Advies Adviezen aan de Nederlandse en Vlaamse regering onderwerp
Nederlands in het Europees octrooibureau
datum
3 december 2001
aan
de heer W. Kok, minister-president van Nederland de heer G. Verhofstadt, eerste minister van BelgiĂŤ de heer P. Dewael, Vlaams minister-president de heer J.J. van Aartsen, Nederlands minister van Buitenlandse Zaken de heer L. Michel, Belgisch minister voor Buitenlandse Zaken de heer D.A. Benschop, Nederlands staatssecretaris voor Buitenlandse Zaken de heer P. Van Grembergen, Vlaams minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Ambtenarenzaken en Buitenlands beleid
cc
de heer K. Jaspaert, algemeen secretaris Nederlandse Taalunie
advies
De Commissie Cultureel Verdrag Vlaanderen-Nederland heeft op haar vergadering van 30 november 2001 in Brussel kennis genomen van de plannen om het Nederlands niet te erkennen als volwaardige werktaal in het op te richten Europees octrooibureau. De leden hebben hierover hun verontrusting geuit. Denkend aan de ervaringen met het Europees Merkenbureau, dringt de Commissie er bij alle bevoegde bewindslieden in Nederland, BelgiĂŤ en Vlaanderen op aan dat het Nederlands op voet van gelijkheid met de andere talen gebruikt wordt binnen het octrooibureau. De voorbereidende besprekingen wekken de indruk dat de Vlaamse regering, de Nederlandse en de Belgische regering geen gezamenlijk standpunt verdedigen op het Europese niveau. Artikel 5 van het Cultureel Verdrag (1995) vraagt dat Nederland en Vlaanderen vooraf overleg zouden plegen over in Europese organen en multilaterale fora in te nemen standpunten. Een vergelijkbare bepaling staat ook in het Taalunieverdrag dat in 1980 tussen Nederland en BelgiĂŤ werd gesloten. In artikel 4, f spreken beide landen af over "het voeren van een gemeenschappelijk beleid met betrekking tot de Nederlandse taal en letteren in internationaal verband, in het bijzonder in de Europese Gemeenschappen". Artikel 4, g, is nog explicieter en heeft het over "het plegen van overleg, wanneer in hun betrekkingen tot derde landen of tot internationale instellingen of bijeenkomsten de belangen van de Nederlandse taal of de doelstellingen van dit Verdrag in het geding zijn". De Commissie dringt erop aan dat alsnog overleg plaats vindt tussen de verschillende regeringen en dat gezamenlijk wordt geijverd voor een volwaardige positie van het Nederlands op het Europese forum, ook in het octrooibureau.
gevolg
Op 17 december 2001 stuurde Paul Van Grembergen, Vlaams minister
van Binnenlandse Aangelegenheden, Ambtenarenzaken en Buitenlands Beleid, het volgende antwoord: "Zoals u weet, draag ik de Vlaams-Nederlandse samenwerking meer dan een warm hart toe. Ook is het mijn overtuiging dat Europa haar diversiteit eer moet aandoen en dus de gelijkheid van de officiële talen moet koesteren en verdedigen. Het ware ideaal mochten Vlaanderen en Nederland in deze een gezamenlijk front vormen. In het kwestieuze dossier stel ik echter vast dat de praktijk er enigszins anders uitziet. In een document van de Nederlandse overheid lees ik namelijk volgend met het bevoegde regeringslid geconcerteerde standpunt: 'Nederland hecht aan zo min mogelijk vertaalkosten en dus aan een efficiënt talenregime met zo min mogelijk talen. Nederland steunt de Commissie in haar voorstel voor een drie-talenregime geënt op de systematiek van het Europese octrooi (Eng., Dts., Fra.), maar kan zonodig, met het oog op efficiency en kostenbesparing, ook leven met een één-talenregime (Eng.). Een aantal lidstaten hecht echter sterk aan het gebruik van de eigen taal en hamert op het beginsel van nondiscriminatie. Gevolg van het gebruik van alle officiële talen van de lidstaten is dat de vertaalkosten van het gemeenschapsoctrooi aanzienlijk worden opgedreven, waardoor het gemeenschapsoctrooi uiteindelijk onaantrekkelijk wordt voor de gebruiker. Dit is voor Nederland onacceptabel". De Vlaamse regering formuleerde gisteren opnieuw haar standpunt dat neerkomt op een precisering, rekening houdend met de opinie van onder meer het Vlaamse bedrijfsleven, van het Vlaams regeerakkoord, waarin de handhaving van het huidige EU-talenregime staat verwoord. De minister-president van de Vlaamse regering herhaalde de boodschap van het regeerakkoord ook reeds in het Vlaams Parlement. De vermelde precisering bestaat er in dat de aanvraag van een gemeenschapsoctrooi in de 11 officiële talen moet kunnen gebeuren, dat de rechtsgeldigheid van het octrooi gekoppeld is aan de vertaling van de samenvatting en de conclusies van het octrooi in de 11 officiële talen én dat gedingvoering in de 11 officiële talen mogelijk is. Als terugvalpositie deelt de Vlaamse regering met meerdere lidstaten dat er geopteerd wordt voor één taal wegens minder discriminerend dan het door de Europese Commissie en het Belgisch voorzitterschap voorgestelde regime waarin 3 talen de boventoon zullen voeren, allen wetende dat Duitsland en Frankrijk dit onaanvaardbaar vinden. In de besprekingen op het niveau van de Europese ministers detecteer ik een tendens naar een "Europa op twee snelheden" inzake talenbeleid. Het afnemende verzet tegen dit twee-snelhedenbeleid van andere lidstaten dan de "grote drie" in kwestieus dossier voedt deze indruk. Het octrooidossier kan bijgevolg bezwaarlijk een hoopgevend dossier worden genoemd. Desalniettemin sterkt het wel mijn overtuiging dat een intensivering van de samenwerking met Nederland een "must" is, al was het maar om een betere verdediging van gedeelde belangen in Europa te bewerkstellingen." De Nederlandse staatssecretaris voor Buitenlandse Zaken D. A. Benschop reageerde op 29 december 2001 als volgt op de brief van de Commissie Cultureel Verdrag Vlaanderen-Nederland:
"De Europese Unie kent 11 officiële talen die gelijkwaardig aan elkaar zijn. Zo beraadslaagt en besluit de Raad van Ministers alleen op basis van documenten die gesteld zijn in alle 11 officiële talen. Daarnaast wordt Europese wetgeving pas van kracht zodra zij in alle officiële talen in het Publicatieblad van de EU is gepubliceerd. Nederland hecht zeer aan deze gelijkwaardigheid van de officiële talen van de Unie. Het is dan ook staand Nederlands Regeringsbeleid dat de rol van de Nederlandse taal zo veel mogelijk wordt beschermd zodra het talenregime voor (nieuwe) EUinstellingen onderwerp van discussie is. Niettemin is dit voor een aantal gespecialiseerde EU-instellingen met een sterk technisch karakter niet altijd mogelijk. In sommige gevallen nopen praktische -en/of kostenoverwegingen ertoe dat Nederland instemt met een beperkt talenregime. Het door u aangehaalde Europese Merkenbureau is daarvan een voorbeeld. Ook in de lopende onderhandelingen over het talenregime voor het Gemeenschapsoctrooi (overigens niet te verwarren met het Europese Octrooi) spelen praktische -en kostenoverwegingen een belangrijke rol. Nederland is voorstander van een zo beperkt mogelijk talenregime, opdat het Gemeenschapsoctrooi betaalbaar wordt en concurrerend t.o.v. het Amerikaanse en Japanse octrooi. In dit licht heeft Nederland in de Interne Markt-, Consumenten-, en Toerisme Raad (IMC&T Raad) een voorkeur uitgedragen voor een één-talenregime - het Engels. Nederland kan echter ook leven met aansluiting bij het drie-talenregime (Eng., Dts., Fra.) zoals dat thans reeds door het Europees Octrooibureau (EOB) te München wordt gehanteerd. Mocht echter geopperd worden extra talen aan dit bestaande talenregime van het EOB toe te voegen, zal Nederland daarmee niet instemmen. De Tweede Kamer heeft bij verschillende gelegenheden - in het bijzonder het Algemeen Overleg dat periodiek tussen Kamer en Regering plaatsvindt ter voorbereiding van de IMC&T Raad - van dit Regeringsstandpunt kennisgenomen en daarvoor begrip getoond. Ook vanuit het Nederlandse bedrijfsleven, dat nu reeds het merendeel van zijn octrooiaanvragen in het Engels indient, kan het door Nederland uitgedragen standpunt op instemming rekenen. Er vindt met regelmaat overleg plaats tussen Nederland en België wanneer talenkwesties in EU-verband opkomen. Daar waar noodzakelijk wordt overleg gevoerd in het kader van bijeenkomsten van de Raad van Ministers, maar ook tijdens de bijeenkomsten van de gebruikelijke (ambtelijke) Brusselse gremia als het Comité van Permanente Vertegenwoordigers bij de EU en de verschillende Raadswerkgroepen. Uiteraard worden ook bilaterale bezoeken tussen Nederlandse en Belgische bewindslieden daartoe benut. Meest recent voorbeeld daarvan is het onderhoud dat ik medio januari had met de Vlaamse minister Van Grembergen en waarin in toezegde contact te zullen houden wanneer in EU-verband taalkwesties spelen." Louis Michel, Belgisch Vice-Eerste Minister en Minister van Buitenlandse Zaken, stuurde de Commissie op 8 februari 2002 het volgende antwoord: "Ik kan U verzekeren dat ik volkomen begrip kan opbrengen voor het belang dat de Commissie hecht aan het gebruiken van het Nederlands op voet van gelijkheid met de andere talen in het octrooibureau. Een gelijkaardig standpunt werd overigens ingenomen door de Vlaamse
regering tijdens de coĂśrdinatie op Belgisch niveau (P11), met name dat zowel bij de aanvragen als bij de toekenning van de Gemeenschapsoctrooien alle elf communautaire talen op een gelijke voet behandeld dienen te worden. Zoals U weet heeft het voorbije Belgisch Voorzitterschap al het mogelijke gedaan om tot een akkoord te komen inzake het Gemeenschapsoctrooi. Bij het zoeken naar een compromis werd zowel rekening gehouden met de gevoeligheden bij de lidstaten (o.m. taalregeling) als met de vereisten van het octrooi, meer bepaald "eenvoudig te gebruiken, van hoge kwaliteit en concurrerend ten opzichte van de handelspartners zijn". Het is evenwel evident dat dit laatste doel slechts bereikt kan worden mits een significante vermindering van de vertaalkosten. Een vertaling van alle documenten van het octrooi in alle talen van de Gemeenschap zou dit octrooi immers onbetaalbaar maken, zeker na de uitbreiding van de EU. Nochtans voorzag het compromisvoorstel van het Belgisch Voorzitterschap in de mogelijkheid om het octrooi in te dienen in de taal van de aanvrager, en zouden de lidstaten, indien zij dit wensen, de conclusies (claims) in hun officiĂŤle taal kunnen laten vertalen. Zoals u wellicht vernomen heeft, was er op de Raad Interne Markt van 20 december 2001 geen consensus over dit voorstel, hoewel 12 lidstaten akkoord gingen. Dit betekent dat de onderhandelingen onder het Spaans Voorzitterschap dienen verdergezet te worden. Van zodra het Voorzitterschap concrete voorstellen hiervoor op tafel legt, zullen mijn diensten een speciale coĂśrdinatievergadering beleggen, zodat het Belgisch standpunt terzake geformuleerd kan worden, waarbij terdege rekening zal gehouden worden met de vragen van Vlaamse zijde. Voor wat betreft het voorafgaand overleg tussen Nederland en Vlaanderen met het oog op het innemen van een gezamenlijk standpunt op Europees niveau, kan ik U niet bevestigen of er over het Gemeenschapsoctrooi overleg heeft plaatsgevonden. Aan Belgische kant ligt de bevoegdheid om initiatieven te nemen voor een dergelijk overleg immers bij de Vlaamse regering."