestuurscultuur, vakterminologie e.d. Dit heeft tijdens de werkbezoeken nogal eens voor verrassingen gezorgd. Over de hele linie ziet men wel een toekomst weggelegd voor voortgaande samenwerking en uitwisseling in duoverband. Met nadruk echter wordt in een aantal gemeenten gesteld dat aan samenwerking in duoverband nogal wat beperkingen vastzitten. Men doelt dan vooral op het punt dat de basis van de samenwerking vrij smal is, enkel 2 gemeenten, terwijl wellicht in andere gemeenten ook ‘heel veel te halen is’. Er wordt dan ook voor gepleit om de mogelijkheden te bezien voor een verbreding en uitbreiding van de bilaterale samenwerking en uitwisseling tot een multilateraal model met meer gemeenten. Tot dusver is er aan Vlaamse zijde aan de uitwisseling vooral meegedaan door medewerkers van gemeenten en gemeentelijke diensten. In vrijwel alle gemeenten wordt gepleit voor uitbreiding van de uitwisseling in een volgende fase tot bijvoorbeeld ‘werkers in het veld’, ‘vrijwilligers’, ‘bewoners’ en ‘politici’. Over het algemeen worden de afgelegde werkbezoeken over en weer gezien als een eerste fase van uitwisseling en samenwerking. Daar moet niet op dezelfde manier mee doorgegaan worden. Wil je echt van elkaar leren en niet aan de oppervlakte blijven dan zal in een volgende fase ervoor moeten worden gezorgd dat dieper op onderwerpen kan worden ingegaan en zullen ook andere instrumenten moeten worden ingezet, zoals ‘snuffelstages’ over en weer of concrete samenwerkingspilots. Samenvattend kan opgemerkt worden, dat de eerste fase van samenwerking en uitwisseling in het kader van de gemeentelijke duo’s nu al heel wat leerervaringen voor de toekomst heeft opgeleverd.
14 Verwey-Jonker Instituut
Gemeentelijke duo’s Vlaanderen - Nederland
4.2
Faciliteren en ondersteunen
Om een aantal redenen vindt men de inhoudelijke/organisatorische steun vanuit CVN onontbeerlijk: - Zonder externe aansporing waren de gemeenten deze uitwisseling nooit begonnen. - Dit initiatief kan niet zonder een extern steunpunt. Gemeenten hebben zelf nu eenmaal hiervoor geen vast aandachtspunt. Als uitzondering wordt in dit verband gewezen op de gemeente Deventer, waar men een unit ‘internationaal’ kent. - Gemeenten kunnen dit dus niet alleen, met name al het voorwerk zoals de ‘matching’ en de themakeuze. Maar ook het coachen vanuit CVN tijdens de rit is van belang. Je moet altijd op CVN kunnen terugvallen. - Het wordt ook van belang gevonden, dat een ‘derde’ partij gemeenten bij elkaar brengt en dat ze dat niet zelf doen; CVN vervult die rol van derde partij goed. De financiële ondersteuning vanuit CVN wordt nodig gevonden c.q. op prijs gesteld omdat gemeenten hiervoor zelf niet direct een budget beschikbaar hebben. Het duurt dan doorgaans lang voordat binnen de eigen organisatie de financiële middelen gevonden zijn. Ook al gaat het om relatief weinig geld, de financiële ondersteuning vanuit CVN fungeert echt als faciliteit, als een soort van ‘smeerolie’. Verschillende suggesties werden gedaan voor de ondersteuning vanuit CVN. De belangrijkste zijn de volgende: - Achteraf bezien had men samen met CVN wat langer moeten stilstaan bij de ‘matching’ met de ‘beste partner’. - Achteraf bezien had van te voren ook beter en langer moeten worden overlegd over de te kiezen thema’s voor de uitwisseling. - Men zou op prijs gesteld hebben als CVN een soort van ‘format’ vooraf voor de uitwisseling zou hebben opgesteld. Nu was er in het begin tamelijk veel ‘trial and error’, was men echt zoekende om aan de uitwisseling vorm en inhoud te geven. - Waar echter op het punt van ondersteuning vanuit CVN vooral grote behoefte aan blijkt te bestaan is dat is meer basisinformatie over het verschil in bestuur en beleid tussen Vlaanderen en Nederland. Men hoopt dat die informatie alsnog komt. Meer naar de toekomst toe: - Als in een volgende fase mogelijk andere instrumenten worden ingezet, zoals uitwisseling van bewonersgroepen, snuffelstages, samenwerkingspilots, dan wil men graag van CVN ondersteuning op maat voor deze nieuwe instrumenten ontvangen. - Als de samenwerking en uitwisseling allengs meer voor gaat stellen dan is er nood aan een klein fonds waaruit goede initiatieven/projecten financieel kunnen worden ondersteund. Dat fonds zou vanuit verschillende bronnen gevuld kunnen worden. - Ideaal zou zijn als CVN een soort van databank zou opzetten en onderhouden met alle ‘goede voorbeelden’ op het terrein van welzijn in Vlaanderen en Nederland. Dan is er optimale ‘matching’ mogelijk en dan zal uitwisseling en samenwerking het best renderen. En dan kan de samenwerking ook gemakkelijk uitgebreid worden naar andere gemeenten (multilaterale aanpak). Wat deze laatste twee punten betreft realiseren de gesprekspartners zich goed, dat deze taken waarschijnlijk de huidige mogelijkheden van CVN met haar brede werkterrein en haar beperkte apparaat te boven gaan. Men vindt dat in dit verband dan ook andere actoren in
15 Verwey-Jonker Instituut
Gemeentelijke duo’s Vlaanderen - Nederland
beeld komen, zoals de Vlaamse Vereniging van Steden en Gemeenten (en haar Nederlandse tegenhanger de VNG).
4.3
Werkwijze en continuïteit
De duo’s zelf zijn op verschillende wijze gevormd; op basis van beraad binnen de stuurgroep welzijn van CVN, ingewonnen adviezen en uiteraard het oordeel van de betrokken gemeenten zelf. Over deze procedure worden geen opmerkingen gemaakt. Het oordeel over de mate waarin de match met de Nederlandse gemeente geslaagd is, varieert van ‘niet optimaal’ tot ‘zeer positief’. Dat oordeel blijkt mede afhankelijk te zijn van de mate waarin men na de werkbezoeken over en weer vindt dat de betrokken gemeenten meer in het algemeen vergelijkbaar zijn c.q. in het bijzonder met betrekking tot het gekozen thema. Van verschillende kant wordt opgemerkt, dat het verschillende bestuurssysteem en het verschillende beleidsregiem op het terrein van welzijn in Nederland en Vlaanderen afbreuk doen aan de vergelijkbaarheid van de aanpak in beide landen en aan de concrete mogelijkheden om van elkaar te leren. Bij het ene thema speelde dat duidelijker dan bij het andere. Wel wordt hier de conclusie aan verbonden dat bij de keuze van eventuele nieuwe thema’s opgelet moet worden dat thema’s gekozen worden waarbij er geen sprake is van hinderlijke interferentie van de verschillende bestuurlijke praktijk. De mate waarin de politiek (i.c. het college van burgemeester en schepenen) bij de besluitvorming over de uitwisseling en de feitelijke uitwisseling betrokken is, varieert van actieve bemoeienis van het college en deelname aan het werkbezoek tot delegatie aan het ambtelijk apparaat nadat eenmaal het besluit tot deelname genomen is. Opgemerkt wordt dat deelname van het college enerzijds voordeel kan hebben omdat het meer status en gewicht aan de uitwisseling geeft; anderzijds moet opgepast worden dat de bezoeken dan niet vooral representatieve bijeenkomsten worden, waar het toch juist de bedoeling is om te komen tot uitwisseling en samenwerking op het niveau van de ‘werkvloer’. Opgepast moet dan ook worden dat de uitwisseling niet een traditionele ‘jumelage’ wordt. De besluitvorming over het al dan niet meedoen, de themakeuze en vooral ook de feitelijke voorbereiding van de werkbezoeken heeft in de meeste gemeenten nogal wat voeten in de aarde gehad. Er was nogal wat onduidelijkheid in het begin en er waren allerlei praktische problemen. De interne coördinatie binnen de gemeenten c.q. met externe diensten vroeg bijvoorbeeld ook nogal wat tijd. De actieve bemoeienis van CVN in deze fase is erg op prijs gesteld. Wat de afgelegde werkbezoeken zelf betreft varieert de mening van gematigd tevreden tot zeer positief. Van verschillende kant wordt opgemerkt dat zeker een (eerste) werkbezoek van één dag zo zijn beperkingen kent waar het gaat om de mogelijkheid er wat van te leren. Daarvoor gaat er teveel tijd heen met plichtplegingen, algemene inleidingen, toeristische onderdelen, etc. Wil de uitwisseling dan ook meerwaarde hebben, wil inderdaad effectief van elkaar geleerd kunnen worden, dan zal in ieder geval met het duo moeten worden doorgegaan. Er moet dan wel de mogelijkheid worden gecreëerd om dieper op zaken in te gaan. Ook zou op bredere
16 Verwey-Jonker Instituut
Gemeentelijke duo’s Vlaanderen - Nederland
schaal kunnen worden uitgewisseld, niet alleen ambtenaren, maar ook bijvoorbeeld werkers uit het veld, vrijwilligers en bewonersgroepen. Verder kunnen nieuwe instrumenten worden ingezet, zoals ‘snuffelstages’ over en weer of concrete samenwerkingsprojecten. Door enkele gemeenten worden kritische kanttekeningen geplaatst bij het concept van duo’s als zodanig. Opgemerkt wordt dat, hoe positief die samenwerking en uitwisseling in duoverband ook wordt ervaren, de opzet toch vrij beperkt is. Het gaat om één, ondanks de matching vooraf toch nog steeds tamelijk toevallige partner, terwijl met betrekking tot het onderwerp van interesse in andere Nederlandse gemeenten mogelijk zeker zo interessante dingen gebeuren. Opvallend is, dat deze opmerkingen gemaakt worden door Vlaamse gemeenten die al eerder op eigen initiatief gericht contact gezocht hebben met Nederlandse gemeenten rond een bepaald onderwerp waar men van de Nederlandse aanpak wilde leren. De geplaatste kritische kanttekeningen komen eigenlijk op het volgende neer. Als je de lat niet al te hoog legt, dan is een gemeentelijk duo een mooi instrument om van elkaar te leren en er valt altijd wel wat van elkaars aanpak te leren. Je moet echter wel oppassen dat een dergelijk duo op een gegeven moment niet ‘leegbloedt’. Maar als je de lat wat hoger legt en heel gericht wilt weten wat met betrekking tot een bepaald onderwerp in Nederland gebeurt en daarvan wilt leren, dan is het instrument ‘gemeentelijke duo’s’ te beperkt. Dan heb je een database met ‘good practices’ nodig en dan kan op basis van het raadplegen van die database de samenwerking en uitwisseling verschillende vormen aannemen, niet alleen gemeentelijke duo’s maar ook samenwerking met meerdere gemeenten.
4.4
Thema’s en duo’s in de toekomst
Één ding is duidelijk. In aanvulling op de huidige thema’s van de duo’s bestaan er aan Vlaamse kant verschillende onderwerpen en thema’s op het terrein van breed welzijn waar rond omheen men graag nadere uitwisseling en samenwerking met Nederland zou willen. De volgende inhoudelijke thema’s worden genoemd: - integratie en ‘social inclusion’; - taalachterstand en taalonderwijs aan allochtonen; - verslaving- en daklozenzorg; - kinderopvang; - ‘brede school’; - bewonersparticipatie en ‘wijkwerking’. De volgende meer instrumentele thema’s worden genoemd: - lokaal sociaal beleid als integraal beleidskader; - cliëntvolgsystemen in het kader van de persoonsgebonden aanpak; - beleidsplanning; - subsidiesystematieken; - monitoring, effectiviteitcriteria en effectiviteitmeting; - de vraag of en hoe in grensregio’s de samenwerking en uitwisseling op het terrein van breed welzijn structureel ingebed kan worden in de bredere context van al bestaande samenwerking op vooral ruimtelijk en economisch terrein. Meer in het algemeen wil men aan Vlaamse kant graag weten wat nu belangrijke c.q. doorslaggevende succes- en faalfactoren zijn in het Nederlandse welzijnsbeleid en welzijnswerk.
17 Verwey-Jonker Instituut
Gemeentelijke duo’s Vlaanderen - Nederland
Er is vooral ook belangstelling voor het antwoord op de vraag of die succes- en faalfactoren soms juist samenhangen met de kenmerkende verschillen in beleidsregime tussen Vlaanderen en Nederland op het terrein van breed welzijn. Een andere punt van interesse is het verschil tussen Vlaanderen en Nederland waar het gaat om de verdeling van verantwoordelijkheden tussen de verschillende actoren in het welzijnbestel (politiek, ambtelijk apparaat, stichtingen/vzw’s, vrijwilligers, bewonersorganisaties) en met name ook de relatieve invloed/macht van deze actoren.
18 Verwey-Jonker Instituut
Gemeentelijke duo’s Vlaanderen - Nederland
Hoofdstuk 4
Reflectie op de uitkomsten door de steden
Op 20 november 2008 werd door CVN een werkconferentie georganiseerd tijdens welke de duo’s zich aan elkaar konden voorstellen, de onderzoekers de uitkomsten van de interviewronde presenteerden, en reflectie op die uitkomsten plaats vond. De opbrengst van deze gedachtewisseling heeft samen met de interviewresultaten geleid tot de conclusies en aanbevelingen die in hoofdstuk 5 gepresenteerd zullen worden.
4.1
Presentatie door prof. Dr. Patrick Kenis
Na de opening door de voorzitter van de stuurgroep welzijn van CVN, Dick van den Bout, en een welkomstwoord van de burgemeester van Dordrecht, Ronald Bandell, volgde een inhoudelijke bijdrage van Patrick Kenis, hoogleraar beleids- en organisatiewetenschappen en academic dean van de TiasNimbas Businessschool van de Universiteit van Tilburg. De presentatie had als onderwerp: Samenwerking dankzij, of ondanks verschillen? De rode draad en conclusie van zijn betoog is, dat de verschillen tussen Nederland/Nederlanders en Vlaanderen/Vlamingen zo groot zijn dat samenwerking in beginsel moeilijk is. Maar het zijn juist die verschillen die de samenwerking, mits goed aangepakt, zo vruchtbaar kunnen maken. Dus: samenwerking, juist dankzij de verschillen! Deze stelling baseert hij op de wetenschappelijke notie dat innovatie en leren ontstaat als er een optimale cognitieve afstand bestaat. Die afstand moet groot genoeg zijn om elkaar iets nieuws te kunnen vertellen, maar niet zo groot dat we elkaar niet kunnen verstaan en het niet eens kunnen worden. Na op de relevante verschillen tussen Vlaanderen en Nederland te zijn ingegaan eindigt zijn presentatie in een pleidooi voor het opzetten van concrete samenwerkingsprojecten, juist in de gemeentelijke biotoop.
4.2
Werkgroepsessies
Na een presentatie van de verschillende duo’s en een presentatie van de resultaten van de gehouden gespreksronde in Vlaanderen en Nederland volgden in de namiddag drie werkgroepsessies. Hieronder worden de belangrijkste bevindingen van de werkgroepsessies samengevat. Er vonden drie werkgroepsessies plaats over de onderwerpen: - faciliteren en ondersteunen - werkwijze en continuïteit - thema’s en duo’s in de toekomst De discussie vond plaats aan de hand van een aantal vragen (hieronder soms samengevoegd), gebaseerd op de interviewronde. Vooraf: vele aanwezigen onderstreepten nog eens het belang van samenwerking over de grenzen. Iemand verwoordde het zo: Het moet zeker in kleine gemeenten zo zijn, dat je automatisch over de eigen grenzen gaat heen kijken voordat je zelf weer het wiel gaat uitvinden. Het is een houdingskwestie. En een andere deelnemer: Je doet het erbij, dus je moet eigenlijk al van tevoren overtuigd zijn van de meerwaarde.
19 Verwey-Jonker Instituut
Gemeentelijke duo’s Vlaanderen - Nederland
4.2.1
Faciliteren en ondersteunen
Vraag 1: multilaterale samenwerking vs. duo’s; voorinformatie Duo’s en samenwerking tussen meerdere gemeenten rond een bepaald thema moeten beide mogelijk zijn, maar beide formules hebben beperkingen. Samenwerkingsverbanden met meerdere gemeenten worden gauw te groot en te onpraktisch, duo’s hebben de ingebouwde beperking dat je maar met één gemeente ‘zaken’ doet, maar de samenwerking in duoverband kan wel veel intensiever zijn. Klein beginnen en later uitbouwen, hetzij in de breedte, hetzij in de diepte luidt het devies. Thematische bijeenkomsten van meerdere gemeenten kunnen overigens ook een voedingsbodem zijn voor het ontstaan van nieuwe duo’s. En ook mengvormen behoren tot de mogelijkheden: een duo vormt de kern, andere gemeenten die het thema boeiend vinden sluiten aan. Er zullen in de toekomst bij het samenbrengen van gemeenten vooraf profielschetsen van de betrokken gemeenten beschikbaar moeten zijn. Daarin moet vooral duidelijk worden waarin de gemeenten ‘sterk’ zijn. Er bestaat grote behoefte aan basale achtergrondinformatie over het verschil in bestuur en beleid tussen Vlaanderen en Nederland, speciaal op het terrein van breed welzijn.
Vraag 2: financiële of inhoudelijke steun De inhoudelijke, organisatorische ondersteuning vanuit CVN is essentieel geweest. Er zat overigens ook voor de gemeente meer werk aan vast dan menigeen in eerste instantie dacht. Maar je moet, als je de uitwisseling serieus meent, proberen om ook in de eigen gemeente menskracht vrij te maken. Iemand moet als intern coördinator optreden. Je moet je niet helemaal afhankelijk van CVN maken. CVN moet vooral de rol van procesbegeleider vervullen. Daarnaast wordt gewezen op het belang van een externe partij in het gehele proces, vanaf de keuze van de partner tot en met het kapitaliseren van de opbrengsten. Een buitenstaander kan wellicht op hele goede, maar minder vanzelfsprekende gronden met een voorstel voor een partnergemeente komen. Maar ook het wederzijds verstaan en het leerproces kunnen voordeel hebben van iemand die over de schouder meekijkt. Het overdraagbaar maken van goede praktijken ten slotte kan het beste met steun van buiten. De financiële ondersteuning is misschien niet essentieel, maar was wel zeer gewenst. Die steun heeft echt als smeerolie gefungeerd. In meerdere duo’s is de financiële steun wel echt een voorwaarde voor deelname geweest. Deze vorm van samenwerking behoort niet echt tot de kerntaken van gemeentelijke diensten. Financiële steun van buiten vormt dan een goede compensatie, die bovendien de interne zoektocht naar een budget wegneemt. Het is ook zo dat de financiële steun belangrijker is voor kleinere gemeenten en naarmate de afstand tussen de duogemeenten groter is.
Vraag 3: databas, dating site en fonds voor samenwerkingsprojecten Je moet geen nieuwe database of dating site opzetten maar aansluiten op bestaande initiatieven. Het departement welzijn van de Vlaamse overheid beschikt over een database, bij de
20 Verwey-Jonker Instituut
Gemeentelijke duo’s Vlaanderen - Nederland
Nederlandse ondersteuningsorganisatie Movisie is er een in oprichting. Ook de Vereniging van Nederlandse gemeenten heeft basisinformatie over gemeenten beschikbaar. Een fonds is op zich prima, maar er bestaat huiver voor teveel bureaucratie. Als je echt serieus wilt samenwerken, als je er echt groot belang aan hecht dan zul je als gemeente ook zelf financieel over de brug (moeten) komen; dan kun je niet helemaal afhankelijk maken van een dergelijk fonds.
4.2.2
Werkwijze en continuïteit
Vraag 1: voorbereiding en partnerkeuze Een goede ‘match’ van gemeenten is moeilijk en vraagt de nodige aandacht. Vooraf aan de ‘match’ zou eigenlijk een overzicht beschikbaar moeten zijn van beleidsthema’s die zich goed lenen voor uitwisseling en samenwerking. Voorbereidende besprekingen blijken waardevol te zijn geweest. Goede agendering van dilemma’s en paradoxen in het lokale welzijnsbeleid maakt de uitwisseling spannender en vruchtbaarder. Dat vergt inderdaad extra tijd voor voorbereiding. Sommige gemeenten vinden ook dat ze zelf meer tijd in de voorbereiding hadden moeten investeren; ze hebben nu teveel aan CVN overgelaten. Ook bij de themakeuze had in sommige gevallen langer moeten worden stilgestaan. Vooraf zou ook een inventarisatie beschikbaar moeten zijn van wensen en interessepunten van de verschillende gemeenten. Een van de problemen in de welzijnssector is dat er weliswaar veel goede praktijken zijn, “er valt veel te beleven”, maar weinig daarvan wordt op papier gezet. Dat maakt de uitwisseling op zich belangrijk, maar de voorbereiding daarvan echter moeilijk.
Vraag 2: Verbreding van uitwisseling naar andere groepen; betrokkenheid politiek Alom wordt gepleit voor uitbreiding van de uitwisseling in een volgende fase naar andere groepen zoals werkers in het veld, vrijwilligers en bewonersgroepen. Ook hogescholen, universiteiten en onderzoeksinstituten worden genoemd. Maar er wordt tegelijk voor gewaarschuwd, dat je niet teveel tegelijk overhoop moet halen. Een actieve rol voor de politiek is in de duo’s essentieel. Politieke betrokkenheid en steun zijn gewoon absoluut noodzakelijk. Zeker met het oog op vervolg en eventuele implementatie van leerpunten. Maar de rol van de politiek moet niet te prominent worden. Het gaat immers in eerste instantie om uitwisseling op het niveau van de werkvloer. Vervelend is als de rol van de politiek door beide partners in het duo verschillend wordt ingevuld. Maar in verschillende van de huidige duo’s zijn er ook zeer positieve ervaringen van inhoudelijke betrokkenheid en ‘gewoon meedoen’ van collegeleden. Bij sommigen bestaat de indruk dat Vlaamse bestuurders gretiger zijn om te leren dan hun Nederlandse collega’s. Een grotere afstand tot de uitvoering ligt daaraan wellicht ten grondslag.
21 Verwey-Jonker Instituut
Gemeentelijke duo’s Vlaanderen - Nederland
Vraag 3: meer diepgang en nieuwe instrumenten Unaniem wordt essentieel gevonden dat in een volgende fase van uitwisseling dieper op onderwerpen kan worden ingegaan. Er bestaat belangstelling voor het inzetten van nieuwe instrumenten en werkwijzen, met name voor langduriger studiebezoeken en individuele ‘snuffelstages’. Wel wordt gewaarschuwd voor de tijd, energie en financiële middelen die hiermee gemoeid zijn. Bij het instrument ‘peer review’ c.q. ‘visitatie’ worden nogal wat kritische kanttekeningen geplaatst. Enkele gemeenten zien concrete samenwerkingsprojecten in het verschiet.
4.2.3
Thema’s en duo’s in de toekomst
Vraag 1: voorkeur voor meer instrumentele, technische thema’s? Onderschreven wordt dat rond instrumentele, technische thema’s, zoals ‘monitoring’, ontwikkelen van effectiviteitcriteria of het opzetten van cliëntvolgsystemen waarschijnlijk makkelijker is samen te werken en ook eerder resultaat geboekt kan worden. Maar instrumentele thema’s abstraheren teveel van de inhoudelijke context die juist de uitwisseling zo interessant maakt. Er valt dus geen eenduidig antwoord op deze vraag te geven. Alom is men geïnteresseerd in het antwoord op de vraag, of doorslaggevende succes- en faalfactoren in het Nederlandse en Vlaamse welzijnsbeleid mogelijk juist te maken hebben met het verschil in bestuurlijk systeem c.q. beleidsregime. Het zou mooi zijn als de volgende fase van het project een antwoord op die vraag zou kunnen opleveren. In het jeugdbeleid wordt in Nederland sterk gestuurd op infrastructuur (processen, samenwerkingsverbanden,…), terwijl in Vlaanderen de aansturing meer nadruk legt op activiteiten en de daarvoor benodigde menskracht. Geldt dat voor het hele terrein van breed welzijn? Wat zijn de voor- en nadelen van beide benaderingen? Als algemeen thema wordt nog genoemd hoe we omgaan met, of gebruik maken van ‘natuurlijke processen’ in de samenleving. Vanuit een ander perspectief gaat het dan om de grenzen van sociaal beleid. Iemand merkt op dat we niet per se op zoek moeten gaan naar nieuwe thema’s. De behoefte aan verdieping heeft prioriteit voor de bestaande duo’s, terwijl nieuwe duo’s wel zelf met voor hen belangrijke thema’s zullen komen. De verschillende benadering in Vlaanderen en in Nederland van eenzelfde thema, of de verschillende dominante stromingen zijn interessant om te vergelijken. Als voorbeeld wordt jeugdbeleid genoemd. Het lijkt erop dat in Nederland de probleembenadering centraal staat, terwijl in Vlaanderen de nadruk ligt op jongerenwelzijn. Is dat zo en waar komt dat verschil vandaan?
22 Verwey-Jonker Instituut
Gemeentelijke duo’s Vlaanderen - Nederland
Vraag 2: promotie en publiciteit Nieuws over lopende duo’s moet zijn weg vinden. Dat kan andere gemeenten enthousiasmeren. Een nieuwsbrief via bestaande kanalen, of een item in een bestaande nieuwsbrief zou hier goede diensten kunnen bewijzen. Verdere verbreding van het initiatief naar NoordNederlandse gemeenten zou een goede zaak zijn.
23 Verwey-Jonker Instituut
Gemeentelijke duo’s Vlaanderen - Nederland
Hoofdstuk 5
Conclusies en aanbevelingen
Voor het voortzetten van de gekozen uitwisselingsaanpak is een evaluatie van de uitkomsten en de impact van de gemeentelijke duo’s aangewezen. Gegeven de prille stand van zaken bleek een grondige evaluatie op dit ogenblik te hoog gegrepen. Een tussentijdse evaluatie van het proces met het oog op eventueel bijsturen van het vervolg is echter te allen tijde mogelijk en zinvol. Bovendien bood dit de gelegenheid om inzicht te geven in actuele uitwisselingsthema’s en te peilen naar eerste (ervaren) opbrengsten en animo voor continuïteit. Deze conclusies moeten dan ook in dit licht gelezen worden. Allereerst kan geconcludeerd worden, dat het project gemeentelijke duo’s in dit stadium al duidelijk in zijn opzet geslaagd is. Met steun van CVN zijn zes gemeentelijke duo’s tot stand gekomen. Alle zes duo’s oordelen positief over het initiatief als zodanig en vijf van de zes duo’s zijn, met kanttekeningen en suggesties voor verbetering, gematigd tot zeer positief over de uitwisseling tot dusverre en willen hieraan graag een vervolg geven. Vergeleken met de uitgangssituatie is het draagvlak voor deze vorm van gemeentelijke samenwerking en uitwisseling tijdens het proefproject gegroeid. Met het project heeft de uitwisseling tussen Nederland en Vlaanderen op het terrein van breed welzijn duidelijk nieuwe impulsen gekregen. Een tweede conclusie is, dat het project bewezen heeft duidelijk potentie voor de toekomst te hebben, echter mits en voor zover in ieder geval enige centrale ondersteuning gewaarborgd blijft. Aanbevolen wordt dan ook om het proefproject een vervolg te geven van één tot twee jaar, met een duidelijk gemarkeerd eindpunt. Deze aanbeveling is gebaseerd op bovenstaande conclusies en de volgende overwegingen. • Wil de uitwisseling echt meerwaarde en rendement krijgen en wil inderdaad effectief van elkaar geleerd worden, dan kan je niet volstaan met deze eerste fase, die vooral oriënterend en verkennend van aard was. Echte meerwaarde, in de vorm van bijvoorbeeld duidelijke leerervaringen over en weer of concrete samenwerkingsprojecten, kan pas in een volgende fase van uitwisseling en samenwerking gegenereerd worden. Nu stoppen zou betekenen dat de duidelijke kansen op het creëren van die meerwaarde niet benut worden. • Uit de resultaten van zowel de evaluatieve gespreksronde als de conferentie blijkt duidelijk, dat effectieve ondersteuning van de gemeenten, ook in een volgende fase, niet gemist kan worden. Dit betekent per saldo dat de steunfunctie vanuit CVN pas overbodig is, wanneer andere actoren de rol van CVN kunnen gaan overnemen of de gemeenten hier zelf in kunnen voorzien. • Voortzetting van het project biedt bovendien de mogelijkheid om het project met nog een aantal nieuwe duo’s te verbreden. Dit zal op basis van de leerervaringen tot dusver met relatief geringe inspanningen kunnen. Op basis van de uitkomsten van het onderzoek en de conferentie wordt aanbevolen om de voorgestelde voortzetting van het project te doen onder de volgende condities. • Richt de tweede fase van het project samen met de betrokken gemeenten op enerzijds meer ‘diepgang’, d.w.z. op het creëren van mogelijkheden om dieper op zaken in te gaan, en anderzijds op ‘verbreding’, te weten het betrekken van meer groepen c.q. niveaus bij de uitwisseling, zoals werkers in het veld, bewonersgroepen, vrijwilligers, politici.
24 Verwey-Jonker Instituut
Gemeentelijke duo’s Vlaanderen - Nederland
•
•
•
•
•
• •
Beproef ook samen met de gemeenten nieuwe instrumenten van uitwisseling en samenwerking, zoals ‘snuffelstages’, concrete ‘samenwerkingspilots’, uitgebreidere studiebezoeken. Organiseer in de volgende fase ook enkele bijeenkomsten voor meerdere gemeenten rond een bepaald thema. Dat kan een goede manier zijn om resultaten van uitwisseling te laten zien en tegelijk een mogelijkheid voor het vormen van nieuwe duo’s. Probeer daarbij – voor zover het gaat om generieke thema’s die zich lenen voor debat - een goed gebruik te maken van de mogelijkheden die het Vlaams-Nederlands Cultureel Centrum ‘de Buren’ in Brussel biedt. Snijd de ondersteuning vanuit CVN specifiek toe op de inrichting van deze tweede fase. Te denken valt dan aan ‘tools’ voor het opzetten van projecten of stages, maar ook aan het verschaffen van relevante achtergrondinformatie over het verschil in bestuur en beleid tussen Nederland en Vlaanderen, waaraan binnen de betrokken gemeenten zo’n grote behoefte blijkt te bestaan. Bekijk samen met de betrokken gemeenten, of er rond bepaalde thema’s van uitwisseling en samenwerking effectieve, inhoudelijke ondersteuning van een derde partij kan worden verkregen. Dat kan een specifieke organisatie zijn, actief op het terrein van het thema, maar bijvoorbeeld ook een hoger onderwijs instelling op sociaal terrein (in het kader van de ondersteuning van maatschappelijke initiatieven). Beperk de financiële steun voor de gemeenten vanuit CVN tot het strikt noodzakelijke. Immers, uit het onderzoek blijkt, dat binnen de meeste gemeenten de beperkte financiële middelen die hiermee gemoeid zijn, in principe wel te vinden zijn, zij het met enige bureaucratische moeite. Besteed financiële middelen, voor zover beschikbaar, liever aan het creëren van kansen voor het vormen van nieuwe duo’s en samenwerkingsverbanden, zoals het samenbrengen van meerdere Vlaamse en Nederlandse gemeenten (en mogelijk andere organisaties) rond een bepaald thema. Breid het project uit met nog eens drie duo’s (zie boven). Markeer het eindpunt van het duoproject met opnieuw een conferentie, maar nu een conferentie, die gemeenschappelijk georganiseerd wordt door de betrokken gemeenten, CVN, de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, en eventueel nog andere partijen, zoals landelijke welzijnsorganisaties in Vlaanderen en Nederland. Dat gemeenschappelijk auspiciënschap ´staat´dan voor het bredere draagvlak dat inmiddels bereikt is voor de Vlaams - Nederlandse samenwerking en uitwisseling op het terrein van breed welzijn.
Bekijk samen met de VVSG en de VNG evenals de betrokken welzijnsorganisaties in Nederland en Vlaanderen, of een databank van ‘good practices’ in Nederland en Vlaanderen c.q. een ‘dating site’ voor in samenwerking geïnteresseerde gemeenten tot stand kan worden gebracht. Sluit daarbij zoveel mogelijk aan bij al bestaande initiatieven, zoals de ‘twinning market’ van de Europese koepel van verenigingen van gemeenten en regio’s (CEMR), of al bestaande nationale databases in Nederland en Vlaanderen. Onderzoek welke mogelijkheden er zijn voor de financiële ondersteuning c.q. medefinanciering van concrete samenwerkingsprojecten tussen Nederlandse en Vlaamse gemeenten en organisaties op het terrein van breed welzijn. Het gaat daarbij om Europese fondsen, nationale subsidieregelingen, private fondsen (bijvoorbeeld in Nederland Oranjefonds, in Vlaanderen Koning Boudewijn Stichting) en ook ‘sponsoring’. Sondeer de mogelijkheden van een eigen fonds voor Vlaams - Nederlandse samenwerkingsprojecten op het brede werkterrein van de Commissie (dus om vooral praktische redenen zeker
25 Verwey-Jonker Instituut
Gemeentelijke duo’s Vlaanderen - Nederland
niet alleen op het terrein van breed welzijn). Dit fonds zou uit verschillende - in principe zowel publieke als private - bronnen gevoed kunnen worden en zou voor de zo gewenste continuïteit en duurzaamheid op het terrein van de Vlaams - Nederlandse samenwerking kunnen zorgen. Op deze wijze zouden de doelstellingen van het Verdrag van 1995 beter kunnen worden gerealiseerd. Breng hier eventueel een advies over uit aan de betrokken bewindspersonen in Vlaanderen en Nederland. Wat zowel in de gespreksronde als op de conferentie te horen viel, was de verzuchting dat de samenwerking en uitwisseling tussen Vlaanderen en Nederland op het brede werkterrein van de Commissie toch enigszins het karakter heeft van een ‘closed shop’. Buiten de kring van direct betrokkenen en belanghebbenden is er tamelijk weinig over bekend. En er is in brede kring relatief weinig besef van de ‘winst’ die met deze samenwerking te boeken is; overigens meer nog aan Nederlandse dan aan Vlaamse kant. Tegen deze achtergrond is de conferentie van 31 januari a.s. in Antwerpen van groot belang. Maar ook is het van groot belang, zo werd zowel in de gespreksronde als op de conferentie geconcludeerd, dat er in het algemeen meer positieve publiciteit gegenereerd wordt, zeker wanneer de samenwerking en uitwisseling succesvol is. Welnu, het terrein van breed welzijn is een werkterrein van de Commissie waar de afgelopen tijd behoorlijk wat voortgang en succes geboekt is. Onder het motto ‘be good and tell it’, zou de Commissie c.q. stuurgroep dit succes zowel in Vlaanderen als in Nederland nog meer moeten ‘uitventen’ dan thans al gebeurt, zo viel te beluisteren. Zeker in een jaar waarin de politiek aandacht probeert te krijgen voor de Europese verkiezingen, zo merkte een deelnemer aan de conferentie op, kan positieve publiciteit over succesvolle Europese samenwerking over de grenzen heen duidelijk zijn vruchten afwerpen, bijvoorbeeld in de vorm van meer politieke en financiële steun.
26 Verwey-Jonker Instituut