Cvn verslagboek stadsontwikkeling sociale verbondenheid en interculturaliteit

Page 1

STADSONTWIKKELING: SOCIALE VERBONDENHEID EN INTERCULTURALITEIT

Verslagboek Vlaams – Nederlandse studieconferentie

Dordrecht, 19 november 2009

COMMISSIE CULTUREEL VERDRAG VLAANDEREN – NEDERLAND Belliardstraat 15-17, bus 4 BE – 1040 BRUSSEL T 0032 (0)2 502 68 42 F 0032 (0)2 502 84 36 E commissie@cvn.be Website: www.cvn.be


Š 2010 Commissie Cultureel Verdrag Vlaanderen – Nederland Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op enige andere wijze zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van CVN.

D/2010/9295/002

2


De Vlaams – Nederlandse studieconferentie ‘Stadsontwikkeling: sociale verbondenheid en interculturaliteit’ werd georganiseerd in het kader van het project welzijn 2009 van de Commissie Cultureel Verdrag Vlaanderen - Nederland, dat gefinancierd wordt door het Vlaamse Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin en door het Nederlandse Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

3


4


INHOUD 1.

WOORD VOORAF ................................................................................................................7

2.

AANBEVELINGEN ..................................................................................................................9

3.

AANWEZIGHEID BEWINDSLIEDEN…………………………………………………………………………………….…13

4.

VERSLAG PLENUM .............................................................................................................. 14

4.

VERSLAGEN WORKSHOPS ................................................................................................... 18 4.1. Workshop 1: Hoe draagt netwerking bij tot sociale verbondenheid en interculturaliteit?............................................................................................................18 4.2. Workshop 2: Zijn interculturaliteit en sociale verbondenheid noodzakelijke voorwaarden om democratisch te kunnen samenleven?........................................................................22 4.3. Workshop 3: Moeten overheden meer opereren als lerende in plaats van als regulerende organisaties?...........................................................................25 4.4. Workshop 4: Hoe stimuleer je beleidsmatig sociale cohesie in de praktijk vanuit intercultureel perspectief op lokaal niveau? .......................................30

5.

BIJLAGEN ........................................................................................................................... 38 5.1. Deelnemerslijst studieconferentie 5.2. Leden van de CVN-werkgroep stadsontwikkeling 5.3. Verslaglegging studieconferentie 5.4. Leden van de CVN-stuurgroep welzijn 5.5. Commissieleden CVN

5


6


1. WOORD VOORAF In het kader van het project Welzijn organiseerde de Commissie Cultureel Verdrag Vlaanderen – Nederland (CVN) op donderdag 19 november 2009 de studieconferentie ‘Stadsontwikkeling: sociale verbondenheid en interculturaliteit’ in het oude stadhuis van Dordrecht. Na het openingswoord door Vlaams CVN-voorzitter Herman Balthazar en het welkomstwoord door de Dordtse wethouder van sociale zaken J.W. Spigt, werd van start gegaan met het plenum. Professor Johan Deklerck van het Leuvens Instituut voor Criminologie (LINC, K.U.Leuven) en Jozef De Witte, directeur van het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor Racismebestrijding, namen de deelnemers mee op sleeptouw. De verslagen van deze lezingen zijn in het voorliggende verslagboek opgenomen. Ter afronding van de plenaire sessie volgde een toespraak van Jo Vandeurzen, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin. Vervolgens werden in vier verschillende workshops de volgende vragen gesteld: ‘Hoe draagt netwerking bij tot sociale verbondenheid en interculturaliteit?’, ‘Zijn interculturaliteit en sociale verbondenheid noodzakelijke voorwaarden om democratisch te kunnen samenleven?’, ‘Moeten overheden meer opereren als lerende in plaats van als regulerende organisaties?’ en ‘Hoe stimuleer je beleidsmatig sociale cohesie in de praktijk vanuit intercultureel perspectief op lokaal niveau?’. De deelnemers gingen samen met de sprekers op zoek naar aanbevelingen voor de Vlaamse en Nederlandse overheid. De aanbevelingen die naar voren kwamen en de verslagen van de workshops zijn in dit verslagboek samengevoegd. De dag werd afgesloten met een rondvaart in Dordrecht. Op de boot sprak Jet Bussemaker, Nederlands staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de conferentiedeelnemers toe. Het slotwoord werd verzorgd door Nederlands CVN-voorzitter Wim van Gelder.

7


2. AANBEVELINGEN Vooraf: Multiculturalisme is een maatschappelijk fenomeen dat wijst op het feit dat verschillende culturen samen bestaan. Interculturalisme is een maatschappelijk fenomeen dat er op wijst dat verschillende culturen elkaar voortdurend beïnvloeden en elkaar veranderen. Het begrip diversiteit hangt er nauw mee samen. Een multicultureel beleid is vaak een doelgroepenbeleid. Een doelgroepenbeleid met het strikt behoud van eigen cultuur heeft als risico dat het impliciet ethnicisme nastreeft en kan leiden tot culturele segregatie. Het eigent zich culturele gedragspatronen toe die religieus geïnspireerd zijn of het risico lopen uit te monden in racistisch getinte strekkingen. Factoren die de diversiteit en sociale cohesie bevorderen zijn inzicht in de samenstelling van de bevolking, participatie van doelgroepen aan het beleid, kennisuitwisseling en het formuleren van 'best practices'. De belangrijkste faalfactoren zijn het gebrek aan politieke steun en een eenduidige legitiem kader, onrealistische kijk op immigratie (taboes), ontbreken van managers met interesse en het gebrek aan kennisuitwisseling, evenals het ontbreken aan regeringssteun voor en het belang van het diversiteitsbeleid en interculturalisatiebeleid. Valkuilen en drempels zijn nauw met elkaar verbonden: ‘zonder bewustwording geen optimale communicatie, zonder goede communicatie geen informatie, zonder informatie geen participatie’ (Schakels, 2001). In Vlaanderen en Nederland is er voldoende juridische ruimte voor multiculturalisme en interculturalisme. Nochtans vermindert de laatste jaren het maatschappelijke draagvlak voor diversiteit. Rode draad in de discussie: De multiculturele en interculturele samenleving staan onder druk. Door meerdere sprekers is gewezen op het feit dat het (on-)veiligheidsdebat en de onzekerheid onder mensen diepere wortels heeft dan alleen de angst voor het onbekende, de angst voor de ander, de angst voor de Islam. De angst en onzekerheid worden echter buitenproportioneel/obsessief gefocust op ‘die migranten’, ‘die allochtonen’, ‘die jongeren’ en dan met name op Marokkanen en Turken/moslims. De diepere wortels van onzekerheid hebben te maken met grote veranderingen in de samenleving vanaf de jaren ‘70/’80 als gevolg van individualisering, secularisatie en globalisering. Het begrip identiteit, het zoeken en omschrijven van het cultuureigene roept verwarring op en leidt tot uitsluiting (etnisch nationalisme). Het polariseert en brengt de ander in isolement. Regionalisme, volknationalisme, fundamentalisme, integrisme, enz. doen scherpe discussies oplaaien. Vooral het samenleven van verschillende culturen en religies blijkt een uitdaging. Vanuit sociaal-cultureel oogpunt is de vraag naar de rol van de overheid, inzake sociale cohesie, ook hierin pertinent. Welke kaders kan / moet de overheid scheppen voor het goede samenleven van de verschillende religies, culturen, levensbeschouwingen? Het zoeken zou gericht moeten zijn op het vinden van overeenkomsten over de verschillen heen, waarbij er rekening mee gehouden moet worden, dat er vele identiteiten in een borst aanwezig 8


kunnen zijn (men is meer dan alleen maar allochtoon) en dat de sociaal economische klasse waartoe iemand behoort veel fundamenteler is voor verschillen tussen mensen dan de zogenoemde culturele verschillen. Democratie is bij uitstek omgaan met verschillen. Een democratische samenleving is gericht op insluiting en waakt voor discriminatie en uitsluiting. De Europese lidstaten, denk aan Nederland, kozen het voorbije decennium voor het model met een terugtredende overheid. Vermarkting en mediatisering leiden tot uitholling van de democratie en in het verlengde daarvan uitholling van de politiek en daarmee tot ondermijning van de democratie. De vraag is aan de orde hoe de democratie kan worden versterkt. Nood aan overheid die rechten en zekerheden van burgers waarborgt. De crisis maakt duidelijk dat de overheid dé waarborg is en blijft voor het behoud van de rechten en zekerheden van de burgers (en werknemers). De overheid doet dit in veel gevallen in overleg en partnerschap met het middenveld. Vanuit sociaal-economisch oogpunt is het daarom bijzonder nuttig om over een aangepaste, adequate rol van de overheid na te denken: het middenveld vraagt om een ‘overheid die voldoende reguleert en beschermt zonder het initiatief in de samenleving te beknotten’. Ook op cultureel vlak valt veel te zeggen over de rol van de overheid: identiteit lijkt steeds meer een conflictueus gegeven. Van nieuwkomers en allochtonen mag worden verwacht dat ze zich verstaanbaar maken in het ontvangende land, dat ze de taal spreken en dat ze de democratische regels en de fundamentele mensenrechten van het ontvangende land respecteren. Nood aan een integraal beleid op alle beleidsterreinen en een geïntegreerd beleid in elk domein, met iedere burger als doelgroep van beleid. Het is een open deur intrappen, maar het moet in dit kader steeds opnieuw herhaald worden. Een effectief integratie- of diversiteits- of samenlevingsbeleid dat vanuit de verschillen de samenhang betracht, kan niet anders dan een geïntegreerd en integraal beleid zijn: sociaal, cultureel, sport, onderwijs, stedelijke vernieuwing, tewerkstelling, scholing, zorg, welzijn en huisvesting. Men kan niet een beetje aan integratie doen. Op alle domeinen moet er zorg zijn voor participatie, gelijkwaardigheid, voorkomen en wegwerken van achterstelling en achterstand. Tegelijkertijd dient dit zo min mogelijk -liefst geen- categoriaal beleid te zijn, maar moet de focus liggen op de hele samenleving en op alle burgers. Tenslotte moet er ook een samenhang zijn tussen alle beleidsniveaus, waarbij het lokale niveau een centralere rol toebedeeld krijgt. Een goed integratiebeleid kan ook niet zonder een éénduidig immigratiebeleid. Onderwijs, wonen, werken, weten, welzijn en gezondheidszorg zijn de basisingrediënten van een goed integratiebeleid. De beste manier om samenleefproblemen het hoofd te bieden en vooral te voorkomen, is ervoor te zorgen dat de inwoners in hun basisrechten (werk, huisvesting, gezondheidszorg, onderwijs, inkomen) niet geschonden worden. Dit vraagt om een krachtig regulerende en investerende overheid. Onderkend moet worden dat het opnamevermogen van de ontvangende samenleving tijdelijk onder druk kan komen te staan. Door huwelijken met partners uit het thuisland wordt steeds opnieuw taalachterstand en sociaal/economische achterstand geïmporteerd. 9


Onderwijs De Vlaamse en Nederlandse samenlevingen worden gekenmerkt door hun diversiteit. Zich inwerken in de multiculturele en interculturele samenleving betekent twee zaken: positief kunnen omgaan met het nieuwe en onbekende in een samenleving en interculturalisme. Op de eerste plaats moeten jongeren weten hoe onze maatschappij verandert en vernieuwt, hoe culturen en talen de samenleving be誰nvloeden, welke impact nieuwe religies hebben op de samenleving en vooral welke waardesystemen democratisch zijn. Scholen met een nieuwsgierige en open instelling zijn in een dergelijke omgeving erg belangrijk. Universiteiten, hogescholen, middelbare scholen en lagere scholen zijn perfecte plaatsen waarbinnen de ontwikkeling van interculturele instelling en een multiculturele samenleving kan aangeleerd worden. Naast het opdoen van algemene kennis, het aanleren van sociale vaardigheden en zich voorbereiden op een baan, moeten jongeren zich inwerken in de multiculturele en interculturele samenleving. Dit is zo voor allochtonen en autochtonen. De tweede dimensie is interculturalisme: positief kunnen omgaan met dat wat onbekend en vreemd is. Jongeren moeten een constructieve houding en gedrag ontwikkelen ten aanzien van de bestaande diversiteit. Dit zorgt ervoor dat ze beter kunnen functioneren in onze diverse samenleving. Zowel in Vlaanderen als in Nederland kan er op dat gebied nog veel vooruitgang geboekt worden. De uitdaging bestaat erin een onderwijssysteem en onderwijsbeleid uit te werken waarin multiculturalisme en interculturalisme structureel verankerd zitten. Diversiteit is een realiteit. Het aanleren van de taal of talen van het land is voor nieuwkomers een belangrijke factor voor hun inculturalisatie. Vlaanderen en Nederland kunnen op gebied van taalachterstand van mensen van allochtone herkomst nog veel doen. Jongeren moeten de multiculturaliteit leren kennen en intercultureel leren denken, voelen en zijn. Toegang tot arbeidsmarkt, huisvesting,welzijn en gezondheidszorg Het is belangrijk dat de gezondheidszorg, de arbeidsmarkt en de huisvesting beter afgestemd worden op de behoeften en wensen van de allochtone populatie in Vlaanderen en Nederland. Deze sectoren moeten namelijk ook voor de allochtone groepen toegankelijk en kwalitatief goed zijn. Interculturalisatie moet dus een impuls krijgen in de gezondheids- en welzijnszorg, in tewerkstelling en in huisvesting. Er is de afgelopen jaren veel gedaan om iedereen dezelfde kansen te geven op gebied van onderwijs, gezondheidszorg, huisvesting en toegang tot de arbeidsmarkt. Toch kan er nog veel gedaan worden, zeker voor groepen mensen die moeite hebben om de weg naar het onderwijs, de gezondheidszorg en huisvesting te vinden of een baan te krijgen en te behouden. Er zijn nog steeds veel vooroordelen over nieuwkomers en mensen van allochtone herkomst. Het zijn vooroordelen en stereotypen die een gelijke toegang tot onderwijs, gezondheidszorg, huisvesting en de arbeidsmarkt belemmeren. In het bijzonder maken allochtone vrouwen in veel mindere mate gebruik van die voorzieningen. Ze hebben een gebrekkige taalkennis en worden belemmerd om actief en gelijkwaardig deel te nemen aan de maatschappij. Het blijkt dat deze vrouwen zich niet aangesproken voelen door reguliere wegen om te participeren. Rol lokale overheid inzake participatie, burgerschap en sociale cohesie Er is een andere benadering nodig voor participatie, burgerschap en sociale cohesie. De overheid die wil opereren op het vlak van sociale verbondenheid en gemeenschapsopbouw moet een bescheiden overheid zijn: een overheid die faciliteert, ondersteunt, processen bevordert, kaders stelt. Slechts als 10


het middenveld / civiele maatschappij zelf aan zet is, kan er ook effectief burgerschap en cohesie groeien. Lokale besturen redeneren echter vaak vanuit hun eigen kaders; ze regisseren, managen, professionaliseren terwijl ze de stap moeten zetten naar meer sociale leerprocessen waarin interactie centraal staat. Dit is in de eerste plaats een stimulans voor de sociale interactie tussen de burgers zelf en draagt zo bij tot gemeenschapsvorming. Ten tweede is het vooral een leerproces voor een zelfkritische overheid. Hierin mogen we niet pessimistisch zijn, er bestaan steeds meer initiatieven. Identiteitsopbouw voor jong en oud begint op lokaal niveau. Lokale besturen zouden hier dus ook op in moeten zetten en functioneren als sociale integratoren. Het lokaal bestuur kan bij toenemende interculturaliteit ook optreden als facilitator van integratie en realisator van het thuisgevoel. Opvallend is dat het gaat om back to basic: juíst het inzetten op kleine dingen, zoals de straatfeesten. Leidraad is toch steeds het principe van bonding en bridging (Putnam, 2003). Bij bonding van sociaal kapitaal gaat het om het versterken van banden en betrokkenheid tussen mensen die veel met elkaar gemeen hebben. Bridging brengt mensen in contact met andere mensen en hulpbronnen dan ze in hun directe omgeving tegenkomen, wat kan leiden tot bredere identiteitsvorming en de bereidheid tot wederkerigheid in de relatie. Volgens Putnam hebben verschillende onderzoeken aangetoond dat sociaal kapitaal groter is in kleine verbanden (wijken, scholen, enz.). Op kleine schaal kunnen mensen elkaar persoonlijk ontmoeten. In persoonlijk contact kunnen mensen gemakkelijker begrip voor elkaar krijgen. Begrip kan vervolgens tot vertrouwen leiden. Vanuit een kleine groep kan bovendien beter actie ondernomen worden. Voor bridging van sociaal kapitaal is juist een grote omvang van belang. Zowel het tot stand brengen van kleinschalige ontmoetingen op buurt- en wijkniveau, als het werken aan verbinding op grotere schaal, is nodig om versplintering te voorkomen. In dit kader moet immers opgemerkt worden dat de wijk op zich geen doorslaggevende bindende factor is, want hierover kunnen de wensen en ideeën sterk verschillen. Het uitwisselen van deze wensen en ideeën ligt juist aan de basis van het vormen van netwerken en uiteindelijk van sociale cohesie. Het creëren dus van kleine groepen die samen deel uit maken van een grotere groep. Ander subsidiebeleid van overheden voor participatie van allochtonen Instellingen moeten meer omgevingsgericht gaan opereren door de verzakelijking in de subsidiëring. Waar instellingen automatisch jaarlijks subsidie ontvangen, moeten duidelijke resultaten worden geboekt, wil subsidie worden verstrekt. Regionale en lokale overheden geven steeds vaker projectsubsidies of gaan prestatiecontracten aan. Wanneer de feitelijke prestaties achterblijven wordt de subsidie stopgezet. Deze vormen van financiering kunnen bijvoorbeeld gebruikt worden om welzijnsactiviteiten te laten ontwikkelen met een groot bereik binnen een wijk. Daarnaast kunnen zij instellingen via subsidievoorwaarden stimuleren extra aandacht te besteden aan bepaalde groepen in de samenleving die nog onvoldoende worden bereikt. Het bereiken van deze groepen wordt op die manier een economische noodzaak voor maatschappelijke instellingen. De buurt en de rol van het bredere welzijnswerk Op microniveau is er nood aan concrete oplossingen voor concrete problemen. In de workshops werden daarvoor verschillende handvatten aangereikt en werd er gewezen op de noodzaak van het werken aan sociale cohesie via ‘weak ties’, kleinschalige projecten en programma’s van ontmoeting en dialoog. De Ontmoeting (met hoofdletter) staat centraal, het bijeenbrengen van burgers met verschillende afkomst. Belangrijk is dat deze ontmoetingen kleinschalig, laagdrempelig en informeel zijn. Het lokale bestuur moet ervoor zorgen dat belemmeringen die de ontmoeting in de weg staan, weggenomen worden en dat initiatieven gefaciliteerd worden.

11


Op buurtniveau kan sociale cohesie versterkt worden door deze ‘weak ties’ aan te spreken; milde vormen van ontmoeting, waarbij gedacht wordt aan: buurtbarbecues, buurteettafels, muziek maken met elkaar / buurtfanfares van jong tot oud, sport en spel en dialoog. Daarbij is het van belang dat de overheid voldoende aantrekkelijke openbare ruimten realiseert, waar jongeren elkaar kunnen treffen en volwassenen elkaar kunnen ontmoeten, maar waar ook ontmoeting mogelijk is van jong en oud. En dat er wordt nagedacht over inplanting van sociale wijkvoorzieningen (bv. een kinderdagverblijf op de grens van twee wijken om zo de samenhorigheid op dit vlak te vergroten) alsmede over de inrichting van publieke pleinen. Vrijwilligers, middenveldorganisaties en de maatschappelijke organisaties binnen het brede welzijnwerk spelen een wezenlijke rol bij de vorming van sociale cohesie. Faciliteren en ondersteunen zijn de ordewoorden, stimuleren van onderlinge samenwerking om te komen tot een betere afstemming van de lokale activiteiten en een behoeftedekkend aanbod is de boodschap. Het welzijnwerk in het algemeen, en het welzijnswerk in de wijken in het bijzonder moet een uitgesproken basishouding van respect nastreven, de ontmoeting faciliteren zonder vooroordelen en deskundig zijn in het ‘omgaan met verschillen’. Interculturele bemiddelaars kunnen hiervoor een efficiënt hulpmiddel zijn. Ze duiden cultuurverschillen, vergroten de wederzijdse kennis en begrip en bewerkstelligen een positievere relatie tussen personen van verschillende achtergronden. Ook al werken interculturele bemiddelaars zowel aan de vraag- als aan de aanbodzijde, of anders gesteld, zowel voor de klant als voor de organisatie, toch moet het de uiteindelijke betrachting zijn om in het personeelsbestand van de organisatie of instelling voldoende kleur, voldoende diversiteit te krijgen zodanig dat het ‘omgaan met verschillen’ een vanzelfsprekendheid wordt voor personeel en klanten/patiënten én de samenleving.

12


3. AANWEZIGHEID BEWINDSLIEDEN

Vlaanderen en Nederland staan voor gemeenschappelijke uitdagingen. Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin Jo Vandeurzen beklemtoont in zijn uiteenzetting de rijke traditie van samenwerking die beiden hebben in het uitbesteden van zorgtaken en het voortdurend verbeteren van het partnerschap tussen overheid en werkveld. De omslag van een aanbod naar een vraaggestuurde zorg dwingt de overheid tot andere verhoudingen met haar stakeholders. De overheid zal een nieuwe maatschappelijke consensus moeten vinden over een hanteerbare organisatie van een kwalitatief hoogstaand aanbod aan hulpen dienstverlening. Dat model moet uitgaan van gelijkwaardigheid tussen cliĂŤnten en zorgaanbieders en van een toegankelijk aanbod voor de meest kwetsbaren.

De Nederlandse staatssecretaris Jet Bussemaker benadrukte in haar speech het belang van VlaamsNederlandse uitwisseling op het terrein van welzijn. Maar in plaats van doorgaan op de ingeslagen weg, wilde ze de samenwerking liever vormgeven rond thema's. Daarnaast benoemde ze vele goede praktijken op gemeentelijk vlak, die zij was tegengekomen bij haar werkbezoeken in het kader van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning. Ze veronderstelde dat ook in Vlaanderen veel hele goede voorbeelden te zien zouden zijn. Het uitwisselen van deze positieve lokale ervaringen kan wederzijds voordeel opleveren.

13


4. VERSLAG PLENUM Sprekers: Prof. Dr. Johan Deklerck, Leuvens Instituut voor Criminologie (LINC), Katholieke Universiteit Leuven Jozef De Witte, Directeur Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor Racismebestrijding Voorzitter: Dick van den Bout, Nederlands voorzitter CVN-stuurgroep welzijn

1.

Inleiding door Johan Deklerck: Tussen ‘veiligheid’ en ‘ontmoeting’: Bruggen bouwen in een postmoderne samenleving

Wat is er maatschappelijk aan de hand ? En wat betekent dat voor veiligheid en sociale cohesie? Johan Deklerck maakt gebruik van een helikopterperspectief om de krijtlijnen rond sociale verbondenheid te analyseren. Deze lezing is opgebouwd uit vier stappen: 1. Een samenleving in desintegratie: in welke tijd leven we? 2. Tussen veiligheid en ontmoeting: basisspanning 3. Postmoderne bruggen bouwen: sociale verbondenheid uitwerken 4. Werken aan sociale verbondenheid: uitdieping van concrete elementen

1. Een samenleving in desintegratie Deklerck ziet in de laatste tweehonderd jaar de cirkel van de seizoenen. De westerse samenleving ondergaat fundamentele maatschappelijke veranderingen die omschreven kunnen worden als een uittrede uit een bijna tweehonderdjarige traditie van de moderniteit. Na een consensustijd (tot de jaren ’70) en een dissensustijd (tot ongeveer 2000) komen we in het laat- of postmodern assensustijdperk terecht. Vanaf 1800 gaat de rede alles doordringen, mede door de principes die naar voren kwamen tijdens en na de Franse Revolutie (1789). - Scheiding tussen kerk en staat - Trias politica - Burgerlijk kapitalisme - Het Europa der natiestaten wordt gevestigd (Congres van Wenen, 1815) We kunnen spreken van een consensussamenleving die werd gekenmerkt door strikte orde: duidelijkheid, eenheid in waarden en normen, zekerheid en stabiliteit. Deze soort samenleving liet geen flexibiliteit toe. De ‘Golden Sixties’ is het hoogtepunt van de welvaartstaat. Tijdens deze periode, waarin de utopie van blijvende groei hoogtij viert, ontstaat er een breuk tussen conservatief en progressief, tussen links en rechts. De twee machtsblokken (Sovjet-Unie en VS) vormen het maatschappelijke profiel. Door de eerste oliecrisis in 1973 en de daaropvolgende crisissen wordt de oorspronkelijke consensus verder uitgehold. Dit noemt Declerck de dissensussamenleving, deze periode duurt ongeveer tot 2000.

14


Vervolgens zijn we, volgens Deklerck, in een assensustijd terecht gekomen die gekenmerkt wordt door ononderbroken verandering en beweging, groeiende onvoorspelbaarheid en hiermee samenhangend een fundamentele onzekerheid bij de burger. We zijn in de herfst/winterperiode van de moderniteit terecht gekomen waarin er een radicale verandering van verschillende processen plaatsvindt. We spreken hier over een ‘samenleving in desintegratie’, waarbij Declerck vier tendensen beschrijft: 1. De fragmentering en individualisering van het sociale leven (geen stabiliteit in sociaal en familiaal weefsel). 2. De afbrokkeling van zingevingsystemen (ontzuiling, vervaging van ideologische links-rechts, à la carte kiezen uit religies). 3. De teloorgang van het gewone leven als gevolg van overinstitutionalisering. 4. De teloorgang van de band van de natuur.

Een samenleving in desintegratie. De onstabiliteit drukt zich in de sociale maatschappelijke samenleving uit. Een samenleving met drie tijdperken en generaties over deze drie perioden heen: o persoonlijk: herfst-wintergevoel, gevoel van controleverlies op maatschappelijke problemen, angst en onveiligheidsgevoelens o maatschappelijk: afbrokkeling traditionele structuren, verandering en instabiliteit, onvoorspelbaarheid, de toekomst als dreiging, afbraak van consensus en hiërarchie, toename aan conflicten

2. Tussen veiligheid en ontmoeting Het herfsttij van zowat 200 jaar moderniteit brengt ons in een onzekerheid die alle domeinen van het maatschappelijke leven doordrenkt. De postmoderne samenleving is verbonden aan het ontstaan van een veiligheids- en risicosamenleving (U. Beck), en het preventie- en veiligheidsdiscours in de politiek, media en de publieke opinie. Verder bestaat er een veiligheidsobsessie met criminaliteit in de (semi-)publieke sector als focus, overlast en minimale tolerantie (bv. t.o.v. ‘die migranten’ en ‘die jongeren’). Het veiligheidsdebat heeft echter diepere wortels. Het uiteenvallen van de vroegere stabiele verbanden leidt tot een niet makkelijk te benoemen onzekerheid bij de burger (existential insecurity, Bauman; ontological insecurity, Giddens). Het zich niet meer veilig voelen of m.a.w. een niet ingeloste behoefte aan duidelijkheid en zekerheid leidt tot de drang om onzekerheidsversterkende factoren uit de wereld te bannen (bv. criminaliteit, ziekte). De media en sommige politieke partijen spelen hierop in en versterken deze toenemende onveiligheidsgevoelens. Hiertegenover staat de menselijke hunker om in ontmoeting te gaan, netwerken te vormen, zich verbonden weten met anderen in de materiële en virtuele omgeving. In een assensustijdperk gekenmerkt door diversiteit, verandering in het sociale weefsel en onbekendheid, leidt dit tot een basisspanning tussen veiligheid en ontmoeting. Het verdwijnen van het ‘macroconflict’ (Koude Oorlog) leidde naar een opeenstapeling van microconflicten. Zo zien we, volgens Deklerck, bv. in de meest uiteenlopende maatschappelijke domeinen ‘bemiddeling’ opduiken. Zich beveiligen ‘tegen’ een bedreigende omgeving staat dan op gespannen voet met het ‘in ontmoeting’ treden met diezelfde omgeving. Ontmoeting is in constante verandering.

15


3. Postmoderne bruggen bouwen Werken aan sociale verbondenheid moet in veiligheid gebeuren. Daarom moet ontmoeting worden gecreëerd opdat de veiligheid zou vergroten. Deklerck gaat dieper in op wat het kan betekenen bruggen te bouwen tussen ‘veiligheid’ en ‘ontmoeting’. Hij stelt dat we op drie niveaus (micro, meso, macro) aan sociale verbondenheid kunnen werken:

Micro (ik en mijn buur): - Onveiligheid tussen concrete betrokkenen leidt tot agressie, angst, blokkerende communicatie. Daarom nood aan concrete oplossingen voor concrete problemen via sociale verbondenheid, via dialoog, via vertrouwencreërende communicatie, het doorbreken van vooroordelen, een herstel van ontmoeting.

Meso (de buurt, de gemeente, de stad): - Sociale verbondenheid in de buurt biedt een antwoord op objectieve onveiligheid én subjectieve onveiligheid (via sociale controle, minder conflict, enz.) - Communicatie als middel tot het verhogen van de leefbaarheid - Communicatie als preventie

Macro (de bredere samenleving) - Een reëel antwoord op bredere maatschappelijke ontwikkelingen van desintegratie o Fragmentering en individualisering (sociale cohesie) o Herwaardering van het informele (vrijwilligers vs. professionelen) Bouwen aan: een cultuur van communicatie, actief burgerschap en een vernieuwd maatschappelijk middenveld en een democratische samenleving

4.

Werken aan sociale verbondenheid: 4 tendensen 1. 2. 3. 4. -

Herstel van het sociale web Een ervaringsgerichte zingeving De kracht van het informele De herontdekking van het procesmatige + Verbondenheid door het toenemen van thema’s zoals diversiteit Ontmoeten in de verschillen: sociaal weefsel Kader bieden en ruimte schetsen waarin de mensen het zelf kunnen doen (bemiddeling), zoals een landbouwer die zelf zijn gewassen kan laten groeien. Ingaan op existentiële processen voor verbondenheid

2.

Inleiding door Jozef De Witte: Zijn maatschappelijke en sociale cohesie noodzakelijk om democratisch samen te leven?

1.

Wat is democratisch samenleven? o Aandacht voor elkaar meerderheid Emanciperen: uitgesloten worden kan niet in een democratische samenleving. Er moet een heldere, scherpe lijn getrokken worden (door bijvoorbeeld Centrum voor Gelijke Kansen). o Gelijke kansen 16


Open samenleving: Dit kan met moeilijkheden gepaard gaan. • Democratie moet zichzelf elke dag heruitvinden. Bv. Paul Scheffer stelt dat migratie nieuwe uitgangspunten aan democratie geeft. Bv. Genk heeft een enorme migratiegeschiedenis Migratie gaat niet over, het is er altijd geweest en het zal er altijd zijn (1,6 miljoen Belgen zijn niet als Belg geboren). Daarom moet beter gemanaged worden. Het is van belang voor de maatschappij om alle talenten te laten renderen. o Voordelen moeten gemaximaliseerd worden, nadelen geminimaliseerd 1. Mensenrechtenbehandeling: er moet rekening gehouden worden met de belangen van het aankomst- én vertrekland van de migrant. 2. Samenleving kan nooit iemand uitsluiten want dit komt als een boemerang terug.

2.

Hoe komen we tot sociale cohesie? o Belang van de relatie tussen overheid middenveld (breed gedefinieerd, waar mensen elkaar vinden en kunnen onderhandelen met elkaar) burger, maar er mag geen ‘aparte clubjes’-sfeer ontstaan. Emancipatie via de hefboom, samenleven rond gemeenschappelijke agenda, bv. onderzoek in Brussel: migranten actief in migrantenverenigingen hebben ook meer kans op lidmaatschap van een niet-migranten vereniging o Emancipatie rechten/belangenbenadering

3.

Wat is integratie? o Te veel focus op integratie: volledige integratie is er nooit geweest en is onmogelijk. Integratie is van alle tijden EU – ‘common basic principles’ 1. 1e principe: dynamisch tweerichtingsproces Wat doet de ontvangende samenleving, en wat is hier het subject? 2. 2e principe: frequente omgang Door publieke ruimte terug te veroveren. Hoe kan dat verwezenlijkt worden? Bv. pleintjes, dit heeft veel te maken met ruimtelijke ordening.

17


4. VERSLAGEN WORKSHOPS

4.1. Workshop 1: Hoe draagt netwerking bij tot sociale verbondenheid en interculturaliteit? Sprekers: Dr. Aleidis Devillé, Doctor Sociale Wetenschappen, Katholieke Universiteit Leuven Prof. dr. Jean Tillie, Bijzonder Hoogleraar Electorale Politiek, Adjunct-directeur van het Instituut voor Migratie en Etnische Studies (IMES) van de Universiteit van Amsterdam Voorzitter: Tineke van den Klinkenberg, Lid CVN-stuurgroep welzijn De West-Europese rechtsstaten zijn aantrekkelijk geworden voor mensen die op zoek zijn naar een beter leven. Welvaartsverschillen tussen noord en zuid, oost en west samen met rechtszekerheid en sociale vrede in de verzorgingsstaten nodigen uit tot migratie. De migratie is een voortschrijdend verschijnsel. De werkloosheid in alle EU-landen is opmerkelijk hoger onder allochtone dan onder de autochtone bevolking. Het integratiebeleid heeft tot nu toe in alle Europese landen onvoldoende succes, omdat het geen gelijke tred houdt met de reële immigraties. Interculturaliteit blijft intussen een ideaal. Sociale verbondenheid - de verbondenheid met de mensen om je heen – kan gezien worden als een basisbehoefte van een mens. Niet iedereen kan in onze samenleving voldoende aansluiting vinden. Het betreft m.n. eenoudergezinnen en ouderen, maar vooral de sociale verbondenheid tussen autochtonen en allochtonen is een groot probleem. Sociale verbanden in de samenleving zijn minder vanzelfsprekend geworden. Sociaal isolement en sociale uitsluiting zijn het gevolg. Samenbindende factoren zoals sociale organisaties, socio-culturele verenigingen, sportverenigingen, jeugdverenigingen, buurt- en wijkwerkingen, familiebanden en in het bijzonder interculturaliteit kunnen aan die basisbehoefte voldoen. Ze vestigen de aandacht op de maatschappelijke problematiek van sociaal isolement, ze geven inzicht in de maatschappelijke kosten veroorzaakt door sociale uitsluiting van nieuwkomers en allochtonen, ze bieden praktische, innovatieve tools om sociale verbondenheid te bevorderen en sociaal isolement op de politieke agenda zetten. Welzijnszorg en maatschappelijke actie ten aanzien van de meest kwetsbaren, overleg en dialoog, interculturaliteit, ontmoeting, de stad als werkkader tussen wijk en wereld kunnen oplossingen bieden.

1.

Inleiding door Aleidis Devillé

Netwerking is zoeken naar gemeenschappelijkheid waarbij culturele verschillen achterwege moeten worden gelaten. Het welzijnswerk heeft daarbij de opdracht om meer nadruk te leggen op de overeenkomsten. In België legt men te veel de nadruk op de verschillen. Devillé haalt hier enkele voorbeelden aan zoals de mensenrechtenbenadering, communicatie (het maken van oogcontact), enz. Kenmerken zoals scholingsgraad, inkomen, enz. lijken veel fundamenteler dan culturele verschillen, Het zijn immers niet enkel culturele verschillen die mensen determineren. Over culturen heen bestaat er eveneens diversiteit; er heerst niet enkel binnen een eigen cultuur verscheidenheid. Devillé vindt dat we vanuit het welzijnswerk een basishouding van respect moeten nastreven, waarin we de ander tot zijn recht laten komen, begrip opbrengen voor het anders- / zelfde- zijn, echt luisteren en vooral niet oordelen. Respect uiten t.a.v. de andere houdt in om niet te categoriseren.

18


Het wij - zij denken is een vertekening: in werkelijkheid ligt het veel genuanceerder. Wanneer we de andere groep negatief bekijken, kan dat een proces van selffulfilling prophecy tot gevolg hebben, dat versterkend werkt op het gedrag en de attitude van de persoon in kwestie. Men gaat daar m.a.w. naar handelen. De instandhouding en versterking van een negatieve houding leidt tot een negatieve vooroordeelspiraal. Wat betekent nu ‘een basishouding zonder vooroordelen’? Als anderen de identiteit niet aanvaarden, kan dat problematisch zijn. Vele allochtonen voelen zich een mix van identiteiten, terwijl autochtonen dat niet accepteren. Het niet aanvaarden van die identiteit werkt erg bevooroordeeld. In Nederland (en nu ook in België) wil men, als antwoord daarop, de term ‘nieuwe Nederlanders (Belgen)’ invoeren. Intercultureel werken houdt volgens Devillé in dat we niet zelf gaan invullen (wat we denken te weten) maar gaan ‘bevragen’, om vooroordelen tegen te gaan. Alle culturen kennen, kan en hoeft immers niet en niemand is verbolgen als je zijn / haar cultuur bevraagt. Invulling daarentegen leidt wel tot boosheid. We dienen ten eerste intercultureel te werken vanuit een cultuurrelativisme. Dit wil zeggen dat we de verschillen tussen de culturen aanvaarden. Een kritische kanttekening daarbij is: moeten we dan tolerant zijn voor intolerantie? Daarnaast moeten we intercultureel werken vanuit een universalisme, waarbij multi-culturaliteit boven interculturaliteit staat (anders maar gelijkwaardig). Mogelijkheden om om te gaan met universalisme zijn volgens Devillé: iedereen dezelfde regels en plichten, minderheden die zich moeten aanpassen, eigen waarden en normen juist vinden, enz. Als laatste onderscheidt Devillé intercultureel werken vanuit pluralisme. Dit houdt in om in het respect voor elkaar oplossingen te zoeken, waarbij verscheidenheid en gelijkwaardigheid aan elkaar worden gekoppeld. Hiermee wordt een win - win situatie beoogd.

2.

Inleiding door Jean Tillie

Tillie bespreekt in zijn proloog drie heren die belangrijk zijn geweest voor het debat over multiculturaliteit. Hans Janmaat is daarbij de eerste die het probleem van multiculturaliteit aan de orde stelde. Dat debat werd toen geridiculiseerd en ondemocratisch gevoerd. Volgens Bolkestein dreigde Nederland de westerse normen en waarden te verliezen, als gevolg van de multiculturaliteit. Scheffer maakte een sociale analyse bij het debat over multiculturaliteit en betrok links erbij. Iedereen was er klaar voor, tot die schokkende gebeurtenis van 11 september 2001. New York reageerde daarop beheerst, terwijl er in Nederland paniek ontstond. Men begon zich immers te realiseren dat de wereld / samenleving structureel veranderd was. Een reactie hierop is een naar binnen gekeerde houding (weg van de samenleving) waarbij men alles wat men hoort in eigen gelijk omzet. Tillie spreekt in dit verband over een ‘collectief autisme’. Dit zagen we volgens hem ook in de reactie op de Nederlandse kolonisatie. De kenmerken van de cargocult van de Papoea’s zijn ook in de Nederlandse samenleving aanwijsbaar. Parallel met de cargocult, doet zich de Nedercult voor. In etnisch diverse buurten is er een dubbel gevoel van wantrouwen: wantrouwen tussen en binnen etnische groepen. Reacties daarop zijn opnieuw ‘collectief autisme’: sociaal isolement, charismatische leiders, een hysterie rond het publieke debat en etnisch nationalisme. Deze vier reacties worden hieronder verder besproken.

19


Het sociaal isolement, een subjectief isolement, waarin men het gevoel krijgt alleen te staan in een wereld die men niet meer kent, leidt tot een afname van het politiek vertrouwen en een ‘low trust country’. De basis die aan dat gevoel ligt is: “bij mij gaat het goed, met ons gaat het slecht”. Het sociaal isolement leidt daarenboven mogelijkerwijs tot extreem stemgedrag. De charismatische leiders doen hun intrede. ‘Trots op Nederland’ had nog geen programma en stond al bovenaan de lijsten van de opiniepeiling. Men wist niet waarvoor men stemde. Fortuyn, Wilders, enz. worden trendsetters genoemd: ze hebben het strijdpunt van de multiculturele samenleving op de politieke agenda gezet. De hysterie: publiek debat wordt gevoerd buiten de democratie om, waarbij drie taboes geschonden worden, namelijk ‘niet oproepen tot geweld’, ‘geen uitsluiting zowel bij links als bij rechts’ en de ‘menselijke waardigheid respecteren’. Als laatste reactie onderkent Tillie een etnisch nationalisme, waarbij men zich afvraagt wat nu de Nederlandse nationaliteit is. De nadruk wordt gelegd op het verschil met het concept nationalisme, dat procedureel gericht is. Beide vormen nationalisme sluiten uit. Men grijpt terug naar de ‘Nederlandse’ cultuur en wordt anti-islam. Het sociaal isolement noemt Tillie een basisprobleem. Men moet trachten de sociale cohesie te verbeteren door de ‘weak ties’ in buurten aan te spreken. Dit houdt in dat mensen elkaar op een redelijk milde manier gaan ontmoeten (bv. straatbarbecue) met weinig contact. Deze vorm van netwerking kan echter heel krachtig zijn, alhoewel het makkelijker gezegd is dan gedaan.

3. Discussie Nederland Uit onderzoek in Nederland blijkt dat de manier waarop subsidies worden gegeven een invloed heeft op het middenveld (projectsubsidies, organisatiesubsidies). De gevolgen van de subsidiëring zijn groot: bij aanbestedingsprocedures gaat men enerzijds samenwerken, maar anderzijds staat men tegenover elkaar. Dit dient men in het achterhoofd te houden binnen de lokale overheid. Door de aanbesteding in de zorg is er geen balans meer in het middenveld. Elke welzijnsorganisatie gaat samenwerkingsverbanden smeden. Er is een weerstand tegen nieuwkomers (Polen, Roemenen, enz.) in Amsterdams wijken, van zowel de Nederlandse bevolking als de Turkse en Marokkaanse. Er ontstaat met andere woorden een nieuwe, bedreigende groep en de Turken en Marokkanen identificeren zich met ‘oude Nederlanders’. De kern van de democratie is ‘nationalisme’: iedere democratie heeft een gemeenschap nodig. In de verzuiling bestaat er ook commitment naast een grote verdeeldheid. In de Nederlandse samenleving bestaat er pluralisme. Men hangt nog aan de verschillen van de verzuilde cultuur, terwijl men t.o.v. andere culturen wel het gevoel heeft van een eigen nationaliteit. ‘Weak ties’ Met de ‘weak ties’ wil men vooral de overeenkomsten benadrukken. Men spreekt over het project de interculturele dialoog, welke de spanning tussen de allochtoon en de autochtoon doet afnemen. Door middel van spel tracht men ook de spanning tussen jong en oud te verminderen. De werking

20


wordt gedragen door vrijwilligers die als gesprekspartner optreden. Initiatieven om het sociaal isolement te doorbreken lukken vooralsnog niet. Er is nood aan professionaliteit. Huwelijken In Nederland probeert men de huwelijksmarkt terug te dringen, die als belangrijk gevolg de schoolse achterstand (voornamelijk taal) bij kinderen en een stijgende kansarmoede kent. Politiek Democratie wil zeggen ‘omgaan met verschillen’ en niet de meningen van anderen negeren. Sommige partijen negeren immers andere partijen (bv. cordon sanitaire voor het Vlaams Belang). Vlaanderen ‘Weak ties’ In Genk hanteert men het systeem van de straatbarbecues reeds in etnisch diverse wijken. Op deze manier tracht men de ‘weak ties’ aan te spreken: netwerken die de culturele verschillen niet willen versterken. Daardoor ontstaat er een nieuw sociaal middenveld dat niet vast is gestructureerd in verenigingen. In migratiewijken gebeurt dit niet, mede door de administratie (onder de vorm van aanvragen enz.) die daarvoor nodig is. In gemengde wijken lukt het niet, door de mix met autochtonen. Er worden bruggen geslagen door organisatie van feestjes die ontmoeting tot doel hebben. In Vlaanderen doet zich een nieuwe tendens voor: in de centrumsteden gaat men gebiedsgericht werken om de wijk te leren kennen: “Hoe is het om in zo’n wijk te werken/ wonen/ leven?”. Huwelijken In Vlaanderen kent men het probleem van huwelijken tussen mensen van hetzelfde thuisland (meer dan 60%). Als gevolg hiervan starten ook hier kinderen met een achterstand in het onderwijs. Men importeert met andere woorden maatschappelijke achterstand en kansarmoede. Politiek Er wordt gesteld dat er een verschil is tussen in discussie gaan met andere partijen en een coalitie vormen met de desbetreffende partij.

21


4.2. Workshop 2: Zijn interculturaliteit en sociale verbondenheid noodzakelijke voorwaarden om democratisch te kunnen samenleven? Sprekers: Jozef De Witte, Directeur Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor Racismebestrijding Dr. Ila Kasem, Directeur adviesbureau Van de Bunt Voorzitter: Jef Mostinckx, Lid CVN-stuurgroep welzijn De laatste decennia hebben de EU-landen meerdere beleidsvormen uitgetekend om migranten te integreren in hun land. Zo kenden we in het verleden een beleid voor gastarbeiders, voor immigranten en voor allochtonen, een minderhedenbeleid, een nieuwkomersbeleid en een inburgeringsbeleid. De beleidsmensen maakten onderscheid tussen ‘structurele’ en ‘sociaal-culturele integratie’. Men sprak over ‘oriëntatie’ en nog liever over ‘participatie’ van etnische minderheden aan de samenleving. In feite kan men de verschillende pogingen om nieuwkomers in de maatschappij te integreren herleiden tot drie hoofdvormen. Men probeerde nieuwkomers te integreren door hen gelijke kansen te geven, door hen te aanvaarden als volwaardige burgers en door te aanvaarden dat onze WestEuropese democratieën geëvolueerd zijn naar multiculturele samenlevingen. Het aanvaarden van interculturaliteit is een conditio sine qua non van de multiculturele samenlevingen. Daarvoor moeten zowel de autochtone als allochtone bevolking bereid zijn om de positieve waarden van diversiteit en cohesie of van interculturaliteit te aanvaarden. Een maatschappij moet over voldoende cohesie en diversiteit beschikken om echt democratisch te zijn. Het discours multiculturaliteit schiet tekort wanneer het er op aankomt om verschillende culturen niet enkel naast elkaar maar met elkaar te laten leven. Interculturaliteit, in tegenstelling met wat sommigen ons willen doen geloven, is geen ideologie, maar de uitdrukking van echte democratie. 1.

Algemeen

Twee paradoxale tendensen kenmerken onze postmoderne samenleving: enerzijds het zich beveiligen tegen een bedreigende omgeving en anderzijds het op zoek gaan naar meer sociale verbondenheid via netwerking en bemiddeling. De laatste decennia hebben de EU-landen meerdere beleidsvormen uitgetekend om migranten te integreren in hun land. Zo kenden we in het verleden een beleid voor gastarbeiders, voor immigranten en voor allochtonen, een minderhedenbeleid, een nieuwkomerbeleid en een inburgeringsbeleid. De beleidsmakers maakten onderscheid tussen 'structurele' en 'sociaal-culturele' integratie. Men sprak over 'oriëntatie' en nog liever over 'participatie' van etnische minderheden aan de samenleving. In feite kan men de verschillende pogingen om nieuwkomers in de maatschappij te integreren, herleiden tot drie hoofdvormen. Men probeerde nieuwkomers te integreren door hen gelijke kansen te geven, door hen te aanvaarden als volwaardige burgers en door te aanvaarden dat onze WestEuropese democratieën geëvolueerd zijn naar multiculturele samenlevingen. Het aanvaarden van interculturaliteit is een conditio sine qua non van de multiculturele samenlevingen. Multiculturaliteit is tegenwoordig een feit, interculturaliteit is een uitdaging. Daarvoor moeten zowel de autochtone als allochtone bevolking bereid zijn om de positieve waarden van diversiteit en cohesie of van interculturaliteit te aanvaarden. Een maatschappij moet over voldoende cohesie en diversiteit beschikken om echt democratisch te zijn. Het discours multiculturaliteit schiet tekort wanneer het er op aankomt om verschillende culturen niet enkel 22


naast elkaar maar met elkaar te laten leven. Interculturaliteit, in tegenstelling tot wat sommigen ons willen doen geloven, is geen ideologie, maar de uitdrukking van echte democratie. 2.

Inleidingen door Ila Kasem en Jozef De Witte

Om een antwoord te krijgen op de centrale vraag van deze workshop is het essentieel om de cijfers betreffende migratie, inburgering en beleid paraat te hebben. Zo zijn er diverse feiten waarmee rekening gehouden dient te worden. Steden hebben en houden een grote mate van culturele / etnische diversiteit en om deze reden wordt al vele jaren een integratiebeleid gevoerd. Het lijkt alsof we vooral nu te maken hebben met het fenomeen migratie, maar migratie is er altijd al geweest. Migratie is historisch gezien de afgelopen vijftien jaar afgenomen, maar de perceptie hiervan is vaak anders. Hoeveel migratie is er nodig voordat België en Nederland beseffen dat ze migratielanden zijn? En als er geen migratiebeleid wordt gevoerd, wil dat niet zeggen dat dit geen migratiebeleid is. Het is echter een beleid van desintegratie. De effecten van het beleid rond migratie zijn echter lastig om te zetten in concrete resultaten en men weet dan ook niet of de integratie dankzij of ondanks het beleid plaatsvindt. Het is wel belangrijk dat we migratie managen op verschillende niveaus. Zo moeten we er reactief voor zorgen dat er geen discriminatie optreedt en dat er geen mensen worden uitgesloten, maar is het proactief ook belangrijk om naast het invoeren van wetten ook voor sensibilisering te zorgen. Identiteitsopbouw, zowel voor autochtonen als voor allochtonen, begint op het lokaal niveau. Lokale besturen zouden hier dus ook op in moeten zetten en functioneren als sociale integratoren. Het lokaal bestuur kan bij toenemende interculturaliteit ook optreden als facilitator van integratie en realisator van het thuisgevoel. De drie W's, wonen, werken en weten, zijn onder meer voorwaarden om (democratisch) te kunnen samenleven aangezien ieder zich op die manier kan ontplooien, maar ook sociale verbondenheid is een belangrijk gegeven. Deze drie facetten zijn dan ook de basisingrediënten van een goed integratiebeleid. Goede integratie vraagt dan wel om betreding en openstelling van het privédomein en dan met name op het gebied van religie. Onder religie verstaan we in dit geval niet alleen de geïnstitutionaliseerde stromingen, maar ook de nieuwe spiritualiteit. Hierbij is het een belangrijke vraag of we de confrontatie aan moeten blijven gaan over maatschappelijke en sociale vraagstukken? Voor wat betreft werken moet de overheid nu aan de slag met regularisering, omdat we anders over enkele jaren banen hebben waarvoor we geen arbeidskracht kunnen vinden. Als we naar de toekomst van de steden kijken is het belangrijk voor ogen te houden dat we een permanente onzekerheid moeten hanteren en de sociale processen dan ook niet kunnen voorspellen. Men zou echter wel na moeten blijven denken over beïnvloedingsmogelijkheden en trends moeten kunnen onderscheiden. Aangaande de toekomst van steden blijven er enkele kritische onzekerheden, zoals onder meer de effecten van de economische recessie, de ernst van klimaatverandering en geopolitieke spanningen. Daartegenover kunnen we de kritische zekerheden zetten dat de omvang en diversiteit van de etnische samenstelling en de rol van religie zullen blijven groeien mede dankzij migrantengroepen, alsmede het feit dat integratie zich in verschillende snelheden manifesteert. De combinatie van de verschillende zekere en onzekere factoren leidt, volgens Kasem, tot drie verschillende scenario's: de stad van tolerantie, de stad van succes en de stad van polarisatie die elk gebaseerd zijn op de economische toestand van de stad, de werkloosheidscijfers, de mate van sociale zekerheid en meritocratie en factoren als tolerantie en polarisatie. In de discussie werd ook gesproken over het verschil tussen multiculturaliteit en interculturaliteit en werd ook duidelijk gemaakt dat interculturaliteit geen voorwaarde an sich is om democratisch te kunnen samenleven.

23


Concluderend is het belangrijk dat de stad blijft inzetten op die elementen van de stad waardoor alle inwoners zich kunnen binden aan elkaar en aan de stad. Dit kan uiteraard alleen wanneer aan de voorwaarden van de 3 W's wordt voldaan en men onderscheid blijft maken tussen sociaaleconomische en culturele vraagstukken. In de steden zouden voldoende open ruimtes gecreĂŤerd moeten worden waar zowel jongeren als ouderen elkaar ontmoeten. Er zijn veel meer open ruimtes nodig waar jongeren kunnen spelen en ouderen met elkaar kunnen praten en toezien hoe jongeren zich amuseren. In open ruimtes is qua veiligheid van de burgers nultolerantie dan ook aangewezen. De wetgeving in verband met racismebestrijding en sensibilisatie van de bevolking gaan hand in hand. Bij het integratiebeleid moeten acties in verband met interculturaliteit samengaan met wetgeving die racisme strafbaar stelt. Daarnaast moet er rekening worden gehouden met het individu door inburgering op maat aangezien we ook van de verschillende achtergronden moeten uitgaan, maar zou er ook gestreefd moeten worden naar sociale verbondenheid, want het inburgeringproces is geen eenrichtingsverkeer. Dit doet men onder andere door in te zetten op coalitievorming met uiteenlopende maatschappelijke partijen en door de bevolking bewust te maken van integratie.

24


4.3. Workshop 3: Moeten overheden meer opereren als lerende in plaats van als regulerende organisaties? Sprekers: Ann Demeulemeester, Algemeen secretaris ACW (Koepel van Christelijke Werknemersorganisaties) en voorzitter Verenigde Verenigingen Dr. Gerard Schouw, Directeur Netherlands Institute for City Innovation Studies (NICIS) Voorzitter: Wim Woertman, Lid CVN-stuurgroep welzijn Er is nood aan meer flexibiliteit van de overheden. Regels zijn nodig, maar er mag geen overproductie van beleid door de overheid zijn. Er is immers ook spontane actie van de overheid nodig. Traditioneel voerde de overheid via wetten, decreten en besluiten haar beleid uit. Sociale organisaties ontvingen subsidies om beleidsdoelstellingen van de overheid te realiseren. Een sociale organisatie die akkoord ging met het sociale beleid van de overheid kon meewerken aan de uitvoering. Ze moest wel de regels van de regulerende overheid aanvaarden. Nieuwe besturingsvormen, zoals de combinatie van netwerksturing, zelfsturing en overheidssturing kunnen nieuwe maatschappelijke processen begeleiden, stimuleren of initiëren. Deze nieuwe besturingsvormen samen met het anticiperend en adaptief management worden vandaag geïntroduceerd. Het zijn instrumenten om de richting aan te duiden, nieuwe visies gestalte te geven, transitieprocessen uit te werken en nieuwe arrangementen en samenwerkingsvormen te introduceren. Strategisch management (arrangementen en samenwerkingvormen die een nieuwe experimenteerruimte creëren), onzekerheidsmanagement (het in kaart brengen van verschillende vormen van onzekerheid) en anticiperend en adaptief management (al lerende doen en al doende leren) ontwikkelen de theoretische kennis. Leerstrategieën worden ontwikkeld, toegepast en geëvalueerd en ervaringskennis wordt getoetst aan de realiteit.

1.

Inleiding door Ann Demeulemeester: In staat tot leren: naar een nieuwe rol van de overheid

De spreker staat met haar beide voeten in het middenveld waardoor ze met een andere rationaliteit werkt. Deze rationaliteit gaat uit van de praktijk en van een overtuiging. Hieruit ontstaat een programma. Het middenveld is volgens Demeulemeester zeer breed te definiëren. Het bestaat uit het klassiek middenveld, grassroots-organisaties en informele groepen. Context: De uitholling van de overheid Onder invloed van het neoliberalisme is de prominente rol van de natiestaat in de 20e eeuw onherkenbaar geworden in de 21e eeuw. De rol van de overheid leek tot vorig jaar uitgespeeld. Door liberalisering en commercialisering / vermarkting werd de rol van de overheid als publieke initiatiefnemer in nutsvoorzieningen en collectieve diensten in sterke mate uitgehold. Overheidsinmenging, let op de negatieve woordkeuze, moest teruggedrongen worden. De Europese lidstaten, denk aan Nederland, kozen het voorbije decennium voor dit model met een terugtredende overheid. De crisis maakt echter duidelijk dat de overheid dé waarborg is en blijft voor het behoud van de rechten en zekerheden van de burgers (en werknemers). De overheid doet dit in veel gevallen in overleg en partnerschap met het middenveld. Vanuit sociaal-economisch oogpunt is het daarom 25


bijzonder nuttig om over een aangepaste, adequate rol van de overheid na te denken: het middenveld vraag om een “overheid die voldoende reguleert en beschermt zonder het initiatief in de samenleving te beknotten”. Ook op cultureel vlak valt veel te zeggen over de rol van de overheid: identiteit lijkt steeds meer een conflictueus gegeven. Regionalisme, volksnationalisme, fundamentalisme, integrisme, enz. doen scherpe discussies oplaaien. Vooral het samenleven van verschillende culturen en religies blijkt een uitdaging. Vanuit sociaal-cultureel oogpunt is de vraag naar de rol van de overheid, inzake sociale cohesie, ook hierin pertinent. Welke kaders kan / moet de overheid scheppen voor het goede samenleven van de verschillende religies, culturen, levensbeschouwingen (bv. in het hoofddoekdebat)? Tot slot, wie overheid denkt, denkt politiek. Misschien is op dit vlak de uitholling van de rol van de overheid nog het meest bedreigd omdat ze de democratie zelf ondermijnt. Ook in de politiek is vermarkting en de ermee gepaard gaande mediatisering een slopend gegeven. Politieke partijen zijn eerder kiesverenigingen, elkaar verdrummend in het centrum, steeds minder herkenbaar aan een duidelijke ideologie en partijprogramma. Populisme tast het hele politieke veld aan. Kiezers zijn volatiel, onvoorspelbaar en ontrouw. Partijen zijn versnipperd. Daarenboven is de politiek ook uitgehold door de verregaande professionalisering en instrumentalisering van het bestuur door het overheidsapparaat. Vanuit politiek oogpunt is het noodzakelijk zich te buigen over de vragen hoe de democratie kan worden versterkt en hoe politiek op een daadkrachtige en visionaire manier kan werken. Deze uitdagingen zijn uitgesproken scherper aanwezig in een stedelijke context: door zijn diversiteit, zijn complexiteit, zijn polariteiten op elk vlak. Hoe kijkt het middenveld naar de overheid? Het middenveld heeft een ambivalente houding t.o.v. de overheid. Als middenveld-actor vertrek je steeds van de maakbaarheid van de samenleving. De overheid is hierin een noodzakelijke bondgenoot. Enerzijds is de overheid een bondgenoot in het maken / creëren / sturen van de samenleving, anderzijds is er de ervaring van een overactieve, overregulerende overheid die het middenveld verstikt en het burgerinitiatief doodknuffelt. De relatie tussen middenveld, overheid en burgers is onderhevig aan sterke veranderingen. De oude kerntaken zitten nu verweven in een complex, meerlagig netwerkmodel waar de burger kop noch staart aan krijgt. Mede door de uitbesteding van klassieke overheidsopdrachten neemt de ongelijkheid, onrechtvaardigheid en uitsluiting toe. De sociale problemen die ontstaan door economische uitsluiting en ongelijkheid wordt ondervangen door een overdreven geloof van politici en ambtenaren in programma’s om sociale cohesie te creëren. De prioritaire taak van de overheid, in het bijzonder van de stadsbesturen, is werken op de sociaaleconomische flank. De beste manier om samenleefproblemen het hoofd te bieden en vooral te voorkomen, is ervoor te zorgen dat de inwoners in hun basisrechten (werk, huisvesting, gezondheidszorg, onderwijs, inkomen) niet geschonden worden. Dit vraagt om een krachtig regulerende en investerende overheid. Er is een andere benadering nodig voor participatie, burgerschap en sociale cohesie. De overheid die wil opereren op het vlak van sociale verbondenheid en gemeenschapsopbouw moet een bescheiden overheid zijn: een overheid die faciliteert, ondersteunt, processen bevordert, kaders stelt. Slechts als het middenveld / civiele maatschappij zelf aan zet is, kan er ook effectief burgerschap en cohesie groeien. Lokale besturen redeneren echter vaak vanuit hun eigen kaders; ze regisseren, managen, professionaliseren terwijl ze de stap moeten zetten naar meer sociale leerprocessen waarin interactie centraal staat. Dit is in de eerste plaats een stimulans voor de sociale interactie tussen de 26


burgers zelf en draagt zo bij tot gemeenschapsvorming. Ten tweede is het vooral een leerproces voor een zelfkritische overheid. Hierin mogen we niet pessimistisch zijn, er bestaan steeds meer initiatieven. Wat zijn de belangrijke voorwaarden voor deze sociale leerprocessen? -

2.

Zie boek “Burgerparticipatie in Vlaamse Steden” door De Rynck & Dezeure uitgegeven door Vanden Broele (2009) Open processen van interactie met authentieke en eerlijke communicatie, voldoende tijd en ruimte Vanuit de ratio en dynamiek van de inwoners / wijk / samenleving en niet vanuit de beleidsdoelstellingen. Dit empowerment-perspectief is belangrijk. Decentralisatie, minder verkokering (door professionalisering in bv. gemeente- bedrijven) Gedeelde verantwoordelijkheid en coproductiemodellen Benutten van en samenwerken met middenveld Beroep doen op coalities, partnerschapmodel, publiekmaatschappelijke samenwerking Innovatie, dit innoverend bewustzijn is zeer belangrijk. Ruimte maken voor creativiteit en verandering is niet zo gemakkelijk. Participatiekoffer voor lokaal sociaal beleid, lokale participatie barometer, Lets (alternatieve lerende steden)

Inleiding door Gerard Schouw: Een slimme stad is een lerende stad

Gerard Schouw begint met een inleiding over het kennisinstituut NICIS, waarbij hij zelf werkzaam is. Het instituut houdt zich bezig met wetenschappelijk onderzoek, het verspreiden van deze kennis via bv. congressen, opleidingen en advies, beleidsanalyse, trends en ontwikkelingen. Het NICIS bevat verschillende kennisdisciplines en dwingt wetenschappers te werken in de praktijk. Hoe gaan professionals met kennis om? De spreker begint met een anekdote over wat professionals leren op een congres. Hieruit volgt de vraag: Hoe gaan professionals met kennis om? Kennis wordt vaak aangezet voor beleid, maar waarom mislukt beleid dan nog zo vaak? Gerard Schouw geeft voorbeelden over de effectiviteit van sociaal beleid, longitudinale trends (kloof tussen arm en rijk in steden wordt groter, maatschappelijke uitval groeit in steden, wat moet er aan gedaan worden?) en interventies voor sociaal beleid waarbij het SCP niet weet wat wel en wat niet werkt. Zijn lezing gaat in op kennismanagement bij lokale besturen. Gerard Schouw gaat verder met de vraag wat kennis precies is en waarvoor kennis nodig is bij beleid? Kennis is een verzameling gegevens, concepten, analyses en theorieën die voor waar worden aangenomen. Er bestaan twee soorten kennis: gecodificeerde en tacit of impliciete kennis. Kennis heeft verschillende verschijningsvormen: feit, inzichtverschaffend verhaal en kennis als theorie (bv. mix-wonen; investeren in oude 19e eeuwse wijken via grote projecten vermindert de ongelijkheid). Kennis wordt gebruikt om effectief haalbaar en kwalitatief hoogwaardig beleid te voeren, te evalueren, te anticiperen op veranderingen en crises en om public performance te leveren aan de samenleving. In Nederland is veel kennis voor niets beschikbaar. De ‘Kennisgids’ geeft een overzicht van 400 instituten waar je gratis onderzoeken kan raadplegen. Het is belangrijk te weten wat je in handen hebt: experimenten en pilots, beschouwingen, fundamenteel onderzoek, beleidsgericht onderzoek, monitoren, evaluaties of kennis over praktijken uitwisselen. 27


Vervolgens gaat Gerard Schouw in op wat de barrières zijn waar beleidsmakers vaak tegenaan lopen: 1. Niet volgen van beleidscyclus 2. Gebrekkig tellen en turven: inzicht in aard en omvang is belangrijk, bv. statistici weggesaneerd in steden 3. Kopiëren van kennis + snelle doorlooptijd en populaire projecten: werkt het project in een andere setting? 4. Onevenwichtigheid tussen actie en lange termijn 5. Retoriek in plaats van feiten 6. Sturing op persoonlijke kennisontwikkeling 7. Gebroken kennisagenda 8. Deeltijd en baanroulatie 9. Onduidelijkheid over wezen van kennismanagement Deze blokkades moeten aangepast worden via: -

-

-

de werking van het beleidsproces maar ‘rationeel beleidsproces werkt niet’ (Kingdon, Lipsky, Lindblom, enz.). de werking van de kennismarkt waar er barrières bestaan bij de zender en ontvanger (niet in juiste vorm, goede moment, niet nagedacht, politiek niet opportuun, enz.). Belangrijk hierbij is dat beleidsmakers begrensd en gereframed moeten nadenken: “Breng revolutionaire inzichten beetje bij beetje, kom met conclusies en inzichten die aansluiten bij de heersende opvattingen, en blijf nieuwe perspectief herhalen.” het gedrag van beleidsmakers: iedere administratie bezit specifieke eigenschappen, alsook de personen die deze administratie vormen. Gerard Schouw onderscheidt visionairs, vaklui, verbinders, opportunisten en procedurevolgers. de werking van kennismanagement.

3. Discussie Waarom veranderen de methodieken niet? Bv. mindmap-methode, global dialog-methode, beelden met elkaar verbinden. Ann Demeulemeester zegt dat dit in Vlaanderen in geringe mate reeds gebeurt. Er zijn verschillende ateliers met stakeholders op een niet traditionele manier georganiseerd in het kader van Pact 2020. Zo’n dag zit compleet anders in elkaar en is er op gericht om de kennisprocessen te stimuleren. Gerard Schouw stelt dat burgers steeds meer zeggenschap hebben gekregen over hun eigen woonen leefomgeving sinds de jaren negentig. Dit is onder meer te merken in een budgetverhoging, bv. voor wijkwerking, maar hieraan moet ook bevoegdheid en verantwoordelijkheid toegevoegd worden. Wat zijn nu de succesfactoren van een project? De voorzitter geeft aan dat commitment (ook inhoudelijk) en lage verwachtingen van beleidsmakers (bescheiden gemeenten) belangrijk kunnen zijn. Demeulemeester meent dat algemene factoren niet bestaan. Het is duidelijk dat het om maatwerk draait. Het succesvol realiseren van een project zit in o.a. procesmatige factoren, een slimme mix van keuzes en projectervaring (“al doende leert men”).

28


Hoe moet men omgaan met nieuw politiek personeel na gemeenteraadsverkiezingen? Met andere woorden, hoe moet de spanning tussen lange (visie) en korte termijn (nieuw politiek personeel) worden opgelost? Gerard Schouw geeft het voorbeeld van een instrument dat het NICIS gebruikt. Het instituut maakte een college-programma voor een fictieve grote stad. Het programma hield rekening met belangrijke trends en maakte een grondige analyse van de huidige stedelijke leefomgeving en aspiraties van bewoners. Dit programma werd naar steden in Nederland gestuurd. Verder geeft het NICIS cursussen aan nieuwe raadsleden in alle Nederlandse gemeenten. Het houdt in dat op één namiddag de belangrijkste zaken (macro-trends, analyse, enz.) worden overlopen en besproken. Het NICIS wordt overigens gefinancierd door bijdragen van alle Nederlandse gemeenten. In Vlaanderen moet onder meer de Vereniging voor Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG), de koepelorganisatie van de Vlaamse gemeentebesturen en OCMW’s, de continuïteit van het lokaal beleid verzekeren. Verder bestaat er een impuls vanuit het middenveld om in de periode voor en na gemeenteraadsverkiezingen een beleidsbevraging te organiseren, memoranda op te stellen, enz. Er is een verregaande uitwisseling tussen en met middenveldorganisaties aangaande het lokaal beleid.

29


4.4. Workshop 4: Hoe stimuleer je beleidsmatig sociale cohesie in de praktijk vanuit intercultureel perspectief op lokaal niveau? Sprekers: Michaël Dhoore, Schepen stads- en wijkontwikkeling Genk Fouad Sidali, Wethouder stadsdeel Amsterdam Bos en Lommer Voorzitter: Paul Salmon, Afdelingshoofd Sociale Zaken stad Genk en lid CVN-stuurgroep welzijn Over interculturaliteit, sociale cohesie en stadsontwikkeling worden menige boeken geschreven en theorieën bedacht. Maar goed ook; het is een prangend vraagstuk. Het is echter in de dagdagelijkse praktijk, in de wijken, tussen de mensen, dat de mogelijkheden, maar ook de onmogelijkheden van het samenleven in diversiteit concreet beleefd worden. Het is daar dat sociale verbondenheid groeit of misgroeit. Daar krijgt de interculturele samenleving concreet vorm. Het is inspirerend te horen hoe lokale politici uit Vlaanderen en Nederland dit beleid in hun stad gestalte geven. Hoe zien zij hun opdracht om, gekaderd in de interculturele context, sociale cohesie in de wijken te bevorderen, participatie van alle inwoners te bewerkstelligen en het democratisch functioneren in de stad te verhogen? Welke instrumenten zetten zij daarvoor in en welke partners hebben zij daarvoor nodig? Hoe zien zij in hun stad het samenleven met velen en in toenemende gekleurdheid evolueren? Deze workshop wil de concrete beleving centraal stellen en focussen op de lokale beleidsvoering. 1.

Samenvatting

De inleidingen en uitwisseling van verhalen en ervaringen op het gebied van sociale cohesie en interculturaliteit op lokaal niveau in Vlaanderen en Nederland geven soms een uiteenlopend beeld. Het voeren van een integraal beleid is het uitgangspunt in beide landen. Door de historische geschiedenis liggen er wel verschillende nuances. Zo is in Amsterdam het bestrijden van terreur en tegengaan van polarisatie een speerpunt, terwijl het in Genk op dit moment een uitdaging is om hier mee om te gaan. In Genk daarentegen heeft men al veel meer ervaring opgedaan met groepen van Oost-Europese afkomst vanwege de industriële geschiedenis. In beide landen wordt het versterken van de sociale cohesie gezien als een gedeelde verantwoordelijkheid van burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en overheden. Huwelijksmigratie, (toenemend) gevoel van radicalisering bij bepaalde groepen, segregatie, instroom van Oost-Europeanen en vierde wereldgezinnen (armoede) zijn zo een aantal punten van zorg en aandacht. Een structureel en systematisch beleid om de problemen aan te pakken, is een zeer bewuste keuze. Telkens opnieuw inspanningen leveren en niet op basis van een éénmalig project, want dat kan zelfs de tegenstellingen en vooroordelen versterken. En daar waar problemen zijn, staat de menselijke Ontmoeting centraal. Het menselijk contact als instrument. Communicatie inzetten als middel tot het verhogen van de leefbaarheid. Communicatie inzetten als preventie. Opvallend is dat het gaat om back to basic: juíst het inzetten op kleine dingen, zoals de straatfeesten. Leidraad is toch steeds het principe van bonding en bridging (Putnam, 2003). Bij bonding van sociaal kapitaal gaat het om het versterken van banden en betrokkenheid tussen mensen die veel met elkaar gemeen hebben. Bridging brengt mensen in contact met andere mensen en hulpbronnen dan ze in hun directe omgeving tegenkomen, wat kan leiden tot bredere identiteitsvorming en de bereidheid tot wederkerigheid in de relatie. Volgens Putnam hebben verschillende onderzoeken aangetoond dat sociaal kapitaal groter is in kleine verbanden (wijken, scholen, enz.). Op kleine schaal kunnen mensen elkaar persoonlijk ontmoeten. In persoonlijk contact kunnen mensen gemakkelijker begrip voor 30


elkaar krijgen. Begrip kan vervolgens tot vertrouwen leiden. Vanuit een kleine groep kan bovendien beter actie ondernomen worden. Voor bridging van sociaal kapitaal is juist een grote omvang van belang. Zowel het tot stand brengen van kleinschalige ontmoetingen op buurt- en wijkniveau, als het werken aan verbinding op grotere schaal, is nodig om versplintering te voorkomen. Het creëren van kleine groepen die samen deel uit maken van een grotere groep.

2.

Aanbevelingen

Integraal beleid op alle beleidsterreinen: sociaal, cultureel, onderwijs, sport, stedelijke vernieuwing, werk en scholing. Regelmatige afstemming van dit beleid met betrokken verantwoordelijken. Geen apart diversiteitsbeleid, maar beleid voor alle burgers. Niet alleen beleid en subsidies voor probleemwijken, maar eenzelfde basispakket voor alle wijken met daarnaast extra aandacht waar nodig. Het landelijk, provinciaal en gewestelijk beleid zal zich meer moeten voegen naar het lokale beleid. Zie het voorbeeld over de landelijke eisen binnen de sociale woningbouw die het lokale beleid tegenwerken. De Ontmoeting staat centraal, het bijeenbrengen van burgers met verschillende afkomst. Belangrijk is dat deze ontmoetingen kleinschalig, laagdrempelig en informeel zijn. Het lokale bestuur moet er voor zorgen dat belemmeringen die de ontmoeting in de weg staan, weggenomen worden. Het inzetten van de menselijke contacten als instrument. Het met zorg inrichten van een (fysiek) gebouw dat geschikt is voor het doel om elkaar te ontmoeten. Een huiskamer, waar iedereen welkom is, niets moet, maar dingen mogen en kunnen. Organiseer ontmoetingen rondom existentiële thema's. Wanneer er iets ingrijpends gebeurt, hebben mensen behoefte om zich uit te spreken en anderen te ontmoeten. Het wonen en behoren tot een wijk / straat is op zichzelf niet voldoende om sociale cohesie te bevorderen. Iedere bewoner kan diezelfde wijk verschillend beleven. Ga hierover in dialoog met de bewoners. Communicatie inzetten als middel tot het verhogen van de leefbaarheid. Communicatie inzetten als preventie. Vrijwilligers en maatschappelijke organisaties spelen een wezenlijke rol bij de vorming van sociale cohesie. Ondersteun en faciliteer ze, zonder dat ze de eigen kracht verliezen. Maak bespreekbaar wat er nodig is in de wijk en stimuleer onderlinge samenwerking om te komen tot een betere afstemming van lokale activiteiten. Dit voorkomt overlapping of hiaten. Het aanstellen van ambassadeurs uit de eigen stad, kan goed werken. Dit zijn 'gewone' burgers uit alle wijken, van alle nationaliteiten, beroepsgroepen, enz. Zij treden op als kartrekkers en aanspreekpunt. De inrichting van de publieke ruimte kan een belangrijke rol spelen. Bv. de keuze om een kinderdagverblijf op de grens van 2 wijken neer te zetten. Subsidierelaties aangaan met organisaties die activiteiten organiseren voor álle burgers. Stimuleren van onderwijs en werk. Hierin als (deel)gemeente de regierol op zich nemen. Bv. een vrouwenvakschool.

• •

• •

• •

• • •

31


3.

Inleiding door Michaël Dhoore

Historie van de stad De voormalige mijnindustrie heeft het beeld en de ontwikkeling van de stad Genk bepaald. Na de sluiting van de mijnen in de jaren '80 is de auto-industrie hiervoor in de plaats gekomen. Genk is de derde industrie stad van Vlaanderen, heeft 64 000 inwoners, waarvan 35 000 mensen hun boterham verdienen in de industrie. Genk wil zich presenteren als Groen, Sociaal en Sportief. Van de 90 km2 is ongeveer een derde groen. Integraal beleid sociale cohesie Het werken aan sociale cohesie is een beleidskeuze die in de hele stedelijke organisatie verweven zit. De doelstellingen rond sociale cohesie zijn opgenomen op verschillende niveaus, zoals het stedelijk meerjarenbeleidsplan, lokaal sociaal beleid, stedenfondsbeleidsplan, cultuurbeleidsplan en diversiteitsbeleidsplan. Genk kent 7 strategische stadsprojecten. Vijf hiervan richten zich op 'stenen' en de publieke ruimte en twee focussen nadrukkelijk op sociale cohesie en samenleven. Het beleid rond sociale cohesie is een driesporenbeleid. Hieronder valt: 1. Integratie 2. Wijkontwikkeling 3. Cultuur Dit houdt in dat drie schepenen zich hiermee bezighouden en dat integrale afstemming en coördinatie plaatsvinden. Integratie en Genkgevoel Genk wil geen diversiteitsbeleid gericht op alleen migranten, maar een beleid dat is gericht is op álle burgers. Het gaat om samenleven in diversiteit, gelijke kansen voor iedereen en non-discriminatie. Zo werd afgestapt van de naam Interculturele Feestkalender. De kalender heet nu Genkse Feestkalender om het Genkgevoel te bevorderen. Het stadsproject ‘De Genks’ organiseert voor en door bewoners stadsgesprekken. In de stad zijn 50 uitdagers actief die tussen juni 2009 en december 2009 elk ongeveer 100 Genkenaren moeten bereiken. De uitdagers zijn bewoners die zich vrijwillig willen inzetten om de stadsgesprekken te organiseren. Ze kiezen zelf het samenlevingsthema en de vergadervorm. Ze krijgen vooraf een training en worden ondersteund door ervaren begeleiders. Een ander voorbeeld is het Multiculturele Vrouwenfeest, georganiseerd voor vrouwen van gelijk welke afkomst. Wijkontwikkeling Vanaf 1995 is Genk bezig met wijkontwikkeling. Iedere wijk heeft een wijkbureau en een wijkmanager / wijkagent. In het gebouw hangen de vlaggen van alle nationaliteiten in de betreffende wijk. Iedere wijk krijgt dezelfde voorzieningen. Een basispakket in alle wijken en daarnaast extra inzet in de impulswijken. Voorheen werden vooral geld en middelen gestoken in probleemwijken, maar hier is Genk vanaf gestapt omdat dat te stigmatiserend werkte. Via de 50 uitdagers komen ideeën binnen en deze worden opgepakt voor het beleid in 2010. Verder werken buurtwerkers in de impulswijken aan laagdrempelige ontmoeting en worden particuliere initiatieven ondersteund, zoals de Dag van het park, het vertelfestival, een pompoenwedstrijd en de kerstmarkt. Kinderen worden uitgenodigd om mee denken over de herinrichting van het trapveldje. Zelfverantwoordelijkheid wordt gestimuleerd door de organisatie van straatfeesten. Wat het “wij”-gevoel heeft versterkt, is het Genker Kookboek. De gewone Genkenaar staat erin met zijn of haar recept. Dit alles geïntegreerd in de Week van de Smaak. Het kookboek is inmiddels in 2e druk.

32


Stadsontwikkeling/Masterplan LO 2020 en Participatie In de wijk Sledderlo wonen zo goed als alleen mensen van Turkse afkomst. De wijk is gelegen aan de rand van het industriegebied. Autochtone Belgen zijn verhuisd. De wijk verpauperde en er is zelfs een school gesloten. De stad Genk heeft de regie op zich genomen om nieuwe winkel- en sportvoorzieningen te bouwen, een betere ontsluiting met de rest van de stad te voorzien en voor meer groen te zorgen. Om burgers hierbij te betrekken zijn workshops georganiseerd samen met de ontwerpers, werkgroepen opgericht en verenigingen uitgenodigd om mee te denken. Ook is er voor gezorgd dat wijkmanagers en ambtenaren laagdrempelig aanwezig waren. Wat gaat lastig? Het blijft lastig om burgers blijvend te motiveren voor participatie. Een eenmalige activiteit leidt zeker niet automatisch tot een betrokkenheid in de toekomst. Telkens moet hier weer hard aan gewerkt worden en moet geïnvesteerd worden in contacten. 4.

Inleiding door Fouad Sidali

Achtergrond van de stad Amsterdam heeft als stad 800 000 inwoners. De stad is opgedeeld in 14 stadsdelen, met elk een eigen bestuur, beleid, budget, raad en ambtelijk orgaan. Het centrale bestuur van college en wethouders gaat over centraal beleid, zoals openbare orde en de brandweer. Als wethouder van stadsdeel Bos en Lommer heeft Fouad Sidali de portefeuilles onderwijs en jeugd, welzijn en zorg, werk en inkomen en kunst en cultuur. Hoe stimuleer je beleidsmatig sociale cohesie? Via structureel beleid en niet op basis van projecten. Project ‘Wij Amsterdammers’ Na de moord op Theo van Gogh in november 2004 heeft Amsterdam ingezet op een nieuwe koers onder de naam ‘Wij Amsterdammers’. Uit onderzoek na deze moord is gebleken dat het gebrek aan binding tussen de verschillende etnische groepen mede debet is geweest aan het klimaat waarin een dergelijke daad is kunnen ontstaan. De interetnische contacten lagen hiervoor bijzonder laag. Het actieplan ‘Wij Amsterdammers’ heeft als grondbeginsel dat geweld en discriminatie worden afgewezen en dat alle Amsterdammers de basisregels van de samenleving accepteren. Dit actieplan heeft drie speerpunten: 1. Bestrijden van terreur 2. Tegengaan van radicalisering 3. Voorkomen van polarisatie en dichter bij elkaar brengen van de Amsterdammers Structureel beleid Het beleidsmatig inzetten op verhoging van de sociale cohesie, betekent vooral structureel beleid. Hoe vaker mensen in contact komen met andere culturen, des te meer binding ze met elkaar krijgen. Deze binding tussen de netwerken is een voorwaarde voor sociale cohesie. Het behoren tot bijvoorbeeld dezelfde wijk is niet voldoende om sociale cohesie te bevorderen. Niet de wijk zelf is de bindende factor, want hierover kunnen de wensen en ideeën sterk verschillen. Het uitwisselen van deze wensen en ideeën ligt aan de basis van het vormen van netwerken en uiteindelijk sociale cohesie. Hierbij worden alle partijen betrokken: overheid, bedrijven, maatschappelijke organisaties, 33


vrijwilligers en buurtbewoners. Opvallend is dat wanneer er iets ingrijpends gebeurt, de behoefte ontstaat aan ontmoeting, elkaar zien, jezelf uitspreken. De dialoog Als methode wordt de dialoog ingezet. Hiervoor worden debatten georganiseerd waarin gesproken wordt over 'Wat vinden we aanvaardbaar en wat niet?', ‘Hoe willen we nu samenleven en hoe willen we dat in de toekomst doen?’. Dit verhoogt de leefbaarheid, maar werkt ook preventief. Het komen tot een positief emotioneel contact is het doel, ontmoeten in de verschillen, ontdekken wat ons verbindt. Tussen 2001 en 2007 hebben in totaal 275 debatten / bijeenkomsten plaatsgevonden. Het overzicht hieronder geeft een opvallend beeld: 2002 24 bijeenkomsten (na aanslag New York) 2003 15 bijeenkomsten 2004 27 bijeenkomsten (tot november 12 en na de moord op van Gogh 15) 2005 51 bijeenkomsten 2006 121 bijeenkomsten (komst PVV van Geert Wilders) 2007 cijfers nog niet helemaal bekend De ontmoetingen zijn een constant gegeven. Bij een eenmalig project is de kans namelijk groot dat bestaande negatieve gevoelens ten opzichte van de ander blijven bestaan. Vaak worden ze zelfs versterkt: 'Wij tegen zij'. De deelgemeente Bos en Lommer heeft in haar beleid opgenomen dat publieke ruimten en faciliteiten voor álle burgers toegankelijk moeten zijn en dat een gemixte omgang met elkaar de basis is. Hieruit voortvloeiend worden ook op die basis subsidierelaties aangegaan. Een buurthuis is prima, maar dan met een programmering voor alle burgers. Dit is met welzijnsorganisaties afgesproken. Dit was in het begin wel lastig. Zo bestond er bv. een judogroep voor Turkse jongeren en een aparte judogroep voor Marokkaanse jongeren uit vrees voor wrijvingen. Dit is besproken en hierna is besloten dat er één judogroep komt voor alle jongeren. Als dit dan tot wrijving leidt, dan is dát het punt dat in de gesprekken boven water moet komen. De buurtontmoeting Niet alleen de dialoog wordt hierbij ingezet, ook het samen dingen doen. Hiervoor zijn (fysieke) ruimten voor ontmoeting ter beschikking; de Huiskamers. Deze zijn laagdrempelig opgezet. Iedereen kan zo naar binnen lopen. Mensen moeten niets. Mensen mogen en kunnen. Vrijwilligersorganisaties Fouad Sidali geeft aan dat vrijwilligersorganisaties goud zijn voor de samenleving. Er wordt heel veel van ze gevraagd en we moeten hier voorzichtig mee omgaan. We moeten er voor zorgen dat ze blijven glimmen. Wel leven al deze organisaties op hun eigen eilandjes. Veel van de activiteiten overlappen elkaar. Hier wordt over gesproken, ook in het kader van het geven van subsidies. Ieder heeft zijn eigen kracht en moet die zeker ook koesteren, maar er wordt wel samenwerking en afstemming van activiteiten verwacht. Dit om te voorkomen dat er in één straat 10 bakkerijen zijn, maar geen enkele groenteman. Deze afstemming op elkaar verbreedt tevens het eigen netwerk en leidt tot interculturele samenwerking. Interculturele activiteiten Community art: hierbij wordt een groep vrouwen uit de wijk Bos en Lommer gekoppeld aan kunstenaars uit de wijk. Er wordt met elkaar gekeken welke knelpunten zich voordoen in de wijk en

34


hoe kunst als middel ingezet kan worden om deze knelpunten op te lossen. Ze beschikken over een moderne accommodatie en dit geeft hen het gevoel serieus genomen te worden. Stimuleren van onderwijs en werk Stimuleren van burgers tot (vrijwillige) activiteiten verhoogt de participatie en kan leiden tot betaald werk. Ook wordt er een vrouwenvakschool opgericht. 5.

Vragen en discussie

Welke vrijheid heeft de deelgemeente Bos en Lommer op het gebied van de keuze van scholen in de wijk? Fouad Sidali geeft aan dat de deelgemeente hier geen invloed op heeft. Hij heeft zich hier te houden aan centrale wetgeving (artikel 23: vrijheid van onderwijs). Het speelt echter wel in de praktijk. In Bos en Lommer zijn openbare, christelijke en katholieke scholen. De kinderen op deze scholen zijn voor 60 % van allochtone afkomst. In de Kolenkitbuurt ligt het percentage mensen van allochtone afkomst zelfs op 80 %. Deze mensen zijn vooral van Marokkaanse en Turkse afkomst. In deze wijk zijn eigenlijk alle scholen (christelijk, openbaar en islamitisch) 'zwarte' scholen. De invloed die de deelraad hierop heeft is gering, want je haalt ook geen kinderen uit andere wijken naar Bos en Lommer. Eigenlijk zou je het om moeten draaien en de vraag moeten stellen: 'Wat hebben de scholen te bieden en waar past dit in de wijk / stad ?' Wel heeft stedelijke vernieuwing enige invloed, omdat na renovatie van de woningen de 'oude' bewoners vaak niet meer terugkomen en hiervoor in de plaats 'yuppen' in de deelgemeente komen wonen. Op die manier kan een bevolkingsmix optreden met 50 % autochtonen en 50 % allochtonen. Er zijn echter ook ouders die hun kinderen naar een school in een andere wijk brengen. Bos en Lommer heeft 2 islamitische scholen (deze scholen hebben een bovenregionale functie). Vanuit andere deelgemeenten komen ook kinderen naar deze scholen toe. In de praktijk komen 20 kinderen uit Bos en Lommer en 50 kinderen uit andere deelgemeenten. Op deze scholen zitten alleen islamitische kinderen. Hoewel het vanuit de vrijheid van onderwijs gezien wel zou mogen, kiezen autochtone mensen niet voor een islamitische school. In welke mate heeft de stad Genk de multiculturele kinderopvang kunnen sturen? Hoe lag de verhouding tussen de centrale en lokale overheid? Het is een gedeelde verantwoordelijkheid. Als dit belang lokaal echter onder de aandacht komt, worden er lokaal ook extra inspanningen geleverd om het zo goed mogelijk vorm te geven. In dit geval was de keuze om het gebouw van de kinderopvang op het snijpunt tussen een voornamelijk autochtone wijk en een allochtone wijk neer te zetten de beleidskeuze van de lokale overheid. Op die manier kunnen kinderen uit beide wijken naar de kinderopvang komen. Welke voorwaarden moet je scheppen om de bewonersbetrokkenheid te vergroten? Het is niet vanzelfsprekend dat als je in een bepaalde wijk woont, je dan automatisch bij die wijk betrokken bent. Hier moet meer voor gebeuren. Vaak is het zo dat mensen pas in actie komen wanneer de noodzaak wordt gevoeld. Het beste is om mensen reeds bij de beleidsvorming te betrekken. Kleine activiteiten zoals straatfeesten kunnen veel opleveren. Het hoeft geen probleem te zijn om meerdere feesten in een wijk te hebben. Dit is ook afhankelijk van de locatie en het soort woningbouw. In Den Haag zijn er veel woonblokken en wordt er per woonblok subsidie gegeven voor een feest. Het doel is dat mensen met elkaar in contact komen. In die zin zijn de voorbereidingen voor een feest soms belangrijker dan het uiteindelijke feest zelf. 35


Welk beleid wordt er gevoerd ten aanzien van de inrichting van de openbare / publieke ruimte? Op lokaal niveau moet men blijven investeren in sociale accommodaties die een ontmoetingsfunctie hebben. Ook de bereikbaarheid (oversteken van straten e.d.) speelt hierbij mee. Dit wordt beschreven in een meerjarenplan. Er is echter meer nodig dan een meerjarenplan. Er kan ook veel bereikt worden via stedelijke vernieuwing (Bos en Lommer). Bos en Lommer kent veel kleine, vochtige woningen. De afspraak is nu dat bij nieuwbouw de woningen wat groter worden gebouwd. Bij renovatie worden van 2 woningen 1 woning gemaakt. Tijdens deze renovatie verhuizen de bewoners tijdelijk naar wisselwoningen. In de praktijk blijkt dat 40% van de bewoners niet meer terugkomt naar de nieuwe / gerenoveerde woning. Vaak worden deze grotere woningen dan bewoond door yuppen. Die hebben vaak ook weer andere wensen t.a.v. scholen en voorzieningen in de wijk. Dit zorgt voor positieve vernieuwingen, maar soms ook meer (en veeleisender) vragen ten aanzien van de wijk. In de stad Genk lopen momenteel vijf bouwprojecten. Hierbij worden nu ook mensen met een sociologische achtergrond betrokken. Vroeger waren dat voornamelijk technisch geschoolde mensen van het architectenbureau. Het bouwproject vormt een geïntegreerd geheel met de inrichting van de openbare ruimte, zoals het inrichten van een speel- of trapveldje. Hierbij wordt nauw samengewerkt met de wijkmanagers en opbouwwerkers in de wijk. Zij weten wat er speelt en waar behoefte aan is. Deze samenwerking werkt prima. In hoeverre hebben burgers invloed op de wijk(budgetten)? Wat kunnen ze zelf besteden? In Vlaanderen zijn de budgetten om te besteden laag voor burgers. De budgetten bedragen ongeveer € 2500. Bos en Lommer is als 'krachtwijk' aangewezen. Dit houdt extra ondersteuning in vanuit het Rijk op het gebied van wonen, werken, leren, integreren en veiligheid. In Bos en Lommer hebben zes buurten een budget van € 65000 dat ze zelf mogen besteden. Daarnaast krijgt de wijkaanpak vanuit het Rijk twee miljoen euro. Over de besteding van dit bedrag beslist het bestuur van de Deelraad, maar de voorstellen worden wel voorgelegd aan de bewoners. Op het welzijnsprogramma van de deelgemeente hebben de bewoners geen invloed. In Den Haag hebben wijkbewoners enige invloed op het welzijnsprogramma in hun wijk. Dit om de participatie te vergroten. Segregatie Segregatie is aanwezig in het Europees beeld. Mensen van dezelfde etniciteit wonen bij elkaar in dezelfde wijken en hebben daar hun sociale leven. Daarom moet er zo goed mogelijk gewerkt blijven worden aan ontmoeting, uitwisseling en participatie. Lokale bestuurders hebben soms weinig grip op bepaalde zaken, zoals huwelijksmigratie. De combinatie met de economische crisis kan leiden tot gevoelens van bedreiging. Dit is een lastig spanningsveld. Migratie uit Oost-Europa Sinds de openstelling van de Europese grenzen is het aantal mensen uit Oost-Europese landen in de (grote) steden enorm toegenomen. Dit zorgt voor een grote druk op de lokale bestuurders om hier mee om te gaan. Lokale overheden worden geconfronteerd met schrijnende woonsituaties en druk op de wijken. Dit levert veel klachten op en brengt sociale spanningen met zich mee. Voor dit probleem zullen programma’s opgesteld moeten worden. Bos en Lommer pakt de huisjesmelkers aan. Er is echter onvoldoende capaciteit om mensen te (her)huisvesten. Het is ook lastig om deze groep mensen te bereiken. Ze staan lang niet altijd ingeschreven als woningzoekenden en zijn slecht 36


geĂŻnformeerd over de werkwijzen en procedures. Ook nemen ze nauwelijks deel aan het sociale leven. Genk herkent dit probleem minder. Ze hebben van oudsher al een grote groep mensen in hun stad van Oost-Europese afkomst, vanwege de industrie. Programma Recht op Wonen Brussel In Brussel heeft Samenlevingsopbouw in de strijd tegen armoede en sociale uitsluiting een programma ontwikkeld dat gericht is op wonen. Het uitgangspunt is het grondrecht op (menswaardig) wonen. Het accent werd verschoven van de leefbaarheid van de wijk (verfraaien van de wijk) naar wonen. Dit omdat na vernieuwingsprojecten in de wijk de gerenoveerde woningen niet meer betaalbaar waren voor mensen met een laag inkomen. Samenlevingsopbouw vroeg zich af of met de vernieuwingsprojecten niet juist de middenklasse ondersteund werd ten koste van de minder draagkrachtige doelgroepen. Had hier een sociaal verdringingssysteem plaatsgevonden? Te ver doorgeschoten professionalisering? Men heeft het wijkgericht werken (grotendeels) verlaten omdat het huisvestingsprobleem zich wel in de wijk manifesteert, maar de oplossing op hoger niveau gezocht moet worden. In 2008 zijn er twaalf sociale woningen bijgekomen, terwijl er 32000 mensen op de wachtlijst staan. Er is een coĂśperatie opgericht om woningen op te kopen, waarbij thuislozen en mensen die minder draagkrachtig zijn via een spaarsysteem de mogelijkheid krijgen om een woning te kopen. Hoe kan je het effect van initiatieven op het gebied van sociale cohesie meten? Het gaat vaak om goedbedoelde initiatieven, maar welke impact hebben die nu eigenlijk? De meningen hierover lopen uiteen. Je zou het doel van de bijeenkomst kunnen beschrijven en met een voor- en nameting kunnen kijken of er meer mensen komen. Dan weet je echter nog niet veel. Het turven van aantallen levert je weinig op. Een aantal aanwezigen meent dat we ons niet gek moeten laten maken door cijfers. Wat we willen bereiken is het tegengaan van belemmeringen om elkaar te ontmoeten, om bv. sociaal isolement tegen te gaan. Waarom moet alles een doel hebben? Gewoon elkaar ontmoeten is menselijk.

37


5. BIJLAGEN 5.1. Deelnemerslijst studieconferentie A. Bakker – Osinga H. Balthazar A. Bierkens L. Boudry L. Braspenning H. Broekman M. Broens J. Bussemaker S. Couwenberg F. de Boer H. De Brandt H. de Bresser J. Deklerck B. de Leede A. Demeulemeester A. DevillÊ M. de Wit J. De Witte M. Dhoore L. Dirix G. Doyen L. Gellynck I. Goossens J. Groeneveld D. Habils S. Hardorff C. Heeres J. Hopstaken I. Kasem K. Kolen M. Langenberg G. Leusink K. Locus J. Martens H. Meelissen P. Meulenberg N. Moerkoert J. Mostinckx K. Neefjes A. Nugteren N. Out P. Salmon G. Schouw F. Sidali J. Spigt

Stichting Osinga Ages CVN Kenniscentrum Vlaamse Steden Laura Braspenning Broekman & Partners Zet CMO Brabant Nederlands staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Ministerie VWS LOCUS vzw ANV Onderwijs Leuvens Instituut voor Criminologie (LINC), Katholieke Universiteit Leuven SWS Welzijn Schiedam ACW, Verenigde Verenigingen Katholieke Universiteit Leuven Casemanagement Groep Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor Racismebestrijding Stad Genk Stad Genk Agentschap Binnenlands Bestuur, Inburgering Kind en Gezin CVN Gemeente Capelle aan den IJssel Stad Genk Boog ANV Gemeente Bergen op Zoom Adviesbureau Van de Bunt Stichting Welzijn Helmond Langenberg Advies b.v. Verwey - Jonker Instituut Vlaams Minderhedencentrum vzw Samenlevingsopbouw Brussel Dorpsplanplus Gemeente Goes Gemeente Barendrecht CVN Verdiwel Gemeente Zwijndrecht Scoop Stad Genk Netherlands Institute for City Innovation Studies (NICIS) Gemeente Amsterdam, Stadsdeel Bos en Lommer Wethouder Sociale Zaken gemeente Dordrecht 38


A. Storms M. Stuart J. Tillie P. Vancauwenberghe M. Van Damme D. van den Bout T. van den Klinkenberg S. van der Beek J. van Deursen J. Vandeurzen F. van Dok W. van Gelder T. Vanthillo L. Vereertbrugghen K. Vos W. Woertman

Gemeente Goes Instituut voor Migratie en Etnische Studies (IMES), Universiteit van Amsterdam Stad Gent CVN CVN CVN Scoop Gemeente Barendrecht Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin Hogeschool Rotterdam CVN VVSG CVN

39


5.2. Leden van de CVN-werkgroep stadsontwikkeling

Jef Mostinckx Paul Salmon Marijke Van Damme Tineke van den Klinkenberg Wim Woertman

Lid stuurgroep welzijn CVN Lid stuurgroep welzijn CVN Projectmedewerker welzijn CVN Lid stuurgroep welzijn CVN Lid stuurgroep welzijn CVN

40


5.3. Verslaglegging studieconferentie

De verslaglegging op de studieconferentie in Dordrecht op 19 november 2009 gebeurde door: Annemie Bierkens Ingrid Goossens Gerda Leusink Ties Vanthillo

41


5.4. Leden van de CVN-stuurgroep welzijn Voorzitters -

Dhr. D. van den Bout (SCOOP) Mevr. W. Demeester (vm. Vlaams Minister van welzijn)

Secretariaat -

Mevr. M. Langenberg-Tissot van Patot (Nederlands secretaris CVN tot juli 2009) Mevr. M. De Vos (projectmedewerker welzijn CVN 2007-2008) Mevr. M. Van Damme (projectmedewerker welzijn CVN 2009)

Vlaamse leden -

Mevr. K. Van Puyenbroeck (Vlaamse Overheid, Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, stafmedewerker Internationaal Beleid & Gelijke Kansen) Mevr. M.A. Van Hijfte (Vlaamse overheid, Agentschap voor Sociaal-Cultureel Werk voor Jeugd en Volwassenen) Dhr. G. Hautekeur (Samenlevingsopbouw Vlaanderen vzw) Dhr. J. Mostinckx (vm. bestuursdirecteur en coรถrdinator internationaal welzijnsbeleid, Vlaamse overheid) Dhr. P. Van Schuylenbergh (VVSG, Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten vzw) Dhr. P. Goris (Pluralistisch overleg welzijn vzw) Dhr. P. Van Bortel (Vlaams Welzijnsverbond)

Nederlandse leden -

Dhr. F. de Boer (ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport) Dhr. A. Jansen (Arthur Jansen Advies) Mevr. T. van den Klinkenberg (vm. wethouder Amsterdam, vm. directeur/ bestuurder Forum) Mevr. T. Meinema (Movisie) Mevr. M. de Wit-Greuter (wethouder Moerdijk) Dhr. W. Woertman (vm. medewerker Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport)

42


5.5. Commissieleden CVN Voorzitters Dhr. Herman Balthazar (voorzitter Vlaanderen) Dhr. Wim van Gelder (voorzitter Nederland) Leden Mevr. Christine Claus Mevr. Anke Buiteveld Dhr. Jari Demeulemeester Dhr. Joop Daalmeijer Mevr. Wivina Demeester Mevr. Margot GenerĂŠ Dhr. Guy Janssens Mevr. Margriet Leemhuis Mevr. Annick Schramme Mevr. Greetje van den Bergh Dhr. Dick van den Bout Dhr. Harry Martens Mevr. Dorien Scheerhout Dhr. Koen Verlaeckt

43


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.