CVN advies Samenwerking openbare omroepen Nederland-Vlaanderen

Page 1

SAMENWERKING OPENBARE OMROEPEN NEDERLAND-VLAANDEREN Advies 15 december 2005

Commissie Cultureel Verdrag Vlaanderen-Nederland Belliardstraat 15-17, bus 4 BE- 1040 Brussel commissie@cvn.be


1.

Inleiding ..................................................................................................... 3

2.

De 2.1. 2.2. 2.3.

Nederlands-Vlaamse omroepsamenwerking in Europees perspectief .............. De Europese televisierichtlijn ................................................................... Culturele diversiteit................................................................................. Must carry en grensoverschrijdend kijkgedrag ............................................

5 5 7 8

3.

Vormen van samenwerking op het gebied van de openbare omroep in Nederland en Vlaanderen ............................................................................................ 11 3.1. Bestuurlijke samenwerking ..................................................................... 11 3.2. Internationale dimensie .......................................................................... 13 3.3. Correspondenten ................................................................................... 13 3.4. Radio: de wereldomroep......................................................................... 14 3.5. Satellietzender BVN ............................................................................... 16 3.6. Coproducties ......................................................................................... 18 3.7. Cultuur op televisie ................................................................................ 25 3.8. Regionale televisie ................................................................................. 28

4.

Voorstel van passage voor beheersovereenkomst VRT .................................. 29

Noten ................................................................................................................ 31 Literatuurlijst ...................................................................................................... 37 Bijlagen ............................................................................................................... 39 1. Motie Atsma c.s., Tweede Kamer der Staten-Generaal (21/11/2005) 2. CVN-advies Beheersovereenkomst VRT (27/4/2005) 3. CVN-advies Culturele dimensie van de omroep in Europa (11/10/2000) 4. CVN-advies Europese Cultuurparagraaf (25/1/2002) 5. CVN-advies Audiovisuele Coproducties (9/5/2003) 6. CVN-advies Satelliettelevisie BVN (10/1/1998) 7. Schema audiovisuele fondsen 8. Lijst gesubsidieerde coproducties CoBO-fonds 9. Overzicht coproducties 10. CVN-advies Tien voor Taal (16/3/2005) 11. CVN-advies Grensoverschrijdende regionale televisie (9/11/2000) 12. CVN-advies Cultuur op televisie (14/1/2005) 13. Beknopt overzicht audiovisueel medialandschap in Nederland en Vlaanderen


1. Inleiding Geert Bourgeois, Vlaams minister van Media, tevens bevoegd voor o.m. Buitenlands beleid, vraagt CVN in een brief van 10 oktober 2005 een advies voor te bereiden wat betreft de mogelijkheden voor samenwerking tussen de openbare omroepen in Nederland en Vlaanderen. Het CVN-advies moet elementen aandragen voor een hoofdstuk “Vlaanderen-Nederland” in de nieuwe beheersovereenkomst tussen de Vlaamse overheid en de VRT, die met ingang van 1 januari 2007 in werking treedt. Dat de vraag of er een nauwere samenwerking mogelijk is tussen de publieke omroepen, ook aan Nederlandse kant wordt gesteld, blijkt uit de motie van Atsma, Bakker en Örgü, die de Nederlandse Tweede Kamer aannam op 13 december 2005. In de motie vraagt de Tweede Kamer dat de regering op korte termijn de mogelijkheden zou onderzoeken om te komen tot een hechtere samenwerking tussen de Nederlandse en de Vlaamse publieke omroepen, zowel op programmatisch als op facilitair gebied (bijlage 1)i[1]. De Nederlandse motie kadert in de discussie die momenteel in Nederland wordt gevoerd over de toekomst van de Publieke Omroep en de hertekening van het medialandschap. Daarbij worden nieuwe structuren beoogd en moet een oplossing worden gezocht voor financiële problemen. Met betrekking tot de beheersovereenkomst tussen de Vlaamse Regering en de VRT had CVN in een brief van 21 april 2005 gevraagd dat de structurele samenwerking met Nederland daarin verankerd zou worden: “Nu de nieuwe beheersovereenkomst met de VRT wordt voorbereid, willen wij u vragen daarin de verplichte samenwerking met de Nederlandse netten uitdrukkelijk op te nemen. Wij denken daarbij aan audiovisuele coproducties, aan de satellietzender BVN, aan de themakanalen (waaronder een cultuurkanaal), en aan de positie van de op derde landen gerichte radio-uitzendingen (…) Uiteraard moeten ook de Nederlandse partners hierin meegaan, maar tegelijk vinden wij dat het opnemen van enkele specifieke passages over de samenwerking met Nederland in de beheersovereenkomst met de VRT, hier een goede aanzet kan zijn.” (bijlage 2) Om aan het verzoek van de minister tegemoet te komen, verzamelde de Commissie gegevens en had ze een reeks gesprekken met onafhankelijke deskundigen en betrokkenenii[2]. Ze stelde haar advies vast op de vergadering van 15 december 2005. Een blik op de geschiedenis leert ons dat er, zoals in tal van andere sectoren, ook op mediagebied door de jaren heen tal van contacten en samenwerkingsinitiatieven zijn geweest tussen Nederland en Vlaanderen. Doorgaans ging Vlaanderen vaker bij Nederland aankloppen dan omgekeerd. Dat is niet onlogisch als men rekening houdt met de langzame ontvoogding van Vlaanderen en met het demografische en economischfinanciële schaalverschil tussen Nederland en Vlaanderen. Dat beide partners dezelfde taal spreken en een deels gemeenschappelijke geschiedenis hebben, maakt dat samenwerking voor de hand ligt. Dat ze bovendien samen verantwoordelijk zijn voor de positie van de Nederlandstalige cultuur in internationale context, voegt een extra dimensie toe.


Dat een samenwerking tussen Nederland en Vlaanderen een schaalvoordeel oplevert, biedt perspectieven inzake kostenbeheersing. Samen zijn de publieke omroepen wellicht ook beter gewapend in hun strijd tegen de particuliere mediagroepen die vooral de “kleine� publieke omroepen onder vuur nemen, bv. door hen aan te klagen voor concurrentievervalsing bij de Europese Commissie. De Commissie Cultureel Verdrag Vlaanderen-Nederland kijkt naar de verschillende vormen van samenwerking op het gebied van de openbare omroep door de jaren heen. Bij die voorbeelden die ook vandaag relevant blijven, geeft de Commissie aan of en hoe de samenwerking verbeterd kan worden. Soms ligt een dossier in de handen van de politici of de ambtenaren, soms in de handen van de omroepen zelf. Ook vermeldt de Commissie een aantal andere Nederlands-Vlaamse samenwerkingsvormen op mediagebied, waar bv. particuliere omroepen bij betrokken zijn.


2. De Nederlands-Vlaamse omroepsamenwerking in Europees perspectief

2.1. De Europese televisierichtlijn De Europese Gemeenschap deed vooral in de jaren ‘80 grote inspanningen om de audiovisuele sector te reguleren en het vrije verkeer te garanderen. De richtlijn Televisie zonder Grenzen van 1989 was de belangrijkste verwezenlijking (In 1997 werd de Televisierichtlijn in geringe mate aangepast). In de richtlijn worden de voorwaarden vastgelegd om televisie-uitzendingen door te geven binnen de Europese markt. Ook werd aan de omroepen de verplichting opgelegd om een minimum hoeveelheid “Europese producties” uit te zenden, de fameuze quota, als dam tegen met name de Amerikaanse import. In de praktijk zijn de “eigen Europese producties” overwegend “eigen nationale producties”. Doordat er meer zenders kwamen (ook buitenlandse, via de hoge bekabelingsgraad in Vlaanderen en Nederland) en die in de onderlinge concurrentiestrijd hun zendtijd verhoogden, waren er meer programma’s nodig. Die wou men liefst zo goedkoop mogelijk aankopen en dan is import de oplossing. Het maken van één aflevering van Flikken kost 350.000 euro. Het aankopen van één aflevering van Morse kost 6.000 euro, dus 60 keer minderiii[3]. Het geïmporteerde aandeel aan ingevoerde entertainmentprogramma’s bedroeg in 1984 in West-Europa 53%. Dat aandeel nam in de jaren daarop alleen maar toeiv[4]. In 1990 bedroeg het aandeel fictie – zowel eigen productie als aangekochte - in de totale zendtijd van de beide BRTN-netten 1347 uur. In 2002 was dat al 3418 uur. Daarbij moet wel worden vermeld dat de eigen fictie – in navolging van de VTM – is gegroeid van 162 uren in 1990 tot 652 uren in 2002v[5]. In 2004 was 53,28% van de aangekochte VRT-uitzendingen tussen 18.00 u en 23.00 u van Europese makelij. In 2003 was dat 48,82%vi[6]. Vlaanderen had in de eigen regelgeving, mede tot stand gekomen naar aanleiding van de oprichting van de commerciële omroep VTM, opgenomen dat de omroepen in Vlaanderen een quotum van “eigen Vlaamse producties” moesten respecterenvii[7]. Het Vlaamse “kabeldecreet” van 1987 bepaalde o.m. dat tegen 1994 50% van de uitzendingen van de commerciële omroep eigen Vlaamse producties moesten zijn. Ook bepaalde het decreet aanvankelijk dat meer dan de helft van de aandelen van de commerciële omroep in handen moesten zijn van Vlaamse dag- en weekbladuitgeversviii[8]. De Europese Commissie achtte dit in strijd met de Richtlijn. Artikel 8 van de richtlijn biedt de lidstaten echter wel de mogelijkheid maatregelen te nemen op grond van taalcriteriaix[9]. Vlaanderen kwam aan de EU-kritiek dan ook tegemoet door in artikel 102 van het Vlaamse Omroepdecreet te stipuleren dat een aanzienlijk deel van de uitzendingen moet bestaan uit “Nederlandstalige Europese producties” (in de plaats van “Vlaamse”). Ook wat de aandelen betreft, werd “Vlaamse” vervangen door “Nederlands-talige”. Deze formulering maakte samenwerking met Nederland meteen voor de hand liggend. Intussen is de passage over de aandeelhouders weggevallen nadat een einde kwam aan het monopolie van VTM als commerciële omroep in Vlaanderen. Wat het aantal uitzendingen betreft, werd ook het quotum geschrapt. Art. 115 van het gecoördineerde


omroepdecreetx[10] zegt nog enkel dat “een aanzienlijk deel moet worden besteed aan Nederlandstalige Europese producties”. Tot de opdrachten van de VRT behoort o.m. het “ontwikkelen van de identiteit en diversiteit van de Vlaamse cultuur”. Dat wordt bevestigd in de beheersovereenkomst 2002-2006, artikel 1, §3. In artikel 3, §6 staat dat “het aandeel van de Vlaamse tvproducties en van de coproducties ten minste 50% zal bedragen van het totale programma-aanbod uitgezonden tussen 18u en 23u.”xi[11] In 2002 haalde de VRT (TV1 en Canvas/Ketnet) dit streefdoel, maar dat komt mede door het heruitzenden van oude programma’s. Ook VTM haalde het streefcijferxii[12]. Terwijl in de algemene decretale bepalingen die gelden voor alle omroepen in Vlaanderen, sprake is van “Nederlandstalige producties”, gebruikt de Vlaamse overheid in haar beheersovereenkomst met de VRT dus wel de term “Vlaamse”. Het quotum spreekt echter over “Vlaamse producties en coproducties”xiii[13]. De overheid wil dus blijkbaar vooral de Vlaamse beeldindustrie stimuleren. Toch biedt de formulering ook ruimte voor de samenwerking met Nederland, aangezien coproducties van VRT met Nederlandse coproducenten binnen het quotum vallen. Dat geldt echter ook voor coproducties van VRT met andere dan Nederlandse coproducenten, terwijl in Nederland aangekochte programma’s (waar Vlaanderen geen coproducent is) buiten het quotum vallen. De Nederlandse Mediawet van 1988xiv[14] bepaalt dat instellingen die zendtijd hebben verkregen, ten minste 50% van hun zendtijd voor televisie moeten besteden aan oorspronkelijk Nederlands- of Friestalige programma-onderdelen. Hier bestaat dus een duidelijk parallellisme tussen de Nederlandse en de Vlaamse regelgeving, wat de samenwerking enkel ten goede kan komen. Terloops: als Nederland in Vlaanderen programma’s aankoopt, dan tellen die dus wel mee voor het quotum. Om Europese (co)producties te ondersteunen, lanceerde de Europese Unie de MEDIAprogramma’s. De Raad van Europa riep van zijn kant EURIMAGES in het leven. Uit een onderzoek dat werd uitgevoerd in opdracht van het Cultureel Verdrag Vlaanderen-Nederland, bleek wel dat een programma als MEDIA Plus de culturele diversiteit maar matig bevordert. Het programma verwijst expliciet naar de cultuurparagraaf en beklemtoont dat er rekening gehouden moet worden met de culturele verscheidenheid en met kleine taalgebieden, maar in de praktijk komt daar weinig of niets van terechtxv[15]. Op basis van het onderzoek adviseerde CVN o.m. dat Europese culturele programma’s – ook op mediagebied – ook bilaterale projecten, bv. tussen Vlaanderen en Nederland, i.p.v. enkel multilaterale, zouden ondersteunen. Zo krijgen kleinere cultuurgebieden zoals de Nederlandse, dat zich enkel over twee lidstaten uitstrekt, betere kansen.

Aanbeveling Voor het stimuleren van de eigen Nederlandstalige productie is het belangrijk dat de quota behouden blijven in de decretale bepalingen en in de beheersovereenkomst tussen de Vlaamse regering en de VRT. CVN is van oordeel dat de huidige tekst behouden moet blijven.


2.2. Culturele diversiteit Dat de audiovisuele sector in Europa voor discussie zorgt, heeft er onder meer mee te maken dat een televisieproductie of een film tegelijk een economisch en een cultureel product is. De culturele dimensie brengt mee dat er een correctie nodig is op de commerciële logica van de vrije concurrentie waarbij het recht van de sterkste primeert. Sinds het tot stand komen van de “cultuurparagraaf”xvi[16] in het Verdrag van Maastricht (1992), later bevestigd in het Verdrag van Amsterdam (1997), krijgen de lidstaten de mogelijkheid om stimulerende en beschermende maatregelen te nemen ten gunste van de eigen cultuur. Toen deze “exception culturelle” ter sprake kwam in de Europese discussies m.b.t. de televisieregelgeving, met name over de culturele opdracht van de publieke omroep, bleken Nederland en Vlaanderen niet op dezelfde golflengte te zitten. Vlaanderen hield vast aan de culturele uitzondering – zoals o.m. Frankrijk -, Nederland kiest voor de commerciële invalshoekxvii[17]. De lidstaten behouden, via het Protocol van Amsterdam (1997), de mogelijkheid om hun publieke omroepen te financieren. Die omroepen hebben immers een culturele, maatschappelijke, informerende taak. Bijgevolg mogen ze niet behandeld worden als “gewone” goederen en diensten. De taken voor de publieke omroepen moeten wel scherp worden gedefinieerd. CVN bracht op 11 oktober 2000 een advies uit over de Culturele dimensie van de omroep in Europa (bijlage 3). Op 25 januari 2002 formuleerde CVN een advies over de Europese cultuurparagraaf, waarbij ook aandacht werd besteed aan de omroep (bijlage 4). Ook voor het dossier van de “culturele uitzondering” gelden de strategische doelstellingen 1 en 4 die in de Strategienota Nederland van de Vlaamse Regering worden verwoord (zie hoger). Op 20 oktober 2005 keurde de Algemene Conferentie van de UNESCO de Conventie over de bescherming en promotie van de diversiteit van culturele expressies goed, kortweg de “Conventie Culturele Diversiteit” genoemd. De conventie laat landen toe om een eigen cultuurbeleid te voeren ter bescherming van de diversiteit en om de voorwaarden te scheppen waarin de eigen cultuurmarkt zich kan ontwikkelenxviii[18]. Aanbeveling Een kleinere taal- en cultuurgemeenschap als die van Nederland en Vlaanderen, heeft behoefte aan stimulerende en beschermende maatregelen. Nederland en Vlaanderen moeten die “culturele uitzondering” en de culturele diversiteit op het Europese forum blijven bepleiten en hiervoor steun zoeken bij bondgenoten. Aangezien Nederland en Vlaanderen hier elk op een ander standpunt staan, is intensief politiek en ambtelijk overleg nodig.


2.3. Must carry en grensoverschrijdend kijkgedrag Het Vlaamse omroepdecreetxix[19] bevat de zogenaamde “must carry”-regel of doorgifte-plicht. Die legt de kabelmaatschappijen in Vlaanderen de verplichting op de programma’s van een aantal omroepen gelijktijdig en onverkort door te geven. In Vlaanderen gaat het om de radio- en tv-uitzendingen van Vlaamse, Franstalige en Duitstalige omroepen in België, maar ook “2 radio-omroepprogramma’s en de televisieomroepprogramma’s van de Nederlandse openbare omroep”. In de Nederlandse Mediawet is een doorgifteplicht opgenomen voor de Nederlandstalige omroepprogramma’s van de VRT. In de wetxx[20] staat ingeschreven dat “de aanbieder van een omroepnetwerk onverkort, ongewijzigd en gelijktijdig” naast een aantal eigen Nederlandse programma’s, ook moet uitzenden: “twee televisieprogramma’s en twee radioprogramma’s van de Nederlands-talige landelijke Belgische omroepdienst”xxi[21]. De Europese Commissie was geen voorstander van een uitgebreide “must carry”-regeling maar heeft het verplicht doorgeven van de publieke omroepen nooit betwistxxii[22]. Wat Vlaanderen betreft, wou de Commissie dat er enkel een verplichte doorgifte zou zijn van de Vlaamse openbare en regionale omroepen, niet langer van de particuliere landelijke omroepen en van de Nederlandse openbare omroep. Wat Vlaanderen betreft, vraagt het decreet intussen inderdaad enkel dat de openbare omroep zou worden doorgegeven, maar de passage over Nederland werd behouden. In hun argumentatie verwijzen de Nederlandse en Vlaamse overheden o.m. naar het Taalunieverdrag en het Cultureel Verdrag. Vlaanderen vraagt van de verschillende netwerken – ook de digitale - die een “significant” aandeel van de markt hebben, een must carry voor de VRT. Niet voor de Nederlandse zenders. Voor de aanbieders van satellietpakketten acht men een must carry niet houdbaar. De Nederlandse zenders zijn al langer via satelliet beschikbaar en wat de VRT betreft, gaat men ervan uit dat sommige aanbieders VRT in hun pakket zullen opnemen omdat ze weten dat daar een markt voor isxxiii[23]. CVN bracht op 11 oktober 2000 een advies uit over de “culturele dimensie van de omroep in Europa”, waarin o.m. aandacht werd besteed aan de doorgifteplicht. (bijlage 3). De Strategienota Nederland, die de Vlaamse Regering in oktober 2005 goedkeurde, noemt o.m. de volgende strategische doelstellingen: “1. Wederzijds versterken van de dynamiek en slagkracht van Vlaanderen en Nederland als één kerngebied in Europa door het intensiveren van de bilaterale samenwerking op die terreinen waar complementaire relaties en/of gezamenlijke belangen bestaan (…) 4. Waar mogelijk en wenselijk streven naar samenwerking bij de uitvoering en implementatie van Europese en multilaterale regelgeving, naar het innemen van gemeenschappelijke standpunten en naar het gezamenlijk wegen op de besluitvorming in de Europese Unie en in multilaterale fora”. De Europese Commissie heeft vragen bij een must carry-regeling in de toekomst op alle netwerken. Mediaminister Geert Bourgeois stelt: “De nog resterende must carry


verplichtingen zullen door de Vlaamse Gemeenschap regelmatig worden geëvalueerd, waarbij zal worden nagegaan of de huidige regeling nog voldoende noodzakelijk en evenredig isxxiv[24]. CVN vindt het wel vanzelfsprekend dat een must carry er ook komt voor de (digitale) culturele zender op het ogenblik dat die wordt opgericht. De doorgifteplicht is uiteraard van belang voor het grensoverschrijdend kijkgedrag. De Vlamingen keken in de jaren ‘70 massaal naar Nederlandse shows en spelprogramma’s. In 1969 was dat al 10%, maar dat zou snel aangroeien tot 20% in 1972 en zelfs 25% in 1976. Het grote marktaandeel van Nederland bleef intact tot het einde van de jaren ’80xxv[25]. Sinds de komst van de commerciële televisie zijn zowel de Vlaamse als de Nederlandse kijkers meer op het eigen land gericht dan vroeger. Toch zorgt de gemeenschappelijke taal ervoor dat de Vlamingen gemiddeld meer naar Nederland kijken dan naar zenders uit andere taalgebieden. De laatste jaren blijft het marktaandeel van Nederlandse zenders in Vlaanderen rond de 5% schommelen. In 2004 was dat 4,2%: 1,5% voor Nederland 1, 1,8% voor Nederland 2, en 0,9% voor Nederland 3xxvi[26]. De Nederlanders besteden ook meer kijktijd aan de VRT dan aan andere buitenlandse zenders, maar er is een terugloop. Volgens cijfers van de Openbare Omroep keken in 2003 tussen 18 en 24 uur gemiddeld 68.000 Nederlanders naar VRT1 (Eén), goed voor een kijktijdaandeel (“share”) van 1,3%. Eveneens in 2003 keken gemiddeld 64.000 Nederlanders naar Canvas/Ketnet, goed voor een aandeel van 1,3%. In 2004 keken gemiddeld 60.000 Nederlanders naar VRT1 – een aandeel van 1,1% - en 50.000 naar Canvas/Ketnet – een aandeel van 1% -. In 2005 (cijfers tot 23 november) kijken gemiddeld 52.000 Nederlanders naar Eén – een aandeel van 1% - en 50.000 naar Canvas/Ketnet – een aandeel van 0,9%xxvii[27]. Het gaat hier om kijkdichtheid (d.w.z. het gemiddeld aantal kijkers per minuut) en kijktijdaandelen (d.w.z. gemiddeld aantal kijkers ten opzichte van het totale aantal kijkers). In een tekst van 15/1/2004 geeft Wouter Quartier van de VRT-studiedienst andere cijfers: “In 2003 keek gemiddeld 23,1% van de Nederlanders gemiddeld één keer per maand naar Canvas. Gemiddeld keken in 2003 dan ook 262.000 Nederlanders gedurende minstens 15 minuten per dag naar Canvas.” Het gaat hier om bereikcijfers. Vooral detectivereeksen trekken de aandacht van de Nederlandse kijker. Omgekeerd kijken ook veel Vlamingen naar dergelijke reeksen op Nederlandxxviii[28]. Uit onderzoek van de Publieke Omroep – geciteerd door de VRT-studiedienst - blijkt dat 39% van de Nederlandse kinderen spontaan “Ketnet” noemt als men hen vraagt een kinderzender te noemen. 38% noemt het Nederlandse Zappelin – destijds ontstaan naar het voorbeeld van Ketnet – 77% Fox kids (Jetix) en 56% Nickelodeon (MTV/TMF). Gemiddeld 35% van de Nederlandse kinderen keek in 2003 minstens één keer per week naar Ketnet. Zoals in Vlaanderen zijn de jongste kinderen de grootste fans. Toch blijft Ketnet in 2002-2003 bij kinderen tussen 3 en 12 jaar (en tussen 7 u en 19 u.) hangen op een marktaandeel van 6,2% (tegenover 26,3% voor Fox kids en 22,4% voor Zappelin)xxix[29].


Aanbeveling Om Nederlanders en Vlamingen alvast blijvend de mogelijkheid te bieden om naar elkaars openbare omroepen te kijken, moet de must carry-regeling in de huidige vorm behouden blijven. Nederland en Vlaanderen moeten zich hier op Europees niveau samen voor blijven inspannen. In hun argumentatie kunnen ze verwijzen naar het Taalunieverdrag en het Cultureel Verdrag. Op het ogenblik dat er een cultuurzender komt, moet de must carry ook daarvoor gelden.


3. Vormen van samenwerking op het gebied van de openbare omroep in Nederland en Vlaanderen 3.1. Bestuurlijke samenwerking Sinds het opstarten van de openbare omroep in Nederland en Vlaanderen, onderhouden beide contacten met elkaar. In de beginjaren van de radio keken de Vlaamse radioverenigingen naar de Nederlandse voorbeelden. Zo was bij de start van de katholieke omroepvereniging in Vlaanderen (1927) de voorzitter van de Nederlandse KRO aanwezig. De socialistische SAROV zond zijn eerste programma uit via VARA (1928). Door de jaren heen werden programma’s overgenomen en werd samengewerktxxx[30]. Bij de introductie van de televisie, in 1951 in Nederland (oprichting van de Nederlandse Televisie Stichting, NTS) en in 1953 in Vlaanderen/België (oprichting van het Nationaal Instituut voor Radio-omroep, NIR), keek Vlaanderen opnieuw naar Nederland en in de jaren die volgden, werd op diverse manieren samengewerkt. NIR nam veel programma’s over van NTS, omgekeerd gebeurde dat minderxxxi[31]. In de jaren ’60-’70 werd de samenwerking structureler. Er zijn contacten op het niveau van de besturen (eerste bijeenkomst op 7 november 1960), van de permanent vertegenwoordiger van de BRT in Hilversum (van 1963 tot 1982), van diverse gemengde commissies en werkgroepen (bv. de Gemengde Kabelcommissie NOS-BRT en de Gemengde Commissie Instructieve Omroep, beide opgericht in 1972); en van een NOSBRT adviescollege (sinds 1976)xxxii[32]. In 1974 stelde de BRT voor om de samenwerking met Nederland te institutionaliseren door een overkoepelend orgaan voor de Vlaamse en de Nederlandse publieke omroepen op te richten. Dit naar het voorbeeld van “La Communauté radiophonique de langue française” aan francofone zijdexxxiii[33]. Medewerkers van BRT en NOS werkten samen een voorstel uit, maar uiteindelijk werd enkel besloten tot een intensivering van de programmatische samenwerking via gemengde werkgroepen. Op tv-gebied kwamen er werkgroepen voor drama, jeugdzaken, actualiteiten, documentaires, kunstzaken, amusement, filmzaken. Op radiogebied voor ernstige muziek, gesproken woord, gevarieerde programma’s, amusement en reportage. Ook werd een Adviescollege voor gemeenschappelijke beleidsvraagstukken ingesteld (eerste vergadering in januari 1976). Het was dit adviescollege dat in 1982 voorstelde om het tweede net van de BRT uit te bouwen i.s.m. NOS en daar o.a. een ruim aanbod aan cultuur en sport te brengen. Het idee ontstond in Venetië, vandaar dat het project de naam “Canal Grande” meekreeg. Uiteindelijk gaat het project niet door. Projectmatig zijn er in de loop der jaren wel intense samenwerkingsbanden gesmeed, zoals FORTO. Ter gelegenheid van het Europees kampioenschap voetbal dat in 2000 in België en Nederland werd gehouden, richtten de Belgische en Nederlandse publieke omroepen een tijdelijk samenwerkingsverband op onder de naam FORTO 2000. Er werd gekozen voor de juridische formule van een Europees Economisch Samenwerkingsverband (EESV), waarin de NOS voor 50% participeerde en de VRT en RTBF elk voor 25%.


De organisatie produceerde exclusief de verslagen van de 31 wedstrijden en verleende facilitaire diensten aan tientallen buitenlandse omroepenxxxiv[34].

Aanbeveling Als zich in de nabije toekomst nog met FORTO vergelijkbare projecten aandienen, dan adviseert CVN dat de Nederlandse en de Vlaamse omroepen opnieuw een ad-hocsamenwerkingsverband tot stand brengen. Wat de samenwerking ook vandaag nog bemoeilijkt, zijn de verschillen in organisatie van de omroepwereld in Nederland en Vlaanderen. Met name het systeem van omroepverenigingen (TROS, VARA, AVRO, KRO…)xxxv[35] kent Vlaanderen niet en daardoor zijn de Publieke Omroep en de VRT niet steeds elkaars exacte evenkniexxxvi[36]. Jaarlijks had een gezamenlijke vergadering van de raden van bestuur van BRTN – later VRT - en NOS - later Publieke Omroep - plaats. Niet alleen werd er aandacht besteed aan de praktische problemen van het ogenblik en was er informeel contact, er werd ook telkens een specifiek thema onder de aandacht gebracht. In 1995 (Arnhem) was dat de concurrentie van de commerciële zenders; in 1996 (Knokke) het televisielandschap in de VS en Duitsland (met aandacht voor nieuwe technologie); in 1997 (Den Haag) de invloed van de nationale en Europese overheid op de omroep; in 1998 (Gent) netprofilering; in 1999 (Amsterdam) sport en internet; in 2000 de beheersovereenkomst voor de VRT en de meerjarenbegroting voor de omroep in Nederlandxxxvii[37]. Naast de jaarlijkse vergaderingen van de raden van bestuur, waren er twee keer per jaar ook gezamenlijke vergaderingen van de directies in de zogenaamde Overlegcommissie. Vandaag bestaan de structurele contacten nog enkel op managementsniveau: de top van de VRT heeft twee maal per jaar overleg met de top van de Publieke Omroep. De bijeenkomsten hebben afwisselend plaats in Nederland en Vlaanderen. Op dit overleg komt een verscheidenheid aan gemeenschappelijke dossiers aan bod. Eén keer per jaar wordt de groep uitgebreid met nethoofden van radio en televisie (niet van de zendgemachtigden), de studiedienst, de dienst marketing enz., afhankelijk van de onderwerpen die op de agenda staan. De raden van bestuur komen niet meer samenxxxviii[38]. In haar Strategienota Nederland hecht de Vlaamse regering een groot belang aan politieke en ambtelijke contacten. Aanbeveling 5 stelt: “Alle leden van de Vlaamse Regering onderschrijven het belang van bilaterale contacten met Nederlandse ambtsgenoten en geven hier in de periode 2005-2009 invulling aan”. Aanbeveling 6 luidt: “De Vlaamse Regering verwelkomt diepgaander ambtelijk overleg met Nederland”. Uiteraard geldt dit ook voor de media en hoewel de VRT-managers strikt genomen geen “ambtenaren” zijn, mag van hen eenzelfde inspanning verwacht worden. De Vlaamse mediaminister gaf alvast het voorbeeld door op 15 december 2004 zijn Nederlandse collega te ontmoeten. Terloops: ook eerder legde Vlaanderen op beleidsvlak het oor te luisteren in Nederland, bv. in januari 2003, toen het Nederlandse Commissariaat voor de Media een toelichting gaf op een hoorzitting in het Vlaams Parlement. En ook omgekeerd kijkt Nederland of het kan leren van Vlaanderen, bv. wat de indeling van de zenders


betreft volgens het soort programma’s. Zo zou er een breed kanaal kunnen komen naast een kanaal dat vooral cultuur en sport brengt, en een kanaal dat zich op jongeren richt. Dit naar analogie van Eén en Canvas/Ketnetxxxix[39]. In haar advies Audiovisuele Coproducties van 9 mei 2003 zegt CVN: “De opvatting dat Nederlandse en Vlaamse programmamakers elkaar geregeld zouden moeten ontmoeten, wordt door de Commissie gedeeld. Hier wil de Commissie een aanzet geven, maar ze is niet geëquipeerd om zelf op permanente basis een overleg te ondersteunen. De Commissie beveelt aan dat de omroepen dit naar eigen inzicht zelf organiseren en hiertoe een structuur uitbouwen. Gedacht wordt aan het voorbeeld van de ooit werkzame werkgroepen (drama, documentaire, jeugd…) waarin Nederlandse en Vlaamse producers en programmakers elkaar ontmoetten.” (bijlage 5)

Aanbeveling Het is van groot belang dat het management van de VRT geregeld en gestructureerd overlegvergaderingen heeft met de collega’s van de Nederlandse Publieke Omroep. Er is bovendien behoefte aan een platform waarop programmamakers elkaar regelmatig en gestructureerd ontmoeten.

3.2. Internationale dimensie De VRT (Vlaanderen) en de Publieke Omroep (Nederland) zijn beide lid van de European Broadcasting Union (EBU), de beroepsvereniging van nationale omroepen. Het is een ongeschreven traditie dat VRT/RTBF (beide Belgische omroepen zijn gezamenlijk lid van EBU) en Publieke Omroep bij toerbeurt zitting hebben in de “Administrative Council” van EBU. De traditie bestaat nog wel, maar het is de vraag of het systeem in de toekomst behouden kan blijven nu er zoveel nieuwe leden, met name uit Oost-Europa, zijn toegetredenxl[40]. In de General Assembly, de algemene vergadering, zijn VRT en PO beide aanwezig.

3.3. Correspondenten Al jaren doen VRT en Publieke Omroep een beroep op gezamenlijke correspondenten in het buitenland (Vlaanderen doet vaker een beroep op Nederlandse correspondenten dan andersom). Deze vorm van samenwerking is kostenbesparend en heeft ook het culturele voordeel dat Vlamingen op geregelde basis een “Nederlandse stem” horen en omgekeerd. Wat de televisie betreft, werkt VRT-medewerker Johan Depoortere in Washington en de materiële kosten worden door VRT en PO samen gedragen. PO-medewerkster Ankie Rechess werkt in Tel Aviv. VRT doet geregeld een beroep op haar – ook voor reportages – en betaalt daar een bijdrage voor. Zowel VRT als PO doen een beroep op Hedwig Zeedijk, die als freelancer in Rome werkt. Ook Peter d’ Hamecourt verblijft als zelfstandig medewerker in Moskou en werkt zowel voor PO als voor VRT.


Op radiogebied doet VRT een beroep op Nederlandse journalisten in Moskou (Peter d’ Hamecourt, Geert Groot Koerkamp en Felicia Kuytenxli[41]), in Londen (Tim Overdiek) en in New York (Reinhout van Wagtendonkxlii[42]).

Aanbeveling Dat Nederland en Vlaanderen een beroep doen op gezamenlijke correspondenten, moet worden aangemoedigd. Het is onder meer nuttig vanuit het oogpunt van een efficiënte en kostenbesparende bedrijfsvoering. Het verdient aanbeveling om op termijn – op een aantal uit het specifieke redactioneel beleid voortvloeiende uitzonderingen na – te komen tot een gezamenlijk correspondentennetwerk.

3.4. Radio: de wereldomroep Op radiogebied werden en worden wel eens programma’s en opnamestudio’s uitgewisseld of coproducties gemaakt. In de voorbije decennia wou men af en toe echter verder gaan. Zo pleit een rapport van 1979 voor het lanceren van een gezamenlijke radiozender, mede gericht op derde landen: Radio Delta. Het initiatief ging terug op verzuchtingen die al meteen na de ondertekening van het Belgisch-Nederlands Cultureel Akkoord in 1946 gehoord werden en in 1962 door de Gemengde Commissie van het Akkoord nog eens krachtig werden geformuleerdxliii[43]. Op de internationale golflengtenconferentie van 1974-1975 in Genève kreeg Nederland de lange golf 173kHz toegewezen op voorwaarde dat de frequentie gezamenlijk gebruikt zou worden met Nederlandstalig België. In 1977 werd een werkgroep ad hoc geïnstalleerd om een voorstel uit te werken. Op 10 juli 1979 bood de werkgroep haar rapport aan. In 1981 werd een vervolgwerkgroep ingesteld, die in 1982 met een tekst kwam. Uiteindelijk werden de nodige middelen – hoe bescheiden ook - niet ter beschikking gesteld en stierf Radio Delta een stille dood. Vandaag is het oprichten van een gezamenlijke Nederlands-Vlaamse radio-omroep niet aan de orde. Het radiolandschap wordt veeleer gekenmerkt door een vermenigvuldiging van het aantal zenders dan door een concentratie. Voor bepaalde specifieke thema’s en doelgroepen verdient het wel aanbeveling te streven naar een nauwe samenwerking en zelfs naar gemeenschappelijke initiatieven. We denken in dit verband aan Radio Nederland Wereldomroep (RNW) en Radio Vlaanderen Internationaal (RVi). RVi en RNW zijn anders georganiseerd. RNW heeft veel meer middelen en personeel. RVi gebruikt korte- en middengolfzenders vooral voor Vlaamse toeristen en overwinteraars in Europa. De zenders worden ingehuurd in het buitenland. Er worden programma’s uitgezonden die in Vlaanderen via de VRT-zenders Radio 1, Radio 2, Sporza en Radio Donna worden uitgezonden. De uitzendingen via de ether zijn (in wintertijd) dagelijks te beluisteren van 08.00 tot 10.00 uur en van 19.00 tot 21.00 uur. RVI maakt


voor de Vlamingen in het buitenland zelf een aantal keer per dag het programma Vlaanderen Vandaag. Op de satelliet is RVi bijna wereldwijd de gehele dag te beluisteren via twee kanalen. Het gaat hierbij opnieuw om programma’s die in Vlaanderen ook worden uitgezonden. RVi is ook te beluisteren via het internet. RVi zendt nog enkel in het Nederlands uit en is een onderdeel van de VRT. RNW zendt voor toeristen en overwinteraars uit via een Nederlands kortegolfstation in de Flevopolders (Nozema) en eigen zendstations in Bonaire (Nederlandse Antillen) en Madagaskar. Voor een betere beluistering worden ook zenderparken in het buitenland ingehuurd. De programma’s worden grotendeels in “eigen huis” gemaakt, specifiek voor het buitenland. In vergelijking met Rvi neemt RNW minder programma’s over van de “binnenlandse” zenders. De korte golf wordt ook gebruikt voor Nederlandstalige nieuws- en achtergrondprogramma’s voor de wereld. Per dag worden 11 nieuwe programma’s van een uur geproduceerd, die telkens naar een andere zendrichting worden uitgezonden. Inhoudelijk wordt ook rekening gehouden met de ontvangstgebieden. Het betreft hier andere programma’s dan de Nederlandstalige programma’s voor toeristen en overwinteraars in Europa. RNW zendt ook uit in het Engels (8 uur per dag), Spaans (6 uur per dag), Indonesisch (4 uur per dag), Portugees (2 uur per dag), Frans (maandelijkse specials op cd), Papiamento (2 uur per dag voor de Nederlandse Antillen en Aruba) en Sranang (2 uur per dag voor Suriname). Alle programma’s worden uitgezonden per korte golf en via de satelliet. De uitzendingen in de vreemde talen worden in eigen huis geproduceerd. RNW wordt gefinancierd uit het departement van OC&W, en is een zelfstandige stichting. Destijds werkten RNW en RVi goed samen. Ze wisselden incidenteel bijdragen uit en stelden aan elkaar opnamefaciliteiten ter beschikking. RVi gebruikte dagelijks 3 uur zendtijd op de kortegolfzenders van RNW op Madagaskar en Bonaire. In ruil gebruikte RNW dagelijks 3 uur zendtijd op de middengolfzender van RVi in Vlaanderenxliv[44]. Vandaag is die samenwerking stopgezetxlv[45]. Wel lift het radiosignaal van RVi-2 sinds 3 april 2005 mee met het televisiesignaal van de satellietzender BVN (zie verder). Op die manier is RVi-2 via BVN wereldwijd te beluisterenxlvi[46]. Telkens als de wereldomroep in Nederland of Vlaanderen onder besparingsdruk kwam in het verleden, werd de vraag luidop gesteld of Nederlands-Vlaamse samenwerking niet (een deel van) de oplossing kon zijn. Ook vandaag stellen we met name aan Vlaamse zijde vast dat Radio Vlaanderen Internationaal is afgeslankt. Zo werden de anderstalige uitzendingen geschrapt en wordt anderstalige informatie nog enkel via internet aangeboden. In de praktijk worden de luisteraars die vroeger goed bereikt konden worden, beter bediend, en wie vroeger al slecht bereikt kon worden, valt helemaal uit de boot. In haar advies van 27 april 2005 stelt CVN dat bijzondere aandacht moet worden besteed aan de positie van de op derde landen gerichte radio-uitzendingen: “Wat dat laatste betreft, baart het ons zorgen dat Radio Vlaanderen Internationaal op een laag pitje is gezet. Een structurele samenwerking met Radio Nederland Wereldomroep kan wellicht voor een versterking zorgen”. (bijlage 2)


Tussen RNW en RVi/VRT lijken tal van samenwerkingsmogelijkheden zich aan te dienen: - Op technisch vlak kan worden samengewerkt via de zenderparken van RNW, kan gezamenlijk externe zendcapaciteit worden ingekocht en kunnen gezamenlijke satelliettransponders worden gehuurd en geëxploiteerd. - Buitenlandse correspondenten moeten kunnen werken voor RVi, VRT, NOS en RNW. Het opzetten van een groot netwerk zou efficiënt werken en kwalitatief tot verbetering moeten leiden. - In de zomermaanden zouden RNW en RVi/VRT een gezamenlijk programma kunnen maken voor de Vlaamse en Nederlandse vakantiegangers. - In de werelduitzendingen kunnen sommige zenduren van RNW worden gedeeld met RVi. Programma’s kunnen uit Brussel op lijn naar het zendcentrum in Hilversum gaan. - RVi/VRT en RNW zouden gezamenlijk congressen moeten coveren. Per congres kan bepaald worden wie namens beide organisaties deelneemt. - Binnen BVN moeten de radioprogramma’s van RVi en RNW gepromoot worden. In de zomermaanden kan deze actie versterkt worden. - Voor onderzoek zou een groot gezamenlijk e-mailbestand van luisteraars moeten worden samengesteld. - RNW/RNTV heeft een eigen verkoopafdeling voor tv-programma’s. Het gaat hierbij vooral om documentaires. De afdeling bezoekt alle grote beurzen. Organisaties en zelfstandige cineasten die via RNTV verkopen betalen slechts een klein honorarium. Deze afdeling zou ook voor VRT kunnen werken, en voor kleine filmen tv-producenten uit Vlaanderen. - De mogelijkheid kan onderzocht worden of de klassieke muziekproductie van RNW uitgebreid kan worden met of deels vervangen kan worden door opnamen van Vlaamse/Belgische orkesten en ensembles. - De klassieke muziekproductie van RNW zou ook om niet beschikbaar moeten komen voor Radio Klara. - Op het gebied van de productie van radiodocumentaires en specials (wetenschap, cultuur, etc) zou samengewerkt kunnen worden tussen RNW en RVi. Daarnaast zouden deze producties desgewenst ook beschikbaar kunnen komen voor de nationale zenders van VRT. - Medewerkers van RNW en RVi/VRT moeten voor een aantal weken (maanden) over de grenzen heen kunnen werken bij de collega-stationsxlvii[47].

Aanbeveling Een structurele samenwerking van Radio Vlaanderen Internationaal en Radio Nederland Wereldomroep is kostenbesparend en kan niettemin garanderen dat Nederlandstaligen in het buitenland en buitenlanders die niet in Vlaanderen of Nederland wonen, bereikt worden met informatie uit en over Nederland en/of Vlaanderen.

3.5. Satellietzender BVN De Nederlandse Wereldomroep (RNW) startte in juli 1996 met Zomer tv. De VRT leverde hiervoor vanaf 1997 Het Laatavondjournaal, Tik Tak en documentaires aan. Het initiatief werd in het najaar van 1997 voortgezet onder de naam Wereldomroep-tv en kreeg in


1998 de naam Het Beste van Nederland (BVN). Er waren dagelijks uitzendingen tussen 19 u en 24 u., gericht op Nederlandstaligen in Europa. BVN was te zien tot in Litouwen, Wit-Rusland, Finland, Noorwegen, Syrië, Israël, Egypte, Marokko en Tunesiëxlviii[48]. De huidige beheersovereenkomst tussen de Vlaamse regering en BVN loopt tot 31 december 2005. Vandaag biedt BVN een programmageheel aan van 8 uur, dat 3 keer per dag wordt herhaald. Per 1 januari 1998 werd BVN een gezamenlijke onderneming van RNW en NOS, en per 1 september 1999 trad ook VRT toe tot het samenwerkingsverband. Dat betekent dat VRT ook zitting nam in de raad van bestuur van BVN. Met de extra middelen van de Vlaamse Gemeenschap werd het zendbereik uitgebreid tot Noord-Amerika, Canada en de Cariben - later ook tot zuidelijk Afrika, Australië en Nieuw-Zeeland - en startten de uitzendingen een uur vroeger. “BVN” stond voortaan voor “Het Beste van Vlaanderen en Nederland” en is quasi wereldwijd te ontvangen, met uitzondering van een deel van Afrika (de westkust)xlix[49]. Momenteel telt Vlaanderen 2 afgevaardigden (op 6) in de raad van bestuur en worden de Vlaamse en Nederlandse programma’s in afzonderlijke blokken aangeboden omdat Vlaanderen herkenbaarder wou zijnl[50]. Het Vlaamse aandeel in de uitzendingen moet gemiddeld 1 uur per dag bedragenli[51]. In 2003 was 22,6% van de uitzendingen op BVN afkomstig van VRT. In 2004 was dat 23,04. In 1999, toen de eerste beheersovereenkomst werd gesloten, bedroeg het Vlaamse aandeel in de programmering slechts 13%lii[52]. In 2004 daalde het aandeel van nieuws, actualiteit en informatie van 49,6% naar 44% en dat van jeugdprogramma’s van 15,6% naar 14,8%. Het aandeel van documentaires, cultuur en film steeg van 6 naar 6,9%. De grootste stijgers zijn amusement en soap: van 15,6% naar 19,11%. Er kwam ook meer sport: 7,52% i.p.v. 5,5%liii[53]. Het uitzicht van BVN werd minder Nederlands. Zo werden de kleuren en het logo aangepast. Voor 2004 kwam er een bijdrage van 1,765 miljoen euro (40,5%) van de Publieke Omroep (NOS), 1,352 miljoen euro van de Nederlandse Wereldomroep (31%), en 1,239 miljoen euro (28,4%) van de Vlaamse Gemeenschapliv[54]. De Vlaamse bijdrage bedraagt nog steeds om en bij de 1,25 miljoen euro, maar doordat Nederland zijn bijdrage vermindert, stijgt de Vlaamse inbreng van 20% naar 35%lv[55]. In vergelijking met andere bedragen die in de mediasector worden besteed aan productie en distributie, blijft BVN met een totaal budget van 4,4 miljoen euro een goedkoop projectlvi[56]. Over BVN formuleerde CVN een advies in het najaar van 1998 (bijlage 6) Zelf noemt BVN als doelgroepen: “voor de zakelijke markt zijn dat buitenlandse hotels, appartementen, campings en kabelnetwerken. In termen van consumenten zijn dat reizigers, studerenden, werkenden, overwinteraars, vakantiegangers, emigranten, expatriots”lvii[57].


CVN had wel gehoopt dat BVN ook een grotere rol zou spelen ten aanzien van de doelgroep buitenlanders en niet-Nederlandstaligen die in contact wensen te komen met de Nederlandse taal en/of cultuur. Gedacht wordt dan aan de docenten en studenten Nederlands in het buitenland. Dat de BVN-programma’s door de educatieve kanalen van SCOLA worden uitgezonden in de Verenigde Staten en Canada, biedt een kleine troostlviii[58]. CVN beseft dat het moeilijk is om betrouwbare cijfers te presenteren over het bereik of de penetratiegraad van BVN, maar betreurt dat BVN niet meer inspanningen doet om die gegevens zichtbaar te maken. In het evaluatiedossier zegt BVN hierover zelf: “Het feit dat BVN in de gehele wereld (met uitzondering van zuidelijk Afrika) direct-to-home freeto-air wordt bekeken, maakt een nauwkeurige becijfering van het aantal kijkers zo goed als onmogelijk. Het zou inhouden dat wereldwijd kijkonderzoek zou moeten plaatsvinden. Desalniettemin gaat BVN de mogelijkheden onderzoeken om langs andere weg tot een redelijk betrouwbare inschatting te komen”lix[59]. CVN verwacht dat nieuwe technologieën als internet en digitale television-on-demand althans voor bepaalde doelgroepen - op relatief korte termijn complementair zullen gaan werken aan de huidige BVN-formule. Voor bepaalde regio’s en doelgroepen zal de satelliet op korte termijn echter de beste drager blijven. De Strategienota Nederland, die de Vlaamse Regering in oktober 2005 opstelde, stelt dat de satellietzender BVN geëvalueerd zal worden en dat beslist wordt over verdere Vlaamse participatie (punt 3.2, strategische doelstelling 1, tabel 2: operationale doelstellingen).

Aanbeveling CVN blijft erbij dat BVN als gezamenlijk initiatief van Nederland en Vlaanderen een onvervangbaar medium is om Vlamingen en Nederlanders in het buitenland wereldwijd te bereiken met informatie, drama, amusement en cultuur uit de Lage Landen. CVN gaat ervan uit dat de verantwoordelijken van BVN en de beleidsverantwoordelijken de evolutie van nieuwe technologieën op de voet volgen en die waar nodig complementair aan de huidige BVN-formule in gebruik zullen nemen.

3.6. Coproducties Coproductie versus cofinanciering Vlaanderen en Nederland maken al decennia lang samen tv-programma’s. Wel zien we dat de “echte coproducties”, waarbij Nederlanders en Vlamingen samen een concept uitwerken, samen produceren en samen uitzenden, de duimen hebben moeten leggen voor “cofinanciering”, waarbij Nederland of Vlaanderen een programma op het getouw zet en vervolgens financiële medewerking gaat zoeken in het buurland. Om een en ander wat in te kleden, wordt dan doorgaans ook wel een acteur uit het buurland aan de cast toegevoegd. Een nog zwakkere vorm van samenwerking is dat een land gewoon een productie in het buurland aankoopt en uitzendt.


“Echte coproducties” genieten uiteraard de voorkeur, maar ook cofinanciering of het overnemen van elkaars programma’s of formats, draagt bij tot een beter contact tussen de omroepen enerzijds, en tot een betere kennis over elkaar van Nederlanders en Vlamingen anderzijds. Positief aan coproducties is dat er meer financiële middelen beschikbaar komen aangezien het draagvlak groter wordt, en dat uit een aantal fondsen geput kan worden. Voor een kostbare tak als de productie van drama is dit gegeven zeer belangrijk. Wel is het zo dat coproduceren ook extra kosten meebrengt (reiskosten, meer locaties, enz.). Positief is ook dat er een culturele versterking optreedt als Nederland en Vlaanderen samenwerken en dat er een schaalvoordeel speelt aangezien men met een goed gezamenlijk product het gehele taalgebied kan bestrijken. Voorts is het technisch ook een voordeel dat men elkaars kennis, ervaring en faciliteiten kan benutten. Alle elementen samen moeten leiden tot een kwalitatief beter productlx[60]. Een nadeel van coproductie kan zijn dat van de kijker een grotere inspanning gevraagd wordt, bv. om het taalgebruik of de andere klank van de buur te begrijpen. Er komt ook wel wat administratieve rompslomp bij kijken, het kost vaak meer tijd, en de verschillen in cultuur en in de structuren tussen de omroepen moeten overwonnen worden. Als een vervolg op het symposium over de toegankelijkheid van Nederlands-Vlaamse audiovisuele coproducties (Brussel, 19 april 2002), formuleerde de Commissie Cultureel Verdrag Vlaanderen-Nederland op 9 mei 2003 een advies (bijlage 5). Daarin zegt CVN o.m.:” Ook blijkt in de praktijk dat een coproductie waarin Nederland het voortouw neemt, in Vlaanderen wel eens als minder toegankelijk wordt ervaren, en omgekeerd. Dat heeft te maken met de stijl van het product, maar vooral met het taalgebruik. Doorgaans is er ondertiteling. Dat neemt niet weg dat ook voorbeelden genoemd kunnen worden van Vlaamse producties die het in Nederland uitstekend doen, en omgekeerd. De Commissie is van mening dat de gemeenschappelijkheid bij coproducties een meerwaarde biedt en dat het in de eerste plaats steeds de bedoeling moet zijn door samenwerking de kwaliteit te bevorderen. Coproducties bieden sterkere kansen om uit te monden in kwalitatief hoogwaardige programma's en, in het algemeen, in betere radioen televisieproducties, dit zowel naar de vorm als naar de inhoud. Coproducties waarbij Nederlanders en Vlamingen ook inhoudelijk samenwerken (concept, productie) of die onderwerpen behandelen die raken aan het thema "gemeenschappelijkheid", verdienen volgens de commissie bijzondere aandacht en ondersteuning. Dat het Nederlands als gemeenschappelijke taal van Nederland en Vlaanderen op de Europese audiovisuele markt dreigt te worden weggespeeld, betekent voor de Commissie een culturele verarming die vermeden moet worden. “ Zoals in alle landen heeft de openbare omroep in Vlaanderen en Nederland volgens CVN een belangrijke taak wat het hanteren en propageren van de standaardtaal betreft. Via de taalraadsman en de website http://VRTtaal.net doet VRT hier inspanningen. De Vlaamse nieuwslezers worden ook in Nederland geprezen voor hun “correct taalgebruik”. De talrijke uitzendingen - vooral fictie – waarin een tussentaal met elementen uit het dialect en het “schoon Vlaams” wordt gebruikt, vormen hier een dissonant.


Het gebruik van deze taalvarianten, die zelfs voor het eigen Vlaamse kijkerspubliek in een aantal gevallen niet verstaanbaar zijn, noodzaken de Nederlandse omroepen ertoe de producties te ondertitelen als ze die overnemen. In haar Taalcharter stelt de VRT: “De VRT hanteert als openbare omroep in beginsel de standaardtaal. Een openbare omroep wil een zo ruim mogelijk publiek bereiken en doet dat in een taal die binnen zijn cultuurgroep als gemeenschappelijk communicatiemiddel wordt gehanteerd. Dat kan niet anders dan de cultuurtaal (de standaardtaal) zijn, de taal die de leden van die cultuurgemeenschap in hun contacten met de overheid, in het onderwijs, in de kunst en de literatuur gebruiken. (…) Dialect en tussentaal zijn geenszins uitgesloten, maar ze kunnen alleen worden gebruikt in programma's waarin ze functioneel zijn, met name in fictie en in uitzendingen over streekcultuur. In soaps, feuilletons en comedyseries van eigen bodem mag dialect en tussentaal te horen zijn. Als er personages uit een bepaald milieu opgevoerd worden, mogen ze klinken zoals die mensen spreken. Het komt de geloofwaardigheid van de personages alleen maar ten goede. Maar denk erom dat er ook mensen zijn die geen tussentaal of dialect spreken. Als de VRT-fictieprogramma's een spiegel van de maatschappij willen zijn, moet ook het taalgebruik in al zijn registers en varianten te horen zijn. In programma's over streekcultuur is uiteraard ook de streektaal op haar plaats. In de praktijk moeten we ervoor waken dat het gebruik van dialect en tussentaal de communicatie niet in gevaar brengt.”lxi[61] Het ook in het Taalcharter genoemde argument dat het gebruik van taalvarianten inherent verbonden is met het product, en dat men daar precies een volkser karakter of bepaalde gevoelens mee wil communiceren, snijdt volgens CVN weinig hout. In zijn laudatio ter gelegenheid van de Visser-Neerlandiaprijs aan BVN, zei G. Bourgeois: “Ik vind het verschrikkelijk dat Nederlandse tv-programma’s ondertiteld worden en vice-versa. (…) Het gesproken woord groeit in Vlaanderen al te zeer uiteen. Eenheid in de gesproken taal moet worden”lxii[62]. CVN deelt deze visie.

Mediaminister in Vlaanderen Nederland en een prioriteit

Aanbeveling: Het blijft een van de taken van de VRT om een helder standaard-Nederlands te gebruiken en te propageren, ook in het fictie-aanbod. In die context zullen dialecten, “schoon Vlaams” en de tussentaal die een mengvorm is van beide, slechts in uitzonderlijke gevallen gebruikt worden. Het gebruik van voor Nederland onbegrijpelijke taalvarianten belemmert de toegankelijkheid van Vlaamse audiovisuele producties voor het buurland.

Fondsen Naast Europese financieringsbronnen zoals het MEDIA-programma en EURIMAGES, waarvoor doorgaans meer dan twee partners nodig zijn, kunnen Vlaanderen en Nederland voor hun coproducties putten uit specifieke fondsen die in beide landen voorhanden zijn. Soms zijn die fondsen enkel toegankelijk voor de openbare omroep, soms enkel voor onafhankelijke producenten, soms enkel voor bioscoopfilms, maar via samenwerkingsverbanden kunnen vaak achterpoortjes geopend worden.


Aan Nederlandse kant zijn er de Stichting Coproductiefonds Binnenlandse Omroep (CoBO), Stichting Stimuleringsfonds Nederlandse culturele omroepproducties, Holland Film en het Nederlands Fonds voor de Film. Aan Vlaamse kant is er het Vlaams Audiovisueel Fonds. Lange tijd bestond er ook binnen de VRT een geoormerkt budget voor coproducties met Nederland. Dat is niet langer het geval (bijlage 7). Het CoBO-fonds is steeds het belangrijkste geweest, maar het aantal NederlandsVlaamse coproducties dat door het fonds wordt ondersteund, lijkt enigszins terug te lopen. In 2000 financierde het fonds 11 coproducties met de VRT, in 2001 7, in 2002 9, in 2003 13, in 2004 6 en in 2005 3 (bijlage 8). Het CoBO-fonds wordt gevoed met kabelgelden en richtte zich aanvankelijk zeer sterk op Vlaanderen. Aan Vlaamse zijde werden de kabelgelden, waar aanvankelijk ook een deel van gereserveerd werd voor coproducties met Nederland, opgenomen in de algemene middelen van de VRT. Zo putte de VRT in 2004 ongeveer 7 miljoen euro uit de vergoedingen die de Nederlandse kabelmaatschappijen betaalden voor het doorgeven van Vlaamse programma’slxiii[63]. De Nederlandse publieke omroepen lijken de laatste jaren makkelijker tot coproducties te komen met Duitsland dan met de VRT. Het CoBO-fonds heeft enkel een ondersteunende, geen sturende rollxiv[64]. Mede om die reden is er dringend behoefte aan een Vlaams budget voor coproducties met Nederland. De filmsector geeft hier het voorbeeld: in 2004 spraken het Nederlands Fonds voor de Film en het Vlaams Audiovisueel Fonds af dat ze voortaan elk jaar 6 Nederlands-Vlaamse coproducties zullen ondersteunen, voor een totaal bedrag van 1,2 miljoen euro per jaarlxv[65]. De VRT en de Nederlandse publieke omroep bereidden de voorbije maanden een systeem voor waarbij per jaar 6 miljoen euro besteed zou worden aan Nederlands-Vlaamse coproducties op het gebied van fictie.lxvi[66] en lxvii[67] In haar advies van 9 mei 2003 (bijlage 5) zegt CVN: “Vandaag blijkt dat NederlandsVlaamse projectvoorstellen binnen Eurimages al te vaak worden afgewezen. Een van de redenen is dat producten die door een klein taal- en cultuurgebied en door relatief onbekende filmmakers worden geproduceerd, een kleinere kans maken commercieel door te breken in het circuit. Samen kunnen de Nederlandse en Vlaamse fondsen, als vertegenwoordigers van een niet te verwaarlozen taalgebied, zich inspannen om deze (voor)oordelen weg te werken. De Nederlandse en Vlaamse overheden kunnen er op hun beurt op het internationale forum de aandacht op vestigen dat de selectie van coproductievoorstellen niet louter aan de hand van commerciële maatstaven mag gebeuren.” In haar advies schaart de Commissie zich achter het standpunt dat het louter, zij het grensoverschrijdend, aankopen van elkaars programma's door Nederlandse, respectievelijk Vlaamse omroepen, niet voor subsidie in aanmerking komt. Ook het standpunt dat het CoBO-fonds, gevoed door kabelgelden, niet mag openstaan voor commerciële omroepen, wordt door de Commissie overgenomen.


In haar advies constateert CVN ook: “Blijkbaar bestaat er eveneens een behoefte aan een overlegplatform waarop de Nederlandse en Vlaamse fondsen elkaar geregeld ontmoeten. CVN is bereid het initiatief te nemen tot de oprichting van een dergelijk platform en dit in een aanvangsfase te faciliteren. Van de fondsen wordt verwacht dat zij het begeleiden van dit forum op korte termijn overnemen, bv. bij toerbeurt.” De publieke sector Tussen VRT en NOS en VRT en de Nederlandse zendgemachtigden worden traditioneel coproducties gemaakt voor televisie (en radio). In de jaren ’80 en ’90 waren er dat vaak tientallen per jaarlxviii[68]. Maar steeds vaker gaat het om cofinanciering i.p.v. echte coproductie. (bijlage 9) Halfweg 2002 ondertekenden VRT en TROS een intentieverklaring waarbij TROS zich ertoe verbond in de periode tot eind 2004 van VRT 100 uren fictie aan te kopen. Het ging vooral om een financiële operatie waarbij TROS 2,2 miljoen euro of 10% van het productiebudget inbracht, maar ook enige inbreng in acteurswissels en scenario’s werd mogelijk gemaakt. Series als Flikken, Stille Waters, Sedes en Belli en De Zaak Alzheimer maakten deel uit van het pakketlxix[69]. In 2005 kwam de serie De Saga van Oberon op de buis, een 13-delig spelprogramma (“history reality reeks”) waarin Nederlandse en Vlaamse deelnemers worden opgevoerd in een Middeleeuws decor. Ook Oberon is een coproductie VRT – TROS. De gemiddelde kijkdichtheid in Vlaanderen voor de uitzendingen tussen 14 oktober en 18 november 2005 was 368.547 kijkers of een marktaandeel van 14,6%. De waardering was gemiddeld 7,3lxx[70]. Eveneens na 6 uitzendingen bereikte Oberon in Nederland gemiddeld 390.000 kijkers, met een kijktijdaandeel van 6%, en een waardering van 7,5lxxi[71]. De 13-delige fictiereeks Witse (reeks 2) is een coproductie VRT- TROS en kwam bij VRT op de buis tussen begin december 2004 en eind februari 2005. De gemiddelde kijkdichtheid in Vlaanderen was 1.486.426 kijkers, of een marktaandeel van 26,1%. De waardering was gemiddeld 8,1lxxii[72]. De eerste reeks van Witse – toen nog geen coproductie – haalde in Vlaanderen gemiddeld een kijkdichtheid van 1.581.801 kijkers, goed voor een marktaandeel van 59,7%. De waardering was eveneens 8,1. In Nederland keken gemiddeld 375.000 mensen naar Witse (reeks 1), maar het programma werd er uitgezonden op dinsdagavond, na 23 u. Het kijktijdaandeel was 11%, de waardering 7,6lxxiii[73]. De fictiereeks Flikken (reeks 6) was eveneens een coproductie VRT – TROS. Op VRT werden de 13 afleveringen uitgezonden tussen begin september en eind november 2004. Er keken gemiddeld 1.123.931 Vlamingen, goed voor een marktaandeel van 19,8%. De waardering was gemiddeld 8lxxiv[74]. Reeks 6 werd in Nederland nog niet uitgezonden. Voor de vorige reeksen van Flikken zijn wel cijfers voorhanden in Vlaanderen en Nederland. In Vlaanderen kon reeks 1 van Flikken (uitgezonden in 1999-2000) rekenen op gemiddeld 1.411.533 kijkers. Dit is een marktaandeel van 52,9%. De waardering was 8. Reeks 2 (uitgezonden in 2000-2001) had gemiddeld 882.117 kijkers, een marktaandeel van 34% en een waardering van 8,1.


Reeks 3 (2001) trok 1.085.608 kijkers of een marktaandeel van 41,2 %. Het waarderingscijfer was 8,2. Reeks 4 (2002) van Flikken kon rekenen op gemiddeld 1.069.055 kijkers. Dit is een marktaandeel van 41,2%. De waardeling stond op 8,2. Reeks 5 (2003) had gemiddeld 1.269.589 kijkers of een marktaandeel van 48,1%. De waardering was 8,2lxxv[75]. Nederland 2 zond de reeksen uit in 2002 t.e.m. 2005, maar ook al omdat sommige afleveringen niet werden overgenomen, is het moeilijk om op basis van de cijfers een onderscheid te maken tussen de verschillende reeksen. In ieder geval had Flikken in 2002 (grotendeels afleveringen uit reeks 1) gemiddeld 1.351.000 kijkers, goed voor een marktaandeel van 22,2%. In 2003 waren er gemiddeld 912.000 kijkers of 14,3%, met een waardering van 7,9. In 2004 keken gemiddeld 791.000 Nederland 2-kijkers of 13,8%, met een waardering van 7,8. In 2005 telden we gemiddeld 611.000 kijkers met een marktaandeel van 13,1% en een waardering van 7,7lxxvi[76]. Door het verschil in moment van uitzenden en concurrentie van het ogenblik op andere zenders, is het zeer moeilijk een vergelijking te maken tussen Vlaanderen en Nederland wat aantal kijkers en marktaandeel betreft. De waardering is echter wel vergelijkbaar. Wat zuivere aankoop betreft, komen 4,81% van de in 2004 tussen 18.00 u en 23.00 u uitgezonden programma’s op VRT (TV1, Canvas, Ketnet en Sporza samen) uit Nederland. Dat is zelfs minder dan producties uit Azië/Oceanië (4,93%), en veel minder dan producties uit het Verenigd Koninkrijk (35,79%) en de Verenigde Staten (32,77%). Uitschieter is TV1, dat 25,04% van de uitzendingen tussen de genoemde uren in Nederland aankoopt, tegenover 41,08% in de Verenigde Staten en 21,50% in het Verenigd Koninkrijk. In 2003 werd 17,96% van de programma’s op TV1 tussen 18.00 u en 23.00 u in Nederland aangekocht. De goede cijfers in 2004 zijn o.m. het resultaat van de uitzending van de succesvolle Nederlandse reeksen Baantjer en Meiden van De Witlxxvii[77]. Het Nederlandse aandeel op Canvas, Ketnet en Sporza is quasi te verwaarlozen. In 2005 had Baantjer op VRT gemiddeld 592.287 kijkers of een marktaandeel van 25,6%. Over de periode 2000 t.e.m. 2005 (252 uitzendingen) had Baantjer op VRT gemiddeld 542.632 kijkers of een marktaandeel van 26,1%. De waardering lag op 7,8lxxviii[78]. Voor Meiden van De Wit zijn er op VRT in 2005 gemiddeld 408.342 kijkers, of een marktaandeel van 20,4%. De 25 afleveringen die in 2004 en 2005 door VRT werden uitgezonden, bereikten gemiddeld 455.008 kijkers of een marktaandeel van 22,4%. Het waarderingscijfer was 7,5lxxix[79]. In haar advies van 27 april 2005 (bijlage 2) zegt CVN: “Wat de coproducties betreft, juicht onze Commissie de recente afspraak toe tussen het Vlaams Audiovisueel Fonds en het Nederlandse Filmfonds om elk jaar samen een zestal coproducties te financieren. Het verdient aanbeveling dat ook de openbare omroepen een vergelijkbaar engagement aangaan.” In de praktijk zal VRT afspraken moeten maken met de Nederlandse zendgemachtigden, zoals dat gebeurde met TROS.


Aanbeveling Het zou een belangrijke stap zijn als VRT, zoals vroeger het geval was, een geoormerkt budget ter beschikking zou houden voor coproducties met Nederland. Coproducenten kunnen dan uit dit budget putten, alsook uit bv. het Nederlandse CoBO-fonds. Hoewel coproduceren – wat een hechte samenwerking tussen Nederland en Vlaanderen vereist – steeds de voorkeur krijgt, is het ook belangrijk dat Vlaanderen en Nederland elkaars eigen, niet gecoproduceerde, producten aankopen. Het blijft immers nuttig dat Vlamingen en Nederlanders in contact komen met elkaars audiovisuele productie. Op die manier maken ze kennis met het buurland en onderkennen ze de gelijkenissen en verschillen op het gebied van taal, cultuur en samenleving. De hierboven geciteerde cijfers bewijzen trouwens dat er een groot aantal Vlamingen kijkt naar Nederlandse programma’s en omgekeerd, en dat de waarderingscijfers over en weer zeer behoorlijk zijn. Dat Vlaanderen en Nederland gezamenlijk aankopen in derde landen, kan sporadisch wel financieel voordelig zijn, maar de laatste jaren spelen meer elementen mee bij de prijsbepaling van buitenlandse producties, bv. ook de concurrentielxxx[80].

Aanbeveling Het is belangrijk dat VRT, naast de coproducties – die meetellen voor het quotum – ook niet-gecoproduceerde producties van Nederlandse zenders aankoopt en uitzendt. Als Nederlandse omroepen in ruil VRT-producties aankopen, tellen die in Nederland wel mee voor het quotum.

De particuliere sector De voorbije decennia zijn naast de openbare omroepen tal van andere spelers op het veld gekomen. Zo deden de commerciële zenders hun intrede en gaan de omroepen – ook de openbare – het aanmaken van programma’s steeds meer uitbesteden aan derden, aan productiehuizen als Joop van den Ende in Nederland of Woestijnvis in Vlaanderen. Terloops vermelden we dat via aandelenstructuren ook wel eens Nederlands-Vlaamse dwarsverbindingen ontstaan in de particuliere audiovisuele sector: de Vlaamse Televisiefabriek van Paul Jambers werd begin 2004 overgenomen door het Nederlandse Eyeworkslxxxi[81]. De SBS is zowel eigenaar van VT4 en VijfTV in Vlaanderen als van bv. SBS6 in Nederland. Ook TMF heeft voet aan de grond in beide landenlxxxii[82]. Reeds bij de opstart van de commerciële zender VTM in Vlaanderen eind jaren ’80 – begin jaren ’90, was er een aanzienlijke Nederlandse inbreng aan kapitaal en technische ondersteuning. De Nederlandse VNU Dagbladengroep bezat in 1993 44,3% van de aandelen van de Vlaamse commerciële zender VTMlxxxiii[83]. Ook commerciële zenders in Nederland en Vlaanderen maken coproducties. Hoewel die geen hogere culturele doeleinden nastreven, zijn ze niet onbelangrijk omdat Vlamingen en Nederlanders elkaar in die programma’s “bezig zien” en elkaar op die manier hoe dan ook beter leren kennen. Door de interactie worden vooroordelen nu eens bevestigd, dan weer ontzenuwd. In vele formats nemen Nederlanders en Vlamingen het tegen elkaar op.


Nu eens komen ze in aparte teams in competitie met elkaar, dan weer werken ze samen in gemengde teams. Dit competitie-element blijkt een onderdeel van het succes te zijn, wat ook jarenlang bleek bij de succesvolle coproductie Tien voor Taal van de openbare omroepen (aanvankelijk – sinds 1990 – VARA–VRT, later KRO–VRT). Tien voor Taal hield in 2005 op als coproductie omdat VRT zich uit het project terugtrok. CVN reageerde hier ontstemd op (bijlage 10). Voorbeelden van series waarin Nederlanders en Vlamingen tegen elkaar uitgespeeld worden op de commerciële omroep, zijn Double Trouble (2000, TMF), Now or Neverland (2000, VT4–SBS6), waarin 6 Vlamingen het opnamen tegen 6 Nederlanders, De Bus (2000, VT4–SBS6), waarbij 6 Nederlandse en 6 Vlaamse kandidaten samen rondtrokken in een bus, Expeditie Robinson (2000, VT4 en Net5, sinds 2005 Talpa–Kanaal2), waarbij twee ploegen die elk uit een aantal Nederlanders en een aantal Vlamingen bestaan, het tegen elkaar opnemen; Temptation Island (VT4–Veronica), Peking Express (VT4–Net5), Paradise Hotel (VT4–Veronica), Terra Incognita (2005, VT4–Net5) … De commerciële zenders maken niet alleen coproducties, ze nemen ook programma’s of formats van elkaar over. Zo zond de Nederlandse commerciële zender RTL4 eind 2003 de VTM-serie Aspe uit, naar de romans van Pieter Aspe. VTM zond in het voorjaar van 2004 de TROS-politieserie Spangen uit. Nederland 3 zendt vanaf januari 2005 een Nederlandse versie van het VRT-programma De Notenclub uit. De productie bleef in handen van het Vlaamse WEB Producties en in de Nederlandse versie neemt een Vlaamse ploeg het op tegen een Nederlandse. Eerder nam Nederland formats over van Woestijnvis (Man bijt Hond, De Mol, De XII Werken, Schalkse Ruiters, Alles kan beter) en Vlaanderen van Nederland (Wedden dat, Klasgenoten, Big Brother, Kopspijkers door VTM, Per Seconde Wijzer door Canvas). In deze tijden waarin “publiek-private samenwerking” of PPS het ordewoord is, mag het geen verbazing wekken dat er ook uitwisseling bestaat tussen de commerciële omroepen en de publieke omroepen. Zo nam de VRT de RTL4-serie Baantjer over, nam AVRO De Pfaffs over van VTM, en zond TROS de VTM-serie Spoed uit. Het Nederlandse jeugdnet Zappelin ruimde in het najaar van 2003 een programmablok in voor producties van het Vlaamse Studio 100, een productiehuis dat zowel leverancier is van VRT als van VTM. Studio 100 brengt o.m. Samson en Gert, Kabouter Plop, Big en Betsy, Wizzy en Woppy, en K3. In augustus 2004 – in volle heisa rond de omroephervorming in Nederland - maakten TROS en VTM bovendien bekend dat ze plannen hadden om in Nederland samen een commerciële familiezender te beginnen. In oktober liet ook AVRO weten interesse te hebben om hieraan mee te werkenlxxxiv[84].

3.7. Cultuur op televisie Op gezette tijden steekt de discussie de kop op of er wel voldoende aandacht wordt besteed aan cultuur op de openbare omroep. Al snel wordt in Vlaanderen dan ingebracht dat samenwerking met Nederland in dit dossier voor de hand ligt. In het begin van de jaren ’80 kwam zelfs het – nooit uitgevoerde - voorstel voor een gezamenlijke


Nederlands-Vlaamse “Canal Grande”, waar grote aandacht zou gaan naar cultuur (zie hoger). Volgens de “Escort-codificatie” van de European Broadcasting Union besteedde TV1 wat het aanbod “Art and Culture” betreft in 2004 4,4% van de zendtijd aan kunst en cultuur (190 uur). Voor Canvas/Ketnet was dat 2% (85 uur). De Nederlandse publieke omroepen komen in het overzicht niet voor omdat zij “kunst en cultuur” onderbrengen bij “informatie en educatie”lxxxv[85]. De technische evoluties bieden steeds nieuwe mogelijkheden. Na de kabel en de satelliet, zijn er internet en de digitale televisie. Digitale televisie biedt nieuwe perspectieven voor themakanalen, bv. voor een cultureel themakanaal. Op 24 december 2000 presenteerde Gerard Hulshof zijn Onderzoek naar de mogelijkheden van de introductie van een cultuurzenderlxxxvi[86], een rapport dat hij in opdracht van de raad van bestuur van de NOS had geschreven. Hulshof ging in zijn rapport uitdrukkelijk na welke mogelijkheden er waren om samen te werken met Vlaanderen: “Het moge duidelijk zijn dat de NOS, gelet op de voorgeschiedenis, moet nagaan of het initiatief van een cultureel themakanaal niet al in een vroeg stadium samen met België moet worden ontwikkeld”lxxxvii[87]. Hulshof waarschuwt er wel voor dat het oprichten van een cultureel themakanaal niet ten koste mag gaan van het culturele aanbod in de reguliere programmering: “Het culturele aanbod trekt een veel groter en breder publiek op general interest dan op een themakanaal (mede omdat een groot aantal uitzendingen niet als kunst/cultuur wordt ervaren). Een themakanaal mag dus niet/nooit ten koste gaan van aanbod op algemene zenders”lxxxviii[88]. Hans van Beers had zich eerder al in dezelfde zin uitgesproken: “Enerzijds kan een dergelijk kanaal voorzien in extra vertoningsmogelijkheden van relatief dure, culturele televisieproducties. In het toekomstig digitaal en individueel programma-aanbod volgt een dergelijk themakanaal een logische ontwikkeling. Anderzijds bestaat er, los van de extra kosten, het risico van verschraling van het culturele aanbod op de reguliere zenders”lxxxix[89]. Niettemin adviseerde de Commissie Cultureel Verdrag Vlaanderen-Nederland op haar Culturele Conferentie in 1999: “De Commissie Cultureel Verdrag beveelt aan dat de NOS en de VRT gezamenlijk de behoefte en de mogelijkheid onderzoeken van een gezamenlijk cultureel themakanaal.xc[90]” Eind 2004 werd het debat of de openbare omroep meer aandacht moet besteden aan cultuur, opnieuw gevoerd. Op 14 januari 2005 schreef CVN in een advies (bijlage 12): “De Commissie vindt dat het hoe dan ook tot de opdrachten van de publieke omroepen behoort om in de programmering aandacht te besteden aan cultuur in de brede betekenis van het woord. Als daarenboven de behoefte wordt gevoeld om een afzonderlijk (digitaal) cultuurkanaal op te richten, vindt de Commissie dat onderzocht moet worden of Vlaanderen en Nederland hier kunnen samenwerken. In de omringende landen heeft zo’n bilaterale samenwerking geleid tot de oprichting van Arte, het kunst- en cultuurkanaal van Frankrijk en de Bondsrepubliek Duitsland. Nederland heeft enige ervaring gehad met een beperkt kunst- en cultuurkanaal binnen het domein van de kabeltelevisie. Enkele jaren geleden werd in opdracht van de NOS, de


Nederlandse openbare omroep, een studie uitgevoerd naar samenwerkingsmogelijkheden met Vlaanderen op dat gebied. De Raad van Bestuur van de Publieke Omroep in Nederland ontwikkelt op dit moment een boeket van digitale themakanalen, waarbinnen een kunst- en cultuurkanaal tot de vijf kanalen met prioriteit behoort. Wij roepen de Nederlandse en de Vlaamse politieke verantwoordelijken en de verantwoordelijken voor de publieke omroepen op in dit dossier een Nederlands-Vlaams overleg op gang te brengen en na te gaan hoe kan worden samengewerkt.” De Strategienota Nederland, die de Vlaamse Regering in oktober 2005 opstelde, noemt als operationele doelstelling: “Onderzoek naar wenselijkheid en mogelijkheid tot het opzetten van een gemeenschappelijk cultuurkanaal” (punt 3.2, strategische doelstelling 1, tabel 2). In haar advies van 27 april 2005 (bijlage 2) formuleert CVN het als volgt: “M.b.t. de plannen om een cultuurkanaal uit te bouwen, pleiten wij ervoor dat de VRT structureel samenwerkt met de Publieke Omroep in Nederland, die op dat gebied al vrij ver staat”. Om een cultuurkanaal uit te bouwen, vraagt de VRT 13,5 miljoen euro per jaar aan de Vlaamse overheid. Dat is een veelvoud van wat de Nederlandse themakanalen gaan kostenxci[91]. De VRT is van plan een groot aantal nieuwe, zelf gemaakte culturele programma’s te brengenxcii[92]. De Nederlandse Publieke omroep daarentegen legt de klemtoon op archiefmateriaal, omdat het gevaar dan kleiner is dan het culturele aanbod in de reguliere programmering vermindert. CVN deelt de Nederlandse visie dat een cultuurkanaal in de eerste plaats gebruik moet maken van materiaal dat eerder op de open netten werd uitgezonden en van materiaal uit de rijke archieven van de omroepen. De VRT deelt mee dat de omroep voor zijn “crossmediale cultuurmerk”xciii[93] in contact is met NPS. Met crossmediaal aanbod bedoelt men: een aanbod waarbij één concept via verschillende media wordt aangeboden. Er komt een “Cultuurmerk” (zoals nu bv. Sporza) dat over de verschillende media gespreid wordt (radio, tv, internet, e.a.). De coördinator bij VRT is Walter Couvreur, bij NPS Loes Helsloot. Beide personen werken los van elkaar een voorstel uit om voor te leggen aan hun respectieve overheden. Het is de bedoeling om samen te werken waar het kan. NPS heeft hiervoor een redactieraad samengesteld waar Walter Couvreur deel van uitmaakt. In januari 2006 komen beide verantwoordelijken samen om de stand van zaken te bespreken en de mogelijkheden tot samenwerking in kaart te brengen. Dit zal zich in eerste instantie vooral situeren op het vlak van de juridische aspecten en de uitwisseling van producties uit het archiefxciv[94]. Uiteraard behoort samenwerking tussen Nederland en Vlaanderen met een initiatief als Arte eveneens tot de mogelijkheden. Het kan een relatief goedkope manier zijn om de Nederlandse cultuur in Europa te presenteren.

Aanbeveling Het is van groot belang dat de openbare omroep in de reguliere programmering nog meer aandacht besteedt aan cultuur. Indien de Nederlandse en Vlaamse publieke omroepen daarnaast besluiten een (digitaal) cultuurkanaal in het leven te roepen, dan is het wenselijk dat zij daartoe een gezamenlijk initiatief nemen, en dat het initiatief niet ten koste gaat van het culturele aanbod op de open


netten. Een gezamenlijk (digitaal) cultuurkanaal moet aandacht besteden aan cultuur in ruime zin, in Nederland en Vlaanderen.

3.8. Regionale tv In 1996 ging in Oost-Vlaanderen en Zeeuws-Vlaanderen Euregio tv van start. Na 15 proefafleveringen werd het grensoverschrijdende project stopgezetxcv[95]. De initiatiefnemers gingen op zoek naar financiële middelen, o.a. in het kader van het Europese Interregprogramma voor samenwerking in de grensstrekenxcvi[96]. Aan Vlaamse kant rezen enkele wettelijke bezwaren. Zo vond men dat het brengen van Nederlandse reclame indruiste tegen de bepaling dat regionale zenders in Vlaanderen enkel “streekgebonden reclame” mogen uitzenden (met het decreet van 14 november 2000 werd deze belemmering weggenomen). Ook had de Zeeuws-Vlaamse Televisie in Nederland geen erkenning, en werd de samenwerking met Vlaanderen als een truc aangezien om toch op de Nederlandse kabel te geraken. CVN stelde op 9 november 1999 een advies op waarin het belang van grensoverschrijdende regionale tv werd beklemtoond: “De Commissie acht het van groot belang dat mensen aan weerszijden van de grens elkaar beter leren kennen. De regionale media, met name de televisie, spelen hier een onvervangbare rol” (bijlage 11). In januari 2005 besloot de stuurgroep van de Euregio Scheldemond gedurende drie jaar een regionaal tv-project te financieren. In april 2005 startten de uitzendingen van De Zeeuw van Vlaanderen, een coproductie van Omroep Zeeland, AVS (Oost-Vlaanderen) en Focus-WTV (West-Vlaanderen)xcvii[97]. Ook de regionale televisiezenders in Nederlands en Belgisch Limburg ontplooien grensoverschrijdende initiatieven. Zo leidde (het Vlaamse) TV Limburg in het najaar van 2005 vier studenten van de Universiteit Maastricht op tot videojournalistenxcviii[98].


4. Voorstel van passage voor beheersovereenkomst VRT

Samenwerking VRT – Nederlandse Publieke Omroep Het Vlaamse en het Nederlandse parlement en de beide regeringen hebben zich in het Taalunieverdrag (1980) enerzijds en het Cultureel Verdrag (1995) anderzijds uitgesproken voor een nauwe samenwerking, ook op het gebied van de media. Het ligt bijgevolg voor de hand dat de openbare omroepen concreet gestalte geven aan deze beleidsafspraken. Het is van groot belang dat het management van de VRT geregeld en gestructureerd overlegvergaderingen heeft met de collega’s van de Nederlandse Publieke Omroep. Er bestaat bovendien behoefte aan een structureel platform waarop programmamakers elkaar over de grens heen ontmoeten. Aangezien “het aandeel van de Vlaamse tv-producties en van de coproducties ten minste 50% zal bedragen van het totale programma-aanbod uitgezonden tussen 18u en 23u”, zoals elders in de beheersovereenkomst gestipuleerd, wordt de VRT geacht een bijzondere inspanning te doen om Nederlandstalige coproducties op het getouw te zetten met de Nederlandse Publieke Omroep en met de Nederlandse zendgemachtigden. Dit sluit aan bij de taalparagrafen zoals die in het Vlaamse omroepdecreet, in de Europese tv-richtlijn en in de Nederlandse Mediawet zijn geformuleerd. Omdat niet alleen coproducties maar ook aangekochte Nederlandse producties van de Vlaamse kijker een hoge waardering krijgen, verdient het aanbeveling dat de VRT ook eigen, niet-gecoproduceerde Nederlandse producties aankoopt. Het blijft een van de taken van de VRT om een helder standaard-Nederlands te gebruiken en te propageren, ook in het fictie-aanbod. In die context zullen dialecten, “schoon Vlaams” en de tussentaal die een mengvorm is van beiden, slechts in uitzonderlijke gevallen gebruikt worden. De VRT dient, zoals vroeger het geval was, een geoormerkt budget ter beschikking te houden voor coproducties met Nederland. Coproducenten kunnen dan uit dit budget putten, alsook uit bv. het Nederlandse CoBO-fonds. Op die manier komt er ook in Vlaanderen een specifiek budget tot stand voor Nederlands-Vlaamse coproducties op het gebied van televisieprogramma’s, naar analogie van het specifieke budget dat door de beide filmfondsen voor coproducties op filmgebied wordt voorbehouden. Als zich in de nabije toekomst nog tijdelijke projecten aandienen zoals de Europese voetbalkampioenschappen in 2000, dan zal VRT het initiatief nemen om na te gaan of tussen de Nederlandse en de Vlaamse publieke omroepen opnieuw een adhocsamenwerkingsverband tot stand kan komen zoals dat het geval was met FORTO. Complementair aan het eigen netwerk van Vlaamse correspondenten zal VRT een beroep blijven doen op Nederlandse correspondenten en zal VRT de eigen correspondenten


ook ter beschikking stellen van de Nederlandse Publieke Omroep. Dat is onder meer nuttig vanuit het oogpunt van een efficiënte en kostenbesparende bedrijfsvoering. Het verdient aanbeveling om op termijn – op een aantal uit het specifieke redactioneel beleid voortvloeiende uitzonderingen na – te komen tot een gezamenlijk correspondentennetwerk.

De VRT zal op korte termijn gesprekken aanknopen met RNW om na te gaan of en hoe Radio Vlaanderen Internationaal structureel kan samenwerken met Radio Nederland Wereldomroep. De VRT blijft de komende tijd participeren in de Nederlands-Vlaamse satellietzender BVN. De VRT zal de evolutie van nieuwe technologieën op de voet volgen en waar nodig complementair aan de satelliet inzetten. Het is van groot belang dat de openbare omroep in de reguliere programmering nog meer aandacht besteedt aan cultuur. De VRT zal het overleg met Nederland inzake het (digitaal) cultuurkanaal intensiveren met als uiteindelijke doel dat de Nederlandse en Vlaamse publieke omroepen een gezamenlijk (digitaal) cultuurkanaal in het leven roepen. Dat themakanaal besteedt aandacht aan cultuur in ruime zin, in Nederland en Vlaanderen, maar het initiatief mag niet ten koste gaan van het culturele aanbod op de open netten.


NOTEN

i[1] Tweede Kamer der Staten-Generaal, vergaderjaar 2005-2006, 30 300 VIII, nr.68, Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2006 ii[2]

Zie literatuurlijst p.55

iii[3]

Gesprek T. Mary – W. Vandaele, 9 december 2005

iv[4] Gunst, I., Nederlandstalige televisie-(co)productie binnen een Europese context, hfdst. 1, §2.2.1 v[5] Gunst, I., Nederlandstalige televisie-(co)productie binnen een Europese context, hfdst. 1, §2.2.4 vi[6] Gunst, I., Nederlandstalige televisie-(co)productie binnen een Europese context, hfdst. 1, §3.2.3 vii[7] Op de bijeenkomst in Liverpool, over de wijziging van de televisierichtlijn, eind september 2005, bevestigde Vlaanderen nogmaals dat het vasthoudt aan de quota viii[8] De zetelverplichting werd later geschrapt. In dit verband noemen we het fenomeen van commerciële zenders die van buiten het Nederlandse taalgebied uitzenden, maar zich in het Nederlands richten op de Vlaamse en/of Nederlandse markt (bv. RTL) ix[9]

Vandaele, W., Nederland-Vlaanderen 1990-1994, p.52

x[10] Decreten betreffende de radio-omroep en de televisie, gecoördineerd op 4 maart 2005, art. 115 xi[11] Beheersovereenkomst tussen de VRT en de Vlaamse Gemeenschap 2002-2006. (Brussel, 7 juni 2001) xii[12] Gunst, I., Nederlandstalige televisie-(co)productie binnen een Europese context, hfdst. 1, §2.2.2 xiii[13] Beheersovereenkomst tussen de VRT en de Vlaamse Gemeenschap 20022006. (Brussel, 7 juni 2001) xiv[14]

Artikel 54, lid a

xv[15] Hadders, J., De Europese Cultuurparagraaf. Een evaluatie vanuit Nederlands-Vlaams perspectief.


xvi[16]

Oorspronkelijk artikel 128, intussen hergenummerd tot artikel 151

xvii[17]

Gesprek P. Van de Velde – W. Vandaele, 23 november 2005

General Conference, 33rd session, Paris 2005, 33 C www.unesco-vlaanderen.be

xviii[18] Unesco

xix[19]

Artikel 112, §1

xx[20]

1 september 2005

xxi[21] Artikel 82i, d Correspondentie L. Heinsman – W. Vandaele, 25 november 2005 xxii[22] Must-carry van de publieke omroep is nooit betwist door DG Media en Interne Markt. Wel in het kader van de Telecomrichtlijn, toen de universele dienstenrichtlijn aan de orde kwam. (Gesprek P. Van de Velde – W. Vandaele, 9 december 2005) xxiii[23]

Gesprek P. Van de Velde – W. Vandaele, 23 november 2005

xxiv[24] Bourgeois, G., Beleidsnota Media 2004-2009, Vlaams Parlement, stuk 91, nr.1, 22 oktober 2004, p.16 xxv[25] Vandaele, W., Samenwerking Nederland-Vlaanderen 1995-1999, p.52-53 De Maesschalk, E., in Audiovisuele coproducties Nederland-Vlaanderen. Verslagboek symposium Brussel, 19 april 2002, p.29 e.v. xxvi[26]

Correspondentie H. Debackere – W. Vandaele, 14 november 2005

xxvii[27] Correspondentie R. van Dammen – W. Vandaele, 24 november en 28 november 2005, en F. Leyts – W. Vandaele, 28 november 2005 xxviii[28] Bijdrage van Wouter Quartier, VRT-studiedienst, geciteerd in correspondentie H. Debackere – W. Vandaele, 14 november 2005 en F. Leyts – W. Vandaele, 28 november 2005 xxix[29] Bijdrage van Wouter Quartier, VRT-studiedienst, geciteerd in correspondentie H. Debackere – W. Vandaele, 14 november 2005 en F. Leyts – W. Vandaele, 28 november 2005 xxx[30] p.36 e.v.

Nysten, I., De omroepsamenwerking tussen Vlaanderen en Nederland,

xxxi[31] Nysten, I., De omroepsamenwerking tussen Vlaanderen en Nederland, schema’s op p.60, p.68, p.79


xxxii[32] p.36 e.v.

Nysten, I., De omroepsamenwerking tussen Vlaanderen en Nederland,

xxxiii[33] p.49 e.v.

Nysten, I., De omroepsamenwerking tussen Vlaanderen en Nederland,

xxxiv[34]

Vandaele, W., Samenwerking Nederland-Vlaanderen 1995-1999, p.55-56

xxxv[35] Vroeger ook wel “zendgemachtigden”, vandaag “omroepen” en straks in de nieuwe wet “licentiehouders” genoemd. xxxvi[36] In de discussie m.b.t het hertekenen van het omroeplandschap in Nederland, wordt herhaaldelijk gepleit voor het Vlaamse model, waarbij er naast een populair net (cfr. Eén bij de VRT) voor een breed publiek een diepgaander net (cfr. Canvas bij de VRT) bestaat. Hans van Beers verdedigde dit model nog in het tvprogramma NOVA op 10 december 2005 xxxvii[37]

Vandaele, W., Samenwerking Nederland-Vlaanderen 1995-1999, p.53

xxxviii[38] Correspondentie H. Debackere – W. Vandaele, 14 november en 23 november 2005, en gesprek L. Heinsman – W. Vandaele, 25 november 2005 xxxix[39]

De Volkskrant, 22 november 2005 en De Standaard, 28 november 2005

xl[40] Correspondentie F. Leyts – W. Vandaele, 24 november 2005 en gesprek P. Van de Velde – W. Vandaele, 23 november 2005 xli[41]

Correspondentie H. Debackere – W. Vandaele, 14 november 2005

xlii[42]

Mededeling J. Daalmeijer, 15 december 2005

xliii[43] p.69 e.v.

Nysten, I., De omroepsamenwerking tussen Vlaanderen en Nederland,

xliv[44]

Vandaele, W., Samenwerking Nederland-Vlaanderen 1995-1999, p.55

xlv[45]

Correspondentie H. Debackere – W. Vandaele, 14 november 2005

xlvi[46] Sliepen, A., Evaluatiedossier BVN 2003-2005 (mei 2005) hfdst. 9 zie ook: Vlaams Parlement, Beleidsbrief Media, stuk 551, nr.1, 25 oktober 2005, hfdst. 2.3.3 xlvii[47]

Correspondentie J. Daalmeijer – W. Vandaele, 30 november 2005

xlviii[48]

Vandaele, W., Samenwerking Nederland-Vlaanderen 1995-1999, p.57-58

xlix[49]

Sliepen, A., Evaluatiedossier BVN 2003-2005 (mei 2005), hfdst. 1.8


l[50] Bourgeois, G., Beleidsbrief Media, Vlaams Parlement, stuk 551, nr.1, 25 oktober 2005, hfdst. 2.3.1 li[51] Artikel 5 van de beheersovereenkomst Het gaat om 1 uur per uitzendblok van 6 uur. Dat blok wordt 4 keer per dag herhaald. lii[52] Sliepen, A., Evaluatiedossier BVN 2003-2005 (mei 2005), hfdst. 2, p.6 liii[53]

Sliepen, A., Evaluatiedossier BVN 2003-2005 (mei 2005), hfdst. 2.2

liv[54]

Sliepen, A., Evaluatiedossier BVN 2003-2005 (mei 2005), hfdst. 8

lv[55] Gesprek P. Van de Velde – W. Vandaele, 23 november 2005 lvi[56]

Correspondentie J. Daalmeijer – W. Vandaele, 24 november 2005

lvii[57]

Sliepen, A., Evaluatiedossier BVN 2003-2005 (mei 2005), hfdst. 7

lviii[58]

Sliepen, A., Evaluatiedossier BVN 2003-2005 (mei 2005), hfdst. 1.5

lix[59]

Sliepen, A., Evaluatiedossier BVN 2003-2005 (mei 2005), hfdst. 6

lx[60] Audiovisuele Coproducties Nederland-Vlaanderen. Verslagboek symposium Brussel, 19 april 2002, CVN Audiovisuele coproducties Nederland-Vlaanderen, CVN mei 2003 lxi[61]

http://VRTtaal.net

lxii[62] Bourgeois, G., Laudatio Noord-Zuid trofee aan BVN, Den Haag, 26 november 2005 lxiii[63] 2005

Gesprekken P. Van de Velde – W. Vandaele, 23 november en 9 december

lxiv[64] 2005

Correspondentie J. Hage – W. Vandaele, 9 november en 23 november

lxv[65]

CVN-Nieuwsbrief 2004, nr.4, p.9

lxvi[66]

Gesprek T. Mary – W. Vandaele, 9 december 2005

lxvii[67] Door de onzekere toestand waarin het Nederlandse omroepbestel zich momenteel bevindt, wordt niet voortgewerkt aan de plannen. O.m. doordat de VRT nog een groot deel van de programma’s in eigen huis maakt, is de kostprijs hoger: een aflevering van Flikken kost in Vlaanderen 350.000 euro, in Nederland 220.000 euro. Dit prijsverschil is een van de hinderpalen bij coproductie (mededeling J. Daalmeijer, 15 december 2005)


lxviii[68] Vandaele, W., Nederland-Vlaanderen 1990-1994, p.53-59; Vandaele, W., Samenwerking Nederland-Vlaanderen 1995-1999, p.58-62; Gunst, I., Nederlandstalige televisie-(co)productie binnen een Europese context, p.114-116 lxix[69]

CVN-Nieuwsbrief 2004, nr.4, p.9

lxx[70]

Correspondentie F. Leyts – W. Vandaele, 24 november 2005

lxxi[71]

Correspondentie R. van Dammen – W. Vandaele, 24 november 2005

lxxii[72]

Correspondentie R. van Dammen – W. Vandaele, 24 november 2005

lxxiii[73]

Correspondentie R. van Dammen – W. Vandaele, 24 november 2005

lxxiv[74]

Correspondentie H. Debackere – W. Vandaele, 14 november 2005

lxxv[75]

Correspondentie F. Leyts – W. Vandaele, 24 november 2005

lxxvi[76]

Correspondentie R. van Dammen – W. Vandaele, 24 november 2005

lxxvii[77] VRT, jaarverslag-aanbod 2004, geciteerd in correspondentie H. Debackere – W. Vandaele, 14 november 2005 lxxviii[78]

Correspondentie F. Leyts – W. Vandaele, 24 november 2005

lxxix[79]

Correspondentie F. Leyts – W. Vandaele, 24 november 2005

lxxx[80]

Gesprek P. Van de Velde – W. Vandaele, 23 november 2005

lxxxi[81]

CVN-Nieuwsbrief, 2004, nr.1, p.15

lxxxii[82]

De Standaard, 3 februari 2004 en De Morgen, 16 februari 2004

lxxxiii[83]

Vandaele W., Nederland-Vlaanderen 1990-1994, p.52

lxxxiv[84]

CVN-Nieuwsbrief, 2004, nr.3, p.11 en 2004, nr.4, p.10

lxxxv[85] Presentatie De Culturele Meerwaarde van de VRT, voor de Raad voor Cultuur, september 2005 lxxxvi[86]

Correspondentie G. Hulshof – W. Vandaele, 1 december 2005

lxxxvii[87] Hulshof, G., Onderzoek naar de mogelijkheden van de introductie van een cultuurzender, p.36 lxxxviii[88] Hulshof, G., Onderzoek naar de mogelijkheden van de introductie van een cultuurzender, p.39


lxxxix[89] 1999, p.96-97

Verslagboek Culturele conferentie, Gent, 26-27 november 1999, Brussel,

xc[90] Verslagboek Culturele conferentie, Gent, 26-27 november 1999, Brussel, 1999, p.97 xci[91]

Gesprek P. Van de Velde – W. Vandaele, 23 november 2005

xcii[92]

Gesprek T. Mary – W. Vandaele, 9 december 2005

xciii[93] Haalbaarheidsstudie voor een crossmediaal cultuuraanbod van de VRT, (VRT-rapport 2005) xciv[94]

Correspondentie F. Leyts – W. Vandaele, 24 en 28 november 2005

xcv[95]

Vandaele W., Nederland-Vlaanderen 1990-1994, p.56

xcvi[96] Sevenoo, A., Grensoverschrijdende regionale televisie NederlandVlaanderen. Kansen en hindernissen” (rapport 1999) xcvii[97]

CVN-Nieuwsbrief, 2005, nr.1, p.22 en 2005, nr.3, p.13

xcviii[98]

De Morgen, 3 november 2005


Literatuurlijst

Geraadpleegde literatuur, o.m.:

-

-

-

-

-

-

Audiovisuele coproducties Nederland-Vlaanderen (Verslagboek symposium Brussel, 19 april 2002), CVN Audiovisuele coproducties Nederland-Vlaanderen (CVN, 9 mei 2003) Beheersovereenkomst tussen de VRT en de Vlaamse Gemeenschap 2002-2006 Biltereyst, D. & De Smaele, H. (red.). Transformatie en continuïteit van de Europese televisie, Gent, 2000 Bourgeois, G. Beleidsnota Media 2004-2009 (Vlaams Parlement, stuk 91, nr. 1, 22 oktober 2004) Bourgeois, G. Beleidsbrief Media, beleidsprioriteiten 2005-2006 (Vlaams Parlement, stuk 551, nr. 1, 25 oktober 2005) De Meyer, G. De rol van de televisie en de cultuur inde respectieve verzuring en verzoeting van de samenleving. Tijdschrift voor Communicatiewetenschap, 31: 381-414, 2003 D’Haenens, L. & Saeys, F. (red.), Western Broadcasting at the Dawn of the 21st Century, Berlijn, 2001 Haalbaarheidsstudie voor een crossmediaal cultuuraanbod van de VRT, VRT, najaar 2005 Hadders, J. De Europese Cultuurparagraaf. Een evaluatie vanuit NederlandsVlaams perspectief. Uitgave CVN, Brussel, 2002 Hoorzitting over de VRT-studie inzake de financiering van de VRT, Vlaams Parlement, stuk 493, nr. 1, 10 oktober 2005 Hulshof, G. Onderzoek naar de mogelijkheden van de introductie van een cultuurzender, Hilversum, 24 december 2000 Gunst, I. Nederlandstalige televisie-(co)productie binnen een Europese context. Een onderzoek naar de samenwerking tussen Vlaanderen en Nederland, scriptie Universiteit Gent, mei 2004 Leyts, F. De Culturele meerwaarde van de VRT, presentatie september 2005 Nieuwsbrief Commissie Cultureel Verdrag Vlaanderen-Nederland, jg. 2000 t.e.m. 2005 Nysten, I. De omroepsamenwerking tussen Vlaanderen en Nederland. Een nieuwe megafusie?, scriptie Universiteit Antwerpen, juni 2003 Pauwels, C. & Delaere, S. Europa en de audiovisuele sector: transformaties in de driehoeksverhouding tussen staat, individu en mediabedrijf. Tijdschrift voor Communicatiewetenschap, 31: 314-337, 2003 Saeys, F. & Coppens, T. Business of corebusiness: de opdracht van de WestEuropese publieke omroepen nogmaals ter discussie. Tijdschrift voor Communicatiewetenschap, 31: 338-355, 2003 Sevenoo A. Grensoverschrijdende regionale televisie Nederland-Vlaanderen. Kansen en hindernissen. Een analyse van een innoverend Euregio Project van AVS Oost-Vlaamse Televisie, 1999


-

-

-

-

-

Sliepen A. Evaluatiedossier BVN over de periode 2003 t.e.m. 2005 ten behoeve van de Vlaamse Gemeenschap (mei 2005) Strategienota Nederland, Vlaamse Regering, oktober 2005 Tweede Kamer der Staten-Generaal, vergaderjaar 2005-2006, 30 300 VIII, nr.68, Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2006 Unesco General Conference, 33rd session, Paris 2005, 33 C Vandaele W. Nederland-Vlaanderen, 1990-1994 (p.52-62). Uitgave AlgemeenNederlands Congres Vandaele W. Samenwerking Nederland-Vlaanderen 1995-1999 (p.51-63). Uitgave CVN, Brussel, 1999 Van Pelt, H. De omroep in revisie, Leuven, 1974 Verslagboek Culturele conferentie, Gent, 26-27 november 1999, Brussel, 1999, p.96-97 Visienota over de evolutie van de VRT naar een digitale Openbare Omroep, VRT, 4 november 2005 Voorontwerp nieuw decreet voor VRT, goedgekeurd door Vlaamse regering op 25 november 2005 (persmededeling Vlaamse regering) http://portal.omroep.nl/nossites/pubom http://www2.vlaanderen.be/ned/sites/media http://www.bvn.nl/html/algemeen.html http://www.cvdm.nl/pages/home.asp http://www.unesco-vlaanderen.be

Correspondentie en/of gesprekken met, o.m.: -

Daalmeijer Joop, hoofdredacteur Radio Nederland Wereldomroep Debackere Hilde, secretaris Raad van Bestuur en communicatiemanager VRT Deleu Jozef, lid Raad van Bestuur VRT Hage Jeanine, directeur coproductiefonds Heinsman Louis, verantwoordelijke internationaal beleid Publieke Omroep Hulshof Gerard, lid Nederlandse Raad voor Cultuur, gewezen medewerker NOS Mary Tony, afgevaardigd bestuurder VRT Leyts Frederik, stafmedewerker Beleidsondersteuning VRT Saeys Frieda, hoogleraar Communicatiewetenschappen Universiteit Gent Sliepen Armand, secretaris BVN Van Beers Hans, voormalig lid Raad van Bestuur NOS Van Dammen RenĂŠ, studiedienst Publieke Omroep Van de Velde Paul, directeur-generaal Media van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap en regeringscommissaris bij de VRT


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.