Kortrijk in het vizier - Herinneringen aan WO II

Page 1


KORTRIJK

in het vizier

Herinneringen aan WO II

Inhoud

Kortrijkzanen getuigen over WO II

Op 6 september 2024 is het 80 jaar geleden dat Kortrijk werd bevrijd van de Duitse bezetter. Een feestelijke gebeurtenis die we met de stad nog elk jaar vieren. Met plechtige herdenkingen aan de Broeltorens en het Belfort en een woorddienst in de Sint-Maartenskerk.

Veel Kortrijkzanen die op die dag een terrasje op de Grote Markt doen, kunnen zich weinig voorstellen bij de symboliek van de parade en fanfare. We nemen het hen niet kwalijk. Ze waren nog niet geboren in 1944. En samen met de jaren verstreken ook de familieleden met de levendige verhalen.

De leeftijden van de Kortrijkzanen in dit magazine liegen er niet om. Bea en Paul Dewerchin zijn samen 191 jaar jong. Jan Deconinck is 102. En ook alle anderen zijn goed in de running om eeuweling te worden. Allemaal waren ze er die glorierijke 6de september van 1944 wél bij.

“Er heerste veel euforie op de Grote Markt”, laat Kamiel Ottevaere optekenen. “Mijn buurmeisje Denisa Carrette, die later mijn vrouw werd, leerde ik die dag beter kennen.” Liefde in tijden van oorlog dus, al was het niet voor iedereen een hartstochtelijk moment. “Enkele vrouwen die hadden aangepapt met soldaten werden kaalgeschoren”, herinnert Theresine Decaluwe (89) zich nog.

In 2019, toen we voor de 75-jarige herdenking van de Bevrijding de eerste editie van dit magazine maakten, kwamen 38 Kortrijkzanen aan het woord. We moeten realistisch zijn: bij de volgende jubilea zullen dat er steeds minder zijn. De vele ‘gesproken bronnen’ maken stilaan plaats voor ‘stille getuigen’.

Daarom is het belangrijk dat de Kortrijkzanen die de Bevrijding meemaakten, hun verhalen blijven vertellen.

Daarom is het belangrijk dat we met de Stad hun herinneringen blijven neerschrijven. Dat we de Tweede Wereldoorlog en de duizenden doden blijven herdenken. Van de Leieslag tot de Bevrijding.

Zodat ook de Kortrijkzanen die binnen 20 jaar een terrasje op de Grote Markt doen, de parade en fanfare zien. En misschien daardoor dit magazine in het vizier krijgen. Met verhalen om te koesteren en die de geschiedenis levendig houden. In de hoop nooit meer oorlog mee te maken.

Daarom grote dank aan iedereen die hieraan meewerkte en veel leesplezier.

Stadsbestuur Kortrijk

COLOFON

Een realisatie van Stad Kortrijk

Interview: Team Communicatie | Bart Vancauwenberghe | Luc Demiddele (Isi Birnberg)

Vormgeving: Team Communicatie Stad Kortrijk en Madebyflint.be

Foto’s: Kattoo Hillewaere | Patrick Holderbeke (p.47) | David Legreve (p.75) | Bas Bogaerts | Beeldbank Stad Kortrijk | Archief familie Mattelaer | Archief De Gazette van oud Cortrycke | Verzameling Luc Soens | Archief Michel Faillie

Foto cover: Bombardement 21 juli 1944: vernieling in de Zandstraat (Beeldbank Stad Kortrijk)

Geraadpleegde werken: J. Vanbossele. Kortrijk tijdens de Tweede Wereldoorlog. Kroniek naar het dagboek van Robert Mattelaer. Kortrijk, 1988 | V. Lambert, I. Debuck. Friendly fire boven Kortrijk. 1944. Kortrijk, 2004 | De Gazette van oud Cortrycke

Met dank aan: alle getuigen | familie Mattelaer | familie Buysschaert | Marc Van Lerberghe | De Gazette van oud Cortrycke

Uitgave: juni 2024

v.u.: Vincent Van Quickenborne, Grote Markt 54, Kortrijk

Jean Mattelaer Raakte gefascineerd door oorlogen tijdens de bombardementen

Als de term ‘levende encyclopedie’ nog niet was uitgevonden, was hij ongetwijfeld bedacht voor Jean Mattelaer. De net 95-jarige man die enorm gepassioneerd is door de SintMaartenskerk en er ook vlakbij woont, herinnert zich nog haarscherp talrijke gebeurtenissen uit de oorlogsperiode. Door de Tweede Wereldoorlog raakte hij gefascineerd door oorlogen en volgde hij ook nadien wereldwijd alle oorlogen op de voet. “Ik heb gruwelijke taferelen gezien, maar zat ook urenlang met mijn broer te discussieren over welk type van vliegtuigen zoal boven ons huis vloog…”

Jean Mattelaer werd op 9 januari 1929 geboren en is een zoon van dokter Robert Mattelaer en Yvonne Depreitere. Het gezin woonde in de Jan Breydellaan toen de oorlog uitbrak. Jean ging toen naar school in het Sint-Amandscollege. Zijn vroegste herinneringen dateren van 1933.

“Tijdens de oorlog leerde je zwijgen…”

WERELDEXPO

“Elke week bladerde ik toen in het weekblad ‘Zondagsvriend’. Op een dag stond daar een foto in van de beruchte Rijksdagbrand, die vermoedelijk door iemand met communistische sympathieën werd gesticht als reactie op de benoeming van Adolf Hitler tot kanselier van Duitsland. Dat is me altijd bijgebleven, net als het dodelijke ongeval dat Koning Albert I één jaar later had toen hij in Marcheles-Dames van de rotsen viel. Ik heb altijd een brede interesse gehad voor alles wat zich in de wereld afspeelde. Toen ik in 1935 met mijn ouders mee mocht naar de Wereldexpo in Brussel was dat voor mij dan ook één groot feest. Twee jaar later ben ik er gedurende een lange tijd treurig om geweest dat ik hen niet mocht vergezellen naar de Wereldexpo in Parijs. Intussen kon ik al goed lezen en las ik over de Tweede Sino-Japanse Oorlog, het bombardement op het Baskische stadje Guernica (op 26 april 1937, waarbij Franco de Duitsers onder de arm nam nadat aanvallen op Madrid een jaar eerder waren mislukt), de zelfvernietiging van de Duitse boot ‘Graf Spee’ in Montevideo, enzovoort.”

Vanaf 1938 begonnen ook de mensen in België wat nerveuzer te worden omwille van de nakende oorlogsdreiging. “Door de gefaseerde mobilisatie van het Belgisch leger wisten we dat er iets op til was. Toen Frankrijk en Engeland op 1 september 1939 de oorlog verklaarden aan de Duitsers nadat die Polen binnengevallen waren en Oostenrijk hadden geannexeerd, werden de messen verder gescherpt. De Duitsers trokken een verdedigingslinie (Siegfriedlinie) op van de Nederlandse tot de Zwitserse grens, het Franse (Maginot Linie) en Belgische leger trokken gelijkaardige linies op. Voor België was het Albertkanaal een belangrijke verdedigingslinie: bijna alle bruggen erover werden opgeblazen om de Duitse invasie te stuiten, maar nadat de Duitsers het fort Eben-Emael hadden ingenomen en zo toch het kanaal konden oversteken, kon de vijand toch doorbreken. Dat kwam ook omdat twee bruggen over het Albertkanaal intact waren gebleven en de vijand parachutisten had ingezet.”

BLOEMEN VOOR GROOTMOEDER

Op 10 mei 1940 brak de hel dan los. “Het begon ’s morgens vroeg, de zon scheen, maar door de laag overvliegende vliegtuigen wist mijn vader dat het oorlog was. Dat werd ook bevestigd door de radioberichten, die meldden dat de Duitsers EbenEmael bezet hadden. Ik ging die dag naar school, maar we kregen al snel de melding dat we weer naar huis mochten. Dat deed ik niet: ik trok naar de Grote Markt, waar groepjes soldaten rustig stonden te keuvelen, terwijl ze hun geweren rechtop hadden gezet en tegen elkaar lieten aanleunen. Het viel me op hoe kalm iedereen was, er was absoluut geen sprake van paniek.”

In de namiddag ging Jean samen met moeder Yvonne naar zijn grootmoeder, die uitgerekend die dag haar verjaardag vierde. “We gingen bloemen kopen voor mijn oma en hoorden dat 27 bombardementsvliegtuigen in aantocht waren. Ik zag ze overvliegen en wist precies om welk type vliegtuigen het ging. Kort daarna werd de luchthaven van Wevelgem gebombardeerd, net als de meubelfabriek van De Coene, die volledig afbrandde. Er was ook een brand in de Vanden Peerenboomlaan. De gebeurtenissen hadden wel indruk op mij gemaakt, want ik wou ’s avonds niet meer eten.”

Jean was ook getuige van een luchtgevecht tussen een Franse tweedekker en een Duits vliegtuig. “Het vliegtuig stortte neer in Zwevegem, terwijl de piloot nog tijdig zijn parachute had kunnen trekken en in Hulste landde. Daar zouden ze hem dan doodgeslagen hebben.”

werd getroffen door een bom, gelukkig bleef de schade beperkt.”

“In de Leeuw Van Vlaanderenlaan werd een vrachtwagen getroffen, waarna die volledig uitbrandde. In het Groeningepark verloren vijf Duitse soldaten het leven. Ze werden begraven op het Plein. Hun helmen werden op de graven gelegd, niemand durfde die aanraken of wegnemen.”

“Dag per dag hoorden we het gedonder van de naderende kanonnen, tot er op 27 mei een eerste obus viel op het Marie-Joséplein.”

KANONNEN EN VRACHTWAGENS ONDER DE BOMEN

Jeans moeder Yvonne had al snel het gevoel dat de oorlog lang zou duren, net zoals dat tussen 1914 en 1918 het geval was. “Dag per dag hoorden we het gedonder van de naderende kanonnen, tot er op 27 mei een eerste (lichte, maar toch gevaarlijke) obus viel op het MarieJoséplein. Daardoor liepen we voor het eerst naar de kelder. Dezelfde morgen vlogen Engelse vliegtuigen over onze buurt. Ze lieten bommen vallen in onze straat omdat de piloten de vrachtwagens van het Duitse leger hadden ontdekt. Die stonden geparkeerd onder de lindebomen. Een huis aan het begin van de Jan Breydellaan

Toen het iets rustiger werd in de Groeningestad volgde de familie Mattelaer de oorlog op de voet, op een originele manier. “In onze badkamer, waar de muren van plaaster waren, hadden we een kaart van Rusland opgehangen. Via de radioberichten volgden we de situatie nauwgezet op en plaatsten dan speldjes op de kaart. We wisten heel goed wie zich waar bevond en welke troepen het hard te verduren kregen. Stiekem luisterden we regelmatig ook naar de Engelse radio, hoewel er nogal wat ruis op de verbinding zat. De Duitsers mochten absoluut niet te weten komen dat we dat deden: werd je op heterdaad betrapt, was de kans groot dat je nooit je huis terug zou zien.”

Jean volgde ook de Noord-Afrikaanse veldtocht met veel interesse, die voor Duitsland aangevoerd werd door maarschalk Rommel. “Het zou Hitler later berouwen dat hij – op de vooravond van D-Day – nooit naar Rommel geluisterd had. Hitler was ervan overtuigd dat de invasie van de geallieerden zou plaatsvinden bij het Nauw van Calais, vlakbij de kliffen. Rommel wist dat dat praktisch onmogelijk was, omdat de geallieerden daar amper mogelijkheden hadden om te ontschepen. Maar Hitlers wil was wet, hij dreef zijn eigen gedacht door. De geallieerden hebben daar handig op ingespeeld met een enorme afleidingscampagne. Die heeft uiteindelijk zijn vruchten afgeworpen.”

Intussen mochten Jean en zijn vrienden weer naar school. Het SintAmandscollege was voor minstens één derde bezet door de Duitsers. “Die sliepen en aten daar, gebruikten de ruimtes als opslagplaats. We hebben nooit miserie gehad met hen, dat waren mensen als jij en ik.”

4 SEPTEMBER 1943

Jean zag dat het Amerikaanse leger een andere aanpak dan het Engelse hanteerde. “Waar de Engelse vliegtuigen allemaal apart over de stad kwamen, vlogen de Amerikanen in groepen van 25 vliegtuigen. Met mijn broer discussieerde ik over welk type vliegtuigen het ging. Zo zagen we Spitfires laag boven de huizen vliegen. De Duitsers boden op dat moment amper nog weerstand, ze konden nog maar weinig doen. De Amerikanen dropten hun projectielen helaas wel vrij achteloos. Hun Marauders of Mitchells dropten in twee à drie minuten tijd verschillende bommen in de nabijheid van de Pieter Tacklaan tot aan de Boudewijn IX-laan. Er was veel schade aan de huizen, maar vooral: er vielen 64 doden. We hoorden bombardementen dikwijls van ver aankomen, het leek telkens wel een onweer dat uit de verte kwam aangerold.”

IMMENSE ONTPLOFFING

Op 18 maart 1944 waren de Duitsers al aan de verliezende hand. Toch moest het ergste voor Kortrijk toen nog komen. “Elke avond en nacht hoorden we Britse vliegtuigen overkomen. Dat waren Lancasters, viermotorige bombardementsvliegtuigen die allemaal apart over de stad vlogen om bepaalde punten te bombar-

deren. De Engelsen en Amerikanen wisselden elkaar af, want overdag was het de beurt aan de Amerikanen. Die hebben toen trouwens ook verschillende steden in Duitsland onder vuur genomen: Frankfurt, het Ruhrgebied,… De havenstad Hamburg werd zelfs zes nachten op rij bestookt. Het was er zo heet dat de bomen door de warmte ontwortelden.”

Telkens Engelse vliegtuigen over Kortrijk vlogen, trok Jean met zijn broer naar de tweede verdieping om het spektakel te bekijken. “We waren nieuwsgierig om te weten uit welke richting de vliegtuigen kwamen. Op een bepaald moment hoorden we een ongelooflijke ontploffing, toen een bom van liefst 4000 kg viel vlak bij de Burgemeester Vercruysselaan, in de weide. Daar werd na de oorlog de Sint-Maartenskliniek gebouwd. Toen we twee dagen later gingen kijken, zagen we er een immense krater met een doorsnede van ongeveer twintig meter.”

Vanaf die bewuste 18 maart was het voor de kinderen opnieuw onmogelijk om naar school te gaan. “Alle deuren en ramen van het Sint-Amandscollege waren stuk, de gebouwen waren onbewoonbaar. We hadden toen eigenlijk een heel lange vakantie, die zou duren tot na de bevrijding. Erg vond ik dat niet: dan kon ik de oorlog van ’s morgens tot ’s avonds op de voet volgen.”

familie van mijn vrouw een wasserij had. In die straat kwamen toen drie zonen en de meid om in het gezin van dokter Bourgeois. Eigen aan die periode was dat mensen vlak na een bombardement allerlei zaken probeerden te stelen. We zagen hoe een vrouw op het puin liep met lakens in de handen, maar dat lieten de Duitse soldaten niet toe.”

10 MEI 1944

Het was een periode waarin je je best niet alleen op straat begaf, want de Amerikanen schoten vanuit hun vliegende forten op alles wat bewoog. “De geallieerden speelden toen graag met de voeten van de Duitsers, leek het wel. Op 10 mei bombardeerden ze het station en bliezen een trein op die vol Duitse soldaten (die terugkeerden van het front) zat. Daar zijn toen enorm veel slachtoffers gevallen. Op 15 mei was ik met mijn broer in het Begijnhof toen de Amerikanen het gemunt hadden op Marke.”

20 EN 21 JULI 1944

“Alle deuren en ramen van het SintAmandscollege waren stuk, de gebouwen waren onbewoonbaar.”

26 MAART 1944

Terwijl Jeans vader op 26 maart op de radio Winston Churchill een discours hoorde voeren over het tweede front, gingen de kinderen en moeder snel schuilen in de kelder. “Die bewuste Passiezondag was een verschrikking voor het stadscentrum. Daarbij kwamen zo’n 250 mensen om het leven. De dag daarna zijn we in de Toekomststraat geweest, waar de

Daags nadat Claus Schenk von Stauffenberg vergeefs een aanslag op Hitler probeerde te plegen en uiteindelijk zelf gefusilleerd zou worden, vond het dubbel bombardement op Kortrijk plaats. “Dat was in de nacht van 20 op 21 juli. De stad werd toen telkens 15 à 20 minuten lang onder vuur genomen, met een pauze die ongeveer even lang duurde. Achteraf heb ik vernomen dat de geallieerden het toen vooral gemunt hadden op het telefonisch centrum van België en Noord-Frankrijk, dat zich ondergronds in de postgebouwen in de Doorniksestraat bevond. Die nacht heeft onze stad in een poel van verdriet ondergedompeld.”

PLUNDERINGEN

Op het einde van de bezetting stond Jean te kijken naar de aftocht van het Duitse leger. “Dat was echt een trieste bedoening, die mensen waren volledig gedesillusioneerd. Honderden soldaten trokken te voet, of op een fiets met lekke banden, door de straten.”

Ook de bevrijding maakte veel indruk bij hem. “Het was toen elke dag een drukte van jewelste aan het station. Graatmagere, bleke mensen kwamen terug van werkkampen in Duitsland. Ook mensen die zich hadden aange-

sloten bij de Duitsers keerden terug maar ze kregen een ontvangst die hen lang zou heugen, en niet in positieve zin. Het was ook een periode waarin tal van winkels werden geplunderd. Op Overleie werd een boek- en krantenhandel in de fik gestoken. In onze straat gooiden ze een piano uit het raam van een woning en ook de gebouwen van een textielfabriek werden leeggeroofd. Ik zag alles gebeuren, maar zei niets. Tijdens een oorlog leerde je zwijgen…”

Geruime tijd na de oorlog huwde Jean met Nicole Madoe. Ze kregen drie kinderen en negen kleinkinderen en bewonderen vanuit hun appartement in de Sint-Maartenskerkstraat elke dag de grandeur van dit prachtige gebouw.

NICOLE

Ook Jeans vrouw Nicole Madoe heeft nog herinneringen aan de oorlog. Nicole: “Ik woonde in de Toekomststraat. Tijdens het grote bombardement van 26 maart 1944 werd ons huis bijna volledig verwoest. Wij schuilden op dat moment in de kelder en konden niet meer naar boven. Gelukkig was er eerder een gat in de keldermuur gemaakt. Zo konden we ontsnappen via de kelder van het huis naast ons, dat toebehoorde aan onze tante. Bij andere buren sneuvelden drie kinderen en de meid tijdens datzelfde bombardement. Hun ouders waren op dat moment bij vrienden in de Leiestraat.

We hadden ook een wasserij bij ons thuis en die was nog intact. Als jong meisje sliep ik daar in een van de manden. Daarna hebben we een klein ‘appartementje’ gemaakt in de wasserij, waar we tijdelijk woonden. Op het einde van de oorlog werd mijn papa opgeroepen om te vechten bij het Belgisch leger. Mijn mama zette ondertussen de wasserij verder. Voor de veiligheid gingen we ’s nachts soms op een boerderij in Zwevegem overnachten.

Wat me meest bijbleef, is de geur van de platgegooide huizen na een bombardement. Als het luchtalarm afging, moesten we snel met kaarsen naar de kelder. Ook daar hing een typische wakke geur, die ik me nog levendig voor de geest kan halen. Als ik nu beelden van de oorlog in Oekraïne op tv zie, beleef ik dat allemaal opnieuw.”

Het Rode Kruis

De kwelling van de oorlog bracht anderzijds ook solidariteit onder de mensen op gang. Bijvoorbeeld ontstond onder de koepel van het Rode Kruis een groep van ‘puinruimers’ die in actie kwam na elk bombardement.

De stad was ingedeeld in compartimenten. Zo had je bijvoorbeeld de reddingsdienst Voorstraat waar onder andere Jaak Mattelaer en Jef Coornaert deel van uitmaakten. Met een specifieke armband om mochten ze officieel helpen, dit om het onderscheid te maken met plunderaars en rovers die na de bombardementen van de opportuniteit gebruik zouden maken.

Ook konden ze opgeroepen worden om op andere plaatsen andere taken, waaronder blindgangers op te ruimen, uit te voeren dit over het hele grondgebied.

Hubert Mattelaer, die arts was, droeg een andere armband met officiële band van het Rode Kruis, met zijn handtekening en de officiële stempel van de Duitse overheid, zo kon hij vrij circuleren in zijn functie van arts-medewerker Rode Kruis. Hij moest die dragen samen met de andere armband arzt – arts.

Hij kon beschikken over een wagen op persgas (Rutabagas) die hij deelde met een handelaar. De grootste opvang gebeurde in de Kortrijkse ziekenhuizen, met voornamelijk het OLV Hospitaal.

Kamiel Ottevaere

Leerde zijn latere vrouw beter kennen tijdens de Bevrijding

Kamiel Ottevaere (98) was leerjongen loodgieter tijdens de Tweede Wereldoorlog. Via zijn werk kwam hij regelmatig in contact met Duitse soldaten, wat een aantal opmerkelijke anekdotes opleverde.

LEERJONGEN LOODGIETER

Kamiel: “Ik werd geboren op 10 april 1926 en woonde als kind in de SintAntoniusstraat. Het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog op 10 mei 1940, ik was toen 14 jaar oud, bracht een grote ommekeer in mijn leven teweeg. Na enkele maanden school te hebben gelopen in het Koninklijke Atheneum in de Weggevoerdenlaan, trok ik weer bij mijn ouders in en kon ik een werkplunje aantrekken. Op 12 december 1940 werd ik tewerkgesteld als leerjongen loodgieter bij Emiel Seynaeve en zoon in de Papestraat.

De barre koude, soms tot -15°C in de oorlogswinter van 1940-41, was een voorproefje van de zware omstandigheden van het loodgietersvak. Ik

ging werken met mijn pyjama aan om de koude te trotseren. Meestal bestond het werk uit herstellingen. Alleen de rijken hadden een echte badkamer. Al het transport vanaf de werkplek gebeurde met de steekkar. Een fiets had ik pas voor het eerst als ik trouwde.

DUITSERS WAT LICHTER MAKEN

Eens moesten we werken aan een wc op de eerste verdieping in het lokaal van de Gilde in de Wijngaardstraat. Het gebouw was op dat moment ingenomen door de Duitsers. Mijn collega Albert vroeg me of ik graag Duits brood at, waarop ik overtuigd ja antwoordde. Albert ging vervolgens naar de kast met het eten van de Duitsers, nam er een brood uit, sneed voor elk vier boterhammen af en besmeerde ze met confituur. Plots ging een deur open: een Duitser moest dringend naar de wc. Ik stopte snel de boterhammen in mijn zakken en wierp me tegen de deur. Ik riep dat we aan de wc werkten en dat hij naar beneden moest gaan, wat hij ook deed, na veel gedonnerwetter (gevloek). Nadat hij verdwenen was, gingen we ons brood opeten in de chauffagekelder. Toen ik het brood uit mijn zakken haalde, waren de zakken van mijn werkpak besmeurd met confituur.

Een ander verhaal speelde zich af bij de zusters Verrue, een meisjesschool in de Oudenaardesteenweg. Bij herstellingswerken aan het zinkwerk vroegen ze ons om eens te kijken op het dak van de overdekte speelplaats of er geen ballen in de goot lagen. De vakschool naast de meisjesschool, toen bezet door de Duitsers, had een lokaal waar worsten te drogen hingen en waar het venster openstond tegenover de speelplaats. Ik riep Albert, mijn werkmakker, erbij.

We beslisten om het rantsoen van de heren van de nieuwe orde wat te verminderen met twee grote worsten…

AFTRAP VAN WHITE STAR KORTRIJK

1942 werd het jaar van mijn kennismaking met het uitgaansleven. Gezien alle sportactiviteiten stillagen en we veel vrienden hadden die voetbalden, besloten we met vier om een voetbalclub op te richten. Die kwam er onder de naam ‘White Star Kortrijk’. We namen deel aan een tornooi dat de plaatselijke club, de KVV Kortrijkse Vlaamse Voetbalvereniging, organiseerde. Het bestond uit twee reeksen van vier ploegen, waarvan de overwinnaars de finale betwistten. We haalden het in de finale met glans tegen de KVV.

ONTSNAPT AAN DE FELDPOLIZEI

Gedurende de bezetting beleefde ik niet alleen bange momenten bij luchtaanvallen maar ook door onvrijwillige contacten met de bezetter. Op O.L.H.-Hemelvaart 1943 werd ik bij een Duitse inval in de dansgelegenheid Bloks in Harelbeke door de Feldpolizei gevat, maar vrijgelaten wegens mijn jeugdige uitzicht. Dit in tegenstelling tot een paar andere jongemannen, werkweigeraars, die afgevoerd werden naar Duitsland. Ik heb toen twee pinten gedronken om te bekomen!

Het jaar daarop werd ik op een zaterdag na het werk in de Doornikstraat staande gehouden door een Feldpolizei. Die vroeg me naar mijn paspoort. Gezien ik het niet bij had, kwam de Feldpolizei mee naar huis. Na mijn paspoort en Ausweis (bewijs dat ik werkte) te hebben gekeurd, beoordeelde hij me als

18-jarige goed om verplicht te werken in Duitsland. Dat was echter buiten de waard gerekend, in de persoon van tante Marie Dequae die toevallig aanwezig was. Ze stelde haar veto en zei dat ze de Duitse commandant kende. Ze kon een foto van hen beiden tonen, omdat ze bestelde in Café De Vriendschap aan de Houtmarkt, waar de Duitsers kwartier hadden. Zo kon ze de verdediger van het Deutsche Reich overtuigen om mij thuis te laten. Maar als hij me nog eens ging zien, zou ik alsnog naar Duitsland gestuurd worden. Een paar dagen later was ik met mijn baas onderweg naar een klusje in het centrum, toen ik plots weer die Feldpolizei zag. Met een bang hartje glipte ik ongezien in de schaduw van mijn baas mee.

Op een dag werkte ik aan een verstopte afvoerleiding van een woning dicht bij de Leie. Tijdens de werken kapte ik per ongeluk de telefoonkabel door die de verbinding gaf met Noord-Frankrijk. Mijn baas heeft hemel en aarde moeten bewegen om de Duitsers te overtuigen dat het een ongeluk was en geen sabotage.

“Tijdens werken kapte ik per ongeluk de

telefoonkabel door. Mijn baas heeft hemel en aarde moeten bewegen om de Duitsers te overtuigen dat het een ongeluk was en geen

sabotage.”

BOMBARDEMENT

26 MAART ‘44

Op zondag 26 maart 1944 zat ik met mijn buurvriend Norbert Vandenbroucke in het café De Sporthalle in de Zwevegemsestraat. Het café werd uitgebaat door Jules Masselis, ex-bokser, en er werden geregeld boksmeetings georganiseerd. Rond 21 uur begonnen de sirenes te loeien, gevolgd door het aanzwellende geluid van vliegtuigen en het verlichten van de stad met magnesiumfakkels. We wisten meteen dat we ons aan een bombardement mochten verwachten.

We zochten snel dekking in de kelder en beleefden daar de schrik van ons leven.

Een regen van bommen viel neer op de Zwevegemsestraat. Het licht ging uit, de deuren en vensters sneuvelden en een walm van stof dwarrelde neer in de kelder. Ongedeerd en met een zakdoek voor de mond vluchtten we de straat op. Daar zagen we een ravage van jewelste. Een bommenkrater midden in de straat, huizen links en rechts vernield. Op de hoek van de Veemarkt, de kant waar wij geschuild hadden, waren drie huizen vernield. Zoiets vergeet je nooit.

PATATTEN OP DE POEF

Als oudste van 5 kinderen moest ik thuis meehelpen in het huishouden. Tijdens de bezetting werd mijn vader Gustje immers verplicht te werken op het vliegveld van Wevelgem. Gustje, die al een aantal jaar voor de oorlog werkloos was, kluste daarnaast om zijn gezin te onderhouden. Zo haalde hij bijvoorbeeld voor een Kortrijkse winkel voedsel op de zwarte markt bij boer Adens in Otegem. Daarna werd hij overgeplaatst naar Calais om er aan de Atlantikwall te werken. In zijn verlof ging hij bij boer Adens boodschappen doen en wat kluswerk verrichten. Gustje werd op het hart gedrukt dat, mocht de situatie in Frankrijk verslechteren, hij gerust kon onderduiken op de boerderij tot het einde van de oorlog. Wat ook gebeurde.

Moeder Germaine, die stikster en naaister was, ging af en toe de kleren van het gezin van de boer herstellen. Ik mocht dan mee om wat te eten of graan te helpen dragen. De laatste twee jaar van de oorlog zat Gustje daar en kregen we ons rantsoen aardappelen voor twee jaar gratis. We moesten dit dan maar na de oorlog betalen, wat nooit gebeurd is. Het betekende wel onze redding van de honger.

BEGIN VAN IETS MOOIS

De laatste dagen van de oorlog blijven me vooral bij omwille van twee voorvallen. Kort voor de Bevrijding werd een vriend doodgeschoten door de Duitsers. Hij was geen lid van het verzet, maar een verzetsstrijder wist niet hoe zijn geweer werkte. Mijn vriend ging één keer mee om het te tonen en werd doodgeschoten.

Op de Dag van de Bevrijding heerste er veel euforie op de Grote Markt. Mijn buurmeisje Denisa Carrette, die later mijn vrouw werd, heb ik op die dag béter leren kennen”, sluit Kamiel af met een knipoog.

Stootkar

Een stootkar was een veelgebruikt tweewielig gebruiksvoertuig. Het werd hoofdzakelijk voortbewogen door met de hand het voertuig te duwen, soms ook met de hulp van een trekhond. Kenmerkend waren de twee doorlopende berriebomen of handbomen. De opbouw kon sterk verschillen en was meestal aangepast aan de noden van de gebruiker. De stootkar werd vaak gebruikt door kleine zelfstandige ambachtslui, zoals timmermannen, metselaars, schilders, loodgieters of leurders die er hun materiaal mee vervoerden. Daarnaast werd deze handkar voor allerhande klein transport gebruikt.

Kort na 1950 won de tweewielige kar met een stalen frame op luchtbanden aan populariteit. De karren met houten wielen bleven wel in gebruik, soms zelfs tot in de jaren tachtig van de twintigste eeuw.

Theresine Decaluwe Ontsnapte op het nippertje aan de dood

Theresine Decaluwe (89) woonde als meisje van 9 jaar in de Zwevegemsestraat, toen haar huis op 26 maart 1944 platgegooid werd door een bombardement van de geallieerden.

CONFISERIE EN CHAOS

Theresine: “Mijn ouders hadden een confiserie in de Zwevegemsestraat 42. 26 maart 1944 was een mooie lentedag, tot een bom pal op ons huis viel. Wij zaten op dat moment net aan de overkant van de straat in café De Olifant. De uitbaatster was daar alleen en had ons uit schrik bij

haar geroepen. Er schoot nadien niets meer over van onze woning. In een ander huis in de straat was een jonge moeder net thuisgekomen uit het ziekenhuis met haar boorling. Na het bombardement vond men haar dood terug, voorovergebogen over haar baby die nog leefde. Nog altijd heb ik schrik als ik oorlogsbeelden zie op tv.”

DE PRIJS VAN OORLOG

“Mijn vader is het bombardement nooit echt te boven gekomen. Hij is ziek geworden en blijven sukkelen. Daarna moesten we drie maanden bij onze tante wonen. We kregen meubels van het Rode Kruis om ons leven weer op te bouwen en mochten ‘s middags eten in hun afdeling op de Houtmarkt. Na die drie maanden vonden we een nieuwe woning in de Voorzienigheidsstraat, waar mijn ouders ook de confiserie heropstartten. Het heeft 9 jaar geduurd eer we een schadevergoeding kregen, ten tijde van mijn bruiloft. Het bedrag betrof enkel het huis zelf. Voor voorwerpen zoals de flessen wijn van mijn vader werden we niet vergoed. Die werden beschouwd als luxe.”

SCHUILEN EN SAMENHORIGHEID

“Dat bombardement op 26 maart was zeker geen alleenstaand geval. Kortrijk werd wel vaker getroffen. Inwoners schuilden in een kelder. In onze nieuwe woning in de Voorzienigheidsstraat had de keldermuur gaten, die hem verbond met de kelders van de buren. Ook bij de andere buren was dat het geval. Zo kon je van het ene huis naar het andere gaan. Ook mijn school had een schuilkelder. Als de sirene ging, moesten we meteen naar beneden om daar te schuilen met natte doeken voor onze mond.”

VADERS VERZET EN MOEDERS MOED

“Ik herinner me ook een Duitse legeroptocht eerder in de oorlog. De soldaten passeerden aan onze winkel. Mijn vader moest van hen de vlag groeten maar weigerde. Dat moest hij bekopen met een pak slaag. Mijn moeder wou de Duitsers eerst te lijf gaan met een fles wijn maar hield zich gelukkig net op tijd in. Een buur die een bandencentrale had, wou ook de vlag niet groeten. De Duitsers wilden hem neerschieten, maar zijn vrouw kwam naar buiten gelopen met hun kindje met een waterhoofd. Daarom ontzagen de soldaten hem toch.

Af en toe kwamen de Duitsers inkopen doen in onze winkel. Ik had toen altijd schrik. Mijn moeder luisterde vaak naar de Engelse radio, maar moest telkens snel de radio uitzetten. Mijn tante werd wel eens betrapt en is toen acht dagen gevangen gezet door de Duitsers.”

KAUWGOM EN NYLONKOUSEN

“Op de dag van de Bevrijding, 6 september 1944, gingen we in de Doorniksewijk kijken naar de intocht van de geallieerden. Die reden de stad binnen met veel tanks. We volgden hen naar de Grote Markt, waar ze kauwgom en nylonkousen uitdeelden onder de Kortrijkzanen, dingen die wij nog niet kenden. Iedereen lachte en danste. Toch kon ik nog maar moeilijk geloven dat de militairen geen Duitsers waren. De helmen van beide legers leken immers goed op elkaar. De angst en emoties werden me zelfs even te machtig.”

een grote hamer. Het bloed gutste uit zijn hoofd. Het was een lieve oude man, maar zijn zoon had meegevochten met de Duitsers aan het Oostfront.”

DE ZOETE SMAAK VAN VRIJHEID

“Na de Bevrijding begon men voedsel zoals bananen te verdelen onder de bevolking. Elke grossist, dus ook mijn vader, mocht die naar de Kortrijkse scholen brengen. Ook cacao en chocolade werden verdeeld via voedselbonnen. Onze confiserie kreeg die in zakken van 25 kg. Ik moest die verdelen in zakjes van 50 gram en zat volledig onder de cacao.

Stilletjesaan keerden ook onze soldaten terug van het front. Wij trokken elke dag naar het station om onze familie, vrienden en kennissen te verwelkomen. Ze zagen er meestal totaal uitgeput uit en waren amper vel over been.”

ONVERWACHTE ROMANTIEK

“In het tumult was het onderscheid tussen schuld en onschuld soms flou. Ik heb een man zien neerslaan met een grote hamer. Het was een lieve oude man, maar zijn zoon had meegevochten met de Duitsers aan het Oostfront.”

FEEST, MAAR NIET VOOR IEDEREEN

“’s Avonds was er een groot feest op de Grote Markt met vuurwerk. Maar het was niet voor iedereen feest. Enkele vrouwen die aangepapt hadden met soldaten werden kaalgeschoren. Daarna plunderden en vernielden sommigen de huizen van de ‘zwarten’, Kortrijkzanen die mee geheuld hadden met de Duitsers. In het tumult was het onderscheid tussen schuld en onschuld soms flou. Ik heb een man zien neerslaan met

“Een neef van mij was tijdens de oorlog krijgsgevangene in OostDuitsland. Daar verbleef hij bij een moeder en haar dochter. Met die laatste is hij een relatie begonnen. Op een gegeven moment loog ze dat ze in verwachting was, om met mijn neef te kunnen trouwen. Toen hij na de oorlog met dat meisje terugkeerde naar België, was mijn tante daar fel tegen gekant. Ze moest echt niets weten van Duitsers, een gevoel dat wel bij meer Belgen leefde. Zo ging mijn moeder bijvoorbeeld heel graag op reis met een autocar, maar is ze nooit naar Duitsland willen reizen. Het toeval wil trouwens dat mijn kleinzoon nu ook in Leipzig woont en daar een Duitse vriendin heeft.”

René Totaert

Deed zijn communie te midden van de oorlogschaos

In een meeslepend relaas neemt René Totaert ons mee door zijn ervaringen tijdens de Tweede Wereldoorlog in Kortrijk. Van zijn communie te midden van bombardementen tot de hectiek tijdens de Bevrijding.

COMMUNIE TE MIDDEN VAN CHAOS

“Ik ben geboren in 1932 en was 8 jaar toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak. Ik herinner me nog de bombardementen op Kortrijk. Achteraf gezien ging het leven gewoon door. Mijn plechtige communie in 1944 is een goed voorbeeld. In onze wijk gebeurde dat met een processie met kaarsen op dinsdag, in andere wijken was dat al twee dagen voordien.

Enkele kinderen die op zondag hun communie gevierd hadden, leefden op dinsdag al niet meer. Ze waren gesneuveld tijdens een bombardement.

Voor onze communiefoto’s moesten we in onze mooie kledij over puin kruipen om tot bij de fotograaf te geraken. Maar zijn studio lag ook in puin, waardoor we op zoek moesten gaan naar een andere fotograaf.”

KORTRIJKSE KELDERS

“Verspreid over Kortrijk lagen openbare schuilkelders, bijvoorbeeld onder de toenmalige brandweer. Sommige hadden zelfs fietsen waarmee je elektriciteit kon maken door te trappen. Wij schuilden vaak onder het Begijnhof. Ik zie er nog de kartonnen dozen vol fotonegatieven in glas voor mij. Waardevolle stukken, die we telkens braafjes teruglegden.

Ik liep school waar zich nu de Basisschool Sint-Jozef bevindt. Als het luchtalarm luidde, konden we schuilen in het huidige WZC SintCarolus. Later kwam het kantoor van de Post in mijn school, waardoor de lessen stopgezet werden.

Ook onder Brouwerij Lust in de Potterijstraat konden mensen schuilen. Velen gingen daar overnachten. Wij woonden in die straat maar sliepen thuis en liepen pas naar de brouwerij als het luchtalarm afging. Dat gebeurde soms een paar keer per nacht. De schuilkelder lag er vol mensen en de lampen schudden heen en weer door de bommen. Mijn vader zei al lachend dat hij de vliegtuigen hoorde opstijgen in Engeland.”

VLUCHT NAAR KUURNE

“Ik herinner me een bombardement op de Veemarkt, waar nu een frituur staat. De brandweer kwam toe en

scheen met lichten onder het puin. Maar de brandweerman zag er geen doen aan en vertrok terug zonder actie te ondernemen.

Op een dag stond er plots een Duitse soldaat voor onze deur. Er was net een bom gevallen op cinema Feestpaleis in de Slachthuisstraat. De Duitser kwam schuilen in onze kelder. Hij liet ons wel galant voor.

In de nacht van 20 op 21 juli 1944 waren er twee grote bombardementen. Na het tweede vonden we onze woning niet meer veilig. We vluchtten naar familie in Kuurne. Onderweg werden we tegengehouden door Duitse soldaten maar die lieten ons door. De rest van de oorlog sliepen we bij die familie. Er was toch plaats vrij omdat een aantal familieleden daar niet meer thuis durfden slapen. Jonge gasten konden immers opgepakt worden om verplichte arbeid te leveren voor de Duitsers.

Mijn vader werkte bij Kunstwerkstede De Coene. Hij moest dus elke dag te voet van Kuurne richting Marke om er te gaan werken. Telkens het luchtalarm daar afging, onderbrak het personeel het werk en vluchtten ze naar buiten. Tegen dat ze terug waren, ging de volgende sirene al bijna. In de omgeving rond het bedrijf lag het vol met bomkraters.”

HECTIEK VOOR DE BEVRIJDING

“De dagen voor de Bevrijding in september 1944 verliepen hectisch. Het Duitse leger begon zich terug te trekken en mensen plunderden winkels. Ik herinner me hoe ik een jongen uit een voorname familie met gestolen gerief zag lopen. Hij zal thuis niet al te goed ontvangen zijn … De Duitsers bevonden zich nog op de Houtmarkt, waar nu de

Academie huist. Ik stond met mijn vader op de hoek van de Potterijstraat en de Voorstraat te kijken naar de mensen die in de Lange Steenstraat een winkel aan het plunderen waren. Een Duitse soldaat kwam op zijn gemak eens kijken. Hij wandelde met een geweer op zijn schouder in de SintNiklaasstraat tot op de hoek van de Voorstraat. Toen hij de plundering zag, keerde hij in paniek terug met zijn geweer in de aanslag.

Ongeveer op hetzelfde moment kwam een motor met zijspan met drie Duitse soldaten voorbij. Ze hadden hun automatisch geweer op de huizen gericht. Ikzelf, mijn vader en een buur vluchtten snel naar huis. Daarna schoten ze van de Houtmarkt naar de overkant van mijn huis, dat in het gezichtsveld lag.

De buur stond aan de overkant in de deuropening. Telkens als hij zijn hoofd durfde buitensteken, schoten de Duitsers naar hem. Gelukkig werd hij niet geraakt.

In de dagen rond de bevrijding zag ik aan de Gentpoort een Engelse tank op de hoek met de Minister Liebaertlaan. De Duitsers waren al gevlucht, maar ze waren vergeten om de brug over het kanaal te vernietigen. Ze keerden speciaal daarvoor terug maar werden verhinderd doordat de Engelse tank hen beschoot.”

Minister van Financiën Camille Gutt wilde met die wet de strijd aangaan tegen de inflatie en de zwarte oorlogswinsten aanpakken. Per gezinslid werd er maximum 2000 frank in nieuwe biljetten uitgekeerd.

Rijke Kortrijkzanen vroegen daarom aan armere burgers om geld voor hen in te wisselen, in ruil voor een kleine compensatie. Er waren ook een aantal uitzonderingen. Zo gold de regeling niet voor publieke instellingen zoals kloosters en kerken. Sommige rijken boden daarom kloosters of liefdadige instellingen aan om een fors bedrag te schenken … om dan later een deel daarvan terug te krijgen in nieuwe biljetten.

De meeste burgers konden niet sparen tijdens de oorlog. Mijn ouders hebben nog 40 frank betaald voor een kilogram graan. Een goede vakman verdiende 5 frank per uur. Dat betekent dat die een dag moest werken voor een kilo graan.”

“Telkens het luchtalarm daar afging, onderbrak het personeel het werk en vluchtten ze naar buiten. Tegen dat ze terug waren, ging de volgende sirene al bijna.”

BEDROG MET

BANKBILJETTEN

“Na de oorlog werd ander geld ingevoerd in België. Alle Belgen moesten hun bankbriefjes inruilen voor een beperkte som nieuwe biljetten.

Kunstwerkstede

De Coene

Aan weerskanten van de Weggevoerdenlaan lag een van de belangrijkste firma’s van Kortrijk, het triplex- en kunstmeubelbedrijf De Coene. Deze firma ontstond in 1865 als winkel voor behang in de Leiestraat. De Kunstwerkstede gebroeders De Coene aan de Weggevoerdenlaan werd in 1906 opgericht. Voor de Tweede Wereldoorlog waren er 3 000 personen tewerkgesteld. Met de oorlog begonnen de tegenslagen. Door de Duitse artillerie beschoten, brandde de fabriek op 24 mei 1940 uit. Ze werd heropgebouwd dankzij een krediet van de Nationale Maatschappij voor Krediet aan de Nijverheid. Dit weerhield de Kunstwerkstede er niet van om opdrachten uit te voeren voor de bezetter. Ze produceerde onder meer barakken, schijnvliegtuigen, noodwoningen, munitiekisten en camoufleernetten. In 1944 werden de heropgebouwde fabrieken opnieuw verwoest, deze keer door geallieerde bombardementen.

Monique Vanmarcke

Zag hoe de

Gestapo hun huis

controleerde

Monique Vanmarcke, die nu in een serviceflat van Sint-Vincentius woont, herinnert zich het begin van de Tweede Wereldoorlog nog levendig. “We woonden in Heule en waren net gaan bidden in een kapel. Toen we bij het buitenkomen een vliegende bom zagen, vluchtte iedereen in allerijl weer naar binnen.”

Het was het begin van een periode die Monique, die 5,5 jaar was toen de oorlog uitbrak, niet licht zou vergeten. “Ons huis bevond zich vlak bij de spoorweg. Het gebeurde wel vaker dat we in passerende treinen het geroep van pas opgepakte mensen hoorden. Iedere trein werd beveiligd door gewapende Duitse soldaten.”

“Trillingen verwoestten onze ruiten.”

Octaaf, Moniques vader en een oud-strijder van de Eerste Wereldoorlog, moest dulden dat hun woning werd geïnspecteerd om te zien hoeveel Duitsers er eventueel konden logeren. “Gelukkig was dat uiteindelijk niet nodig. Desondanks kwam de Gestapo regelmatig

controleren of niemand bij ons was ondergedoken. Dan voelden ze aan de bedden in hoeverre die nog warm waren. Mijn twee broers waren allebei op de vlucht. Mijn jongste broer, Adolf, slaagde erin uit het gezichtsveld van de Duitsers te blijven en werd nooit gepakt. Helaas was dat voor mijn oudste broer, Georges, wel het geval. Hij werd gevangen genomen en mocht pas huiswaarts keren toen hij geveld was door een gesprongen appendix. We weten nog altijd niet hoe hij toen is thuis geraakt, maar zijn kleren stonden stijf van de etter. Gelukkig is hij er toen wel doorgekomen.”

“Het gebeurde dat we in passerende treinen het geroep van pas opgepakte mensen hoorden.”

Monique deed tijdens de oorlog haar eerste communie, volledig in het zwart gehuld om haar overleden mama te eren. “In die periode was het nog de gewoonte dat je een jaar lang zwart droeg als je in de rouw was, maar ook omwille van de oorlog was het natuurlijk een trieste periode. Ons dorp werd alleszins zwaar gebombardeerd tijdens de Tweede Wereldoorlog. Toen we voortdurend lichtflitsen aan de hemel zagen, wisten we hoe laat het was en gingen we schuilen in de kelder bij onze buren. Onder meer de kerk heeft het toen begeven. Onze ruiten barstten van de trillingen. Het heeft nadien nog lang geduurd om de kerk van Heule weer volledig op te bouwen. Toen ik in 1954 zelf huwde, gebeurde dat in een noodkerk, die ingericht was in een garage.”

Marie-Thérèse Commeyne en Jacques Vannieuwenhove Ondervonden beiden de gevolgen van de oorlog

Na een bombardement op haar huis, werd Marie-Thérèse Comeyne tijdens de Tweede Wereldoorlog op verschillende locaties in Kortrijk grootgebracht. Haar man Jacques Vannieuwenhove slaagde er als zoon van een winkelier in om Duitse soldaten flink bij de neus te nemen.

ATELIER ALS TOEVLUCHTSOORD

Marie-Thérèse: “Ik ben geboren op 14 oktober 1936. We waren met zes thuis: mijn ouders, broer, twee zussen en ikzelf. Onze ouderlijke woning stond in de Pannenbakkersstraat. Ze werd platgegooid tijdens een bombardement. We konden via gaten in de keldermuur naar andere huizen vluchten.

Daarna werden we tijdelijk opgevangen in een atelier van petten in de Jakob Van Arteveldelaan. Om ons toch wat privacy te gunnen, had de fabrieksbaas met jute een apart hoekje voor ons gezin afgespannen. Overdag verbleven we daar, ’s nachts sliepen mijn ouders, broer en één zus in een woning vlakbij. Zij moesten dus telkens de oversteek maken tussen die twee plekken, waardoor mijn broer Jan astma opliep.”

“Mijn andere zus en ik moesten elders overnachten, bij een bevriend koppel. Daarna verbleef ik een tijdje in een pensionaat in Rollegem. Uiteindelijk werden er in de Passionistenlaan vervangwoningen gebouwd voor de geteisterde gezinnen. Daar kon ik opnieuw bij mijn ouders intrekken. Er stonden daar huizen voor minstens 30 Kortrijkzanen die hun huis kwijtge-

raakt waren door bombardementen. Ze hadden wel enkel basiscomfort. Een badkamer was er bijvoorbeeld niet aanwezig.”

EEN LISTIGE

WINKELIERSZOON

Ook Marie-Thérèses man Jacques Vannieuwenhove herinnert zich de Tweede Wereldoorlog nog levendig. Jacques: “Ik ben geboren in 1934. Mijn ouders hadden een voedingswinkel in de Theodoor Sevenslaan. Daardoor hebben we nooit honger gekend. Je moest toen je plan trekken, dus we kweekten ook konijnen en kippen. Mensen schoven dikwijls in lange rijen voor onze winkel aan. We moesten er ook twee jonge Duitse

soldaten logement geven. Dat waren goeie gasten. Ze hadden zelf de oorlog niet gewild, zeiden ze.”

“Ons huis lag niet ver van café De Tunnel, waar vaak Duitse soldaten zaten. Ik hing er veel rond en kreeg geld om voor hen inkopen te doen. Ze wisten echter niet dat ik de zoon van een winkelier was. Daar heb ik goed van geprofiteerd,” lacht Jacques.

“Uit angst voor de bombardementen fietsten mijn ouders, zus en ik elke avond naar Zwevegem, om daar de nacht door te brengen in een boerderij. We deden dat nog tot maanden nadat de laatste bom viel. We konden niet geloven dat de bombardementen voorbij waren.”

Jenny Pycarelle

Maakte de bombardementen

mee van op

de eerste rij

26 maart 1944 was een zwarte dag in de geschiedenis van Kortrijk. Die dag werd de stad enorm beschadigd door verschillende bombardementen. Jenny Pycarelle maakte het helaas mee van op de eerste rij. Ze vergeet nooit hoe de Britten, op zoek naar het rangeerstation, een grote averij aanrichtten op verschillende plaatsen.

“Twintig minuten lang vond er een ketting van explosies plaats.”

“Toen de oorlog in 1940 losbarstte, moest iedereen in Kortrijk wennen aan de toegenomen bedrijvigheid in, en vooral boven, de stad. In januari van dat jaar vroor het tot -14 °C”, vertelt Jenny. “De kostwinners moesten onder de wapens, en de nood liet zich snel voelen. In februari kwam een mobiele groep rijkswachters uit Brussel, 546 man sterk, zich vestigen in de rijkswachtkazerne in Kortrijk. Het Rode Kruis installeerde in ’t Fort een post met circa tweehonderd bedden.”

KETTING VAN EXPLOSIES

De meeste herinneringen van Jenny gaan terug naar 1944, toen de stad hevig onder vuur kwam te liggen. “Vooral de Britse troepen bombardeerden de stad en de omgeving. Je voelde de angst zo toenemen, iedereen ging op zoek naar een geschikte schuilplaats. Gekleurde lichtpotten in de hemel luidden het begin van de bombardementen in. Die begonnen in de Wijngaardstraat en verplaatsten zich gaandeweg richting Schouwburgplein en de Markt.

Het luchtoffensief wou het rangeerstation treffen, maar helaas kreeg die bewuste 26 maart 1944 ook het Heilig Hartziekenhuis het erg zwaar te verduren.

De integrale infrastructuur van die zorginstelling werd vernield. Twintig minuten lang vond er als het ware een ketting van explosies plaats. Het zorgde voor een knetterende vuurzee.”

“Toen de ochtend aanbrak en de rust boven de stad was terug gekeerd, gingen we in de straten kijken wat er allemaal was gebeurd. Pas op dat moment konden we echt de impact van de bombardementen inschatten. De Toekomststraat en de Filips van de Elzaslaan, die erop aansluit, waren één grote puinhoop. De ravage was gigantisch. Tientallen mensen zaten onder het puin. Onder hen ook het gezin van dokter Bourgois, die samen met zijn vrouw en vier kleine kinderen die dag omkwam. Het desolate landschap oogde erg triest. Een van mijn ooms was na het eerste bombardement een kijkje gaan nemen in de Toekomststraat, maar werd twintig minuten later verrast door een tweede aanval en moest in allerijl een plaatsje zoeken om te schuilen.”

SMOKKELTIJD

Terwijl de oorlog in alle hevigheid verder woedde, ging het leven gewoon zijn gangetje. “Het was een periode waarin er enorm veel werd gesmokkeld. Op dat moment verbleven in Kortrijk meer dan 50.000 vreemdelingen, die hun intrek hadden genomen in openbare gebouwen, kloosters en fabrieken. Stadsgenoten die gevlucht waren, keerden terug. Allerlei producten zoals brood en meel werden duurder. We konden pas echt opgelucht ademhalen op 21 juli 1945, toen de bevrijding werd ondertekend.”

Jenny maakte het allemaal mee als kind. Op het moment van de hevigste bombardementen, in 1944, was ze tien jaar. “We woonden toen op de hoek van de Filips van de Elzaslaan en de Zwevegemstraat en hadden een van de weinige huizen met een kelder. Daarom kwamen ook buren bij ons schuilen. Ik herinner me nog dat ik ineengedoken zat in een wasmand. In de schuilkelder hielden we water voor onze mond, zodat we niet zouden worden bevangen door het stof.”

Af en toe ging Jenny logeren bij haar grootmoeder, die in Harelbeke woonde. “Daar waren de mensen meer op hun gemak, de oorlogsdreiging was er minder sterk aanwezig. Op dagen waarop Kortrijk het hard te verduren kreeg, gingen mijn ouders slapen bij vrienden in Zwevegem. Ook andere mensen trokken ’s nachts naar omliggende gemeenten om het grootste gevaar te ontwijken.”

Jenny doorliep de lagere school in Kortrijk, daarna trok ze naar het internaat in Ronse. Daar was de voertaal tijdens de lessen toen nog Frans. “Ik was altijd al gefascineerd door het Frans, een taal die ik erg mooi vond. Het zal wel geen toeval zijn dat ik verliefd werd op een Franstalige jongen, Yves Delaunois, die afkomstig was uit Soignies en studeerde aan de militaire school. Hij ging later aan de slag als rijkswachtofficier. Na ons huwelijk woonden we eerst in Brussel, waarna we verhuisden naar Limburg. Daar hebben we 28 jaar gewoond. Na het pensioen van mijn man trokken we weer naar Brussel voor enkele jaren, om te eindigen in Kortrijk waar mijn familie woonde en waar wij een serviceflat van het H. Hart konden betrekken.”

Intussen is Jenny 85 jaar. Ze verblijft in woonzorgcentrum H. Hart in Kortrijk.

Laura Vanasten Schuilde

in een zelfgemaakte schuilplaats voor bombardementen

Laura Vanasten (94) beleefde de Tweede Wereldoorlog als jong meisje in Kortrijk. Op het einde van de oorlog werd haar vader door de bezetter weggestuurd voor verplichte arbeid in Jersey.

GEVLUCHT … NAAR DE BOMBARDEMENTEN

Laura: “Ik werd geboren in 1929 en groeide op in een gezin met zes kinderen toen de oorlog uitbrak, later kwamen daar nog twee kinderen bij. We woonden in de Watervalwijk, gelegen tussen Bellegem en Rollegem. Mijn vader werkte als ondermeester in een fabriek in Frankrijk. Hij was ook in onze parochie verantwoordelijk om het luchtalarm te laten klinken wanneer vijandelijke bommenwerpers naderden.

Bij het uitbreken van de oorlog raadde de onderpastoor van Bellegem ons aan om te vluchten uit angst voor het naderende gevaar. We trokken naar Kortrijk, waar er net gebombardeerd werd … in tegenstelling tot thuis. Voor een tijdje vonden we onderdak op een boerderij op Walle, vooraleer we terugkeerden naar ons eigen huis. Niet ver daarvandaan waren Duitse

soldaten gelegerd in een bakkerij in de Rollegemsestraat, inclusief een manege. Elke dag moest ik langs die plek op weg naar school bij de zusters. In die tijd zaten jongens en meisjes nog apart op school. Ondanks de oorlog ging mijn plechtige communieviering gewoon door. Honger heb ik niet gekend, maar thuis werden de boterhammen wel zorgvuldig geteld. Op mijn veertiende stopte ik met school en leerde ik naaien bij een naaister in de Doornikstraat.

ZELFGEBOUWDE SCHUILPLAATS

Om ons te beschermen tegen bombardementen, bouwde mijn vader eigenhandig een schuilplaats in de tuin van mijn tante, met wie we een tweewoonst deelden. Hij creëerde een grote aarden heuvel bedekt met takken, waarin we konden schuilen. Op een dag was ik me net aan het wassen in de waston toen een bombardement begon. Snel kreeg ik een laken en werd ik naar de schuilplaats gebracht. Later in de oorlog moest mijn vader in Jersey voor de Duitsers gaan werken. Bij zijn terugkeer herkende hij mijn jongste broertje niet meer.”

“Mijn vader bouwde eigenhandig een schuilplaats in de tuin van mijn tante. Hij creëerde een grote aarden heuvel bedekt met takken, waarin we konden schuilen.”

Haar oude dag brengt Laura door in WZC De Zon, niet ver van de plek waar ze opgroeide.

Ging elke dag te voet van Kortrijk naar Kuurne, en terug Jan Deconinck

Eind december mag Jan Deconinck hopelijk zijn 103ste verjaardag vieren. Velen zijn jaloers op de fantastische lichamelijke conditie van deze gewezen kantoormedewerker, die alleen woont in de Ten Akkerdreef en die tijdens de Tweede Wereldoorlog gelukkig gespaard bleef van veel lichamelijk en mentaal leed.

Jan werd in december 1921 geboren als derde telg in een gezin van uiteindelijk vijf kinderen. Zijn vader heeft hij helaas nooit goed gekend, de man stierf toen Jan amper zeven was. “Het betekende wel dat mijn moeder vanaf 1929 in haar eentje voor de opvoeding van de hele kroost (Maria, Pierre, Jan, Jozef en Florimond) moest instaan. Het waren harde jaren, al hebben we nooit honger geleden. Mijn moeder heeft ons nooit verteld over haar ervaringen tijdens de Eerste Wereldoorlog, wij hebben er haar ook nooit echt naar gevraagd.”

SOLIDARITEIT

Jan liep school in Sint-Rochus, toen nog gelegen in de Boerderijstraat. Het gezin woonde in de Voorzienigheidsstraat. Toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak, werkte hij als kantoormedewerker bij Vanhauwaert in Kuurne, een producent van vlasmachines. “Hoewel Kortrijk toen om de haverklap gebombardeerd werd, bleef ons huis gelukkig van averij gespaard. Elke woning was voorzien van een kelder. Er was toen veel solidariteit tussen de mensen: iedereen maakte aan weerszijden van zijn huis een opening, zodat buren die minder geluk hadden snel in andermans kelder konden gaan schuilen. Eigenlijk hebben we gedurende die jaren altijd goed onze plan getrokken. Mijn broer Pierre was aanvankelijk wel opgeroepen om mee te strijden, maar lang duurde dat niet.

Toen een legerauto over zijn voet reed en hij daardoor immobiel was, hoefde hij niet meer terug te gaan.”

Naar het werk gaan deed Jan elke dag per fiets, tot de banden versleten waren. “Je kon in die periode amper rubber krijgen, zodat ik genoodzaakt was om een andere oplossing te zoeken. Eerst ging ik met de stoomtram: te voet naar het station naar Kortrijk om de tram te nemen met als bestemming Aarsele, en afstappen in Kuurne. Na een tijdje werd dat me te omslachtig en legde ik elke dag het traject Kortrijk-Kuurne, en terug, te voet af. Wandelen is trouwens altijd een passie van mij geweest. Nu nog doe ik de meeste boodschappen te voet. Alleen als het echt nodig is, neem ik de auto. Het zal wel een van de redenen zijn waarom ik nog zo goed ‘bewaard’ ben”, lacht hij.

Vanhauwaert me niet meer in dienst nemen. Ik pikte dat niet en sleepte hen voor de rechter. Daardoor moesten ze me nog 9 maanden loon uitbetalen.”

“Er was toen veel solidariteit: iedereen maakte aan weerszijden van zijn huis een opening, zodat buren snel in andermans kelder konden gaan schuilen.”

UITGESTELDE LEGERDIENST

Direct na afloop van de Tweede Wereldoorlog, moest Jan zijn uitgestelde militaire dienst vervullen. “Ik zat toen in Noord-Ierland, Engeland en Duitsland. Toen ik na 1 jaar en 18 dagen legerdienst terugkeerde, wou

Vervolgens ging Jan gedurende anderhalf jaar aan de slag als kantoormedewerker bij de Rechtbank van Eerste Aanleg. Tot hij, samen met een vennoot, besliste om professioneel op eigen benen te staan. “We hadden een kantoor in Brussel dat taalcursussen controleerde op Nederlandse correctheid. Dat heb ik gedaan tot in 1984, toen ik met pensioen ging.”

Jan, die lange tijd een gepassioneerd violist was, huwde in 1950 met Cecile Volckaert en verhuisde in 1953 naar de Ten Akkerdreef, waar hij nog altijd woont. “Tien jaar geleden verloor ik mijn vrouw. Ik hoor vaak zeggen dat verdriet slijt, maar voor haar foto op de dressoir brandt sindsdien dag en nacht een lichtje. Mijn echtgenote was zelfstandig kapster, ik mis haar nog elke dag”, besluit de kranige negentiger, die twee dochters, zes kleinkinderen en zes achterkleinkinderen heeft.

Bea en Paul Dewerchin

Woonden vlak bij de vaak geviseerde spoorweg

Zowel Bea Dewerchin (94) als haar man Paul Dewerchin (97) groeiden als kind op in Kortrijk tijdens de Tweede Wereldoorlog. Ondanks hun gezegende leeftijd blijven de herinneringen aan die periode voortleven.

BEA

Bea: “Ik woonde vlak bij het Magdalenakerkhof. Ik groeide er op in een gezin met 6 kinderen: 3 meisjes en 3 jongens. Ik was 10 jaar toen op 10 mei 1940 de Tweede Wereldoorlog uitbrak. Het was die dag mooi weer. Ik zat op dat moment op school in het lyceum OLV Vlaanderen. Moeder overste kwam plots binnen in de zaal en zei dat we naar huis mochten. Enkele kinderen begonnen te giechelen, maar moeder overste wees hen meteen terecht. Toen ik thuiskwam, wist vader al dat er oorlog was. Er was voordien al twee keer een mobilisatie geweest, dus vader was voorbereid. Hij had al de kelder verstevigd met treinbielzen. Moeder had er kussens en dekens gelegd. De ruiten in de andere kamers waren afgeplakt met bruin papier, om ze te verduisteren en om glasbreuk te voorkomen.

In de vooravond ging het luchtalarm voor het eerst af. Op de eerste dag werd Kunstwerkstede De Coene al getroffen (de Duitsers wilden eigenlijk het station raken). Er werkten daar toen zo’n 3 000 mensen. Ook een poppenfabriek stond in brand.

“Duitsers en Engelsen beschoten elkaar en een obus viel in onze speelkamer.”

In de begindagen van de oorlog zaten er veel vluchtelingen uit het Antwerpse in het Magdalenapark. Wij brachten hen voedseloverschotten. Velen van hen wilden doortrekken naar Frankrijk.”

ONTSNAPT AAN DE DOOD

“Van 23 tot 28 mei vond de Leieslag plaats. Duitsers en Engelsen beschoten elkaar en een obus viel in onze speelkamer. Het keukenplafond lag beneden en er zaten schrapnels in de vloer, die vader in 1939 laten betonneren had, voorzienig als hij was. Dat is trouwens niet de enige keer dat vader aan de dood is ontsnapt. Hij kreeg ooit in Gent tijdens een bombardement zelfs een schrapnel in zijn hoed. Hij vloog door de luchtdruk op de trappen van het station naar beneden.”

SINTERKLAAS EN EEN ANDERE GAST

“Tijdens de bezetting sliepen heel wat Duitse soldaten bij Kortrijkzanen. In 1942 wilden er al enkelen bij ons thuis slapen, maar ik had op dat moment een longontsteking. Vader moest mij telkens naar de kelder dragen om te schuilen voor bombardementen. Hij ging een document halen waarop stond dat ik een besmettelijke ziekte had en hing dat uit aan het raam. De Duitsers waren bang om ziek te worden en wilden daarom toch niet bij ons logeren.

Later zijn we er echter niet aan ontsnapt en kwam een Duitse soldaat bij ons inslapen, minstens een jaar. Hij vierde bij ons Sinterklaas mee, een feest dat hij nog niet kende. Tegen betaling konden mensen de Sint met zijn Pieten thuis laten langskomen. Dat was nog altijd toegelaten door de Duitsers.”

HET GELOOF VAN EEN KIND

“Tijdens de sluiting van onze school, kwamen kinderen uit de buurt vaak spelen bij ons thuis. Ze kenden liedjes over de oorlog en over Hitler. Wij mochten ze niet zingen als vader thuis was. Later gingen de scholen weer open. Elke school had een schuilkelder. We kregen les in de kelder. Een klasgenootje had altijd een groot kruisbeeld in haar zak zitten. Ze zei me op een dag dat Jezus haar zou

redden. De dag daarna sneuvelden zij en 5 andere leden van de familie Cambien, en hun kindermeisje tijdens het bombardement van 26 maart 1944. Haar ouders en een paar andere kinderen overleefden het wel. Met de klas gingen we allemaal naar de begrafenis.”

TIKKENDE TIJDBOM

“We moesten ons uit de voeten maken, maar konden vanaf de spoorweg zien hoe men stro rond de bom stak en die daarna gewoon liet ontploffen.”

ONTHEEMD

“Ook ons huis werd zwaar beschadigd tijdens dat bombardement. Het was daardoor onbewoonbaar. Mijn vader had gelukkig een broer in het Zottegemse waar we meer dan een jaar konden verblijven. In die tijd waren er nog geen verhuiswagens, maar vader was voorzitter van de Boerenbond. Hij kon zo aan een grote vrachtwagen geraken om ons huisraad tot daar te krijgen. Een ander voordeel van zijn functie was dat hij veel boeren kende. Daardoor hebben wij nooit honger gekend.”

PAUL

Bea’s man Paul Dewerchin is geboren in 1926. Ook hij herinnert zich de oorlog nog levendig. Paul: “Ik woonde toen in de Tuinstraat. Het engste moment tijdens bombardementen vond ik altijd als de lichten uitgingen.

In maart 1944 viel er een bom van de geallieerden op de weide achter het Sint-Amandscollege, waar ik schoolliep. Alle ruiten sneuvelden en het glas lag op onze lesbanken. Op dat moment was de turnzaal trouwens bezet door Duitse soldaten. Zij kwamen daar oefeningen doen. Later zijn ze verhuisd naar de feestzaal.”

“Mijn familie en ik zijn tijdens het dubbel bombardement in de nacht van 20 op 21 juli 1944 gevlucht naar Bellegem. Bij het tweede bombardement werden ook tijdbommen gedropt. Dat waren smerige bommen: er zijn er nog tot 3 dagen daarna ontploft, bijvoorbeeld op de Robbeplaats (nu het Louis Robbeplein) bij een apotheker. Daar is toen nog iemand gesneuveld.

Wij hielpen nadien puinruimen in de Beheerstraat. We vonden er een bom in het midden van de straat. We moesten ons uit de voeten maken, maar konden vanaf de spoorweg zien hoe men stro rond de bom stak en die daarna gewoon liet ontploffen. Nu zouden ze daarvoor de hele buurt ontruimen.”

NADAGEN VAN DE OORLOG

“Die zomer van ’44 liepen de Duitsers erg nerveus rond. De stemming was omgeslagen na de landing in Normandië op 6 juni. Ik herinner me nog hoe ik zat te lezen op de weide achter ons huis. De tram naar Moeskroen passeerde en stopte aan de halte. De Duitsers hielden er een razzia. Verschillende jonge gasten probeerden te vluchten, maar de soldaten schoten in de lucht. Ze pakten daarna een paar jongeren op.

Kort voor de Bevrijding braken er aan de Leie gevechten uit tussen de Duitsers en het verzet. Onze buren hadden 4 kinderen en zij schuilden bij ons, omdat we meerdere kelders hadden. Maar onze buurjongen van 18 jaar werd doodgeschoten door de Duitsers toen hij munitie wou halen.”

Cécile Cambien Overleefde het bombardement van 26 maart 1944

De familie Cambien werd tijdens de Tweede Wereldoorlog erg zwaar getroffen. Victor Cambien en zijn vrouw Anna Lamoral, woonachtig op Hoog Mosscher, verloren toen zes van hun elf kinderen. Cécile Cambien was de jongste telg (op de foto in de kinderwagen). Ze merkte later hoe de avond van 26 maart 1944 haar ouders, broers en zussen tekende voor de rest van hun leven.

“Op één avond verloren we de helft van ons gezin.”

“Ik ben geboren in december 1941”, zegt Cécile. “Eigenlijk was ik te jong om te beseffen wat er die bewuste nacht gebeurde, maar door getuigenissen van de overlevenden kan ik de gebeurtenissen vrij goed reconstrueren.”

SCHUILKELDER HELEMAAL INGESTORT

We schrijven 26 maart 1944. Het is avond en de kleinste kinderen van het gezin Cambien, onder wie Cécile, liggen al onder de wol. “Als er nachtelijk alarm was, gold de afspraak dat de oudste kinderen hun jongere zussen uit bed gingen halen om ze naar de door onze vader versterkte schuilkelder te begeleiden. Zo waren Sabine en Stefaan verantwoordelijk voor mijn zus Eveline en ikzelf. Op het moment dat wij nog onderweg waren, is de kelder helemaal ingestort. Drie broers, twee zussen en een gouvernante hadden geen enkele kans en waren vermoedelijk op slag dood.”

Op het moment van de instorting stonden Céciles ouders, die fysiek ongedeerd uit het bombardement kwamen, aan de trap. “Direct nadien riepen ze de kinderen één voor één bij naam, maar niemand antwoordde. Toen beseften ze de impact van

de aanslag en begon mijn moeder te bidden. Plots begon iemand te wenen en wisten ze dat er toch nog zeker iemand in leven was. Mijn broer Ignace was helemaal gekneld tussen de brokstukken van het puin. In het pikdonker was het onbegonnen werk om hem uit die benarde positie te bevrijden. Omdat het uit den boze was om ’s nachts de verlichting in te schakelen, is mijn moeder toen de hele nacht aan zijn zijde gebleven. ’s Morgens is ook hij gestorven.”

Alle doden en gewonden werden naar de school Onze-Lieve-Vrouw van Vlaanderen gebracht en later naar het ziekenhuis. Annie, een zus van Cécile, was er het ergst aan toe en zweefde lange tijd tussen leven en dood. “Zelf had ik onder meer brandwonden aan mijn benen, ook mijn voorhoofd en vingers waren serieus geraakt. Maar dat verzinkt uiteraard in het niets in vergelijking met het lot van mijn vier broers en twee zussen.”

Die ene avond had een gigantische impact op het leven van Céciles ouders, maar ook op dat van haar oudere broer en zussen. “Ze waren er enorm door getekend. Annie ging voor die aanslag bijvoorbeeld naar school samen met vier zussen, waarvan er nadien maar twee meer in leven waren. Mijn zus Eveline en ikzelf waren te jong om het goed te beseffen, misschien is dat ergens ook ons geluk geweest. Mijn broer Patrick werd na de oorlog geboren.”

BEVRIJDING IN BRUSSEL

Na het bombardement ging het gezin tijdelijk in Brussel wonen. Vader Victor had in de hoofdstad sowieso veel professionele verplichtingen als medestichter van de Kredietbank. “Ook daar hebben we nog veel tijd in de kelder doorgebracht, schuilend voor nieuwe bombardementen. Op mijn netvlies staan wel nog beelden van de bevrijding gebrand: door het open raam stond ik met open mond te kijken hoe de geallieerden Brussel binnen kwamen.”

Het gezin keerde in 1946 terug naar de thuishaven op Hoog Mosscher. “Eigenlijk was dat nog te vroeg, de heropbouw was nog lang niet

voltooid, maar zus Sabine wilde graag in Kortrijk trouwen. Later heeft onze familie de Heilig Bloedkapel, die tijdens het bombardement van 10 mei 1944 werd vernield, heropgebouwd en er een gedenksteen geplaatst voor mijn broers, zussen en de gouvernante die die bewuste nacht gestorven zijn.”

FILOSOFIE EN IDEALISME

In de daaropvolgende jaren werd in de familie nog veel gesproken over de oorlog. “Niet zozeer over de noodlottige gebeurtenissen zelf, er werden vooral veel diepzinnige gesprekken gevoerd over de zin van het leven, zelfs toen wij nog relatief klein waren. Het heeft ons allemaal een sterk gevoel voor idealisme bijgebracht, al is dat niet de reden geweest waarom ik mij vanaf 1970 politiek gaan engageren ben.”

Cécile huwde in 1965 in Kortrijk met Jozef Maeyaert, huisarts in Veurne. Hij bouwde daar een erg drukke praktijk uit. “Zelf had ik rechten en filosofie gestudeerd, maar een eventuele carrière als advocate was niet verenigbaar met de praktijk van mijn man.

De bloedkapel

De bloedkapel stond op het eind van Hoog Mosscher. Ze herinnert aan de tijd dat Diederik van den Elzas, graaf van Vlaanderen, korte tijd op Hoog Mosscher verbleef.

Hij kwam in 1148 met het heilig bloed terug uit Jeruzalem na een van de kruistochten en volgens de legende bleef hij onderweg naar Brugge op Hoog Mosscher overnachten.

De bloedkapel dateerde van 1664 en werd tijdens de bombardementen van 10 mei 1944 volledig vernield.

In 1961 werd een nieuwe kapel gebouwd door de familie Cambien.

Bovendien was er ook de zorg voor onze vier kinderen (Bart, Sabine, Jan-Frank en Sofie), die ons inmiddels acht kleinkinderen schonken.”

Cécile Cambien was tot haar 73ste politiek actief. Ze zetelde van 1970 tot 1994 als onafhankelijke in de gemeenteraad van Veurne en maakte in 2012 nog een comeback als lijstduwer voor N-VA. Ze toonde vooral veel engagement voor thema’s zoals het milieu, jeugd, cultuur en cultureel erfgoed.

tweeling Paula en Paulette Depelchin

Trok bij begin WO II weg uit Kooigem

Onverwacht je biezen moeten pakken en niet weten waar naartoe: het overkwam de familie Depelchin toen de oorlog in 1940 begon. Gelukkig kon het gezin veertien dagen later terug naar huis, al werden ze toen geconfronteerd met de pesterijen van een buurvrouw. “Ons moeder heeft altijd gezegd: het kan mij niet schelen. Het belangrijkste is dat ik mijn negen kinderen nog heb… en dat ons geitje nog leeft!”

Op het moment dat België bij de oorlog betrokken werd, werd het in Kooigem wonende gezin van Robert Depelchin aangeraden om op de vlucht te slaan. In zeven haasten liet het gezin met negen kinderen alles achter. Onder hen: Paula en Paulette. Zij waren het zevende en achtste kind uit het gezin en vormen een tweeling, geboren op 30 december 1932.

BED VAN HOOI

“We zijn gevlucht samen met onze buren, die een paard met kar hadden”, vertellen de zussen. “Eigenlijk wisten we in de verste verte niet waar we naartoe moesten, maar in het spoor van de soldaten ging het uiteindelijk richting Kuurne.

“Met negen kinderen op de vlucht in het spoor van de soldaten.”

We verbleven ook even op een boerderij in Lendelede, waar de boer zo vriendelijk was om in zijn stallen plaats voor ons te voorzien. We sliepen er op een bed van hooi, net als onze drie zussen en vier broers.”

Het was een hachelijk avontuur voor het gezin. “Herhaaldelijk werd er boven onze hoofden geschoten. Op bepaalde momenten legden we ons achter de huizen plat op onze buik. Daarbij werd ik zelfs even geëlektrocuteerd door een kabel die op de grond lag”, zegt Paula.

OVER LIJKEN STAPPEN

“Als we niet achter huizen konden schuilen, moesten we – net als de soldaten – door de loopgraven (‘tranchées’) trekken”, pikt Paulette in. “Op een bepaald moment stond mijn vader in het gat van een tranchée en moest hij plaats ruimen voor een andere man, die vervolgens zonder pardon werd doodgeschoten. Vervolgens moesten we allemaal over het lijk van die man onze tocht verder zetten. Die beelden staan nog altijd op mijn netvlies gebrand. In het tumult zijn we toen op een bepaald moment even onze jongste zus kwijt gespeeld, maar gelukkig vonden we haar snel terug.”

Na veertien dagen kon het gezin terug huiswaarts keren. Daarbij moest het wel over de Leie geraken, wat niet zo eenvoudig was. “De bruggen over de rivier waren allemaal kapot geschoten, dus moest het op een andere manier. Over het water waren smalle planken gelegd. Volwassenen gingen er op hun eentje over, wij als kinderen werden op de arm van een volwassene genomen en maakten zo de oversteek.”

Eenmaal terug kwamen Duitse soldaten op de deur kloppen. “Ze eisten onze oudste broer, die ook Robert heette, op om in Duitsland te gaan werken, maar hij was intussen

al naar Ierland getrokken. Uiteraard mocht de vijand dat niet weten, dus diste mijn moeder het verhaaltje op dat hij al opgepakt was. Gelukkig slikten de Duitsers dat als zoete koek, anders had onze vader de plaats van onze broer moeten innemen. Nu kon hij wel bij zijn gezin blijven.”

FOUTE CAFÉBAZIN

Nog voor de oorlog begon, had het gezin Depelchin af en toe heibel met de buurvrouw. “Dat was een cafébazin die wat bijkluste als meisje van plezier. Tijdens de oorlog heulde ze mee met de Duitsers. Toen we terug kwamen van onze veertiendaagse vlucht, wachtte ons een zeer onaangename verrassing: al onze meubels stonden buiten, helemaal kapot door verschillende regenbuien. Ze hadden er ook niet beter op gevonden dan al onze kleren aan de bomen te hangen. Mijn ouders dienden dus alles opnieuw te kopen. Leuk was anders, natuurlijk, maar het kon mijn moeder niet zoveel schelen. Ze was al lang blij dat we ongedeerd allemaal terug waren gekeerd van die twee weken op de vlucht en was doodcontent dat ons geitje nog leefde. Onze buurvrouw is na de oorlog serieus gestraft geweest omwille van haar Duitse sympathieën: ze werd kaalgeschoren en gevangen genomen. Dat zal de pastoor van Bellegem, die haar voordien regelmatig bezocht, ongetwijfeld spijtig hebben gevonden.”

De zussen konden gewoon naar de meisjesschool blijven gaan, want de oorlogsdreiging in Kooigem bleef relatief beperkt. “Als we dan toch eens moesten schuilen omdat we boven Kortrijk de lichtpotten zagen, deden we dat in het kolenkot, waar onze vader een kelder had gemaakt. We hebben ook gezien hoe een Duits vliegtuig neerstortte in onze gemeente.

Het gebeurde dat we water moesten oppompen, opdat de Duitse soldaten zich konden wassen. Daar zaten ook veel vriendelijke mannen tussen, die zelf ook niet om de oorlog hadden gevraagd. Regelmatig gaven ze ons wat te eten, zoals een stuk chocolade.”

Wat de zussen emotioneel wel enorm getroffen heeft, zijn de vele slachtoffers die in Kortrijk zijn gevallen op Passiezondag in 1944. “Daar waren ook veel kinderen bij die, net op die dag – net als wij – hun vormsel vierden.”

“Mijn vader moest plaats ruimen voor een andere man, die zonder pardon werd doodgeschoten. Vervolgens moesten we allemaal over het lijk van die man onze tocht verder zetten.”

OPNIEUW SAMEN

Na de oorlog en toen ze getrouwd waren, gingen Paula en Paulette hun eigen weg. Paula huwde en kreeg samen met haar man Walter één dochter. Inmiddels verblijft ze in woonzorgcentrum Sint-Jozef, waar haar man – die nog thuis woont – haar om de andere dag komt bezoeken. Sinds een tijdje geleden heeft Paula in het rusthuis opnieuw gezelschap gekregen van haar tweelingzus, die er verblijft sinds ze haar man verloor.

De kranige tweeling heeft helaas geen broers en zussen meer. Hun moeder stierf op haar 61ste aan een trombose, vader Robert leefde tot hij 95 werd.

Robert Huysentruyt

Herinnert zich de creativiteit om te overleven tijdens de oorlog

Vindingrijkheid heeft heel wat Vlamingen de vijf barre jaren van de Tweede Wereldoorlog doen overleven. Ook de familie, buren en vrienden van Robert Huysentruyt waren heel creatief om de gruwel van de oorlog te ondergaan. Omwille van de bombardementen verhuisde Robert met zijn ouders en broer voor enkele jaren naar Zwevegem. Ze woonden op de ‘Veugelmarkt’ (nu het Volkspein) toen de oorlog losbarstte.

HET BEGIN

Roberts eerste kennismaking met de oorlog was begin mei 1940. “Ik was buiten aan het spelen toen ik plots een aantal vliegtuigen zag overvliegen. Toen ze een duikvlucht namen, losten ze een soort ‘paternoster’ – ik wist niet dat het bommen waren – en riep ‘Nitje’, een vrouw uit het gebuurte, dat ik mij plat op de grond moest leggen en nadien bij haar moest gaan schuilen. Mijn moeder is me daar toen komen halen.”

Op 10 mei 1940 ‘s avonds kreeg de meubelfabriek van De Coene het zwaar te verduren. “De volgende dag was er ‘s avonds een nieuw bombardement waarbij vele huizen vernield werden en elf doden vielen. Op maandag 27 mei was het opnieuw prijs in de omgeving van de Doorniksewijk (twee doden). De daaropvolgende vier nachten volgden twee bombardementen op de St.-Denijsestraat en evenveel op de Pottelberg, waarbij heel wat huizen tot ruïnes werden herleid en er ook veel slachtoffers vielen. Telkens vluchtten wij toen in onze pyjama via de koer over een tralie naar de grote tuin van de familie Deprez (later Vandendriessche) en gingen daar plat op de buik liggen.

Eenmaal die golf van bombardementen achter de rug was, pleegden verschillende buren overleg over hoe ze zichzelf het best konden beschermen. “Het bleek al snel dat er weinig oplossingen waren. Bij ons thuis had vader het keldertje, waarin wij niet konden rechtstaan, versterkt met treinbiels. Er was nog net genoeg ruimte om water en conserven te bewaren, maar je kon er bijvoorbeeld geen bed in zetten. We hebben toen een gat gemaakt naar de woning van onze buren, de familie Pauwels, zodat er voor beide een oplossing was als één van de huizen gebombardeerd werd. Om te vermijden dat dit gebeurde, volgden we de aanbevelingen op om ’s nachts zo weinig mogelijk verlichting te gebruiken, zodat we niet in de kijker van vijandige gevechtsvliegtuigen liepen.”

Uiteindelijk reikte mijn meter een oplossing aan voor de veiligheid van mijn broer en ikzelf. Zij had een buur met een grote kelder, waarin

“De stoomtram naar Bellegem was een goede leverancier: als die ‘t Hoge naderde, vertraagde hij, want het gaat daar een beetje bergop. Dat was hét moment voor veel mensen om op de tram te kruipen en enkele koolbrokken op de grond te gooien.”

wij – samen met enkele andere kinderen – mochten slapen. Dat hebben we vele maanden gedaan.

SPANNING IN HET KAPSALON

Roberts vader, ‘Tuure’ (Arthur), was één van de kappers in de stad en had een uitgebreid cliënteel. Zeker nadat de Duitsers de stad hadden bezet, was de spanning er vaak te snijden. “Mijn vader knipte en schoor er iedereen. Zijn klanten waren zowel Duitse soldaten, gewone burgers als collaborateurs, maar de gewone mensen waren bang om te spreken, uit angst om te worden verraden. Iedereen had toen namelijk vooral schrik voor de ‘zwarte’, die vaak in uniform over straat liepen met een hakenkruis-band om de arm. Het grootste probleem waren evenwel de ‘onzichtbare’ collaborateurs, van wie je niet kon zien dat ze Duitse sympathieën koesterden. Niemand wou het risico lopen dat een ‘zwarte’ een gesprek opving waarin er negatief over de vijand werd gesproken. Gebeurde dat wel, dan kon je worden overgedragen aan de Gestapo, die toen in de Rijselsestraat gevestigd was.”

BOERDERIJ

De grootouders van Robert hadden een kruidenierswinkeltje in de Boerderijstraat en hadden daardoor goede contacten met boeren. Zo was de familie Vanhoutteghem uit Zwevegem bijvoorbeeld een belangrijke leverancier. “Van de boer en de boerin mochten mijn peter, meter en tante in de boerderij gaan overnachten. Het was wel een tocht van 6 km. Tijdens de tocht rookte mijn peter sigaretten. Mijn meter vroeg hem dan steevast die te doven, uit angst dat we zouden opvallen bij de vliegtuigen.”

WERK

De Duitsers rekruteerden ook in onze contreien zoveel mogelijk jonge mannen, om ze in Duitsland aan het werk te zetten. “Om dat te vermijden, hielden erg veel mensen uit die doelgroep zich angstvallig schuil”, gaat Robert verder. “De oplossing was: bewijzen dat je al werk had.

Mijn vader heeft zo twee jongens aangeworven, waardoor zij dat lot bespaard bleven.

In die periode namen nog meer mensen de rol van beschermengel op. Zo verleende de bazin van café De Matador toen onderdak aan een joods meisje. “Iedereen wist dat, maar daar werd gelukkig in alle talen over gezwegen. Na de oorlog heeft de cafébazin daarvoor trouwens de grootste onderscheiding gekregen van de Israëlische autoriteiten.”

VOEDING

De creativiteit van de mensen kende haast geen grenzen. Dat was zeker het geval bij de zoektocht naar voeding en drank.

“Regelmatig gingen we naar het Schouwburgplein om rantsoenzegels voor onder meer brood en melk te halen. Stel je van dat brood vooral niet te veel voor. Erg smakelijk was het niet, ik proefde vooral mastiek. Mijn moeder verheugde zich wekelijks op een piepklein stuk van een ‘Bouchée’, de bekende chocolade van Côte d’Or. Ze sneed er dan een deeltje van af om toch even een lekkere smaak in de mond te hebben. Mijn vader koesterde in die dagen vooral zijn tabak. Ik ging die halen bij Deblauwe op de Handelskaai, maar op de toonbank vond je die tabak niet. Pas toen ik zei dat het voor ‘coiffeur Arthur’ was, was het in orde. Boeren mochten geen tabak telen van de Duitsers, maar losten dat op door temidden een veld met een ander gewas toch enkele tabaksplanten te kweken.”

Echte koffie was een ware delicatesse in de oorlogsjaren. “Eigenlijk dronken we vooral ‘malt’. Mijn grootmoeder had in haar kruidenierswinkeltje nog een beperkte voorraad koffiebonen, maar die bewaarden we voor de zondagen. Ach, de mensen slaagden er heel goed in hun plan te trekken. Na de oogstperiode bij de boeren gingen ze ‘zanten’ (op de grond gevallen korenhalmen oprapen) om die thuis te vermalen tot bloem en er dan zelf brood mee te bakken. En nadat de patatten op het veld gerooid waren, mochten wij ook de kleine gaan oprapen.”

Vlees was er heel weinig, boter zo mogelijk nog minder. “Om vlees te hebben kweekten de mensen, onder wie ook mijn vader, konijnen. Van de pels maakten ze winterkledij, zoals wanten en pantoffels. Op elk stukje grond werden groenten gekweekt. Bij ons thuis ledigde mijn vader de beerput. Met een kannetje moest ik dat stinkende goedje dan op de grond gieten.”

Regelmatig terugkerende menu’s waren: aardappelen met chicoreiwortelen (overgoten met een zure saus); ‘taatjespap’ (doorgestoken aardappelen vermengd met karnemelk met twee gebakken eieren); knubbels (deeg in balletjes gekookt in water, dat dan werd overgoten met gebruinde margarine en bestrooid met kandijsuiker); ‘pottienk’ (gebakken restjes van brood met melk); rijstpap en pap van karnemelk.

“’s Avonds aten we de overschot van de gekookte aardappelen: we strooiden zout op het verwarmd blad van de ‘stove’ en legden daar de patatjes op. Dat smaakte zeer lekker en deed denken aan de huidige chips. Daarnaast was ik een ‘mentenmaker’: ik goot gesmolten suiker op het marmeren aanrecht en kapte het dan in brokjes. Mijn moeder spaarde het vel (de ‘zoane’) van gekookte melk in een tas. Eenmaal de tas vol was, bakte ze daar dan koekjes van.”

ENGELSE RADIO

Het was uitdrukkelijk verboden om via de radio naar Engelse zenders te luisteren, maar daar paste Roberts peter wel een mouw aan. “Terwijl hij in de living naar de gecodeerde boodschappen van de geallieerden aan de Witte Brigade zat te luisteren (waar hij niets van begreep!), moest ik aan de voordeur plaatsnemen. Als er iets verdachts gebeurde, deed ik de voordeur van de winkel even open en toe, zodat de bel rinkelde. Mijn peter zorgde er dan razendsnel voor dat zijn radio zweeg en bedekt werd. De Duitsers organiseerden namelijk huiszoekingen om radio’s op te sporen. Mijn peter heeft dan uiteindelijk uit schrik de radio opgeborgen boven een vals plafond in het toilet.”

“Hoewel de bombardementen – waar wij een danige schrik voor hadden – soms wel enige tijd uitbleven, waren we toch nooit op ons gemak. Honderden zware viermotorige bombardementsvliegtuigen (‘vliegende forten’) passeerden regelmatig boven ons hoofd, met dat specifieke zware, trage geronk. Dat was akelig, we waren pas gerust als wij ze uit het oog verloren.”

VERWARMING

Kolen waren praktisch onbetaalbaar. “Wel waren er ‘slam’, ‘briquetten’ en poef. Dat was afval en gruis van kolen dat nat werd gemaakt of in blokken van 1 kg werd geperst. Waar mogelijk, stalen de mensen kolen van de treinen of van de stoomtram. De stoomtram naar Bellegem was een goede leverancier: als die ‘t Hoge naderde, vertraagde hij, want het gaat daar een beetje bergop. Dat was hét moment voor veel mensen om op de tram te kruipen en enkele koolbrokken op de grond te gooien.”

Ook de firma De Coene was een goede leverancier. “De duizenden mensen die er werkten, gingen ‘s morgens binnen met een lichaamsgewicht van pakweg 60 kg en vertrokken ’s avonds twintig kilo zwaarder, omdat ze rond hun lichaam hout hadden gebonden.”

Een ander verwarmingsmiddel was een ‘hitler’, genoemd naar Adolf Hitler. “Dat was een zinken brede buis waarin ‘skaverlingen’ werden gepropt en die dan omgekeerd op het vuur van de ‘stovebuis’ werd geplaatst. Enkele keren per week moest ik met mijn vader met de stootkar skaverlingen gaan oprapen bij de timmermannen, zoals bij Moulin (Kanonstraat), Delaere (Sint-Denijsestraat) en De Coene (Pottelberg).”

‘VEUGELMARKT’ KAAL GEPLUKT

De ‘Veugelmarkt’ stond vol met bomen. “Op een avond in 1942, toen iedereen al in bed lag, hoorden wij een steeds terugkerend geluid. Toen mijn vader het venster opende, zag hij hoe een buur (‘Fiekke’) bezig was enkele boompjes om te zagen. Ook andere buren hadden dat opgemerkt: binnen de kortste keren stond iedereen daar

boompjes om te zagen. Ook de buren van de omliggende straten kwamen opdagen om hun deel op te eisen. Op de duur was daar een massa volk aan de slag. Met een kleine zaag was dat onbegonnen werk. Stadswerker ‘Djak Gravelyn’, die in de Sint-Denijsestraat woonde, zorgde voor de oplossing en haalde een boomzaag. Op heel korte tijd waren alle bomen, op twee na, omgezaagd. Die kolossen binnenslepen in huis was een ander paar mouwen. Samen met mijn ouders sleepte ik een stam binnen tot op onze koer. Mijn moeder en ik hebben met die boomzaag van ‘Djak’ die stam dan in stukken gezaagd.”

NIEUW GESCHUT

De oorlog was natuurlijk nog niet gedaan. “Sinds mei 1940 werden we niet meer gebombardeerd, maar dat bleef helaas niet duren. Op 29 augustus 1942, kort na de middag, vielen een reeks bommen op Marke, waarbij 1 dode viel. In de nacht van 9 oktober 1942 was er weer gedonder en vielen enkele bommen op SintAnna. Schuilen in de kelder vonden velen, onder wie mijn vader, geen goed idee. Daarom groef hij een put op het plein van de ‘Veugelmarkt’. Die put was geschoord, bedekt met aarde en goed om drie buren in te laten schuilen. Het gaf de mensen een veiliger gevoel, alsof ons niet meer kon overkomen. Andere buren richtten op de ‘Veugelmarkt’ een kapelletje in met de beeltenis van de Heilige Maria. Daarna kwamen vele buren, onder wie mijn moeder en ik, daar samen om te bidden dat we zouden gespaard blijven van bombardementen.”

ENORM GEDONDER

In de lente en de zomer van 1943 was het helaas weer alle hens aan dek, met verschillende zware bombardementen. “Op 4 september 1943 rond 19 uur werden wij gewekt om naar de kelder te vluchten. Slaapdronken miste ik de trap en was in één-tweedrie beneden. Onze kelder schudde hevig heen en weer. Tijdens het bombardement zijn we naar buiten gevlucht om te schuilen in de put voor onze deur. Het stonk er naar buskruit, we hoorden een geweldig gedonder en de put daverde. Een vrouw die

naast mij stond en voortdurend weesgegroetjes las, vroeg me op te houden met zo te beven. Ik weet niet meer of ik beefde van de schrik of van de kou. Als het gedonder gedaan was, kropen wij uit de put weer naar buiten. Omwille van de dikke rook en het stof zagen we ons huis niet meteen. Gelukkig stond het er nog, maar in de omgeving was er grote schade. Op een afstand van 150 meter van ons huis, waren in de Toekomststraat, de Vooruitgangstraat, de SintDenijsestraat en de Boerderijstraat een vijftigtal huizen totaal verwoest. ‘s Nachts heeft mijn vader samen met de buren de nog levende mensen van onder het puin gaan bevrijden. Ook de doden werden uit hun kelders gehaald. Alleen in die vier straten vielen er 26 doden en vele gewonden, om van het groot aantal verwoeste huizen nog te zwijgen.”

Het was geen toeval dat de buurt van de ‘Veugelmarkt’ erg zwaar getroffen werd. “De getroffen straten bevonden zich in dezelfde as als het rangeerstation van Kortrijk, dat vanaf juli 1943 een geliefkoosd doelwit van de geallieerden vormde. De technologie waarover ze beschikten, was toen veel minder verfijnd dan nu, waardoor bombardementen vaak nattevingerwerk waren, in de hoop de juiste doelwitten te treffen. Vaak werd dat doel gemist en bepaalde de wind waar de projectielen zouden vallen. Dan moest je vooral veel geluk hebben om niet te worden getroffen.”

BUNKER

Na het zware bombardement van die nacht had de stad een bunker gemaakt op de ‘Veugelmarkt’. “Die bunker was gemaakt van aaneengesloten rioolbuizen waarin je recht kon staan. Hij was ongeveer twintig meter lang en bood plaats aan zeker vijftig mensen. Het idee was goed, maar de bunker was logischerwijs niet afgesloten, niet onderhouden en stonk op de duur vreselijk. Uiteindelijk werd hij nooit gebruikt.”

Voor Roberts ouders was na die nacht de maat vol: zij beslisten geen dag langer in Kortrijk te blijven. “Het landbouwersgezin Vanhoutteghem bood ons een vervallen huisje aan in de ‘Evangelieboom’ (Sint-Denijsweg 81 in Zwevegem). Later verhuisden we naar een ander op te knappen huisje in de Beekstraat 25 in Zwevegem. Wij woonden daar samen met ‘Skeete’ (Gustaaf Marysse) en een andere man. Mijn broer André is daar geboren op 2 juni 1944. Het huisje was ons toevluchtsoord tot aan de bevrijding van Kortrijk: we sliepen er ’s nachts of vluchtten er overdag naartoe bij bombardementen.

Bij een nakend bombardement kende iedereen het scenario: overdag zagen of hoorden we de ‘vliegende forten’ als het voor ons bedoeld was. ‘s Nachts werden er meestal vuurkogels afgeschoten of klaarpotten aan parachutes uitgegooid vooraleer ze begonnen te bombarderen. We hadden dus wat respijt om te vluchten.”

Van op afstand bombardementen zien gebeuren, is angstaanjagend, zeker als je het al hebt meegemaakt. “Je bent nooit gerust. In de late avond van 18 maart 1944 werden wij in ons huisje in Zwevegem gewekt door het akelig geronk van bommenwerpers. Wij zagen de klaarpotten boven Kortrijk, als voorboden van een nieuw offensief. De hele omgeving van de Gentse- en Bruggesteenweg werd toen bestookt met brand- en fosforbommen. Bijna duizend huizen waren beschadigd, vernield of uitgebrand. Ook op 26 maart, 10 mei, 15 mei en 21 juli kreeg de stad het erg zwaar te verduren. Tijdens die laatste dag werd twee derde van de stad, waaronder

het centrum, verwoest. Op de Veugelmarkt vielen een tweetal bommen op het kapelletje, met twee grote, diepe kraters tot gevolg. Gelukkig was er weinig schade aan de huizen, alle buren beschouwden dat als een mirakel. Uit dankbaarheid aan OnzeLieve-Vrouw werd in 1945 het kapelletje heropgebouwd, het staat er nu nog.”

Na elk bombardement moest Robert naar het huis op de ‘Veugelmarkt’ gaan zien of het er nog stond, om er dan in Zwevegem verslag van uit te brengen. “Ik heb de intocht van de Engelsen meegemaakt op de Kreupel in Zwevegem. Daarna zijn wij opnieuw naar ons huis in Kortrijk verhuisd.”

Na zijn schoolperiode had Robert geen zin om in de voetsporen van zijn vader te treden en kapper te worden. Hij bouwde een mooie carrière uit in de financiële wereld en werkte jarenlang voor de BBL. Vandaag geniet hij op een knap appartement aan de Dam in Kortrijk van een welverdiend pensioen.

Een ‘hitler’ en skaverlingen

Een ‘hitler’, genoemd naar Adolf Hitler, was een zinken brede buis waarin ‘skaverlingen’ (houtresten) werden gepropt en die dan omgekeerd op het vuur van de ‘stovebuis’ werd geplaatst.

Zuster Marthe Despriet (93) maakt al sinds de jaren ’50 deel uit van de Zusters van Liefde in Heule. Als dochter van de burgemeester van Hulste beleefde ze de Tweede Wereldoorlog als kind vanop de eerste rij.

OP DE VLUCHT

Zuster Marthe: “Na acht maanden mobilisatie van het Belgische leger, brak op 10 mei 1940 de oorlog uit. Ik was 9 jaar en woonde in Hulste. Ons gezin luisterde elke dag naar de geheime radio in de keuken. Zo bleven we op de hoogte van de opmars van het Duitse leger. Niet veel later kwam het bevel dat alle bewoners van de Leieboorden zo snel mogelijk moesten vertrekken uit het gebied. Het Belgische leger zou alle bruggen dynamiteren om zo het Duitse leger tegen te houden. Dat leidde tot grote angst onder de bevolking.

Ook in ons gezin begonnen de moeilijkheden. Het ergste was dat mijn vader, Marcel Despriet, net in 1939 tot burgemeester van Hulste benoemd was. Wij, in ons gezin met zeven broers en zussen, voelden ook de grote bezorgdheid van onze ouders: zouden we moeten vluchten? Papa was sterk begaan met zijn vlasbedrijf en het personeel. Hij wou dus niet op de vlucht slaan. Mama daarentegen wel. Ze besloot met haar kinderen te vluchten naar de hoeve van haar zus in Meulebeke, waar ook andere familieleden verbleven.”

Zuster Marthe Despriet Verdiepte zich in de oorlogsgeschiedenis van haar kloosterorde

TIJDELIJK VERBLIJF IN MEULEBEKE

“Mijn zus Simonne en ik vertrokken als eersten met de fiets. Onderweg hoorden we voortdurend knallen van de gevechten. We stopten even aan een Mariakapel en bidden haar om hulp. Mama en de andere kinderen, het jongste was pas 9 maanden oud, volgden pas ‘s anderendaags met paard en kar. Voor het erf stond ik uren uit te kijken naar hun komst. Voortdurend zag ik vluchtelingen voorbijkomen en hoorde ik schoten. Het waren lange uren tot ik uiteindelijk de wagen, volgeladen met matrassen en het gerief dat we nog bijeengeraapt hadden, zag aankomen.

’s Nachts sliepen we in de aardappelkelder, die ingebouwd was in een grote schuur. Die was overkoepeld met een meter dikke muur. Enkel een kleine opening liet wat licht door. Regelmatig hoorden we kanonschoten en inslagen van obussen. De Belgen en Duitsers beschoten elkaar vanuit Ingelmunster en Tielt. Dat had tot gevolg dat we bij daglicht zagen hoe het vee dood op de velden lag.

Nadat we een tijdje op de hoeve gelogeerd hadden, vond papa dat de tijd rijp was om ons terug te halen. We wachtten vol ongeduld op zijn komst, maar nadat hij onderweg driemaal was tegengehouden door Duitse soldaten, durfde hij ons niet meer opzoeken. Mama wou niet langer

wachten en nam zelf de beslissing om al met enkele kinderen terug te keren. Simonne en ik volgden pas een tijdje later. Bij onze terugkeer in Hulste sloeg de schrik toe. Duitse soldaten hadden alles overhoop gegooid en de kasten geplunderd. Er was werk aan de winkel om alles weer in orde te brengen.”

EEN ECHTE

‘BURGERVADER’

“Het Belgische leger moest zich overgeven. De Duitsers bezetten daarna ons land en het leven in Hulste ging weer zijn gewone gang. Er waren op dat moment maar drie auto’s in ons dorp, en ons gezin had er één van. Daarmee bracht papa soms zieken naar het ziekenhuis. Hij probeerde zich als burgemeester vooral zo neutraal mogelijk te gedragen en geen partij te kiezen in de strijd tussen de ‘witte’ en de ‘zwarte’ bende. Dit terwijl zijn twee broers wel de kant van het Duitse regime kozen. Soms kwam de Gestapo uit Kortrijk naar Hulste om paarden, gewassen of fietsen op te eisen bij de boeren. Daarnaast zochten ze jonge mannen die ondergedoken zaten om niet in de Duitse oorlogsfabrieken te moeten werken.

Telkens papa als burgemeester weet had van de komst van de Gestapo, ging hij snel een fietsritje maken om de Hulstenaren te verwittigen. Vaak bood hij de Duitsers eerst een goed middagmaal aan voordat ze het dorp

rondgingen. Zo hadden de inwoners tijd om het één en ander te verbergen. Het gaf onder meer onze buurjongen, die ondergedoken zat, de kans om via ons dak te ontsnappen aan de verplichte arbeid.

De vrijgevigheid van papa was bekend in het dorp. Buren mochten water of ‘slam’ (kolengruis) komen halen in de fabriek. Ik herinner me nog dat een kind uit Doornik bij ons kwam aanbellen voor aardappelen, of dat ik op mijn kleine fiets melk en boter moest brengen naar een arm gezin. Papa zei erbij: ‘Dit moet niemand weten’. Omdat we enkele boeren in de familie hadden, leden we als kind geen honger. Toch liet papa ons op school mee aanschuiven voor de soep van Winterhulp of voor de gratis vitamines. Op de septemberkermis werden dan weer bonnetjes uitgedeeld voor de schommel, paardjesmolen en botsauto’s. Door mee te moeten aanschuiven, werden we niet anders behandeld dan andere kinderen.

Als kind was ik heel benieuwd naar de ‘blauwers’ (smokkelaars). Er lag een klein wegje naast de vlasweide voor ons, dat door hen veelvuldig gebruikt werd. Ook papa liet soms producten zoals Oxo of worsten smokkelen uit Frankrijk, voor zijn personeel. Hij verborg ze in vlas. De Duitsers doorzochten het vlas wel door het met een riek te doorprikken, maar tevergeefs.”

PENSIONAAT IN HEULE

“De oorlog duurde voort en wij groeiden verder. Simonne trok in 1941 naar het pensionaat in Heule. Toen was daar nog geen internaat. Simonne moest dus altijd met de fiets naar Heule. Na mijn plechtige communie mocht ik mij in 1943 bij Simonne en mijn andere zus Lena voegen in het pensionaat, dat dan wel al een internaat had. Om de zes weken mochten we eens naar huis gaan. Wegens de oorlog vroegen de zusters aan de ouders om te helpen met de kosten. We namen dus toespijs mee voor het ontbijt, fruit en wat snoep. Uiteindelijk verbleef ik tot 1948 in het pensionaat.

Kort na D-Day begonnen de Duitse soldaten weg te trekken. Ik zag hen passeren vanuit onze vlasfabriek.

Zij waren de oorlog moe en verlangden naar hun heimat, bij vrouw en kinderen …”

MARIA’S VOORZIENIGHEID

Marthe vestigde zich vanaf 1951 in het klooster van de Zusters van Liefde, waar ze in 1953 haar gelofte aflegde. Daarom is zij ook altijd enorm geïnteresseerd geweest in de geschiedenis van de orde en van hun ziekenhuis Maria’s Voorzienigheid in de Loofstraat. Marthe: “In de volksmond heette die ‘de nieuwe kliniek’, omdat ze pas in 1938 in dienst ging. Zuster Marie Palmyre hield tijdens de oorlog een dagboek bij, waardoor we het leven van toen met een grote nauwkeurigheid kunnen reconstrueren.

BOMBARDEMENT OP KLOOSTER SINT-JANSPUT

“Ons kloosterhuis en de aangrenzende school voor lager onderwijs in de Rekollettenstraat werden dan weer platgegooid op 26 maart 1944. Negen zusters werden dood van onder het puin gehaald. Slechts drie zusters overleefden de ramp. Die dag was op de Sint-Elooisparochie uitgeroepen tot boetedag, om vrede te verkrijgen. Niemand vermoedde wat een paar uur later zou gebeuren … Midden in het avondgebed, rond 21 uur, regende het bommen.

“We wachtten vol ongeduld op zijn komst, maar nadat papa onderweg driemaal was tegengehouden door Duitse soldaten, durfde hij ons niet meer opzoeken.”

De bijzonder stevige ‘onderplaats’ (bunker), die aan het begin van de oorlog onder de ziekenhuistuin aangelegd werd, kwam goed van pas om te schuilen. Bevoorradingsmoeilijkheden met onder andere voeding, kolen en textiel, waren vaste prik. De Duitsers bezetten het ziekenhuis in bepaalde periodes van de oorlog en namen heel wat bedden en de technische diensten in beslag. De zusters werden betaald om hen te verzorgen. In ruil voor de was kregen ze ook gratis kolen. Andere fragmenten van het dagboek gaan onder meer over de aankoop van een aardappelschilmachine, in die tijd een bijzonderheid. Op het einde van de oorlog werd ‘onze’ kliniek gebombardeerd en sterk beschadigd in de nacht van 20 op 21 juli 1944.”

Hoewel er honderden slachtoffers waren in Kortrijk, kregen de negen zusters met een speciale toelating toch een afzonderlijke begrafenis op Witte Donderdag. Een lijkstoet was verboden. Het werd een eenvoudige maar indrukwekkende begrafenis waarbij 1200 doodsprentjes uitgedeeld werden … wat nog te weinig was.”

EEN LEVEN VOL LIEFDE

Na een zinvol leven in dienst van de Zusters van Liefde brengt Marthe nu haar oude dag door in het moederklooster in Heule. Marthe: “Onze orde is gesticht in 1838 en startte met een weeshuis. Sindsdien waren er al meer dan 1 000 zusters lid. Nu zijn we nog met zo’n 60 zusters in WestVlaanderen en Afrika. Onderwijs was lange tijd een van onze kernactiviteiten, maar ondertussen gaven we al onze scholen uit handen aan andere katholiek geïnspireerde instanties. In 2021 brandde de kapel naast ons moederklooster uit. Het is ergens wel mooi dat we er kwamen ten dienste van de arme jongeren en nu zelf terug ‘arm’ zijn.

Vanaf 1951 woonde ik altijd in het moederklooster. Eerst gaf ik 30 jaar les in onze school Spes Nostra. Daarna was ik 25 jaar kapster van mijn medezusters. Momenteel ben ik organist en liturgist. Ik hoop dat te blijven tot mijn dood.”

Zusters Rekolletten de Zusters van

Liefde

In de eerste helft van de 19de eeuw heerste in onze gebieden veel armoede. Er ontstonden toen veel congregaties om weeskinderen en bejaarden, die vaak aan hun lot werden overgelaten, op te vangen en te helpen. Een van die congregaties was de Zusters van Liefde, opgericht in 1838 in Heule door Agatha Lagae, de dochter van de toenmalige burgemeester van Heule. De zusters werden vooral bekend dankzij hun ‘armenschool’. In 1871 werd een bijhuis geopend aan de Sint-Jansput op Overleie. Begin twintigste eeuw moest de school worden gesloopt, omdat burgemeester Reynaert er grond nodig had voor de uitbreiding van het Sint-Janspark, nu sinds 1935 bekend als het Astridpark.

De school aan de Sint-Jansput werd in 1906 gesloopt. In hetzelfde jaar opende een nieuwe school op grond die de zusters hadden gekocht in de Rekollettenstraat. Die naam verwees naar een voormalig klooster voor armenzusters en minderbroeders op bijna dezelfde plek, dat werd gesticht in 1458. Het klooster werd verschillende keren verwoest en heropgebouwd. Na de Franse revolutie van 1789 werden de paters en zusters verjaagd en het klooster afgebroken, alleen de straatnaam herinnert nog aan de Rekolletten. De Zusters van Liefde werden soms wel nog Rekolletten genoemd, en wie bij de Zusters onderwijs volgde, ging volgens de volksmond ‘naar de Rekolletten’.

Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd de armenschool van de Zusters van Liefde ingenomen door de Duitsers. Ook tijdens WOII bleef de school niet gespaard. De luchtaanval door de geallieerden op 26 maart 1944 veroorzaakte een ware ravage op Overleie, waarbij ook het klooster en een deel van de school zwaar werden getroffen. Er vielen toen in Kortrijk meer dan 250 doden. Twaalf zusters werden van onder het puin gehaald, negen onder hen waren overleden. Ze werden samen begraven op 30 maart, de hele buurt was in rouw. Bij een bombardement op 21 juli 1944 werd de rest van het schoolgebouw in puin gelegd.

Na de oorlog werden het klooster en de school heropgebouwd. In de gebouwen huist nu De Sprong, de vrije lagere school voor buitengewoon onderwijs.

Germain Hellin Ging zwemmen in bomkraters

Germain Hellin (89) leefde zijn hele leven lang in de Sint-Antoniusstraat. Een rasechte Kortrijkzaan die de Tweede Wereldoorlog aan den lijve ondervond. Armoede was in die tijd nooit ver weg, maar Germain herinnert zich ook vrolijkere anekdotes.

HARD WERK IN DE TEXTIELSECTOR

Germain werd in 1935 geboren in de Sint-Antoniusstraat, waar hij nog altijd woont. Germain: “Mijn moeder beviel bij ons thuis, de buurvrouw assisteerde moeder bij de bevalling. Ik had twee broers en een zus. Mijn vader werkte in de textielsector. Tijdens de Tweede Wereldoorlog moest hij een paar jaar verplicht in Duitsland werken. Bij zijn terugkeer kon hij met de trein tot Oostende sporen, maar het resterende stuk tot Kortrijk moest hij te voet afleggen. Mijn moeder verdiende ondertussen de kost met zware arbeid in Spinnerij De Stoop. Ze stond telkens om 4 uur op en ging dan te voet, zonder licht, naar haar werk.

Ik herinner me een Duits bombardement op cinema Feestpaleis in onze ‘cité’. Gelukkig was er op dat moment geen vertoning, waardoor er geen doden vielen, maar het Feestpaleis lag wel plat. De Duitse bombardementen duurden eigenlijk niet zo lang. Op het einde van de oorlog was het de beurt aan de Engelsen. Dat ging telkens gepaard met een hevig geronk van vliegtuigen. De ruiten trilden dag en nacht. ’s Nachts was het overal donker want licht maken was verboden. Veel buurtbewoners schuilden in de kelder van de toenmalige brandweerkazerne. Zelf sliep ik soms op het platteland. Na de bombardementen kwam ik altijd kijken of mijn ouders nog leefden. Op een dag was er vlakbij een bom gevallen en stond er een spoorstaaf recht voor onze deur. Tegen het einde van de oorlog werden de Engelse bombardementen vervangen door

Duitse V1’s en V2’s. Ik heb er nog één zien overvliegen voor hij op Walle viel, met twee doden tot gevolg.

OORLOGSDIEET EN ONDEUGD

Tijdens de oorlog was er veel armoede. De maaltijden bestonden meestal uit erwten- of bonenpap. Ook aardappelen in de pel met vette darmen of zwijnenpoot stonden vaak op het menu, bij gebrek aan ander vlees. Boter hadden we niet, enkel smout. Soms stopten de Duitsers ons wat groen, ongedesemd brood toe. Mensen waagden zich minder buiten, en velen trokken naar het platteland. Om aan kolen te geraken, stalen we die van Duitse treinen. We klommen achteraan op de trein en smeten de kolen eraf. Het was natuurlijk altijd opletten om niet betrapt te worden. De opbrengst gebruikte ik om mijn overnachtingen bij boeren te betalen. Maar op de duur hadden zij genoeg kolen en was ik niet langer welkom.

Ik ging naar school bij de Broeders Van Dale. Te voet, want een fiets had ik niet. De broeders hielden zich niet in om mij te slaan. Moeder was het op een dag beu en gaf een broeder zelf een ‘wip’. Daarna mocht ik veranderen van school. In de vrije tijd haalden we vaak kattenkwaad uit in de buurt. ‘Belletjetrek’ was een van onze favoriete bezigheden, net zoals voetballen of zwemmen in het Kanaal BossuitKortrijk of in de bomkraters aan de spoorwegbrug De Drie Duikers. Daar had je kristalhelder water en we gingen er graag naaktzwemmen met de meisjes.

Niet ver van de Sint-Antoniusstraat waren er Duitsers gestationeerd in Parc Saint-Georges. Vlak voor de Bevrijding trokken ze weg, ik zag zes Duitsers vluchten op één zijspan. Heel wat van hen moesten ook te voet vluchten. Ze vormden een stoet tot Oudenaarde.”

Germain was duidelijk niet van een kleintje vervaard. Na de oorlog ging hij onder andere werken als schilder van hoogspanningen, waarvoor hij in masten tot 40 meter hoog moest klimmen. Toen hij na de oorlog anderhalf jaar in Duitsland legerdienst deed, leerde hij er een Duitser kennen die tijdens de oorlog in Wevelgem gestationeerd was. Germain mocht er elke dag gaan eten. Op zijn 89e houdt hij ervan om ritjes te maken met zijn 50 jaar oude Opel Manta.

Roza Vanhoucke

Is nog altijd trots op haar echtgenoot, verzetsman Albert Desmet

Roza Vanhoucke is een echte Aalbeekse. Ze raakte tijdens haar kinderjaren onder de indruk van de vriendelijkheid van Duitse soldaten, maar is vooral vol bewondering voor wat haar man Albert Desmet allemaal ondernam gedurende die vijf jaar. “Ik hoor nog regelmatig mensen zeggen dat er meer mensen zoals mijn Albert moesten geweest zijn, dat had de oorlog nog draaglijker kunnen maken.”

Roza werd in 1931 geboren als één van de vijf kinderen van Georges Vanhoucke en echtgenote Maria Bels. Haar vader was terecht trots op zijn lange carrière als fabrieksarbeider in een Moeskroens bedrijf, terwijl haar mama thuis als naaister werkte. “Helaas heeft mijn moeder niet lang geleefd. Ze sukkelde lange tijd met problemen aan de baarmoeder, die haar op haar 42ste fataal werden.”

SOEPOVERSCHOT

“Mijn man heeft veel gruwelijke taferelen gezien.”

Het gezin woonde in de Ledeganckstraat. “Die straat komt uit op de Lauwestraat, die de Duitsers tijdens de oorlog opbliezen om te verhinderen dat de Engelsen uit die richting hun opmars naar Kortrijk

konden verder zetten. Dat was vergeefse moeite, de Engelsen waren slim genoeg om daar via een kleine omweg toch te geraken.

Nog in de Lauwestraat bouwden de Duitse soldaten een hangar helemaal dicht, zodat die als kazerne kon fungeren. Daar was ook een grote keuken in, waar ze regelmatig soep kookten. Eerlijk gezegd, waren de Duitsers altijd heel vrijgevig. Ze bedeelden de overschotten van hun soep aan kinderen en gezinnen. Engelsen zouden dat nooit gedaan hebben, die gooiden hun overschotten zelfs liever weg. We konden tijdens de oorlog gewoon naar school blijven gaan, maar op sommige dagen konden we tijdens de speeltijd niet op de grote binnenplaats. Die was dan gereserveerd voor Duitse soldaten, die daar volop oefenden. Dat maakte heel wat indruk op ons.”

Aalbeke slaagde erin de oorlog relatief ongeschonden door te komen. “We dankten dat vooral aan de nabijheid van Moeskroen, een gemeente die de Duitsers het liefst beschermden, al weet ik niet meer waarvoor precies. Ik herinner me wel dat er in onze straat ooit eens een schrapnel viel, die de salon van één van onze verre buren verwoestte. Een andere buur had een kelder die gevoelig versterkt was door houten palen en planken en waar iedereen naartoe kon als we in de verte, boven Kortrijk, de lichtpotten naar beneden zagen vallen. Een vriend maakte dat ooit mee op de kermis van Moeskroen: hij zat op een attractie toen de elektriciteit uitviel. Terwijl hij zelf in de lucht hing, zag hij in de verte hoe het lichtspel zich boven Kortrijk afspeelde.”

SCHUILEN

ACHTER EEN KOE

Geruime tijd na de oorlogsjaren trouwde Roza met de zestien jaar oudere Albert Desmet, die heel actief was tijdens de Tweede Wereldoorlog. “Mijn man zaliger (overleden in 1999, red.) maakte deel uit van het verzet. Ooit geboden de Engelsen hem in Wevelgem om op een toren te klimmen, zodat hij kon zien waar de Duitsers zaten. Hij wou dat niet doen omdat die toren beschoten werd en vluchtte naar huis, waarbij hij onder meer de Leie moest overzwemmen. Op een andere dag zag hij hoe één van zijn vrienden dodelijk getroffen werd, terwijl hij zelf nog net achter een koe kon schuilen en zo de kogelregen kon ontwijken.”

“Ik herinner me dat er in onze straat een skrapnel viel, die de salon van één van onze buren verwoestte.”

Albert Desmet maakte ook even deel uit van het Engelse en het Canadese leger. “Hij streed samen met de Canadezen voor de verovering van Berlijn, maar kon niet verhinderen dat die grootstad uiteindelijk in handen van de Russen kwam. Toen hij in Duitsland was, werd hij regelmatig ingeschakeld als boodschapper. Daarbij moest hij dagelijks met een moto door een bos om brieven over te brengen. Op een dag was hij er getuige van hoe Duitsers tussen twee bomen een draad hadden gespannen, ongeveer op borsthoogte. Hij zag hoe een collega-motard op die manier onthoofd werd en prees zich gelukkig dat hij niet eenzelfde lot beschoren was. Ook opmerkelijk was dat hij dagelijks, aan de rand van dat bos, steevast hetzelfde meisje van ongeveer tien jaar zag staan. Het meisje had op die plaats op een dag twee boterhammen gekregen van Canadese soldaten en kwam elke dag terug , waarna dat ritueel zich telkens herhaalde.”

MASSAGRAVEN

Roza was als kind vaak getuige van de goedheid van Duitse soldaten, haar man zag vooral hun wrede aard. “Als Duitsers andere soldaten gevangen namen en beslisten om die te doden, lieten ze hen eerst hun eigen graf graven, waarna ze hen fusilleerden. Toen de geallieerden de macht hadden overgenomen, lieten ze de Duitsers die putten opnieuw open graven, waarna de lijken per nationaliteit verzameld werden in massagraven. Albert was één van de mannen die tijdens die werken de Duitse soldaten moesten bewaken. Omwille van de verschrikkelijke stank die daarbij telkens vrij kwam, kon hij zijn kleren bij zijn thuiskomst niet snel genoeg afgooien.”

Na de oorlog werkte Albert Desmet als groenteboer en kreeg hij hulp van Roza. “Mijn man was hier erg geliefd, vooral omdat hij tijdens de oorlog zoveel oudere mensen had geholpen. Vaak ging hij kolen voor hen halen, zodat ze hun kacheltje in gang konden steken. Vele jaren later, toen koning Boudewijn net gestorven was, merkte ik nog eens hoeveel respect

Albert in Aalbeke genoot. Tieners hadden op een naburig speelpleintje gezien dat hij de vlag halfstok had gehangen omwille van het overlijden van de vorst, maar kregen al snel een berisping van iemand die het niet kon verdragen dat er met Albert werd gelachen. ‘Er hadden veel meer mensen zoals Albert Desmet moeten zijn’, zei hij hen. Mijn man was een echte ‘bijou’, helaas heb ik hem in 1999 al moeten ‘afgeven’.”

Roza woont momenteel in Woonzorgcentrum De Weister in Aalbeke. Ze is mama van drie kinderen en telt ook heel wat klein- en achterkleinkinderen.

Schrapnel

De schrapnel is een soort granaat die gevuld werd met loden of stalen kogels, die bij ontploffing in het rond vliegen. Door een speciaal mechanisme ontploffen de granaten al tijdens hun vlucht en niet pas bij de inslag, zoals traditionele granaten. Indien dit ontstekingsmechanisme faalt, kan de granaat nog altijd ontploffen bij inslag.

Deze granaat, vernoemd naar zijn uitvinder, de Engelse generaal-majoor Schrapnel, werd vooral gebruikt om oprukkende troepen een halt toe te roepen. Schrapnels werden vooral gebruikt in de Eerste Wereldoorlog en aan het begin van de Tweede Wereldoorlog.

De term wordt tegenwoordig ook gebruikt voor rondvliegende metalen stukken die door een explosie weggeslingerd kunnen worden.

Johan Mattelaer

Verzamelde de oorlogsbrieven van zijn moeder in een boek

De familienaam ‘Mattelaer’ doet bij veel Kortrijkzanen een belletje rinkelen. Ook Johan Mattelaer (86) droeg daarvoor zijn steentje bij als uroloog en als auteur van verschillende boeken, onder andere over de rijke familiegeschiedenis. Dat maakt hem de geknipte man om de ervaringen van de familie tijdens de Tweede Wereldoorlog te belichten.

SCHRIJVEN ZIT IN DE GENEN

Johans vader was een neef van de vader van Jean Mattelaer, wiens getuigenis je eerder in dit magazine kon lezen. Johan deelt met Jean een bijzondere interesse in geschiedenis. Johan: “Ik werd geboren in 1937. We woonden met ons gezin van 6 kinderen in de Kasteelstraat. Mijn vader Hubert Mattelaer was huisarts, net zoals Jeans vader trouwens. Mijn moeder Mariette Lammens was een verpleegster en afkomstig van Sint-Niklaas. Tijdens de oorlog schreef ze brieven naar haar vader om hem op de hoogte te houden over de oorlog en de bombardementen. Enkele van die brieven zijn te lezen in mijn boek ‘Op en rond de Pottelberg: een wijk van mensen’. Een ander boek van mij, ‘Van hospitaal tot AZ Groeninge’, brengt het verhaal van de ziekenzorg in Kortrijk, inclusief een stuk over de Tweede Wereldoorlog. Zo werden bijvoorbeeld de Heilig Hart Kliniek en Maria’s Voorzienigheid, destijds bekend als de ‘nieuwe kliniek’, gebombardeerd.

Tijdens zijn visites moest vader soms naar de ‘loge’. Als kind wist ik nooit wat dat was. Het was een adres van het lokaal op de Houtmarkt waar de Duitse bezetter verbleef. Mijn vader moest er de prostituees die met de Duitse soldaten contact hadden onderzoeken op geslachtsziekten.

We kregen ook ooit een Duitse ‘Feldwebel’ aan de deur. Dat maakte als kind een diepe indruk op mij. Ik herinner me daarnaast het typische zwarte brood tijdens de oorlog. De bloem was vermengd met as of fijn zand.

“In verschillende huizen, onder andere in de Aalbeeksesteenweg, zijn nog steeds oude bomkraters te zien.”

BOMBARDEMENT

VAN JULI ‘44

Tijdens het bombardement in de nacht van 20 op 21 juli 1944 waren mijn ouders, de kinderen en de meid thuis. We schuilden allemaal in de kelder. Enkele bommen vielen vlakbij in de Heilige Geeststraat en dat veroorzaakte een immens lawaai. Thuis sneuvelden alle ramen. Mijn zus was pas geboren en zat nog in de doeken. Vader gaf ons wat van die doeken, liet ons erop plassen en ze voor onze neus houden tegen het stof. Na het bombardement was de Grote Markt één grote ruïne. In het midden lag een enorme berg puin. De Sint-Michielskerk was volledig uitgebrand. Ik volgde mijn eerste en tweede studiejaar in de Casinoschool (het huidige Boekenhuis Theoria), en ook die was getroffen. Daardoor moest ik van school veranderen en ging ik naar de Paulinen, waar de broeders lesgaven. Nog later trok ik naar het College.

MAGDALENAKAPEL

Johan is nog altijd zeer geïnteresseerd in de geschiedenis van Kortrijk. Hij heeft vooral een speciale band met de Magdalenakapel. Johan: “Het behoud van de resten van die kapel vind ik vanuit historisch oogpunt enorm belangrijk. Het is de ruïne in Kortrijk die nog het meest herinnert aan de Tweede Wereldoorlog. Zowel de kapel zelf als het gebied eromheen werden zwaar getroffen door het bombardement van 20 en 21 juli 1944. In verschillende huizen, onder andere in de Aalbeeksesteenweg, zijn nog steeds oude bomkraters te zien, nu vaak omgevormd tot vijvers. Een mooi voorbeeld is de bomkrater naast het voormalige Magdalenazwembad. Maar de Magdalenakapel is ook om andere redenen een waardevolle site. Op die plek stond de eerste leprozerie van Kortrijk. De lepralijders werden uit de binnenstad verbannen naar daar. Later kwam er een bleekplaats voor lakens rond – vandaar de naam Kortrijk Weide – en nog later behoorde de kapel tot het Magdalenakerkhof. Vandaag zijn de fundamenten van de oude kapel nog zichtbaar. Onze scoutsgroep Willem van Saeftinghe organiseerde 75 jaar geleden nachtspelen tussen de gebombardeerde graven. Het prachtige park dat de ruïne omgeeft, complementeert de site. Ideaal voor de studenten van Howest en alle Kortrijkzanen om er wat tijd door te brengen.”

Magdalenakapel

Vanaf 1233 bezat Kortrijk een leprozerie langs de weg naar Rijsel. Zeker vanaf 1331 was er een kapel verbonden aan de leprozerie. Die was gewijd aan de Heilige Magdalena, de patroonheilige van de melaatsen. De oorspronkelijke kapel werd begraafplaats nabij de kapel. Vanaf 1 juni 1785 werden alle inwoners van Kortrijk daar begraven. De Magdalenabegraafplaats verdubbelde later in omvang, maar had aanhoudend plaats- en vochtproblemen. Als oplossing werd een meer geschikte grond gevonden aan de steenweg naar Menen, waar de Sint-Jansbegraafplaats werd gesticht.

Na de opening van Sint-Jan in 1888 bleef de Magdalenabegraafplaats bestaan, tot ze tijdens WOII werd vernield door een bombardement en midden 1944 met onmiddellijke ingang werd gesloten. Om veiligheidsredenen sloopte men daarna het puin, enkele muurrestanten staan wel nog overeind. Vanaf 1955 kreeg deze historische plek een nieuwe functie als stadspark. In het Magdalenapark valt de structuur van de oude begraafplaats nog duidelijk af te lezen.

Liliane Beckers Lag als peuter twee dagen onder het puin

Het aangrijpende relaas van Liliane Beckers (82) werpt een licht op de verwoestende impact van de bombardementen op Kortrijk tijdens de Tweede Wereldoorlog. Liliane lag twee dagen onder het puin en droeg de gevolgen een leven lang mee.

GEVANGEN IN DE KELDER

Liliane: “Geboren in 1941, groeide ik samen met mijn ouders, opa en zus op in de Filips van de Elzaslaan 15. Achter ons huis runden mijn ouders een bedrijf waar ze ramen en trappen maakten, met ongeveer 10 werknemers in dienst. Rond mijn tweede levensjaar, het

moet dus ergens in 1943 geweest zijn, werden we getroffen door het noodlot. Op een avond, rond 7 uur, hoorde mijn vader Engelse vliegtuigen naderen. Hij stuurde alle werkmannen snel naar onze kelder om te schuilen. Op dat moment was mijn moeder mijn zus en mij aan het wassen in een bassin op tafel. Ze haalde ons uit het water en zette twee stappen naar de kelder toen het huis getroffen werd door een bom en instortte. De werkmannen die in de kelder waren gevlucht, zaten vast en verdronken door een gesprongen waterleiding. Ze kregen later samen een laatste rustplaats op de begraafplaats van Bissegem. In het totaal vielen er ongeveer 30 doden in onze straat.

Door de kracht van de explosie werd ik uit de armen van mijn moeder gerukt en viel ik in de kelder, buiten haar bereik. Ik lag daar twee volle dagen, naakt en verloren, terwijl ze wanhopig naar me zochten voordat ze me uiteindelijk konden bevrijden.

DUBBELE PECH

Na deze tragedie waren we alles kwijt. Een kapster uit de buurt schonk mijn moeder een mantel, groot genoeg om mijn zus en mij mee te bedekken. Mijn grootvader Alfons Lanty, een aannemer, bouwde ons huis weer op. Helaas hadden we bij het laatste Engelse bombardement opnieuw prijs! Mijn ouders konden nog net op tijd vluchten naar de overkant van de straat. Een groot geluk, want ons huis lag opnieuw volledig plat. Wij hadden voor de tweede keer niets meer. Moeder had een kistje met geld en papieren in huis laten liggen toen ze naar de overkant vluchtte. Ze zag het kistje liggen onder het puin, maar hoe meer ze ernaar probeerde te graven, hoe dieper het viel. Ze heeft het kistje nooit kunnen redden.

Daarna zaten we zonder woning maar mochten we van de burgemeester inwonen bij een familie in onze straat die gecollaboreerd had. Het waren gelukkig vriendelijke mensen. We verbleven daar tot er in de Passionistenlaan tijdelijke huizen gebouwd werden voor de geteisterden tijdens de oorlog. Twee jaar later verhuisden we naar sociale woningen in de Dennenlaan.

LITTEKENS VAN DE OORLOG

Mijn ouders konden de trauma’s van die tijd nooit verwerken. Mijn moeder, voordien heel welvarend, was plotseling alles kwijt. Ze kreeg nooit compensatie voor ons huis. Eerst bood men haar 30.000 frank aan, maar een kennis vond dat niet genoeg en raadde haar aan om het bedrag te weigeren. Moeder deed dat, maar kreeg zo uiteindelijk niets. We ontvingen meubels vanuit Amerika, maar moesten die later terugbetalen. Mijn andere grootvader kreeg geen pensioen en moest daarom ook bij

ons intrekken. Mijn vader werd klusjesman in het klooster van de Zusters Paulinen en werkte ook ’s avonds om mijn ziektekosten te betalen.

Ik ben door die twee dagen in het vocht en de koude mijn hele leven ziek gebleven en bijna nooit naar school geweest. De politie kwam soms kijken of ik wel echt niet naar school kon. Mijn plechtige communie kon ik niet vieren en op twaalfjarige leeftijd woog ik nog maar 20 kg. Vanwege rugproblemen moest ik tot mijn twintigste een hard korset dragen en kon ik nauwelijks bewegen. Ik bracht mijn dagen door in bed, ’s nachts in een soort stenen goot. Naast mij stond een emmer want ik hoestte zwarte stoffluimen op zoals de mijnwerkers. Vanwege mijn astma verbleef ik drie jaar in een klooster in Banneux, waar de lucht gezonder was. Ook mijn gehoor is aangetast door de explosie: ik ben doof aan één oor en heb een hoortoestel aan de andere kant.

Na al die jaren zit ik nog steeds vol angsten. Ondanks die moeilijkheden ben ik een paar jaren geleden naar de Open School geweest, waar ik leerde lezen en schrijven. Door wat te oefenen met de computer, sla ik mij nu daarmee ook uit de slag.”

“Door de kracht van de explosie werd ik uit de armen van mijn moeder gerukt en viel ik in de kelder, buiten haar bereik. Ik lag daar twee volle dagen.”

André Isaac Moest door zijn achternaam uitkijken voor de bezetter

Kortrijkzaan André Isaac (89) had het door zijn achternaam, die Joodse roots deed vermoeden, niet onder de markt tijdens de Tweede Wereldoorlog. Toch herinnert hij zich ook mooie momenten uit die periode.

TUSSEN ANGST EN AVONTUUR

André: “Ik werd geboren in Wevelgem in 1934 en was bijna 6 jaar toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak. De eerste bom in Wevelgem viel op ons huis. Onze keuken was volledig vernietigd. Vader was loodgieter en ook zijn atelier lag in puin. Daardoor moesten we drie maanden in de kelder van familie slapen. Daarna begon de zoektocht naar een nieuwe woning. Hoewel we door de bombardementen bang waren om in Kortrijk te wonen, vonden we er toch een huis in de Sint-Denijsestraat. Met het huis kwam ook een café ‘Stad Torhout’, dat we huurden van Brouwerij Lust. Daar woonden we ongeveer twee jaar, tot we via de schoonvader van mijn zus konden verhuizen naar Sint-Jan.

In die buurt speelden we veel buiten. In de Schaekenstraat woonde ‘ruw volk’, dat geen schrik had van de Duitsers. Aan de Sint-Janskerk had je dokter Lauwers, met een kleine ‘kliniek’ waar later een rusthuis kwam. We zaten dikwijls aan zijn kriekenbomen en appelbomen, maar hij liet ons begaan. Een andere manier om aan eten te geraken, was door te ‘blauwen’ (smokkelen). Daarvoor hadden we thuis een speciale jas met vier zakken. Daarmee smokkelden we tabak uit Wervik, om die hier door te verkopen.

VERDACHTE FAMILIENAAM

Tijdens bombardementen sliepen we in de kelder thuis, of soms in een serre

in Bellegem. Het daverde enorm, toch waren we niet bang. Schrik hadden we enkel voor de Gestapo. Onze achternaam ‘Isaac’ was al voldoende om hen ‘s nachts soms op bezoek te krijgen. We durfden bijna onze mond niet opendoen. Uiteindelijk geraakte vader in Gent aan een bewijs dat we niet van Joodse afkomst waren. We zijn verre afstammelingen van de componist Heinrich Isaac. Daarna excuseerde de Gestapo zich wel. Een van hen is trouwens na de oorlog aangehouden en ter dood veroordeeld. Vader ging kijken naar de executie, maar toen hij thuiskwam zei hij dat hij dat nooit meer zou doen.

DE WITTE BENDE

Een van mijn broers zat bij de ‘witte bende’, wat zeker niet geweten mocht zijn. Hij vertelde er ook weinig over. Ik weet wel dat hij meehielp om de sporen aan de Passionistenlaan uit te breken. Mijn vader werkte meer dan twee jaar in Linz (Oostenrijk) als loodgieter. Om de zes maanden keerde hij terug naar huis. Thuis zorgde moeder voor de vier kinderen. In 1944 zou ik normaal mijn plechtige communie vieren, maar door de oorlog werd dat een jaar uitgesteld tot 1945. Nadien kregen we op school nog een boterham. Op de dag van de Bevrijding, in september 1944, stond er een Amerikaanse jeep met een witte ster op de Grote Markt. Het voelde precies alsof de koning op bezoek was.

VAN DE SCHOOLBANKEN

NAAR DE LOODGIETERSSTIEL

Na de oorlog begon vader op zelfstandige basis als loodgieter. Ik liep school in Sint-Jozef tot het 4e moderne. Elke dag ging ik te voet van Sint-Jan tot

daar. Een broer van mij stierf echter op vroege leeftijd. Toen hij met een steekkar aan het rijden was, reed een vrachtwagen hem aan. Vader zat zo zonder werkvolk, waardoor ik op mijn 14e bij hem moest beginnen te werken als loodgieter. Werk was er genoeg, bijvoorbeeld in de omgeving van het Magdalenapark en Kunstwerkstede De Coene. Daar waren heel wat huizen platgebombardeerd tijdens de oorlog. Die mensen kregen geld van de staat voor de heropbouw. Ik bleef daarna heel mijn leven loodgieter.”

Lichtpotten of klaarpotten

Lichtpotten waren een soort groene lampen die aan kleine parachutes uit vliegtuigen werden gegooid, met de bedoeling om de stad of het doelwit te verlichten. Op die manier wisten de piloten waar ze bommen moesten gooien.

Voor de bewoners was het vaak een waarschuwing dat er snel een bombardement zou volgen. Zo konden ze op tijd schuilen voor de bommen.

Omer Soubry Kreeg Engelse les van soldaten

Omer Soubry was van 1977 tot 1989 schepen in Kortrijk. Als kind beleefde hij de Tweede Wereldoorlog in Heule. Omer kan daar nog uren over vertellen.

RISKANTE PRAKTIJKEN

“Ik ben geboren in 1937. Mijn kinderjaren bracht ik door in Heule. Vader had in de Eerste Wereldoorlog al in het leger gediend, van augustus ‘14 tot ‘augustus ‘19. In 1918 zei men dat hij tijdens de oorlog geen soldaat geweest was, dus hij mocht dan nog niet afzwaaien en moest nog een jaar langer dienst doen.

Ik was de jongste van 4 kinderen thuis. Als kleine spruit ‘tjoolde’ ik tijdens de oorlogsjaren overal mee met mijn broer en zussen. Mijn ouders luisterden vaak naar de Engelse radio, wat toen verboden was. Ze volgden op landkaarten nauwgezet alle operaties van de geallieerden. Mijn zus en ik stonden ondertussen op de uitkijk. Zodra we onraad roken, alarmeerden we meteen onze ouders. Zij zetten de radio dan snel uit en rolden alle kaarten op. We liepen trouwens nog meer risico, want een van de buren was ondergedoken bij ons thuis. Een mooi voorbeeld van de grote solidariteit in die jaren. Zijn lief kwam elke morgen het bed opmaken.

PRIJSSTIJGINGEN EN VOEDSELHULP

De oorlog associeer ik met prijsstijgingen. Het leven was duur. Waar je bijvoorbeeld voordien 80 frank voor een kilo boter betaalde, was dat tijdens de oorlog gestegen tot 280 frank. Om de grootste honger te lenigen, hadden de Duitsers in 1940 Winterhulp opgericht. Later nam de Kerk dat over van hen. Daardoor mocht ik als jongste van het gezin elke dag gratis soep gaan eten.

DE WONDERBAARLIJKE VISVANGST

De winter van 1942 was zeer koud. Plots spoelden aan de kust miljoenen haringen (‘levaarts’) aan. Ik zat op de broederschool en zie het nog gebeuren. De haringen werden zomaar van de vrachtwagen geschept en op de koer naast de toiletten gelegd. Iedereen had recht op één emmer haring. Mijn oma woonde ook bij ons thuis, dus zo kregen we zeven kuipen mee. Een koelkast en diepvriezer bestonden niet. We legden de haringen in de pekel (water en azijn) om ze te bewaren.

We geraakten daar via een gat vanuit onze eigen kelder, die veel kleiner was dan die van hen. We bedekten ons gezicht met natte doeken tegen het opdwarrelende stof.

“Het viel op hoeveel volk er op de begrafenis aanwezig was en zogezegd bij de ‘witte bende’ zat.”

ANGST EN NERVOSITEIT

De angst voor de bezetters leefde enorm bij de bevolking. Een kennis had zodanig veel schrik om opgeëist te worden voor verplichte arbeid, iets dat hij tijdens de Eerste Wereldoorlog al had meegemaakt, dat hij zijn hand wou afhakken. Men kon hem nog tegenhouden, maar die man is geëindigd in de psychiatrie.

In de nacht van 20 op 21 juli 1944 vonden er twee grote bombardementen plaats. Ze waren gericht op de spoorwegbrug over de Leie, maar die werd nooit geraakt. Tijdens zulke bombardementen schuilden we telkens in de kelder van de buren.

Toen de Duitsers zich vlak voor de Bevrijding terugtrokken, heerste er een grote nervositeit. Ze hadden schrik voor het verzet. Als burger begaf je je op dat moment dus best niet buiten. Een Heulenaar stond toch op Heuleplaats en reageerde niet op een Duits bevel om zijn handen uit zijn zakken te halen. Daarop werd hij gefusilleerd. Heulenaars brachten hem nog naar het ziekenhuis, maar dat mocht niet meer baten. Mijn vader was toen enorm kwaad. Burgers neerschieten was voor hem uit den boze.

Een kameraad van mij woonde op een plek waar net geschoten was door verzetsstrijders. De Duitsers stormden zijn huis binnen. De vader van mijn maat had zijn handen vol bloem, anders was hij zeker opgepakt.

PAARDENVLEES À VOLONTÉ

Heel wat Duitsers sneuvelden bij de terugtrekking uit Heule. Ze probeerden met paard en kar te vluchten, maar de Engelsen konden hen vanuit een uitkijkpost in Kortrijk goed spotten en beschoten hen. Er werden verschillende paarden dood achtergelaten in de Hoge Dreef. Het nieuws ging rond als een lopend vuurtje. Toen vader terugkeerde van zijn werk, trok hij samen met mijn broer naar de Hoge Dreef. Ze waren er niet alleen. Iedereen sneed stukken vlees uit de dode paarden. Tegen de avond waren alle paarden ‘gekuist’. Vader kwam naar huis met een volle emmer paardenvlees. Ik heb toen voor het eerst paardenvlees gegeten. We aten ons buikje rond. Vader droeg zelfs wat paardenvlees naar zijn moeder in Gullegem.

TE VROEG GEJUICHT

Valére Vanwynsberghe uit Heule zat bij het verzet. Hij werd neergeschoten tijdens gevechten op 2 september 1944, net voor de Bevrijding. De ‘witte bende’ (het verzet) heeft hem toen plechtig begraven. Het viel op hoeveel volk er op de begrafenis aanwezig was en zogezegd bij de ‘witte bende’ zat.

Een Engelse piloot zat al sinds februari 1944 ondergedoken in Heule. Hij was onderweg naar Duitsland voor bombardementen, maar het slechte weer dwong hem rechtsomkeer te maken. Zijn vliegtuig werd neergehaald boven Ooigem, maar de piloot overleefde het. Eerst zat hij een tijdje in Ooigem ondergedoken, daarna bij een familie in Heule. Toen ze dachten dat Heule bevrijd was, kwamen zij samen buiten om te vieren, maar plots bleek dat de Duitsers nog niet volledig weg waren. Die familie is meteen gevlucht met de piloot.

CONSEQUENTIES VOOR COLLABORATEURS

Bij de Bevrijding nam de bevolking wraak op sympathisanten van de Duitsers. Een Heulenaar, Hector Cleppe, was voorzitter van het Davidsfonds geweest tijdens de bezetting en werd opgepakt door de ‘witte bende’. Zijn twee broers hadden heel de oorlog voor de Duitsers gewerkt, maar hen liet de ‘witte bende’ wel gaan. Hector is daarover heel zijn leven verbitterd gebleven. Hij werd samen met anderen ‘tentoongesteld’ tijdens een optocht op Heuleplaats. Onderweg moesten ze het kruid uittrekken. Die mensen werden opgesloten in de toneelzaal van Heule, waar nu het zwembad en de sportzaal staan.

Ik herinner me ook hoe ik met mijn moeder en zuster stond te kijken hoe de winkel van Lecot geplunderd werd. De plunderaars smeten alles op straat.

BEVRIJD

Na de Bevrijding volgden de bevrijdingsstoeten. Elke straat had zijn stoet die eindigde op Heuleplaats. Er werd veel gedronken. Poppen die Hitler uitbeeldden werden in brand gestoken.

Bij ons thuis sliepen er na de Bevrijding twee Engelse soldaten. Dat was voor hen een welgekomen rustpauze. Ze gaven Engelse les aan mij en mijn zussen. ‘s Avonds kwam de militaire politie kijken of ze wel op tijd binnen waren.

Na de Bevrijding keerden ook verschillende Kortrijkzanen terug uit de kampen. Ik herinner mij in het bijzonder één man. Als hij zijn hemd afdeed, kon je zien dat zijn kampnummer in zijn rug gebrand was.”

Puin ruimen aan de oostzijde van de SintEutropiuskerk in Heule na het bombardement van 21 juli 1944. Foto uit verzameling Luc Soens.

Jacques Verloor zijn moeder en ging bij het verzet

Jacques (93) verloor als kind zijn moeder tijdens de Tweede Wereldoorlog. Daarna sloot hij zich aan bij het verzet. Jacques heeft de gebeurtenissen nooit volledig verwerkt, waardoor hij zijn verhaal zelfs aan zijn zonen nog niet volledig heeft verteld. Voor dit magazine maakt hij een eenmalige uitzondering, al wil hij enkel met zijn voornaam getuigen.

MOEDERLOOS

Jacques: “Ik werd geboren in 1930 in Leuven. Bij het uitbreken van de oorlog was ik 10 jaar en enig kind. Vader was zelfstandige, hij had een kleine firma die glas plaatste en spiegels sleep. Hij is drie keer gemobiliseerd en diende in de genietroepen van het Belgisch leger. In mei 1940 was hij gestationeerd

in Hoei. De Leuvenaars reageerden panisch op de oorlog. Tijdens de Eerste Wereldoorlog hadden de Duitsers er gruwelijk huisgehouden. Aan het station hadden ze burgers samengedreven, hen vastgebonden met ijzerdraad en gefusilleerd. Dat waren de Leuvenaars niet vergeten. Daarom sloegen velen op de vlucht naar Frankrijk. Ook moeder vluchtte met mij daarheen. We waren aangekomen in Poperinge, toen we tussen twee frontlinies vastzaten. Aan de ene kant bevonden zich de Belgen en geallieerden, aan de andere kant de Duitsers. Poperinge zat stampvol met vrouwen en kinderen toen de Duitsers de stad beschoten. Ik was met mijn moeder in een schoenwinkel toen ik een enorme flits zag en het daarna pikdonker werd. De schoenwinkel lag in puin. Ik wist toch buiten te geraken en zag straten vol met lijken, mensen met een opengereten buik of die een arm misten.

“Ik

moest tussen de lijken zoeken of ik

mijn

moeder zag. Ik herkende haar enkel aan haar jas, want haar hoofd was volledig omzwachteld met bebloed verband.”

Twee dagen en een nacht doolde ik alleen rond. Uiteindelijk nam iemand me mee naar de politie, die me vervolgens naar een nonnenklooster bracht. Daar had ik enkel een bed en tafel en moest ik steeds meebidden in de kapel. Na acht dagen nam iemand me mee naar een kloostergang

waar allemaal lijken lagen. Ik moest tussen de lijken zoeken of ik mijn moeder zag. Ik herkende haar enkel aan haar jas, want haar hoofd was volledig omzwachteld met bebloed verband. Later vernam ik dat er zoveel doden waren dat ze samen begraven werden in een massagraf. Na de capitulatie keerden veel vluchtelingen terug uit Frankrijk, sommigen werden opgevangen in het klooster. Telkens als er nieuwe vluchtelingen aankwamen, ging ik kijken of er familie bij zat. Eind juni zag ik plotseling buren uit Leuven. Ik vroeg hen om mijn vader te waarschuwen, maar wist zelf niet waar hij was.

de passieve luchtverdediging die mensen uit het puin moest halen na bombardementen. Daarvan heeft Leuven er een aantal zware meegemaakt. Mensen schuilden in de oude stadswallen. Mijn vader had in de tuin bij mijn oma een soort schuilplaats voor ons gegraven.

BIJ HET VERZET

“Toen ik 13 jaar oud was, ontdekte ik dat mijn vader lid was van het verzet. Hij vroeg me om ook te helpen, als wraak voor wat ze mijn moeder hadden aangedaan.”

TERUG NAAR LEUVEN

Mijn vader was als krijgsgevangene opgesloten door de Duitsers maar wist begin juli 1940 te ontsnappen. Hij kreeg van iemand een burgerkostuum en ging op zoek naar mij. Via het Rode Kruis kwam hij te weten waar ik was. Ze vroegen hem 700 frank om mij terug naar Leuven te brengen, maar door zijn drievoudige mobilisatie kon hij dat bedrag niet betalen. Daarom kwam hij samen met een neef met de fiets naar Poperinge. In een paar dagen tijd fietsten we samen terug naar Leuven, met mij op de schuine buis van het kader.

Op dat moment was vader nog maar rond de 30 jaar. Hij leerde een nieuwe vrouw kennen en hertrouwde in 1942, waardoor ik er twee halfzussen bij kreeg. De bezetting was zeker geen pretje. Leuvenaars werden opgepakt door de Gestapo, gefolterd en gedeporteerd. Mijn vader was vrijwilliger bij de brandweer. Die werden ingelijfd bij wat nu een soort B-Fast zou zijn:

Toen ik 13 jaar oud was, ontdekte ik dat mijn vader lid was van het verzet. Hij vroeg me om ook te helpen, als wraak voor wat ze mijn moeder hadden aangedaan. Daarna hielp ik anderhalf jaar lang bij het smokkelen van gedropte handvuurwapens, munitie en verbindingsapparatuur voor de Engelsen. Via codes zoals ‘Louis heeft een kilo tabak weggebracht’ kregen we door wat er moest gebeuren. Mijn halfzussen (2 en 4 jaar) zaten vaak bij een oma. Ikzelf woonde afwisselend bij die oma en mijn stiefmoeder. Ik haalde mijn halfzussen dan op met de kinderwagen en smokkelde zo dat gerief mee. De smokkelwaar zat verstopt in een flodderbroek. Ik wist zelf niet wat er in de pakjes zat en hoorde dat pas later. Burgers smokkelden dan weer vaak tabak. Mensen uit Brabant haalden die in Wervik en ruilden die voor boter en eieren bij boeren.

In Leuven lag ook een vormingsstation. Machinisten smeten er soms kolen van de treinen en die belandden dan bij de weerstand. Het verzet pleegde ook overvallen, bijvoorbeeld om rantsoeneringszegels te bemachtigen voor mensen die ondergedoken zaten. Die zegels waren nodig voor basisvoorzieningen zoals melk. Boeren kregen minder zegels omdat ze zelf groenten konden kweken. Soms kreeg ik karnemelk via Winterhulp. Mijn vader dook zelf in 1944 onder in Heverleebos. We hielden contact via briefjes. Ook mijn vaders neef was lid van het verzet. Op een dag viel de Gestapo bij hem binnen. Hij probeerde te vluchten maar werd voor de ogen van mijn tante, neef en nicht doodgeschoten.

Aan het einde van de oorlog trokken de geallieerden Leuven binnen. Ik herinner me nog een hevig gevecht met Duitse Tiger-tanks in de stad. Aan het balkon van een van onze

buren hing een Belgische vlag, die de Duitsers eraf schoten. Na de vijandelijkheden nam de bevolking het recht in eigen handen. De ‘zwarten’ werden opgepakt en naar een gevangenis in de Tiensestraat gebracht. De menigte stond hen daar op te wachten en mishandelde hen. Vrouwen werden kaalgeschoren en kregen een hakenkruis op hun hoofd getekend. Sommige collaborateurs werden gedood. Ik begrijp die woede eigenlijk wel, maar het was niet mooi om te zien.”

“Op een dag viel de Gestapo bij mijn vaders neef binnen. Hij probeerde te vluchten maar werd voor de ogen van mijn tante, neef en nicht doodgeschoten.”

Na de oorlog volgde Jacques een militaire opleiding. Hij werkte bijna 30 jaar in Duitsland op het hoofdkwartier van het leger. In 1960 bracht hij met een delegatie uit Leuven een bezoek aan Bergen-Belsen, een voormalig concentratiekamp. Als hij nu de oorlogsbeelden van Oekraïne ziet, komen zijn eigen herinneringen weer boven. Nog altijd wordt hij soms geplaagd door nachtmerries. Jacques kreeg twee zonen, aan wie hij nooit zijn volledige verhaal kon vertellen.

Laurette Dorpels

Woonde in een huis dat twee keer gebombardeerd werd

Laurette Dorpels (95) groeide op in Kortrijk, waar haar ouderlijk huis tijdens de Tweede Wereldoorlog tweemaal getroffen werd door bombardementen.

TWEE KEER GETROFFEN

Laurette: “Ik werd geboren in 1929 en woonde in de Filips van de Elzaslaan, mijn ouders hadden drie dochters en twee zonen. Ons huis werd twee keer getroffen tijdens bombardementen. De eerste keer werd de helft van ons huis verwoest; de tweede keer bleef er niets van over. Gelukkig waren we beide keren niet thuis; voor onze veiligheid sliepen we tegen betaling bij mensen in de Roggelaan. Mijn vader was behanger en we hadden ook een stoffenwinkel bij ons thuis. Na het eerste bombardement namen we zelf de heropbouw in handen en maakten we een soort ‘barak’ als noodonderkomen. Na het tweede bombardement kregen we financiële steun van de overheid voor de heropbouw, maar vader gaf dat geld weg aan een weduwe en haar dochter uit onze straat die alles kwijt waren. Bij dat bombardement verloor een andere vrouw uit onze straat haar benen.

DE VERLOREN ZOON

“Ons

huis werd twee keer

getroffen

tijdens bombardementen. De eerste keer werd de helft van ons huis verwoest; de tweede keer bleef er niets van over.”

Ik ging naar school in OLV van Bijstand, maar mocht in het begin van de oorlog uit angst van mijn ouders niet meer gaan. Mijn 18-jarige broer Paul, die er nog veel jonger uitzag, werd opgeroepen om in Duitsland te gaan werken. Ondanks een doktersattest dat hij ziek was, kwamen Duitse soldaten hem midden in de nacht bij ons thuis halen. Mijn vader vroeg of hij hem tenminste zelf mocht wakker maken.

Uiteindelijk mocht Paul nog een week terugkeren naar thuis, op voorwaarde dat mijn vader een formulier ondertekende dat hij zelf in Duitsland zou gaan werken als Paul toch niet opdaagde. Na die week werd Paul definitief weggehaald en hoorden we een paar jaar niets meer van hem. Pas tegen het einde van de oorlog keerde hij terug naar huis.”

Marcel Vanderghinste Moest improviseren om aan voedsel te geraken

OP ACHT METER

VAN DE DOOD

Liefst 43 jaar lang werkte Marcel Vanderghinste als goudsmid. Daarmee trad hij in de voetsporen van vader Victor. Met ook nog moeder Julia en zijn broer groeide hij op aan de Pottelberg, waar hij als tiener de vijf woelige jaren van de Tweede Wereldoorlog meemaakte.

“We woonden vlak bij de fabriek van De Coene (inmiddels gevestigd in Marke)”, vertelt de in 1927 geboren Marcel. “Mijn grootvader werkte daar als hovenier. De ellende begon op 10 mei 1940, een vrijdagmorgen. Mijn vader was om 7 uur naar zijn werk vertrokken, maar stond een halfuurtje later al terug thuis, met de melding dat de oorlog begonnen was. Aan de Condédreef, recht tegenover de ingang van het huidige WZC Sint-Jozef, hadden twee Belgische soldaten zich verschanst

in een put om zo lang mogelijk de Duitsers tegen te houden. Tegen de avond zagen we ook vliegtuigen uit de richting van Wevelgem overvliegen. De fabriek werd daarbij erg zwaar getroffen en er brak brand uit. De brandweer raadde mijn vader aan om zo snel mogelijk het huis te ontruimen. Toch gebeurde dat uiteindelijk niet: we hadden het geluk dat de wind draaide en ons huis gespaard bleef, zodat we er konden blijven wonen. Tijdens de bombardementen konden we terecht in de versterkte kelder van het huis naast ons, waar de hoofdboekhouder van het bedrijf woonde. Toen hij moest vluchten naar Frankrijk, hebben we nog een tijdje op zijn huis gepast.”

AARDAPPELEN EN TARWE

Het leven ging zijn gangetje, maar om aan voeding te geraken dienden de mensen vaak te improviseren. “Bij De Coene werkten drie broers en een schoonbroer, afkomstig uit Moorslede en Lichtervelde. Bij hen konden we aardappelen krijgen: mijn pa en ikzelf zijn tijdens de weekends daarvoor wel vaker naar die gemeenten gereden. Voor tarwe moesten we dan weer in Wervik zijn, ook dat gebeurde met de fiets. We vermaalden de tarwe in een koffiemolen tot meel, dat we aan de bakkers gaven als ingrediënt voor brood. In ruil kregen we dan zelf enkele broden mee naar huis. Voor een brood betaalde je toen 50 frank in de zwarte handel (mosselen 2,6 frank per kilo). Af en toe bakten we ook zelf broden en peperkoek, daarvoor vonden we gerechten in de kranten. Daarnaast kregen we op school vaak soep, gebakjes en koekjes. Er waren ook de rantsoenbonnen die we van de staat kregen, maar als je niet snel genoeg was, had je helemaal niks.”

Op 14 november 1942 ging Marcel met zijn gezin naar de hoogmis. Hij zou enkele uren later met veel schrik terug naar huis komen.

“Tijdens de preek sprak de pater zijn dankbaarheid tegenover Koning Leopold III uit, op het eind van de eucharistieviering speelde de orgelist zelfs de Brabançonne. Daarmee namen ze een enorm risico, want het was toen eigenlijk verboden om het nationale volkslied te spelen en om op de radio naar Britse zenders te luisteren. Alle kerkbezoekers keken angstig om zich heen, want als er toen een SS’er in de kerk had gezeten, had dat voor de pater ernstige gevolgen kunnen hebben. Gelukkig was dat niet het geval…”

BOMMENREGEN

Vanaf medio 1943 werd Kortrijk weer regelmatig getroffen door bombardementen. “Mijn broer en moeder schuilden toen in de versterkte paardenstallen nabij ons huis, mijn vader en ikzelf keken naar de projectielen die in de verte oplichtten. Op 2 juli van dat jaar stierven acht werklui van de fabriek. Ze hadden een gang gemaakt om in te schuilen, maar werden door een bom getroffen en waren op slag dood. Op 26 maart 1944 was het weer van dat. Vader was eerst buiten gaan kijken, maar stond meteen weer binnen en beval ons om als de bliksem te gaan schuilen in de paardenstallen. De eerste bom viel op amper acht meter van ons, vlak bij een bunker die twee jaar voordien in de tuin gemaakt was. In mijn herinneringen hoor ik nog altijd het gerinkel van brekend glas. Op mijn grootvader aan moeders kant na, hebben we het allemaal overleefd: hij stierf toen hij een beroerte kreeg op het moment dat er talrijke vliegtuigen overvlogen.”

Vanaf september 1943 tot in 1986 werkte Marcel als goudsmid bij Derycke. Hij werd door het leven niet gespaard: op drie jaar tijd verloor hij zes dierbaren, waaronder zijn vrouw, zoon en dochter.

Willy Vanheuverbeke Werd geboren in een schuilkelder

tijdens de bombardementen van

1940

De Tweede Wereldoorlog startte officieel op 10 mei 1940. Acht dagen later klonk in een Kortrijkse schuilkelder het eerste gehuil van een pasgeboren baby. Willy Vanheuverbeke kwam ter wereld op een moment dat onze stad zwaar onder vuur lag. Pas vijf jaar later kon hij met zijn vader echt een band beginnen opbouwen. Onlangs kon hij voor het eerst sinds zijn kindertijd nog eens een kijkje nemen in de schuilkelder op Walle waar hij door een vroedvrouw ter wereld werd gebracht.

“Ik zag mijn vader voor het eerst toen ik vijf was.”

1939 leek een erg heuglijk jaar voor de familie Vanheuverbeke-Vandersarren te worden. Gustaaf en Suzanna waren op 26 oktober in het huwelijksbootje getreden. Hun wittebroodsweken duurden welgeteld vier dagen. Toen moest Gustaaf naar het leger, in de wetenschap dat zijn vrouw zwanger was.

BOMBARDEMENT TIJDENS BEVALLING

Suzanna trok toen met een bolle buik meteen bij haar ouders in, die op Walle woonden. Acht dagen nadat de oorlog begon, moesten ze allemaal gaan schuilen in de kelder onder de school waar vandaag het begeleidingscentrum en de school voor kinderen met gedragsstoornissen, autisme of emotionele problemen (Bemok) gevestigd zijn. De stad werd zwaar gebombardeerd op de dag toen ze moest bevallen.

“Net omwille van de hevige bombardementen, kon de dokter die normaal bij de bevalling aanwezig zou zijn, niet blijven”, weet Willy uit getuigenissen van zijn moeder. “Gelukkig was er een vroedvrouw ter plaatse, die ‘ijzers’ gebruikte om me ter wereld te brengen. Mede daardoor heb ik tijdens mijn geboorte een traumatische schouderblessure opgelopen. Toen ik tien jaar was onderging ik daarvoor een operatie bij dokter Yserbyt, waardoor ik minder last had. Tot de dag van vandaag zie je nog altijd dat mijn rechterschouder bij momenten precies wat ingezakt is.”

doorschuiven naar het eerste deel, zodat de gezinnen uit de buurt in het grootste gedeelte konden schuilen.

“Als het er in Kortrijk te hevig aan toe ging, duffelden mijn moeder en grootouders mij helemaal in om met de fiets naar Bellegem te rijden. Daar konden we dan in veiliger omstandigheden overnachten bij het gezin Vervaeke, dat verre familie bleek te zijn.”

1944

“Als het er in Kortrijk te hevig aan toe ging, duffelden mijn moeder en grootouders mij helemaal in om met de fiets naar Bellegem te rijden. Daar konden

we dan in veiliger omstandigheden overnachten.”

VENTILATIE-AANDRIJVING

Hoewel hij maar een baby was en amper vijf toen de oorlog ten einde liep, herinnert Willy zich nog flarden uit de periode van toen. “In mijn vroegste herinneringen zie ik in die schuilkelder een fiets staan. Ik kon dat beeld niet thuisbrengen, mede daarom was het al jarenlang een vurige wens om die schuilkelder nog eens te zien. Toen ik onlangs dankzij de stad de kans kreeg de kelder nog eens te bezoeken, bleken er zelfs twéé fietsen te staan. Die dienden om de ventilatie in de kelder aan te drijven. Het verheugt me enorm dat ik de kelder nog eens gezien heb. Eigenlijk verkeert hij nog in perfecte staat, met dat verschil dat hij door de school gebruikt wordt om allerlei spullen in op te slaan.”

De dikke metalen deuren zijn nog volledig intact. In krijt staat er nog altijd op geschreven dat medewerkers van de naburige weverij die de kelder ook gebruikten, moesten

Toen de Duitsers verslagen leken, was er in Kortrijk heel wat aan de gang. “Eerst hadden Duitse soldaten de opmars van de geallieerden nog proberen te beletten. Ze wilden explosieven laten ontploffen in de Condédreef om dat te verhinderen. Gelukkig hadden buurtbewoners dat door. Zij slaagden er op een heel clevere manier in om het plannetje van de Duitsers om zeep te helpen. De soldaten werden binnengeroepen bij de buren om plezier te maken en lieten zich verleiden om heel wat alcoholische dranken te drinken. Ladderzat als ze waren, slaagden ze er niet meer in om hun plan uit te voeren.”

Willy herinnert zich dat kort daarna de triomfantelijke intocht van de geallieerden plaats vond. “De soldaten stonden op de vrachtwagens en gooiden snoep en chocolade naar de kinderen. Toen mijn grootvader me meenam naar de Doorniksewijk, zag ik hoe mensen die met de Duitsers hadden gecollaboreerd, bij de haren naar buiten werden gesleurd. Dat blijven beklijvende beelden.”

ONTMOETING MET VADER

Intussen had vader Gustaaf (zoon van Maria Egels, het eerste vrouwelijke gemeenteraadslid in Kortrijk) ook een en ander meegemaakt. Als soldaat werd hij gevangen genomen en gedeporteerd naar Hannover. Toen de oorlog voorbij was, kon hij eindelijk zijn toen bijna vijfjarige zoon zien opgroeien.

“Vreemd genoeg heb ik daar geen persoonlijke herinneringen aan. Mijn vader en ikzelf hebben wel heel ons leven met ons meegedragen dat hij er gedurende mijn eerste levensjaren niet was.

In die periode had ik uiteraard wel een erg sterke band met mijn moeder en grootouders opgebouwd.

Pas op: ik heb het altijd uitstekend met mijn vader kunnen vinden, hij kon er zelf niet aan doen dat hij die cruciale eerste jaren had gemist. Het heeft wel altijd een impact op onze band gehad.”

Na de Tweede Wereldoorlog werd in het gezin VanheuverbekeVandersarren nog Winnie geboren, Willy’s enige zus. Willy zelf werkte 44 jaar lang bij Bekaert, huwde met Ginette Coeman en kreeg drie kinderen (Geert, Kurt en de helaas al overleden Katia). Ze schonken hen zes kleinkinderen.

“Onlangs gingen we kijken naar de musical ’40-’45. Ik raakte versteld van de erg waarheidsgetrouwe weergave. Als je daar buiten komt, besef je met welke frustraties de mensen toen moeten hebben geleefd. Hopelijk moeten onze kinderen en kleinkinderen zoiets nooit meemaken…”

“In

de Doorniksewijk zag ik hoe mensen die met de Duitsers hadden gecollaboreerd, bij de haren naar buiten werden gesleurd. Dat blijven beklijvende beelden.”

Christiane Coucke

Ging om de haverklap op stap met een vriendin

Voor Christiane Coucke was de Tweede Wereldoorlog bij momenten één grote speeltuin. Ze ravotte erop los, samen met haar vriendin, maar vaak tot boosheid van haar moeder. “Toch hebben we ook heel wat bange momenten meegemaakt. We woonden dan ook in hartje Kortrijk, dat erg geleden heeft onder de bombardementen.”

Christiane werd in 1934 geboren als de tweede dochter in het gezin van Leon Coucke en moeder Julia Verbrugghe, die afkomstig was uit Marke. In haar jeugd woonde Christianes moeder in de Markebekestraat, waar ze de gruwel van de Eerste Wereldoorlog had meegemaakt. Ze had het er dan ook moeilijk mee dat haar dochter tijdens de Tweede Wereldoorlog overal bij was.

VLUCHTEN OP DE FIETS

“Toen ik zes was en de oorlog begon, ging ik naar school in OnzeLieve-Vrouw van Bijstand, in de Wijngaardstraat. Later zou ik naar Onze-Lieve-Vrouw ter Engelen (’t Fort) gaan. We woonden in de Sionstraat, in het centrum van de stad waar nu K in Kortrijk is. Mijn vader werd opgeroepen voor het leger en raadde ons aan om tijdelijk te gaan wonen bij zijn ouders, op Overleie. Op zekere dag is hij erin geslaagd met een fiets te ontsnappen en kwam hij weer naar huis gereden.”

Tijdens de oorlogsjaren ging Christiane om de haverklap op stap met een één jaar oudere vriendin. “We waren overal bij, hebben van alles gezien. Toen ze in ’t Fort zwaar gehavende soldaten binnen brachten, moesten mijn vriendin en ik daar nogal om lachen. Ach, we wisten amper wat er gebeurde. We gingen zelfs loeren naar het tribunaal.

Mijn moeder kon er alleszins niet om lachen. Ze heeft me vaak terug naar huis gesleurd, waar ik nog een paar ferme kletsen kreeg. Erg veel trok ik me daar niet van aan. Zo speelden we soms zelfs geregeld oorlogje. We imiteerden het geluid van overvliegende bommen.”

DICHT BIJ ELKAAR IN DE KELDER

Als de sirenes effectief afgingen, had Christiane minder plezier. “Dan sloeg de angst toe. We schuilden dan in onze kelder, zaten daar met z’n vieren opeen gepropt.

Door een gat in de kelder konden we eventueel ook naar onze buren, of omgekeerd. Soms gingen we ook slapen in de Sint-Elooisdreef, waar mijn tante woonde.

“Ik zie nog hoe een vrouwtje zich angstvallig vast hield aan de benen van haar zoon, die meegenomen werd om in Duitsland te gaan werken.”

Ze hadden daar een grote put gemaakt in de grond en er enkele matrassen in gelegd. Daar konden we dan in slapen. Als we in de kelder zaten en we hoorden de bommen fluiten boven ons huis, konden we vrij gerust zijn dat het projectiel verder zou vallen. Pas als je niets hoorde, en de bom dus in de buurt zou vallen, waren we erg bevreesd.”

Christiane herinnert zich nog goed een bombardement in de Sionstraat. “Dat was in 1944. We hoorden de vliegtuigen, die uit de richting van Frankrijk kwamen, over de stad gaan. Het luchtruim boven Kortrijk was fel verlicht door de lichtpotten. Mijn moeder en ik stonden op dat moment op de hoek van de Doorniksestraat en de Grote Markt en zijn razendsnel naar huis gerend. Ik weet nog dat er toen in de Wijngaardstraat een man gestorven is door de stress.”

ZOON BESCHERMEN

Eén tafereel staat haarscherp op Christianes netvlies gebrand. “De Duitsers zochten Belgische mannen die in Duitsland konden gaan werken. Ik zie nog hoe een vrouwtje zich angstvallig vast hield aan de benen van haar zoon, die meegenomen werd om in Duitsland te gaan werken. Een Duitse soldaat sloeg haar daar weg met de kolf van zijn geweer. Dat vrouwtje wist met haar verdriet geen blijf. Mijn moeders zus en haar echtgenoot waren iets slimmer: die hadden zich vrijwillig opgegeven om in Duitsland te gaan werken. Daardoor was het werk niet zo zwaar en werden ze opgevangen in een Duits gastgezin. Dat was een veel betere situatie dan in eigen land te worden opgepakt om over de grens te gaan werken, dan waren de omstandigheden veel zwaarder.”

Honger heeft Christiane amper geleden. “Mijn moeder was nogal een rappe. Ze had snel begrepen dat ze beter kon gaan werken om geld in het laatje te brengen en daarmee eten te kunnen kopen. Ze werkte bij boeren, bij beenhouwers, ging her en der kuisen… ze was erg vindingrijk.”

Aan de vooravond van de bevrijding zag Christiane iemand in een Brits soldatenuniform de stad binnenfietsen. “Dat bleek een Pool in

Britse dienst te zijn, die kwam kijken in hoeverre de Duitsers nog in de stad aanwezig waren. Niet veel later zijn de Britten Kortrijk binnen gevallen en was de bevrijding een feit.”

‘T ZWEERD

Toen Christiane na de oorlog haar school had afgemaakt en kleermaakster was geworden, ging ze eerst aan de slag bij mevrouw Coignie, wiens man architect was. “Ik kreeg toen 3 frank per uur om te werken. Later ben ik begonnen als zelfstandig kleermaakster in de Sionstraat. Dat veranderde toen ik mijn man, Erik Dheedens, leerde kennen. Hij had de hotelschool in Koksijde gevolgd en ging werken bij zijn ouders, die op de Grote Markt café ’t Zweerd

hadden. Die zaak hebben we later samen van mijn schoonouders overgenomen. Het café bevond zich op de plaats waar zich nu Bistro ‘allo’allo bevindt.”

Christiane verblijft nu in woonzorgcentrum Sint-Jozef, waar ze heel enthousiast allerlei verhalen over vroeger opdiept.

Blindgangers

Een blindganger is een explosief dat niet op het bedoelde moment is afgegaan. Meestal gaat het om niet-ontplofte munitie of bommen. Blindgangers zijn gevaarlijk omdat ze door een kleine beweging alsnog kunnen ontploffen.

Tijdens graafwerkzaamheden in de buurt van het station in Kortrijk worden soms nog blindgangers aangetroffen, waardoor de ontmijningsdienst ter plekke moet komen om de bom te ontmantelen.

Joseph Demaître Groef resten van bommen op om te verkopen als ijzer

Joseph Demaître (87) groeide tijdens de Tweede Wereldoorlog op in Kortrijk. Hij zag met zijn eigen ogen de verwoestende gevolgen van de bombardementen.

GELOOF

TIJDENS DE OORLOG

Joseph: “Ik werd geboren in 1936 en woonde als kind in de Sint-Rochuslaan. We waren met zes kinderen thuis. Vader was een boerenzoon en veehandelaar, dus we hadden nooit gebrek aan eten tijdens de oorlog. Ik koester goeie herinneringen aan die tijd. Ik hing altijd buiten rond. De Sint-Rochuslaan stond vol bomen, waarvan er na de oorlog door houttekort veel met een handzaag afgezaagd werden. We hadden weinig nodig om ons bezig te houden. Voetballen deden we met een blik of een krant die we bijeenbonden met touw. Of we fietsten omhoog op de ingang van het ziekenhuis Maria’s Voorzienigheid. Als we vielen, werden we meteen verzorgd door de zusters. Met de Chiro gingen we er zingen in de kapel tijdens de nachtmis op Kerstavond. In die tijd speelde de kerk een belangrijke rol. Zelf was ik misdienaar in de Sint-Rochuskerk. Ik herinner me hoe ik de toren beklom en er de wijzers van het torenuurwerk vasthad. We speelden er ook op het orgel. Als we de kerkklokken luidden, gingen we met het touw omhoog tot het plafond. Tijdens de oorlog haalden de Duitsers de klokken trouwens weg voor het brons. Later kwamen er nieuwe.

NACHTELIJKE

SCHUILPLEKKEN

Tijdens nachtelijke bombardementen haalde vader ons uit bed en moesten we naar de kelder vluchten. Via gaten in de keldermuren konden we naar

de aangrenzende huizen. Op de Vogelmarkt (het huidige Volksplein) waren buizen voor de waterleiding omgebouwd tot een onderstand (bunker). Ik herinner me een koppel dat gevlucht was uit de Wagenmakersstraat, zij stierven er naast een boom tijdens een bombardement. Eens zag ik een brandend vliegtuig over ons huis vliegen en neerstorten op een weide aan Maria’s Voorzienigheid. Tijdens bombardementen vluchtten we soms naar de onderstand onder het ziekenhuis. Hoewel Maria’s Voorzienigheid fel leed tijdens de oorlog, bleef de bunker intact. Hij was zo stevig gebouwd dat ze hem na de oorlog niet konden afbreken. Ze moesten een deel van het ziekenhuis erbovenop bouwen. Bij de definitieve afbraak van Maria’s Voorzienigheid, een paar jaar geleden, ging ik daarom nog eens kijken.

Tegen het einde van de oorlog gingen we soms schuilen in het gehucht Tombroek. De kinderen gingen voorop met de tram en de ouders volgden wat later.

SIGARETTEN, CHOCOLADE EN TOMATEN

Net na de Bevrijding speelde ik op de plek waar nu café ’t Kanon staat, toen er vrachtwagens met Duitse krijgsgevangen voorbijkwamen. Ze werden bewaakt door gewapende Engelse militairen. De Belgische krijgsgevangenen in Duitsland maakten dan weer de omgekeerde beweging. We gingen hen opwachtten aan het station. Soms waren mensen ontgoocheld omdat hun geliefde, vriend of familielid er niet bij was.

Veel Engelse legervoertuigen parkeerden in de Sint-Rochuslaan. Op achtjarige leeftijd konden mijn vrienden en ik al wat Engels. We schooiden bij de militairen sigaretten van het merk Player’s voor vader en chocolade voor moeder. Van de Canadese soldaten werd gezegd dat ze dol waren op tomaten, die wij hen toewierpen. Ook bij de Blauwe Hoeve stonden Engelse voertuigen, waarmee we soms een ritje in de laadbak mochten maken.

OORLOGSBUIT

Tijdens de oorlog waren er bommen gevallen in de omgeving van de Beverlaai, waardoor er nog steeds kraters waren, onder andere in de Monseigneur De Haernelaan. Ze stonden vol water en we vingen er salamanders. Ik vermoed dat er nu nog altijd bommen in die buurt verborgen liggen. Ook in de Burgemeester Pyckestraat moesten ze de heropbouw van huizen stopzetten nadat er bommen ontdekt werden. Wij groeven daar oud ijzer op en brachten het met een stootkar naar een schroothandelaar. Met de opbrengst kochten we lekkers bij de ijskar. Een ijsje kostte toen 1 à 5 frank. Ook gingen we met onze stootkar naar Kunstwerkstede De Coene voor gratis ‘schaverlingen’, om thuis te gebruiken als brandstof.

Na de oorlog bouwde men op het Volksplein noodwoningen voor Kortrijkzanen die hun huis hadden verloren. Zelf verhuisde ik naar de Doorniksewijk. Ik werd beenhouwer en opende in 1961 mijn eigen beenhouwerij.”

Lydia Verhaeghe Wisselde brieven uit als

‘Het eilandmeisje’

Lydia Verhaeghe (97) wisselde als tiener tijdens de Tweede Wereldoorlog brieven uit met een onbekende, onder het pseudoniem ‘Het eilandmeisje’. Haar herinneringen aan die tijd variëren van mooie tot trieste momenten.

SLAPEN IN DE BROELTOREN

Lydia: “Ik werd geboren in 1926. Als meisje van bijna 14 jaar woonde ik met mijn ouders en twee broers (mijn zus was al getrouwd) in de Kapucijnenstraat op het Buda-eiland,

toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak. Alle Leiebruggen waren bewust vernield om de opmars van het Duitse leger te stuiten. Om naar andere delen van Kortrijk te gaan, moesten we de Leie oversteken op een vlot. Uit angst voor bombardementen sliepen we een nacht op de Broelbrug. Daarna konden we gelukkig een tijdje in de rechter Broeltoren overnachten. Elke avond om 19 uur kwamen we daar samen met de buren. We dachten er veilig te zijn voor de bommen en baden met onze paternoster. Zelfs onze kat Lisette namen we mee. Tijdens een van de laatste bombardementen liep een bebloede en huilende Duitser blootsvoets rond aan de Broeltorens. Hij was gewond geraakt aan het station en kwam bij ons schuilen. Een van mijn tantes overleed helaas tijdens een bombardement.

ONTSNAPT AAN DE VERPLICHTE ARBEID

Door de oorlog moest ik mijn schooltijd in 1940 afbreken. Ik ging in plaats daarvan werken bij Chemiserie Arista. Later verdiende ik 3 frank per dag bij een pruikenmaakster, maar ik werd uiteindelijk ontslagen omdat zij me niet meer kon betalen. Mijn zus en haar man werkten vrijwillig in Duitsland. Toen haar man ziek werd, keerden ze terug naar België. Mijn latere man Arthuur werd trouwens tijdens de oorlog opgepakt en gedwongen in Duitsland te werken. Zijn buurman gaf hem een vloeistof die hij elke nacht op zijn oog moest smeren. Arthuur deed dat en verloor tijdelijk zijn zicht. De Duitsers gaven hem zalf om te genezen, maar die gebruikte hij niet. Daardoor werd hij afgekeurd voor de verplichte arbeid. Hij nam de potjes van zijn buurman mee naar huis als aandenken.

CAFÉCAMARADERIE

Mijn vader verdiende de kost als zeepleurder. Toch leden we vaak kou tijdens de oorlog omdat we geen kolen hadden. We moesten ons behelpen met oude wasknijpers die we in brand staken, maar die gingen niet lang mee. Ook honger was ons niet vreemd. Om aan eten te geraken, hadden we wel rantsoeneringszegels. Daarmee kreeg je bijvoorbeeld 150 gram suiker per maand. Boter was schaars. Meestal aten we droog brood en soms maakte een tante confituur. Naast het inkomen uit het zeepleuren, hadden we thuis ook een café: De Zonnewijzer. Arthuur werkte als biervoerder bij Brouwerij Lust en leerde ik zo kennen. Luciano en Emilio, twee Italianen die in het Kortrijks gerechtsgebouw gestationeerd waren als kok, kwamen elke dag naar ons café. Ondanks de taalbarrière was de verhouding amicaal. Vader mocht iedere dag bij hen in het gerechtsgebouw om eten gaan. Ze konden voortreffelijk koken. Ook mijn oom op Overleie kon meegenieten van hun maaltijden. Als dank kregen Luciano en Emilio een pintje in De Zonnewijzer.

HET EILANDMEISJE

Tijdens de oorlog correspondeerde ik met een onbekende. Ik begon met hem te schrijven na een oproep in een tijdschrift. Ik tekende mijn brieven met “Het eilandmeisje”. De censuur las onze brieven altijd zorgvuldig, en ze

Vlot over de Leie

doorstreepten delen van de inhoud. Over de oorlogssituatie mochten we niets schrijven.

Een van mijn broers was voortvluchtig. Hij was al eerder opgepakt door de Duitsers, maar kon ontsnappen. Daarna kwamen ze hem ’s nachts bij ons thuis zoeken. We hoorden hen komen door hun legerbottines op de kasseien. Ik huilde. Vader nam wat ether en begon te hoesten. Hij riep dat hij tuberculose had. De Duitsers gingen snel weer weg. Later werd mijn broer toch een tweede keer opgepakt en naar Duitsland gestuurd. In de laatste dagen van de oorlog ging mijn moeder elke dag naar het station om te kijken of mijn broer terugkeerde, maar dat was niet het geval. We wisten zelfs niet of hij nog leefde. Pas veel later hebben we hem teruggezien.”

“In de laatste dagen van de oorlog ging mijn moeder elke dag naar het station om te kijken of mijn broer terugkeerde, maar dat was niet het geval. We wisten zelfs niet of hij nog leefde. Pas veel later hebben we hem teruggezien.”

Op de plaats van de huidige Leiebrug hebben al verschillende andere bruggen gestaan. Aan het begin van de Tweede Wereldoorlog werden de Leiebrug en andere Kortrijkse bruggen door de Engelse genietroepen opgeblazen om de opmars van het Duitse leger te vertragen. Talrijke Belgische soldaten konden voordien nog de stad verlaten. Nadien moesten de inwoners van het Buda-eiland een tijdje met een noodveerpont de Leie oversteken als ze zich wilden verplaatsen naar andere stadsdelen, tot er een noodbrug gebouwd werd.

Net naast de Leiebrug bevond zich oorspronkelijk aan weerszijden bebouwing die langs de achterzijde rechtstreeks uitkwam op de Leie. Langs de westelijke zijde werd deze bebouwing op het eind van de 19e eeuw gesloopt om plaats te maken voor de Dolfijnkaai. Langs de oostelijke zijde bevond zich lang het befaamde pand ‘In de Leiebrug’. Bij het opblazen van de brug op 23 mei 1940 werd het historische pand zwaar beschadigd en uiteindelijk niet heropgebouwd.

Willy Delbecque Ruilde zelfgemaakte sigaretten met de Duitsers voor voedsel

Willy Delbecque (92) woonde als kind vlak bij de spoorweg in Kortrijk. Door zijn strategische ligging was de buurt een belangrijk doelwit voor bombardementen tijdens de Tweede Wereldoorlog, die Willy zich nog levendig herinnert.

TWEE WERELDOORLOGEN KOMEN SAMEN

Willy: “Ik werd geboren in 1932 en woonde tot mijn eerste leerjaar in Komen. Vader werkte in een bouwbedrijf en ging vaak in de Westhoek metselen. Na de Eerste Wereldoorlog was daar meer dan genoeg werk bij de heropbouw van huizen. Aan het begin van de Tweede Wereldoorlog verhuisden we naar de Weggevoerdenlaan in Kortrijk, waar mijn vader werk vond bij Tapijten

Dejaegere. Je moet weten dat de naam Weggevoerdenlaan al oorlogssymboliek met zich meedraagt. Hij verwijst naar diegenen die tijdens de Eerste Wereldoorlog door de Duitsers weggevoerd werden. Daarom veranderde de bezetter de straatnaam aan het begin van de Tweede Wereldoorlog naar Prosper Poulletlaan. De benaming Weggevoerdenlaan werd enkele dagen na de Bevrijding, eind september 1944, in eer hersteld.

In onze buurt was er een kazerne van het Belgische leger. Ook de firma De Coene bevond zich vlakbij. Ik zag er een bom vallen op de onderstand (schuilkelder), waar nu een busstelplaats is. De Coene had ook een paardenstalling. Toen ze de deuren van de stal afbraken, recupereerde vader het hout om onze kelder te verstevigen. Naast De Coene was er een café met een winkel. Tijdens een bombardement sneuvelde de cafébazin maar overleefde haar man het omdat hij net buiten stond. Achter ons huis had je een grote waterpomp voor de stoomtrein. De stoker kroop nog onder een machine, maar een bom viel pal op die machine waardoor de man het niet overleefde.

SPOREN VAN STRIJD

Een Duitse soldaat verbleef een tijdje bij ons thuis. Moeder moest zijn was doen. Wat verder in de straat was er een café dat de andere regimentssoldaten vaak bezochten. Het waren spoorwegsoldaten. De Duitsers vochten aan het Oostfront tegen de Russen, waar de sporen breder waren. Om daarop voorbereid te zijn, oefenden ze in Kortrijk om de rails te verplaatsen. Ik heb nog een foto waarop mijn broer en ik, als achtjarige, bij die soldaten staan.

“Aan het einde van de oorlog zag ik soms vanuit het dakvenster nog een V1 of V2 voorbijvliegen. Zo viel er nog één op Rollegem.”

De spoorlijn was sowieso een strategische locatie tijdens de oorlog en werd veelvuldig gebombardeerd. Volgens mij liggen er nog altijd onontplofte bommen in het gebied. Ik herinner me zo’n bom. Walen of Fransen begonnen ze op te delven terwijl ze ‘le travail, c’est la santé’ zongen, tot ze plots water zagen opborrelen. Ze stopten meteen vanwege het ontploffingsgevaar en de taak werd, voor zover ik weet, nooit hervat.

Mijn vader werd een tijdje naar Duitsland gestuurd om er verplicht te werken. Hij verbleef er in een kazerne met allerlei nationaliteiten. Om de zes maanden had hij een weekje verlof en mocht hij naar huis terugkeren. Tijdens een van die verloven dook hij onder bij ons thuis. Als de gendarmen hem kwamen zoeken, kon hij via gaten in de kelder ontsnappen.

RUILEN MET ROKERS

Ik liep school bij de Broeders Van Dale. Vlak voor de school viel een bom. De krater stond vol water. Men gebruikte bussels hout om hem terug te vullen. Tijdens de oorlog heb ik veel honger geleden. We kweekten onze eigen groenten, wat ik nu nog altijd doe, en konijnen. Ik moest ze als kind zelf slachten. We vulden onze maag ook door met de Duitsers een pakje sigaretten te ruilen voor een brood.

Dat bevatte zelfs stro. Ik draaide eigenhandig de sigaretten, waarbij in de tabak bietenbladeren gemengd waren.”

DE LAATSTE LOODJES

De gebouwen aan de Weggevoerdenlaan werden tijdens de bombardementen aan het einde van de oorlog compleet vernield, terwijl het wegdek en het aanpalende vormingsstation in een maanlandschap herschapen werden. Op 2 september 1943 kwamen zes mensen om in het vormingsstation en zes in de firma De Coene. Op 4 september 1943 waren er vier dodelijke slachtoffers in nummer 41. Op 26 maart 1944 waren er opnieuw vijftien slachtoffers.

Willy: “Aan het einde van de oorlog vluchtten we naar Aalbeke omdat ons huis niet meer stabiel was door de bombardementen. We woonden er een tijdje bij een weduwnaar. De chauffeur van de verhuiswagen had een ‘klaarpot’ gevonden en begon ermee te spelen. Plots ontplofte die ‘klaarpot’, de pret was snel voorbij. In december 1944 vonden we een nieuw huis in de Tuinwijk in Bissegem. Aan het einde van de oorlog zag ik soms vanuit het dakvenster nog een V1 of V2 voorbijvliegen.

Zo viel er nog één op Rollegem. Toen de oorlog eindigde, ging de sirene nog een laatste keer en wisten we dat de ellende voorbij was.”

Na de oorlog begon Willy net zoals zijn vader te werken bij Tapijten Dejaegere. Hij eindigde zijn carrière bij De Post.

Weggevoerden

De Weggevoerdenlaan werd in 1893-95 aangelegd en behoorde aanvankelijk tot de Engelse Wandeling. In 1923 werd op vraag van de Kortrijkse Federatie der Weggevoerden een gedeelte van de Engelse Wandeling omgedoopt tot ‘Weggevoerdenlaan’, omdat in de kazerne op de hoek van deze laan de Kortrijkse weggevoerden zich vanaf 1916 moesten aanmelden. Het Zivil Arbeiter Bataillon (Z.A.B.) bevatte de arbeiders die door de Duitsers tijdens de Eerste Wereldoorlog opgeëist en weggevoerd werden om achter het front in slechte omstandigheden allerhande werk uit te voeren.

De naam stoorde de Duitse bezetters van 1940, die op 15 oktober 1940 de straatnaam wijzigden in Prosper Poulletlaan. De vroegere benaming ‘Weggevoerdenlaan’ werd enkele dagen na de bevrijding, op 29 september 1944, in eer hersteld.

Op de foto: Kortrijkse weggevoerden aan het werk in Menen in 1918. Zittend van links naar rechts: Philemond Vancraeynest, Camiel Pollet, Jerome Claerhout. Staand van links naar rechts: Julien Roose, Camiel Vanslambrouck, Arthur Frère, Gentil Yserbyt, de heer Frère.

Antoon Sansen Verloor als kind zijn ouderlijk huis bij begin WO II

Als kind je ouderlijke thuis verliezen, het doet iets met een mens. Het overkwam Antoon Sansen, ere-burgemeester van onze stad en liefst 54 jaar lang zetelend gemeenteraadslid. De gewezen burgervader koestert ook warme herinneringen aan de oorlogsperiode, zijn latere echtgenote had het als kind nog zwaarder te verduren.

Antoon Sansen was acht toen de oorlog uitbrak. Meteen kreeg zijn gezin het zwaar te verduren. “Het Belgisch leger had zich aan de Leie teruggetrokken en wilde koste wat kost verhinderen dat de Duitsers de stad volledig zouden bezetten. Ze beslisten om de Leiebruggen op te blazen, wat voor ons gezin heel barre gevolgen had. We woonden toen namelijk aan de Dolfijnkaai. Toen we uit de schuilkelder van dokter Lauwers kwamen gekropen, zagen we dat van ons huis niet meer dan

een hoop puin overbleef. Ik zie mijn vader nog op de trap klauteren en stukken aan mij doorgeven… Toen we de daaropvolgende dagen opnieuw in de schuilkelder verbleven, hoorden we het ritmische geluid van marcherende Duitse soldaten die de stad binnen kwamen. Daar waren we erg van onder de indruk, het had iets intimiderends.”

Het dakloze gezin zou naar de Papenstraat verhuizen en daar het grootste deel van de oorlogsperiode verblijven. Antoon werd in 1942 opgevangen in de Don Bosco-school, waar heel wat kinderen tijdens de week ook overnachtten. Op zondag mochten de ouders dan naar een opvoering komen kijken. Antoon herinnert zich nog levendig een toneelopvoering waarin hij de rol van de paus vertolkte…

BOMBARDEMENTEN TIJDENS PLECHTIGE COMMUNIE

Het was uiteraard een moeilijke tijd, maar het had ergens ook een charme, vindt Antoon. “We waren voortdurend bij vrienden en stelden ons als kinderen niet te veel vragen. Eigenlijk realiseerden we ons ook amper wat er aan het gebeuren was.”

Antoon groeide verder op en keek uit naar zijn plechtige communie, die op 26 maart 1944 zou doorgaan. “Het was Passiezondag toen. Eerst had ik in de Sint-Janskerk nog mijn vormsel kunnen doen, daarna ging het snel weer naar de schuilkelder. Die dag zouden er tijdens bombardementen 250 doden vallen, maar de zwaarste momenten beleefden we op 21 juli van dat jaar. Voor mijn vrouw zaliger verliep die dag nog tragischer. Haar ouders baatten toen in de

Wijngaardstraat De Gilde uit en zaten in het oog van de storm. Haar vader werd dodelijk geraakt, van het café bleef niets meer over. Haar moeder bleef als weduwe achter met kinderen van 10, 9 en 8 en was alles kwijt: haar man, haar huis, haar inkomen, de hele inboedel… Gelukkig kwamen er toen steunacties op gang en kregen ze meteen onderdak bij de onderpastoor.”

In de naaste familie van Antoon vielen geen slachtoffers, behalve ‘oom Blomme’ die in 1944 stierf toen hij de Duitsers bekampte met de Witte Brigade.

“Ik herinner me nog hoe iemand een ring van een afgerukte vinger probeerde los te krijgen.”

GOUDZOEKERS

Toen in het Astridpark een vliegtuig neerstortte, gingen heel wat mensen nieuwsgierig kijken, zo ook Antoon en zijn vader. “We zagen, verspreid over de site, heel wat afgerukte lichaamsdelen liggen. Toen ik mijn vader zei dat ik een afgerukt oor zag, besefte hij dat kinderen zoiets niet moesten zien en leidde hij me weer weg. Ik herinner me nog hoe iemand een ring van een afgerukte vinger probeerde los te krijgen. Het lukte niet, daarvoor was de vinger te opgezwollen. Het zegt wel iets over de wanhoop waarmee sommige mensen destijds aan extra centen probeerden te geraken.”

Na een tip van een brouwer hielden Antoons ouders aan de Groeningekaai ‘Café Stad Kortrijk’ open. “Dat was vooral om een huis te hebben, want veel verkochten ze niet. Als ze per week een bak bier leeg kregen, was het al een succes.”

Tot zijn twaalf jaar liep Antoon school bij de Broeders Van Dale. “Er waren twee ingangen: één in de Groeningelaan, de ‘betalende’ kant, en één in de Veldstraat, voor kinderen van armere ouders. Beide schooldelen waren strikt van elkaar gescheiden. Ikzelf zat aanvankelijk aan de ‘gratis’ kant, maar al mijn vrienden genoten onderwijs in het andere deel van de school. Na lang aandringen liet mijn moeder me toe om naar de betalende kant te verhuizen. Later zou ik lager middelbaar onderwijs volgen in het college. Toen ik 15 was, ging ik met de ‘poefbroek’ aan werken als bediende bij de gewestelijke werkloosheidsdienst

van het ACV. Zo heb ik ook mijn vrouw leren kennen: ik werkte op de bovenverdieping, terwijl zij haar moeder op het gelijkvloers hielp om café De Gilde draaiende te houden. Later werd ik bij het ACV secretaris en zorgde ik voor de uitbetaling van werkloosheidsvergoedingen, waardoor ik graag gezien was bij de mensen. Toen ik in 1958 voor het eerst opkwam bij de gemeenteraadsverkiezingen, werd ik ook meteen verkozen.”

EUFORIE EN WOEDE

Terug naar september 1944, het moment van de bevrijding. Het leidde bij heel wat Kortrijkzanen tot euforie. “Elke dag haastten veel mensen zich naar het station, om te zien of er familieleden teruggekeerd waren van hun verplichte arbeidsdienst in Duitsland. Geregeld zaten er ook ‘zwarte’ op de trein, die met de vijand hadden samengespannen. Zij kregen heel wat te verduren: ze werden

geslagen en tot bij oorlogsmonumenten gesleept, waar ze verplicht ‘Heil Hitler’ moesten roepen. Hun haar werd afgeknipt, waarna ze in de gevangenis belandden. Wie op het thuisfront had gecollaboreerd, werd uit zijn huis gesleurd en moest lijdzaam plunderingen ondergaan.”

In die periode meteen na de oorlog had de Krijgsraad weinig medelijden met mensen die hadden gecollaboreerd. “Ik herinner me nog hoe ‘Tuyte’, die een groentewinkeltje had in de Papenstraat, tot de doodstraf werd veroordeeld. Het was een man met een mentale beperking die de fout had gemaakt om trots in een Duits uniform te paraderen. Meer had hij niet op zijn kerfstok, maar het was voldoende om de zwaarste straf te moeten ondergaan. Mijn vader was aanwezig toen Tuyte werd gefusilleerd in de schietstand in de Abdijkaai.”

Drie neergestorte Lancasters

De nacht van 21 op 22 juli 1944 was een van de verschrikkelijkste uit de Kortrijkse oorlogsgeschiedenis. In twee bewegingen vlogen ruim 300 Britse Lancasters en Mosquito’s over Kortrijk met als doelwit het station van Kortrijk. Dat was voor de Duitsers immers een belangrijke strategische schakel om oorlogsmateriaal te vervoeren naar het front in Frankrijk. Van de ruim vijfduizend bommen die die nacht werden gedropt, misten veel projectielen hun doel. In Kortrijk kwamen die nacht 250 mensen om het leven en vielen er nog eens honderden gewonden. Ook bij het Britse leger vielen slachtoffers. Drie Lancasters stortten tijdens de aanval neer. Eén vliegtuig kwam neer vlakbij het Karmelietenklooster in Kortrijk, een ander aan de Vercruysselaan, niet zo heel ver van het Astridpark, en een derde in Bissegem, aan de oevers van de Leie.

Om de piloten van de Royal Air Force die toen sneuvelden te herdenken, werd 65 jaar na de luchtaanval op Kortrijk een monument voor hen opgericht aan de Wevelgemsevoetweg in Bissegem, aan de oever van de Leie.

Werner Masureel Zag zwarte sneeuw na arrestatie van vader Georges

In loopgraven op zoek gaan naar geweren en bajonetten, met wapens spelen,… het hoorde er voor Werner Masureel allemaal bij tijdens de oorlogsjaren. De kwieke negentiger was ook getuige van plunderingen tijdens de bevrijding.

VAN OORLOGSKIND

TOT POLITIECOMMISSARIS

Werner Masureel werd in 1932 geboren als de tweede oogappel van vader Georges en moeder Maria Overbergh. Zijn vader werkte als goudsmid, moeder was een zelfstandig coiffeuse. De achtjarige knaap zag vanaf 1940 hoe de oorlog zijn stad vijf jaar lang in een omknelling zou houden.

“We woonden aan de Brugsesteenweg, vanuit ons huis zagen we in de verte de brug over de Leie. Aan de rivier zijn destijds ook de beschietingen begonnen. We beseften al snel dat we in ons huis niet zo veilig zaten en gingen tijdens bombardementen samen met andere families een honderdtal meter verderop schuilen, in de kelders van een vlasmagazijn. Het gezwingeld vlas en de dubbele betonlaag konden eventuele bommen tegenhouden. Toen we na weer eens een luchtaanval uit de kelder kwamen, zagen we alleen een desolaat landschap:

koeien gesneuveld in de weide, straten vol kraters en tegen de grond gekwakte verkeerslichten. Dat liet best een diepe indruk na.”

AFGESCHEURDE LEDEMATEN

Telkens het alarm afging, trok het gezin naar de kelder van het vlasmagazijn. “Op een dag hoorden we hoe een ‘vliegend fort’ in een van de omliggende weides was neergestort. Op mijn netvlies staat nog altijd het beeld gebrand van toen we weer buitenkwamen nadat het grootste gevaar was geweken: ik zag de romp van de piloot, volledig verbrand, naast zijn afgerukte armen en benen liggen. Eigenlijk was het allerminst een tafereel voor kinderen.”

Werner liep school aan de Broederschool op Overleie, maar de onderwijsdagen waren nogal beperkt in die periode. “Zaten we dan toch eens een dag op school, gebeurde het dat we tijdens bombardementen naar de kelder onder de Sint-Elooiskerk vluchtten. We vonden er onder meer achtergebleven peukjes van sigaretten en maakten daar ons eigen rookgerei mee. Ik was amper tien toen ik mijn eerste sigaretje rookte.”

SPELEN MET VUUR

Als jongen maakte Werner deel uit van de ‘Bende van het Oventje’. De belhamels leefden enerzijds in voortdurende angst, anderzijds benutten ze het oorlogsgebied wat graag als speelterrein. “In de weiden gingen we soms op zoek naar mica, waar dan kruisjes van werden gemaakt voor christelijke vrouwen. We vonden het ook plezant om, in periodes waarbij we de oorlogsdreiging minder voelden, te gaan spelen in de loopgraven aan de Leie. Daar vonden we onder meer geweren, bajonetten en kogels. We haalden het ‘poer’ uit die kogels en stookten er vuurtjes mee. Tja, eigenlijk waren we echte oorlogskinderen: door het gebrek aan schooldagen genoten we veel vrijheid, waarvan we optimaal gebruik maakten.”

Toch heeft Werners familie tijdens die jaren ook zwarte sneeuw gezien, zeker toen vader Georges in de loop van 1943 door de Duitsers gevangen werd genomen.

“De vijand koesterde het terechte vermoeden dat mijn vader deel uitmaakte van het verzet. Gedurende vijftien maanden hebben de Duitsers hem vastgehouden, onder meer in de gevangenissen van Brugge en Merksplas. Mijn moeder stond er dus plots alleen voor. Gelukkig sprong mijn acht jaar oudere zus haar regelmatig bij, al maakte mijn zus ook deel uit van het verzet. Gelukkig zijn de Duitsers dát nooit te weten gekomen. Toen mijn vader eindelijk weer een vrij man was, zagen we hoe erg hij moet hebben geleden. Hij was al zijn tanden kwijt, de Duitsers hadden ook een nier kapot geslagen. Bovendien was hij fel vermagerd. Het voelde onwezenlijk aan om hem zo terug te zien.”

SLUIPENDE SOLDATEN

Aan de vooravond van de bevrijding zat het gezin van Werner in een café in de Brugsestraat. “Eerst hoorden we wapengekletter. Toen we even aan het raam kwamen piepen, zagen we hoe soldaten met hun geweer langs de huizen slopen in de richting van Brugge en Gent. Ik zag hoe vluchtende Duitse soldaten brutaal een bakkerij plunderden, zodat ze voldoende proviand mee hadden voor onderweg.”

Na de oorlog huwde Werner met zijn Jeanine, die ruim tien jaar geleden helaas overleed. Hij is de vader van drie dochters (Dorine, Connie en Iris) en trotse grootvader van vier kleinkinderen. Bij de politie bouwde Werner een carrière van 35 jaar uit, bekroond met een functie als commissaris. Vandaag is hij in woonzorgcentrum H. Hart in de Budastraat één van de zonnetjes in huis. “Ik heb altijd dolgraag honden gezien, maar mijn tweede grote passie is koken. Regelmatig begeleid ik hier enkele andere bewoners bij het bereiden van een gerecht.”, besluit de kranige man.

Ivette Platteau Herkende nauwelijks haar vader na zijn verplichte arbeid

Ivette Platteau (90) moest als kind tijdens de Tweede Wereldoorlog wegvluchtten uit haar huis en elders in Bellegem onderduiken.

ONDERGEDOKEN

Ivette: “Ik werd geboren in 1933 en woonde in de Dottenijsestraat in Bellegem. Mijn vader was al in 1939 gemobiliseerd in het Belgisch leger. Hij was meubelmaker en timmerman en had pas eigenhandig ons huis gebouwd toen de oorlog uitbrak. Bellegem werd al snel bezet door de Duitsers. Een Duitse soldaat kwam ons huis binnen en riep dat ze daar zouden blijven, maar een officier volgde kort daarna en die liet de soldaten weer weggaan. Daarna zijn we gevlucht uit ons huis. Onderweg hoorden we schoten en moesten we in de grachten duiken. Uiteindelijk raakten we bij de maalderij Vindevogel in de Nieuwstraat. Daar woonden we een tijdje met ook mijn oma en wat buren. Eten hadden we nooit te kort. Een van mijn nonkels was boer.

FAMILIELEED

Ik ging tijdens de oorlog naar school in het Atheneum in Moeskroen. Mijn vader stuurde me daarheen om Frans te leren. Toen ik 15 jaar was, was ik de school beu, hoewel mijn vader liefst gehad zou hebben dat ik nog verder studeerde. Daarom begon ik te werken bij de tapijtenfabriek De Poortere.

Op een gegeven moment werd mijn vader opgepakt door de Duitsers en moest hij elders verplicht meubels maken voor hen. Toen hij terugkeerde, was hij helemaal uitgemergeld. Hij zat bij ons in de zetel en ik herkende hem niet meer, zo mager was hij.

Ook de Eerste Wereldoorlog had trouwens een grote impact op

onze familie. Helemaal aan het einde, in 1918, overleed mijn grootvader door toedoen van de Duitsers. Hij wilde een zwijn slachten in de tuin om dat aan Engelse soldaten te geven. De Duitsers zaten nog op de Kluisberg en beschoten zijn hof. Daardoor bleef mijn meter alleen achter met vijf kinderen.”

Haar oude dag slijt Ivette in WZC De Zon in Bellegem, vlak bij de plek waar ze als kind woonde.

“Toen hij terugkeerde, was hij helemaal uitgemergeld. Hij zat bij ons in de zetel en ik herkende hem niet meer, zo mager was hij.”

Lucien Levecque Zag hoe Duitse soldaten Marke

innamen

Een oorlog laat onuitwisbare herinneringen na bij iedereen die het heeft meegemaakt. Dat geldt ook voor Lucien Levecque uit Bissegem, die circa 21 jaar geleden mee aan de wieg stond van War Association to Remember, een vereniging die alle gesneuvelden herdenkt.

“Ik was 7 toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak, had net mijn eerste communie gedaan”, zegt de nu 85-jarige Lucien. “We woonden aan de Kloosterstraat in Marke. Ik herinner me nog dat een fietser richting centrum kwam gereden en constant riep: ‘De Duitsers zijn daar’. Ze hadden net het vliegveld van Wevelgem gebombardeerd en zo

kwamen ze met tot de tanden gewapende voorposten de straten van Marke verkennen. Toen mijn moeder de ongelukkige nieuwsgierige reflex had om de rolluiken een klein beetje op te trekken, kwamen de Duitsers meteen een kijkje nemen bij ons thuis. Gelukkig oordeelden ze dat wij geen gevaar vormden en stapten ze weer verder.”

VERKENNINGSVLIEGTUIG

“In de daaropvolgende dagen zagen we ettelijke vrachtwagens, kanonnen en karren met paarden van het Duitse leger passeren. Ik herinner me nog dat er een klein verkenningsvliegtuigje Fieseler Fi 156 landde op het open veld rechtover de huidige frituur ‘Natuur’ in Marke. De piloot gaf iets af aan een Duitse soldaat van de voorbij trekkende colonne en vertrok meteen weer. Tijdens de bezetting van Marke hadden de Duitsers ook een uitkijkpunt gecreëerd, zodat ze alle verkeer op de weg tussen Kortrijk en Moeskroen nauwkeurig konden volgen. De sporen zijn nu nog te zien aan de kleur van de dakpannen van het gebouw dat er nu staat.”

RANTSOEN

“In de Kloosterstraat maakten de Duitsers een barak voor de officieren op de speelkoer van de toenmalige school. De soldaten konden hun dagelijks rantsoen krijgen in

“Ja ik heb als kind veel lijken gezien… Dat staat in mijn geheugen gegrift.”

de veldkeuken in de Rekkemstraat. Twee Duitse soldaten sliepen in ons huis. Dat waren vriendelijke, gewone mensen, zoals jij en ik. Als ze wat soep op overschot hadden, gaven ze die graag aan ons. Zelf moesten we onze rantsoeneringszegels gaan halen bij het gemeentebestuur. Zo kreeg iedereen voor één maand 9 broodjes per man. Er was geen boter, wel margarine en gebrande gerst voor de koffie. Het schaarse vlees dat we kregen met de zegels, was goed voor een paar grammen per dag. De rantsoeneringszegels spaarden we op tot de zondag, zodat we toch één keer per week praktisch zoveel konden eten als we wilden. Iedereen kreeg maandelijks ook twee kilo suiker, een product dat toen erg gegeerd was bij bakkers. Veel mensen ruilden een deel van de suiker voor één of meer extra broden.”

“Tijdens de oorlog kon ik zonder problemen naar school blijven gaan, al waren het eigenlijk maar ‘halve’ jaren. Als er ’s winters te weinig kolen waren om de school te verwarmen, mochten we thuis blijven. Dat vonden we natuurlijk niet erg.”

GELUK VOOR VADER

Luciens vader, die tijdens de Eerste Wereldoorlog lang had moeten onderduiken, werkte bij een weverij in de Markestraat. “Toen hij op een dag aanvoelde dat er iets ergs kon gebeuren, besliste hij om pas wat later naar zijn werk te gaan.

Dat is zijn geluk geweest: die dag kwamen tijdens bombardementen van de Markestraat en op de weverij enkele van zijn collega’s om het leven. Zelf waren we altijd enorm op onze hoede als er weer een sirene ging. Vaak was het vals alarm, maar als we merkten dat er toch wat zou gebeuren, schuilden we in de kelder van het klooster. We hebben geluk gehad dat we zelf nooit gekwetst zijn geraakt. Ik herinner me nog dat er ooit een obus viel in een andere schuilkelder, waarbij onder meer één kindje is gestorven. Het was een periode waarin mensen hoop en troost zochten. Velen vonden dat in het geloof. Ik heb nooit in mijn leven zoveel mensen zien bidden als toen.”

LANCASTER

Op 21 juli 1944 werden tijdens bombardementen op Kortrijk 3 Engelse gevechtsvliegtuigen neergeschoten. “Het was een verschrikkelijke nacht, die het leven kostte aan honderden mensen. De neergestorte vliegtuigen kwamen respectievelijk terecht in de Aalbeeksesteenweg, op de plek waar nu de Carrefour in Kortrijk is en vlakbij de huidige R8 aan de Leie.

Als nieuwsgierige jongen ging ik met enkele vrienden meteen een kijkje nemen aan de Leie, maar de Duitsers hadden de bewuste zone al goed afgeschermd. 22 bemanningsleden kwamen om het leven, de meeste onder hen rusten op de gemeentelijke begraafplaats in Wevelgem, één in Kortrijk en één op de Canadese begraafplaats in Adegem. Na bombardementen werden veel gekwetsten en doden naar het klooster in Marke gebracht. Ook verzetsstrijder Hector Castelein, die later een eigen straat in Marke zou krijgen, werd daar binnen gebracht nadat de Duitsers hem met een nekschot hadden gefusilleerd. Ja, ik heb als kind veel lijken gezien… Dat staat in mijn geheugen gegrift.”

Lucien, die lange tijd werkte als mecanicien bij textielbedrijven, is inmiddels als secretaris en penningmeester nauw betrokken bij WAR (War Association to Remember), een vereniging die via regelmatige evenementen gesneuvelden herdenkt. “Zo houden we ieder jaar op 21 juli een kleine plechtigheid aan het monument langs de Leie, waarbij we de gesneuvelde bemanning van de neergestorte Lancasters eren. Dat monument is er mede door mijn inspanningen gekomen, we zijn heel blij dat De Vlaamse Waterweg dat heeft toegelaten.”

“Ik heb mensen nooit zoveel zien bidden als toen.”

Ook Luciens zoon, Tom, is erg geïnteresseerd in wat er zich zoal afspeelde tijdens de Tweede Wereldoorlog. Hij richtte zelfs een hangar in met tal van objecten die herinneren aan die periode. Zo vind je er onder meer het horloge van één van de gesneuvelde bemanningsleden van de Lancasters, een machinegeweer en een benzinepomp uit dat vliegtuig. Hij heeft zelfs het statief van het Engels luchtafweergeschut dat destijds in Marke stond opgesteld.

Luciens vader werkte bij een weverij in de Markestraat. Toen hij op een dag aanvoelde dat er iets ergs kon gebeuren, besliste hij om pas wat later naar zijn werk te gaan. Dat is zijn geluk geweest: die dag kwamen tijdens bombardementen op de Markestraat en op de weverij enkele van zijn collega’s om het leven.

Etienne Denauw

Haalde ook tijdens de oorlog fratsen uit

Als kind haal je soms deugnietenstreken uit waarvan je pas later de mogelijke impact beseft. Zo verging het ook Etienne Denauw. De tachtigjarige in Marke wonende Kortrijkzaan haalde als zevenjarige met Duitse soldaten een straffe stoot uit die heel slecht had kunnen aflopen. Gelukkig was dat niet het geval en kan de gewezen expediteur het nog in geuren en kleuren vertellen.

Etienne Denauw is de tweede zoon uit het gezin van vader Urbain en moeder Marguerite Lesage, die de gelukkige ouders werden van drie jongens en één meisje. Het gezin woonde op Wallesteenweg (het huidige Walle) toen het oorlogsgeweld in 1940 losbarstte.

“Ons gezin heeft niet erg onder de oorlog geleden”, beseft Etienne nu. “Eigenlijk hebben we nooit honger gehad, als kleuter kon ik – samen met andere kinderen uit de buurt – ook gewoon naar school blijven

gaan naar de kleuterschool op Walle, die intussen niet meer bestaat. We moesten niet ver en konden dat traject ook tussen 1940 en 1945 probleemloos te voet afleggen. Het lager onderwijs volgde ik de eerste twee jaren bij de Broeders Van Dale in de Boerderijstraat, later liep ik school in de gemeentelijke school op Walle en het Sint-Jozefinstituut.”

GEÏMPROVISEERDE SCHUILKELDER

Toch was vader Urbain tijdens de oorlogsjaren op zijn hoede voor het mogelijke gevaar. Op het eind van de tuin maakte hij een geïmproviseerde schuilkelder. “Achteraf bekeken, stelde die eigenlijk niet zoveel voor”, mijmert Etienne. “Hij had een put van ongeveer één meter diep gegraven, die werd afgesloten met los materiaal en takken. Als er een bom in de buurt zou ontploft zijn, zou die ‘kelder’ – waar ook onze buren in terecht konden –ons nooit voldoende hebben kunnen beschermen. En dat gevaar is er zeker wel geweest. Mijn vader werkte als ambulancier bij het Rode Kruis. Tijdens één van zijn rondes hoorde hij een bom vallen in een klein zijstraatje van Walle. Gelukkig is dat projectiel nooit ontploft, maar ons hele huis daverde wel toen de bom de grond raakte.”

Etiennes vader werd opgeroepen als soldaat en was gekazerneerd in Vliermaal, een gemeente in Limburg. “In de eerste maanden van 1944 was hij ziek geworden en werd hij overgebracht naar het hospitaal in Kortrijk. Op 21 juli 1944 gonsde het in het ziekenhuis van de geruchten dat Kortrijk te lijden had onder zware bombardementen. Mijn vader was doodongerust dat ons iets zou overkomen en dat ons huis in de brokken zou delen. Hoewel hij fel vermagerd was en amper nog 38 kg woog, vond hij nog de kracht om op een luik de Leie over te steken – de bruggen waren namelijk kapot geschoten – en in een erbarmelijke lichamelijke toestand naar huis te komen. Daar is hij ook gebleven, hoewel het verstandiger zou geweest zijn om in het ziekenhuis te blijven.” Urbain Denauw was later in Kortrijk gekend als surveillant van het PTI (Provinciaal Technisch Instituut).

IN DE GRACHT GEBLAZEN

Intussen haalde Etienne regelmatig speelse fratsen uit. “Zo was ik op een dag in Goethals’ hof’ (Kasteel ’t Hooghe), waarachter een klein veldje lag dat als landingsplaats voor (kleine) vliegtuigen fungeerde. Als klein manneke was ik er getuige van hoe een vliegtuig zich draaide. Door de stevige windverplaatsing werd ik letterlijk in de gracht geblazen.

“Ik vond er niet beter op dan voor het eerste voertuig te springen en de colonne zo tot stoppen te dwingen ... Toen mijn vader hoorde wat ik uitgespookt had, kreeg ik een fikse plets tegen mijn oren.”

Ooit werden mijn vrienden en ik zelfs beschoten vanuit een klein vliegtuigje toen we gras voor de konijnen aan het plukken waren. Uiteindelijk zijn we toen de aardappelkelder van het huidige Hoeve te Coucx binnengevlucht om er te schuilen.”

Zijn strafste stoot bewaarde Etienne evenwel voor 1945. “De Duitsers waren volop aan het vluchten uit onze stad. Op een bepaald moment passeerde een Duitse colonne met zowel wagens als paarden en karren in onze straat.

In een onbewaakt moment vond ik er niet beter op dan voor het eerste voertuig te springen en de colonne zo tot stoppen te dwingen. Lang duurde het niet voor er een commandant uit dat voertuig sprong en met een revolver begon te zwaaien. Hij vroeg waar ik woonde en was ook van plan naar binnen te gaan in ons huis, maar in laatste instantie bedacht hij zich omdat ze onder tijdsdruk stonden. Achteraf bekeken is dat ons grote geluk geweest. Zoals wel vaker het geval was, werd in ons huis op de radio naar Britse zenders geluisterd, iets wat van de Duitse bezetters absoluut niet mocht. Ik mag niet denken aan wat er gebeurd kon zijn mocht die commandant wel ons huis zijn binnengestoven. Toen mijn vader hoorde wat ik uitgespookt had, kreeg ik een fikse plets tegen mijn oren (lacht). Het hele voorval heeft me uiteraard enorm doen schrikken. Neen, ik heb die ‘stunt’ nooit meer overgedaan.”

GOOIEN MET GRANATEN

Eenmaal de bevrijding een feit was, vonden Etienne en zijn vrienden het wel erg plezierig om op vrachtwagens te springen van de geallieerden toen die via de Doorniksesteenweg de stad binnen kwamen. “Geen idee of de bestuurder ons gezien heeft, maar we wierpen elkaar toen granaten toe die daar op de camion lagen. We wisten uiteraard wel dat we de pin niet mochten uittrekken, anders zouden de gevolgen rampzalig geweest zijn. De bevrijding ging gepaard met een groot feest, waarbij de geallieerde troepen kinderen trakteerden op chocolade.”

Etienne zou in Kortrijk blijven wonen tot in 1974. Toen verhuisde hij met echtgenote Marie-Thérèse Warlop, met wie hij in 1962 was gehuwd, naar de Gymnasiastraat in Marke. Ze zijn de fiere (groot)ouders van drie kinderen en vier kleinkinderen. Etienne werkte zijn hele beroepscarrière lang als expediteur, hoofdzakelijk bij de firma Atramef, een belangrijke logistieke dienstverlener voor onder meer heel wat havenbedrijven.

Parc Saint-Georges

Het Sint-Jorispark, ook bekend als het Parc Saint-Georges, ligt aan het begin van de Doorniksewijk, vlak bij de tunnel onder de spoorlijnen. Op deze plaats ongeveer bevond zich vroeger de Doorniksepoort. Op een kaart uit 1822 zie je duidelijk dat hier toen aan boogschieten gedaan werd. Het lokaal dateert uit 1810. De schuttersgilde van Sint-Joris heeft middeleeuwse roots.

Net als in 1914-1918 deden het domein en het clubhuis ook tijdens WO II dienst als Soldatenheim. Hier werden ook balavonden ingericht. In het park lagen elf gesneuvelde Duitse soldaten begraven.

Na het verdrijven van de Duitsers uit Kortrijk kreeg het paviljoen de functie van ziekenboeg. Het Rode Kruis verzorgde er gewonde burgers en soldaten.

Weetje: het hockeyveld werd opgehoogd met puin en restanten uit de bombardementen van 1944.

Marcel Verfaillie Zag honderden vluchtelingen richting Franrijk trekken

Vanuit hun woning in Gullegem beleefde het gezin waarin Marcel Verfaillie opgroeide, de oorlog van op een afstand. Toch lieten de gebeurtenissen een beklijvende indruk na. Ook die ‘andere’ oorlog, die tussen de witte en de zwarte bende.

VIJF DODEN BIJ VLASFAMILIE

Net als iedereen, kregen de ouders van Marcel de nadrukkelijke tip om ’s nachts de verlichting niet in te schakelen. “De familie Vanderstichele, die actief was in het vlas, volgde op een nacht die richtlijnen niet op. Dat is hen erg duur te staan gekomen: hun villa werd gebombardeerd, de vijf gezinsleden kwamen om. Dat moet één van de weinige bommen zijn geweest die op het grondgebied van Gullegem zijn gevallen”, herinnert Marcel zich.

Marcels vader was tijdens de oorlogsjaren opgevorderd om te werken op het vliegveld van Wevelgem. “Hij had het geluk dat hij al wat ouder was (45 toen de oorlog uitbrak), waardoor hij niet naar een werkkamp in Duitsland werd gestuurd. Voor en na de oorlog heeft hij altijd gewerkt als ‘emballeur’ in de vlasindustrie.”

van 1944 kreeg de stad het erg zwaar te verduren. “Ik herinner me nog die bewuste 26 maart. Na het eerste zware bombardement beslisten mijn vader en ik om met de fiets richting Kortrijk te rijden, zodat we konden zien hoe groot de averij was. Toen we aan de Losschaert kwamen, begonnen ze vanuit de vliegtuigen weer met lichtpotten te gooien. We maakten razendsnel rechtsomkeer en dat was ook nodig, want kort daarna was het opnieuw prijs.”

Het Duitse leger had een tentenkamp in de buurt, waar de soldaten zich voorbereidden om naar het front te worden gestuurd. “Af en toe hadden ze vrije tijd en waren ze op een pleintje aan het voetballen. Toen ze het niet merkten, probeerden we hun chocolade te stelen.”

“De verlichting inschakelen, kon dodelijk zijn.”

Marcel werd in 1930 geboren als zoon van Hilaire Verfaillie en Martha Delaere, die ook twee dochters hadden. Het gezin woonde in de Ieperstraat in Gullegem. Toen de oorlog in 1940 begon, was Marcel getuige van een ware volksverhuizing. “Onze straat lag op de as tussen Kortrijk en Ieper. Honderden vluchtelingen – gezinnen uit Antwerpen en Brussel – vluchtten voor de Duitse bezetter in de richting van de Franse grens. Ongeveer tegelijkertijd zagen we heel wat Duitse soldaten passeren, te voet of met karren.”

Voor kinderen ging het leven gewoon zijn gangetje. De toen tienjarige Marcel bleef naar de lagere school gaan in Gullegem. Op zijn twaalfde ging hij een jaartje naar de school van de Broeders Van Dale op SintRochus, vervolgens trok hij naar het technisch instituut in Kortrijk. “Ik deed die verplaatsing met de stoomtram, hoewel die erg traag reed. Tijdens de schooluren waren er eigenlijk amper bombardementen, die vonden vooral ’s nachts plaats. Thuis hadden we een schuilkelder in beton. Die bood wel een goede bescherming tegen shrapnels, maar als we echt geraakt waren geweest door een bom, waren we kansloos geweest.”

RECHTSOMKEER

Vanaf 1942 begonnen de Britten het rangeerstation van Kortrijk te bestoken, maar zeker in het voorjaar

Ook de strijd tussen de witte en de zwarte bende was iets wat de regio in de ban hield. “Leden van de zwarte bende draaiden er hun hand niet voor om mensen uit eigen gemeente te verraden. Bijvoorbeeld: toen de Duitsers via hen te weten kwamen dat een zoon van de familie Vandenbroucke bij die witte bende was, werd de hele familie opgepakt en afgevoerd naar Duitsland. Ze zijn nooit teruggekeerd. Tegelijk waren de leden van de zwarte bende nooit op hun gemak. Als ze letterlijk in het vizier van de witte bende kwamen, deinsden die er niet voor terug om te schieten.”

Aan de vooravond van de bevrijding was Marcel er vanuit het schuurtje van zijn vader getuige van hoe Duitse soldaten doorheen een bietenveld slopen. “Eigenlijk waren de Duitsers al op de vlucht, maar ze hadden ter hoogte van het ‘stampkot’ nog een Amerikaanse tank zien staan. Die hebben ze nog kapot geschoten.”

“Toen de Duitsers te weten kwamen dat een zoon van de familie Vandenbroucke bij die witte bende was, werd de hele familie opgepakt en afgevoerd naar Duitsland. Ze zijn nooit teruggekeerd.”

WIKINGS

De bevrijding ging gepaard met een groot feest, maar ook met wraakacties. “Elke dag kwamen vanuit Brussel heel wat mensen uit Duitsland terug naar huis. Daar zaten mensen bij die graatmager waren nadat ze door de Duitsers gevangen waren genomen.

Op dezelfde trein zaten ook mensen die voor de Duitsers hadden gevochten in Rusland.

De witte bende wist heel goed wie aan welke kant stond. Wie aan de zijde van de Duitsers had gestaan, werd nog aan het station in elkaar geslagen en overgebracht naar

Wikings, waar ze gevangen werden gehouden. Belgische vrouwen die hadden geparadeerd met Duitse soldaten, werden kaalgeschoren en eveneens gevangen genomen.”

Na de oorlog bouwde Marcel een mooie carrière uit bij Electrabel, waar hij liefst 43 jaar werkte. In 1990 ging hij met pensioen, waardoor hij zijn vrouw Anaïs Leplae (die in die periode moest strijden tegen borstkanker) kon bijstaan. Gelukkig genas zijn echtgenote. Marcel en Anaïs verblijven allebei in woonzorgcentrum Ter Melle in Heule, waar ze regelmatig bezoek krijgen van hun dochters Viviane en Janique.

Wikings

De Kortrijkse Club voor katholiek Vlaams gezelschapsleven, beter bekend als de Wikings, werd gesticht in 1924. Je kon er allerlei sportactiviteiten beoefenen zoals petanque, basketbal en tennis. Gelegen aan de Abdijkaai bevond het domein zich in mei 1940 volledig in het vizier van de gevechten tegen het invallende Duitse leger, bekend als de Leieslag.

Het Belgisch leger liet na deze slag heel wat munitie achter op de gronden van de Wikings, bewaakt door het Duitse leger.

Uitkijkpost

Na de oorlog werd in de Wikings één van de grootste tijdelijke interneringskampen van de regio gebouwd. In juni 1945 zaten hier 1.350 gedetineerden opgesloten. In het kader van de vaak harde repressie – het bestraffen van collaborateurs of personen die meegewerkt hadden met de Duitsers – waren ze opgepakt door het Zuiveringscomiteit en kwamen ze voor het Krijgsgerecht.

Over het algemeen werd De Wikings gezien als een ‘modelkamp’, het werd gesloten eind mei 1947, waarna de heropbouw begon van de sportclubfaciliteiten.

Axel Bouts

Schreef zijn herinneringen op in novelle ‘Oorlog in kieltje’

Van verbroederende soldaten in de living tot nieuwsgierig luisteren naar het fusilleren van een collaborateur: Axel Bouts (schrijverspseudoniem van Kortrijkzaan Jan Verhenne) koestert op zijn vijfentachtigste nog scherpe herinneringen aan de Tweede Wereldoorlog. Hij pende ze in 1984 neer in de boeiende novelle ‘Oorlog in kieltje’, een verhaal dat blijft beklijven.

Jan Verhenne was amper twee toen de oorlog uitbrak. Zijn verhaal over die periode is een vage mix van eigen herinneringen en dingen die hij heeft van horen zeggen. Hij was de oudste van een gezin met vier kinderen, dat destijds in de Antoon Van Dycklaan woonde.

LEIESLAG

“Mijn eerste herinneringen dateren van 1940. Ik zie nog voor mij hoe twee Engelse soldaten in onze living zaten. Ze droegen platte helmen en een geweer en kregen van mijn ouders een kom tomatensoep voorgeschoteld. Dat gebeurde in een moment van verbroedering met de burgers, toen de Engelsen zich samen met Belgische soldaten groepeerden aan het water en zich voorbereidden op de Leieslag. In ons huis hoorden we de inslagen van die Leieslag, later kwamen de eerste Duitsers Kortrijk binnen en leefden we onder bezetting.”

VAN SCHORT NAAR KIELTJE

Als kleine uk kreeg Jan, net als de meeste kinderen toen, een meisjesschort aan, dat aan de rugzijde werd dichtgeknoopt. “Wie groter werd, kreeg een stofjas (kieltje). Ik had bij mijn moeder al herhaaldelijk aangedrongen op zo’n kiel en wandelde apetrots de tuin in toen ik dat kledingstuk eindelijk voor het eerst kon dragen. Alleen struikelde ik meteen over een loszittende steen, waardoor er direct een stevige scheur in de kiel zat. Uit woede vernietigde ik het mierennest onder die steen, omdat dat er de oorzaak van was dat hij was losgekomen. Een metafoor voor het gevoel dat soldaten moeten gehad hebben toen ze bepaalde gebieden bombardeerden…”

“Mijn ouders lieten de bovenverdieping verstevigen en maakten een opening naar de buren, zodat we nog konden ontsnappen als ons of hun huis door een bom werd getroffen.”

In die periode voelden kinderen amper dat er iets aan de gang was. Het leven ging zijn vrij gewone gangetje, al waren er toch beperkingen waaraan je kon merken dat niet alles verliep zoals dat in vrede gebeurt. “Er was geen import meer, waardoor we bijvoorbeeld geen bananen en sinaasappelen konden eten.”

In 1944 maakte Jan twee grote bombardementen mee. “We brachten toen veel nachten in de schuilkelder door, waar een aardappelbak plots fungeerde als bed. Mijn ouders lieten de bovenverdieping van het huis verstevigen en maakten een opening naar de buren, zodat we nog konden ontsnappen als ons of hun huis door een bom werd getroffen. We wisten dat er bommen zouden vallen als er vanuit vliegtuigen eerst ‘klaarpotten’ werden gedropt die het oppervlak verlichtten dat de piloten met hun bommen wilden treffen. Als we die klaarpotten zagen vallen, renden we als de bliksem naar de schuilkelder, biddend dat we van onheil gespaard zouden blijven. Ik herinner me nog dat onder meer de school in de Rekollettenstraat werd gebombardeerd, waar verschillende nonnetjes zouden sneuvelen. We zijn toen nog naar de begrafenis geweest.”

NEERGESTORT VLIEGTUIG

Op een bepaalde dag hoorde de familie Verhenne in de schuilkelder een lawaai dat almaar luider weerklonk. “Het klonk nog heviger dan een bombardement en bleek afkomstig te zijn van een Engels vliegtuig dat aan het neerstorten was na een luchtgevecht met Duitse piloten. Het vliegtuig raakte eerst de schoorsteen van een huis in de Van Dycklaan, trok toen nog even op en stortte uiteindelijk neer in een open weide. In de hele straat lagen brokstukken van het vliegtuig. ’s Anderendaags ging ik samen met mijn vader naar de plaats van de ramp kijken. Dicht kwamen we niet, want de zone werd bewaakt door Duitse soldaten.

We hoorden een Engelse piloot om hulp roepen, maar de Duitsers deden alsof hun neus bloedde. Dezelfde nacht is er ook een vliegtuig neergestort op de Grote Markt.”

Op andere dagen trok Jan met zijn ouders, broers en zussen naar Kuurne. Een wandeling van vijf kilometer die ze er graag voor over hadden om op een veiligere plaats te overnachten.

BEVRIJDING

Toen de geallieerden eindelijk de bovenhand haalden en de Engelse en Amerikaanse soldaten als helden werden onthaald, was dat ook voor kinderen een hoogdag. Minder goed verging het collaborateurs.

Hoe dat ging, vertelt auteur Axel Bouts op de laatste pagina van ‘Oorlog in kieltje’, een novelle die alom werd gesmaakt en verschillende keren werd gepubliceerd:

Vader probeerde het uit te leggen. Fraai was het niet, maar ik kon er niet bij dat men zomaar iemand koelbloedig zou neerschieten. De terechtstelling kreeg een symbolische betekenis: de allerlaatste kogel van de oorlog zou worden afgevuurd. De vijand was verslagen, de verrader gestraft, er zou voor altijd vrede zijn. Nooit meer oorlog!

“Dat schot wil ik horen.”

“Thuisblijven”, zei vader. “Niets voor kinderen.”

“We hoorden een Engelse piloot om hulp roepen, maar de Duitsers deden alsof hun neus bloedde.”

“Ik weet nog goed dat er aan Wikings een kamp voor collaborateurs werd opgericht. Op zekere dag raakte bekend dat ene Puype (‘Tuyte’ in de volksmond) tot de doodstraf was veroordeeld en zou worden gefusilleerd. Dat wou ik graag meemaken, maar dat zag mijn vader niet zitten.”

De Leieslag

De Leieslag was de enige grote veldslag die het Belgische leger leverde bij het begin van de Tweede Wereldoorlog.

Het Duitse leger was op 20 en 21 mei 1940 België binnengevallen en opgerukt tot aan de Leie. De Belgische troepen hadden zich achter de Leie verschanst en leverden slag tot aan de capitulatie op 28 mei.

Er werd gevochten van Menen tot Deinze. In Kortrijk en omliggende gemeenten werd vooral slag geleverd op 24 mei.

Er sneuvelden ongeveer drieduizend Belgische soldaten. Aan Duitse zijde vielen nog meer doden, maar de slagkracht van het leger van nazi-Duitsland bleek toch groter, waardoor koning Leopold III besliste om toch te capituleren.

Elk jaar is er eind mei een plechtige herdenking aan het Nationaal Leiemonument in het Albertpark.

Ik zette het raam van mijn kamer wagenwijd open. Hoe ver was ik in vogelvlucht van de schietbaan? Vijfhonderd meter? Het laatste schot moest te horen zijn…

Ik hoorde niets. En luister nog.

Pol T. Descamps

Zag de machteloosheid

van

zijn ouders tijdens de zwaarste bombardementen

Een lefgozer die hevig onder de indruk was van de exploten van zijn vader: het is een goede beschrijving van Pol Descamps tijdens zijn kinderjaren. Van zijn vijfde tot zijn tiende beleefde de Kortrijkzaan – die op zijn 89ste nog actief is als adviseur strategie bij Howest – heel wat avonturen tijdens de oorlog. “Niet in een schuilkelder moeten slapen, was bijna een feest tijdens die jaren…”

Pol Descamps werd in 1935 geboren in Kortrijk, als op één na oudste van een gezin met negen kinderen (vier zussen en vijf broers). Het gezin van vader Camiel en moeder Maria-Anna Reyntjens woonde in het Albertpark. Pols vader was en is in Kortrijk een legende, in Kortrijk is zelfs een straat naar hem vernoemd. Daar zijn dan ook heel wat goede redenen voor.

“26 maart ‘44 was het ‘9/11’ van Kortrijk.”

“Mijn vader was een radiopionier”, weet Pol. “Ik heb hem helaas maar gekend tot hij op mijn twaalfde overleed, maar toch had hij een enorme impact op mijn leven. Nadat hij in Frankrijk had gestudeerd, had hij een enorme meerwaarde voor het economisch leven in de regio: hij gaf vanaf 1941 – samen met schoonbroer Jozef Versavel – Barco een tweede leven, nadat de Poperingse stichter van dat bedrijf (Lucien Depuydt) plots was overleden. Mede dankzij het beleid van mijn vader – na zijn dood leidden mijn moeder en haar schoonbroer de zaak verder – groeide Barco uit van een radioproducent tot een mondiaal toonaangevend technologisch bedrijf.” Later zou ook Pol, net als broers Luc en Lieven, de voetsporen van zijn vader drukken.

MEI 1940

“Mijn vroegste herinneringen aan de oorlog dateren van 1940. Op de avond van 17 mei stond ons huis in rep en roer. Ooms en tantes kwamen met hun auto’s tot bij ons, ze wilden naar Frankrijk vluchten en vroegen ons om mee te gaan. Dat was natuurlijk geen toeval: de Duitsers waren het land binnen gevallen, heel wat mensen wilden weg. Uiteindelijk zijn we toen ook mee geweest. Mijn vader, die Noord-Frankrijk uitstekend kende, fungeerde als gids. De eerste nacht reden we naar de kust, richting Oostduinkerke. We konden er slapen in een op dat moment onbewoonde villa van mensen die we kenden. Samen met mijn vader en ooms trok ik naar de duinen en keken we over de Noordzee, waar zich een heel spektakel voltrok: boten stonden in brand, we hoorden schoten tussen die boten…

Ook als kind voelde je dat er zich iets afspeelde dat niet normaal was. Op een bepaald moment keek ik rond mij en stond ik daar nog alleen, mijn ooms en va waren al op de terugweg. Toen ben ik ook razendsnel terug gelopen.”

“Mijn vader, die altijd een leidersfiguur is geweest, moest tijdens die vlucht op kop van de colonne rijden. Hij gaf mij een spiegeltje en vroeg me om op die manier constant in de gaten te houden of de auto’s van onze andere familieleden volgden. Dat was een hele verantwoordelijkheid voor een kind van amper vijf. Toen we op een gegeven moment de rest kwijt waren, reed mijn vader abrupt van de weg af en keerde terug dwars door een graanveld, om zo de rest van de familie weer te laten aanpikken. Ik zie nog altijd dat spoor van platliggend graan en voelde me schuldig omdat wij die bloeiende gewassen kapot hadden gereden. Het was toen trouwens enorm druk in die regio: honderdduizenden soldaten en mensen op de vlucht …”

“Uiteindelijk vonden we iedereen terug. We reden toen dwars door het front, met links en rechts van ons brandende huizen… We verbleven ruim twee weken lang op een boerderij, waar ook Duitse troepen hun intrek hadden genomen. Als kind hadden wij helemaal geen schrik van die soldaten, integendeel. Dat waren heel vriendelijke mensen. Op een bepaald moment

nam een van hen mij mee tussen de camions en de tanks en overstelpte me met witte geboortedragées… De rest van de soldaten keek goedkeurend toe, ik ging het snoep verdelen onder de andere kinderen van de familie… De Duitsers reden triomferend op de weg en gooiden van op hun tanks snoep naar ons. Ik weet nog hoe spijtig ik het vond dat ik een groot stuk chocolade, dat tussen de hoge netels van de berm terecht kwam, niet te pakken kon krijgen.”

“Op 7 juni 1940 keerden we terug naar Kortrijk. In de auto voelde ik de nervositeit bij mijn ouders zo toenemen, worstelend met de vraag of ons huis er nog zou staan.

DE LENTE VAN 1943

“Mijn broer en ik stormden doorheen de vlammen op de brandende trap zo snel mogelijk in onze pyjama naar beneden.”

Toen we de hoek van de straat omreden en zagen dat de structuur nog overeind stond, was dat een enorme opluchting. Helaas was de woning ook ernstig beschadigd: de ramen en deuren waren kapot, als gevolg van de explosieven die gebruikt waren om de Leiebruggen te laten springen. De Duitsers hadden ons huis en andere woningen ook beschoten om de stad te veroveren. In dat jaar waren we er ook getuige van hoe massa’s Duitse vliegtuigen over ons land richting Engeland vlogen, om daar Londen onder vuur te gaan nemen.”

“Hoewel de oorlog in alle hevigheid woedde, mocht ik toch naar school, het eerste leerjaar in het SintAmandscollege. De Duitsers hadden er tijdelijk de kelder bezet en die omgevormd tot een bakkerij. Op elk brood dat ze bakten, stond een getal. Later was ik er getuige van hoe ze de deegmachine doorheen de ramen van de school op een vrachtwagen laadden…”

“In die periode hoorden en zagen we om de haverklap de Amerikaanse vliegende forten overvliegen. Mijn vader gluurde met een verrekijker naar die bommenwerpers. Ik probeerde de imposante staart van die vliegtuigen door de verrekijker te zien, maar kreeg het vizier maar moeilijk op scherp. Het was één van de weinige leuke dingen aan die periode, want ’s nachts leefden we vooral in angst. We sliepen op de tweede verdieping. Althans, dat probeerden we. Want van zodra de complete stilte in de verte doorbroken werd door een licht gezoem, dat almaar sterker werd, wisten we dat de Engelse vliegtuigen in aantocht waren. Als die bommenwerpers boven onze huizen vlogen, ging dat gepaard met een enorm lawaai, waardoor alle ramen in het huis trilden. Op een bepaald moment raakte ik gecharmeerd door de mooie condensstreep die een Engels vliegtuig had achtergelaten, het leek wel op de verlovingsring van mijn moeder. In werkelijkheid waren ze vanuit dat vliegtuig foto’s aan het nemen van de omgeving en wist mijn vader dat ze zouden bombarderen. Het was de eerste keer dat ik dat woord hoorde…”

3 SEPTEMBER 1943

“Het was een mooie avond, de zon kleurde rood tijdens haar ondergang. Het metaal van een dertigtal Amerikaanse bommenwerpers glom in dat prachtige licht, maar de realiteit was minder rooskleurig, zeker toen mijn broer en ik in de verte zwarte stippen naar beneden zagen vallen. We beseften al snel dat het om bommen ging, zeker toen we seconden later de grond lichtjes voelden trillen. De projectielen vielen in de Toekomststraat, hoewel die eigenlijk niet het doelwit van de Amerikanen was. Ze hadden het vooral gemunt op het vliegveld van Wevelgem, het station van Kortrijk en het vormingsstation op de Pottelberg. Kortrijk stond op een lijst met voor de rest alleen Franse steden die systematisch door de Engelsen onder vuur werden genomen.”

18 MAART 1944

“We waren die zaterdagavond net gaan slapen toen we door een vreselijk lawaai werden opgeschrikt. Een beschadigde Lancasterbommenwerper had een luchtmijn gedropt in de buurt van het SintMaartensziekenhuis. Zo’n luchtmijn ontploft net boven de grond en zorgt voor een immense luchtverplaatsing, waardoor de ruiten in zowat achthonderd huizen in die buurt sneuvelden. Meteen daarna werden brandbommen gedropt, die ervoor zorgden dat al die gebouwen in lichterlaaie stonden. Gelukkig is toen maar één huis volledig uitgebrand en slaagden de bewoners van de meeste woningen erin om het vuur zo snel mogelijk te blussen. Dat was ook bij ons het geval. Mijn broer en ik werden wakker en stormden doorheen de vlammen op de brandende trap zo snel mogelijk in onze pyjama naar beneden. We sprongen daarbij over de brandbom op de trap. Ook in de tuin hadden verschillende brandbommen voor vuurhaarden gezorgd. Als we naar boven keken, zagen we de vlammen uit het dak slaan. Voor mij leek dat het einde van de wereld, ik ben nooit in mijn leven zo in paniek geweest als op dat moment. Intussen bleef mijn broer stoïcijns kalm. Na die avond is de stank van balatum een jaar lang in ons huis blijven hangen…Toen we s ’morgens naar de eucharistieviering gingen, liepen we op het voetpad langs de geul van de ontploffing.”

26 MAART 1944

“We waren die week, terwijl ons huis wat hersteld werd, bij familie in SintBaafs-Vijve geweest en die zondagnamiddag terug gekeerd naar huis. Ik had me er verdiept in een strip. Tot ik me op een bepaald moment realiseerde dat de stad weer in de brokken zou delen: we hoorden overal sirenes, mijn moeder was even naar buiten gelopen en zag hoe de hemel werd opgelicht door tientallen lichtpotten. Dat was het sein om met z’n allen vliegensvlug naar de kelder te gaan, waar we door de omvang van ons gezin amper ruimte hadden. Mijn vader wou mijn moeder nog geruststellen en beweerde dat de bombardementen voor het vliegveld van Wevelgem bestemd waren, maar intuïtief besefte ik dat hij dat zei om paniek te vermijden. Hij is toen even naar boven gaan kijken om een idee te

krijgen van wat er zich afspeelde, maar kwam al snel terug.”

“Die nacht werd misschien wel de zwartste bladzijde uit de Kortrijkse geschiedenis geschreven. 26 maart was het ‘9/11’ van Kortrijk. In de tuin zagen we eindeloos flitsen van bommen die ontploften. 109 Lancasters hebben toen elk tien bommen van elk 250 of 500 kg op de stad gedropt. Het was het begin van een verschrikkelijke periode, waarin we drie maanden naeen in de kelder hebben geslapen. Mijn bed was gemaakt op een fruitrek. Telkens er nieuw bomalarm dreigde, maakte moeder ons wakker, zodat we natte washandjes voor onze neus konden houden.

Heel wat mensen pasten dat trucje toe om een verstikkend gevoel door het opvliegend stof te vermijden. In die periode viel de machteloosheid van mijn ouders me op. Ze deden wat ze konden om hun gezin te beschermen, maar hadden natuurlijk geen vat op de omstandigheden.”

Anzegem. De zwaar geladen camion geraakte maar ternauwernood de Kwaremont op, we moesten heel regelmatig vers water in de radiator kappen om te vermijden dat we stil zouden vallen. Toen we er uiteindelijk toch raakten, hadden we het gevoel dat we van de hel naar de hemel waren verhuisd: plots zaten we ver van de oorlogsdreiging, op een prachtig domein.

Voor ons was het vooral een verademing om niet langer in een kelder, maar weer op een verdieping te kunnen slapen. Dat voelde als een feest. We waanden ons in het paradijs, maar enkele dagen later sloeg de schrik mijn moeder toch weer om het hart: een gevallen, opengebarsten brandstoftank van een vliegtuig viel op het grasplein en de benzine was tot tegen de muren van het kasteel gespat.”

“Mijn vader wou mijn moeder nog geruststellen en beweerde dat de bombardementen
voor het vliegveld van Wevelgem bestemd waren, maar intuïtief besefte ik dat hij dat zei om paniek te vermijden.”

1 JULI 1944

“Mijn grootvader was de vaste landmeter van de familie Behaeghel de Bueren, de eigenaars van het kasteel van Calmont op de Kwaremont. Dat kasteel stond leeg in die periode, maar één van mijn ooms had met die familie kunnen regelen dat onder meer ons gezin daar tijdelijk terecht kon. Op 1 juli 1944 zijn we naar daar gevlucht. Met een volle vrachtwagen konden we gelukkig net onder de spoorweg van

“Toen we kort nadien in de bomen klommen, zagen we onder ons plots hoe Duitse troepen op weg waren. Ze namen hun intrek in het zogenaamde ‘nieuw kasteel’ dat verder in het kasteelpark lag en eisten dat wij ons stekje zouden verlaten, maar mijn moeder weigerde. Uiteindelijk bereikte Andre Behaeghel met de Duitsers het compromis dat we mochten blijven, maar dat ze een prikkeldraad rond het nieuw kasteel zouden spannen. Om het even wie het waagde daaronder te kruipen, zou worden neergeschoten.

De belhamel in mij kwam weer tot leven en waagde het erop: ik kroop onder de prikkeldraad door, maar verschuilde me veilig in de struiken, waar de Duitsers me onmogelijk konden zien…”

“Kort daarna verspreidde zich in de buurt als een lopend vuurtje het bericht dat de Duitsers op het domein van het ‘nieuw kasteel’ een V1-basis (een V1 is een onbemand straalvliegtuig, red.) zouden inrichten. Dat was voor mijn ouders de brug te ver: we beslisten om te verhuizen naar het centrum van Ruien, waar mijn grootouders (ouders van Pols mama, red.) woonden. Toen duidelijk werd dat de Duitsers daar weer zouden wegtrekken, hoorden we op een bepaalde dag in de verte vele explosies en zagen we hoe vuurstralen metershoog de lucht in schoten. De Duitsers hadden de hele boel vernietigd. Mijn vader, broer en ik zijn toen

een kijkje gaan nemen op die site. Wat we daar zagen, was het beeld van de totale apocalyps. Grote omgeblazen bomen stonden in lichterlaaie. Er stonden ook nog twee V1’s opgesteld. Toen mijn broer en pa al rechtsomkeer hadden gemaakt, kon ik het niet laten om nog even de staart van zo’n V1 vast te nemen. Techniek en technologie hebben me altijd al gefascineerd, ook tijdens mijn jeugd.”

DE BEVRIJDING

Diezelfde dag zagen we de eerste kleine Engelse ‘Bren Carrier’-tank in de straat…. Daar waren ze, de Engelsen! Over hen zongen alle kinderen al in 1943 op de speelplaats het wijsje van het alom bekende ‘Lili en Marleen’: “Te midden van de zomer komt de Engelsman, met zijn machientje al weder in het land, met koffiebonen en wit brood, Hitler moet dood, die stomme kl***, met al zijn roggebrood, met al zijn roggebrood.”

HAKENKRUIS OP DE DEUR

“Een van mijn ooms, professor burgerlijk ingenieur aan de KULeuven, was in 1941 door de Duitsers opgevorderd om de Belgische heropbouw mede in goede banen te leiden. Daardoor ontstond bij de weerstand het gevoel dat onze familie tot ‘de zwarten’ behoorde, wat niet klopte. In de overtuiging dat ze het bij het rechte eind hadden, bedreigden ze mijn moeder en schilderden ze een hakenkruis op de voordeur van het huis van mijn grootouders. Pas toen een andere oom – die Engelse piloten had geholpen in Brussel en medeverantwoordelijkheid voor de voedselbevoorrading had genomen – op bezoek kwam met een Engelse legerauto, beseften de mensen van de weerstand dat ze verkeerd waren.”

NAJAAR 1944

“Toen we terugkeerden naar Kortrijk, was ons huis opnieuw ernstig beschadigd. Toch kon ik ook weer terug naar school. In november 1944 wou ik graag zien hoe het Engelse leger de noodbrug over de Leie afbrak, maar het ging te snel: op weg naar school, ’s middags, stond de brug er nog. Toen ik ’s avonds weer naar huis ging, was ze al afgebroken. Gelukkig had ik in 1940 al eens gezien

hoe zo’n noodbrug werd afgebroken, door de Duitsers. Dat gebeurde toen in de gietende regen, maar dat nat pak had ik er graag voor over. Kerstavond 1944 vierden we in de kapel van het Sint-Amandscollege. We wensten elkaar vrede en baden voor de soldaten die op dat moment, amper tweehonderd kilometer verder, de Slag om de Ardennen uitvochten in zware winterse omstandigheden.”

“De Engelsen hadden het vooral gemunt op het vliegveld van Wevelgem en het station van Kortrijk.”

EINDE VAN DE OORLOG

“Op 7 mei 1945, een stralende dag, was ik op school toen we buiten jongens hoorden roepen dat de oorlog voorbij was. Euforisch liepen we toen achter de fanfare in stoet rond het Sint-Amandsplein. We kregen vlagjes van de geallieerden, die ik van mijn moeder thuis mocht uithangen. Toen kwam er eigenlijk al een nieuwe dreiging om de hoek piepen, want in de buurt van het Sint-Amandcollege bevond zich het hoofdkwartier van de communistische beweging. In die periode werden de kiemen van de latere Koude Oorlog gezaaid…”

MOOIE CARRIÈRE

Pol Descamps volgde na afloop van zijn humaniora studies burgerlijk ingenieur en trok daarvoor onder meer naar de Verenigde Staten, waar hij in 1958 en ’59 in Harvard voor het eerst kennis maakte met computertechnologie. Later werd hij topman bij Barco en hield hij JCI Kortrijk boven de doopvont. Bij Howest fungeert hij nog altijd als ‘adviseur strategie’. “Het uitdokteren van strategieën is iets wat ik gedurende mijn hele leven graag heb gedaan.”

Zelfs in zijn huidige woning, een mooie loft vier hoog aan de Groeningekaai, wordt Pol Descamps

nog regelmatig herinnerd aan wat zich tijdens de Tweede Wereldoorlog afspeelde. “Dit gebouw was vroeger de Groeninghe Ververij, die eigendom was van Baldewijn Steverlynck (die samen met zijn broer Jules ook aan de wieg stond van weefautomatenproducent Picanol). Toen hij destijds hoorde dat de Duitsers vlakbij dit gebouw een tijdbom tot ontploffing wilden brengen, ging hij tot actie over. Hij wou niet dat zijn gebouw beschadigd raakte en is toen de Duitsers gaan overtuigen om die bom te verplaatsen. Ik weet nog altijd niet hoé hij het gedaan heeft, maar in elk geval slaagde hij in zijn missie: hij mocht die bom eigenhandig naar de berm van het Kanaal Bossuit-Kortrijk brengen, waar ze later ook ontploft is. Eigenlijk is het onbegrijpelijk dat de Duitsers toen dat risico gelopen hebben, iets wat militairen in se altijd moeten vermijden. Gelukkig is dat goed afgelopen…”

Het verzet

Vrij snel kwam het Kortrijkse verzet van de grond. In de loop van de oorlog kregen de verzetslieden het hard te verduren. Bij talrijke razzia’s van de Duitsers werden ze opgepakt en mishandeld.

Verslag van de sabotageactie van 2 september 1944

Op 2 september werden vrijwilligers gevraagd voor het uitvoeren van een sabotageactie op de spoorweglijn Kortrijk-Brussel, Kortrijk-Gent. Deze vrijwilligers waren:

T’Joens Joseph - Haemers Maurice - Buysschaert Edmond - Sabbe Jules - Van Wijnsberghe Valère

Deze mannen begaven zich naar het zogenaamde ‘Wit Kasteel’ en precies op de kruising van de lijn Kortrijk-Gent met de lijn Kortrijk-Brussel plaatsten ze dynamiet. De sabotageactie was zeer geslaagd.

Op de terugweg stootten onze mannen op een kolonne Duitse auto’s die in de Leopold III-laan gestationeerd was. Bij het oversteken van de brug op de Julien Liebaertlaan werden de Duitsers opgeschrikt door geweervuur in de Gouvernementstraat. Toen ze onze mannen zagen, meenden de Duitsers ongetwijfeld dat zij de kolonne wilden aanvallen, waarop zij het vuur openden.

Verzet was nutteloos aangezien onze mannen slechts over een machinepistool beschikten. De vijand was ook te talrijk. Het ging naar schatting om zo’n 150 manschappen. De saboteurs probeerden daarop om zich te verspreiden. Helaas werd kameraad Valère Vanwynsberghe op slag gedood. Kameraad Edmond Buysschaert werd in het been geraakt, waarna de Duitsers hem met een mitrailleursalvo afmaakten. (Dit werd me door een ooggetuige verteld.)

Jules Sabbe werd door de Duitsers gevangengenomen en mishandeld, waaraan hij een schouderblessure overhield. Hij werd gefouilleerd maar er werd geen wapen op hem aangetroffen. Op de Gentsesteenweg werd hij weer vrijgelaten (hij was gedwongen geweest om met de kolonne mee te gaan). Zodra hij weer op vrije voeten was, liet hij zich verzorgen door dokter Follens in de Harelbeeksestraat in Kuurne waar hij ook kon onderduiken.

De twee anderen, Joseph T’Joens en Maurice Haemers, konden ontkomen en keerden ongedeerd terug naar huis.

Compagniecommandant P.S.M.

LAATSTE VERZET

Na de bombardementen volgde begin september 1944 de bevrijding. De eerste jeep met Engelse soldaten reed Kortrijk binnen op 4 september, maar er werd nog weerstand geboden in de buurt van de Broeltorens. Bij een beschieting verloren daar nog acht verzetslieden het leven.

Ter herinnering aan deze laatste dodelijke schermutseling hangen er twee gedenkplaten vlak bij de zuidelijke Broeltoren en kreeg deze zijde van de Leie de naam Verzetskaai.

Begrafenisstoet op 9 september ‘44 (uit archief De Gazette van oud Cortryck)

Israël (Isi) Birnberg Verdrong het jarenlang, zus kon het nooit verwerken

Israël, in de volksmond Isi (Joods voor Isidoor) en zijn zus Esther Birnberg werden in augustus 1942 naar de Feldgendarmerie in de Rijselsestraat gebracht. Hun moeder Alta had geprobeerd om samen met haar kinderen in Moeskroen de Franse grens over te steken om zich bij haar man te gaan voegen maar werd door de Gestapo aangehouden. Voor haar waren meteen de laatste dagen aangebroken. Luitenant Junghardt, de commandant van de Feldgendarmerie in Kortrijk, weigerde echter Joodse kinderen uit te leveren aan de Sicherheitsdienst.

“Ja, ik herinner mij nog heel goed hoe de trein op 2 augustus 1942 stopte in Moeskroen, aan de grens met Frankrijk. Mijn moeder snapte meteen dat er iets niet klopte toen zij moest uitstappen en zij liet mij op het perron achter, hand in hand met mijn zus. Ik was toen vijf, Esther acht jaar. ‘Neen, dit zijn mijn kinderen niet’, antwoordde zij toen zij daarom gevraagd werd.

Zij moest mee met de Duitsers van de Feldgendarmerie en dat is de laatste keer dat wij haar gezien hebben.”

DUITSE COMMANDANT

REDT ISI EN ESTHER VAN DE DOOD

Moeder Alta werd eerst in Kortrijk in de gevangenis opgesloten, nadat de Duitse bezetter vaststelde dat zij een vervalste ausweis gebruikte, het persoonsbewijs dat door de Duitsers werd ingevoerd en omzeggens niet te vervalsen viel. Mevrouw Birnberg woonde tot haar vlucht met haar kinderen in Antwerpen. Toen in 1942 de holocaust in Antweren en Brussel volop aan de gang was, zocht vader Birnberg een veilige plaats in Frankrijk. Hij kon een valse ausweis bemachtigen voor zijn vrouw en kinderen met de bedoeling om hem met de kinderen te vervoegen in Zuid-Frankrijk. Maar de vervalsing werd dus ontdekt. Vanuit de Kortrijkse gevangenis werd de moeder van Isi en Esther dan naar Mechelen gebracht. Vanuit de Dossinkazerne werd ze met een konvooi Joodse vrouwen op 15 september 1942 naar Auschwitz gedeporteerd. Alta-Ryfka Zeitlich-Penner vertrekt met konvooi X . Op de Transportliste draagt ze het nummer X485. Ze komt nooit meer terug.

Luitenant Junghardt hield zich in Kortrijk echter niet aan de voorschriften en weigerde Joodse kinderen uit te leveren aan de Sicherheitsdienst. Via Kortrijkzaan Michel Loosfeld, die vertaler was bij de Feldgendarmerie, plaatste hij broertje Isi en zusje Esther bij de Zusters van Bethanie. Loosfeld werd overigens na de oorlog opgepakt en veroordeeld als collaborateur. In alle discretie bracht men de kinderen

daarna naar de Zusters Verrue op de Pottelberg. Men schreef hen in als verlaten kinderen van een ander geloof. Slechts twee zusters waren op de hoogte dat het om Joodse kinderen ging. Alleen de dokters Robert en Hubert Mattelaer en kinderarts Gentiel Vermeulen waren eveneens op de hoogte.

‘“Neen, dit zijn mijn kinderen niet’, zei mijn moeder.”

IK HEB JARENLANG ALLES VERDRONGEN

“Het heeft jaren geduurd voor ik mij kon realiseren wat er precies gebeurd was. Niet eerder dan in 1996 hoorde ik – om zes uur in de morgen! - op de radio in Israël een Belgische journalist aan het woord. Hij vertelde hoe er in verschillende kloosters Joodse kinderen opgevangen werden tijdens de Tweede Wereldoorlog. Ik kreeg er zowaar een schok van. Ik wist dat ik een van die kinderen was en en besloot meteen dat ik mijn verleden wilde reconstrueren. Via zuster Angeline, van Stella Maris in Kortrijk, kwam ik uiteindelijk bij wijlen José Vanbossele terecht, de auteur van verschillende werken over de oorlog. Hij kon achterhalen dat ik in het klooster van de zusters Verrue terechtkwam, waar vooral wijlen zuster Tarcisia zich om mij bekommerde. ”

Pas na de oorlog getuigde zuster Tarcisia trouwens dat het diezelfde luitenant Junghardt was die overlevingspakketten voor broer en zus liet bezorgen.

GEDOOPT TIJDENS DE BOMBARDEMENTEN

Hoewel de bombardementen in Kortrijk nog in zijn geheugen gegrift staan, blijft het moeilijk om er over te spreken. Als de bommen in het centrum van de stad vielen, zaten de kinderen samen in de kapel te bidden. Isi lipte de gebeden zo goed en zo kwaad na omdat hij die immers niet kende.

Op Passiezondag 26 maart 1944 loopt het echter helemaal mis. Dan vliegen zowat 300 bommenwerpers boven Kortrijk. Er zijn meer dan 200 doden, honderden vernielde en duizenden beschadigde woningen. Het klooster krijgt verschillende voltreffers. Zestien kinderen worden onder het puin bedolven. Negen kunnen er gered worden, zeven stikken in de kelder. De negenjarige Telesphore Coulon wordt als laatste na twee dagen levend van onder het puin gehaald. Isi en Esther brengen het er gelukkig levend vanaf.

De gebouwen moesten ontruimd worden. Noodgedwongen moesten de meeste kinderen bij hun familie geplaatst worden. Wie geen familie heeft, mag blijven. Na de bombardementen van 10 mei 1944 moeten de zusters het klooster verlaten.

De bombardementen van 21 juli vernietigen het hele klooster. De wezenschool voor meisjes, die afzonderlijk van het kloostergebouw staat, is min of meer gaaf gebleven. Maar de hoeve was eveneens getroffen: het paard en de varkens moeten afgemaakt worden.

“Ik zie het nog voor mijn ogen. Wij zaten in de kelders en er vielen vele doden en gewonden onder de kinderen. Mijn zus heeft de tragische gebeurtenissen nooit kunnen

verwerken. Tot aan haar dood, in 2016, leed zij enorm onder haar souvenirs en herinneringen. Wij beleefden dan ook een bewogen jeugd. Tot aan mijn dood blijf ik de katholieke kerk en de Zusters van het Geloof dankbaar voor hun inzet en zorgen.”

Jaren na de oorlog vertelt zuster Tarcisia dat zij de kinderen tijdens de luchtaanvallen heimelijk heeft gedoopt, net als de Joodse tweelingzusters Rachel en Simone Treschzansky, die daar eveneens anoniem verbleven.

TERUGGEVONDEN

TIJDENS DE MIS

“In 1944, na de bevrijding, woonden wij de mis bij in de kapel, toen zuster overste passeerde in gezelschap van een ‘mijnheer’. Het was mijn vader, die ons meteen herkende. Hij kon ons terugvinden na intens speurwerk en met de hulp van het Rode Kruis en de katholieke kerk. Dan trokken wij naar Brussel, waar een goede vriendin van mama voor ons zorgde.

Daar begrepen wij dan dat onze moeder nooit meer zou terugkeren. In 1946 verhuisden wij naar Tubize, bij de ouders van onze gouvernante, een brave katholieke vrouw. In 1948 verhuisden wij naar Parijs. Ik was toen 11 en volgde er drie jaar de technische school. Ik behaalde het diploma technieker. In 1957 ten slotte emigreerde ik naar Israël. Na één jaar kibboets vervulde ik mijn militaire dienstplicht, toen nog twee en een half jaar. Daarna stapte ik in het huwelijk met Soshana. Wij hebben ondertussen twee zonen en drie kleinkinderen. Ik werkte veertig jaar lang als ingenieur in een elektriciteitscentrale. Nu wonen wij in Ashdod, een grote haven op zowat 40 km ten zuiden van Tel Aviv.”

Isi Birnberg sprak tijdens zijn jeugdjaren, in Antwerpen en in Kortrijk, nog Nederlands. Maar nadat hij opgehaald werd door vader en in Frankrijk verbleef, werd Frans zijn tweede moedertaal. Hij begrijpt nog enigszins Nederlands, maar spreekt het niet meer.

“Zestien kinderen worden onder het puin bedolven. Negen kunnen er gered worden, zeven stikken in de kelder.”
Vader Markus-Jozua Birnberg, echtgenote Regina-Alta-Ryfka Zeitlich-Penner en de kinderen Esther en Israël-Ysep.

Teddybeer als troost

In de Kazerne Dossin in Mechelen, ingericht als museum over de holocaust, krijgen de bezoekers in een van de vitrines een oude teddybeer te zien. Hier hangt een Kortrijks verhaal aan vast.

Raymond Verhaeghe en zijn vrouw Julia Leenknecht waren de uitbaters van café Matador op de hoek van de Sint-Denijsestraat en de Wagenmakersstraat.

Op een avond in november 1942 stapte een Joodse vrouw, op de vlucht uit Brussel met haar zoontje, de zaak binnen. Ze kregen van de waardin een beetje melk. Mona Verhaeghe, het toen zevenjarige dochtertje van het echtpaar, stak de kleine jongen haar teddybeer toe, want hij had geen speelgoed.

Het ging om Léa Zwaaf en Norbert Obstfeld, die dankzij het onderduikadres in Kortrijk als (bijna) enigen

van hun families de holocaust overleefden. De kinderen Norbert en Mona beleefden samen de oorlogsjaren en hielden er een sterke band aan over, als een broer en zus. De teddybeer is een blijvend symbool van hun genegenheid.

“Ik ben geboren toen mijn ouders al op de vlucht waren”, vertelde Norbert achteraf. “Dat ik veel liefde kreeg van Mona en haar familie was heel belangrijk voor mij. Ik voelde mij beschermd, zij zorgden goed voor mij.”

Mona Verhaeghe huwde later met de bekend geworden kunstenaar Octave Landuyt. Raymond en Julia, de ouders van Mona, namen de levensgevaarlijke taak op zich om tijdens de Tweede Wereldoorlog onderdak te bieden aan Joden. In 1987 kregen ze daarom de eretitel van ‘Recht-vaardigen der Volkeren’ van de staat Israël.

Mona en Norbert in de Kazerne Dossin bij de teddybeer.
Mona met haar vader Raymond Verhaeghe en haar kleine Joodse ‘broertje’ Norbert Obstfeld.

Roger Vandemoortele Heeft nog contact met soldaten

Roger Vandemoortele (96) was 13 jaar oud toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak. Hij bleef zijn hele leven gefascineerd door de lokale oorlogsgeschiedenis en heeft nog altijd mappen vol documenten.

OP ZOEK NAAR SOLDATENVERHALEN

Roger: “Thuis waren we met vijf kinderen, ik was de oudste. Mijn vader werkte als voorman in de vlassector. Mijn vroegste herinneringen hebben te maken met de oorlog, die een diepe

indruk op mij naliet. Daarom heb ik er later heel mijn leven informatie over opgezocht en bijgehouden. Het zijn lijvige dossiers, gaande van de mobilisatie tot krijgsgevangenschap. Zo bezit ik onder andere nog alle Belgische staatsbladen van 1938 tot 1947.

Het Duitse leger viel België binnen in Limburg. Ik vond informatie over welke Belgische militairen daar vochten. Elk jaar bezoek ik nog meermaals een van hen die in Geluwe woont. Als jonge gast woonde ik in Sint-Eloois-Winkel, daar sneuvelden volgens mij 8 of 9 Belgische soldaten tijdens de gevechten die twee dagen duurden. Ik zag er zelf een dode soldaat liggen en zocht daarna op van waar hij afkomstig was. In de volksmond sprak men verkeerdelijk over een Ardense jager, dat was een beetje een verzamelnaam voor iedereen die Frans sprak. In werkelijkheid kwam hij uit de omgeving van Doornik, dat vroeger een garnizoensstad was. Van een andere soldaat vond ik zijn graf en had ik later contact met zijn broer. Toen ik onlangs nog een andere ex-militair ging bezoeken, bleek hij niet meer thuis te wonen maar in een rusthuis. Op zo’n moment eindigen de contacten. Langzaamaan verdwijnen de laatste getuigen.

CREATIEVE OPLOSSINGEN VOOR SCHAARSTE

Tijdens de oorlog ging ik naar de technische school in Kortrijk. Elke dag fietste ik meer dan 10 km tot daar. Daardoor kon ik, in tegenstelling tot veel andere mensen, ook fietsbanden krijgen via de rantsoenering. Ook een vast product bij de rantsoenering: het Duitse brood. Dat was bruin, hard en onsmakelijk maar we aten het toch maar op omdat het van de Duitsers kwam … Veel mensen leden honger.

Op de speelplaats van de school mochten we sigaretten roken. Tabak was wel duur. Ik vond het altijd raar dat de priester tijdens de misviering nooit de boeren opriep om aardappelen en tarwe te planten in plaats van tabak. Maar die laatste teelt bracht meer op. Van klasgenoten hoorde ik eens dat er geld te verdienen viel met bietenbladeren, die ook gerookt werden. Bij ons thuis hadden we een groot stuk grond, en dus veel werk. Ik ging er bietenbladeren aftrekken en legde die daarna te drogen. Mijn vader vond

mijn voorraad en zei dat ik die moest weggooien omdat hij in de weg lag. Maar ik wou dat niet en legde de bietenbladeren op zijn duivenkot. Tegen Kerstmis had niemand nog bietenbladeren. Een blauwer (smokkelaar) hoorde over mijn voorraad en bood me 100 frank per kilo aan, wat veel geld was. Met een leemzak kwam hij de bietenbladeren halen. Ik had voor maar liefst 10 kilo liggen en kreeg dus 1000 frank. Maar moeder nam het geld af en stak het snel weg.

EEN NETELIGE SITUATIE

“Aan de overkant van de Leie riep er iemand naar mij dat de geallieerden geland waren

in Normandië. Ik twijfelde of ik wel verder zou gaan, want ik was in de illusie dat de geallieerden elk moment in Kortrijk konden staan.”

Tijdens bombardementen in de omgeving van Sint-Eloois-Winkel mochten we nooit thuis schuilen, maar kropen we in de grachten. Sommigen huilden omdat ze geneteld werden. Ik herinner me ook een ommegangkermis in Sint-ElooisWinkel met een wielerkoers. Enkele gasten van mijn school stonden daar plezier te maken met de meisjes, maar ik was er alleen. Dat waren nochtans diegenen aan wie alles drie keer moest uitgelegd worden op school …

Op een gegeven moment stopte de technische school omdat de Duitse vliegtuigbouwer Erla introk in het schoolgebouw om er vlieg-

tuigen te herstellen. Naast Kortrijk hadden ze ook een afdeling in Deurne. Jonge mannen uit de streek werden er verplicht tewerkgesteld. Na de sluiting van die school ging ik voortaan naar Sint-Jozef in de Oudenaardsesteenweg.

In juni 1944 was ik op weg naar de les toen ik aan de Kortrijkse Noordbrug kwam. De oorspronkelijke brug over de Leie was bewust vernietigd door de geallieerden aan het begin van de oorlog, maar de Duitsers hadden een houten noodbrug gemaakt. Aan de overkant van de Leie riep er iemand naar mij dat de geallieerden geland waren in Normandië. Dat was het eerste dat ik daarvan hoorde want thuis hadden we geen radio. Ik twijfelde of ik wel verder zou gaan, want ik was in de illusie dat de geallieerden elk moment in Kortrijk konden staan. Uiteindelijk zou dat nog ettelijke maanden duren.”

Na zijn studies ging Roger in de textielsector werken. De bedrijven wachtten geschoold personeel met open armen op. Zo kon hij onder andere twee jaar in Zuid-Afrika werken. Op zijn oude dag woont hij in de noordrand van Kortrijk.

Lucien Wittouck

Zag kanonnen in zijn straat

De herinneringen van Lucien Wittouck (92) aan zijn jeugdjaren op de grens van Bellegem en Rollegem laten hem niet in de steek. Ze worden aangevuld met de ettelijke foto’s en filmfragmenten die hij nog heeft over de Tweede Wereldoorlog.

BEGINDAGEN VAN DE OORLOG

Lucien: “Ik werd geboren in Rollegem als jongste van drie kinderen, maar we verhuisden al snel naar Bellegem. Mijn vader werkte in een leerlooierij in Frankrijk. Toen ik 8 jaar oud was, brak de oorlog uit. Voordien wist ik nog niet wat oorlog was. In mei 1940 verschenen er plots geallieerde soldaten in een boerenhof aan onze straat. We speelden en voetbalden met hen en we mochten hun helm dragen. Maar toen er Duitse Stuka’s opdoken, gooiden we die helm snel aan de kant en verstopten we ons. Al gauw verdwenen de soldaten weer, om te gaan vechten aan het front.

Kort daarna verschenen er steeds meer vluchtelingen in onze buurt, die niet verder mochten van het Belgisch leger. Enkele vluchtelingen uit Antwerpen sliepen bij ons thuis. Na een week mochten ze toch verdergaan. Het front verplaatste zich na een tijdje naar Lauwe. Samen met mijn vader ging ik daar een kijkje nemen. Over de Leie was een noodbrug aangelegd. Aan de overkant van de rivier lag het vol met achtergelaten geweren van het Belgisch leger. Toen we terugkeerden, was de noodbrug ontploft en moesten we een andere weg nemen.

Eind mei 1940 bezetten de Duitsers België. De eerste Duitsers die ik zag, kwamen met de fiets of te paard. Ook bij onze buren waren ze gestationeerd. Duitse officieren kwamen bij ons thuis kijken of er plaats was om te overnachten, maar mijn vader zei dat hij vijf kinderen had in plaats van drie … Zo konden we daar mooi aan ontsnappen.

SPELEN MET MUNITIE

In onze straat stonden grote kanonnen opgesteld, die voortgetrokken werden door paarden. Men zei dat de Duitsers vanaf daar Rijsel beschoten. Ook de Engelsen lieten zich niet onbetuigd en beschoten Rollegem. Ik ging met mijn vader kijken naar dode Duitse paarden. Volgens mij ligt er in onze wijk nog altijd een ‘blindganger’ (een explosief dat niet ontplofte). Mijn vader had de Eerste Wereldoorlog meegemaakt en zei altijd: ‘zolang je de obussen hoort fluiten, hoef je je geen zorgen te maken’. Tijdens de felste bombardementen gingen we bij de buren slapen, zij hadden drie kelders. De kinderen sliepen in de middelste kelder. We hadden er veel plezier, maar dat werd niet gewaardeerd door een oudere dame die vond dat we beter konden bidden. Als kind maakten we er een sport van om de hulzen van munitie op te rapen en die te verkopen als oud koper. Elk van die hulzen woog zo’n vijf kilogram en ik kon er zo tien verkopen. We speelden ook met kogels: we haalden de punt eraf, goten het poeder eruit en staken dat in brand. De Engelse munitie bevatte staafjes waarmee je figuurtjes kon maken. Op een keer staken we kruit in een strootje, staken het in brand en gooiden het snel onder de deur van de buren binnen. Die waren op dat moment net aan het kaarten, je had hen eens moeten horen roepen!

De Duitsers maakten in de grachten een soort loopgraven om in te schuilen. Als kind speelden wij daarin. Tijdens het spelen zag ik ooit een gevecht tussen een Engels en Duits jachtvliegtuig. De Engelsman haalde het. Het Duitse vliegtuig stortte neer pal achter de woning van de Duitsgezinde burgemeester, met een grote krater tot gevolg. De piloot kon zich redden met zijn parachute en kwam neer aan de Schreiboomstraat. Ik zag dat zijn neus geraakt was door een kogel en loshing.

SLUWE TACTIEKEN

Ik ging naar school in Rollegem. Elke dag kregen we daar vitamines en soep. Ook werden er sandwiches uitgedeeld, die met de tram vanuit Moeskroen geleverd werden. Ik moest ze telkens met een maat ophalen aan het tramstation. Vanaf daar gingen we eerst een deel in de meisjesschool leveren, maar onderweg verdween er altijd al eentje in onze mond. We zongen ook vaak liedjes over Hitler, wat verboden was. Witbrood was in die tijd niet te krijgen, sommige andere producten wel met rantsoeneringszegels. We kweekten tabak om wat bij te verdienen. Mijn broer gaf dat niet aan, wat normaal verplicht was. De controleurs kwamen het te weten, maar onze buurman kon het met hen op een akkoordje gooien. In die tijd kon je nog een beetje ‘zeuren’. Soms gingen we ook achtergebleven graan rapen op de velden. Dat maalden we met een koffiemolen om er brood van te maken. Ondertussen werden de boeren rijker en rijker. Ze verkochten hun gewassen op de zwarte markt of ruilden ze bijvoorbeeld voor een fiets. Een van de boeren uit onze straat beweerde dat een dief een grote zak graan gepikt had en weggesleept. Je kon de graantjes volgen tot in het centrum van Rollegem. Maar in werkelijkheid had de boer het graan op de zwarte markt verkocht en zelf wat graan gestrooid … Als kind moest ik ook eens naar de zwarte markt om er bloem te kopen. Maar de bloem bevatte plaaster en was daardoor niet te vreten.

In de winter van 1943 waren er nergens nog steenkolen te verkrijgen om ons warm te houden. Daarom gingen we stiekem bomen omzagen in de sneeuw. We namen een ladder mee, legden daar het hout op en trokken dat daarna als slee mee tot thuis. Ondertussen hoorden we ook elders mensen zagen, bijvoorbeeld in Bellegembos. Op een keer werd moeder betrapt. Ze had het hout verstopt op zolder, maar de gendarmerie uit Moeskroen kwam kijken. Er was geen trap naar de zolder, maar een van de gendarmes ging op tafel staan, stak zijn hoofd door het luik … en beweerde dat er niets lag. Mensen hielpen elkaar overleven. Een andere herinnering heb ik aan een Duitser op een nabijgelegen boerenhof. Op dat

hof stond ook een kar vol zeep. Wij pikten er zeep en namen die mee naar huis. We wilden nog een tweede keer buit inslaan, maar we werden betrapt door de Duitser zodat we het op een lopen moesten zetten.

BELONING NA DE BEVRIJDING

Tijdens de oorlog moest mijn vader in Duitsland gaan werken, achtereenvolgens in Keulen, Trier en Ravensburg. Vanaf daar stuurde hij geld op naar ons. Hij kon in 1942 wel even naar huis komen voor mijn plechtige communie en had koekebrood mee, dat bij ons niet te krijgen was. Daarna moest hij terug naar Duitsland en zag ik hem pas weer na de Bevrijding. Ook mijn broer moest mee met hem, maar hij was nog te jong om te werken en moest er naar de vakschool. Beiden werd bevrijd door het Franse leger. De Duitsers moesten toen hun bezittingen aan de Fransen afgeven en die werden verdeeld onder de verplicht tewerkgestelden. Daardoor kreeg mijn broer maar liefst zeven fototoestellen en twee verrekijkers mee naar huis.

In de nadagen van de oorlog sneuvelden er nog verschillende leden van de witte brigade in onze buurt. In Sint-Denijs was er een bijeenkomst van de ‘witte bende’ gepland, maar zij stootten op Duitsers. Zeven mannen werden doodgeschoten. We waarschuwden een ander lid van de witte brigade dat hij beter niet doorreed, maar hij luisterde niet en werd ook doodgeschoten.

Na de Bevrijding passeerden er colonnes met geallieerde soldaten. Wij gingen kijken en juichten hen toe met de Belgische vlag. Duitsgezinden kregen daarentegen af te rekenen met repressie. Leden van de witte bende plunderden verschillende huizen. Zo geraakte ik aan een oude fles wijn, die nog in krantenpapier uit de jaren ’20 gewikkeld zat.”

Toen Lucien 14 jaar was, verliet hij de schoolbanken en ging hij werken in de textielfabriek Motte in Moeskroen. Nu slijt hij zijn oude dag samen met zijn vrouw vlak bij de plek waar hij als kind opgroeide. Om de herinneringen boven te halen, hoeft hij alleen maar zijn vele foto’s te bekijken of de film op te zetten die Paul Castaing maakte over de bevrijding van Rollegem.

“Mijn vader had de Eerste Wereldoorlog meegemaakt en zei altijd: ‘zolang je de obussen hoort fluiten, hoef je je geen zorgen te maken.’”

Bea en Denise Van Hasten en Irma Samaille

Beleefden de

bezetting in Bellegem op de eerste rij

De tweeling Bea en Denise Van Hasten (90) en hun vriendin Irma Samaille (90) gingen alle drie naar dezelfde school in Bellegem. Hun oude dag slijten ze ook samen in WZC De Zon. Samen halen ze nog af en toe herinneringen op aan de Tweede Wereldoorlog.

CHOCOLADE

EN CORNED BEEF

Bea en Denise: “We waren 6 jaar oud toen de oorlog uitbrak. Tijdens bombardementen sliepen we altijd in de kelder van ons ouderlijk huis. Op een dag viel er een bom achter ons huis, waardoor onze kelder verzakt was. Toch bleven we daar slapen. Er kwamen zelfs mensen van de wijk Walle bij ons overnachten omdat we zo’n grote kelder hadden en Bellegem veiliger was dan Kortrijk.

Vader was spinner bij de firma Six in Moeskroen en moeder werkte bij de firma Motte in Moeskroen. Wij gingen naar school bij de nonnen. Die hingen ons wel eens met onze paardenstaart aan de kapstok om ons te straffen. Vader kwam daarover bij hen klagen. Toen we 14 werden, stopten we met de school en gingen we beiden samen met onze moeder in Motte werken. Later werd vader opgepakt door de Duitsers en moest hij verplicht in Duitsland gaan werken. Af en toe mocht hij wel naar huis komen.

Als tweeling droegen we dezelfde kleren tot we 18 jaar waren. Honger hebben we niet gekend tijdens de oorlog. De rantsoeneringszegels waren wel snel op. Moeder drukte ons op het hart dat we niet alles meteen mochten opeten en een deel van de voorraad moesten bewaren, maar dat was moeilijk. Als kind speelden we veel buiten, onder andere spelletjes waarbij je een blokje moest wegschieten of ‘katje duik’.

Dicht bij ons huis stond een Duitse legerbarak. De Duitsers hielden er ook paarden en geiten. In oorlogstijd lagen de soldaten klaar met hun geweer en durfden we nauwelijks passeren om naar school te gaan.

Op het einde van de oorlog moesten ze vluchtten en kwamen de Engelsen Bellegem binnen. We waren nieuwsgierig om hen Engels te horen spreken en kregen van hen chocolade en corned beef."

“Ik speelde vaak buiten op straat, behalve als er schoten te horen waren. Dan moest ik steeds binnenblijven van mijn ouders.”

SCHOOLSTRIJD

Irma Samaille woonde tijdens de oorlog aan de tramstatie in Bellegem. Irma: “Ook daar zaten Duitse soldaten. Mijn vader werkte in een weverij in Frankrijk, mijn moeder was huisvrouw. Ik speelde vaak buiten op straat, behalve als er schoten te horen waren. Dan moest ik steeds binnenblijven van mijn ouders. Door de oorlog kon ik een tijdje niet meer naar school in Rollegem, omdat de Duitsers daar gelegerd waren. Later mocht ik wel teruggaan. Vanaf mijn 14e ging ik werken in een zijdefabriek. In mijn vrije tijd hielp ik thuis een handje of ging ik ergens kuisen om een centje bij te verdienen.

Ik herinner me nog hoe de Engelsen het bevrijde Bellegem binnenkwamen. Ze gaven me chocolade en marsepein.”

Na de oorlog gingen Bea, Denise en Irma vaak samen dansen in Bellegem. Vooral de Chevalier en bals droegen hun voorkeur weg. Op hun oude dag genieten ze samen van de rust in WZC De Zon.

Moesten vluchten naar Zuid-Frankrijk Jean en Paul Depreitere

Na meer dan 60 jaar elders gewoond te hebben, besluit ex-Kortrijkzaan Paul Depreitere in 2023 om terug naar Kortrijk te verhuizen. Tot zijn grote verbazing herkent hij zichzelf in het stadhuis op een foto die dateert van het einde van de Tweede Wereldoorlog …

BEVRIJDINGSBLUNDER

We schrijven 4 september 1944. Kortrijk komt zwaargehavend uit de Tweede Wereldoorlog. Het centrum is veelvuldig gebombardeerd, honderden burgers zijn gestorven. De inwoners zijn euforisch als ze plots twee Amerikaanse militairen zien. Luitenant Walter Goodman en zijn chauffeur James Bentis rijden de Grote Markt op. De Kortrijkzanen denken dat het de eerste bevrijders

zijn en ontvangen hen als helden. Goodman en Bentis worden op de schouders het stadhuis binnengedragen en tekenen het gulden boek.

Tot plots het besef binnensijpelt dat de twee stomweg verkeerd gereden zijn. Ze moeten in Doornik (Tournai) zijn, maar verwarren Tournai met Courtrai. Op dat moment zijn er nog heel wat Duitse soldaten aanwezig in onze stad. Niet veel later rijdt er zelfs een Duitse colonne naar de Grote Markt. Gelukkig kunnen de feestvierders en de Amerikanen zich tijdig

uit de voeten maken … en heeft een fotograaf het tafereel vereeuwigd. Pas twee dagen later bevrijden de Britten Kortrijk.

ONVERWACHTE ONTDEKKING

Het verhaal wordt nog opmerkelijker als ex-Kortrijkzaan Paul Depreitere (89) in 2023 besluit om terug in zijn geboortestad Kortrijk te komen wonen. Op het onthaalmoment voor nieuwe inwoners herkent hij plots zichzelf op de foto van die legendarische 4 september. Paul en zijn broer Jean (94) herinneren zich de oorlog en de bevrijding nog levendig: “Samen met onze ouders en zus Monique woonden we aan het Koning Albertpark. Van 23 tot 28 mei 1940 vond vlak bij ons huis de beruchte Leieslag plaats, waarbij zo’n 3 000 Belgische militairen het leven lieten. Daardoor moesten we ons huis verlaten en naar Frankrijk vluchten.

“In de eerste euforie hadden we minder oog voor de veiligheid.”

Eerst woonden we drie weken in Cheviré-le-Rouge, een dorp in het departement Maine-et-Loire. Daarna zijn we verder gevlucht tot de Basses-Pyrénées (nu de PyrénéesAtlantiques), waar we tot september 1940 in een boerderij woonden. Ik kocht daar de typische Pyrenese baret waarmee je mij op de foto ziet. Ik heb heel mooie herinneringen aan die periode als vluchteling. Ik associeer ze met vrijheid. We werden er warm ontvangen en ik paste er op de koeien. Op de hooizolder sliepen er ook Franse soldaten die gevlucht waren uit de Elzas, waar we telkens samen mee aten.”

GAT IN DE GEVEL

Jean en Paul: “Toen we terugkeerden naar Kortrijk, was ons huis ferm beschadigd. Een obus was in de zijgevel ingeslagen en had er een immens gat veroorzaakt. De meubels waren geplunderd en we vonden er achtergelaten Belgische militaire uniformen. We herstelden ons huis in de mate van het mogelijke, maar ook later in de oorlog werd het nog verschillende keren getroffen, met weggerukte dakpannen en kapotte ruiten tot gevolg. Gelukkig was onze kelder gebetonneerd en verstevigd met multiplexplaten, die een firma uit de streek daar gelegd had om uit de handen van de Duitsers te blijven. Je voelde wel steeds de kelder meewiegen tijdens de bombardementen.

KIND ZIJN IN DE OORLOG

Jean en Paul: “Een van de grotere bombardementen vond plaats op 21 juli 1944. Een Lancaster bommenwerper van de geallieerden stortte vlak bij ons huis neer en daar viel ook nog eens een bom op. Een andere bom explodeerde pas 21 dagen na dat bombardement. Na elk bombardement raapten we als kind ook schrapnels.

Als kind zagen we overal ‘speelgoed’. Zo hadden we eens in Vichte bij enkele kapotgeschoten tanks onze zakken gevuld met munitie. Eens thuis, openden we die munitie. Het kruit zag eruit als mini-spaghetti. Heel leuk om dat in brand te steken en te laten ontploffen. Daar konden we ons een hele middag mee amuseren.”

Ze lieten de brug aan ons huis ontploffen. Kort daarna zagen we aan de overkant van de Leie Poolse militairen. Enkele Kortrijkzanen maakten eigenhandig een brug met balken, zodat we hen konden begroeten. Om terug te keren, durfden velen niet meer over de krakkemikkige brug. Ze maakten liever een omweg via het centrum. In de eerste euforie hadden we minder oog gehad voor de veiligheid”, zeggen de broers met een knipoog.

“Eens thuis, openden we de munitie. Het kruit zag eruit als minispaghetti. Heel leuk om dat in brand te steken en te laten ontploffen. Daar konden we ons een hele middag mee amuseren.”

KNALFEEST

Jean en Paul: “Op de dag waarop de foto genomen werd, vierde Paul net zijn tiende verjaardag. Al snel kwam het besef dat de Duitsers nog in Kortrijk aanwezig waren.

De twee dagen nadien bestookten de geallieerden en de Duitsers elkaar nog regelmatig met artillerie en hoorden we de obussen over ons huis suizen. Pas op 6 september werd Kortrijk definitief bevrijd. Kort nadien logeerden er ook een tijdje Amerikaanse militairen bij ons thuis. Zij wezen ons erop dat een voorwerp dat we ergens opgeraapt hadden en dat al een tijdje bij ons thuis lag, eigenlijk een antitankmijn bleek te zijn. Dat was wel even schrikken! Gelukkig is het goed afgelopen. Na de oorlog hebben we ons huis volledig gerestaureerd en zijn mijn ouders er tot hun dood blijven wonen.”

Paul is de jongeman met de baret en het vlagje voor de jeep.

De Bevrijding

Na de landing in Normandië in juni 1944 en de bevrijding van Parijs in augustus hoopten de Kortrijkzanen op een snel doorstoten van de geallieerde troepen. 4 september 1944 was het eindelijk zover, de eerste geallieerden reden Kortrijk binnen.

Luitenant Walter Goodman en zijn chauffeur James Bentis reden nietsvermoedend de Grote Markt van Kortrijk op, niet bewust van de historische betekenis van hun maneuver.

Eigenlijk waren ze op weg naar Doornik (Tournai) en kwamen ze per ongeluk in Kortrijk (Courtrai) terecht. Eerder op de dag was het Schepencollege opnieuw samen gekomen en poogde men onder leiding van burgemeester Mayeur de orde te bewaren.

Toch was niet alle gevaar geweken. De volgende dag drong een colonne Duitse soldaten de stad weer binnen en bemachtigde een aantal Leiebruggen. Dankzij hardnekkige weerstand van het Kortrijkse verzet konden de Duitsers teruggedrongen worden.

Uiteindelijk was de stad op 6 september helemaal bevrijd. Na vier lange jaren van bezetting konden de Kortrijkzanen zich opnieuw bewegen in een vrije stad.

Op de 1e verdieping van het historisch Stadhuis hangt als stille getuige een foto van de opmerkelijke en ‘toevallige’ bevrijding door luitenant Walter Goodman.

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.