Advies Welzijn in tijden van onbehagen (eindadvies) onderwerp
Welzijn in tijden van onbehagen (eindadvies)
datum
25 oktober 2004
aan
• mevrouw Inge Vervotte, Vlaams minister van Welzijn, Gezin en Zorg; • de heer Atzo Nicolaï, Nederlands staatssecretaris van Buitenlandse Zaken; • de heer Geert Bourgeois, Vlaams minister van Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media en Toerisme; • de heer Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel. • Afschrift aan de heer Drs. M.P. van Gastel, directeur-generaal Welzijn en Sport, ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport; • de heer Mark Morris, wnd. secretaris-generaal Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, ministerie van de Vlaamse Gemeenschap; • de heer Jan Casaert, wnd. directeur-generaal Gezin en Maatschappelijk Welzijn, ministerie van de Vlaamse Gemeenschap; • de heer Jos Van Rillaer, directeur-generaal Cultuur, ministerie van de Vlaamse Gemeenschap.
advies
“De Commissie Cultureel Verdrag Vlaanderen-Nederland (CVN) biedt u hierbij het verslagboek aan van de conferentie “Welzijn in tijden van onbehagen” die op 17 juni jl in het kader van het welzijnsproject werd georganiseerd. Wij stuurden u al eerder de kaderstellende nota “Welzijn in tijden van onbehagen”, de inventarisatie van de reeds bestaande samenwerking en de verslagboeken toe van de studiedagen “Plattelandsontwikkelingen”, “Kwaliteitsbeleid in de welzijnszorg” en “Interculturaliteit in het welzijnswerk”, die in de loop van 2003 als voorbereiding op de conferentie werden georganiseerd. Ondanks een hoog welvaartsniveau blijkt er in het begin van de 21 ste eeuw in Nederland en Vlaanderen een wijdverspreid gevoel van onbehagen te bestaan. De deelnemers aan de conferentie hebben op basis van de analyses van de inleiders Mark Elchardus, hoogleraar aan de VUB in Brussel, en Hans Adriaansens, voorzitter Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (zie hoofdstuk III.3 en III.4), aanbevelingen opgesteld om dit onbehagen te bestrijden. Oplossingen werden gezocht in de richting van meer burgerparticipatie, empowerment van de burger, vergroting van de leefbaarheid en de sociale cohesie en het betrekken van het middenveld. Dit vereist een hierop toegespitst welzijnswerk. De neerslag van de discussie vindt u terug in hoofdstuk V. Op basis van dit materiaal hebben de inleiders van de workshops en de stuurgroepleden de aanbevelingen in hoofdstuk II opgesteld. Alle betrokkenen vonden het uiterst inspirerend om samen na te denken over vraagstukken die ons aan beide kanten van de grens bezighouden en om ervaringen uit te wisselen. Deze behoeften werden duidelijk verwoord in de aanbevelingen (zie bv. het grote aantal aanbevelingen die zowel tijdens de studiedagen als in alle workshops op de conferentie werden geformuleerd om samen verder onderzoek te doen). Belangrijk is ook dat de welzijnssector door samenwerking met Vlaanderen zich binnen Europa sterker kan opstellen, meer invloed kan uitoefenen en een beter gebruik
kan maken van de subsidiemogelijkheden die in dat kader geboden worden. Men is algemeen van oordeel dat voor de bevordering van de samenwerking en de uitwisseling van kennis en ervaring de fysieke ontmoeting juist in deze sector onmisbaar is. De Vlaams-Nederlandse samenwerking mag niet worden beperkt tot het verknopen van digitale kennisnetwerken, hoe zinvol dergelijke projecten ook zijn. De plenaire Commissie Cultureel Verdrag Vlaanderen-Nederland, in vergadering bijeen in Brussel op 15 oktober 2004, dringt dan ook aan op de installatie van een Vlaams-Nederlands overlegplatform om ook in de toekomst kennis en ervaringen uit te wisselen, nieuwe trends te signaleren en de samenwerking in Europees kader te stimuleren. Zonder extra ondersteuning zowel in financiële als in personele zin kan CVN zelf het project “Welzijn in tijden van onbehagen” echter niet langer voortzetten en geen coördinerende rol in het Vlaams-Nederlands overleg meer vervullen. Er moet daarom bekeken worden of de beide administraties dan wel een Vlaamse en een Nederlandse instelling (landelijke welzijnsorganisaties, kenniscentra of onderzoeksinstituten) deze coördinerende taak zouden kunnen overnemen. CVN stelt na overleg met de vertegenwoordigers van uw departement en van de Vlaamse administratie voor om de CVN-stuurgroep voorlopig nog enige tijd in stand te houden zodat een goede overgang wordt bewerkstelligd. De CVN-stuurgroep zal in het voorjaar van 2005 een colloquium organiseren ter voorbereiding van een advies over de continuering van de VlaamsNederlandse samenwerking in de zo belangrijke welzijnssector. Wij zijn u zeer erkentelijk voor de ondersteuning die wij de afgelopen twee jaar van u voor dit project hebben gekregen en vragen u ook de voortzetting van het project door de installatie en de ondersteuning van een Vlaams-Nederlands platform te faciliteren.” Als bijlage werd het verslagboek van de conferentie van 17 juni 2004 meegestuurd. De verschillende aanbevelingen van de conferentie worden samengevat in hoofdstuk 3 (p. 12 t.e.m. 24): gevolg
Op 3 januari 2005 antwoordde M.C.F. Verdonk, Nederlands minister van Vreemdelingenzaken en Integratie : “Veel dank voor toezending van het rapport ‘Welzijn in tijden van onbehagen’, het verslag van een conferentie in Brussel op 17 juni 2004. Het is zonder meer positief dat de Vlaamse en Nederlandse deskundigen over dit zeer actuele thema in het integratiebeleid van nieuwe burgers gedachten wisselen. We kunnen aldus beter van elkaars ervaringen gebruik maken. Verschillende van de aanbevelingen zijn ook al onderdeel van het Nederlandse integratiebeleid, waaraan ik mede vorm geef. Dit geldt bijvoorbeeld voor het belang van burgerparticipatie, leefbaarheid van de directe woonomgeving, duale trajecten (learning on het job), en de basiskennis die elk individu nodig heeft om mee te kunnen in de kennismaatschappij. Tot die basiskennis horen mijns inziens de Nederlandse taal, gemeenschappelijke waarden en normen, maar ook de noodzakelijke vaardigheden om in de Nederlandse samenleving economisch zelfredzaam te zijn. Sociale participatie kan in mijn beleving het beste gestalte krijgen
wanneer burgers zich verantwoordelijk weten voor zichzelf en voor elkaar. De overheid kan dit stimuleren, maar moet die verantwoordelijkheid niet overnemen. De ontwikkeling van een lokaal integratiebeleid in samenhang met het rijksbeleid is thans een belangrijk speerpunt in het Nederlandse integratiebeleid. Dit met inbegrip van stimulering van de dialoog tussen burgers, zodat men elkaar ondanks verschillen in culturen beter begrijpt en gevoelens van onveiligheid en onbehagen weggenomen kunnen worden. Nieuwe burgers moeten zich inspannen om bij de samenleving te horen, en omgekeerd moet die samenleving zorgen dat nieuwe burgers er bij kunnen horen. Het is deze tweezijdigheid die ik in het integratiebeleid wil benadrukken. Dat is meer dan bevordering van toegankelijkheid van welzijnsinstellingen die in uw voorafgaande studiedag (14 november 2003) nog centraal stond. Tussen die studiedag en de conferentie (17 juni 2004) constateer ik dan ook een positieve ontwikkeling in het denken over deze problematiek. Ten slotte wil ik u graag aanbevelen uw bevindingen breed te verspreiden onder collega bewindspersonen, gemeenten en particuliere organisaties, met name toegespitst naar specifieke thema’s of beleidsverantwoordelijkheden. Dit biedt een meervoudige garantie dat het resultaat van uw werkzaamheden door kan klinken in het Nederlandse integratiebeleid.”
Op 4 februari 2005 antwoordde Clémence Ross-van Dorp, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport: ”Op de eerste plaats zeg ik u hartelijk dank voor het mij toegezonden verslagboek, dat gewijd is aan de Vlaams-Nederlandse conferentie “Welzijn in tijden van onbehagen”, die op 17 juni 2004 te Brussel werd gehouden. Het was jammer, dat ik de bijeenkomst wegens agendatechnische redenen zelf niet kon bijwonen. In haar - mede namens mij - uitgesproken openingsspeech noemde mijn Vlaamse ambtgenote, Adelheid Byttebier, een eerder welzijnsproject van de Commissie Cultureel Verdrag Vlaanderen-Nederland (de CVN) een “lerend netwerk”. Dit lijkt mij ook een goede omschrijving van het project “Welzijn in tijden van onbehagen”, dat met bovengenoemde conferentie werd afgesloten. In uw brief vraagt u aandacht voor een mogelijk vervolg. Laat ik voorop stellen, dat ik van mening ben, dat op basis van de artikelen 1 en 2 van het Vlaams-Nederlandse Culturele Verdrag van 17 januari 1995 er permanent aandacht moet zijn in dit kader voor het onderwerp welzijn. Ik stel het dan ook bijzonder op prijs, dat u besloten hebt om uw Stuurgroep Welzijn (voorgezeten door mevrouw Judith Belinfante) voorlopig nog enige tijd in stand te houden, zodat een goede overgang naar een volgende programmatische activiteit plaats kan vinden. In verband hiermee vraag ik graag uw aandacht voor het feit dat in Nederland op dit moment hard wordt gewerkt om per 1 januari 2006 de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) in te voeren. De WMO wordt het wettelijke kader voor het welzijnswerk op lokaal niveau. Ook in Vlaanderen zijn er, zoals blijkt uit de Beleidsnota 2004-2009 d.d. 25 oktober 2004 van Inge Vervotte, Vlaams minister voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, veel ontwikkelingen gaande.
Het is bijzonder belangrijk dat over de positieve mogelijkheden van het nieuwe beleid niet alleen gesproken wordt door landelijke en lokale ambtsdragers en hun medewerkers, maar dat ook de mensen, de burgers zelf gelegenheid krijgen zich te oriënteren. De Vlaams-Nederlandse samenwerking kan daarbij een prima voertuig zijn. Ik wil degenen die zich gaan bezig houden met de vervolgactiviteiten dan ook graag het volgende meegeven. Het is belangrijk dat er Vlaams-Nederlandse uitwisselingsmogelijkheden komen voor mensen (burgers), die op lokaal niveau nauw betrokken zijn bij welzijnsactiviteiten, hetzij als vrijwilliger, als bestuurder of als cliënt. Wat mij betreft mag bij de vervolgactiviteiten hier een zwaar accent worden gelegd. Inhoudelijk en financieel dient de uitwisseling niet alleen door uw commissie en de CVN-verdragspartners gedragen te worden, maar ook door deelnemende gemeenten, provincies en kennisinstituten. Het is ook niet nodig dat alle faciliteiten gratis worden aangeboden. De centrale coördinerende rol dient mijns inziens bij de Commissie CVN te blijven. In het voorjaar van 2005 zal hierover door u een colloquium worden georganiseerd. Graag laat ik mij over de resultaten daarvan informeren.”