KORTRIJK
IN HET VIZIER Herinneringen aan WO II
KORTRIJK IN HET VIZIER - Herinneringen aan WO II | 1
COLOFON Een realisatie van: Team Communicatie/Protocol | Stadsmarketing & Toerisme Interview: Bart Vancauwenberghe | Luc Demiddele (Isi Birnberg) Vormgeving: Team Communicatie stad Kortrijk Foto’s: Kattoo Hillewaere | Patrick Holderbeke (p.40) | David Legreve (p. 66) | Beeldbank Stad Kortrijk | Archief familie Mattelaer | Archief De Gazette van oud Cortrycke | Verzameling Luc Soens | Archief Michel Faillie Foto cover: 26 maart 1944: 2 jongens poseren op het puin van hun verwoeste woning. (Beeldbank Stad Kortrijk) Geraadpleegde werken: J. Vanbossele. Kortrijk tijdens de Tweede Wereldoorlog. Kroniek naar het dagboek van Robert Mattelaer. Kortrijk, 1988 | V. Lambert, I. Debuck. Friendly fire boven Kortrijk. 1944. Kortrijk, 2004 | De Gazette van oud Cortrycke Met dank aan: alle getuigen | Greet Verschatse | familie Mattelaer | familie Buysschaert | Marc Van Lerberghe | De Gazette van oud Cortrycke Uitgave: mei 2019 Verantwoordelijke uitgever: Vincent Van Quickenborne, Grote Markt 54, 8500 Kortrijk 2 | KORTRIJK IN HET VIZIER - Herinneringen aan WO II
KORTRIJKZANEN GETUIGEN OVER WO II Dankzij de bloeiende vlasnijverheid, de textielindustrie en de houtbewerking, die zich sterk mechaniseerden en vooruitstrevend werkten, was Kortrijk aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog een welvarende stad. Net als tijdens de Eerste Wereldoorlog kreeg Kortrijk opnieuw een belangrijke logistieke functie. De nabijheid van de luchthaven van Wevelgem en het rangeerstation maakten van Kortrijk een geliefkoosd doelwit. Tussen 23 en 28 mei 1940 lieten al meteen 90 mensen het leven door Duitse bommen. De bomkapel aan het Rotershof in de Sint-Elooisdreef is daar nog een stille getuige van. Tijdens de lange jaren van Duitse bezetting deed zich een grote schaarste voor van allerlei producten. Kolentransporten werden geplunderd, de wintervakantie werd ingevoerd en de verwarmde Schouwburgzaal werd opengesteld. Daarnaast was het net zoals in andere steden niet evident om aan aardappelen te komen. Ze werden al in 1940 gerantsoeneerd. Vanaf 1942 gingen de Duitsers nog een stap verder. De verplichte arbeidsdienst in Duitsland trof talrijke stadsgenoten. Velen doken onder en sloten zich aan bij het verzet. Maar het ergste moest dan nog komen. De geallieerden bombardeerden systematisch de aanvoerlijnen van de Duitsers. Helaas waren hier vooral burgers het slachtoffer van. Een eerste groot bombardement vond plaats in 1943. Er vielen in Kortrijk 56 doden en meer dan 100 gewonden te betreuren samen met vernielingen in de Slachthuisstraat, Filip van Elzaslaan, Wolvenstraat en Bruyningstraat. De zwaarste raids kwamen er aan in 1944. In totaal kwamen maar liefst 430 mensen om het leven, waarvan 250 bij het grote bombardement van 26 maart 1944. Er werden 1850 gebouwen vernield waaronder de Grote Hallen, Sint-Michielskerk, de Post en het Stationsgebouw. De stad kreeg na de oorlog een totaal ander uitzicht. Gelukkig bleven de Broeltorens en de omgeving Begijnhof grotendeels gespaard. Sommige Kortrijkzanen kunnen zich de diepe trillingen van naderende, zwaar geladen vliegtuigen nog voor de geest halen alsof het gisteren was. Ze herinneren zich de nachtelijke lichtflitsen gevolgd door talrijke voltreffers. In dit magazine vertellen Kortrijkse burgers die het allemaal zelf meemaakten hoe ze die donkere, bange dagen van de Tweede Wereldoorlog hebben beleefd. Ik wil iedereen danken die aan dit magazine heeft meegewerkt. In het bijzonder de 38 moedige getuigen die de herinneringen van toen met ons willen delen. Veel leesplezier.
Vincent Van Quickenborne burgemeester
KORTRIJK IN HET VIZIER - Herinneringen aan WO II | 3
JEAN MATTELAER RAAKTE GEFASCINEERD DOOR OORLOGEN TIJDENS DE BOMBARDEMENTEN Als de term ‘levende encyclopedie’ nog niet was uitgevonden, was hij ongetwijfeld bedacht voor Jean Mattelaer. De net negentigjarige man die enorm gepassioneerd is door de SintMaartenskerk en er ook vlakbij woont, herinnert zich nog haarscherp talrijke gebeurtenissen uit de oorlogsperiode. Door de Tweede Wereldoorlog raakte hij
“Tijdens de oorlog leerde je zwijgen…” gefascineerd door oorlogen en volgde hij ook nadien wereldwijd alle oorlogen op de
4 | KORTRIJK IN HET VIZIER - Herinneringen aan WO II
voet. “Ik heb gruwelijke taferelen gezien, maar zat ook urenlang met mijn broer te discussiëren over welk type van vliegtuigen zoal boven ons huis vloog…” Jean Mattelaer werd op 9 januari 1929 geboren en is een zoon van dokter Robert Mattelaer en Yvonne Depreitere. Het gezin woonde in de Jan Breydellaan toen de oorlog uitbrak. Jean ging toen naar school in het Sint-Amandscollege. Zijn vroegste herinneringen dateren van 1933.
Wereldexpo “Elke week bladerde ik toen in het weekblad ‘Zondagsvriend’. Op een dag stond daar een foto in van de beruchte
Rijksdagbrand, die vermoedelijk door iemand met communistische sympathieën werd gesticht als reactie op de benoeming van Adolf Hitler tot kanselier van Duitsland. Dat is me altijd bijgebleven, net als het dodelijke ongeval dat Koning Albert I één jaar later had toen hij in Marche-lesDames van de rotsen viel. Ik heb altijd een brede interesse gehad voor alles wat zich in de wereld afspeelde. Toen ik in 1935 met mijn ouders mee mocht naar de Wereldexpo in Brussel was dat voor mij dan ook één groot feest. Twee jaar later ben ik er gedurende een lange tijd treurig om geweest dat ik hen niet mocht vergezellen naar de Wereldexpo in Parijs. Intussen kon ik al goed lezen en las ik over de Tweede
Sino-Japanse Oorlog, het bombardement op het Baskische stadje Guernica (op 26 april 1937, waarbij Franco de Duitsers onder de arm nam nadat aanvallen op Madrid een jaar eerder waren mislukt), de zelfvernietiging van de Duitse boot ‘Graf Spee’ in Montevideo, enzovoort.” Vanaf 1938 begonnen ook de mensen in België wat nerveuzer te worden omwille van de nakende oorlogsdreiging. “Door de gefaseerde mobilisatie van het Belgisch leger wisten we dat er iets op til was. Toen Frankrijk en Engeland op 1 september 1939 de oorlog verklaarden aan de Duitsers nadat die Polen binnengevallen waren en Oostenrijk hadden geannexeerd, werden de messen verder gescherpt. De Duitsers trokken een verdedigingslinie (Siegfriedlinie) op van de Nederlandse tot de Zwitserse grens, het Franse (Maginot Linie) en Belgische leger trokken gelijkaardige linies op. Voor België was het Albertkanaal een belangrijke verdedigingslinie: bijna alle bruggen erover werden opgeblazen om de Duitse invasie te stuiten, maar nadat de Duitsers het fort Eben-Emael hadden ingenomen en zo toch het kanaal konden oversteken, kon de vijand toch doorbreken. Dat kwam ook omdat twee bruggen over het Albertkanaal intact waren gebleven en de vijand parachutisten had ingezet.”
Bloemen voor grootmoeder Op 10 mei 1940 brak de hel dan los. “Het begon ’s morgens vroeg, de zon scheen, maar door de laag overvliegende vliegtuigen wist mijn vader dat het oorlog was. Dat werd ook bevestigd door de radioberichten, die meldden dat de Duitsers Eben-Emael bezet hadden. Ik ging die dag naar school, maar we kregen al snel de melding dat we weer naar huis mochten. Dat deed ik niet: ik trok naar de Grote Markt, waar groepjes soldaten rustig stonden te keuvelen, terwijl ze hun geweren rechtop hadden gezet en tegen elkaar lieten aanleunen. Het viel me op hoe kalm iedereen was, er was absoluut geen sprake van paniek.” In de namiddag ging Jean samen met moeder Yvonne naar zijn grootmoeder, die uitgerekend die dag haar verjaardag vierde. “We gingen bloemen kopen voor mijn oma en hoorden dat 27 bombardementsvliegtuigen in aantocht waren. Ik zag ze overvliegen en wist precies om welk type vliegtuigen het ging. Kort
daarna werd de luchthaven van Wevelgem gebombardeerd, net als de meubelfabriek van De Coene, die volledig afbrandde. Er was ook een brand in de Vanden Peerenboomlaan. De gebeurtenissen hadden wel indruk op mij gemaakt, want ik wou ’s avonds niet meer eten.” Jean was ook getuige van een luchtgevecht tussen een Franse tweedekker en een Duits vliegtuig. “Het vliegtuig stortte neer in Zwevegem, terwijl de piloot nog tijdig zijn parachute had kunnen trekken en in Hulste landde. Daar zouden ze hem dan doodgeslagen hebben.”
Kanonnen en vrachtwagens onder de bomen Jeans moeder Yvonne had al snel het gevoel dat de oorlog lang zou duren, net zoals dat tussen 1914 en 1918 het geval was. “Dag per dag hoorden we het gedonder van de naderende kanonnen, tot er op 27 mei een eerste (lichte, maar
op de kaart. We wisten heel goed wie zich waar bevond en welke troepen het hard te verduren kregen. Stiekem luisterden we regelmatig ook naar de Engelse radio, hoewel er nogal wat ruis op de verbinding zat. De Duitsers mochten absoluut niet te weten komen dat we dat deden: werd je op heterdaad betrapt, was de kans groot dat je nooit je huis terug zou zien.” Jean volgde ook de Noord-Afrikaanse veldtocht met veel interesse, die voor Duitsland aangevoerd werd door maarschalk Rommel. “Het zou Hitler later berouwen dat hij – op de vooravond van D-Day – nooit naar Rommel geluisterd had. Hitler was ervan overtuigd dat de invasie van de geallieerden zou plaatsvinden bij het Nauw van Calais, vlakbij de kliffen. Rommel wist dat dat praktisch onmogelijk was, omdat de geallieerden daar amper mogelijkheden hadden om te ontschepen. Maar Hitlers wil was wet, hij dreef zijn eigen gedacht door. De geallieerden hebben daar handig op ingespeeld met
“Dag per dag hoorden we het gedonder van de naderende kanonnen, tot er op 27 mei een eerste obus viel op het Marie-Joséplein.” toch gevaarlijke) obus viel op het MarieJoséplein. Daardoor liepen we voor het eerst naar de kelder. Dezelfde morgen vlogen Engelse vliegtuigen over onze buurt. Ze lieten bommen vallen in onze straat omdat de piloten de vrachtwagens van het Duitse leger hadden ontdekt. Die stonden geparkeerd onder de lindebomen. Een huis aan het begin van de Jan Breydellaan werd getroffen door een bom, gelukkig bleef de schade beperkt.” “In de Leeuw Van Vlaanderenlaan werd een vrachtwagen getroffen, waarna die volledig uitbrandde. In het Groeningepark verloren vijf Duitse soldaten het leven. Ze werden begraven op het Plein. Hun helmen werden op de graven gelegd, niemand durfde die aanraken of wegnemen.” Toen het iets rustiger werd in de Groeningestad volgde de familie Mattelaer de oorlog op de voet, op een originele manier. “In onze badkamer, waar de muren van plaaster waren, hadden we een kaart van Rusland opgehangen. Via de radioberichten volgden we de situatie nauwgezet op en plaatsten dan speldjes
een enorme afleidingscampagne. Die heeft uiteindelijk zijn vruchten afgeworpen.” Intussen mochten Jean en zijn vrienden weer naar school. Het Sint-Amandscollege was voor minstens één derde bezet door de Duitsers. “Die sliepen en aten daar, gebruikten de ruimtes als opslagplaats. We hebben nooit miserie gehad met hen, dat waren mensen als jij en ik.”
4 september 1943 Jean zag dat het Amerikaanse leger een andere aanpak dan het Engelse hanteerde. “Waar de Engelse vliegtuigen allemaal apart over de stad kwamen, vlogen de Amerikanen in groepen van 25 vliegtuigen. Met mijn broer discussieerde ik over welk type vliegtuigen het ging. Zo zagen we Spitfires laag boven de huizen vliegen. De Duitsers boden op dat moment amper nog weerstand, ze konden nog maar weinig doen. De Amerikanen dropten hun projectielen helaas wel vrij achteloos. Hun Marauders of Mitchells dropten in twee à drie minuten tijd verschillende bommen in de nabijheid van de Pieter Tacklaan tot aan de Boudewijn IX-laan. Er was veel schade aan
KORTRIJK IN HET VIZIER - Herinneringen aan WO II | 5
“Alle deuren en ramen van het Sint-Amandscollege waren stuk, de gebouwen waren onbewoonbaar. We hadden toen eigenlijk een heel lange vakantie. Erg vond ik dat niet: dan kon ik de oorlog van ’s morgens tot ’s avonds op de voet volgen.” de huizen, maar vooral: er vielen 64 doden. We hoorden bombardementen dikwijls van ver aankomen, het leek telkens wel een onweer dat uit de verte kwam aangerold.”
Immense ontploffing Op 18 maart 1944 waren de Duitsers al aan de verliezende hand. Toch moest het ergste voor Kortrijk toen nog komen. “Elke avond en nacht hoorden we Britse vliegtuigen overkomen. Dat waren Lancasters, viermotorige bombardementsvliegtuigen die allemaal apart over de stad vlogen om bepaalde punten te bombarderen. De Engelsen en Amerikanen wisselden elkaar af, want overdag was het de beurt aan de Amerikanen. Die hebben toen trouwens ook verschillende steden in Duitsland onder vuur genomen: Frankfurt, het Ruhrgebied,… De havenstad Hamburg werd zelfs zes nachten op rij bestookt. Het was er zo heet dat de bomen door de warmte ontwortelden.” Telkens Engelse vliegtuigen over Kortrijk vlogen, trok Jean met zijn broer naar de tweede verdieping om het spektakel te bekijken. “We waren nieuwsgierig om te weten uit welke richting de vliegtuigen kwamen. Op een bepaald moment hoorden we een ongelooflijke ontploffing, toen een bom van liefst 4000 kg viel vlakbij de Burgemeester Vercruysselaan, in de weide. Daar werd na de oorlog de SintMaartenskliniek gebouwd. Toen we twee dagen later gingen kijken, zagen we er een immense krater met een doorsnede van ongeveer twintig meter.” Vanaf die bewuste 18 maart was het voor de kinderen opnieuw onmogelijk om naar school te gaan. “Alle deuren en ramen van het Sint-Amandscollege waren stuk, de gebouwen waren onbewoonbaar. We hadden toen eigenlijk een heel lange vakantie, die zou duren tot na de bevrijding. Erg vond ik dat niet: dan kon ik de oorlog van ’s morgens tot ’s avonds op de voet volgen.”
6 | KORTRIJK IN HET VIZIER - Herinneringen aan WO II
26 maart 1944 Terwijl Jeans vader op 26 maart op de radio Winston Churchill een discours hoorde voeren over het tweede front, gingen de kinderen en moeder snel schuilen in de kelder. “Die bewuste Passiezondag was een verschrikking voor het stadscentrum. Daarbij kwamen zo’n 250 mensen om het leven. De dag daarna zijn we in de Toekomststraat geweest, waar de familie van mijn vrouw een wasserij had. In die straat kwamen toen drie zonen en de meid om in het gezin van dokter Bourgeois. Eigen aan die periode was dat mensen vlak na een bombardement allerlei zaken probeerden te stelen. We zagen hoe een vrouw op het puin liep met lakens in de handen, maar dat lieten de Duitse soldaten niet toe.”
10 mei 1944 Het was een periode waarin je je best niet alleen op straat begaf, want de Amerikanen schoten vanuit hun vliegende forten op alles wat bewoog. “De geallieerden speelden toen graag met de voeten van de Duitsers, leek het wel. Op 10 mei bombardeerden ze het station en bliezen een trein op die vol Duitse soldaten (die terugkeerden van het front) zat. Daar zijn toen enorm veel slachtoffers gevallen. Op 15 mei was ik met mijn broer in het Begijnhof toen de Amerikanen het gemunt hadden op Marke.”
20 en 21 juli 1944 Daags nadat Claus Schenk von Stauffenberg vergeefs een aanslag op Hitler probeerde te plegen en uiteindelijk zelf gefusilleerd zou worden, vond het dubbel bombardement op Kortrijk plaats. “Dat was in de nacht van 20 op 21 juli. De stad werd toen telkens 15 à 20 minuten lang onder vuur genomen, met een pauze die ongeveer even lang duurde. Achteraf heb ik vernomen dat de geallieerden het toen vooral gemunt hadden op het telefonisch centrum van België en Noord-Frankrijk, dat zich ondergronds in
de postgebouwen in de Doorniksestraat bevond. Die nacht heeft onze stad in een poel van verdriet ondergedompeld.”
Plunderingen Op het einde van de bezetting stond Jean te kijken naar de aftocht van het Duitse leger. “Dat was echt een trieste bedoening, die mensen waren volledig gedesillusioneerd. Honderden soldaten trokken te voet, of op een fiets met lekke
“Graatmagere, bleke mensen kwamen terug van werkkampen in Duitsland.” banden, door de straten.” Ook de bevrijding maakte veel indruk bij hem. “Het was toen elke dag een drukte van jewelste aan het station. Graatmagere, bleke mensen kwamen terug van werkkampen in Duitsland. Ook mensen die zich hadden aangesloten bij de Duitsers keerden terug maar ze kregen een ontvangst die hen lang zou heugen, en niet in positieve zin. Het was ook een periode waarin tal van winkels werden geplunderd. Op Overleie werd een boek- en krantenhandel in de fik gestoken. In onze straat gooiden ze een piano uit het raam van een woning en ook de gebouwen van een textielfabriek werden leeggeroofd. Ik zag alles gebeuren, maar zei niets. Tijdens een oorlog leerde je zwijgen…” Geruime tijd na de oorlog huwde Jean met Nicole Madou. Ze kregen drie kinderen en negen kleinkinderen en bewonderen vanuit hun appartement in de Sint-Maartenskerkstraat elke dag de grandeur van dit prachtige gebouw. Jean volgt sinds de Tweede Wereldoorlog met grote interesse elke andere oorlog in onze wereld. De Koreaanse oorlog, de Golfoorlog, Vietnam, de zesdaagse oorlog in Israël, de Falkland-oorlog: niets ontsnapt aan zijn aandacht.
HET RODE KRUIS De kwelling van de oorlog bracht anderzijds ook solidariteit onder de mensen op gang. Bijvoorbeeld ontstond onder de koepel van het Rode Kruis een groep van ‘puinruimers’ die in actie kwam na elk bombardement. De stad was ingedeeld in compartimenten. Zo had je bijvoorbeeld de reddingsdienst Voorstraat waar onder andere Jaak Mattelaer en Jef Coornaert deel van uitmaakten. Met een specifieke armband om mochten ze officieel helpen, dit om het onderscheidt te maken met plunderaars en rovers die na de bombardementen van de opportuniteit gebruik zouden maken. Ook konden ze opgeroepen worden om op andere plaatsen andere taken, waaronder blindgangers op te ruimen, uit te voeren dit over het ganse grondgebied. Hubert Mattelaer, die arts was, droeg een andere armband met officiële band van het rode kruis, met zijn handtekening en de officiële stempel van de Duitse overheid, zo kon hij vrij circuleren in zijn functie van artsmedewerker Rode Kruis. Hij moest die dragen samen met de andere armband arzt – arts. Hij kon beschikken over een wagen op persgas (Rutabagas) die hij deelde met een handelaar. De grootste opvang gebeurde in de Kortrijkse ziekenhuizen, met voornamelijk het OLV Hospitaal.
KORTRIJK IN HET VIZIER - Herinneringen aan WO II | 7
“Iedereen liep toen eigenlijk met een knorrende maag rond.” echt zware werk. Omdat ik in de Kortrijkse vakschool leerde voor mecanicien, werd ik vooral ingeschakeld om de olie van de voertuigen te verversen en bij het aan- en afhaken van aanhangwagens. Op die aanhangwagens werden telkens de bommen geladen, nadat die gelost werden uit het station van Saint-Omer, al kregen we dat nooit met eigen ogen te zien.” “Als je rondliep in Wizernes was het altijd oppassen geblazen, want het was een stad die in het vizier van de geallieerden lag. Zeker de Engelse vliegtuigen beschikten over stille motoren die je amper hoorde draaien. Regelmatig eens naar boven kijken was de boodschap.”
NORBERT MESSIAEN MOEST VOOR DE DUITSERS WERKEN IN HET FRANSE WIZERNES Norbert Messiaen komt uit een gezin van zes kinderen, waarvan vader Georges tijdens de Eerste Wereldoorlog door de Duitsers werd opgeëist om te gaan werken in de Noord-Franse stad Sedan. “Hij moest toen vooral in de bossen bomen zagen, waarvan het hout vermoedelijk werd gebruikt om loopgraven mee te bouwen. Mijn oudste broer, Robert (°1912), was kort voor het begin van de oorlog geboren, tijdens de oorlog beviel mijn moeder van mijn tweede broer Rudolf (°1917).” Zelf was Robert 14 jaar toen de Tweede Wereldoorlog begon. “Rudolf was toen soldaat bij de cavaleriesoldaten (karabiniers) en werd één jaar krijgsgevangen gehouden in OostPruisen. Toen hij terug kwam, was zijn rug ernstig aangetast door al de insecten die daar zaten. Zelf hebben we eigenlijk
8 | KORTRIJK IN HET VIZIER - Herinneringen aan WO II
veel geluk gehad. We woonden op dat moment in Bissegem. In 1941 kwam de oorlogsburgemeester, op gevaar voor eigen leven, ons waarschuwen dat we zo snel mogelijk moesten vluchten naar Frankrijk. Robert anticipeerde op het feit dat hij anders toch zou worden opgepakt en ging als vrijwilliger werken voor de firma Simons uit Keulen, die instond voor de aanleg van de spoorwegen tussen Duitsland en Polen. Hij was er graag gezien door ingenieur Fritz Klingspor en ontdekte al snel dat de oudere generaties Duitsers volledig tégen de oorlog waren. Alleen mochten ze dat niet luidop zeggen…”
Mecanicien De rest van het gezin trok naar Wizernes, vlakbij de Franse stad Saint-Omer. “Ik was een frêle jongen en werd gespaard van het
Honger Norbert herinnert zich vooral het continue hongergevoel van tijdens de oorlogsjaren. “Iedereen liep toen eigenlijk met een knorrende maag rond. Eigenlijk had ik nog geluk, want het gebeurde wel vaker dat Duitsers wat van hun middagmaaltijd spaarden voor mij ’s avonds. Dergelijke gebaren kon ik wel appreciëren, want als jonge snaak had ik eigenlijk nooit genoeg gegeten. Om af en toe nog iets extra achter de kiezen te kunnen stoppen, deden we toen aan ruilhandel met boeren uit de streek: we gaven hen tabaksbladeren en kregen er graan, boter of iets anders voor in de plaats.” Zelf liep Norbert Messiaen amper fysieke averij op tijdens WO II. “Naar het eind van de oorlog toe werd ik in mijn nek geraakt door een losgekomen stukje metaal van een lichte bom, waardoor ik hevig bloedde. Ik had het eigenlijk niet echt gevoel en zag het bloed pas van mijn lijf stromen toen anderen me erop attent maakten. Meer dan een litteken heeft het me gelukkig niet opgeleverd.” De oorlog fnuikte de plannen van vader Georges om als zelfstandige te beginnen. “Hij had graag machines verkocht aan de kartonindustrie, maar door de oorlogsschade waren die machines eigenlijk herleid tot oud ijzer. Zelf ging ik na de oorlog weer in Bissegem wonen en ging ik werken bij een montagebedrijf in Heule”, besluit Norbert, die als 92-jarige nog altijd heel vitaal door het leven gaat.
CHRISTIAAN VANNESTE “TOEN WE LICHTPOTTEN ZAGEN, WISTEN WE GENOEG” “Voor tieners zoals ik was het eigenlijk best wel boeiend, al waren we natuurlijk ook wel bang.” Christiaan Vanneste is een enthousiast bewoner van woonzorgcentrum Ter Melle in Heule. De oorlogsjaren beleefde hij in Sint-Eloois-Winkel, waar hij al bij al weinig hinder ondervond tijdens vijf woelige jaren. Christiaan Vanneste werd in 1931 geboren als eerste kind van vader Achiel en moeder Zoë Masschelin. Een jaar later kwam zijn zus, Monique, ter wereld. “De naam Monique was toen razend populair”, lacht Christiaan. “Ook mijn latere vrouw en schoonzus droegen die naam.” De latere houtbewerker woonde in SintEloois-Winkel toen de oorlogsgruwel begon. “Alles startte toen de Duitsers de luchthaven van Wevelgem bombardeerden”, herinnert hij zich nog. “Het Belgisch leger had trouwens geen kans toen de Duitsers ons land binnendrongen, ze waren amper voorbereid. Logisch dat ze zo snel, na achttien dagen, capituleerden. In onze gemeente, tien kilometer verderop, bleef het vrij kalm. Zo konden we eigenlijk naar school blijven gaan, al hadden ze daar
wel een primitieve schuilkelder voorzien als het alarm afging. In bepaalde periodes hebben we toch dagelijks even in die kelder verbleven. Eerlijk gezegd, moet ik bekennen dat ik dat niet eens zo erg vond, want op zulke momenten hadden we uiteraard geen les. Voor tieners zoals ik was het eigenlijk best wel boeiend, al waren we natuurlijk ook wel bang.”
Winterhulp Honger leed Christiaan niet. “Mijn ouders beschikten over een stuk land, waar we onder meer groenten en aardappelen teelden. Terwijl mijn moeder thuisbleef om voor de kinderen te zorgen, kon mijn vader aan de slag blijven als vlasser. Hij werd aangesteld als oorlogsburgemeester en kon daardoor voor veel mensen uit onze gemeente winterhulp regelen. Bovendien heeft hij ervoor gezorgd dat jongeren die werden opgeëist om in Duitsland te gaan werken, toch werden vrijgesteld.”
voorbodes van de bombardementen die zouden volgen. In Sint-Eloois-Winkel zijn er amper bommen gevallen, al vielen er wel dodelijke slachtoffers tijdens één incident. Eén van de vliegtuigen moest bommen laten vallen en deed dat op een veld, om te vermijden dat er mensen geblesseerd zouden raken of gedood zouden worden. Helaas kon de piloot niet vermijden dat het projectiel op een bewoond landelijk huisje viel, waardoor het toch een menselijk drama werd.” Na de Tweede Wereldoorlog ging Christiaan naar de vakschool, waar hij leerde voor meubelmaker. “Ik heb vervolgens heel mijn leven als houtbewerker gewerkt, bij verschillende firma’s in de streek zoals Lefevere en Vandeleene, een bekende Kortrijkse fabrikant van biljarttafels.” Hij huwde met Monique Vanmarcke, met wie hij drie kinderen kreeg: Marianne, Joost
“Een vliegtuig moest bommen laten vallen en deed dat op een veld, om te vermijden dat er mensen gedood zouden worden.” Ook de zware bombardementen in 1944 beleefde Christiaan letterlijk van op afstand. “Vanuit een schuilplaats bij ons huis, zagen we hoe lichtpotten de hemel kleurden, als
en Wim. Monique, die afkomstig was van Heule, stierf in 2012.
KORTRIJK IN HET VIZIER - Herinneringen aan WO II | 9
ALBERT DELAERE IS DE LAATSTE OUD-STRIJDER VAN WO II UIT HEULE “Ik heb een jaar ondergedoken geleefd in een kelder in Sente.”
bepaalde gebeurtenissen uit de Tweede Wereldoorlog nog haarscherp voor de geest halen. Een boeiend verhaal van vluchten, onderduiken en de goedheid van Rode Kruis-medewerkers.
Op 19 januari vierde Albert Delaere zijn 102de verjaardag. Ondanks die gezegende leeftijd kan hij zich
Albert Delaere is de oudste man van Heule, maar ook de laatste oud-strijder van de Tweede Wereldoorlog. Hij is één
10 | KORTRIJK IN HET VIZIER - Herinneringen aan WO II
van de drie zonen van Mielke Delaere (die zijn brood verdiende als vlaswerker) en Marie Maes, die zich als huismoeder bekommerde om de zorg voor de kinderen Maurice, Georges en Albert. Ze voelde zich niet te beroerd om regelmatig de boeren in de buurt te helpen als de plant- en oogsttijd was aangebroken.
Van hot naar her Nadat ‘Berke’ zijn opleiding als meubelmaker had voltooid en zijn legerdienst had afgemaakt, werd hij opgeroepen voor een eerste mobilisatie. Hij was toen nota bene amper enkele dagen afgezwaaid. “Lang duurde dat niet, na enkele dagen mochten we alweer naar huis”, herinnert Albert zich nog. “In november 1939 werd ik opnieuw opgeroepen en nu hadden we minder geluk. We moeten eerst naar Borsbeek, maar daar was het niet veilig, dus trokken we met de bus naar Buizingen. Ook daar hadden we geen deftige bescherming, waarna we eerst naar Velzeke en later naar Tielt trokken, waar we telkens één nacht verbleven. In Ichtegem vonden we een goede beschutting in de buurt van het kasteel daar, waar ook twee grote bomenrijen stonden. Van daaruit werden soldaten gevoerd naar en afgehaald van
Na de passage in Calais kon Albert samen met twee vrienden huiswaarts keren. “De bedoeling was om via Roeselare naar Kortrijk te gaan. In Roeselare werden we evenwel tegen gehouden en kregen we de tip om via Menen te reizen. Zo gezegd, zo gedaan. Uiteindelijk kwamen we niet verder dan Dadizele. Daar botsten we op het Duitse leger, dat ons prompt krijgsgevangen nam. Te voet moesten we naar Ronse, via Kortrijk en Heule. Op dat traject hebben we verschillende keren geprobeerd om te ontsnappen, maar dat lukte niet. Omwille van onze vluchtpogingen werden we door de Duitsers gestraft. Ze staken ons op een boerderij, waar we bij de boerin emmers water moesten halen die we dan als drinken aan de Duitse soldaten moesten geven. Gelukkig zagen de Duitsers niet dat de behulpzame boerin ons een boterham met hesp gaf, telkens we een emmer gingen halen.”
Onderduiken in Sente Via de mensen van het Rode Kruis raakte ‘Berke’ uiteindelijk aan papieren om terug naar huis te keren. “Toen ze dat in Heule te horen kregen, verspreidde dat nieuws zich als een lopend vuurtje tot bij mijn verloofde, die me enthousiast tegemoet kwam gelopen. Lang waren we evenwel niet op ons gemak. In 1943 werd ik opgeëist om in Duitsland te gaan werken, nadat ze mij tijdens een omscholing hadden geleerd om aan vliegtuigen te werken. Ik zag die trip naar Duitsland absoluut niet zitten. De nacht voor ik me moest aanmelden, brachten we mijn bed, lakens en kleren tot bij een tante die in ‘Sente’ een café had. Daar heb ik een jaar lang ondergedoken geleefd. Terugkeren naar huis in die periode was een te groot risico, het gevaar bestond dat ik opgepakt zou worden. Gelukkig zijn de Duitsers me toen nooit op het spoor gekomen.” De oorlog zat nog erg vers in het geheugen toen Albert begin februari 1945
“Ik herinner me nog hoe we een klein jongetje langs de kant van de weg zagen staan. Zijn kleren hingen verscheurd aan zijn lijf, in zijn handen hield hij een stuk aluminium vast. Dat bleek afkomstig van een neergestort vliegtuig.” Eben-Emael. Ik was er ook helaas live getuige van hoe het station van Leuven door bombardementen compleet werd vernield.” Tijdens de capitulatie van het Belgisch leger, op 28 mei 1940, was Albert in Gistel. Hij ontmoette er Koning Leopold III en diens echtgenote Liliane Baels.
Weeskind met souvenir Toen de Belgische soldaten verder achteruit moesten, tot bij een colonne van de Fransen, trokken ze naar Duinkerke en Calais. “Duinkerke lag toen zwaar onder vuur. Ik herinner me nog hoe we een klein jongetje langs de kant van de weg zagen staan. Zijn kleren hingen verscheurd aan zijn lijf, in zijn handen hield hij een stuk aluminium vast. Dat bleek afkomstig van een neergestort vliegtuig, een ongeval waarbij hij zijn ouders had verloren. Hij koesterde dat brokstuk als een souvenir. We hebben hem toen meegenomen en afgezet bij de ‘nonnekes’, die zich over hem ontfermden.”
Rode Kruis “In Ronse hebben we nog eens geprobeerd om te ontsnappen. Dit keer hadden we meer geluk. We hadden ons verschanst aan een poort, waar we opgemerkt werden door een man die bij het Rode Kruis werkte. Hij nam ons mee naar huis, maakte de slaapkamer van de kinderen vrij en liet zijn kroost zelfs bij de buren slapen opdat wij in hun bed zouden kunnen rusten. Door zijn toedoen belandden we in een klooster. Ik weet nog goed hoe een van de nonnekes ons daar stond op te wachten. We kregen elk een schilmes. Toen we het klooster binnen kwamen, lag daar een immense hoeveelheid aardappelen op ons te wachten. Een Duitse officier had ons opgemerkt en wou ons weer gevangen nemen, maar dat was zonder die man van het Rode Kruis gerekend: hij zorgde ervoor dat we in de keuken konden blijven werken. Liters soep hebben we daar gemaakt, ook de Duitsers lustten die wel. Af en toe konden we zelfs wat soep geven aan de Engelse krijgsgevangenen.”
huwde met zijn grote liefde Marie-Claire D’haene. Het gelukkige koppel schonk het leven aan één zoon (Marc, geboren in 1946) en twee dochters (Christine en Sabine, respectievelijk geboren in 1947 en 1952). “Ik zocht en vond werk als meubelmaker: eerst bij de gebroeders Lannoo in Marke, later bij Georges Desimpelaere in Heule). Nadien kwam ik als schrijnwerker terecht bij onder meer Folens, Jozef Vandenbussche en de gebroeders Soens. Gedurende een tijdje werkte ik bij Cottyn, maar dat bedrijf ging ten onder door wanbeheer. Later ging ik aan de slag bij De Coene, waar ik twee jaar langer dan mijn pensioen werkte om de baas een plezier te doen.” Twintig jaar na hun huwelijk, overleed Marie-Claire aan de gevolgen van kanker. Berke hervond de liefde bij Irena Depypere. Zijn kinderen zorgden voor 8 kleinkinderen, 16 achterkleinkinderen en zelfs 3 achter-achterkleinkinderen. In WZC Ter Melle hoopt hij nog enkele jaartjes te kunnen genieten van voetbalwedstrijden, denksport en kaarten.
KORTRIJK IN HET VIZIER - Herinneringen aan WO II | 11
MONIQUE VANMARCKE ZAG HOE DE GESTAPO HUN HUIS CONTROLEERDE “Trillingen verwoestten onze ruiten.” Monique Vanmarcke, die nu in een serviceflat van Sint-Vincentius woont, herinnert zich het begin van de Tweede Wereldoorlog nog levendig. “We woonden in Heule en waren net gaan bidden in een kapel. Toen we bij het buitenkomen een vliegende bom zagen, vluchtte iedereen in allerijl weer naar binnen.” Het was het begin van een periode die Monique, die 5,5 jaar was toen de oorlog uitbrak, niet licht zou vergeten. “Ons huis bevond zich vlakbij de spoorweg. Het gebeurde wel vaker dat we in passerende treinen het geroep van pas opgepakte mensen hoorden. Iedere trein werd beveiligd door gewapende Duitse soldaten.” Octaaf, Moniques vader en een oud-strijder van de Eerste Wereldoorlog, moest dulden dat hun woning werd geïnspecteerd om te zien hoeveel Duitsers er eventueel konden logeren. “Gelukkig was dat uiteindelijk niet
12 | KORTRIJK IN HET VIZIER - Herinneringen aan WO II
nodig. Desondanks kwam de Gestapo regelmatig controleren of niemand bij ons was ondergedoken. Dan voelden ze aan de bedden in hoeverre die nog warm waren. Mijn twee broers waren allebei op de vlucht. Mijn jongste broer, Adolf, slaagde erin uit het gezichtsveld van de Duitsers te blijven en werd nooit gepakt. Helaas was dat voor mijn oudste broer, Georges, wel het geval. Hij werd gevangen genomen en mocht pas huiswaarts keren toen hij geveld was door een gesprongen appendix. We weten nog altijd niet hoe hij toen is thuis geraakt, maar zijn kleren
gehuld om haar overleden mama te eren. “In die periode was het nog de gewoonte dat je een jaar lang zwart droeg als je in de rouw was, maar ook omwille van de oorlog was het natuurlijk een trieste periode. Ons dorp werd alleszins zwaar gebombardeerd tijdens de Tweede Wereldoorlog. Toen we voortdurend lichtflitsen aan de hemel zagen, wisten we hoe laat het was en gingen we schuilen in de kelder bij onze buren. Onder meer de kerk heeft het toen begeven. Onze ruiten barstten van de trillingen. Het heeft nadien nog lang geduurd om de kerk van Heule weer
“Het gebeurde dat we in passerende treinen het geroep van pas opgepakte mensen hoorden.” stonden stijf van de etter. Gelukkig is hij er toen wel doorgekomen.” Monique deed tijdens de oorlog haar eerste communie, volledig in het zwart
volledig op te bouwen. Toen ik in 1954 zelf huwde, gebeurde dat in een noodkerk, die ingericht was in een garage.”
DENISE BRUNEEL HOORDE DE BOMBARDEMENTEN TOT IN IZEGEM “We hebben geluk gehad.” Denise Bruneel was 12 toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak. De huidige bewoonster van een serviceflat in SintVincentius woonde toen in Izegem, waar de schade van de oorlog relatief gezien nog meeviel. “Wij konden probleemloos thuis blijven wonen, terwijl heel wat inwoners van Kortrijk elke avond werden geëvacueerd
voor de bombardementen die meestal ’s nachts gebeurden. De mensen gingen toen telkens naar de omliggende dorpen. Mijn vader Joseph werkte op dat moment in de Generale Bank in Kortrijk en kon daar elke dag probleemloos met de trein naartoe. Hij steunde het verzet, maar stond nooit op de officiële lijsten, waardoor hij nooit dreigde opgepakt te worden. Samen met mijn broer ontsprong hij ook de dans toen de Duitsers, kort voor de bevrijding, alle mannen in de kerk van Izegem opsloten. Ze verbleven toen in de kelder en
werden nooit gevonden.” Izegem bleef – letterlijk – min of meer buiten schot, “maar op momenten dat Kortrijk gebombardeerd werd, konden we dat echt tot in Izegem horen. Omdat de borstelstad eigenlijk wat gespaard werd, ben ik altijd naar school kunnen blijven gaan. Ik zat op het internaat in Tielt en kwam later in het lager onderwijs in Harelbeke terecht”, zegt de moeder van vijf kinderen, die na de oorlog naar de Budastraat in Kortrijk verhuisde.
KORTRIJK IN HET VIZIER - Herinneringen aan WO II | 13
CÉCILE CAMBIEN OVERLEEFDE HET BOMBARDEMENT VAN 26 MAART 1944 De familie Cambien werd tijdens de Tweede Wereldoorlog erg zwaar getroffen. Victor Cambien en zijn vrouw Anna Lamoral, woonachtig op Hoog Mosscher, verloren toen zes van hun elf kinderen. Cécile Cambien was de jongste telg (op de foto in de kinderwagen). Ze merkte later hoe de avond van 26 maart 1944 haar ouders, broers en zussen tekende voor de rest van hun leven. “Ik ben geboren in december 1941”, zegt Cécile. “Eigenlijk was ik te jong om te beseffen wat er die bewuste nacht gebeurde, maar door getuigenissen van de overlevenden kan ik de gebeurtenissen vrij goed reconstrueren.”
Schuilkelder helemaal ingestort We schrijven 26 maart 1944. Het is avond en de kleinste kinderen van het gezin Cambien, onder wie Cécile, liggen al onder de wol. “Als er nachtelijk alarm was, gold de afspraak dat de oudste kinderen hun jongere zussen uit bed gingen halen om ze naar de door onze vader versterkte schuilkelder te begeleiden. Zo waren Sabine en Stefaan verantwoordelijk voor mijn zus Eveline en ikzelf. Op het moment
14 | KORTRIJK IN HET VIZIER - Herinneringen aan WO II
dat wij nog onderweg waren, is de kelder helemaal ingestort. Drie broers, twee zussen en een gouvernante hadden geen enkele kans en waren vermoedelijk op slag dood.” Op het moment van de instorting stonden Céciles ouders, die fysiek ongedeerd uit het bombardement kwamen, aan de trap. “Direct nadien riepen ze de kinderen één voor één bij naam, maar niemand antwoordde. Toen beseften ze de impact van de aanslag en begon mijn moeder te bidden. Plots begon iemand te wenen en wisten ze dat er toch nog zeker iemand in leven was. Mijn broer Ignace was helemaal gekneld tussen de brokstukken van het puin. In het pikdonker was het onbegonnen werk om hem uit die benarde positie te bevrijden. Omdat het uit den boze was om ’s nachts de verlichting in te schakelen, is mijn moeder toen de hele nacht aan zijn zijde gebleven. ’s Morgens is ook hij gestorven.”
er het ergst aan toe en zweefde lange tijd tussen leven en dood. “Zelf had ik onder meer brandwonden aan mijn benen, ook mijn voorhoofd en vingers waren serieus geraakt. Maar dat verzinkt uiteraard in het niets in vergelijking met het lot van mijn vier broers en twee zussen.”
“Op één avond verloren we de helft van ons gezin.”
Alle doden en gewonden werden naar de school Onze-Lieve-Vrouw van Vlaanderen gebracht en later naar het ziekenhuis. Annie, een zus van Cécile, was
Die ene avond had een gigantische impact op het leven van Céciles ouders, maar ook op dat van haar oudere broer en zussen. “Ze waren er enorm door getekend. Annie ging voor die aanslag bijvoorbeeld naar school samen met vier zussen, waarvan er nadien maar twee meer in leven waren. Mijn zus Eveline en ikzelf waren te jong om het goed te beseffen, misschien is dat ergens ook ons geluk geweest. Mijn broer Patrick werd na de oorlog geboren.”
Bevrijding in Brussel Na het bombardement ging het gezin tijdelijk in Brussel wonen. Vader Victor had in de hoofdstad sowieso veel professionele verplichtingen als medestichter van de Kredietbank. “Ook daar hebben we nog veel tijd in de kelder doorgebracht,
schuilend voor nieuwe bombardementen. Op mijn netvlies staan wel nog beelden van de bevrijding gebrand: door het open raam stond ik met open mond te kijken hoe de geallieerden Brussel binnen kwamen.” Het gezin keerde in 1946 terug naar de thuishaven op Hoog Mosscher. “Eigenlijk was dat nog te vroeg, de heropbouw was nog lang niet voltooid, maar zus Sabine wilde graag in Kortrijk trouwen. Later heeft onze familie de Heilig Bloedkapel, die tijdens het bombardement van 10 mei 1944 werd vernield, heropgebouwd en er een gedenksteen geplaatst voor mijn broers, zussen en de gouvernante die die bewuste nacht gestorven zijn.”
Filosofie en idealisme In de daaropvolgende jaren werd in de familie nog veel gesproken over de oorlog. “Niet zozeer over de noodlottige gebeurtenissen zelf, er werden vooral veel diepzinnige gesprekken gevoerd over de zin van het leven, zelfs toen wij nog relatief klein waren. Het heeft ons allemaal een sterk gevoel voor idealisme bijgebracht, al is dat niet de reden geweest waarom ik mij vanaf 1970 politiek gaan engageren ben.”
Bovendien was er ook de zorg voor onze vier kinderen (Bart, Sabine, Jan-Frank en Sofie), die ons inmiddels acht kleinkinderen schonken.” Cécile Cambien was tot haar 73ste politiek actief. Ze zetelde van 1970 tot 1994 als onafhankelijke in de gemeenteraad van Veurne en maakte in 2012 nog een comeback als lijstduwer voor N-VA. Ze toonde vooral veel engagement voor thema’s zoals het milieu, jeugd, cultuur en cultureel erfgoed.
Cécile huwde in 1965 in Kortrijk met Jozef Maeyaert, huisarts in Veurne. Hij bouwde daar een erg drukke praktijk uit. “Zelf had ik rechten en filosofie gestudeerd, maar een eventuele carrière als advocate was niet verenigbaar met de praktijk van mijn man.
DE BLOEDKAPEL De bloedkapel stond op het eind van Hoog Mosscher. Ze herinnert aan de tijd dat Diederik van den Elzas, graaf van Vlaanderen, korte tijd op Hoog Mosscher verbleef. Hij kwam in 1148 met het heilig bloed terug uit Jeruzalem na een van de kruistochten en volgens de legende bleef hij onderweg naar Brugge op Hoog Mosscher overnachten. De bloedkapel dateerde van 1664 en werd tijdens de bombardementen van 10 mei 1944 volledig vernield. In 1961 werd een nieuwe kapel gebouwd door de familie Cambien.
KORTRIJK IN HET VIZIER - Herinneringen aan WO II | 15
FRANS DEBAILLIE GROEIDE OP IN CINEMA DE KEIZER, WAAR DUITSERS NAAR FILMS KWAMEN KIJKEN In de bioscoop met brave Duitse soldaten Frans Debaillie bouwde in Kortrijk en Menen een mooie carrière uit als gerespecteerd neus-, keel- en oorarts. Tijdens zijn laatste jaar voerde hij zelf nog duizend operaties uit. Als kind maakte hij persoonlijk mee hoe Duitse soldaten zich voorbereidden op de oorlog. “Ik was 11 toen de oorlog uitbrak en woonde toen nog in Lichtervelde, in Cinema De Keizer, de derde oudste bioscoop van het land waar tot op vandaag nog altijd films worden gedraaid. We zagen de Duitse vliegtuigen overvliegen en schuilden in huis onder een erg stevige trap. Een bom viel tussen ons huis en dat van de buren. Daarbij kwam één van die mensen om het leven.”
Tranen bij de kerstboom Frans was het derde kind uit een gezin met vier zoons en één dochter. De bioscoopaccommodatie werd door de Duitsers optimaal benut. “De soldaten kregen daar regelmatig documentaires te zien over hoe ze oorlog moesten voeren, bijvoorbeeld over hoe ze een tank moesten aanvallen. Als kind zat ik daar gewoon bij. In ons huis zaten geen Duitse soldaten ingekwartierd, maar ik herinner me nog dat die soldaten ook maar brave mensen waren. Aan de vooravond van een kerstfeest kwam een soldaat bij ons binnen, getriggerd door de kerstboom die hij zag. De man barstte toen in tranen uit: tijdens gevechten in Rusland en Engeland
16 | KORTRIJK IN HET VIZIER - Herinneringen aan WO II
waren zijn twee zonen gestorven. Hij vocht in eenzaamheid verder… Toen de Duitsers in 1944 wegtrokken, met paard en kar, waren ze dermate gedesillusioneerd dat ze allerlei materiaal, zoals geweren en verrekijkers, gewoon achterlieten…” De Gestapo was minder braaf, weet Frans
te komen, trok de gouvernante met de oudste kinderen al naar de schuilkelder. De ouders kwamen achter met de jongste kinderen. Op een dag viel er een bom op de schuilkelder, toen de ouders er nog niet aangekomen waren. De gouvernante en zes kinderen zaten er wel al, maar waren
“Aan de vooravond van een kerstfeest kwam een Duitser bij ons binnen. Hij barstte in tranen uit: zijn twee zonen waren gesneuveld.” nog. “Een oom die betrokken was bij de spionage van de bekende pater Raskin werd zonder pardon onthoofd omdat hij de pater had geholpen met het versturen van berichten naar de weerstand, met postduiven.”
Haring vermijdt honger Het gezin Debaillie trok in die periode regelmatig per fiets naar de kust, om vis te halen. “Er werd toen in de Noordzee enorm veel haring gevist, dat heeft eigenlijk vermeden dat veel Vlamingen omkwamen van de honger. De vissersboten werden van dichtbij begeleid door Duitsers, zodat ze geen kans hadden om weg te varen. De Duitsers hadden hun spergebied erg goed afgebakend.” De liefde leidde Frans naar Kortrijk. Hij huwde in 1959 met Annie Cambien, dochter uit een gezin van elf, waar vader Victor (medestichter van de Kredietbank, de huidige KBC) aan het hoofd stond. “Het gezin woonde op Hoog Mosscher en werd door de oorlog erg zwaar getroffen. Toen er weer een bombardement zat aan
kansloos. Eén van de kinderen zat gekneld en kon nog worden bevrijd, maar zou toch sterven nadat hij zijn moeder troostte met de woorden: ‘Niet huilen, mama, ik zal in de hemel op je wachten’.” (zie pagina 14)
Geliefde student Frans leerde zijn vrouw kennen tijdens hun gezamenlijke studieperiode in Leuven. Hij kwam daar terecht nadat hij in Rome wijsbegeerte had gestudeerd en was erg geliefd omdat hij medestudenten hielp om zich door hun tweede zit te worstelen. Geruime tijd na de oorlog woonden Annie en Frans eerst in de Jan Breydellaan, om later naar Hoog Mosscher te verhuizen. Ze werden de trotse ouders van drie dochters en één zoon. Dokter Debaillie stond in het ziekenhuis van Menen nog aan de wieg van de afdeling Neus-, Keel- en Oorziekten, maar focuste zich later op zijn werk in de Kortrijkse ziekenhuizen Heilig Hart en Sint-Maarten.
ROSETTE DEBAERE SLIEP MET HAAR BROER IN DE KELDER VAN HET HUIS Voor duizenden Kortrijkzanen was de Tweede Wereldoorlog een helse beproeving, waarbij ze familieleden, vrienden en kennissen zagen sneuvelen. Rosette Debaere had meer geluk. Het oorlogsgeweld ging grotendeels aan haar voorbij, al moest ze na de zware beschadigingen aan de kerk van Heule wel op een andere plaats naar de eucharistieviering.
“Eigenlijk amuseerde ik me wel in de kelder…” Rosette Debaere werd in 1938 geboren als de vijfde telg uit een kroostrijk gezin dat eigenlijk zeven kinderen (broers Roger, Frans, Georges en Germain, zussen Laurette en Georgette) telde. Eén van haar zussen, Laurette, heeft ze evenwel nooit gekend: het meisje werd drie jaar voor Rosette geboren en overleed na amper zes maanden aan de gevolgen van mazelen. “Mijn vader Remi werkte als wever, moeder Maria Seynaeve bleef thuis om op haar zes kinderen te letten”, weet Rosette.
Gevulde kinderwagen De kranige Heulse woont nog altijd in haar geboortehuis, gelegen in een kleine zijstraat van de Roeselarestraat. Ook tijdens de oorlogsjaren was dat altijd haar thuis. “Vader had de kelder ‘geschoord’,
zodat die een goede schuilplaats bood voor iedereen. Er stond ook één bed in, waar mijn jongste broer Germain of ikzelf in konden slapen. Eigenlijk vond ik het best plezant om naar de kelder te gaan: we zaten er dicht bij elkaar, maakten het gezellig. Dat klinkt misschien raar, maar ik was gewoon te jong om te beseffen wat er eigenlijk allemaal gebeurde. Mijn zus Georgette, die al wat ouder was, was wel altijd bang. Ik herinner me nog dat er een kinderwagen stond gevuld met allerlei goederen, klaar voor de dag dat we zouden moeten vluchten. Uiteindelijk is dat gelukkig nooit nodig geweest.” De familie hoorde wel de bombardementen die Kortrijk troffen, maar in Heule bleef het lange tijd rustig, tot de kerk het erg zwaar te verduren kreeg en het tijdelijk nodig was om de eucharistievieringen elders te laten doorgaan, in de buurt van het bedrijf Lecot. “Ons huis en de directe omgeving zijn eigenlijk nooit beschadigd geweest. Ook onze buren van twee huizen verder hadden een kelder, waar ik ook eens een kijkje mocht nemen. Op één of andere manier vond ik die kelders een leuke plek om naartoe te gaan.”
Verboden vruchten Rosette herinnert zich nog dat er een kruipkelder was naast het ‘pensionaat’ van
Spes Nostra, onder de bel. Veel Duitse soldaten heeft ze niet gezien. “De zeldzame keren dat het wel gebeurde, bleken dat brave mensen te zijn. Meer nog: ze boden de kinderen appels aan, maar eigenlijk mochten we die niet aannemen. Toen ik op een dag thuis kwam met in mijn zakken nog twee appels, nadat ik er al één had opgegeten, vroeg mijn moeder of ik die gestolen had. Toen ik zei dat ik die van een brave meneer had gekregen, wist ze hoe laat het was en werd ik meteen gestraft.” Rosette werkte later lange tijd voor Alberic Vermeulen, een wisselagent uit Kortrijk. “Hij werkte vanuit een café en lag tijdens de oorlog ooit drie dagen onder het puin na een bombardement. Later heeft hij elk jaar gevierd dat hij daar levend van onder is geraakt.” “Toen de bezetting eindelijk voorbij was, mochten de mensen om paardenvlees gaan, afkomstig van de zovele dieren die tijdens het geweld het leven hadden gelaten. Mijn ouders gingen toen ook kolen halen aan het station en waren uiteraard erg content dat ze al bij al vrij ongeschonden uit de oorlog waren gekomen. Ook wij, als kinderen, hadden tijdens die jaren eigenlijk niks te kort.” Rosette zou later trouwen met José Rasson, maar verloor haar man in 1979 toen hij amper 41 was. Ze leeft gelukkig samen met Mieke, haar enige dochter.
KORTRIJK IN HET VIZIER - Herinneringen aan WO II | 17
TWEELING
PAULA EN PAULETTE DEPELCHIN TROK BIJ BEGIN WO II WEG UIT KOOIGEM 18 | KORTRIJK IN HET VIZIER - Herinneringen aan WO II
“Met negen kinderen op de vlucht in het spoor van de soldaten.” Onverwacht je biezen moeten pakken en niet weten waar naartoe: het overkwam de familie Depelchin toen de oorlog in 1940 begon. Gelukkig kon het gezin veertien dagen later terug naar huis, al werden ze toen geconfronteerd met de pesterijen van een buurvrouw. “Ons moeder heeft altijd gezegd: het kan mij niet schelen. Het belangrijkste is dat ik mijn negen kinderen nog heb… en dat ons geitje nog leeft!” Op het moment dat België bij de oorlog betrokken werd, werd het in Kooigem wonende gezin van Robert Depelchin aangeraden om op de vlucht te slaan. In zeven haasten liet het gezin met negen kinderen alles achter. Onder hen: Paula en Paulette. Zij waren het zevende en achtste kind uit het gezin en vormen een tweeling, geboren op 30 december 1932.
Bed van hooi “We zijn gevlucht samen met onze buren, die een paard met kar hadden”, vertellen de zussen. “Eigenlijk wisten we in de verste verte niet waar we naartoe moesten, maar in het spoor van de soldaten ging het uiteindelijk richting Kuurne. We verbleven ook even op een boerderij in Lendelede, waar de boer zo vriendelijk was om in zijn stallen plaats voor ons te voorzien. We sliepen er op een bed van hooi, net als onze drie zussen en vier broers.” Het was een hachelijk avontuur voor het gezin. “Herhaaldelijk werd er boven onze hoofden geschoten. Op bepaalde momenten legden we ons achter de huizen plat op onze buik. Daarbij werd ik zelfs even geëlektrocuteerd door een kabel die op de grond lag”, zegt Paula.
Over lijken stappen “Als we niet achter huizen konden schuilen, moesten we – net als de soldaten – door de loopgraven (‘tranchées’) trekken”, pikt Paulette in. “Op een bepaald moment stond mijn vader in het gat van een tranchée en moest hij plaats ruimen voor een andere man, die vervolgens zonder pardon werd doodgeschoten. Vervolgens
moesten we allemaal over het lijk van die man onze tocht verder zetten. Die beelden staan nog altijd op mijn netvlies gebrand. In het tumult zijn we toen op een bepaald moment even onze jongste zus kwijt gespeeld, maar gelukkig vonden we haar snel terug.” Na veertien dagen kon het gezin terug huiswaarts keren. Daarbij moest het wel over de Leie geraken, wat niet zo eenvoudig was. “De bruggen over de rivier waren allemaal kapot geschoten, dus moest het op een andere manier. Over het water waren smalle planken gelegd. Volwassenen gingen er op hun eentje over, wij als kinderen werden op de arm van een volwassene genomen en maakten zo de oversteek.” Eenmaal terug kwamen Duitse soldaten op de deur kloppen. “Ze eisten onze oudste broer, die ook Robert heette, op om in Duitsland te gaan werken, maar hij was intussen al naar Ierland getrokken. Uiteraard mocht de vijand dat niet weten, dus diste mijn moeder het verhaaltje op dat hij al opgepakt was. Gelukkig slikten de Duitsers dat als zoete koek, anders had onze vader de plaats van onze broer moeten innemen. Nu kon hij wel bij zijn gezin blijven.”
weken op de vlucht en was doodcontent dat ons geitje nog leefde. Onze buurvrouw is na de oorlog serieus gestraft geweest omwille van haar Duitse sympathieën: ze werd kaalgeschoren en gevangen genomen. Dat zal de pastoor van Bellegem, die haar voordien regelmatig bezocht, ongetwijfeld spijtig hebben gevonden.” De zussen konden gewoon naar de meisjesschool blijven gaan, want de oorlogsdreiging in Kooigem bleef relatief beperkt. “Als we dan toch eens moesten schuilen omdat we boven Kortrijk de lichtpotten zagen, deden we dat in het kolenkot, waar onze vader een kelder had gemaakt. We hebben ook gezien hoe een Duits vliegtuig neerstortte in onze gemeente. Het gebeurde dat we water moesten oppompen, opdat de Duitse soldaten zich konden wassen. Daar zaten ook veel vriendelijke mannen tussen, die zelf ook niet om de oorlog hadden gevraagd. Regelmatig gaven ze ons wat te eten, zoals een stuk chocolade.” Wat de zussen emotioneel wel enorm getroffen heeft, zijn de vele slachtoffers die in Kortrijk zijn gevallen op Passiezondag in 1944. “Daar waren ook veel kinderen bij die, net op die dag – net als wij – hun vormsel vierden.”
Foute cafébazin
Opnieuw samen
Nog voor de oorlog begon, had het gezin Depelchin af en toe heibel met de buurvrouw. “Dat was een cafébazin die wat bijkluste als meisje van plezier. Tijdens de oorlog heulde ze mee met de Duitsers. Toen we terug kwamen van onze veertiendaagse vlucht, wachtte ons een zeer onaangename verrassing: al onze meubels stonden buiten, helemaal kapot door verschillende regenbuien. Ze hadden er ook niet beter op gevonden dan al onze kleren aan de bomen te hangen. Mijn ouders dienden dus alles opnieuw te kopen. Leuk was anders, natuurlijk, maar het kon mijn moeder niet zoveel schelen. Ze was al lang blij dat we ongedeerd allemaal terug waren gekeerd van die twee
Na de oorlog en toen ze getrouwd waren, gingen Paula en Paulette hun eigen weg. Paula huwde en kreeg samen met haar man Walter één dochter. Inmiddels verblijft ze in woonzorgcentrum Sint-Jozef, waar haar man – die nog thuis woont – haar om de andere dag komt bezoeken. Sinds een tijdje geleden heeft Paula in het rusthuis opnieuw gezelschap gekregen van haar tweelingzus, die er verblijft sinds ze haar man verloor. De kranige tweeling heeft helaas geen broers en zussen meer. Hun moeder stierf op haar 61ste aan een trombose, vader Robert leefde tot hij 95 werd.
“Mijn vader moest plaats ruimen voor een andere man, die zonder pardon werd doodgeschoten. Vervolgens moesten we allemaal over het lijk van die man onze tocht verder zetten.” KORTRIJK IN HET VIZIER - Herinneringen aan WO II | 19
“Vader had ons keldertje versterkt met treinbiels. Er werd ook een gat gemaakt naar de woning van onze buren.”
ROBERT HUYSENTRUYT HERINNERT ZICH DE CREATIVITEIT OM TE OVERLEVEN TIJDENS DE OORLOG Bang voor het akelige geronk van de vliegende forten Vindingrijkheid heeft heel wat Vlamingen de vijf barre jaren van de Tweede Wereldoorlog doen overleven. Ook de familie, buren en vrienden van Robert Huysentruyt waren heel creatief om de gruwel van de oorlog te ondergaan. Omwille van de bombardementen verhuisde Robert met zijn ouders en broer voor enkele jaren naar Zwevegem. Ze woonden op de ‘Veugelmarkt’ (nu het Volkspein) toen de oorlog losbarstte.
Het begin Roberts eerste kennismaking met de oorlog was begin mei 1940. “Ik was buiten aan het spelen toen ik plots een aantal
20 | KORTRIJK IN HET VIZIER - Herinneringen aan WO II
vliegtuigen zag overvliegen. Toen ze een duikvlucht namen, losten ze een soort ‘paternoster’ – ik wist niet dat het bommen waren – en riep ‘Nitje’, een vrouw uit het gebuurte, dat ik mij plat op de grond moest leggen en nadien bij haar moest gaan schuilen. Mijn moeder is me daar toen komen halen.”
“We kapten de bomen op de Vogelmarkt voor brandhout.” Op 10 mei 1940 ‘s avonds kreeg de meubelfabriek van De Coene het zwaar te verduren. “De volgende dag was er ‘s avonds een nieuw bombardement
waarbij vele huizen vernield werden en elf doden vielen. Op maandag 27 mei was het opnieuw prijs in de omgeving van de Doorniksewijk (twee doden). De daaropvolgende vier nachten volgden twee bombardementen op de St.-Denijsestraat en evenveel op de Pottelberg, waarbij heel wat huizen tot ruïnes werden herleid en er ook veel slachtoffers vielen. Telkens vluchtten wij toen in onze pyjama via de koer over een tralie naar de grote tuin van de familie Deprez (later Vandendriessche) en gingen daar plat op de buik liggen. Eenmaal die golf van bombardementen achter de rug was, pleegden verschillende buren overleg over hoe ze zichzelf het best konden beschermen. “Het bleek al snel dat er weinig oplossingen waren. Bij ons thuis had vader het keldertje, waarin wij niet konden rechtstaan, versterkt met treinbiels. Er was nog net genoeg ruimte om water en conserven te bewaren, maar je kon er bijvoorbeeld geen bed in zetten. We hebben toen een gat gemaakt naar de woning van onze buren, de familie Pauwels, zodat er voor beide een oplossing was als één van de huizen gebombardeerd werd. Om te vermijden dat dit gebeurde, volgden we de aanbevelingen op om ’s nachts zo weinig mogelijk verlichting te gebruiken, zodat we niet in de kijker van vijandige gevechtsvliegtuigen liepen.” Uiteindelijk reikte mijn meter een oplossing aan voor de veiligheid van mijn broer en ikzelf. Zij had een buur met een grote kelder, waarin wij – samen met enkele andere kinderen – mochten slapen. Dat hebben we vele maanden gedaan.
Spanning in het kapsalon Roberts vader, ‘Tuure’ (Arthur), was één van de kappers in de stad en had een uitgebreid cliënteel. Zeker nadat de Duitsers de stad hadden bezet, was de spanning er vaak te snijden. “Mijn vader knipte en schoor er iedereen. Zijn klanten waren zowel Duitse soldaten,
gewone burgers als collaborateurs, maar de gewone mensen waren bang om te spreken, uit angst om te worden verraden. Iedereen had toen namelijk vooral schrik voor de ‘zwarte’, die vaak in uniform over straat liepen met een hakenkruis-band om de arm. Het grootste probleem waren evenwel de ‘onzichtbare’ collaborateurs, van wie je niet kon zien dat ze Duitse sympathieën koesterden. Niemand wou het risico lopen dat een ‘zwarte’ een gesprek opving waarin er negatief over de vijand werd gesproken. Gebeurde dat wel, dan kon je worden overgedragen aan de Gestapo, die toen in de Rijselsestraat gevestigd was.”
Boerderij De grootouders van Robert hadden een kruidenierswinkeltje in de Boerderijstraat en hadden daardoor goede contacten met boeren. Zo was de familie Vanhoutteghem uit Zwevegem bijvoorbeeld een belangrijke leverancier. “Van de boer en de boerin mochten mijn peter, meter en tante in de boerderij gaan overnachten. Het was wel een tocht van 6 km. Tijdens de tocht rookte mijn peter sigaretten. Mijn meter vroeg hem dan steevast die te doven, uit angst dat we zouden opvallen bij de vliegtuigen.”
Werk De Duitsers rekruteerden ook in onze contreien zoveel mogelijk jonge mannen, om ze in Duitsland aan het werk te zetten. “Om dat te vermijden, hielden erg veel mensen uit die doelgroep zich angstvallig schuil”, gaat Robert verder. “De oplossing was: bewijzen dat je al werk had. Mijn vader heeft zo twee jongens aangeworven, waardoor zij dat lot bespaard bleven.
Voeding De creativiteit van de mensen kende haast geen grenzen. Dat was zeker het geval bij de zoektocht naar voeding en drank. “Regelmatig gingen we naar het Schouwburgplein om rantsoenzegels voor onder meer brood en melk te halen. Stel je van dat brood vooral niet te veel voor. Erg smakelijk was het niet, ik proefde vooral mastiek. Mijn moeder verheugde zich wekelijks op een piepklein stuk van een ‘Bouchée’, de bekende chocolade van Côte d’Or. Ze sneed er dan een deeltje van af om toch even een lekkere smaak in de mond te hebben. Mijn vader koesterde in die dagen vooral zijn tabak. Ik ging die halen bij Deblauwe op de Handelskaai, maar op de toonbank vond je die tabak niet. Pas toen ik zei dat het voor ‘coiffeur Arthur’ was, was het in orde. Boeren mochten geen tabak telen van de Duitsers, maar losten dat op door temidden een veld met een ander gewas toch enkele tabaksplanten te kweken.” Echte koffie was een ware delicatesse in de oorlogsjaren. “Eigenlijk dronken we vooral ‘malt’. Mijn grootmoeder had in haar kruidenierswinkeltje nog een beperkte voorraad koffiebonen, maar die bewaarden we voor de zondagen. Ach, de mensen slaagden er heel goed in hun plan te trekken. Na de oogstperiode bij de boeren gingen ze ‘zanten’ (op de grond gevallen korenhalmen oprapen) om die thuis te vermalen tot bloem en er dan zelf brood mee te bakken. En nadat de patatten op het veld gerooid waren, mochten wij ook de kleine gaan oprapen.” Vlees was er heel weinig, boter zo mogelijk nog minder. “Om vlees te hebben kweekten de mensen, onder wie ook mijn vader, konijnen. Van de pels maakten ze winterkledij, zoals wanten en pantoffels. Op elk stukje grond werden groenten gekweekt. Bij ons thuis ledigde mijn vader de beerput. Met een kannetje moest ik dat stinkende goedje dan op de grond gieten.” Regelmatig terugkerende menu’s waren: aardappelen met chicoreiwortelen (overgoten met een zure saus); ‘taatjespap’ (doorgestoken aardappelen vermengd met karnemelk met twee gebakken eieren); knubbels (deeg in balletjes gekookt in water, dat dan werd overgoten met
“‘s Avonds strooiden we zout op de ‘stove’ en legden daar patatjes op”
In die periode namen nog meer mensen de rol van beschermengel op. Zo verleende de bazin van café De Matador toen onderdak aan een joods meisje. “Iedereen wist dat, maar daar werd gelukkig in alle talen over gezwegen. Na de oorlog heeft de cafébazin daarvoor trouwens de grootste onderscheiding gekregen van de Israëlische autoriteiten.”
gebruinde margarine en bestrooid met kandijsuiker); ‘pottienk’ (gebakken restjes van brood met melk); rijstpap en pap van karnemelk. “’s Avonds aten we de overschot van de gekookte aardappelen: we strooiden zout op het verwarmd blad van de ‘stove’ en legden daar de patatjes op. Dat smaakte zeer lekker en deed denken aan de huidige chips. Daarnaast was ik een ‘mentenmaker’: ik goot gesmolten suiker op het marmeren aanrecht en kapte het dan in brokjes. Mijn moeder spaarde het vel (de ‘zoane’) van gekookte melk in een tas. Eenmaal de tas vol was, bakte ze daar dan koekjes van.”
Engelse radio Het was uitdrukkelijk verboden om via de radio naar Engelse zenders te luisteren, maar daar paste Roberts peter wel een mouw aan. “Terwijl hij in de living naar de gecodeerde boodschappen van de geallieerden aan de Witte Brigade zat te luisteren (waar hij niets van begreep!), moest ik aan de voordeur plaatsnemen. Als er iets verdachts gebeurde, deed ik de voordeur van de winkel even open en toe, zodat de bel rinkelde. Mijn peter zorgde er dan razendsnel voor dat zijn radio zweeg en bedekt werd. De Duitsers organiseerden namelijk huiszoekingen om radio’s op te sporen. Mijn peter heeft dan uiteindelijk uit schrik de radio opgeborgen boven een vals plafond in het toilet.” “Hoewel de bombardementen – waar wij een danige schrik voor hadden – soms wel enige tijd uitbleven, waren we toch nooit op ons gemak. Honderden zware viermotorige bombardementsvliegtuigen (‘vliegende forten’) passeerden regelmatig boven ons hoofd, met dat specifieke zware, trage geronk. Dat was akelig, we waren pas gerust als wij ze uit het oog verloren.”
Verwarming Kolen waren praktisch onbetaalbaar. “Wel waren er ‘slam’, ‘briquetten’ en poef. Dat was afval en gruis van kolen dat nat werd gemaakt of in blokken van 1 kg werd geperst. Waar mogelijk, stalen de mensen kolen van de treinen of van de stoomtram. De stoomtram naar Bellegem was een goede leverancier: als die ‘t Hoge naderde, vertraagde hij, want het gaat daar een beetje bergop. Dat was hét moment voor veel mensen om op de tram te kruipen en enkele koolbrokken op de grond te gooien.”
KORTRIJK IN HET VIZIER - Herinneringen aan WO II | 21
Ook de firma De Coene was een goede leverancier. “De duizenden mensen die er werkten, gingen ‘s morgens binnen met een lichaamsgewicht van pakweg 60 kg en vertrokken ’s avonds twintig kilo zwaarder, omdat ze rond hun lichaam hout hadden gebonden.” Een ander verwarmingsmiddel was een ‘hitler’, genoemd naar Adolf Hitler. “Dat was een zinken brede buis waarin ‘skaverlingen’ werden gepropt en die dan omgekeerd op het vuur van de ‘stovebuis’ werd geplaatst. Enkele keren per week moest ik met mijn vader met de stootkar skaverlingen gaan oprapen bij de timmermannen, zoals bij Moulin (Kanonstraat), Delaere (SintDenijsestraat) en De Coene (Pottelberg).”
‘Veugelmarkt’ kaal geplukt De ‘Veugelmarkt’ stond vol met bomen. “Op een avond in 1942, toen iedereen al in bed lag, hoorden wij een steeds terugkerend geluid. Toen mijn vader het venster opende, zag hij hoe een buur (‘Fiekke’) bezig was enkele boompjes om te zagen. Ook andere buren hadden dat opgemerkt: binnen de kortste keren stond iedereen daar boompjes om te zagen. Ook de buren van de omliggende straten kwamen opdagen om hun deel op te eisen. Op de duur was daar een massa volk aan de slag. Met een kleine zaag was dat onbegonnen werk. Stadswerker ‘Djak Gravelyn’, die in de Sint-Denijsestraat woonde, zorgde voor de oplossing en haalde een boomzaag. Op heel korte tijd waren alle bomen, op twee na, omgezaagd. Die kolossen binnenslepen in huis was een ander paar mouwen. Samen met mijn ouders sleepte ik een stam binnen tot op onze koer. Mijn moeder en ik hebben met die boomzaag van ‘Djak’ die stam dan in stukken gezaagd.”
Nieuw geschut De oorlog was natuurlijk nog niet gedaan. “Sinds mei 1940 werden we niet meer gebombardeerd, maar dat bleef helaas niet duren. Op 29 augustus 1942, kort na de middag, vielen een reeks bommen op Marke, waarbij 1 dode viel. In de nacht van 9 oktober 1942 was er weer gedonder en vielen enkele bommen op Sint-Anna. Schuilen in de kelder vonden velen, onder wie mijn vader, geen goed idee. Daarom groef hij een put op het plein van de ‘Veugelmarkt’. Die put was geschoord, bedekt met aarde en goed om drie buren in te laten schuilen. Het gaf de mensen een veiliger gevoel, alsof ons niet meer
22 | KORTRIJK IN HET VIZIER - Herinneringen aan WO II
kon overkomen. Andere buren richtten op de ‘Veugelmarkt’ een kapelletje in met de beeltenis van de Heilige Maria. Daarna kwamen vele buren, onder wie mijn moeder en ik, daar samen om te bidden dat we zouden gespaard blijven van bombardementen.”
Enorm gedonder In de lente en de zomer van 1943 was het helaas weer alle hens aan dek, met verschillende zware bombardementen. “Op 4 september 1943 rond 19 uur werden
“Op een afstand van 150 meter van ons huis waren een vijftigtal huizen totaal verwoest.” wij gewekt om naar de kelder te vluchten. Slaapdronken miste ik de trap en was in één-twee-drie beneden. Onze kelder schudde hevig heen en weer. Tijdens het bombardement zijn we naar buiten gevlucht om te schuilen in de put voor onze deur. Het stonk er naar buskruit, we hoorden een geweldig gedonder en de put daverde. Een vrouw die naast mij stond en voortdurend weesgegroetjes las, vroeg me op te houden met zo te beven. Ik weet niet meer of ik beefde van de schrik of van de kou. Als het gedonder gedaan was, kropen wij uit de put weer
naar buiten. Omwille van de dikke rook en het stof zagen we ons huis niet meteen. Gelukkig stond het er nog, maar in de omgeving was er grote schade. Op een afstand van 150 meter van ons huis, waren in de Toekomststraat, de Vooruitgangstraat, de Sint-Denijsestraat en de Boerderijstraat een vijftigtal huizen totaal verwoest. ‘s Nachts heeft mijn vader samen met de buren de nog levende mensen van onder het puin gaan bevrijden. Ook de doden werden uit hun kelders gehaald. Alleen in die vier straten vielen er 26 doden en vele gewonden, om van het groot aantal verwoeste huizen nog te zwijgen.” Het was geen toeval dat de buurt van de ‘Veugelmarkt’ erg zwaar getroffen werd. “De getroffen straten bevonden zich in dezelfde as als het rangeerstation van Kortrijk, dat vanaf juli 1943 een geliefkoosd doelwit van de geallieerden vormde. De technologie waarover ze beschikten, was toen veel minder verfijnd dan nu, waardoor bombardementen vaak nattevingerwerk waren, in de hoop de juiste doelwitten te treffen. Vaak werd dat doel gemist en bepaalde de wind waar de projectielen zouden vallen. Dan moest je vooral veel geluk hebben om niet te worden getroffen.”
Bunker Na het zware bombardement van die nacht had de stad een bunker gemaakt op de ‘Veugelmarkt’. “Die bunker was gemaakt van aaneengesloten rioolbuizen waarin je recht kon staan. Hij was ongeveer twintig meter lang en bood plaats aan zeker vijftig mensen. Het idee was goed, maar de bunker was logischerwijs niet afgesloten, niet onderhouden en stonk op de duur vreselijk. Uiteindelijk werd hij nooit gebruikt.” Voor Roberts ouders was na die nacht de maat vol: zij beslisten geen dag langer in Kortrijk te blijven. “Het landbouwersgezin Vanhoutteghem bood ons een vervallen huisje aan in de ‘Evangelieboom’ (SintDenijsweg 81 in Zwevegem). Later verhuisden we naar een ander op te knappen huisje in de Beekstraat 25 in Zwevegem. Wij woonden daar samen met ‘Skeete’ (Gustaaf Marysse) en een andere man. Mijn broer André is daar geboren op 2 juni 1944. Het huisje was ons toevluchtsoord tot aan de bevrijding van Kortrijk: we sliepen er ’s nachts of vluchtten er overdag naartoe bij bombardementen.
Bij een nakend bombardement kende iedereen het scenario: overdag zagen of hoorden we de ‘vliegende forten’ als het voor ons bedoeld was. ‘s Nachts werden er meestal vuurkogels afgeschoten of klaarpotten aan parachutes uitgegooid vooraleer ze begonnen te bombarderen. We hadden dus wat respijt om te vluchten.” Van op afstand bombardementen zien gebeuren, is angstaanjagend, zeker als je het al hebt meegemaakt. “Je bent nooit gerust. In de late avond van 18 maart 1944 werden wij in ons huisje in Zwevegem gewekt door het akelig geronk van bommenwerpers. Wij zagen de klaarpotten boven Kortrijk, als voorboden van een nieuw offensief. De hele omgeving van de Gentse- en Bruggesteenweg werd toen bestookt met brand en fosforbommen. Bijna duizend huizen waren beschadigd, vernield of uitgebrand. Ook op 26 maart, 10 mei, 15 mei en 21 juli kreeg de stad het erg zwaar te verduren. Tijdens die laatste dag werd twee derde van de stad, waaronder het centrum, verwoest. Op de Veugelmarkt vielen een tweetal bommen op het kapelletje, met twee grote, diepe kraters tot gevolg. Gelukkig was er weinig schade aan de huizen, alle buren beschouwden dat als een mirakel. Uit dankbaarheid aan OnzeLieve-Vrouw werd in 1945 het kapelletje heropgebouwd, het staat er nu nog.” (zie foto links)
EEN ‘HITLER’ EN SKAVERLINGEN Een ‘hitler’, genoemd naar Adolf Hitler, was een zinken brede buis waarin ‘skaverlingen’ (houtresten) werden gepropt en die dan omgekeerd op het vuur van de ‘stovebuis’ werd geplaatst.
Na elk bombardement moest Robert naar het huis op de ‘Veugelmarkt’ gaan zien of het er nog stond, om er dan in Zwevegem verslag van uit te brengen. “Ik heb de intocht van de Engelsen meegemaakt op de Kreupel in Zwevegem. Daarna zijn wij opnieuw naar ons huis in Kortrijk verhuisd.” Na zijn schoolperiode had Robert geen zin om in de voetsporen van zijn vader te treden en kapper te worden. Hij bouwde een mooie carrière uit in de financiële wereld en werkte jarenlang voor de BBL. Vandaag geniet hij op een knap appartement aan de Dam in Kortrijk van een welverdiend pensioen.
KORTRIJK IN HET VIZIER - Herinneringen aan WO II | 23
ELZA CALLEWAERT GROEIDE OP BIJ HAAR TANTE NA DE DOOD VAN HAAR OUDERS Exact honderd jaar worden is vanzelfsprekend een belangrijke mijlpaal in het leven van een mens. Elza Callewaert bereikt(e) die gezegende leeftijd in april 2018. Tijdens haar jeugdjaren kende ze minder geluk.
de eucharistieviering heel wat mensen een kaartje kwamen leggen”, weet Elza nog. “Toen ik al iets groter was, wou mijn tante dat ik een steentje bijdroeg in het huishouden. Ik begon toen elke morgen met het café te kuisen, waarna ik in dezelfde straat aan de slag ging als inpakster in de fabriek van Vetex. Toen ik later op Overleie woonde, werd de afstand naar het werk een stuk groter.”
“De nonnetjes schreeuwden om hulp.”
Elza is het enige kind van een mama die stierf toen ze amper 28 jaar was. Haar vader heeft ze nooit goed gekend. Na het overlijden van haar moeder werd ze gedurende een half jaar opgevangen door haar grootmoeder, maar die stierf – kapot van verdriet – amper zes maanden nadat Elza’s mama was overleden. Zo kwam Elza terecht in het gezin van een tante, die een goed draaiend café uitbaatte in de Jan Breydellaan in Kortrijk.
Vetex “Het was een café waar op zondag na
24 | KORTRIJK IN HET VIZIER - Herinneringen aan WO II
Tijdens de Tweede Wereldoorlog zag Elza hoe mensen getroffen werden door ellende en verdriet. “Op een dag gingen mijn tante en ikzelf wandelen in het centrum van Kortrijk. Toen we aan cinema Royal kwamen, zagen we dat daar veel mensen stonden samengetroept. We zetten onze weg verder richting stadhuis, maar werden daar tegen gehouden omdat er weer eens bommen zouden vallen.
Samen met heel wat andere mensen hebben we toen geschuild in de kelder van het stadhuis. Toen we nadien passeerden aan het klooster in de Rekolettenstraat, hoorden we de zusters schreeuwen om hulp. Blijkbaar had één nonnetje het leven gelaten bij het bombardement. Mijn man heeft me later ook verteld dat een nichtje van hem een dodelijk slachtoffer was van een bom die viel op de gebouwen van meubelfabriek De Coene.” Tijdens de oorlog huwde Elza met Filibrecht Verno. Ze werkten samen aan de spoorwegen, waar haar man actief was als seingever. In wielermiddens in de omgeving is Filibrecht, die vier jaar geleden overleed, ook bekend als stichter van de wielerclub Kortrijk Groeninge Spurters, die met heel wat renners grote successen zou oogsten. Het echtpaar, dat nooit kinderen kreeg, woonde lange tijd in de Antoon van Dycklaan in Kortrijk. Elza krijgt nu goede zorgen in woonzorgcentrum H. Hart.
ZUSTERS REKOLLETTEN DE ZUSTERS VAN LIEFDE In de eerste helft van de 19de eeuw heerste in onze gebieden veel armoede. Er ontstonden toen veel congregaties om weeskinderen en bejaarden, die vaak aan hun lot werden overgelaten, op te vangen en te helpen. Een van die congregaties was de Zusters van Liefde, opgericht in 1834 in Heule door Agatha Lagae, de dochter van de toenmalige burgemeester van Heule. De zusters werden vooral bekend dankzij hun ‘armenschool’. In 1871 werd een bijhuis geopend aan de SintJansput op Overleie. Begin twintigste eeuw moest de school worden gesloopt, omdat burgemeester Reynaert er grond nodig had voor de uitbreiding van het Sint-Janspark, nu sinds 1935 bekend als het Astridpark. De school aan de Sint-Jansput werd in 1906 gesloopt. In hetzelfde jaar opende een nieuwe school op grond die de zusters hadden gekocht in de Rekollettenstraat. Die naam verwees naar een voormalig klooster voor armenzusters en minderbroeders op bijna dezelfde plek, dat werd gesticht in 1458. Het klooster werd verschillende keren verwoest en heropgebouwd. Na de Franse revolutie van 1789 werden de paters en zusters verjaagd en het klooster afgebroken, alleen de straatnaam herinnert nog aan de Rekolletten. De Zusters van Liefde werden soms wel nog Rekolletten genoemd, en wie bij de Zusters onderwijs volgde, ging volgens de volksmond ‘naar de Rekolletten’. Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd de armenschool van de Zusters van Liefde ingenomen door de Duitsers. Ook tijdens WOII bleef de school niet gespaard. De luchtaanval door de geallieerden op 26 maart 1944 veroorzaakte een ware ravage op Overleie, waarbij ook het klooster en een deel van de school zwaar werden getroffen. Er vielen toen in Kortrijk meer dan 250 doden. Twaalf zusters werden van onder het puin gehaald, negen onder hen waren overleden.
Ze werden samen begraven op 30 maart, de hele buurt was in rouw. Bij een bombardement op 21 juli 1944 werd de rest van het schoolgebouw in puin gelegd. Na de oorlog werden het klooster en de school heropgebouwd. In de gebouwen huist nu De Sprong, de vrije lagere school voor buitengewoon onderwijs.
KORTRIJK IN HET VIZIER - Herinneringen aan WO II | 25
Emotioneel weerzien
THÉRÈSE DE CRUYENAERE OVERLEEFDE VIJF JAAR LANG IN EEN SCHUILKELDER Hoe onderhoudt een moeder op haar eentje een kroost van negen kinderen? De mama van Thérèse De Cruyenaere kent het antwoord. Gedurende de oorlog moest ze het helemaal alleen beredderen, want haar man leefde ondergedoken in Hulste én hun eigen woning was met de grond gelijk gemaakt tijdens de eerste bombardementen van Kortrijk. Thérèse werd in 1932 geboren als zevende dochter. Later kreeg haar moeder nog een meisje en een jongen. “Ik was acht en ging naar school in het Sint-Niklaasinstituut, maar tijdens de oorlog kon dat niet meer. We konden namelijk niet meer over de Leie, ik moest dus thuis blijven. Mijn vader, die adjudant bij het vliegwezen was, werd in 1938 opgevorderd door het Belgische leger. Hij heeft de geboorte van zijn enige zoon, die datzelfde jaar werd geboren, daardoor niet meegemaakt. Helaas werd hij gevangen genomen door het Duitse leger, tot hij via een list vrij kwam. Een priester uit de buurt trok naar het concentratiekamp en nam er zijn plaats in. Mijn vader is in 1941 gevlucht in de kleren van die priester en leefde vervolgens vier jaar lang ondergedoken in een slagerij in het centrum van Hulste. De Duitsers hebben hem gelukkig nooit
gevonden, anders was dat ongetwijfeld heel slecht afgelopen. Mijn moeder trok af en toe in het geniep naar Hulste om hem te bezoeken.”
Honger in de kelder In 1940 kreeg het gezin nog een andere forse tegenslag te verwerken. “We woonden in de Watermolenstraat. Al tijdens de eerste bombardementen werd ons huis volledig met de grond gelijk gemaakt. Wij verbleven op dat moment in de kelder en bleven ongedeerd. Doden zijn er gelukkig niet gevallen, ook niet elders in onze straat, al verloor één persoon bij die aanslagen wel een oog.”
“Op het moment dat mijn vader binnen kwam, herkende mijn broer hem niet.”
26 | KORTRIJK IN HET VIZIER - Herinneringen aan WO II
Vervolgens verbleef het gezin vijf jaar lang in de kelder, die gelukkig nogal groot was. “Hoewel er een grote provisiekast stond met allerlei etenswaren, hebben we toch veel honger geleden. Mijn moeder moest zich behelpen met de rantsoeneringszegels die ze kreeg. Af en toe ging één van mijn oudere zussen op zoek naar brood. Tijdens die tochten heeft ze regelmatig slaag van de Duitsers gekregen. ’s Avonds gingen we – door gaten tussen de huizen – af en toe op bezoek bij onze buren, ’s nachts sliepen we op een tot bed omgebouwde schaafbank.”
Toen de bevrijding een feit was en vader na een lange periode eindelijk naar huis kon terugkeren, was de vereniging uiteraard erg emotioneel. “Dat was zeker het geval voor mijn broer, die onze pa nog nooit gezien had. Op het moment dat mijn vader binnen kwam, herkende mijn broer hem niet, onder meer omdat hij een baard droeg. Hij zei: ‘ik zal papa vertellen dat er een vreemde man binnen is geweest’. Pas toen we hem vertelden dat die vreemde man zijn papa was, sloot hij hem in de armen.” Tijdens de oorlog had het gezin veel gebeden. Eén van Thérèses zussen had toen beloofd binnen te gaan in het klooster als haar papa ooit zou terugkeren. “Toen het zover was, kwam ze haar belofte na en trok ze naar het klooster in Diksmuide. Daar kreeg ze al snel spijt van, maar onze mama wou niet dat ze terug keerde, uit schrik dat de mensen er schande over zouden spreken. Ze hebben dat toen opgelost door mij naar het SintNiklaasinstituut in Diksmuide te sturen. Dat was allerminst een leuke school. We kregen er les van ‘nonnetjes’, die dat dik tegen hun zin deden. Hoewel ik altijd een heel braaf meisje was, werd ik regelmatig geslagen. Ik was enorm content toen die vijf jaar er eindelijk op zaten.”
Gullegem Vanaf haar twintigste werkte Thérèse (die haar moeder verloor in 1964 en haar vader twee jaar later) als bediende in een textielbedrijf dat gelegen was vlakbij haar ouderlijke thuis. Daar leerde ze ook haar man kennen. “Mijn eerste contact met hem was toen hij zijn vinger had geblesseerd. Hij is blijven komen. Na ons huwelijk, in 1955, zijn we in Gullegem gaan wonen, waar mijn man – net als ikzelf – was opgegroeid als zevende telg in een gezin van negen kinderen. In Gullegem was er veel minder oorlogsdreiging tussen 1940 en 1945.” Joris bleef werken als wever. “Zelf hadden we geen kinderen, maar we hebben wel de zoon geadopteerd van één mijn zussen die gestorven was. Helaas hebben we niet het geluk gehad van erg lang bij elkaar te kunnen blijven: mijn man is 21 jaar geleden al gestorven.” Thérèse woont al geruime tijd in woonzorgcentrum Sint-Jozef, maar verhuist binnenkort naar een Woonzorgcentrum in Bellegem, vlakbij haar geadopteerde zoon.
JAN DECONINCK GING ELKE DAG TE VOET VAN KORTRIJK NAAR KUURNE, EN TERUG Eind december mag Jan Deconinck hopelijk zijn 98ste verjaardag vieren. Velen zijn jaloers op de fantastische lichamelijke conditie van deze gewezen kantoormedewerker, die alleen woont in de Ten Akkerdreef en die tijdens de Tweede Wereldoorlog gelukkig gespaard bleef van veel lichamelijk en mentaal leed.
Kuurne, een producent van vlasmachines. “Hoewel Kortrijk toen om de haverklap gebombardeerd werd, bleef ons huis gelukkig van averij gespaard. Elke woning was voorzien van een kelder. Er was toen veel solidariteit tussen de mensen: iedereen maakte aan weerszijden van zijn huis een opening, zodat buren die minder
“Er was toen veel solidariteit: iedereen maakte aan weerszijden van zijn huis een opening, zodat buren snel in andermans kelder konden gaan schuilen.” Jan werd in december 1921 geboren als derde telg in een gezin van uiteindelijk vijf kinderen. Zijn vader heeft hij helaas nooit goed gekend, de man stierf toen Jan amper zeven was. “Het betekende wel dat mijn moeder vanaf 1929 in haar eentje voor de opvoeding van de hele kroost (Maria, Pierre, Jan, Jozef en Florimond) moest instaan. Het waren harde jaren, al hebben we nooit honger geleden. Mijn moeder heeft ons nooit verteld over haar ervaringen tijdens de Eerste Wereldoorlog, wij hebben er haar ook nooit echt naar gevraagd.”
Solidariteit Jan liep school in Sint-Rochus, toen nog gelegen in de Boerderijstraat. Het gezin woonde in de Voorzienigheidsstraat. Toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak, werkte hij als kantoormedewerker bij Vanhauwaert in
geluk hadden snel in andermans kelder konden gaan schuilen. Eigenlijk hebben we gedurende die jaren altijd goed onze plan getrokken. Mijn broer Pierre was aanvankelijk wel opgeroepen om mee te strijden, maar lang duurde dat niet. Toen een legerauto over zijn voet reed en hij daardoor immobiel was, hoefde hij niet meer terug te gaan.” Naar het werk gaan deed Jan elke dag per fiets, tot de banden versleten waren. “Je kon in die periode amper rubber krijgen, zodat ik genoodzaakt was om een andere oplossing te zoeken. Eerst ging ik met de stoomtram: te voet naar het station naar Kortrijk om de tram te nemen met als bestemming Aarsele, en afstappen in Kuurne. Na een tijdje werd dat me te omslachtig en legde ik elke dag het traject Kortrijk-Kuurne, en terug, te voet af. Wandelen is trouwens altijd een passie
van mij geweest. Nu nog doe ik de meeste boodschappen te voet. Alleen als het echt nodig is, neem ik de auto. Het zal wel een van de redenen zijn waarom ik nog zo goed ‘bewaard’ ben”, lacht hij.
Uitgestelde legerdienst Direct na afloop van de Tweede Wereldoorlog, moest Jan zijn uitgestelde militaire dienst vervullen. “Ik zat toen in Noord-Ierland, Engeland en Duitsland. Toen ik na 1 jaar en 18 dagen legerdienst terugkeerde, wou Vanhauwaert me niet meer in dienst nemen. Ik pikte dat niet en sleepte hen voor de rechter. Daardoor moesten ze me nog 9 maanden loon uitbetalen.” Vervolgens ging Jan gedurende anderhalf jaar aan de slag als kantoormedewerker bij de Rechtbank van Eerste Aanleg. Tot hij, samen met een vennoot, besliste om professioneel op eigen benen te staan. “We hadden een kantoor in Brussel dat taalcursussen controleerde op Nederlandse correctheid. Dat heb ik gedaan tot in 1984, toen ik met pensioen ging.” Jan, die lange tijd een gepassioneerd violist was, huwde in 1950 met Cecile Volckaert en verhuisde in 1953 naar de Ten Akkerdreef, waar hij nog altijd woont. “Tien jaar geleden verloor ik mijn vrouw. Ik hoor vaak zeggen dat verdriet slijt, maar voor haar foto op de dressoir brandt sindsdien dag en nacht een lichtje. Mijn echtgenote was zelfstandig kapster, ik mis haar nog elke dag”, besluit de kranige negentiger, die twee dochters, zes kleinkinderen en zes achterkleinkinderen heeft.
KORTRIJK IN HET VIZIER - Herinneringen aan WO II | 27
ROZA VANHOUCKE IS NOG ALTIJD TROTS OP HAAR ECHTGENOOT, VERZETSMAN ALBERT DESMET “Mijn man heeft veel gruwelijke taferelen gezien.”
Roza Vanhoucke is een echte Aalbeekse. Ze raakte tijdens haar kinderjaren onder de indruk van de vriendelijkheid van Duitse soldaten, maar is vooral vol bewondering voor wat haar man Albert Desmet allemaal ondernam gedurende die vijf jaar. “Ik hoor nog regelmatig mensen zeggen dat er meer mensen zoals mijn Albert moesten geweest zijn, dat had de oorlog nog draaglijker kunnen maken.” Roza werd in 1931 geboren als één van de vijf kinderen van Georges Vanhoucke en echtgenote Maria Bels. Haar vader was terecht trots op zijn lange carrière als fabrieksarbeider in een Moeskroens bedrijf,
28 | KORTRIJK IN HET VIZIER - Herinneringen aan WO II
terwijl haar mama thuis als naaister werkte. “Helaas heeft mijn moeder niet lang geleefd. Ze sukkelde lange tijd met problemen aan de baarmoeder, die haar op haar 42ste fataal werden.”
Soepoverschot Het gezin woonde in de Ledeganckstraat. “Die straat komt uit op de Lauwestraat, die de Duitsers tijdens de oorlog opbliezen om te verhinderen dat de Engelsen uit die richting hun opmars naar Kortrijk konden verder zetten. Dat was vergeefse moeite, de Engelsen waren slim genoeg om daar via een kleine omweg toch te geraken.
Nog in de Lauwestraat bouwden de Duitse soldaten een hangar helemaal dicht, zodat die als kazerne kon fungeren. Daar was ook een grote keuken in, waar ze regelmatig soep kookten. Eerlijk gezegd, waren de Duitsers altijd heel vrijgevig. Ze bedeelden de overschotten van hun soep aan kinderen en gezinnen. Engelsen zouden dat nooit gedaan hebben, die gooiden hun overschotten zelfs liever weg. We konden tijdens de oorlog gewoon naar school blijven gaan, maar op sommige dagen konden we tijdens de speeltijd niet op de grote binnenplaats. Die was dan gereserveerd voor Duitse soldaten, die daar volop oefenden. Dat maakte heel wat indruk op ons.”
Aalbeke slaagde erin de oorlog relatief ongeschonden door te komen. “We dankten dat vooral aan de nabijheid van Moeskroen, een gemeente die de Duitsers het liefst beschermden, al weet ik niet meer waarvoor precies. Ik herinner me wel dat er in onze straat ooit eens een skrapnel viel, die de salon van één van onze verre buren verwoestte. Een andere buur had een kelder die gevoelig versterkt was door houten palen en planken en waar iedereen naartoe kon als we in de verte, boven
hoe een collega-motard op die manier onthoofd werd en prees zich gelukkig dat hij niet eenzelfde lot beschoren was. Ook opmerkelijk was dat hij dagelijks, aan de rand van dat bos, steevast hetzelfde meisje van ongeveer tien jaar zag staan. Het meisje had op die plaats op een dag twee boterhammen gekregen van Canadese soldaten en kwam elke dag terug , waarna dat ritueel zich telkens herhaalde.”
Massagraven Roza was als kind vaak getuige van de
“Ik herinner me dat er in onze straat een skrapnel viel, die de salon van één van onze buren verwoestte.” Kortrijk, de lichtpotten naar beneden zagen vallen. Een vriend maakte dat ooit mee op de kermis van Moeskroen: hij zat op een attractie toen de elektriciteit uitviel. Terwijl hij zelf in de lucht hing, zag hij in de verte hoe het lichtspel zich boven Kortrijk afspeelde.”
Schuilen achter een koe Geruime tijd na de oorlogsjaren trouwde Roza met de zestien jaar oudere Albert Desmet, die heel actief was tijdens de Tweede Wereldoorlog. “Mijn man zaliger (overleden in 1999, red.) maakte deel uit van het verzet. Ooit geboden de Engelsen hem in Wevelgem om op een toren te klimmen, zodat hij kon zien waar de Duitsers zaten. Hij wou dat niet doen omdat die toren beschoten werd en vluchtte naar huis, waarbij hij onder meer de Leie moest overzwemmen. Op een andere dag zag hij hoe één van zijn vrienden dodelijk getroffen werd, terwijl hij zelf nog net achter een koe kon schuilen en zo de kogelregen kon ontwijken.” Albert Desmet maakte ook even deel uit van het Engelse en het Canadese leger. “Hij streed samen met de Canadezen voor de verovering van Berlijn, maar kon niet verhinderen dat die grootstad uiteindelijk in handen van de Russen kwam. Toen hij in Duitsland was, werd hij regelmatig ingeschakeld als boodschapper. Daarbij moest hij dagelijks met een moto door een bos om brieven over te brengen. Op een dag was hij er getuige van hoe Duitsers tussen twee bomen een draad hadden gespannen, ongeveer op borsthoogte. Hij zag
goedheid van Duitse soldaten, haar man zag vooral hun wrede aard. “Als Duitsers andere soldaten gevangen namen en beslisten om die te doden, lieten ze hen eerst hun eigen graf graven, waarna ze hen fusilleerden. Toen de geallieerden de macht hadden overgenomen, lieten ze de Duitsers die putten opnieuw open graven, waarna de lijken per nationaliteit verzameld werden in massagraven. Albert was één van de mannen die tijdens die werken de Duitse soldaten moesten bewaken. Omwille van de verschrikkelijke
stank die daarbij telkens vrij kwam, kon hij zijn kleren bij zijn thuiskomst niet snel genoeg afgooien.” Na de oorlog werkte Albert Desmet als groenteboer en kreeg hij hulp van Roza. “Mijn man was hier erg geliefd, vooral omdat hij tijdens de oorlog zoveel oudere mensen had geholpen. Vaak ging hij kolen voor hen halen, zodat ze hun kacheltje in gang konden steken. Vele jaren later, toen koning Boudewijn net gestorven was, merkte ik nog eens hoeveel respect Albert in Aalbeke genoot. Tieners hadden op een naburig speelpleintje gezien dat hij de vlag halfstok had gehangen omwille van het overlijden van de vorst, maar kregen al snel een berisping van iemand die het niet kon verdragen dat er met Albert werd gelachen. ‘Er hadden veel meer mensen zoals Albert Desmet moeten zijn’, zei hij hen. Mijn man was een echte ‘bijou’, helaas heb ik hem in 1999 al moeten ‘afgeven’.” Roza woont momenteel in Woonzorgcentrum De Weister in Aalbeke. Ze is mama van drie kinderen en telt ook heel wat klein- en achterkleinkinderen.
SKRAPNEL De schrapnel is een soort granaat die gevuld werd met loden of stalen kogels, die bij ontploffing in het rond vliegen. Door een speciaal mechanisme ontploffen de granaten al tijdens hun vlucht en niet pas bij de inslag, zoals traditionele granaten. Indien dit ontstekingsmechanisme faalt, kan de granaat nog altijd ontploffen bij inslag. Deze granaat, vernoemd naar zijn uitvinder, de Engelse generaal-majoor Schrapnel, werd vooral gebruikt om oprukkende troepen een halt toe te roepen. Schrapnels werden vooral gebruikt in de Eerste Wereldoorlog en aan het begin van de Tweede Wereldoorlog. De term wordt tegenwoordig ook gebruikt voor rondvliegende metalen stukken die door een explosie weggeslingerd kunnen worden.
KORTRIJK IN HET VIZIER - Herinneringen aan WO II | 29
JENNY PYCARELLE MAAKTE DE BOMBARDEMENTEN MEE VAN OP DE EERSTE RIJ 26 maart 1944 was een zwarte dag in de geschiedenis van Kortrijk. Die dag werd de stad enorm beschadigd door verschillende bombardementen. Jenny Pycarelle maakte het helaas mee van op de eerste rij. Ze vergeet nooit hoe de Britten, op zoek naar het rangeerstation, een grote averij aanrichtten op verschillende plaatsen. “Toen de oorlog in 1940 losbarstte, moest iedereen in Kortrijk wennen aan de toegenomen bedrijvigheid in, en vooral boven, de stad. In januari van dat jaar vroor het tot -14 °C”, vertelt Jenny. “De kostwinners moesten onder de wapens, en de nood liet zich snel voelen. In februari kwam een mobiele groep rijkswachters uit Brussel, 546 man sterk, zich vestigen in de rijkswachtkazerne in Kortrijk. Het Rode Kruis installeerde in ’t Fort een post met circa tweehonderd bedden.”
de Wijngaardstraat en verplaatsten zich gaandeweg richting Schouwburgplein en de Markt. Het luchtoffensief wou het rangeerstation treffen, maar helaas kreeg die bewuste 26 maart 1944 ook het Heilig Hartziekenhuis het erg zwaar te verduren. De integrale infrastructuur van die zorginstelling werd vernield. Twintig minuten lang vond er als het ware een ketting van explosies plaats. Het zorgde voor een knetterende vuurzee.” “Toen de ochtend aanbrak en de rust boven de stad was terug gekeerd, gingen we in de straten kijken wat er allemaal was gebeurd. Pas op dat moment konden we echt de impact van de bombardementen inschatten. De Toekomststraat en de Filips van de Elzaslaan, die erop aansluit, waren één grote puinhoop. De ravage was gigantisch. Tientallen mensen zaten onder het puin. Onder hen ook het gezin van dokter Bourgois, die samen met zijn vrouw en vier kleine kinderen die dag omkwam. Het desolate landschap oogde erg triest. Eén van mijn ooms was na het eerste bombardement een kijkje gaan nemen in de Toekomststraat, maar werd twintig minuten later verrast door een tweede aanval en moest in allerijl een plaatsje zoeken om te schuilen.”
“Twintig minuten lang vond er een ketting van explosies plaats.”
Ketting van explosies De meeste herinneringen van Jenny gaan terug naar 1944, toen de stad hevig onder vuur kwam te liggen. “Vooral de Britse troepen bombardeerden de stad en de omgeving. Je voelde de angst zo toenemen, iedereen ging op zoek naar een geschikte schuilplaats. Gekleurde lichtpotten in de hemel luidden het begin van de bombardementen in. Die begonnen in
30 | KORTRIJK IN HET VIZIER - Herinneringen aan WO II
Smokkeltijd
Terwijl de oorlog in alle hevigheid verder woedde, ging het leven gewoon zijn gangetje. “Het was een periode waarin er enorm veel werd gesmokkeld. Op dat moment verbleven in Kortrijk meer dan 50.000 vreemdelingen, die hun intrek hadden genomen in openbare gebouwen, kloosters en fabrieken. Stadsgenoten die gevlucht waren, keerden terug. Allerlei producten zoals brood en meel werden duurder. We konden pas echt opgelucht ademhalen op 21 juli 1945, toen de bevrijding werd ondertekend.” Jenny maakte het allemaal mee als kind. Op het moment van de hevigste bombardementen, in 1944, was ze tien jaar. “We woonden toen op de hoek van de Filips van de Elzaslaan en de Zwevegemstraat en hadden één van de weinige huizen met een kelder. Daarom kwamen ook buren bij ons schuilen. Ik herinner me nog dat ik ineengedoken zat in een wasmand. In de schuilkelder hielden we water voor onze mond, zodat we niet zouden worden bevangen door het stof.” Af en toe ging Jenny logeren bij haar grootmoeder, die in Harelbeke woonde. “Daar waren de mensen meer op hun gemak, de oorlogsdreiging was er minder sterk aanwezig. Op dagen waarop Kortrijk het hard te verduren kreeg, gingen mijn ouders slapen bij vrienden in Zwevegem. Ook andere mensen trokken ’s nachts naar omliggende gemeenten om het grootste gevaar te ontwijken.” Jenny doorliep de lagere school in Kortrijk, daarna trok ze naar het internaat in Ronse. Daar was de voertaal tijdens de lessen toen nog Frans. “Ik was altijd al gefascineerd door het Frans, een taal die ik erg mooi vond. Het zal wel geen toeval zijn dat ik verliefd werd op een Franstalige jongen, Yves Delaunois, die afkomstig was uit Soignies en studeerde aan de militaire school. Hij ging later aan de slag als rijkswachtofficier. Na ons huwelijk woonden we eerst in Brussel, waarna we verhuisden naar Limburg. Daar hebben we 28 jaar gewoond. Na het pensioen van mijn man trokken we weer naar Brussel voor enkele jaren, om te eindigen in Kortrijk waar mijn familie woonde en waar wij een serviceflat van het H. Hart konden betrekken.” Intussen is Jenny 85 jaar. Ze verblijft in woonzorgcentrum H. Hart in Kortrijk.
ARTHUR MAES BLEEF TIJDENS WO II ELKE DAG NAAR SCHOOL GAAN Arthur Maes haalt graag herinneringen op aan ver vervlogen tijden. Ook van de Tweede Wereldoorlog herinnert de kranige 93-jarige man zich nog veel. “We leefden voortdurend in angst, maar gelukkig heb ik aan die vijf bange jaren geen trauma’s of andere letsels overgehouden.” Arthur Maes woonde met zijn ouders (papa Julien werkte bij een weverij, mama Marie-Louise Deleu was huismoeder en sneed af en toe stukken stof voor stoffenwinkel La Housse) op Sint-Jan toen de oorlog in alle hevigheid losbrak. “Ik was 15 op dat moment en heb heel wat bombardementen meegemaakt. Wat me vooral bij blijft, is de beslissing van de geallieerden om verschillende bruggen (zoals de Budabrug en de Leiebrug) op te blazen, zodat de Duitsers niet zo makkelijk van de ene naar de andere kant van Kortrijk konden. De Duitsers hadden hun hoofkwartier in het huidige stadhuis en hebben ook op Overleie, waar ik vanaf mijn huwelijk woonde, heel wat schade aangericht.”
Schuilkelder Als opgroeiende puber kon Arthur gedurende de oorlogsjaren gewoon naar school blijven gaan, zelfs op zaterdagmorgen. Tijdens die wandeling van circa tien minuten was hij steevast op
zijn hoede. “Voor jonge gasten zoals ik was het allerminst een plezante tijd. Zo konden we bijvoorbeeld niet meer gaan zwemmen aan de Abdijkaai, want ook daar zaten Duitsers. We moesten dus andere plekken zoeken om ons uit te leven. Ook dat was niet simpel, want om de haverklap hoorden we de sirenes loeien. Als dat tijdens schooluren was, konden we daar schuilen. Als de alarmbel luidde toen we thuis waren, kon ik met mijn ouders en zus Rosa gelukkig beschutting zoeken in onze eigen kelder. Ook onze buren kwamen daar regelmatig naartoe. Rosa, die twee jaar ouder is dan mij, woont trouwens nog altijd in het ouderlijk huis.”
ze daarmee naar het ziekenhuis ging, konden de artsen niet anders dan het been helemaal te amputeren. Dat was uiteraard een zware slag voor haar. Ze was pas 18 was toen dat gebeurde.”
“Alle hens aan dek als de sirenes loeiden.”
“Als het beter was om ‘ondergronds’ te overnachten, trokken we naar het SintAntoniusinstituut (gelegen nabij het Sint-Jansplein), de kliniek van dokter Emiel Lauwers”, gaat Arthur verder. “Daar konden we via de conciërge terecht in een grotere kelder, waar ook bedden stonden.”
Ongelukkige nicht Zelf raakte Arthur niet zwaar geblesseerd tijdens de oorlog. Een nicht van hem had minder geluk. “Tijdens een bombardement verloor ze een deel van haar been. Toen
Toen de oorlog gedaan was en Arthurs schooltijd erop zat, ging hij als bediende bij de toenmalige Kredietbank (de huidige KBC) werken. Hij zou er heel zijn actieve loopbaan aan de slag blijven. “Mijn vrouw Hedwige heeft nog een tijdje bij een goudsmid gewerkt, maar bekommerde zich vooral om het gezin. We hebben drie kinderen: Filip, Lut en Bea. Mijn vrouw en ik zijn in 1953 getrouwd, vanaf toen woonden we samen op Overleie. Toen we huwden, waren de bruggen over de Leie al hersteld. Ik heb ook meegemaakt dat ze in de Overleiestraat een tramlijn legden. Het tramstation bevond zich toen achter de Menenpoort. Het was één van de investeringen om de stad zo goed mogelijk weer op te bouwen. Later verdwenen de trams weer, om plaats te maken voor buslijnen.” Arthur vertelt nog graag over vroeger aan andere bewoners van woonzorgcentrum Sint-Jozef. Hij resideerde er tot vorig jaar samen met zijn vrouw, die intussen helaas overleed.
KORTRIJK IN HET VIZIER - Herinneringen aan WO II | 31
ANDRÉ WASTYN ZAG HOE EEN OBUS EEN DEEL VAN ZIJN HUIS VERNIELDE Drie meter: dat maakte in 1944 voor de familie André Wastyn het verschil tussen leven en dood. Een obus verwoestte de ‘voorplaats’ van hun woning, maar veroorzaakte gelukkig alleen stoffelijke schade. “Ik telde pas zes lentes toen het onheil in 1940 begon”, vertelt André, die zijn hele leven vrijgezel zou blijven. Zijn vader August en moeder Gerarda Leman hadden een gezin van liefst zeven kinderen. André was de vijfde in de rij en had twee zussen en vier broers. De rasechte Aalbekenaar zag hoe zijn mama werkte als huisvrouw, terwijl zijn pa een leven lang werkte bij decoratiespecialist Vanoutryve in Moeskroen, waar hij instond voor de afwerking van gordijnen. “Toen ik volwassen was, trad ik in zijn voetsporen en deed exact hetzelfde werk, tot ik met brugpensioen kon. Eigenlijk was het de bedoeling dat ik koster zou worden, maar ik was geen goede student, die opleiding was voor mij te hoog gegrepen. Zo erg vond ik dat niet, want bij Vanoutryve werkten ook twee van mijn broers, al kon dat wel eens tot een pittige discussie leiden”, legt André lachend uit.
Rantsoenzegels Tijdens de oorlogsjaren was er minder reden tot lachen, al kon André – net als zijn broers en zussen – gewoon naar
32 | KORTRIJK IN HET VIZIER - Herinneringen aan WO II
school blijven gaan. “Ik herinner me onder meer dat we heel spaarzaam met voeding moesten omgaan. Mijn ouders gingen rantsoenzegels halen in de Corneluszaal, gelegen in de Lauwestraat. ’s Avonds warmden we de restjes van ’s middags op, de maaltijden bleven meestal heel sober.”
gemaakt in de muur die beide woningen van elkaar scheidde, zodat we snel bij elkaar terecht konden als we in de verte weer eens een bombardement hoorden en wilden schuilen. Helaas deelden we die dag dus zelf serieus in de klappen, al mogen we blij zijn dat we het nog kunnen navertellen. Als die bom drie meter verder was gevallen, op de kelder, had niemand het vermoedelijk overleefd.”
“Heel onze salon lag plots in puin.”
Net als zovele andere gezinnen, moest het gezin Wastyn onderdak geven aan een Duitse soldaat. “Dat was een vriendelijke man, met wie we een goed contact hadden. Ik weet nog goed dat hij het niet kon hebben als mijn oudste zus, die goed kon fluiten, weer eens aan een deuntje begon. Dat betaamt niet voor meisjes, vond hij.”
Aan de dood ontsnapt In 1944 werd het gezin wel zwaar getroffen. “Op een dag kwam een obus pardoes op onze salon terecht en legde die ruimte helemaal in puin. Daarbij werd ook de hele voorgevel van ons huis weggeblazen. Gelukkig heeft die ramp alleen stoffelijke schade veroorzaakt. We verbleven toen namelijk enkele meters verderop, in een kelder die door mijn vader was versterkt. Kort na dat voorval kwamen onze buren – een zus van mijn moeder – kijken of iedereen het had overleefd. Zoals die tijd wel vaker gebeurde, was er een gat
Voor de echte heropbouw van het huis moest het gezin nog jarenlang wachten. “Mijn ouders hadden de woning onder meer met houten planken wel luchtdicht gemaakt, maar hebben nog heel lang moeten aandringen op de schadevergoeding die ze hadden aangevraagd. Daardoor hebben we eigenlijk een hele tijd in vrij primitieve omstandigheden overleefd. Gelukkig is alles uiteindelijk toch goed gekomen.” André, die dit jaar 85 wordt, verblijft momenteel in woonzorgcentrum De Weister in Aalbeke. Hij denkt er nog dagelijks aan zijn moeder. “Mijn buurvrouw hier heet ook Gerarda, net als mijn mama. Automatisch gaan mijn gedachten daardoor regelmatig naar haar.”
ARSÈNE SANTY ZAG HOE DE DUITSERS MET PAARD EN KAR AALBEKE BINNEN KWAMEN. De zware bombardementen van Kortrijk zijn wat Arsène Santy het best heeft onthouden van de Tweede Wereldoorlog. Hij woonde een aantal kilometer verderop, in Aalbeke, en bleef gespaard van veel onheil. “Ik werd in 1931 geboren als de tweede oudste in een gezin met acht kinderen, waar ik nog vier broers en drie zussen had”, vertelt Arsène. “Vader werkte lange tijd in de vlasnijverheid en ging later aan de slag in de bouw. Mijn moeder was huisvrouw. Gezien de omvang van ons gezin, was dat ook meer dan een fulltime bezigheid.”
De kinderen van het gezin Santy konden tijdens de oorlog gewoon naar school blijven gaan. “Ik herinner me nog hoe we via het spoor grote bomen zagen toekomen. Die waren bestemd voor de meubelfabriek van De Coene, die sterk zou lijden onder de bombardementen. In Aalbeke hebben we weinig zwaar geschut meegemaakt, al moesten we wel eens de schuilkelder in toen er een bom op het vliegveld van Wevelgem werd gedropt. Als kind merkten we eigenlijk weinig van de miserie die de oorlog met zich meebracht.”
“Soldaten sliepen in onze living op stro.”
Taart in de kelder Arsène herinnert zich nog goed het begin van de oorlog. “Wij woonden op de Preshoek in Aalbeke en zagen hoe de Duitse soldaten met paard en kar onze gemeente binnen kwamen. Ik was toen negen jaar en eigenlijk nog te jong om te beseffen wat er precies gebeurde. De impact van de oorlog voelde ik nog het meest toen we het vormsel van één van mijn zussen in de schuilkelder moesten vieren, waar we een taart verorberden. Mijn vader had de kelder grondig ‘geschoord’, zodat die nog beter tegen een stootje kon.”
Logeren op stro Net zoals veel grote gezinnen, kreeg ook de familie van Arsène Duitse soldaten over de vloer die er bleven slapen. “Ze gingen dan eerst bij boeren in de omgeving stro
halen, strooiden dat uit in onze living en sliepen daarop. Al bij al waren die soldaten vriendelijke mensen, ze hadden er ook niet om gevraagd om in onze contreien strijd te komen leveren. Het belette niet dat de Engelsen vooral in 1944 Kortrijk zwaar hebben gebombardeerd. Ik herinner me nog goed hoe de lichtpotten de hemel kleurden, als dreigende voorbodes van een nieuwe bommenregen.” Toen hij de volwassen leeftijd had bereikt, stapte Arsène in de voetsporen van zijn vader en ging als kraanman in de bouw werken. Hij huwde met zijn Marie-Claire, met wie hij twee zonen (Filip en Dries) kreeg. Hij geniet van een rustige oude dag in woonzorgcentrum De Weister in Aalbeke, waar hij onder meer door kleindochter Evy, die er als verpleegster werkt, in de watten wordt gelegd.
LICHTPOTTEN OF KLAARPOTTEN Lichtpotten waren een soort groene lampen die aan kleine parachutes uit vliegtuigen werden gegooid, met de bedoeling om de stad of het doelwit te verlichten. Op die manier wisten de piloten waar ze bommen moesten gooien. Voor de bewoners was het vaak een waarschuwing dat er snel een bombardement zou volgen. Zo konden ze op tijd schuilen voor de bommen.
KORTRIJK IN HET VIZIER - Herinneringen aan WO II | 33
JOSÉ VANDEPLANCKE SCHREEF MET KRIJT OP GESTOLEN KERKKLOKKEN “Wie met Gods klokken schiet, wint zeker den oorlog niet.”
vader na enkele dagen alweer thuis door de capitulatie van het Belgisch leger. Zijn personenwagen had hij deskundig gedemonteerd, zodat de Duitsers die niet meer konden aanslaan.”
Ook Heule bleef vanzelfsprekend niet gespaard tijdens de Tweede Wereldoorlog. José Vandeplancke maakte het van dichtbij mee, vanuit de op de Plaats in Heule gelegen winkel voor ‘koloniale waren, wijnen en likeuren’ van vader Gerard en moeder Maria. “Eigenlijk was de oorlog voor ons, als kinderen, één lange avontuurlijke periode, al hing er altijd wel spanning in de lucht…”
Inmiddels was het centrum van Heule overspoeld door vluchtelingen uit Wallonië. Die sliepen ‘s nachts buiten op de voetpaden langs de gevels van de woonhuizen. Velen waren gevlucht omdat ze de Duitsers vreesden, nadat die in de Eerste Wereldoorlog vaak op een beestachtige wijze te werk gingen. “Ik herinner me dat mijn vader die vluchtelingen ’s morgens drank (ook ‘dreupels’ en wijn) bezorgde. De Duitse soldaten vielen Heule binnen op 25 mei 1940. Vooral rond het kasteel en het klooster werd er veel geschoten en gevochten. Na de capitulatie van 28 mei 1940 zijn de vluchtelingen snel naar huis vertrokken.”
Josés vroegste herinnering aan de oorlog was de oproeping van zijn vader om het Belgisch leger te vervoegen in Doornik, begin mei 1940. “Mijn moeder bleef achter met vier kinderen (Jozef, José, Josette en Urbain) en moest ook verder de winkel in koloniale waren, wijnen en likeuren uitbaten. Gelukkig voor ons was
34 | KORTRIJK IN HET VIZIER - Herinneringen aan WO II
Jacht op jonge mannen Jonge mannen werden opgeëist om verplicht tewerkgesteld te worden in Duitsland. Sommigen weigerden en doken onder, omdat onder meer collaborateurs jacht op hen maakten. “Twee zaken heb ik van dichtbij meegemaakt. Een jonge man werd na een achtervolging opgepakt in de Stijn Streuvelslaan, achter de hangars van Demeestere, waarna ze hem met de kolf van hun revolver tot bloedens toe sloegen op het hoofd. Daarnaast herinner ik me nog de jacht op werkweigeraars tijdens een voetbalmatch op Kortrijk Sport. Tijdens de tweede helft ging het plots van mond tot mond dat de SS en de Duitsers daar waren. Onmiddellijk vluchtten veel jonge mannen weg door een haag van de villa van Oosterlynck, om via de spoorweg langs de Moorselestraat te ontsnappen. Na de match werd de identiteit van alle mannen gecontroleerd en werden er meer dan tien gevangen genomen. Velen stonden te wenen.”
“Mijn ouders verkochten nooit op de zwarte markt, op één keer na, toen we zonder verwarming zaten en we voor één kilo koffie een zak van 50 kilo kolen kregen.” Door de schaarste ontstond er een ‘zwarte markt‘, waar goederen tegen woekerprijzen werden verhandeld. “De landbouwers die graan, vlees, eieren, melk en boter produceerden, waren daarvoor goed geplaatst, maar waren op hun hoede voor de bezetter, die dit ten strengste verbood en serieus bestrafte. Ze waren ook verplicht een gedeelte van hun opbrengst af te staan. Mijn ouders waren bevoordeeld door hun winkel in voedingswaren. Ze verkochten nooit op de zwarte markt, op één keer na, toen we zonder verwarming zaten en we voor één kilo koffie een zak van 50 kilo kolen kregen. Die ben ik met mijn ‘karreke’ nog gaan afhalen.”
Winterhulp Om de voedselnood van de bevolking enigszins te verhelpen, werd op nationaal vlak Winterhulp opgericht, met toelating van de bezetter. “In Heule konden behoeftige mensen er voeding bekomen in de Stijn Streuvelslaan. Ook op school was er dagelijks een bedeling van soep met een broodje. Via de gemeente werd enkele keren haring aangekocht voor de bevolking, van de bekende ‘wonderbaarlijke visvangst’. De haring werd aangevoerd met een grote open aanhangwagen van de plaatselijke firma Demeestere en gekipt op de speelplaats van de Broederschool. Ieder gezin had recht op een emmer haring.” Op het eind van de oorlog eisten de Duitsers de kerkklokken op, om er kanonnen van te maken. “In Heule stonden ze een tijd in het portaal van de kerk. Ik heb er met krijt op geschreven: ‘wie met Gods klokken schiet, wint zeker den oorlog niet’. Uit schrik heb ik dat toen aan niemand durven vertellen.”
Intense bomaanvallen Naarmate de landing in Normandië naderde, werden de bomaanvallen van de geallieerden intenser. Ook op Kortrijk, waar er een belangrijk knooppunt van spoorwegen was, werd er veel gebombardeerd. Zeer veel inwoners van Kortrijk verlieten ’s avonds de stad om te schuilen in omliggende gemeenten.
“Bij nachtalarm (sirene op de brandweerkazerne in de Kortrijkstraat) werden wij door onze ouders snel naar onze ruime kelder gebracht. Die fungeerde als opslagplaats voor wijnen en dranken. De kelder was fel gestut met houten balken en op de grond lagen er veel matrassen om te slapen. Daar beleefden we de zware luchtaanval op Kortrijk van 21 juli 1944. Het begon kort voor middernacht en duurde wel een half uur. Toen deze voorbij was en we buiten een kijkje namen, zagen we dat de hemel vol was met ‘lichtpotten’ en hadden we amper tijd om opnieuw te schuilen voor de tweede aanval (omstreeks 0u30).” Dat bombardement op Heule was verschrikkelijk. “Boven het geluid van de ontploffingen, de instortingen, vallende stenen, dakpannen en glas, uitgerukte deuren en ramen, huilde en bad iedereen om het luidst. De explosies van Kortrijk en Heule duurden ongeveer twintig minuten. Toen we uit de kelder kwamen, was de aanblik verschrikkelijk: uitgerukte ramen en deuren, neergevallen plafonds, de helft van het dak weggeblazen en de winkel volledig verwoest. Ik word nog altijd emotioneel als ik denk aan het leed van Arthur Hanson, die samen met zijn vrouw en oude moeder bij ons schuilde. Hij woonde dicht bij ons, in het eerste huis in de Stijn Streuvelslaan. Een bom was vlak achter zijn huis gevallen en had het volledig met de grond gelijk gemaakt. Een voorraad schoenen van zijn broer, die schoenhandelaar was, lag verspreid over de ruïne.”
Kerk en kerkhof vernield In het centrum van Heule vielen er 16 bommen op circa 100 m². “Eén viel op het midden van de Plaats, daarnaast waren er ook verschillende rond de kerk. Die was zeer ernstig beschadigd, vooral langs de noordkant was er een groot gat geslagen in het dak en de muur. Het OnzeLieve-Vrouwaltaar was vernield, enkel de zuidkant bleef enigszins gespaard. Daar heb ik ’s morgens wat helpen opruimen met ‘pasterke’ Lenaerts en heb ik de mis van 6u30 gediend. Dat zal ik nooit vergeten.”
Rondom de kerk was ook het kerkhof zwaar beschadigd. Zo was er een bom gevallen waar de kloosterzusters begraven lagen, de grote grafkelder van de familie Lagae lag zelfs open. Overal lagen schedels en mensenbeenderen. Wonder boven wonder vielen er bij die aanslag geen doden of gewonden. “Enkele dagen later ontploften twee tijdbommen: één op de plaats waar later de Bank van Roeselare gevestigd was, een andere in de werkplaats van elektricien Coussement. In de Harelbekestraat 3 waren er gaten in het dak en het plafond, en vlak daaronder een diepe put. Iedereen was ervan overtuigd dat er daar een tijdbom lag. Camiel Debusschere, een Heulenaar die rond de Plaats woonde, is in die put beginnen delven, maar vond geen sporen van een bom. Daarna zijn er zeker meer dan tien mensen naar die put gaan kijken en er zelfs in gaan stampen.” De volgende dag, vroeg in de morgen, werd Heule opgeschrikt door een geweldige knal. “De bom bij Julien Coussement was ontploft! Er was een gat geslagen van wel tien meter doorsnede.” Wolkenkrabber De Amerikanen en de Engelse troepen, die op 6 juni 1944 in Normandië geland waren, trokken intussen snel noordwaarts en de grote Duitse aftocht was begonnen. Zeker gedurende veertien dagen passeerden de Duitsers totaal uitgeput, met veel gestolen Normandische paarden en landbouwerskarren, vanuit de Gullegemstraat over de Plaats naar de Harelbekestraat, in oostelijke richting. De Engelsen, die al in Kortrijk waren, bespiedden de Duitsers vanop de ‘wolkenkrabber’ op het Rooseveltplein en seinden aan hun kanonnen, opgesteld op ’t Hoge, de juiste gegevens door over waar er moest worden geschoten. De slachting was verschrikkelijk: er vielen veel geblesseerden en doden, met daarbij ook veel paarden. Op een bepaald ogenblik kon je daardoor paardenvlees kopen in de Heulse beenhouwerijen.” “Tijdens de aftocht en de beschietingen verbleven wij bijna permanent in de kelder, omdat er enkele obussen rond de Plaats vielen. Nog voor het einde van de aftocht kwam een bende vanuit Kortrijk een woning, winkel en magazijn plunderen, zelfs de persoonlijke huisraad en de bedden werden door de ramen naar buiten gesmeten.
KORTRIJK IN HET VIZIER - Herinneringen aan WO II | 35
“Fier als een gieter hield ik als twaalfjarige snotneus het geweer van een soldaat vast, terwijl ik mijn eerste sigaret rookte.” Ook de werkplaatsen van de firma Demeestere in de Stijn Streuvelslaan, waar een Duitse garage was ondergebracht, werden geplunderd. Henri en Albert Demeestere moesten tussenkomen, anders werden zelfs de kranen afgebroken.”
“Tijdens de laatste dagen van de aftocht werd Camiel Debusschere door de terugtrekkende Duitsers op straat doodgeschoten, vlak voor het toenmalige Café Den Boer. Hector Cleppe zou hem nog verzorgd hebben, hoorde ik later. Camiel was een sukkelaar die met doodsverachting verschillende tijdbommen opgedolven heeft na de bombardementen in Kortrijk. Ook heb ik gezien dat hij een obus van wel 40 cm groot heeft opgedolven, die tegen de façade van Albert Demeestere op de Plaats in Heule zat.”
Eerste sigaret
van vreugde en zorgden voor een warme ontvangst van de soldaten. Fier als een gieter hield ik als twaalfjarige snotneus het geweer van een soldaat vast, terwijl ik mijn eerste sigaret rookte.” Later bouwde José een mooie carrière uit in het bankwezen, bij Kredietbank . Hij woonde tot 1965 in Heule en leeft nu in Kuurne. De 86-jarige papa van vier kinderen (Frank, Dirk, Lieve en Leen) en grootvader van tien kleinkinderen en overgrootvader van negen achterkleinkinderen was jarenlang gehuwd met Cécile Lesage, die vier jaar geleden helaas overleed. Bij vriendin Annick heeft hij nieuw geluk gevonden.
De uiteindelijke bevrijding vond plaats op 7 september 1944. “De mensen waren gek
Puin ruimen aan de oostzijde van de Sint-Eutropiuskerk in Heule na het bombardement van 21 juli 1944. Foto uit verzameling Luc Soens.
36 | KORTRIJK IN HET VIZIER - Herinneringen aan WO II
CECILIA VANDEKERCKHOVE HERINNERT ZICH LANGE WINTERSE WANDELINGEN VAN EN NAAR HET WERK “Mijn man moest voortdurend vluchten.” Als jongvolwassene de oorlog moeten beleven, was allerminst een pretje. Cecilia Vandekerckhove kan ervan meespreken. De bijna 97-jarige dame weet vooral nog hoe haar man als spoorwegarbeider elke dag enorm op zijn hoede moest zijn en herinnert zich maar al te goed lange winterse wandelingen van en naar haar werk. Cecilia Vandekerckhove was één van de acht dochters uit het gezin van vader Arthur en moeder Elodie Vanhoutte, dat ook nog eens drie zonen telde. Het gezin was woonachtig in Heule, op de grens met Sint-Katrien. “Ik was achttien jaar toen we op 10 mei 1940 de eerste grote vliegtuigen hoorden overvliegen. Ze dropten hun eerste bommen op velden die op het grondgebied van Wevelgem lagen. Ik zie het nog voor mijn neus gebeuren, alsof het gisteren was. Vanaf die dag zagen we zowat dagelijks hele formaties overvliegen. Het zware geronk in de lucht voorspelde nooit veel goeds. Ook het station van Kortrijk lag toen voortdurend onder vuur. Niemand weet dat beter dan mijn man Arsène, die toen al bij de spoorwegen werkte. Telkens hij hoorde dat er vliegtuigen in aantocht waren, moest hij de benen nemen. Vijf jaar lang heeft hij nooit met een gevoel van rust kunnen werken.”
Drie uur op weg naar het werk Als telg van een groot gezin was de schooltijd van Cecilia snel voorbij. Er moest brood op de plank komen om het omvangrijke gezin te kunnen onderhouden. “Ik werkte als naaister bij een kleermaker in de Sint-Rochuslaan in Kortrijk. Later kon ik daar met de fiets naartoe, maar in de oorlogsjaren lukte dat niet. Ik herinner me winters waarin ik er ’s
morgens en ’s avonds een lange wandeling van anderhalf uur voor over moest hebben, om op mijn werk en weer thuis te geraken. Vaak was het ploeteren door de sneeuw, met lange ‘botten’ aan.” Vader Arthur was een barbier. “Hij was aan het werken toen de eerste Duitse soldaten binnen vielen. Toen ze zagen wat hij aan het doen was, had hij er in één klap een heleboel onverwachte nieuwe klanten bij. Mijn vader was van niemand bang, maar besefte wel dat hij beter niets verkeerd kon doen, zeker niet als er SS’ers in de buurt waren. De Duitsers waren ook gek op Vlaamse meisjes, maar bij mijn weten heeft dat nooit tot wantoestanden of verkrachtingen geleid.”
Tien broden en een varkentje De familie van Cecilia woonde op de boerenbuiten. “Twee keer per week bakte mijn vader liefst tien broden. We hadden ook een varkentje. Een beenhouwer kwam langs om het dier te slachten en in stukken te snijden, zodat we toch een tijdje van dat vlees konden genieten. Wie aan genoeg voedsel wilde geraken, moest soms inventief zijn.” In 1942 leerde Cecilia haar man Arsène kennen, op de trein. “Dat gebeurde in de duisternis, want de trein mocht in die jaren niet met verlichting rijden. Aan het station was het telkens opletten geblazen. Op een dag hebben de geallieerden een trein met Duitse soldaten aangevallen. Daar zijn toen heel wat Duitsers gesneuveld. Tijdens de oorlogsjaren heeft mijn man ook aan het station van Moeskroen gewerkt, later ook nog in Ieper. In Kortrijk was hij hoofd
elektromecanicien. Toen hij met pensioen ging, had hij 42 jaar dienst achter de rug.” In 1944 kreeg Kortrijk het erg zwaar te verduren. “Vooral de regio rond het station werd toen ernstig getroffen, het was een periode waarin mijn man dagelijks op de vlucht moest slaan. Gelukkig is hij nooit gekwetst geraakt, al brak hij wel ooit zijn hiel. Maar dat gebeurde pas na de oorlog.” Van de bevrijdingsperiode herinnert Cecilia vooral hoe collaborateurs het moesten ontgelden. “Wie met de Duitsers onder één hoedje had gespeeld, kreeg een stevig pak slaag en werd voor de rest van zijn leven scheef bekeken.”
Dochter Zes jaar nadat Cecilia haar Arsène had leren kennen, trad het koppel in het huwelijk. “Gedurende het eerste anderhalf jaar nadat we getrouwd waren, woonden we in bij de ouders van mijn man, in Tielt. In 1950 zijn we dan naar Kortrijk verhuisd. We kregen één dochter, Monique, die haar hele carrière als regentes wiskunde heeft gewerkt. Enkele jaren geleden brak ze in Duitsland zowel haar schouder, een rib als een heup. Daardoor mocht ze gedurende een hele periode niet worden vervoerd. Gelukkig heb ik een schoonzoon die uitstekend voor haar zorgt. Ze wonen in de Firmin Deprezlaan in Kortrijk.” Aan de vooravond van hun zeventigste huwelijksverjaardag overleed Arsène. “Gelukkig heb ik nog afscheid kunnen nemen. Zijn verlies heeft me zwaar getekend, maar ik maak er het beste van”, besluit Cecilia, die in woonzorgcentrum H. Hart in de Budastraat van een rustige oude dag geniet.
“Ik leerde mijn man kennen op de trein, in de duisternis, want de trein mocht jaren niet met verlichting rijden.” KORTRIJK IN HET VIZIER - Herinneringen aan WO II | 37
GERARDA HERMAN ZAG HOE AAN HET BEGIN VAN DE OORLOG WINKELS WERDEN GEPLUNDERD Gerarda Herman is een echte Kortrijkse. Ze werd in 1932 geboren als jongste dochter in het gezin van Henri Herman en Marie Seys. Samen met hen, twee broers en een zus woonde ze op de Dam. “We speelden er erg vaak op het Eilandje”, lacht ze. “Dat ravotten werd een stukje moeilijker toen de oorlog in 1940 begon. Ook van naar school gaan was plots geen sprake meer. Dat deed ik bij de Zusters Paulinen, maar aangezien alle bruggen over de Leie – dus ook die aan de Broeltorens – toen werden opgeblazen, was het onmogelijk geworden
“We hadden geen honger, maar ook geen overschot.” om de Groeningestraat te bereiken.” Gerarda herinnert zich haarscherp hoe nogal wat winkels toen leeg geplunderd werden. “Mensen wilden een voorraad van levensnoodzakelijke voedingswaren aanleggen. Vlees en boter waren erg populair. Ook de ijsfabriek werd leeggeroofd, zodat mensen hun eten op die manier vers konden bewaren.”
Zoeken naar verbondenheid Toen de sirenes afgingen, vluchtten vrouwen en kinderen naar de schuilkelders. “Waar wij woonden, had elke woning toen wel een schuilkelder. Door gaten in de muur waren de huizen toen met
38 | KORTRIJK IN HET VIZIER - Herinneringen aan WO II
elkaar verbonden, zodat we konden gaan schuilen waar we wilden. We zaten toen vaak heel dicht op elkaar. Dat gaf een gevoel van verbondenheid, het schonk ons wat troost en deed de angst wat vergeten.”
straat, die een krater sloeg over de hele breedte van de weg. Gelukkig liepen de gebouwen van het bedrijf De Smet-De Jaegere en het kantoor van het Agentschap Bruggen & Wegen toen niet te veel averij op.”
Op de Dam waren toen ook loopgraven gemaakt, die als vluchtroutes werden gebruikt. “Als lichtpotten weer eens de komst van nieuwe bommen aankondigden, waren die loopgraven vooral een toevluchtsoord voor de mannen. Meestal gingen zij niet mee de schuilkelder in. Soms stonden ze ook buiten te wachten met schoppen, zodat ze hun kroost konden bevrijden mocht die in de schuilkelder na een bombardement gevangen zitten in het puin.”
De bevrijding in 1944 betekende ook voor het gezin van Gerarda een opluchting van formaat. “We stonden op de eerste verdieping door het achterraam te kijken hoe, aan de overkant van de Leie, grote Duitse colonnes hun biezen pakten en de aftocht bliezen.”
Boter was een feestmaaltijd Het gezin Herman-Seys leed geen honger, maar feestmaaltijden moesten in die tijd vanzelfsprekend ook niet worden verwacht. “Onze vader had een en ander ineen geknutseld, waardoor hij zelf graan kon malen en brood kon bakken. Het was een periode waarin we met weinig content moesten zijn. Eigenlijk waren we al heel blij als we eens boter hadden om op ons brood te smeren.” Henri Herman werkte trouwens als beroepsmilitair in Bissegem, waar hij als gediplomeerd timmerman heel wat klusjes opknapte. In 1944 liep de Dam heel wat schade op. “Er viel toen een bom op het eind van de
Fontenier Geruime tijd na de oorlog huwde Gerarda met Noël Hamers en verliet ze het ouderlijk huis, om zich samen met haar man te gaan vestigen in de Izegemstraat. “Mijn man werkte als ‘fontenier’ aan de waterleiding. Zelf was ik vooral als huisvrouw actief, maar ik heb ook een tijdje gewerkt in de meubelfabriek van De Coene. Later deed ik als naaister thuiswerk voor ‘garnisseurs’ (meubelstoffeerders).” Noël en Gerarda werden de trotse ouders van twee dochters, Ingrid en Ines. Die schonken hen twee kleinzonen, Dave en Thomas. Inmiddels zijn er ook al twee achterkleinkinderen. Vijf jaar geleden nam Gerarda haar intrek in een serviceflat in de residentie H. Hart, waar ze enorm kon genieten van het zicht op de Leie. Sinds juni 2018 geniet ze van een rustige oude dag in het woonzorgcentrum.
MARCEL VANDERGHINSTE MOEST IMPROVISEREN OM AAN VOEDSEL TE GERAKEN Op acht meter van de dood Liefst 43 jaar lang werkte Marcel Vanderghinste als goudsmid. Daarmee trad hij in de voetsporen van vader Victor. Met ook nog moeder Julia en zijn broer groeide hij op aan de Pottelberg, waar hij als tiener de vijf woelige jaren van de Tweede Wereldoorlog meemaakte. “We woonden vlakbij de fabriek van De Coene (inmiddels gevestigd in Marke)”, vertelt de in 1927 geboren Marcel. “Mijn grootvader werkte daar als hovenier. De ellende begon op 10 mei 1940, een vrijdagmorgen. Mijn vader was om 7 uur naar zijn werk vertrokken, maar stond een halfuurtje later al terug thuis, met de melding dat de oorlog begonnen was. Aan de Condédreef, recht tegenover de ingang van het huidige WZC Sint-Jozef, hadden twee Belgische soldaten zich verschanst in een put om zo lang mogelijk de Duitsers tegen te houden. Tegen de avond zagen we ook vliegtuigen uit de richting van Wevelgem overvliegen. De fabriek werd daarbij erg zwaar getroffen en er brak brand uit. De brandweer raadde mijn vader aan om zo snel mogelijk het huis te ontruimen. Toch gebeurde dat uiteindelijk niet: we hadden het geluk dat de wind draaide en ons huis gespaard bleef, zodat we er konden blijven wonen. Tijdens de bombardementen konden we terecht in de versterkte kelder van het huis naast ons, waar de hoofdboekhouder van het bedrijf woonde. Toen hij moest vluchten naar Frankrijk, hebben we nog een tijdje op zijn huis gepast.”
Aardappelen en tarwe Het leven ging zijn gangetje, maar om aan
voeding te geraken dienden de mensen vaak te improviseren. “Bij De Coene werkten drie broers en een schoonbroer, afkomstig uit Moorslede en Lichtervelde. Bij hen konden we aardappelen krijgen: mijn pa en ikzelf zijn tijdens de weekends daarvoor wel vaker naar die gemeenten gereden. Voor tarwe moesten we dan weer in Wervik zijn, ook dat gebeurde met de fiets. We vermaalden de tarwe in een koffiemolen tot meel, dat we aan de bakkers gaven als ingrediënt voor brood. In ruil kregen we dan zelf enkele broden mee
gezeten, had dat voor de pater ernstige gevolgen kunnen hebben. Gelukkig was dat niet het geval…”
Bommenregen Vanaf medio 1943 werd Kortrijk weer regelmatig getroffen door bombardementen. “Mijn broer en moeder schuilden toen in de versterkte paardenstallen nabij ons huis, mijn vader en ikzelf keken naar de projectielen die in de verte oplichtten. Op 2 juli van dat
“Mijn grootvader stierf door een beroerte op het moment dat er talrijke vliegtuigen overvlogen.” naar huis. Voor een brood betaalde je toen 50 frank in de zwarte handel (mosselen 2,6 frank per kilo). Af en toe bakten we ook zelf broden en peperkoek, daarvoor vonden we gerechten in de kranten. Daarnaast kregen we op school vaak soep, gebakjes en koekjes. Er waren ook de rantsoenbonnen die we van de staat kregen, maar als je niet snel genoeg was, had je helemaal niks.” Op 14 november 1942 ging Marcel met zijn gezin naar de hoogmis. Hij zou enkele uren later met veel schrik terug naar huis komen. “Tijdens de preek sprak de pater zijn dankbaarheid tegenover Koning Leopold III uit, op het eind van de eucharistieviering speelde de orgelist zelfs de Brabançonne. Daarmee namen ze een enorm risico, want het was toen eigenlijk verboden om het nationale volkslied te spelen en om op de radio naar Britse zenders te luisteren. Alle kerkbezoekers keken angstig om zich heen, want als er toen een SS’er in de kerk had
jaar stierven acht werklui van de fabriek. Ze hadden een gang gemaakt om in te schuilen, maar werden door een bom getroffen en waren op slag dood. Op 26 maart 1944 was het weer van dat. Vader was eerst buiten gaan kijken, maar stond meteen weer binnen en beval ons om als de bliksem te gaan schuilen in de paardenstallen. De eerste bom viel op amper acht meter van ons, vlakbij een bunker die twee jaar voordien in de tuin gemaakt was. In mijn herinneringen hoor ik nog altijd het gerinkel van brekend glas. Op mijn grootvader aan moeders kant na, hebben we het allemaal overleefd: hij stierf toen hij een beroerte kreeg op het moment dat er talrijke vliegtuigen overvlogen.” Vanaf september 1943 tot in 1986 werkte Marcel als goudsmid bij Derycke. Hij werd door het leven niet gespaard: op drie jaar tijd verloor hij zes dierbaren, waaronder zijn vrouw, zoon en dochter.
KORTRIJK IN HET VIZIER - Herinneringen aan WO II | 39
WILLY VANHEUVERBEKE WERD GEBOREN IN EEN SCHUILKELDER TIJDENS DE BOMBARDEMENTEN VAN 1940
40 | KORTRIJK IN HET VIZIER - Herinneringen aan WO II
De Tweede Wereldoorlog startte officieel op 10 mei 1940. Acht dagen later klonk in een Kortrijkse schuilkelder het eerste gehuil van een pasgeboren baby. Willy Vanheuverbeke kwam ter wereld op een moment dat onze stad zwaar onder vuur lag. Pas vijf jaar later kon hij met zijn vader echt een band beginnen opbouwen. Onlangs kon hij voor het eerst sinds zijn kindertijd nog eens een kijkje nemen in de schuilkelder op Walle waar hij door een vroedvrouw ter wereld werd gebracht.
toen. “In mijn vroegste herinneringen zie ik in die schuilkelder een fiets staan. Ik kon dat beeld niet thuisbrengen, mede daarom was het al jarenlang een vurige wens om die schuilkelder nog eens te zien. Toen ik onlangs dankzij de stad de kans kreeg de kelder nog eens te bezoeken, bleken er zelfs twéé fietsen te staan. Die dienden om de ventilatie in de kelder aan te drijven. Het verheugt me enorm dat ik de kelder nog eens gezien heb. Eigenlijk verkeert hij nog in perfecte staat, met dat verschil dat hij door de school gebruikt wordt om allerlei spullen in op te slaan.”
“Ik zag mijn vader voor het eerst toen ik vijf was.”
1939 leek een erg heuglijk jaar voor de familie Vanheuverbeke-Vandersarren te worden. Gustaaf en Suzanna waren op 26 oktober in het huwelijksbootje getreden. Hun wittebroodsweken duurden welgeteld vier dagen. Toen moest Gustaaf naar het leger, in de wetenschap dat zijn vrouw zwanger was.
Bombardement tijdens bevalling Suzanna trok toen met een bolle buik meteen bij haar ouders in, die op Walle woonden. Acht dagen nadat de oorlog begon, moesten ze allemaal gaan schuilen in de kelder onder de school waar vandaag het begeleidingscentrum en de school voor kinderen met gedragsstoornissen, autisme of emotionele problemen (Bemok) gevestigd zijn. De stad werd zwaar gebombardeerd op de dag toen ze moest bevallen. “Net omwille van de hevige bombardementen, kon de dokter die normaal bij de bevalling aanwezig zou zijn, niet blijven”, weet Willy uit getuigenissen van zijn moeder. “Gelukkig was er een vroedvrouw ter plaatse, die ‘ijzers’ gebruikte om me ter wereld te brengen. Mede daardoor heb ik tijdens mijn geboorte een traumatische schouderblessure opgelopen. Toen ik tien jaar was onderging ik daarvoor een operatie bij dokter Yserbyt, waardoor ik minder last had. Tot de dag van vandaag zie je nog altijd dat mijn rechterschouder bij momenten precies wat ingezakt is.”
Ventilatie-aandrijving Hoewel hij maar een baby was en amper vijf toen de oorlog ten einde liep, herinnert Willy zich nog flarden uit de periode van
De dikke metalen deuren zijn nog volledig intact. In krijt staat er nog altijd op geschreven dat medewerkers van de naburige weverij die de kelder ook gebruikten, moesten doorschuiven naar het eerste deel, zodat de gezinnen uit de buurt in het grootste gedeelte konden schuilen. “Als het er in Kortrijk te hevig aan toe ging, duffelden mijn moeder en grootouders mij helemaal in om met de fiets naar Bellegem te rijden. Daar konden we dan in veiliger omstandigheden overnachten bij het gezin Vervaeke, dat verre familie bleek te zijn.”
1944 Toen de Duitsers verslagen leken, was er in Kortrijk heel wat aan de gang. “Eerst hadden Duitse soldaten de opmars van de geallieerden nog proberen te beletten.
Willy herinnert zich dat kort daarna de triomfantelijke intocht van de geallieerden plaats vond. “De soldaten stonden op de vrachtwagens en gooiden snoep en chocolade naar de kinderen. Toen mijn grootvader me meenam naar de Doorniksewijk, zag ik hoe mensen die met de Duitsers hadden gecollaboreerd, bij de haren naar buiten werden gesleurd. Dat blijven beklijvende beelden.”
Ontmoeting met vader Intussen had vader Gustaaf (zoon van Maria Egels, het eerste vrouwelijke gemeenteraadslid in Kortrijk) ook een en ander meegemaakt. Als soldaat werd hij gevangen genomen en gedeporteerd naar Hannover. Toen de oorlog voorbij was, kon hij eindelijk zijn toen bijna vijfjarige zoon zien opgroeien. “Vreemd genoeg heb ik daar geen persoonlijke herinneringen aan. Mijn vader en ikzelf hebben wel heel ons leven met ons meegedragen dat hij er gedurende mijn eerste levensjaren niet was. In die periode had ik uiteraard wel een erg sterke band met mijn moeder en grootouders opgebouwd. Pas op: ik heb het altijd uitstekend met mijn vader kunnen vinden, hij kon er zelf niet aan doen dat hij die cruciale eerste jaren had gemist. Het heeft wel altijd een impact op onze band gehad.” Na de Tweede Wereldoorlog werd in het gezin Vanheuverbeke-Vandersarren nog Winnie geboren, Willy’s enige zus. Willy zelf werkte 44 jaar lang bij Bekaert, huwde met Ginette Coeman en kreeg drie kinderen
“In de Doorniksewijk zag ik hoe mensen die met de Duitsers hadden gecollaboreerd, bij de haren naar buiten werden gesleurd. Dat blijven beklijvende beelden.” Ze wilden explosieven laten ontploffen in de Condédreef om dat te verhinderen. Gelukkig hadden buurtbewoners dat door. Zij slaagden er op een heel clevere manier in om het plannetje van de Duitsers om zeep te helpen. De soldaten werden binnengeroepen bij de buren om plezier te maken en lieten zich verleiden om heel wat alcoholische dranken te drinken. Ladderzat als ze waren, slaagden ze er niet meer in om hun plan uit te voeren.”
(Geert, Kurt en de helaas al overleden Katia). Ze schonken hen zes kleinkinderen. “Onlangs gingen we kijken naar de musical ’40-’45. Ik raakte versteld van de erg waarheidsgetrouwe weergave. Als je daar buiten komt, besef je met welke frustraties de mensen toen moeten hebben geleefd. Hopelijk moeten onze kinderen en kleinkinderen zoiets nooit meemaken…”
KORTRIJK IN HET VIZIER - Herinneringen aan WO II | 41
CHRISTIANE COUCKE GING OM DE HAVERKLAP OP STAP MET EEN VRIENDIN Voor Christiane Coucke was de Tweede Wereldoorlog bij momenten één grote speeltuin. Ze ravotte erop los, samen met haar vriendin, maar vaak tot boosheid van
“We hoorden de bommen fluiten boven ons huis.” haar moeder. “Toch hebben we ook heel wat bange momenten meegemaakt. We woonden dan ook in hartje Kortrijk, dat erg geleden heeft onder de bombardementen.” Christiane werd in 1934 geboren als de tweede dochter in het gezin van Leon Coucke en moeder Julia Verbrugghe, die afkomstig was uit Marke. In haar jeugd woonde Christianes moeder in de Markebekestraat, waar ze de gruwel van de Eerste Wereldoorlog had meegemaakt. Ze had het er dan ook moeilijk mee dat haar dochter tijdens de Tweede Wereldoorlog overal bij was.
leger en raadde ons aan om tijdelijk te gaan wonen bij zijn ouders, op Overleie. Op zekere dag is hij erin geslaagd met een fiets te ontsnappen en kwam hij weer naar huis gereden.” Tijdens de oorlogsjaren ging Christiane om de haverklap op stap met een één jaar oudere vriendin. “We waren overal bij, hebben van alles gezien. Toen ze in ’t Fort zwaar gehavende soldaten binnen brachten, moesten mijn vriendin en ik daar nogal om lachen. Ach, we wisten amper wat er gebeurde. We gingen zelfs loeren naar het tribunaal. Mijn moeder kon er alleszins niet om lachen. Ze heeft me vaak terug naar huis gesleurd, waar ik nog een paar ferme kletsen kreeg. Erg veel trok ik me daar niet van aan. Zo speelden we soms zelfs geregeld oorlogje. We imiteerden het geluid van overvliegende bommen.”
Dicht bij elkaar in de kelder
gepropt. Door een gat in de kelder konden we eventueel ook naar onze buren, of omgekeerd. Soms gingen we ook slapen in de Sint-Elooisdreef, waar mijn tante woonde. Ze hadden daar een grote put gemaakt in de grond en er enkele matrassen in gelegd. Daar konden we dan in slapen. Als we in de kelder zaten en we hoorden de bommen fluiten boven ons huis, konden we vrij gerust zijn dat het projectiel verder zou vallen. Pas als je niets hoorde, en de bom dus in de buurt zou vallen, waren we erg bevreesd.” Christiane herinnert zich nog goed een bombardement in de Sionstraat. “Dat was in 1944. We hoorden de vliegtuigen, die uit de richting van Frankrijk kwamen, over de stad gaan. Het luchtruim boven Kortrijk was fel verlicht door de lichtpotten. Mijn moeder en ik stonden op dat moment op de hoek van de Doorniksestraat en de Grote Markt en zijn razendsnel naar huis gerend. Ik weet nog dat er toen in de Wijngaardstraat een man gestorven is door de stress.”
Vluchten op de fiets
Als de sirenes effectief afgingen, had Christiane minder plezier. “Dan sloeg de angst toe. We schuilden dan in onze kelder, zaten daar met z’n vieren opeen
“Toen ik zes was en de oorlog begon, ging ik naar school in Onze-Lieve-Vrouw van Bijstand, in de Wijngaardstraat. Later zou ik naar Onze-Lieve-Vrouw ter Engelen (’t Fort) gaan. We woonden in de Sionstraat, in het centrum van de stad waar nu K in Kortrijk is. Mijn vader werd opgeroepen voor het
“Ik zie nog hoe een vrouwtje zich angstvallig vast hield aan de benen van haar zoon, die meegenomen werd om in Duitsland te gaan werken.”
42 | KORTRIJK IN HET VIZIER - Herinneringen aan WO II
Zoon beschermen Eén tafereel staat haarscherp op Christianes netvlies gebrand. “De Duitsers zochten Belgische mannen die in Duitsland konden gaan werken. Ik zie nog hoe een vrouwtje zich angstvallig vast hield aan de benen van haar zoon, die meegenomen werd om in Duitsland te gaan werken. Een Duitse soldaat sloeg haar daar weg met de kolf van zijn geweer. Dat vrouwtje wist met haar verdriet geen blijf. Mijn moeders zus en haar echtgenoot waren iets slimmer: die hadden zich vrijwillig opgegeven om in Duitsland te gaan werken. Daardoor was het werk niet zo zwaar en werden ze opgevangen in een Duits gastgezin. Dat was een veel betere situatie dan in eigen land te worden opgepakt om over de grens te gaan werken, dan waren de omstandigheden veel zwaarder.”
Honger heeft Christiane amper geleden. “Mijn moeder was nogal een rappe. Ze had snel begrepen dat ze beter kon gaan werken om geld in het laatje te brengen en daarmee eten te kunnen kopen. Ze werkte bij boeren, bij beenhouwers, ging her en der kuisen… ze was erg vindingrijk.” Aan de vooravond van de bevrijding zag Christiane iemand in een Brits soldatenuniform de stad binnenfietsen. “Dat bleek een Pool in Britse dienst te zijn, die kwam kijken in hoeverre de Duitsers nog in de stad aanwezig waren. Niet veel later zijn de Britten Kortrijk binnen gevallen en was de bevrijding een feit.”
‘t Zweerd
geworden, ging ze eerst aan de slag bij mevrouw Coignie, wiens man architect was. “Ik kreeg toen 3 frank per uur om te werken. Later ben ik begonnen als zelfstandig kleermaakster in de Sionstraat. Dat veranderde toen ik mijn man, Erik Dheedens, leerde kennen. Hij had de hotelschool in Koksijde gevolgd en ging werken bij zijn ouders, die op de Grote Markt café ’t Zweerd hadden. Die zaak hebben we later samen van mijn schoonouders overgenomen. Het café bevond zich op de plaats waar zich nu Bistro ‘allo’allo bevindt.” Christiane verblijft nu in woonzorgcentrum Sint-Jozef, waar ze heel enthousiast allerlei verhalen over vroeger opdiept.
Toen Christiane na de oorlog haar school had afgemaakt en kleermaakster was
BLINDGANGERS Een blindganger is een explosief dat niet op het bedoelde moment is afgegaan. Meestal gaat het om niet-ontplofte munitie of bommen. Blindgangers zijn gevaarlijk omdat ze door een kleine beweging alsnog kunnen ontploffen. Tijdens graafwerkzaamheden in de buurt van het station in Kortrijk worden soms nog blindgangers aangetroffen, waardoor de ontmijningsdienst ter plekke moet komen om de bom te ontmantelen.
KORTRIJK IN HET VIZIER - Herinneringen aan WO II | 43
JACQUES GOETHALS WERD GENOEMD NAAR EEN OORLOGSHELD UIT DE FAMILIE Wat als je oom een dermate geëerd persoon is, dat je zelf naar hem genoemd wordt? Jacques Goethals weet er alles van. De in 1925 geboren Kortrijkzaan werd door zijn vader André genoemd naar diens broer, die als jachtpiloot strijd leverde en sneuvelde in het luchtruim boven Staden. Zijn ‘neefje’ herinnert zich nog veel van de Tweede Wereldoorlog, toen hij studeerde in Brugge.
broer, die aanvankelijk begraven was in Hazewind-Stade. Het lichaam werd overgebracht naar Kortrijk, waar het werd bijgezet in de familiekelder op Sint-Jan in Kortrijk.
“We schuilden in een Duitse kelder uit WO I.”
“Mijn oom Jacques werd geboren in 1889”, vertelt Jacques Goethals. “Nadat hij een opleiding aan de Franse luchtvaartschool had gekregen (een gelijkaardige opleiding bestond toen nog niet in België), ging hij eerst aan de slag als burgerlijk piloot en later als jachtpiloot. Engelse documenten bewijzen dat hij in 1917 en 1918 telkens vier vijandige toestellen neerhaalde. Hij vloog toen met een Spad, een gevechtsvliegtuig dat lang niet zo gesofisticeerd was als de huidige toestellen. Het was een open toestel: als de piloot wou vuren, moest hij rechtstaan om zijn doelwit te kunnen bestoken.”
Neergehaald door een ‘Oberleutnant’ “Helaas werd mijn oom, die op zijn vliegtuig een tekening van een albatros had, zelf ook neergehaald. Dat gebeurde op 9 oktober 1918 boven Staden. Hij werd verrast door enkele Duitsers die vlogen in een Jasta 29, uiteindelijk was het ‘Oberleutnant’ Harold Auffarth die zijn lot bezegelde.” Toen de oorlog was afgelopen, ging André op zoek naar het lichaam van zijn overleden
44 | KORTRIJK IN HET VIZIER - Herinneringen aan WO II
Zelf had André (de in 1894 geboren jongere broer van Jacques) ook bewogen oorlogsjaren meegemaakt. “Hij deed zijn militaire dienst in Luik en combineerde dat met ingenieursstudies. Hij vluchtte eerst samen met het Belgische leger naar Antwerpen, maar werd later krijgsgevangen genomen na de slag van Halen (bij Diest). Na vier jaar in Duitsland te hebben verbleven, wou hij zijn broer de laatste eer bewijzen en noemde hij mij dus naar hem.”
Tweede Wereldoorlog De ‘jongste’ Jacques Goethals heeft zijn oom dus nooit gekend en was 15 toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak. Het gezin woonde toen in de Groeningelaan, waar Jacques trouwens bleef wonen tot zeven jaar geleden. “Ik ging toen naar de abdijschool in Loppem, net als mijn vier jaar jongere broer”, zegt Jacques. “We legden dat traject meestal af met de fiets, want er was toen geen goede treinregeling. Fietsen deden we op een tandem, omdat mijn ouders bang waren dat ik anders te snel zou rijden voor mijn broer. Onze school werd in 1942 ontruimd en in beslag genomen door de Duitsers. De vier kleinste klassen verhuisden daarop naar Izegem, de drie grootste klassen naar het kasteel van Bellem in Oost-Vlaanderen. Toen ook
dat kasteel in 1944 in handen kwam van de bezetters, moest ik school lopen in Drongen. Daar waren we regelmatig getuige van de bombardementen op Merelbeke. Er waren ook heel wat problemen met de bevoorrading, waardoor de paters beslisten om ons naar huis te sturen.” Daags voor ‘Operatie Overlord’ kreeg Jacques een telegram van de school om zijn examens te gaan afleggen. “Maandag had ik Latijn en geschiedenis gedaan, normaal moest ik op 6 juni wiskunde doen. Omwille van D-Day moest ik dat uiteindelijk niet doen. Zo kwam er op een bizarre manier een einde aan mijn humaniorajaren.” Het familiale huis in de Groeningelaan droeg lange tijd sporen van de Duitse bezetting. “Tijdens de Eerste Wereldoorlog was ons huis bezet geweest door een Duitse generaal”, legt Jacques uit. “Die generaal had in de kelder een bunker laten maken. Na afloop van WO I kreeg mijn vader de kans daarvoor een vergoeding te claimen voor ‘oorlogsschade’, maar daar maakte hij geen gebruik van. Uiteindelijk zou die schuilkelder ons nog erg nuttige diensten bewijzen tijdens de Tweede Wereldoorlog: hij fungeerde als het toevluchtsoord voor de hele familie. Overal lagen matrassen en stoelen. Tijdens bombardementen werd ik praktisch weggeblazen van mijn stoel, het hele huis daverde. Gelukkig zijn we nooit rechtstreeks beschoten geweest….” besluit Jacques, die nu woont in de Hoveniersstraat in Kortrijk en nog bijzonder kwiek is voor zijn leeftijd.
PIET BAEKELANDT EN ZIJN ‘BENDE’ SPEELDEN IN HET OORLOGSPUIN ‘De bende van Baekelandt’ werden ze in de omgeving wel eens genoemd toen ze naar school trokken. Logisch, gezien de familienaam van de Kortrijkse dokter André Baekelandt. Ook zijn familie werd tijdens de Tweede Wereldoorlog niet gespaard en lag zwaar onder vuur, maar had in 1944 meer geluk dan hun buren aan de overkant van de straat, die met z’n twaalven de dood vonden in het bombardement. Piet vertelt het verhaal.
“Onze kelder zwierde als een schommel heen en weer en we bibberden van de schrik, zo gigantisch was de impact.” Het gezin Baekelandt woonde in de Onze-Lieve-Vrouwestraat. Vader André was hoofdarts-chirurg in de Heilig Hartkliniek, die echt voor zijn vak leefde en dag en nacht beschikbaar was voor zijn patiënten. In de nacht van 21 juli 1944 werd de stad evenwel zwaar bestookt. Engelse piloten wilden vooral de Duitse bezetters onder vuur nemen door het postgebouw, dat als communicatiecentrum fungeerde, te bestoken. Helaas trof hun aanval vooral de lokale bevolking. “Vader, die sowieso erg vaak in de kliniek toefde, was op het moment van die eerste aanval toevallig thuis”, weet Piet nog. “Om te zien of het ziekenhuis niet al te erg geleden had, ging hij te voet een kijkje nemen. De schade viel mee, maar bij de tweede explosiegolf, die een uurtje later volgde, werd de linkervleugel van het ziekenhuis wel zwaar getroffen. Op dat moment was hij al op de terugweg en bevond hij zich op de Budabrug toen dat tweede bombardement in alle hevigheid losbarstte. Hij kon zich nog plat op zijn buik gooien, terwijl puin en arduin hem rond de oren vlogen. Hij haastte zich naar huis, maar zag tot zijn ontzetting dat onze
woning volledig ingestort was. Gelukkig konden wij allemaal ongedeerd naar boven kruipen, wat in belangrijke mate te danken was aan onze voutekelder met stevige arduinen kolommen.” De buren aan de overkant van de straat waren minder fortuinlijk. “Hoewel zij zich ook stevig beschermd voelden in hun ‘versterkten onderstand’-kelder, waren ze volledig kansloos toen een voltreffer insloeg. Het is door die bom dat de voorkant van ons huis het helemaal begaf. Onze kelder zwierde als een schommel heen en weer en we bibberden van de schrik, zo gigantisch was de impact. We hebben ontzettend veel geluk gehad dat de bom geen tien meter dichter neerkwam.” Het gezin telde op dat moment tien leden en werd tijdelijk opgevangen bij de bevriende familie Delplancke, toenmalige eigenaars van het Broelmuseum. Piet bleef met drie broers naar school gaan in het Sint-Amandscollege. Daarbij durfden ze wel eens fratsen uithalen, wat hen in de buurt de benaming ‘Bende van Baekelandt’ opleverde, naar de roversbende die op het eind van de achttiende eeuw West-Vlaanderen onveilig maakte. Zelf speelden de broers wat graag in het puin dat overbleef na de bombardementen in de naburige straten. Dat waren steevast ontdekkingstochten. Bij het overvliegen van de Lancaster bommenwerpers werd er gewed wie er het vlugst hun aantal kon tellen.
Kooigem Nadat het gezin enkele maanden bij
de familie Delplancke onderdak had gevonden, trok het naar de familieboerderij in Kooigem. “We namen er onze intrek in het Brouwershof (foto onderaan), een mooie vierkanthoeve. Het was er goed en rustig, zoals het leven ‘op den buiten’. Op een dag zagen we daar hoe een colonne Duitsers, op de vlucht, uit de richting van Doornik kwam. De verzetsgroep De Witte Brigade had er niets beter op gevonden om die aan te vallen met hun povere vuurkracht. Dat leidde tot een stevig gevecht, waarop de R.A.F met Spitfires in allerijl ter hulp werd geroepen. Om zich te beschermen vluchtten de Duitsers het dorp binnen en van onmacht en coleire vuurden ze met een kanon een obus dwars door de pastorij! Ook bij ons zochten ze onderdak. Ik zie nog altijd die Duitse soldaat met zijn geweer in aanslag voor mij, die schreeuwde ‘Wasser verdammt!’ Later werd de boerderij door het Engels leger opgeëist om er een compagnie te huisvesten. We ruilden verse eieren voor chocolade…!” Piet maakt van de gelegenheid gebruik om een kaars te branden voor het behoud en herstel van het Brouwershof, dat al jarenlang staat te verkommeren. “Akkoord, de renovatie zou ongetwijfeld een erg dure operatie worden, maar als Monumentenzorg bunkers klasseert, kan het evengoed iets moois renoveren. Het is een gebouw uit 1720 dat door zijn status toch nog iets zou uitstralen aan de al troosteloze dorpskern en nuttig zou kunnen zijn om er lokale gemeentelijke diensten of een sociaal ontmoetingscentrum in onder te brengen.”
KORTRIJK IN HET VIZIER - Herinneringen aan WO II | 45
ERNA HUYGHEBAERT WERKTE, ALS ER GEEN SCHOOL WAS, BIJ DE BOEREN OM HAAR FAMILIE TE LATEN OVERLEVEN Erna Huyghebaert werd geboren kort voor het einde van de Eerste Wereldoorlog. De geboren en getogen kranige Kortrijkse dame vierde vorig jaar haar honderdste verjaardag. Ze huwde kort voor de start van de Tweede Wereldoorlog met Maurice Kesteloot.
46 | KORTRIJK IN HET VIZIER - Herinneringen aan WO II
“Ik herinner me weinig van beide oorlogen. Voor de eerste was ik te jong, van de Tweede Wereldoorlog heb ik de meeste herinneringen vermoedelijk verdrongen. Uiteraard was het niet de plezantste tijd van mijn leven, het was voor iedereen een grote opluchting toen de wapens in 1945 eindelijk zwegen. Al bij al kon het leven
toen zijn gangetje gaan, maar je leeft toch met de constante druk dat er iets kan gebeuren.�
Centje extra verdienen Erna is moeder van zes kinderen: Christiana, Lydie, Frieda, Marcel, Roger en Arlette. De
“Mijn mama draaide sigaretjes en ging daarmee naar het station, om ze te verkopen aan treinreizigers.” laatste twee kinderen zijn al overleden. Ze stamt uit een heel muzikale familie en speelde zelf nog mondharmonica en accordeon. Die microbe gaf ze door aan dochters Christiane en Arlette, zoon Roger en aan de bekende drummer Gino Kesteloot (zoon van Roger en kleinzoon van Erna). Zelf werkte ze lange tijd in een katoenspinnerij. Toen de Tweede Wereldoorlog begon, probeerden Maurice en Erna op verschillende manieren een centje bij te verdienen, weet dochter Christiana nog. “Mijn mama draaide sigaretjes en ging daarmee naar het station, om ze te verkopen aan treinreizigers. Ze werkte ook regelmatig in de keuken van ’t Fort, waar de Duitsers gelegerd waren. ’t Fort had zijn naam toen niet gestolen: de school was met immense grilles bijna hermetisch van de buitenwereld afgesloten. Mijn moeder ging er af en toe werken in de keuken, en met wat geluk kon ze wat restjes meenemen naar huis, zodat ik iets kon eten wat lekkerder was dan het zwarte brood dat we via bons konden kopen. Met die bons konden we in ’t Fort bijvoorbeeld ook vis kopen, die we dan gingen halen met een emmertje.”
Fietsbanden Vader Maurice werd opgetrommeld om te gaan werken voor de Duitsers. Daardoor zat hij veel in Calais. “Als hij toch eens naar huis kon komen, stak hij fietsbanden onder zijn jas of trui, om die ook proberen te verkopen. Mijn ouders deden er echt alles aan om ervoor te zorgen dat mijn broer Marcel (1 jaar jong toen de oorlog uitbrak) en ikzelf geen honger zouden lijden”, zegt Christiana, die 5 was toen WO II begon en de oorlogsjaren heel intensief meemaakte. “We woonden aan Kapel Ter Bede, tussen verschillende boeren. Ik herinner me nog haarscherp de dag dat we voor het eerst het zeurende geronk van de laag overvliegende vliegtuigen hoorden, en beseften dat de oorlog definitief begonnen was. Vlakbij het kanaal Kortrijk-Bossuit
stonden enkele grote petroleumketels. Mijn vader besefte dat die een doelwit konden vormen voor de bommenwerpers en bouwde op een boogscheut daarvandaan een bunker in een wei. Daar gingen we, bibberend van de schrik, schuilen als de vliegtuigen weer eens in aantocht waren. We vreesden voor een enorme explosie als één van de bommen effectief zo’n petroleumketel zou raken, maar gelukkig zijn de Duitsers daar nooit in geslaagd. Vermoedelijk konden ze niet goed mikken, want we hoorden meestal een luide plons als de bommen in het water terecht kwamen”, lacht Christiana.
Humor Hoewel de oorlog een hypotheek legde op het leven van iedereen die hem heeft meegemaakt, was er toch ook voor tijd en ruimte voor humor, weet Christiana. “Toen we in de verte weer eens vliegtuigen hoorden, gaf vader het signaal om met bakstenen tegen houten achterdeuren te gooien. Dat maakte een hels kabaal, waardoor onze buren dachten dat er vlakbij een bom gedropt was en ze in
voor de jeugd van toen, maar af en toe lukte het wel. “Ik volgde toen les aan het Sint-Theresia-instituut aan de Oudenaardsesteenweg. Op dagen dat ik niet naar school ging, hielpen we de boeren met het rapen van de pas geoogste aardappelen of met het verzamelen van graanhalmen. Ik ben meer dan één keer met bebloede voeten thuis gekomen toen ik een hele dag in de velden had geravot met schoentjes die amper beschermden. Met het bloem van de granen maakten we pannenkoeken.” En de Duitsers… eigenlijk vielen die nog goed mee, vond Christiana. “Die soldaten deden ook maar hun werk, natuurlijk. Als we geluk hadden, deelden ze in de straat aan kinderen zelfs appels, koeken of chocolade uit. Toen er Duitse colonnes door de straat marcheerden, ging ik nieuwsgierig aan het venster kijken. Een soldaat die dat had gemerkt, bonsde aan onze voordeur en vroeg mijn moeder me daar weg te halen. Hij vond dat een kind dat niet moest zien en was vermoedelijk zelf een bezorgde papa.”
“Uiteraard was het niet de plezantste tijd, maar mensen pasten zich aan ... In zulke tijden leer je de kunst om altijd het beste van iets te maken…” allerijl naar de kelder vluchtten. Een andere keer liet mijn moeder het rolluik keihard naar beneden donderen, wat een gelijkaardig effect gaf. Er moest al eens kunnen gelachen worden, en daar deden we graag aan mee.” Dat nam niet weg dat vader en moeder af en toe kwaad konden zijn op Christiana. “Soms gebeurde het dat er uit Amerikaanse vliegtuigen lege benzinetanks werden gedropt, zodat de vliegtuigen minder gewicht moesten dragen. Toen ik er zo eentje zag vallen, liep ik er meteen achterna om het kleinood te kunnen bemachtigen. Mocht niet van mijn vader, die razend op me was. Eenmaal ik de tank te pakken had, ging ik erop zitten en moest niemand proberen die van mij af te pakken. Ik heb het altijd spijtig gevonden dat die tank na verloop van tijd verloren is gegaan.”
Aardappelen en graan Naar school gaan was een uitdaging
Thuisbevalling De oorlog maakte gelukkig geen slachtoffers in het gezin KestelootHuyghebaert, integendeel: de familie breidde verder uit. “Toch hebben we geluk gehad dat mijn vader de oorlog heeft overleefd”, beseft Christiana. “Op een dag kwam hij thuis van het kamp in Calais. Daags nadien werd dat kamp belegerd. Vermoedelijk had hij het er niet levend vanaf gebracht als hij daar was geweest. Tijdens de oorlog beviel mijn moeder thuis van Roger, mijn tweede broertje, op wie ik heel regelmatig heb gepast. Mijn ouders waren namelijk regelmatig uit werken. Al bij al heb ik eigenlijk vrij positieve herinneringen aan die periode. Uiteraard was het niet de plezantste tijd, maar mensen pasten zich aan: ze deden hun best om het leven van alledag zijn gang te laten gaan, probeerden een centje bij te verdienen. In zulke tijden leer je de kunst om altijd het beste van iets te maken…”
KORTRIJK IN HET VIZIER - Herinneringen aan WO II | 47
ANTOON SANSEN VERLOOR ALS KIND ZIJN OUDERLIJK HUIS BIJ BEGIN WO II Als kind je ouderlijke thuis verliezen, het doet iets met een mens. Het overkwam Antoon Sansen, ere-burgemeester van onze stad en liefst 54 jaar lang zetelend gemeenteraadslid. De gewezen burgervader koestert ook warme herinneringen aan de oorlogsperiode, zijn latere echtgenote had het als kind nog zwaarder te verduren.
die de stad binnen kwamen. Daar waren we erg van onder de indruk, het had iets intimiderends.” Het dakloze gezin zou naar de Papenstraat verhuizen en daar het grootste deel van de oorlogsperiode verblijven. Antoon werd in 1942 opgevangen in de Don Bosco-school, waar heel wat kinderen tijdens de week ook overnachtten. Op zondag mochten
“Toen we in de schuilkelder verbleven, hoorden we het ritmische geluid van marcherende Duitse soldaten. Daar waren we erg van onder de indruk, het had iets intimiderends.” Antoon Sansen was acht toen de oorlog uitbrak. Meteen kreeg zijn gezin het zwaar te verduren. “Het Belgisch leger had zich aan de Leie terug getrokken en wilde koste wat kost verhinderen dat de Duitsers de stad volledig zouden bezetten. Ze beslisten om de Leiebruggen op te blazen, wat voor ons gezin heel barre gevolgen had. We woonden toen namelijk aan de Dolfijnkaai. Toen we uit de schuilkelder van dokter Lauwers kwamen gekropen, zagen we dat van ons huis niet meer dan een hoop puin overbleef. Ik zie mijn vader nog op de trap klauteren en stukken aan mij doorgeven… Toen we de daaropvolgende dagen opnieuw in de schuilkelder verbleven, hoorden we het ritmische geluid van marcherende Duitse soldaten
48 | KORTRIJK IN HET VIZIER - Herinneringen aan WO II
de ouders dan naar een opvoering komen kijken. Antoon herinnert zich nog levendig een toneelopvoering waarin hij de rol van de paus vertolkte…
Bombardementen tijdens plechtige communie Het was uiteraard een moeilijke tijd, maar het had ergens ook een charme, vindt Antoon. “We waren voortdurend bij vrienden en stelden ons als kinderen niet te veel vragen. Eigenlijk realiseerden we ons ook amper wat er aan het gebeuren was.” Antoon groeide verder op en keek uit naar zijn plechtige communie, die op 26 maart 1944 zou doorgaan. “Het was Passiezondag toen. Eerst had ik in de Sint-Janskerk nog
mijn vormsel kunnen doen, daarna ging het snel weer naar de schuilkelder. Die dag zouden er tijdens bombardementen 250 doden vallen, maar de zwaarste momenten beleefden we op 21 juli van dat jaar. Voor mijn vrouw zaliger verliep die dag nog tragischer. Haar ouders baatten toen in de Wijngaardstraat De Gilde uit en zaten in het oog van de storm. Haar vader werd dodelijk geraakt, van het café bleef niets meer over. Haar moeder bleef als weduwe achter met kinderen van 10, 9 en 8 en was alles kwijt: haar man, haar huis, haar inkomen, de hele inboedel… Gelukkig kwamen er toen steunacties op gang en kregen ze meteen onderdak bij de onderpastoor.” In de naaste familie van Antoon vielen geen slachtoffers, behalve ‘oom Blomme’ die in 1944 stierf toen hij de Duitsers bekampte met de Witte Brigade.
Goudzoekers Toen in het Astridpark een vliegtuig neerstortte, gingen heel wat mensen nieuwsgierig kijken, zo ook Antoon en zijn vader. “We zagen, verspreid over de site, heel wat afgerukte lichaamsdelen liggen. Toen ik mijn vader zei dat ik een afgerukt oor zag, besefte hij dat kinderen zoiets niet moesten zien en leidde hij me weer weg. Ik herinner me nog hoe iemand een ring van een afgerukte vinger probeerde los te krijgen. Het lukte niet, daarvoor was de vinger te opgezwollen. Het zegt wel iets over de wanhoop waarmee sommige
“Ik herinner me nog hoe iemand een ring van een afgerukte vinger probeerde los te krijgen.” mensen destijds aan extra centen probeerden te geraken.” Na een tip van een brouwer hielden Antoons ouders aan de Groeningekaai ‘Café Stad Kortrijk’ open. “Dat was vooral om een huis te hebben, want veel verkochten ze niet. Als ze per week een bak bier leeg kregen, was het al een succes.” Tot zijn twaalf jaar liep Antoon school bij de Broeders Van Dale. “Er waren twee ingangen: één in de Groeningelaan, de ‘betalende’ kant, en één in de Veldstraat, voor kinderen van armere ouders. Beide schooldelen waren strikt van elkaar gescheiden. Ikzelf zat aanvankelijk aan de ‘gratis’ kant, maar al mijn vrienden genoten onderwijs in het andere deel van de school. Na lang aandringen liet mijn moeder me toe om naar de betalende kant te verhuizen. Later zou ik lager middelbaar onderwijs volgen in het college. Toen ik
15 was, ging ik met de ‘poefbroek’ aan werken als bediende bij de gewestelijke werkloosheidsdienst van het ACV. Zo heb ik ook mijn vrouw leren kennen: ik werkte op de bovenverdieping, terwijl zij haar moeder op het gelijkvloers hielp om café De Gilde draaiende te houden. Later werd ik bij het ACV secretaris en zorgde ik voor de uitbetaling van werkloosheidsvergoedingen, waardoor ik graag gezien was bij de mensen. Toen ik in 1958 voor het eerst opkwam bij de gemeenteraadsverkiezingen, werd ik ook meteen verkozen.”
Euforie en woede Terug naar september 1944, het moment van de bevrijding. Het leidde bij heel wat Kortrijkzanen tot euforie. “Elke dag haastten veel mensen zich naar het station, om te zien of er familieleden teruggekeerd
waren van hun verplichte arbeidsdienst in Duitsland. Geregeld zaten er ook ‘zwarte’ op de trein, die met de vijand hadden samengespannen. Zij kregen heel wat te verduren: ze werden geslagen en tot bij oorlogsmonumenten gesleept, waar ze verplicht ‘Heil Hitler’ moesten roepen. Hun haar werd afgeknipt, waarna ze in de gevangenis belandden. Wie op het thuisfront had gecollaboreerd, werd uit zijn huis gesleurd en moest lijdzaam plunderingen ondergaan.” In die periode meteen na de oorlog had de Krijgsraad weinig medelijden met mensen die hadden gecollaboreerd. “Ik herinner me nog hoe ‘Tuyte’, die een groentewinkeltje had in de Papenstraat, tot de doodstraf werd veroordeeld. Het was een man met een mentale beperking die de fout had gemaakt om trots in een Duits uniform te paraderen. Meer had hij niet op zijn kerfstok, maar het was voldoende om de zwaarste straf te moeten ondergaan. Mijn vader was aanwezig toen Tuyte werd gefusilleerd in de schietstand in de Abdijkaai.”
DRIE NEERGESTORTE LANCASTERS De nacht van 21 op 22 juli 1944 was een van de verschrikkelijkste uit de Kortrijkse oorlogsgeschiedenis. In twee bewegingen vlogen ruim 300 Britse Lancasters en Mosquito’s over Kortrijk met als doelwit het station van Kortrijk. Dat was voor de Duitsers immers een belangrijke strategische schakel om oorlogsmateriaal te vervoeren naar het front in Frankrijk. Van de ruim vijfduizend bommen die die nacht werden gedropt, misten veel projectielen hun doel. In Kortrijk kwamen die nacht 250 mensen om het leven en vielen er nog eens honderden gewonden. Ook bij het Britse leger vielen slachtoffers. Drie Lancasters stortten tijdens de aanval neer. Eén vliegtuig kwam neer vlakbij het Karmelietenklooster in Kortrijk, een ander aan de Vercruysselaan, niet zo heel ver van het Astridpark, en een derde in Bissegem, aan de oevers van de Leie. Om de piloten van de Royal Air Force die toen sneuvelden te herdenken, werd 65 jaar na de luchtaanval op Kortrijk een monument voor hen opgericht aan de Wevelgemsevoetweg in Bissegem, aan de oever van de Leie. KORTRIJK IN HET VIZIER - Herinneringen aan WO II | 49
WERNER MASUREEL ZAG ZWARTE SNEEUW NA ARRESTATIE VAN VADER GEORGES Van oorlogskind tot politiecommissaris In loopgraven op zoek gaan naar geweren en bajonetten, met wapens spelen,… het hoorde er voor Werner Masureel allemaal bij tijdens de oorlogsjaren. De kwieke tachtiger was ook getuige van plunderingen tijdens de bevrijding. Werner Masureel werd in 1932 geboren als de tweede oogappel van vader Georges en moeder Maria Overbergh. Zijn vader werkte als goudsmid, moeder was een zelfstandig coiffeuse. De achtjarige knaap zag vanaf 1940 hoe de oorlog zijn stad vijf jaar lang in een omknelling zou houden. “We woonden aan de Brugsesteenweg, vanuit ons huis zagen we in de verte
neergestort. Op mijn netvlies staat nog altijd het beeld gebrand van toen we weer buitenkwamen nadat het grootste gevaar was geweken: ik zag de romp van de piloot, volledig verbrand, naast zijn afgerukte armen en benen liggen. Eigenlijk was het allerminst een tafereel voor kinderen.” Werner liep school aan de Broederschool op Overleie, maar de onderwijsdagen waren nogal beperkt in die periode. “Zaten we dan toch eens een dag op school, gebeurde het dat we tijdens bombardementen naar de kelder onder de Sint-Elooiskerk vluchtten. We vonden er onder meer achtergebleven peukjes van sigaretten en maakten daar ons eigen rookgerei mee. Ik was amper tien toen ik mijn eerste sigaretje rookte.”
“Toen mijn vader eindelijk weer een vrij man was, zagen we hoe erg hij moet hebben geleden. Hij was al zijn tanden kwijt ...” de brug over de Leie. Aan de rivier zijn destijds ook de beschietingen begonnen. We beseften al snel dat we in ons huis niet zo veilig zaten en gingen tijdens bombardementen samen met andere families een honderdtal meter verderop schuilen, in de kelders van een vlasmagazijn. Het gezwingeld vlas en de dubbele betonlaag konden eventuele bommen tegenhouden. Toen we na weer eens een luchtaanval uit de kelder kwamen, zagen we alleen een desolaat landschap: koeien gesneuveld in de weide, straten vol kraters en tegen de grond gekwakte verkeerslichten. Dat liet best een diepe indruk na.”
Afgescheurde ledematen Telkens het alarm afging, trok het gezin naar de kelder van het vlasmagazijn. “Op een dag hoorden we hoe een ‘vliegend fort’ in één van de omliggende weides was
50 | KORTRIJK IN HET VIZIER - Herinneringen aan WO II
Spelen met vuur Als jongen maakte Werner deel uit van de ‘Bende van het Oventje’. De belhamels leefden enerzijds in voortdurende angst, anderzijds benutten ze het oorlogsgebied wat graag als speelterrein. “In de weiden gingen we soms op zoek naar mica, waar dan kruisjes van werden gemaakt voor christelijke vrouwen. We vonden het ook plezant om, in periodes waarbij we de oorlogsdreiging minder voelden, te gaan spelen in de loopgraven aan de Leie. Daar vonden we onder meer geweren, bajonetten en kogels. We haalden het ‘poer’ uit die kogels en stookten er vuurtjes mee. Tja, eigenlijk waren we echte oorlogskinderen: door het gebrek aan schooldagen genoten we veel vrijheid, waarvan we optimaal gebruik maakten.” Toch heeft Werners familie tijdens die jaren ook zwarte sneeuw gezien, zeker toen vader Georges in de loop van 1943 door de Duitsers gevangen werd genomen. “
De vijand koesterde het terechte vermoeden dat mijn vader deel uitmaakte van het verzet. Gedurende vijftien maanden hebben de Duitsers hem vastgehouden, onder meer in de gevangenissen van Brugge en Merksplas. Mijn moeder stond er dus plots alleen voor. Gelukkig sprong mijn acht jaar oudere zus haar regelmatig bij, al maakte mijn zus ook deel uit van het verzet. Gelukkig zijn de Duitsers dát nooit te weten gekomen. Toen mijn vader eindelijk weer een vrij man was, zagen we hoe erg hij moet hebben geleden. Hij was al zijn tanden kwijt, de Duitsers hadden ook een nier kapot geslagen. Bovendien was hij fel vermagerd. Het voelde onwezenlijk aan om hem zo terug te zien.”
Sluipende soldaten Aan de vooravond van de bevrijding zat het gezin van Werner in een café in de Brugsestraat. “Eerst hoorden we wapengekletter. Toen we even aan het raam kwamen piepen, zagen we hoe soldaten met hun geweer langs de huizen slopen in de richting van Brugge en Gent. Ik zag hoe vluchtende Duitse soldaten brutaal een bakkerij plunderden, zodat ze voldoende proviand mee hadden voor onderweg.” Na de oorlog huwde Werner met zijn Jeanine, die ruim vijf jaar geleden helaas overleed. Hij is de vader van drie dochters (Dorine, Connie en Iris) en trotse grootvader van vier kleinkinderen. Bij de politie bouwde Werner een carrière van 35 jaar uit, bekroond met een functie als commissaris. Vandaag is hij in woonzorgcentrum H. Hart in de Budastraat één van de zonnetjes in huis. “Ik heb altijd dolgraag honden gezien, maar mijn tweede grote passie is koken. Regelmatig begeleid ik hier enkele andere bewoners bij het bereiden van een gerecht.”, besluit de kranige man.
MARCEL VANDENABEELE ZAT ALS ZEVENTIENJARIGE VIER MAANDEN LANG GEVANGEN Het levensverhaal van Marcel Vandenabeele is een film waard. De nu in Marke wonende oud-strijder is gezegend met vele talenten, waaronder een stevige talenknobbel die hem na de Tweede Wereldoorlog een mooie carrière bij de beveiligingsdienst van de rijkswacht opleverde. Ook muzikaal en als schilder verbaasde de sympathieke geboren Meulebekenaar iedereen, al beleefde hij gevaarlijke jaren tijdens WO II. Een diepgewortelde liefde voor het vaderland is wat de familie Vandenabeele typeert. Zo was vader Jules tijdens de Eerste Wereldoorlog eerst actief bij de cyclisten. “Mijn vader sprak uitstekend Frans, waardoor hij door een dierenarts
was geweest, had ik gegarandeerd naar het concentratiekamp van Buchenwald gemoeten, waar een aantal van onze kennissen zijn gestorven.” Na zijn vrijlating ging Marcel meteen bij de weerstand. “Dat was een heel gevaarlijke periode. Ik maakte deel uit van een geheim leger, dat zich regelmatig verplaatste. Mijn familie had geen flauw benul waar ik zat. Je leeft voortdurend met de schrik om door de Duitsers te worden opgepakt. Eigenlijk durf ik nog altijd geen details over die periode te onthullen. Ik kreeg de kans om piloot te worden en een opleiding te volgen, maar heb daarvoor bedankt. Als gevechtspiloot had ik nooit kunnen overleven.”
“Ik maakte deel uit van een geheim leger dat zich regelmatig verplaatste.” aangeworven werd als medewerker. Zo kwam hij terecht in Poelkapelle, waar hij al die tijd de paarden verzorgde. Na de oorlog ging hij aan de slag als ambtenaar bij de Belgische Spoorwegen.”
Opgesloten in Kortrijk Het was Jules’ uitvoerige wens dat zoon Marcel een militaire carrière zou uitbouwen. Zonder de Tweede Wereldoorlog zou dat ook gebeurd zijn. “Ik moest normaal in het najaar van 1940 naar de kadettenschool, maar dat plan werd opgeborgen toen in mei 1940 de oorlog uitbrak. Op dat moment liep ik school in het atheneum van Kortrijk. Enkele maanden later, in juli, werd ik door de Gestapo – die in Kortrijk kantoren had in de Rijselstraat – gevangen genomen en sloten ze mij op in de gevangenis in Kortrijk. Daar zat ik dan, als 17-jarige: vier maanden lang verbleef ik er in volledige isolatie, mocht ik met niemand spreken. Mijn jonge leeftijd is mijn geluk geweest: als ik 18
Internationale carrière Op 16 oktober 1945 schreef Marcel zich in als oorlogsvrijwilliger. Hij maakte deel uit van een vervoercompagnie en zou ook even als verpleger werken. Een klein half jaar later, op 6 maart 1946, diende hij zijn aanvraag in om bij de rijkswacht aan de slag te gaan. Na het afwerken van zijn rijkswachtstudies slaagde hij erin een mooie internationale carrière op te bouwen. “De Belgische rijkswacht mocht 8 beveiligingsagenten afleveren om te worden ingeschakeld bij de NAVO. Er waren liefst 285 kandidaten, ik behoorde tot het selecte kransje dat werd geselecteerd. Dat dankte ik vooral aan mijn brede talenkennis, want ik sprak vloeiend Nederlands, Frans, Duits en Engels. Als ‘security officer’ heb ik nagenoeg de hele wereld gezien: ik was actief in onder meer Somalië, Laos, Thailand, Jeruzalem, Libanon, Egypte … noem maar op.
Tijdens die missies heb ik veel ellende gezien en was het voortdurend opletten geblazen om niet zelf te worden doodgeschoten.”
Cultureel begaafd Marcel, een leven lang trouw supporter van KV Kortrijk, bleek nog veel in zijn mars te hebben. Zo was hij bijvoorbeeld een getalenteerd saxofonist, die deel uitmaakte van ‘The Billy Rhythmers’, het eerste orkest dat ooit in Kortrijk werd opgericht. “Tijdens de Tweede Wereldoorlog mochten we niet meer optreden van de Duitsers, ze vonden dat we te veel Amerikaanse liedjes speelden.” Daarnaast is hij een begaafd schilder: zijn werk werd zelfs in Egypte tentoongesteld.
Zwaargewond tijdens herdenking In 1970 verhuisde Marcel, die na lange omzwervingen in het buitenland ook een tijdje in Brussel woonde, naar Marke. Daar zet hij zich nog altijd in voor herdenkingsplechtigheden van oorlogsslachtoffers, al werd dat engagement hem bijna fataal. In november 2015 was hij een van de zwaargewonden toen een onwel geworden automobilist in Marke inreed op een stoet voetgangers die op weg was naar de inhuldiging van een obelisk ter nagedachtenis van oorlogsslachtoffers. Marcel, die heel zijn leven nooit een dag ziek was, brak onder meer een nekwervel en lag twee dagen in coma. Kort daarna verloor hij zijn echtgenote, Erna Foulon. “Die twee gebeurtenissen hebben me een zware duw gegeven, gelukkig kan ik nog rekenen op vrienden die de eenzaamheid helpen doorbreken”, besluit Marcel, trouw lid van de Koninklijke Federatie van Gewezen Onderofficieren.
KORTRIJK IN HET VIZIER - Herinneringen aan WO II | 51
LUCIEN LEVECQUE ZAG HOE DUITSE SOLDATEN MARKE INNAMEN Een oorlog laat onuitwisbare herinneringen na bij iedereen die het heeft meegemaakt. Dat geldt ook voor Lucien Levecque uit Bissegem, die circa 16 jaar geleden mee aan de wieg stond van War Association to Remember, een vereniging die alle gesneuvelden herdenkt.
Marke verkennen. Toen mijn moeder de ongelukkige nieuwsgierige reflex had om de rolluiken een klein beetje op te trekken, kwamen de Duitsers meteen een kijkje nemen bij ons thuis. Gelukkig oordeelden ze dat wij geen gevaar vormden en stapten ze weer verder.”
“Ik heb mensen nooit zoveel zien bidden als toen.”
“Ik was 7 toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak, had net mijn eerste communie gedaan”, zegt de nu 85-jarige Lucien. “We woonden aan de Kloosterstraat in Marke. Ik herinner me nog dat een fietser richting centrum kwam gereden en constant riep: ‘De Duitsers zijn daar’. Ze hadden net het vliegveld van Wevelgem gebombardeerd en zo kwamen ze met tot de tanden gewapende voorposten de straten van
52 | KORTRIJK IN HET VIZIER - Herinneringen aan WO II
Verkenningsvliegtuig “In de daaropvolgende dagen zagen we ettelijke vrachtwagens, kanonnen en karren met paarden van het Duitse leger passeren. Ik herinner me nog dat er een klein verkenningsvliegtuigje Fieseler Fi 156 landde op het open veld rechtover de huidige frituur ‘In De Natuur’ in Marke. De piloot gaf iets af aan een Duitse soldaat
van de voorbij trekkende colonne en vertrok meteen weer. Tijdens de bezetting van Marke hadden de Duitsers ook een uitkijkpunt gecreëerd, zodat ze alle verkeer op de weg tussen Kortrijk en Moeskroen nauwkeurig konden volgen. De sporen zijn nu nog te zien aan het kleur van de dakpannen van het gebouw dat er nu staat.”
Rantsoen “In de Kloosterstraat maakten de Duitsers een barak voor de officieren op de speelkoer van de toenmalige school. De soldaten konden hun dagelijks rantsoen krijgen in de veldkeuken in de Rekkemstraat. Twee Duitse soldaten sliepen in ons huis. Dat waren vriendelijke, gewone mensen, zoals jij en ik. Als ze wat soep op overschot hadden, gaven ze die
“Ja ik heb als kind veel lijken gezien… Dat staat in mijn geheugen gegrift.” graag aan ons. Zelf moesten we onze rantsoeneringszegels gaan halen bij het gemeentebestuur. Zo kreeg iedereen voor één maand 9 broodjes per man. Er was geen boter, wel margarine en gebrande gerst voor de koffie. Het schaarse vlees dat we kregen met de zegels, was goed voor een paar grammen per dag. De rantsoeneringszegels spaarden we op tot de zondag, zodat we toch één keer per week praktisch zoveel konden eten als we wilden. Iedereen kreeg maandelijks ook twee kilo suiker, een product dat toen erg gegeerd was bij bakkers. Veel mensen ruilden een deel van de suiker voor één of meer extra broden.” “Tijdens de oorlog kon ik zonder problemen naar school blijven gaan, al waren het eigenlijk maar ‘halve’ jaren. Als er ’s winters te weinig kolen waren om de school te verwarmen, mochten we thuis blijven. Dat vonden we natuurlijk niet erg.”
Geluk voor vader Luciens vader, die tijdens de Eerste Wereldoorlog lang had moeten onderduiken, werkte bij een weverij in de Markestraat. “Toen hij op een dag aanvoelde dat er iets ergs kon gebeuren, besliste hij om pas wat later naar zijn werk te gaan. Dat is zijn geluk geweest: die dag kwamen tijdens bombardementen van de Markestraat en op de weverij enkele van zijn collega’s om het leven. Zelf waren we
altijd enorm op onze hoede als er weer een sirene ging. Vaak was het vals alarm, maar als we merkten dat er toch wat zou gebeuren, schuilden we in de kelder van het klooster. We hebben geluk gehad dat we zelf nooit gekwetst zijn geraakt. Ik herinner me nog dat er ooit een obus viel in een andere schuilkelder, waarbij onder meer één kindje is gestorven. Het was een periode waarin mensen hoop en troost zochten. Velen vonden dat in het geloof. Ik heb nooit in mijn leven zoveel mensen zien bidden als toen.”
Lancaster Op 21 juli 1944 werden tijdens bombardementen op Kortrijk 3 Engelse gevechtsvliegtuigen neergeschoten. “Het was een verschrikkelijke nacht, die het leven kostte aan honderden mensen. De neergestorte vliegtuigen kwamen respectievelijk terecht in de Aalbeeksesteenweg, op de plek waar nu de Carrefour in Kortrijk is en vlakbij de huidige R8 aan de Leie. Als nieuwsgierige jongen ging ik met enkele vrienden meteen een kijkje nemen aan de Leie, maar de Duitsers hadden de bewuste zone al goed afgeschermd. 22 bemanningsleden kwamen om het leven, de meeste onder hen rusten op de gemeentelijke begraafplaats in Wevelgem, één in Kortrijk en één op de Canadese begraafplaats in Adegem. Na bombardementen werden veel gekwetsten en doden naar
het klooster in Marke gebracht. Ook verzetsstrijder Hector Castelein, die later een eigen straat in Marke zou krijgen, werd daar binnen gebracht nadat de Duitsers hem met een nekschot hadden gefusilleerd. Ja, ik heb als kind veel lijken gezien… Dat staat in mijn geheugen gegrift.” Lucien, die lange tijd werkte als mecanicien bij textielbedrijven, is inmiddels als secretaris en penningmeester nauw betrokken bij WAR (War Association to Remember), een vereniging die via regelmatige evenementen gesneuvelden herdenkt. “Zo houden we ieder jaar op 21 juli een kleine plechtigheid aan het monument langs de Leie, waarbij we de gesneuvelde bemanning van de neergestorte Lancasters eren. Dat monument is er mede door mijn inspanningen gekomen, we zijn heel blij dat Waterwegen & Zeekanaal dat heeft toegelaten.” Ook Luciens zoon, Tom, is erg geïnteresseerd in wat er zich zoals afspeelde tijdens de Tweede Wereldoorlog. Hij richtte zelfs een hangar in met tal van objecten die herinneren aan die periode. Zo vind je er onder meer het horloge van één van de gesneuvelde bemanningsleden van de Lancasters, een machinegeweer en een benzinepomp uit dat vliegtuig. Hij heeft zelfs het statief van het Engels luchtafweergeschut dat destijds in Marke stond opgesteld.
Luciens vader werkte bij een weverij in de Markestraat. Toen hij op een dag aanvoelde dat er iets ergs kon gebeuren, besliste hij om pas wat later naar zijn werk te gaan. Dat is zijn geluk geweest: die dag kwamen tijdens bombardementen op de Markestraat en op de weverij enkele van zijn collega’s om het leven. KORTRIJK IN HET VIZIER - Herinneringen aan WO II | 53
ETIENNE DENAUW HAALDE OOK TIJDENS DE OORLOG FRATSEN UIT Als kind haal je soms deugnietenstreken uit waarvan je pas later de mogelijke impact beseft. Zo verging het ook Etienne Denauw. De tachtigjarige in Marke wonende Kortrijkzaan haalde als zevenjarige met Duitse soldaten een straffe stoot uit die heel slecht had kunnen aflopen. Gelukkig was dat niet het geval en kan de gewezen expediteur het nog in geuren en kleuren vertellen. Etienne Denauw is de tweede zoon uit het gezin van vader Urbain en moeder Marguerite Lesage, die de gelukkige ouders werden van drie jongens en één meisje. Het gezin woonde op Wallesteenweg (het huidige Walle) toen het oorlogsgeweld in 1940 losbarstte.
eerste twee jaren bij de Broeders Van Dale in de Boerderijstraat, later liep ik school in de gemeentelijke school op Walle en het Sint-Jozefinstituut.”
Geïmproviseerde schuilkelder Toch was vader Urbain tijdens de oorlogsjaren op zijn hoede voor het mogelijke gevaar. Op het eind van de tuin maakte hij een geïmproviseerde schuilkelder. “Achteraf bekeken, stelde die eigenlijk niet zoveel voor”, mijmert Etienne. “Hij had een put van ongeveer één meter diep gegraven, die werd afgesloten met los materiaal en takken. Als er een bom in de buurt zou ontploft zijn, zou die ‘kelder’ – waar ook onze buren in terecht
“ Ik vond er niet beter op dan voor het eerste voertuig te springen en de colonne zo tot stoppen te dwingen ... Toen mijn vader hoorde wat ik uitgespookt had, kreeg ik een fikse plets tegen mijn oren.” “Ons gezin heeft niet erg onder de oorlog geleden”, beseft Etienne nu. “Eigenlijk hebben we nooit honger gehad, als kleuter kon ik – samen met andere kinderen uit de buurt – ook gewoon naar school blijven gaan naar de kleuterschool op Walle, die intussen niet meer bestaat. We moesten niet ver en konden dat traject ook tussen 1940 en 1945 probleemloos te voet afleggen. Het lager onderwijs volgde ik de
54 | KORTRIJK IN HET VIZIER - Herinneringen aan WO II
konden – ons nooit voldoende hebben kunnen beschermen. En dat gevaar is er zeker wel geweest. Mijn vader werkte als ambulancier bij het Rode Kruis. Tijdens één van zijn rondes hoorde hij een bom vallen in een klein zijstraatje van Walle. Gelukkig is dat projectiel nooit ontploft, maar ons hele huis daverde wel toen de bom de grond raakte.” Etiennes vader werd opgeroepen als soldaat en was gekazerneerd in
Vliermaal, een gemeente in Limburg. “In de eerste maanden van 1944 was hij ziek geworden en werd hij overgebracht naar het hospitaal in Kortrijk. Op 21 juli 1944 gonsde het in het ziekenhuis van de geruchten dat Kortrijk te lijden had onder zware bombardementen. Mijn vader was doodongerust dat ons iets zou overkomen en dat ons huis in de brokken zou delen. Hoewel hij fel vermagerd was en amper nog 38 kg woog, vond hij nog de kracht om op een luik de Leie over te steken – de bruggen waren namelijk kapot geschoten – en in een erbarmelijke lichamelijke toestand naar huis te komen. Daar is hij ook gebleven, hoewel het verstandiger zou geweest zijn om in het ziekenhuis te blijven.” Urbain Denauw was later in Kortrijk gekend als surveillant van het PTI (Provinciaal Technisch Instituut).
In de gracht geblazen Intussen haalde Etienne regelmatig speelse fratsen uit. “Zo was ik op een dag in Goethals’ hof’ (Kasteel ’t Hooghe), waarachter een klein veldje lag dat als landingsplaats voor (kleine) vliegtuigen fungeerde. Als klein manneke was ik er getuige van hoe een vliegtuig zich draaide. Door de stevige windverplaatsing werd ik letterlijk in de gracht geblazen. Ooit werden mijn vrienden en ik zelfs beschoten vanuit een klein vliegtuigje toen we gras voor de konijnen aan het plukken waren. Uiteindelijk zijn we toen de aardappelkelder van het huidige Hoeve te Coucx binnengevlucht om er te schuilen.”
PARC SAINT GEORGES Zijn strafste stoot bewaarde Etienne evenwel voor 1945. “De Duitsers waren volop aan het vluchten uit onze stad. Op een bepaald moment passeerde een Duitse colonne met zowel wagens als paarden en karren in onze straat. In een onbewaakt moment vond ik er niet beter op dan voor het eerste voertuig te springen en de colonne zo tot stoppen te dwingen. Lang duurde het niet voor er een commandant uit dat voertuig sprong en met een revolver begon te zwaaien. Hij vroeg waar ik woonde en was ook van plan naar binnen te gaan in ons huis, maar in laatste instantie bedacht hij zich omdat ze onder tijdsdruk stonden. Achteraf bekeken is dat ons grote geluk geweest. Zoals wel vaker het geval was, werd in ons huis op de radio naar Britse zenders geluisterd, iets wat van de Duitse bezetters absoluut niet mocht. Ik mag niet denken aan wat er gebeurd kon zijn mocht die commandant wel ons huis zijn binnengestoven. Toen mijn vader hoorde wat ik uitgespookt had, kreeg ik een fikse plets tegen mijn oren (lacht). Het hele voorval heeft me uiteraard enorm doen schrikken. Neen, ik heb die ‘stunt’ nooit meer overgedaan.”
Het Sint-Jorispark, ook bekend als het Parc Saint-Georges, ligt aan het begin van de Doorniksewijk, vlakbij de tunnel onder de spoorlijnen. Op deze plaats ongeveer bevond zich vroeger de Doorniksepoort. Op een kaart uit 1822 zie je duidelijk dat hier toen aan boogschieten gedaan werd. Het lokaal dateert uit 1810. De schuttersgilde van Sint-Joris heeft middeleeuwse roots. Net als in 1914-1918 deden het domein en het clubhuis ook tijdens WO II dienst als Soldatenheim. Hier werden ook balavonden ingericht. In het park lagen elf gesneuvelde Duitse soldaten begraven. Na het verdrijven van de Duitsers uit Kortrijk kreeg het paviljoen de functie van ziekenboeg. Het Rode Kruis verzorgde er gewonde burgers en soldaten. Weetje: het hockeyveld werd opgehoogd met puin en restanten uit de bombardementen van 1944.
Gooien met granaten Eenmaal de bevrijding een feit was, vonden Etienne en zijn vrienden het wel erg plezierig om op vrachtwagens te springen van de geallieerden toen die via de Doorniksesteenweg de stad binnen kwamen. “Geen idee of de bestuurder ons gezien heeft, maar we wierpen elkaar toen granaten toe die daar op de camion lagen. We wisten uiteraard wel dat we de pin niet mochten uittrekken, anders zouden de gevolgen rampzalig geweest zijn. De bevrijding ging gepaard met een groot feest, waarbij de geallieerde troepen kinderen trakteerden op chocolade.” Etienne zou in Kortrijk blijven wonen tot in 1974. Toen verhuisde hij met echtgenote Marie-Thérèse Warlop, met wie hij in 1962 was gehuwd, naar de Gymnasiastraat in Marke. Ze zijn de fiere (groot)ouders van drie kinderen en vier kleinkinderen. Etienne werkte zijn hele beroepscarrière lang als expediteur, hoofdzakelijk bij de firma Atramef, een belangrijke logistieke dienstverlener voor onder meer heel wat havenbedrijven.
KORTRIJK IN HET VIZIER - Herinneringen aan WO II | 55
MARCEL VERFAILLIE ZAG HONDERDEN VLUCHTELINGEN RICHTING FRANRIJK TREKKEN Vanuit hun woning in Gullegem beleefde het gezin waarin Marcel Verfaillie opgroeide, de oorlog van op een afstand. Toch lieten de gebeurtenissen een beklijvende indruk na. Ook die ‘andere’ oorlog, die tussen de witte en de zwarte bende. Marcel werd in 1930 geboren als zoon van Hilaire Verfaillie en Martha Delaere, die ook twee dochters hadden. Het gezin woonde in de Ieperstraat in Gullegem. Toen de oorlog in 1940 begon, was Marcel getuige van een ware volksverhuizing. “Onze straat lag op de as tussen Kortrijk en Ieper. Honderden vluchtelingen – gezinnen uit Antwerpen en Brussel – vluchtten voor de Duitse bezetter in de richting van de Franse grens. Ongeveer tegelijkertijd zagen we heel wat Duitse soldaten passeren, te voet of met karren.”
hun villa werd gebombardeerd, de vijf gezinsleden kwamen om. Dat moet één van de weinige bommen zijn geweest die op het grondgebied van Gullegem zijn gevallen”, herinnert Marcel zich.
“De verlichting inschakelen, kon dodelijk zijn.”
Vijf doden bij vlasfamilie Net als iedereen, kregen de ouders van Marcel de nadrukkelijke tip om ’s nachts de verlichting niet in te schakelen. “De familie Vanderstichele, die actief was in het vlas, volgde op een nacht die richtlijnen niet op. Dat is hen erg duur te staan gekomen:
56 | KORTRIJK IN HET VIZIER - Herinneringen aan WO II
Marcels vader was tijdens de oorlogsjaren opgevorderd om te werken op het vliegveld van Wevelgem. “Hij had het geluk dat hij al wat ouder was (45 toen de oorlog uitbrak), waardoor hij niet naar een werkkamp in Duitsland werd gestuurd. Voor en na de oorlog heeft hij altijd gewerkt als ‘emballeur’ in de vlasindustrie.” Voor kinderen ging het leven gewoon zijn gangetje. De toen tienjarige Marcel bleef naar de lagere school gaan in Gullegem. Op zijn twaalfde ging hij een jaartje naar de school van de Broeders Van Dale op Sint-Rochus, vervolgens trok hij naar het technisch instituut in Kortrijk. “Ik deed die verplaatsing met de stoomtram, hoewel die erg traag reed. Tijdens de schooluren waren er eigenlijk amper bombardementen, die vonden vooral ’s nachts plaats. Thuis hadden we een schuilkelder in beton. Die bood wel een
goede bescherming tegen shrapnels, maar als we echt geraakt waren geweest door een bom, waren we kansloos geweest.”
Rechtsomkeer Vanaf 1942 begonnen de Britten het rangeerstation van Kortrijk te bestoken, maar zeker in het voorjaar van 1944 kreeg de stad het erg zwaar te verduren. “Ik herinner me nog die bewuste 26 maart. Na het eerste zware bombardement beslisten mijn vader en ik om met de fiets richting Kortrijk te rijden, zodat we konden zien hoe groot de averij was. Toen we aan de Losschaert kwamen, begonnen ze vanuit de vliegtuigen weer met lichtpotten te gooien. We maakten razendsnel rechtsomkeer en dat was ook nodig, want kort daarna was het opnieuw prijs.” Het Duitse leger had een tentenkamp in de buurt, waar de soldaten zich voorbereidden om naar het front te worden gestuurd. “Af en toe hadden ze vrije tijd en waren ze op een pleintje aan het voetballen. Toen ze het niet merkten, probeerden we hun chocolade te stelen.” Ook de strijd tussen de witte en de zwarte bende was iets wat de regio in de ban hield. “Leden van de zwarte bende
“Toen de Duitsers te weten kwamen dat een zoon van de familie Vandenbroucke bij die witte bende was, werd de hele familie opgepakt en afgevoerd naar Duitsland. Ze zijn nooit terug gekeerd.” draaiden er hun hand niet voor om mensen uit eigen gemeente te verraden. Bijvoorbeeld: toen de Duitsers via hen te weten kwamen dat een zoon van de familie Vandenbroucke bij die witte bende was, werd de hele familie opgepakt en afgevoerd naar Duitsland. Ze zijn nooit terug gekeerd. Tegelijk waren de leden van de zwarte bende nooit op hun gemak. Als ze letterlijk in het vizier van de witte bende kwamen, deinsden die er niet voor terug om te schieten.” Aan de vooravond van de bevrijding was Marcel er vanuit het schuurtje van zijn vader getuige van hoe Duitse soldaten
doorheen een bietenveld slopen. “Eigenlijk waren de Duitsers al op de vlucht, maar ze hadden ter hoogte van het ‘stampkot’ nog een Amerikaanse tank zien staan. Die hebben ze nog kapot geschoten.”
Wikings De bevrijding ging gepaard met een groot feest, maar ook met wraakacties. “Elke dag kwamen vanuit Brussel heel wat mensen uit Duitsland terug naar huis. Daar zaten mensen bij die graatmager waren nadat ze door de Duitsers gevangen waren genomen.
Op dezelfde trein zaten ook mensen die voor de Duitsers hadden gevochten in Rusland. De witte bende wist heel goed wie aan welke kant stond. Wie aan de zijde van de Duitsers had gestaan, werd nog aan het station in elkaar geslagen en overgebracht naar Wikings, waar ze gevangen werden gehouden. Belgische vrouwen die hadden geparadeerd met Duitse soldaten, werden kaalgeschoren en eveneens gevangen genomen.” Na de oorlog bouwde Marcel een mooie carrière uit bij Electrabel, waar hij liefst 43 jaar werkte. In 1990 ging hij met pensioen, waardoor hij zijn vrouw Anaïs Leplae (die in die periode moest strijden tegen borstkanker) kon bijstaan. Gelukkig genas zijn echtgenote. Marcel en Anaïs verblijven allebei in woonzorgcentrum Ter Melle in Heule, waar ze regelmatig bezoek krijgen van hun dochters Viviane en Janique.
WIKINGS De Kortrijkse Club voor katholiek Vlaams gezelschapsleven, beter bekend als de Wikings, werd gesticht in 1924. Je kon er allerlei sportactiviteiten beoefenen zoals pétanque, basketbal en tennis. Gelegen aan de Abdijkaai bevond het domein zich in mei 1940 volledig in het vizier van de gevechten tegen het invallende Duitse leger, bekend als de Leieslag.
Het Belgisch leger liet na deze slag heel wat munitie achter op de gronden van de Wikings, bewaakt door het Duitse leger. Na de oorlog werd in de Wikings één van de grootste tijdelijke interneringskampen van de regio gebouwd. In juni 1945 zaten hier 1.350 gedetineerden opgesloten. In het kader van de vaak harde repressie – het bestraffen van collaborateurs of
personen die meegewerkt hadden met de Duitsers – waren ze opgepakt door het Zuiveringscomiteit en kwamen ze voor het Krijgsgerecht. Over het algemeen werd De Wikings gezien als een ‘modelkamp’, het werd gesloten eind mei 1947, waarna de heropbouw begon van de sportclubfaciliteiten.
Uitkijkpost
Uitkijkpost
KORTRIJK IN HET VIZIER - Herinneringen aan WO II | 57
AXEL BOUTS SCHREEF ZIJN HERINNERINGEN OP IN NOVELLE ‘OORLOG IN KIELTJE’ Van verbroederende soldaten in de living tot nieuwsgierig luisteren naar het fusilleren van een collaborateur: Axel Bouts (schrijverspseudoniem van Kortrijkzaan Jan Verhenne) koestert op zijn tachtigste nog scherpe herinneringen aan de Tweede Wereldoorlog. Hij pende ze in 1984 neer in de boeiende novelle ‘Oorlog in kieltje’, een verhaal dat blijft beklijven. Jan Verhenne was amper twee toen de oorlog uitbrak. Zijn verhaal over
Leieslag “Mijn eerste herinneringen dateren van 1940. Ik zie nog voor mij hoe twee Engelse soldaten in onze living zaten. Ze droegen platte helmen en een geweer en kregen van mijn ouders een kom tomatensoep voorgeschoteld. Dat gebeurde in een moment van verbroedering met de burgers, toen de Engelsen zich samen met Belgische soldaten groepeerden aan het water en zich voorbereidden op
“Mijn ouders lieten de bovenverdieping verstevigen en maakten een opening naar de buren, zodat we nog konden ontsnappen als ons of hun huis door een bom werd getroffen.” die periode is een vage mix van eigen herinneringen en dingen die hij heeft van horen zeggen. Hij was de oudste van een gezin met vier kinderen, dat destijds in de Antoon Van Dycklaan woonde.
58 | KORTRIJK IN HET VIZIER - Herinneringen aan WO II
de Leieslag. In ons huis hoorden we de inslagen van die Leieslag, later kwamen de eerste Duitsers Kortrijk binnen en leefden we onder bezetting.”
In die periode voelden kinderen amper dat er iets aan de gang was. Het leven ging zijn vrij gewone gangetje, al waren er toch beperkingen waaraan je kon merken dat niet alles verliep zoals dat in vrede gebeurt. “Er was geen import meer, waardoor we bijvoorbeeld geen bananen en sinaasappelen konden eten.”
Van schort naar kieltje Als kleine uk kreeg Jan, net als de meeste kinderen toen, een meisjesschort aan, dat aan de rugzijde werd dichtgeknoopt. “Wie groter werd, kreeg een stofjas (kieltje). Ik had bij mijn moeder al herhaaldelijk aangedrongen op zo’n kiel en wandelde apetrots de tuin in toen ik dat kledingstuk eindelijk voor het eerst kon dragen. Alleen struikelde ik meteen over een loszittende steen, waardoor er direct een stevige scheur in de kiel zat. Uit woede vernietigde ik de mierennest onder die steen, omdat die er de oorzaak van was dat hij was losgekomen. Een metafoor voor het gevoel dat soldaten moeten gehad hebben toen ze bepaalde gebieden bombardeerden…”
“We hoorden een Engelse piloot om hulp roepen, maar de Duitsers deden alsof hun neus bloedde.”
In 1944 maakte Jan twee grote bombardementen mee. “We brachten toen veel nachten in de schuilkelder door, waar een aardappelbak plots fungeerde als bed. Mijn ouders lieten de bovenverdieping van het huis verstevigen en maakten een opening naar de buren, zodat we nog konden ontsnappen als ons of hun huis door een bom werd getroffen. We wisten dat er bommen zouden vallen als er vanuit vliegtuigen eerst ‘klaarpotten’ werden gedropt die het oppervlak verlichtten dat de piloten met hun bommen wilden treffen. Als we die klaarpotten zagen vallen, renden we als de bliksem naar de schuilkelder, biddend dat we van onheil gespaard zouden blijven. Ik herinner me nog dat onder meer de school in de Rekollettenstraat werd gebombardeerd, waar verschillende nonnetjes zouden sneuvelen. We zijn toen nog naar de begrafenis geweest.”
Neergestort vliegtuig Op een bepaalde dag hoorde de familie Verhenne in de schuilkelder een lawaai dat almaar luider weerklonk. “Het klonk
nog heviger dan een bombardement en bleek afkomstig te zijn van een Engels vliegtuig dat aan het neerstorten was na een luchtgevecht met Duitse piloten. Het vliegtuig raakte eerst de schoorsteen van een huis in de Van Dycklaan, trok toen nog even op en stortte uiteindelijk neer in een open weide. In de hele straat lagen brokstukken van het vliegtuig. ’s Anderendaags ging ik samen met mijn vader naar de plaats van de ramp kijken. Dicht kwamen we niet, want de zone werd bewaakt door Duitse soldaten. We hoorden een Engelse piloot om hulp roepen, maar de Duitsers deden alsof hun neus bloedde. Dezelfde nacht is er ook een vliegtuig neergestort op de Grote Markt.” Op andere dagen trok Jan met zijn ouders, broers en zussen naar Kuurne. Een wandeling van vijf kilometer die ze er graag voor over hadden om op een veiligere plaats te overnachten.
Bevrijding Toen de geallieerden eindelijk de bovenhand haalden en de Engelse en
Amerikaanse soldaten als helden werden onthaald, was dat ook voor kinderen een hoogdag. Minder goed verging het collaborateurs. “Ik weet nog goed dat er aan Wikings een kamp voor collaborateurs werd opgericht. Op zekere dag raakte bekend dat ene Puype (‘Tuyte’ in de volksmond) tot de doodstraf was veroordeeld en zou worden gefusilleerd. Dat wou ik graag meemaken, maar dat zag mijn vader niet zitten.” Hoe dat ging, vertelt auteur Axel Bouts op de laatste pagina van ‘Oorlog in kieltje’, een novelle die alom werd gesmaakt en verschillende keren werd gepubliceerd: Vader probeerde het uit te leggen. Fraai was het niet, maar ik kon er niet bij dat men zomaar iemand koelbloedig zou neerschieten. De terechtstelling kreeg een symbolische betekenis: de allerlaatste kogel van de oorlog zou worden afgevuurd. De vijand was verslagen, de verrader gestraft, er zou voor altijd vrede zijn. Nooit meer oorlog! “Dat schot wil ik horen.” “Thuisblijven”, zei vader. “Niets voor kinderen.” Ik zette het raam van mijn kamer wagenwijd open. Hoe ver was ik in vogelvlucht van de schietbaan? Vijfhonderd meter? Het laatste schot moest te horen zijn… Ik hoorde niets. En luister nog.
DE LEIESLAG De Leieslag was de enige grote veldslag die het Belgische leger leverde bij het begin van de Tweede Wereldoorlog. Het Duitse leger was op 20 en 21 mei 1940 België binnengevallen en opgerukt tot aan de Leie. De Belgische troepen hadden zich achter de Leie verschanst en leverden slag tot aan de capitulatie op 28 mei. Er werd gevochten van Menen tot Deinze. In Kortrijk en omliggende gemeenten werd vooral slag geleverd op 24 mei. Er sneuvelden ongeveer drieduizend Belgische soldaten. Aan Duitse zijde vielen nog meer doden, maar de slagkracht van het leger van nazi-Duitsland bleek toch groter, waardoor koning Leopold III besliste om toch te capituleren. Elk jaar is er eind mei een plechtige herdenking aan het Nationaal Leiemonument in het Albertpark. KORTRIJK IN HET VIZIER - Herinneringen aan WO II | 59
POL T. DESCAMPS ZAG DE MACHTELOOSHEID VAN ZIJN OUDERS TIJDENS DE ZWAARSTE BOMBARDEMENTEN “26 maart ‘44 was het ‘9/11’ van Kortrijk.” Een lefgozer die hevig onder de indruk was van de exploten van zijn vader: het is een goede beschrijving van Pol Descamps tijdens zijn kinderjaren. Van zijn vijfde tot zijn tiende beleefde de Kortrijkzaan – die op zijn 84ste nog actief is als adviseur strategie bij Howest – heel wat avonturen tijdens de oorlog. “Niet in een schuilkelder moeten slapen, was bijna een feest tijdens die jaren…” Pol Descamps werd in 1935 geboren in Kortrijk, als op één na oudste van een gezin met negen kinderen (vier zussen en vijf broers). Het gezin van vader Camiel en moeder Maria-Anna Reyntjens woonde in het Albertpark. Pols vader was en is in Kortrijk een legende, in Kortrijk is zelfs een straat naar hem vernoemd. Daar zijn dan ook heel wat goede redenen voor. “Mijn vader was een radiopionier”, weet Pol. “Ik heb hem helaas maar gekend tot hij op mijn twaalfde overleed, maar toch had hij een enorme impact op mijn leven. Nadat hij in Frankrijk had gestudeerd, had hij een enorme meerwaarde voor het economisch leven in de regio: hij gaf vanaf 1941 – samen met schoonbroer Jozef Versavel – Barco een tweede leven, nadat de
60 | KORTRIJK IN HET VIZIER - Herinneringen aan WO II
Poperingse stichter van dat bedrijf (Lucien Depuydt) plots was overleden. Mede dankzij het beleid van mijn vader – na zijn dood leidden mijn moeder en haar schoonbroer de zaak verder– groeide Barco uit van een radioproducent tot een mondiaal toonaangevend technologisch bedrijf.” Later zou ook Pol, net als broers Luc en Lieven, de voetsporen van zijn vader drukken.
Mei 1940 “Mijn vroegste herinneringen aan de oorlog dateren van 1940. Op de avond van 17 mei stond ons huis in rep en roer. Ooms en tantes kwamen met hun auto’s tot bij ons, ze wilden naar Frankrijk vluchten en vroegen ons om mee te gaan. Dat was natuurlijk geen toeval: de Duitsers waren het land binnen gevallen, heel wat mensen wilden weg. Uiteindelijk zijn we toen ook mee geweest. Mijn vader, die NoordFrankrijk uitstekend kende, fungeerde als gids. De eerste nacht reden we naar de kust, richting Oostduinkerke. We konden er slapen in een op dat moment onbewoonde villa van mensen die we kenden. Samen met mijn vader en ooms trok ik naar de duinen en keken we over de Noordzee, waar zich een heel spektakel voltrok: boten stonden in brand, we hoorden schoten tussen die boten… Ook als kind voelde je dat er zich iets afspeelde dat niet normaal was. Op een
bepaald moment keek ik rond mij en stond ik daar nog alleen, mijn ooms en va waren al op de terugweg. Toen ben ik ook razendsnel terug gelopen.” “Mijn vader, die altijd een leidersfiguur is geweest, moest tijdens die vlucht op kop van de colonne rijden. Hij gaf mij een spiegeltje en vroeg me om op die manier constant in de gaten te houden of de auto’s van onze andere familieleden volgden. Dat was een hele verantwoordelijkheid voor een kind van amper vijf. Toen we op een gegeven moment de rest kwijt waren, reed mijn vader abrupt van de weg af en keerde terug dwars door een graanveld, om zo de rest van de familie weer te laten aanpikken. Ik zie nog altijd dat spoor van platliggend graan en voelde me schuldig omdat wij die bloeiende gewassen kapot hadden gereden. Het was toen trouwens enorm druk in die regio: honderdduizenden soldaten en mensen op de vlucht …” “Uiteindelijk vonden we iedereen terug. We reden toen dwars door het front, met links en rechts van ons brandende huizen… We verbleven ruim twee weken lang op een boerderij, waar ook Duitse troepen hun intrek hadden genomen. Als kind hadden wij helemaal geen schrik van die soldaten, integendeel. Dat waren heel vriendelijke mensen. Op een bepaald moment nam één van hen mij mee tussen
de camions en de tanks en overstelpte me met witte geboortedragées… De rest van de soldaten keek goedkeurend toe, ik ging het snoep verdelen onder de andere kinderen van de familie… De Duitsers reden triomferend op de weg en gooiden van op hun tanks snoep naar ons. Ik weet nog hoe spijtig ik het vond dat ik een groot stuk chocolade, dat tussen de hoge netels van de berm terecht kwam, niet te pakken kon krijgen.” “Op 7 juni 1940 keerden we terug naar Kortrijk. In de auto voelde ik de nervositeit bij mijn ouders zo toenemen, worstelend met de vraag of ons huis er nog zou staan. Toen we de hoek van de straat omreden en
werd door een licht gezoem, dat almaar sterker werd, wisten we dat de Engelse vliegtuigen in aantocht waren. Als die bommenwerpers boven onze huizen vlogen, ging dat gepaard met een enorm lawaai, waardoor alle ramen in het huis trilden. Op een bepaald moment raakte ik gecharmeerd door de mooie condensstreep die een Engels vliegtuig had achtergelaten, het leek wel op de verlovingsring van mijn moeder. In werkelijkheid waren ze vanuit dat vliegtuig foto’s aan het nemen van de omgeving en wist mijn vader dat ze zouden bombarderen. Het was de eerste keer dat ik dat woord hoorde…”
“Mijn broer en ik stormden doorheen de vlammen op de brandende trap zo snel mogelijk in onze pyjama naar beneden.” zagen dat de structuur nog overeind stond, was dat een enorme opluchting. Helaas was de woning ook ernstig beschadigd: de ramen en deuren waren kapot, als gevolg van de explosieven die gebruikt waren om de Leiebruggen te laten springen. De Duitsers hadden ons huis en andere woningen ook beschoten om de stad te veroveren. In dat jaar waren we er ook getuige van hoe massa’s Duitse vliegtuigen over ons land richting Engeland vlogen, om daar Londen onder vuur te gaan nemen.”
3 september 1943
“Hoewel de oorlog in alle hevigheid woedde, mocht ik toch naar school, het eerste leerjaar in het Sint-Amandscollege. De Duitsers hadden er tijdelijk de kelder bezet en die omgevormd tot een bakkerij. Op elk brood dat ze bakten, stond een getal. Later was ik er getuige van hoe ze de deegmachine doorheen de ramen van de school op een vrachtwagen laadden…”
“Het was een mooie avond, de zon kleurde rood tijdens haar ondergang. Het metaal van een dertigtal Amerikaanse bommenwerpers glom in dat prachtige licht, maar de realiteit was minder rooskleurig, zeker toen mijn broer en ik in de verte zwarte stippen naar beneden zagen vallen. We beseften al snel dat het om bommen ging, zeker toen we seconden later de grond lichtjes voelden trillen. De projectielen vielen in de Toekomststraat, hoewel die eigenlijk niet het doelwit van de Amerikanen was. Ze hadden het vooral gemunt op het vliegveld van Wevelgem, het station van Kortrijk en het vormingsstation op de Pottelberg. Kortrijk stond op een lijst met voor de rest alleen Franse steden die systematisch door de Engelsen onder vuur werden genomen.”
De lente van 1943
18 maart 1944
“In die periode hoorden en zagen we om de haverklap de Amerikaanse vliegende forten overvliegen. Mijn vader gluurde met een verrekijker naar die bommenwerpers. Ik probeerde de imposante staart van die vliegtuigen door de verrekijker te zien, maar kreeg het vizier maar moeilijk op scherp. Het was één van de weinige leuke dingen aan die periode, want ’s nachts leefden we vooral in angst. We sliepen op de tweede verdieping. Althans, dat probeerden we. Want van zodra de complete stilte in de verte doorbroken
“We waren die zaterdagavond net gaan slapen toen we door een vreselijk lawaai werden opgeschrikt. Een beschadigde Lancaster-bommenwerper had een luchtmijn gedropt in de buurt van het Sint-Maartensziekenhuis. Zo’n luchtmijn ontploft net boven de grond en zorgt voor een immense luchtverplaatsing, waardoor de ruiten in zowat achthonderd huizen in die buurt sneuvelden. Meteen daarna werden brandbommen gedropt, die ervoor zorgden dat al die gebouwen in lichterlaaie stonden. Gelukkig is toen maar
één huis volledig uitgebrand en slaagden de bewoners van de meeste woningen erin om het vuur zo snel mogelijk te blussen. Dat was ook bij ons het geval. Mijn broer en ik werden wakker en stormden doorheen de vlammen op de brandende trap zo snel mogelijk in onze pyjama naar beneden. We sprongen daarbij over de brandbom op de trap. Ook in de tuin hadden verschillende brandbommen voor vuurhaarden gezorgd. Als we naar boven keken, zagen we de vlammen uit het dak slaan. Voor mij leek dat het einde van de wereld, ik ben nooit in mijn leven zo in paniek geweest als op dat moment. Intussen bleef mijn broer stoïcijns kalm. Na die avond is de stank van balatum een jaar lang in ons huis blijven hangen…Toen we s ’morgens naar de eucharistieviering gingen, liepen we op het voetpad langs de geul van de ontploffing.”
26 maart 1944 “We waren die week, terwijl ons huis wat hersteld werd, bij familie in Sint-Baafs-Vijve geweest en die zondagnamiddag terug gekeerd naar huis. Ik had me er verdiept in een strip. Tot ik me op een bepaald moment realiseerde dat de stad weer in de brokken zou delen: we hoorden overal sirenes, mijn moeder was even naar buiten gelopen en zag hoe de hemel werd opgelicht door tientallen lichtpotten. Dat was het sein om met z’n allen vliegensvlug naar de kelder te gaan, waar we door de omvang van ons gezien amper ruimte hadden. Mijn vader wou mijn moeder nog gerust stellen en beweerde dat de bombardementen voor het vliegveld van Wevelgem bestemd waren, maar intuïtief besefte ik dat hij dat zei om paniek te vermijden. Hij is toen even naar boven gaan kijken om een idee te krijgen van wat er zich afspeelde, maar kwam al snel terug.” “Die nacht werd misschien wel de zwartste bladzijde uit de Kortrijkse geschiedenis geschreven. 26 maart was het ‘9/11’ van Kortrijk. In de tuin zagen we eindeloos flitsen van bommen die ontploften. 109 Lancasters hebben toen elk tien bommen van elk 250 of 500 kg op de stad gedropt. Het was het begin van een verschrikkelijke periode, waarin we drie maanden naeen in de kelder hebben geslapen. Mijn bed was gemaakt op een fruitrek. Telkens er nieuw bomalarm dreigde, maakte moeder ons wakker, zodat we natte washandjes voor onze neus konden houden. Heel wat mensen pasten dat trucje toe om een verstikkend gevoel door het
KORTRIJK IN HET VIZIER - Herinneringen aan WO II | 61
“De Engelsen hadden het vooral gemunt op het vliegveld van Wevelgem en het station van Kortrijk.” opvliegend stof te vermijden. In die periode viel de machteloosheid van mijn ouders me op. Ze deden wat ze konden om hun gezin te beschermen, maar hadden natuurlijk geen vat op de omstandigheden.”
1 juli 1944 “Mijn grootvader was de vaste landmeter van de familie Behaeghel de Bueren, de eigenaars van het kasteel van Calmont op de Kwaremont. Dat kasteel stond leeg in die periode, maar één van mijn ooms had met die familie kunnen regelen dat onder meer ons gezin daar tijdelijk terecht kon. Op 1 juli 1944 zijn we naar daar gevlucht. Met een volle vrachtwagen konden we gelukkig net onder de spoorweg van Anzegem. De zwaar geladen camion geraakte maar ternauwernood de Kwaremont op, we moesten heel regelmatig vers water in de radiator kappen om te vermijden dat we stil zouden vallen. Toen we er uiteindelijk toch raakten, hadden we het gevoel dat we van de hel naar de hemel waren verhuisd: plots zaten we ver van de oorlogsdreiging, op een prachtig domein. Voor ons was het vooral een verademing om niet langer in een kelder, maar weer op een verdieping te kunnen slapen. Dat voelde als een feest. We waanden ons in het paradijs, maar enkele dagen later sloeg de schrik mijn moeder toch weer om het hart: een gevallen, opengebarsten brandstoftank van een vliegtuig viel op het grasplein en de benzine was tot tegen de muren van het kasteel gespat.” “Toen we kort nadien in de bomen klommen, zagen we onder ons plots hoe Duitse troepen op weg waren. Ze namen hun intrek in het zogenaamde ‘nieuw kasteel’ dat verder in het kasteelpark lag en eisten dat wij ons stekje zouden verlaten, maar mijn moeder weigerde. Uiteindelijk bereikte Andre Behaeghel met de Duitsers het compromis dat we mochten blijven, maar dat ze een prikkeldraad rond het nieuw kasteel zouden spannen. Om het even wie het waagde daaronder te kruipen, zou worden neergeschoten. De belhamel in mij kwam weer tot leven en waagde het erop: ik kroop onder de prikkeldraad door, maar verschuilde me
62 | KORTRIJK IN HET VIZIER - Herinneringen aan WO II
veilig in de struiken, waar de Duitsers me onmogelijk konden zien…” “Kort daarna verspreidde zich in de buurt als een lopend vuurtje het bericht dat de Duitsers op het domein van het ‘nieuw kasteel’ een V1-basis (een V1 is een onbemand straalvliegtuig, red.) zouden inrichten. Dat was voor mijn ouders de brug te ver: we beslisten om te verhuizen naar het centrum van Ruien, waar mijn grootouders (ouders van Pols mama, red.) woonden. Toen duidelijk werd dat de Duitsers daar weer zouden wegtrekken, hoorden we op een bepaalde dag in de verte vele explosies en zagen we hoe vuurstralen metershoog de lucht in schoten. De Duitsers hadden de hele boel vernietigd. Mijn vader, broer en ik zijn toen een kijkje gaan nemen op die site. Wat we daar zagen, was het beeld van de totale apocalyps. Grote omgeblazen bomen stonden in lichterlaaie. Er stonden ook nog twee V1’s opgesteld. Toen mijn broer en pa al rechtsomkeer hadden gemaakt, kon ik het niet laten om nog even de staart van zo’n V1 vast te nemen. Techniek en technologie hebben me altijd al gefascineerd, ook tijdens mijn jeugd.”
De bevrijding Diezelfde dag zagen de eerste kleine Engelse ‘Bren Carrier’-tank in de straat…. Daar waren ze, de Engelsen! Over hen zongen alle kinderen al in 1943 op de speelplaats het wijsje van het alom bekende ‘Lili en Marleen’: “Te midden van de zomer komt de Engelsman, met zijn machientje al weder in het land, met koffiebonen en wit brood, Hitler moet dood, die stomme kl***, met al zijn roggebrood, met al zijn roggebrood.”
Hakenkruis op de deur “Eén van mijn ooms, professor burgerlijk ingenieur aan de KULeuven , was in 1941 door de Duitsers opgevorderd om de Belgische heropbouw mede in goede banen te leiden. Daardoor ontstond bij de weerstand het gevoel dat onze familie tot ‘de zwarten’ behoorde, wat niet klopte. In de overtuiging dat ze het bij het rechte eind hadden, bedreigden ze mijn moeder en schilderden ze een hakenkruis
op de voordeur van het huis van mijn grootouders. Pas toen een andere oom – die Engelse piloten had geholpen in Brussel en medeverantwoordelijkheid voor de voedselbevoorrading had genomen – op bezoek kwam met een Engelse legerauto, beseften de mensen van de weerstand dat ze verkeerd waren.”
Najaar 1944 “Toen we terugkeerden naar Kortrijk, was ons huis opnieuw ernstig beschadigd. Toch kon ik ook weer terug naar school. In november 1944 wou ik graag zien hoe het Engelse leger de noodbrug over de Leie afbraken, maar het ging te snel: op weg naar school, ’s middags, stond de brug er nog. Toen ik ’s avonds weer naar huis ging, was ze al afgebroken. Gelukkig had ik in 1940 al eens gezien hoe zo’n noodbrug werd afgebroken, door de Duitsers. Dat gebeurde toen in de gietende regen, maar dat nat pak had ik er graag voor over. Kerstavond 1944 vierden we in de kapel van het Sint-Amandscollege. We wensten elkaar vrede en baden voor de soldaten die op dat moment, amper tweehonderd kilometer verder, de Slag om de Ardennen uitvochten in zware winterse omstandigheden.”
Einde van de oorlog “Op 7 mei 1945, een stralende dag, was ik op school toen we buiten jongens hoorden roepen dat de oorlog voorbij was. Euforisch liepen we toen achter de fanfare in stoet rond het Sint-Amandsplein. We kregen vlagjes van de geallieerden, die ik van mijn moeder thuis mocht uithangen. Toen kwam er eigenlijk al een nieuwe dreiging om de hoek piepen, want in de buurt van het Sint-Amandcollege bevond zich het hoofdkwartier van de communistische beweging. In die periode werden de kiemen van de latere Koude Oorlog gezaaid…”
Mooie carrière Pol Descamps volgde na afloop van zijn humaniora studies burgerlijk ingenieur en trok daarvoor onder meer naar de Verenigde Staten, waar hij in 1958 en ’59 in Harvard voor het eerst kennis maakte met computertechnologie. Later werd hij topman bij Barco en hield hij JCI Kortrijk boven de doopvont. Bij Howest fungeert hij nog altijd als ‘adviseur strategie’. “Het uitdokteren van strategieën is iets wat ik gedurende mijn hele leven graag heb gedaan.”
Zelfs in zijn huidige woning, een mooie loft vier hoog aan de Groeningekaai, wordt Pol Descamps nog regelmatig herinnerd aan wat zich tijdens de Tweede Wereldoorlog afspeelde. “Dit gebouw was vroeger de Groeninghe Ververij, die eigendom was van Baldewijn Steverlynck (die samen met zijn broer Jules ook aan de wieg stond van weefautomatenproducent
Picanol). Toen hij destijds hoorde dat de Duitsers vlakbij dit gebouw een tijdbom tot ontploffing wilden brengen, ging hij tot actie over. Hij wou niet dat zijn gebouw beschadigd raakte en is toen de Duitsers gaan overtuigen om die bom te verplaatsen. Ik weet nog altijd niet hoé hij het gedaan heeft, maar in elk geval slaagde hij in zijn missie: hij mocht die bom
eigenhandig naar de berm van het kanaal Kortrijk-Bossuit brengen, waar ze later ook ontploft is. Eigenlijk is het onbegrijpelijk dat de Duitsers toen dat risico gelopen hebben, iets wat militairen in se altijd moeten vermijden. Gelukkig is dat goed afgelopen…”
HET VERZET Vrij snel kwam het Kortrijkse verzet van de grond. In de loop van de oorlog kregen de verzetslieden het hard te verduren. Bij talrijke razzia’s van de Duitsers werden ze opgepakt en mishandeld. Verslag van de sabotageactie van 2 september 1944 Op 2 september werden vrijwilligers gevraagd voor het uitvoeren van een sabotageactie op de spoorweglijn Kortrijk-Brussel, Kortrijk-Gent. Deze vrijwilligers waren: T’Joens Joseph - Haemers Maurice - Buysschaert Edmond - Sabbe Jules - Van Wijnsberghe Valère Deze mannen begaven zich naar het zogenaamde ‘Wit Kasteel’ en precies op de kruising van de lijn Kortrijk-Gent met de lijn KortrijkBrussel plaatsten ze dynamiet. De sabotageactie was zeer geslaagd. Op de terugweg stootten onze mannen op een kolonne Duitse auto’s die in de Leopold III-laan gestationeerd was. Bij het oversteken van de brug op de Julien Liebaertlaan werden de Duitsers opgeschrikt door geweervuur in de Gouvernementstraat. Toen ze onze mannen zagen, meenden de Duitsers ongetwijfeld dat zij de kolonne wilden aanvallen, waarop zij het vuur openden. Verzet was nutteloos aangezien onze mannen slechts over een machinepistool beschikten. De vijand was ook te talrijk. Het ging naar schatting om zo’n 150 manschappen. De saboteurs probeerden daarop om zich te verspreiden. Helaas werd kameraad Valère Vanwynsberghe op slag gedood. Kameraad Edmond Buysschaert werd in het been geraakt, waarna de Duitsers hem met een mitrailleursalvo afmaakten. (Dit werd me door een ooggetuige verteld.) Jules Sabbe werd door de Duitsers gevangengenomen en mishandeld, waaraan hij een schouderblessure overhield. Hij werd gefouilleerd maar er werd geen wapen op hem aangetroffen. Op de Gentsesteenweg werd hij weer vrijgelaten (hij was gedwongen geweest om met de kolonne mee te gaan). Zodra hij weer op vrije voeten was, liet hij zich verzorgen door dokter Follens in de Harelbeeksestraat in Kuurne waar hij ook kon onderduiken. De twee anderen, Joseph T’Joens en Maurice Haemers, konden ontkomen en keerden ongedeerd terug naar huis.
Compagniecommandant P.S.M.
Laatste verzet Na de bombardementen volgde begin september 1944 de bevrijding. De eerste jeep met Engelse soldaten reed Kortrijk binnen op 4 september, maar er werd nog weerstand geboden in de buurt van de Broeltorens. Bij een beschieting verloren daar nog acht verzetslieden het leven. Ter herinnering aan deze laatste dodelijke schermutseling hangen er twee gedenkplaten vlakbij de zuidelijke Broeltoren en kreeg deze zijde van de Leie de naam Verzetskaai. Begrafenisstoet op 9 september ‘44 (uit archief De Gazette van oud Cortryck) KORTRIJK IN HET VIZIER - Herinneringen aan WO II | 63
ISRAËL (ISI) BIRNBERG VERDRONG HET JARENLANG, ZUS KON HET NOOIT VERWERKEN Israël, in de volksmond Isi (Joods voor Isidoor) en zijn zus Esther Birnberg werden in augustus 1942 naar de Feldgendarmerie in de Rijselsestraat gebracht. Hun moeder Alta had geprobeerd om samen met haar kinderen in Moeskroen de Franse grens over te steken om zich bij haar man te
‘“Neen, dit zijn mijn kinderen niet.’ zei mijn moeder.” gaan voegen maar werd door de Gestapo aangehouden. Voor haar waren meteen de laatste dagen aangebroken. Luitenant Junghardt, de commandant van de Felgendarmerie in Kortrijk, weigerde echter Joodse kinderen uit te leveren aan de Sicherheitsdienst. “Ja, ik herinner mij nog heel goed hoe de trein op 2 augustus 1942 stopte in Moeskroen, aan de grens met Frankrijk. Mijn moeder snapte meteen dat er iets niet klopte toen zij moest uitstappen en zij liet mij op het perron achter, hand in hand met mijn zus. Ik was toen vijf, Esther acht jaar. ‘Neen, dit zijn mijn kinderen niet,’ antwoordde zij toen zij daarom gevraagd werd. Zij moest mee met de Duitsers van de Feldgendarmerie en dat is de laatste keer dat wij haar gezien hebben.”
64 | KORTRIJK IN HET VIZIER - Herinneringen aan WO II
Duitse commandant redt Isi en Esther van de dood Moeder Alta werd eerst in Kortrijk in de gevangenis opgesloten, nadat de Duitse bezetter vaststelde dat zij een vervalste ausweis gebruikte, het persoonsbewijs dat door de Duitsers werd ingevoerd en omzeggens niet te vervalsen viel. Mevrouw Birnberg woonde tot haar vlucht met haar kinderen in Antwerpen. Toen in 1942 de holocaust in Antweren en Brussel volop aan de gang was, zocht vader Birnberg een veilige plaats in Frankrijk. Hij kon een valse ausweis bemachtigen voor zijn vrouw en kinderen met de bedoeling om hem met de kinderen te vervoegen in ZuidFrankrijk. Maar de vervalsing werd dus ontdekt. Vanuit de Kortrijkse gevangenis werd de moeder van Isi en Esther dan naar Mechelen gebracht. Vanuit de Dossinkazerne werd ze met een konvooi Joodse vrouwen op 15 september 1942 naar Auschwitz gedeporteerd. Alta-Ryfka Zeitlich-Penner vertrekt met konvooi X . Op de Transportliste draagt ze het nummer X485. Ze komt nooit meer terug. Luitenant Junghardt hield zich in Kortrijk echter niet aan de voorschriften en weigerde Joodse kinderen uit te leveren aan de Sicherheitsdienst. Via Kortrijkzaan Michel Loosfeld, die vertaler was bij de Feldgendarmerie, plaatste hij broertje
Isi en zusje Esther bij de Zusters van Bethanie. Loosfeld werd overigens na de oorlog opgepakt en veroordeeld als collaborateur. In alle discretie bracht men de kinderen daarna naar de Zusters Verrue op de Pottelberg. Men schreef hen in als verlaten kinderen van een ander geloof. Slechts twee zusters waren op de hoogte dat het om Joodse kinderen ging. Alleen de dokters Robert en Hubert Mattelaer en kinderarts Gentiel Vermeulen waren eveneens op de hoogte.
Ik heb jarenlang alles verdrongen “Het heeft jaren geduurd voor ik mij kon realiseren wat er precies gebeurd was. Niet eerder dan in 1996 hoorde ik – om zes uur in de morgen! - op de radio in Israël een Belgische journalist aan het woord. Hij vertelde hoe er in verschillende kloosters Joodse kinderen opgevangen werden tijdens de Tweede Wereldoorlog. Ik kreeg er zowaar een schok van. Ik wist dat ik een van die kinderen was en en besloot meteen dat ik mijn verleden wilde reconstrueren. Via zuster Angeline, van Stella Maris in Kortrijk, kwam ik uiteindelijk bij wijlen José Vanbossele terecht, de auteur van verschillende werken over de oorlog. Hij kon achterhalen dat ik in het klooster van de zusters Verrue terechtkwam, waar vooral wijlen zuster Tarcisia zich om mij bekommerde. ”
“Zestien kinderen worden onder het puin bedolven. Negen kunnen er gered worden, zeven stikken in de kelder.” Pas na de oorlog getuigde zuster Tarcisia trouwens dat het diezelfde luitenant Junghardt was die overlevingspakketten voor broer en zus liet bezorgen.
Gedoopt tijdens de bombardementen Hoewel de bombardementen in Kortrijk nog in zijn geheugen gegrift staan, blijft het moeilijk om er over te spreken. Als de bommen in het centrum van de stad vielen, zaten de kinderen samen in de kapel te bidden. Isi lipte de gebeden zo goed en zo kwaad na omdat hij die immers niet kende. Op passiezondag 26 maart 1944 loopt het echter helemaal mis. Dan vliegen zowat 300 bommenwerpers boven Kortrijk. Er zijn meer dan 200 doden, honderden vernielde en duizenden beschadigde woningen.
Het klooster krijgt verschillende voltreffers. Zestien kinderen worden onder het puin bedolven. Negen kunnen er gered worden, zeven stikken in de kelder. De negenjarige Telesphore Coulon wordt als laatste na twee dagen levend van onder het puin gehaald. Isi en Esther brengen het er gelukkig levend vanaf. De gebouwen moesten ontruimd worden. Noodgedwongen moesten de meeste kinderen bij hun familie geplaatst worden. Wie geen familie heeft, mag blijven. Na de bombardementen van 10 mei 1944 moeten de zusters het klooster verlaten. De bombardementen van 21 juli vernietigen het hele klooster. De wezenschool voor meisjes, die afzonderlijk van het kloostergebouw staat, is min of meer gaaf gebleven. Maar de hoeve was eveneens getroffen: het paard en de
varkens moeten afgemaakt worden. “Ik zie het nog voor mijn ogen. Wij zaten in de kelders en er vielen vele doden en gewonden onder de kinderen. Mijn zus heeft de tragische gebeurtenissen nooit kunnen verwerken. Tot aan haar dood, in 2016, leed zij enorm onder haar souvenirs en herinneringen. Wij beleefden dan ook een bewogen jeugd. Tot aan mijn dood blijf ik de katholieke kerk en de Zusters van het Geloof dankbaar voor hun inzet en zorgen.” Jaren na de oorlog vertelt zuster Tarcisia dat zij de kinderen tijdens de luchtaanvallen heimelijk heeft gedoopt, net als de Joodse tweelingzusters Rachel en Simone Treschzansky, die daar eveneens anoniem verbleven.
Teruggevonden tijdens de mis “In 1944, na de bevrijding, woonden wij de mis bij in de kapel, toen zuster overste passeerde in gezelschap van een ‘mijnheer’. Het was mijn vader, die ons meteen herkende. Hij kon ons terugvinden na intens speurwerk en met de hulp van het Rode Kruis en de katholieke kerk. Dan trokken wij naar Brussel, waar een goede vriendin van mama voor ons zorgde. Daar begrepen wij dan dat ons moeder nooit meer zou terugkeren. In 1946 verhuisden wij naar Tubize, bij de ouders van onze gouvernante, een brave katholieke vrouw. In 1948 verhuisden wij naar Parijs. Ik was toen 11 en volgde er drie jaar de technische school. Ik behaalde het diploma technieker. In 1957 ten slotte emigreerde ik naar Israël. Na één jaar kibboets vervulde ik mijn militaire dienstplicht, toen nog twee en een half jaar. Daarna stapte ik in het huwelijk met Soshana. Wij hebben ondertussen twee zonen en drie kleinkinderen. Ik werkte veertig jaar lang als ingenieur in een elektriciteitscentrale. Nu wonen wij in Ashdod, een grote haven op zowat 40 km ten zuiden van Tel-Aviv.” Isi Birnberg sprak tijdens zijn jeugdjaren, in Antwerpen en in Kortrijk, nog Nederlands. Maar nadat hij opgehaald werd door vader en in Frankrijk verbleef, werd Frans zijn tweede moedertaal. Hij begrijpt nog enigszins Nederlands, maar spreekt het niet meer.
Vader Markus-Jozua Birnberg, echtgenote Regina-Alta-Ryfka Zeitlich-Penner en de kinderen Esther en Israël-Ysep. KORTRIJK IN HET VIZIER - Herinneringen aan WO II | 65
TEDDYBEER ALS TROOST In de Kazerne Dossin in Mechelen, ingericht als museum over de holocaust, krijgen de bezoekers in één van de vitrines een oude teddybeer te zien. Hier hangt een Kortrijks verhaal aan vast. Raymond Verhaeghe en zijn vrouw Julia Leenknecht waren de uitbaters van café Matador op de hoek van de Sint-Denijsestraat en de Wagenmakersstraat. Op een avond in november 1942 stapte een Joodse vrouw, op de vlucht uit Brussel met haar zoontje, de zaak binnen. Ze kregen van de waardin een beetje melk. Mona Verhaeghe, het toen zevenjarige dochtertje van het echtpaar, stak de kleine jongen haar teddybeer toe, want hij had geen speelgoed.
overleefden. De kinderen Norbert en Mona beleefden samen de oorlogsjaren en hielden er een sterke band aan over, als een broer en zus. De teddybeer is een blijvend symbool van hun genegenheid. “Ik ben geboren toen mijn ouders al op de vlucht waren”, vertelde Norbert
Het ging om Léa Zwaaf en Norbert Obstfeld, die dankzij het onderduikadres in Kortrijk als (bijna) enigen van hun families de holocaust
Mona en Norbert in de Kazerne Dossin bij de teddybeer. 66 | KORTRIJK IN HET VIZIER - Herinneringen aan WO II
achteraf. “Dat ik veel liefde kreeg van Mona en haar familie was heel belangrijk voor mij. Ik voelde mij beschermd, zij zorgden goed voor mij.” Mona Verhaeghe huwde later met de bekend geworden kunstenaar Octave Landuyt. Raymond en Julia, de ouders van Mona, namen de levensgevaarlijke taak op zich om tijdens de Tweede Wereldoorlog onderdak te bieden aan Joden. In 1987 kregen ze daarom de eretitel van ‘Recht-vaardigen der Volkeren’ van de staat Israël. Mona met haar vader Raymond Verhaeghe en haar kleine Joodse ‘broertje’ Norbert Obstfeld.
DE BEVRIJDING Na de landing in Normandië in juni 1944 en de bevrijding van Parijs in augustus hoopten de Kortrijkzanen op een snel doorstoten van de geallieerde troepen. 4 september 1944 was het eindelijk zo ver, de eerste geallieerden reden Kortrijk binnen.
Eigenlijk waren ze op weg naar Doornik (Tournai) en kwamen per ongeluk in Kortrijk (Courtrai) terecht. Eerder op de dag was het Schepencollege opnieuw samen gekomen en poogde men onder leiding van burgemeester Mayeur de orde te bewaren.
teruggedrongen worden.
Luitenant Walter Goodman en zijn chauffeur James Bentis reden nietsvermoedend de Grote Markt van Kortrijk op, niet bewust van de historische betekenis van hun maneuver.
Toch was niet alle gevaar geweken. De volgende dag drong een colonne Duitse soldaten de stad weer binnen en bemachtigde een aantal Leiebruggen. Dankzij hardnekkige weerstand van het Kortrijkse verzet konden de Duitsers
Op de 1e verdieping van het historisch Stadhuis hangt als stille getuige een foto van de opmerkelijke en ‘toevallige’ bevrijding door luitenant Walter Goodman.
Uiteindelijk was de stad op 6 september helemaal bevrijd. Na vier lange jaren van bezetting konden de Kortrijkzanen zich opnieuw bewegen in een vrije stad.
KORTRIJK IN HET VIZIER - Herinneringen aan WO II | 67
4 september 1944 - euforie op de pui van het stadhuis Kortrijk met luitenant Walter Goodman.