Memoirs van Alfred Rosenberg

Page 1

Levensbeschouwing binnen een historisch overzicht Oudheid De klassieke filosofie en de eerste Christenen Samenstelling: Jurgen Marechal (www.jurgenmarechal.nl)


2


Inhoud Inleiding

Blz.

3

De klassieke filosofie

Blz.

4

Thales van Milete

Blz.

4

Socrates

Blz.

5

Plato versus Aristoteles

Blz.

8

Plato biografie Aristoteles biografie

Blz. Blz.

8 9

Plato’s idealisme Aristoteles’ ervaring

Blz. Blz.

10 12

Plato over ‘het Goede’ Aristoteles over ‘het Goede’

Blz. Blz.

17 17

De ideale samenleving van Plato De ideale samenleving van Aristoteles

Blz. Blz.

20 21

Tot slot uit “De Wereld van Sofie”

Blz.

22

De eerste christenen

Blz.

24

Eerste eeuw - de apostelen en apostolische vaders

Blz.

24

De christenen worden vervolgd

Blz.

25

‘In dit teken zult gij overwinnen’

Blz.

27

De vervolgden worden vervolgers

Blz.

31

Vijfde eeuw - Augustinus

Blz.

32

Tot slot: De klassieke filosofie in relatie tot de eerste christenen

Blz.

33

3


Levensbeschouwing binnen een historisch overzicht Oudheid De klassieke filosofie en de eerste Christenen Inleiding Er zijn veel manieren om iets over de wereld te weten te komen. Cultuurvakken zoals levensbeschouwing en geschiedenis houden zich bezig met alles wat mensen hebben bedacht en gemaakt. Ze houden zich bezig met het bestuderen van menselijke samenlevingen. Het verschil tussen levensbeschouwing en geschiedenis is niet het onderwerp maar de vragen die aan het onderwerp worden gesteld. Een historicus vraagt zich af hoe het vroeger was en hoe het nu is, wat er in de loop der tijden is veranderd of hetzelfde gebleven. Wat deden mensen vroeger anders? Waarom was dat zo? Waarom zijn bepaalde dingen heel lang hetzelfde gebleven? Het vak levensbeschouwing is meer geïnteresseerd in hoe mensen voorlopige antwoorden formuleren op de zes levensvragen of kernvragen. 1. 2. 3. 4. 5. 6.

Wat is belangrijk in het leven? Wie is de mens? Hoe leven mensen met elkaar samen? Wat is de betekenis van lijden en dood? Wat is tijd? Wat is natuur?

De levensvragen komen samen in “de zinvraag”: is mijn leven uiteindelijke de moeite waard, is het leven van alle mensen, is het leven uiteindelijk de moeite waard? Hieronder gaan we bestuderen hoe mensen door de eeuwen heen voorlopige antwoorden hebben geformuleerd op de zinvraag. Aan de hand van tien historische tijdvakken gaan we kennismaken met persoonlijke en/of gemeenschappelijke levensvisies. Tijdvak 1: Tijdvak 2: Tijdvak 3: Tijdvak 4: Tijdvak 5: Tijdvak 6: Tijdvak 7: Tijdvak 8: Tijdvak 9: Tijdvak 10:

tijd van jagers en boeren tijd van Grieken en Romeinen tijd van monniken en ridders tijd van steden en staten tijd van ontdekkers en hervormers tijd van regenten en vorsten tijd van pruiken en revoluties tijd van burgers en stoommachines tijd van de wereldoorlogen tijd van televisie en computer

Binnen elk historisch tijdvak zijn er verschillende kenmerkende aspecten geformuleerd. De kenmerkende aspecten die het meest relevant zijn voor het vak levensbeschouwing zullen hier logischerwijs ook het meest uitgewerkt en verdiept worden. In de loop van deze tien historische tijdvakken zijn er telkens weer verschillende voorlopige antwoorden geformuleerd op de levensvragen, die ook nu nog het bestuderen waard zijn. Inspirerende personen, belangrijke geschriften en organisaties gaan ons hieronder een beeld geven van de levensbeschouwelijke opvattingen van de mens door de eeuwen heen.

4


De klassieke filosofie Met ‘klassiek’ bedoelen we een beschaving die voor het eerst een zo hoog peil bereikte, dat zij voor vele eeuwen daarna als voorbeeld en inspiratiebron heeft gediend. Een klassieke beschaving vormt daarom de basis voor de culturele ontwikkeling van een bepaald gebied. De klassieke Grieks-Romeinse cultuur vormt de basis van onze moderne westerse samenleving. Vragen en opdrachten 1. Wat is een klassieke beschaving? Welke klassieke beschaving was een enorme inspiratiebron voor onze moderne westerse samenleving? De klassieke filosofie duidt meestal de filosofie aan van de klassieke Griekse en enkele Romeinse filosofen. Het tijdperk begint in de zevende eeuw v. Chr. en loopt door tot de derde eeuw n. Chr. Het kan worden verdeeld in drie periodes: - de presocratische of wordingsperiode (zevende eeuw - vijfde eeuw v. Chr), - de bloeitijd of de Atheense periode (vijfde - derde eeuw v. Chr.) - en de nabloei of de Hellenistische periode (derde eeuw voor - vierde eeuw na Christus)

Thales van Milete (ca. 624 v. Chr. - 545 v. Chr.) was een van de eerste presocratische filosofen. Hij kwam uit Milete (in het tegenwoordige Turkije). Hij wordt gewoonlijk de eerste westerse filosoof genoemd. Hij leefde in de tijd van de godenverhalen (mythe) maar hij ontdekte ‘verandering’ en ging hier over nadenken (logos). Als er verandering is, moet er iets zijn dat verandert, en dat toch ook niet verandert. Er moet een eenheid zijn achter de veelheid van zichtbare dingen. Een eenheid die verscholen is achter alle dingen die er zijn in de wereld. Net als de makers van mythen, kende Thales de vier elementen lucht, vuur, water en aarde. Hij nam aan dat alle dingen uiteindelijk terug te brengen zijn tot één van deze vier elementen (een oerbeginsel). Maar tot welk? Van alle elementen vertoont water het duidelijkst veranderingen: rivieren worden delta’s, water wordt ijs, en dan weer water, waarvan vervolgens stoom gemaakt kan worden, en dat wordt weer lucht. En lucht, in de vorm van wind, wakkert vuur aan. Dan moet het water zijn! Alle dingen zijn samengesteld uit water. Deze overduidelijk verkeerde conclusie wordt tegenwoordig niet vanwege haar inhoud gewaardeerd, maar vanwege haar vorm (…er is wat betreft de vorm geen verschil tussen de bewering: ‘Alle dingen zijn opgebouwd uit water,’ en de bewering: ‘Alle dingen zijn opgebouwd uit atomen’) De conclusie wordt ook gewaardeerd vanwege de vooronderstelling die erachter zit (…dat er aan de verschijnselen een oerstof ten grondslag moet liggen Thales van Milete die verandering verklaart terwijl zij zelf blijft zoals zij is). Wat hadden de presocratische filosofen bereikt? Bij hen had een speciaal soort denken zich losgemaakt van mythen en religie. Het nieuwe denken ontwikkelde eigen methoden en een eigen inhoud. Het werd een soort van denken dat spoedig zou uitgroeien tot wat we vandaag de dag kennen als natuurwetenschap en filosofie. Vragen en opdrachten 2. “In veel filosofieboeken wordt Thales gereduceerd tot de oerstof “water”. Welnu, als er een manier is om het belang van Thales voor de geschiedenis van de filosofie te

5


ondergraven, dan is dat wel door hem vast te pinnen op het feit dat hij het water zag als oerstof van de materie.” Leg deze zin uit. 3. Wat was het werkelijke belang van Thales’ manier van denken voor de geboorte van de filosofie, de wetenschap en de gehele mensheid?

Socrates (470 - 399 v. Chr.) was de eerste van de drie invloedrijkste meester filosofen uit de bloeitijd of Atheense periode (naast Plato en Aristoteles). Hij was de eerste die het handelen van de mens centraal stelde in zijn vraag: hoe moeten wij zo verantwoord mogelijk leven? Socrates had de gewoonte in Athene straten en pleinen af te lopen om een praatje te maken met toevallige passanten. Het liefst ging hij in gesprek met een belangrijk politiek persoon met wie hij ogenschijnlijk over koetjes en kalfjes sprak, maar waarbij de tegenspeler in de discussie zich allengs ging realiseren dat hij rekenschap aflegde over hoe hij zijn leven had ingericht. De ondervraging door Socrates over opvattingen en meningen mondde dikwijls uit in een bekentenis dat ‘zekere’ meningen achteraf toch niet konden worden verantwoord en dat onwetendheid schuil ging achter schijnzekerheden. De jeugd van Athene woonde deze gesprekken bij en vond de afgang van vooraanstaande mannen uiteraard schitterend. Socrates zag zichzelf als een horzel die de samenleving opriep tot zelfbezinning en tot het afleggen van verantwoording over de grondslagen van de staat. Kern van zijn leer was de vraag welke handeling goed en rechtvaardig zijn.

Socrates zag zichzelf als een horzel

Socrates

6


De maieutikè techniek Tijdens zijn vele gesprekken op straat probeerde hij ware kennis bij de gesprekspartners naar boven te halen en schijnzekerheden op te sporen. Het opdiepen van kennis moest volgens Socrates gebeuren zoals een vroedvrouw een kind ter wereld helpt komen, door tussen te komen met beurtelings aanmoediging om door te gaan of op te houden, en zijdelings te helpen duwen en masseren. Hij noemde deze gesprekstechniek de “maieutikè techne”, de vroedvrouwtechniek. Men moest bij de 'leerling' of de zoeker naar waarheid deze techniek toepassen om hem te helpen die waarheid, de echte kennis, in zichzelf te ontdekken. Want alleen in zichzelf heeft men echte kennis. Al het andere van horen zeggen, zien en doen is namaakkennis. Kennis moest volgens hem helemaal authentiek zijn. Zijn techniek kwam bij de ander over alsof er van de hak op de tak gesprongen werd, maar Socrates was enkel aan het proberen de stevigheid van de reeds verworven kennis te toetsen, en al wat los zat moest worden verlaten. Op velen kwam hij arrogant en pedant over met zijn eeuwige vragen, die er enkel om bedoeld waren de ander uiteindelijk tot zichzelf te laten komen. Maar dit werd hem vaak niet in dank afgenomen, zeker niet door de grotere gevestigde ego's van de maatschappij (die evenmin zichzelf kenden).

De dood van Socrates Het doodslot van Socrates In 399 v. Chr. werd Socrates veroordeeld voor "het introduceren van nieuwe goden" en het "misleiden van de jeugd". Blijkbaar hadden de Atheners zijn bedoelingen niet goed begrepen, maar ook zijn vaak kritische houding ten opzichte van de Atheense democratie kan tot zijn veroordeling hebben bijgedragen. En niet in het minst de ergernis die hij bij sommige grote ego's opwekte door ze te laten voelen dat hun visie en hun beweringen op "niets" gebaseerd waren. Als verdediging paste Socrates, consequent als hij was, zijn methode toe op zijn aanklagers. Hij dreef hen dusdanig in het nauw dat zij aan het einde niet anders konden dan de misplaatstheid van hun eigen aanklacht te onderkennen. Socrates was dermate overtuigend dat hij net niet de grote helft van de aanwezige juryleden in zijn voordeel kon laten beslissen (indrukwekkend,

7


want vrijwel alle juryleden stonden aanvankelijk vijandig tegenover hem). Het verschil tussen pro en contra bestraffing was zodanig klein dat men Socrates toestond zijn strafmaat te bepleiten. In plaats van te proberen de laatste twijfelaars te overreden, gooide Socrates het echter over een totaal andere boeg: die van de spot. Hij stelde totaal belachelijke strafmaten voor, en lachte openlijk met rechters en juryleden. Dit joeg de jury zodanig tegen hem in het harnas, dat hij uiteindelijk de doodstraf kreeg. Socrates koos voor de terechtstelling voor het drinken van een gifbeker, en koos een gif uit met een langzame werking die van onderuit het lichaam werkt; zo kon hij nog een tijd voor zijn leerlingen spreken. Plato's beschrijving van Socrates' proces (de Apologie) en zijn ter dood brenging (Phaedo) behoren tot de meest aangrijpende werken uit de filosofie. Socrates werd de mogelijkheid geboden te ontsnappen uit Athene, maar hij zei dat hij jaren in Athene als burger gewoond had en daarmee de wet had onderschreven en dat zich nu te onttrekken aan een oordeel hoe onrechtvaardig ook, onjuist zou zijn. Vragen en opdrachten 4. Hoe bracht Socrates meestal zijn dag door en met welk doel? (Gebruik in je antwoord het begrip horzel). 5. Wat was de kern van zijn leer? 6. Leg de “maieutikè techniek”van Socrates in je eigen woorden uit? 7. De mensen uit die tijd hadden niet veel van Socrates begrepen en klaagde hem aan. Hoe luidde de aanklacht? Hoe luidde het uiteindelijke vonnis? 8. Lees uit: “De Wereld van Sofie” van Jostein Gaarder het hoofdstuk over Socrates (blz. 75 t/m. 82) en maak daarna de volgende vragen: - Hoe zag Socrates er uit? - Socrates heeft geen letter op papier gezet. Hoe is hij dan toch zo bekend geworden? - Wat heeft de moeder van Socrates met zijn filosofische methode te maken? - Wat is “Socratische ironie”? - Socrates viel de mensen niet lastig om hen te plagen. Iets in hem liet hem geen keuze. Wat was dat dan? - Waarom moest Socrates sterven? - Wat zijn volgens Jostein Gaarder overeenkomsten tussen Socrates en Jezus? (Wat vind jij van dit soort mensen en kun je hier nog meer voorbeelden van noemen?) - Waarom wordt Socrates door Jostein Gaarder “de Joker in Athene” genoemd? - Wat was het filosofische project van Socrates? (Wat probeert Socrates te vinden?) - Leg de volgende Socratische stelling in je eigen woorden uit: “Het juiste inzicht leidt tot juist handelen”

8


Plato versus Aristoteles Plato biografie: (Athene, 427 – 347 v. Chr.) Grieks filosoof en schrijver. Hij was een leerling van Socrates en de leraar van Aristoteles. Hij behoort tot de meest invloedrijke denkers in de westerse traditie. Plato's werkelijke naam zou Aristoklès zijn geweest, naar zijn grootvader; de bijnaam van Plato, "brede", zou verwijzen naar zijn atletische gestalte, naar zijn breedsprakigheid of naar zijn brede voorhoofd. Plato werd geboren te Athene ca. 427 v. Chr. in een aristocratische familie, die niet bepaald dweepte met de democratie. Hij genoot een zeer verzorgde opvoeding: reeds als jongeman kende hij veel succes op sportief en literair vlak. De ontmoeting met Socrates, die plaatsvond in 407, is in het leven van Plato een zeer belangrijk feit; deze gebeurtenis betekend voor hem een ‘bekering’ tot de filosofie. Tevoren was Plato een sportman, een veelbelovend dichter en een aristocraat met politieke aspiraties. Het verhaal wil dat hij al zijn poëzie verbrandde, nadat hij met Socrates in aanraking was gekomen. Hij kan beschouwd worden als verreweg de meest getalenteerde "student" van Socrates. Na diens dood volgde hij eerst nog les bij Euclides van Megara, maar besloot toen uit te wijken naar Zuid-Italië en Sicilië, in de hoop daar een nieuw leven te beginnen. Zijn werk is te beschouwen als een poging de filosofie een grotere invloed te geven in de samenleving. Om dat doel te bereiken ondernam Plato ook twee keer een reis naar Syracuse, in 367 en 361, om via zijn vriend Dion de tiran Dionysius te winnen voor zijn opvattingen. Wegens een meningsverschil over de ideale staatsvorm viel hij in ongenade bij de tiran. Partijtwisten en intriges dwongen hem, omdat zijn leven gevaar liep, terug te keren naar Athene. Daar leidde Plato tot zijn dood de door hem omstreeks 387 gestichte Academie. Aristoteles werd zijn belangrijkste leerling. Plato overleed in circa 347 v. Chr. te Athene.

Plato

9


Aristoteles biografie: (Stageira, 384 v. Chr. - Chalkis, 322 v. Chr.) Aristoteles werd geboren in 384 v. Chr. te Stageira (Chalkidice), als zoon van de befaamde arts Nicomachus, lijfarts van koning Amyntas II of III van Macedonië (= grootvader van Alexander de Grote). Aristoteles is vroeg wees geworden.Hij werd opgevoed door zijn oom Proxenus. Op zeventienjarige leeftijd vertrok hij naar Athene en werd als leerling opgenomen in Plato's Academie, die hij pas twintig jaar later, na Plato's dood in 347 v. Chr., weer verliet. Aristoteles mag gezien worden als de eerste homo universalis omdat hij de logica en de methodologie invoerde als manier om wetenschap en filosofie te bedrijven. Hij beheerste ook de totaliteit van de toenmaals bekende wetenschappen (filosofie, psychologie, politieke en sociale wetenschappen, wiskunde en natuurwetenschappen, taal- en letterkunde, theater...), die hij systematisch en methodisch tot een in zichzelf gesloten systeem uitwerkte. Aristoteles kan zo worden beschouwd als systeemfilosoof. Na op enkele plaatsen als docent werkzaam geweest te zijn, werd hij in ca. 342 v. Chr. door koning Philippus II naar Macedonië ontboden om als privéleraar de opvoeding van diens veertienjarige zoon Alexander (de Grote) te verzorgen (tot ca. 340 v. Chr.). Hij keerde in 335 v. Chr. naar Athene terug, waar hij dertien jaar lang in de Peripatos (wandelgang) van het Lyceum (Grieks: Lykeion) heeft gedoceerd. Daarom wordt hij de stichter van de "Peripatetische School" genoemd. Als gevolg van een anti-Macedonische reactie na het plotse overlijden van Alexander de Grote (in 323 v. Chr.) werd hij als collaborateur beschouwd en aangeklaagd wegens goddeloosheid. Anders dan Socrates verliet hij de stad, met als motivering "dat hij de Atheners een tweede vergrijp tegen de filosofie wilde besparen." Hij week uit naar Chalkis, waar hij een jaar later (op 7 maart) stierf aan de gevolgen van een maagkwaal. Uit zijn testament blijkt dat Aristoteles een zorgzaam huisvader en een humaan meester voor zijn slaven was. Enkele van zijn vrienden hebben hem zijn leven lang trouw gevolgd. Na de dood van Aristoteles begon in de Griekse beschaving het hellenistische tijdperk, zoals historici dat noemen. Het is een periode van cultureel verval. Het lukte de Griekse stadstaten niet een politieke eenheid te bereiken. Het bevolkingsaantal liep terug door de Peloponnesische oorlog en de steden werden verwoest door al het oorlogsgeweld. Eerst kwamen de Grieken onder Macedonisch gezag en uiteindelijk, na de dood van Alexander de Grote, werden ze opgeslokt door het opkomende Romeinse Rijk.

Aristoteles

10


Vragen en opdrachten Plato’s biografie 9. Naar welke drie mogelijke kenmerken van Plato verwees zijn bijnaam “brede”? 10. Beschrijf de ontmoeting van Plato met Socrates. Waarom was deze ontmoeting een keerpunt in het leven van Plato? 11. Wat was het hoofddoel van al Plato’s werk? Aristoteles’ biografie 12. Waarom wordt Aristoteles de eerste “homo universalis” genoemd en tevens “systeemfilosoof”? 13. Van welk groot krijgsheer werd Aristoteles rond 342 v. Chr. de opvoeder/docent? 14. Waar doelde Aristoteles op toen hij zei: "dat hij de Atheners een tweede vergrijp tegen de filosofie wilde besparen"?

Plato’s idealisme Plato was van mening dat alle kennis een soort herinnering is. Al onze kennis is afkomstig uit een vroeger bestaan, sluimert als herinnering in de ziel en wordt wakker geroepen door een concrete waarneming. De waarneming herinnert de ziel aan de zogenaamde Ideeën, die hij waarnam (‘schouwde’) voordat hij in dit leven aan een lichaam gebonden werd. De Ideeën vormen de ware werkelijkheid, waarvan de wereld waarin wij leven slechts kopieën bevat. Dat wat wij doorgaans beschouwen als de werkelijkheid, is volgens Plato slechts een zwakke afschaduwing van de échte werkelijkheid: de wereld van de Ideeën. Zo zijn alle paarden op aarde afspiegelingen van het ene Idee ‘Paard’. Dit model van kennis (de ideeënleer) illustreert Plato met een vergelijking over een grot (uit zijn boek “De Staat” ofwel “Politeia”). In de allegorie van de grot laat Plato Socrates de volgende gedachtegang ontvouwen: “stel je voor dat er geboeide gevangenen zitten in een grot met hun gezicht naar de achterwand. Ze zitten daar al hun hele leven en kunnen niets van zichzelf of van de anderen zien. Ze zien alleen schaduwen op de achterwand van de grot. Deze schaduwen worden veroorzaakt door een vuur dat op een richel boven en achter hen brandt. Tussen het vuur en de gevangenen is een pad dat evenwijdig loopt aan de achterwand. Daarover lopen mensen die vazen, beelden en andere voorwerpen op hun hoofd dragen. De gevangenen horen de echo’s van de stemmen en zien de schaduwen van de voorwerpen en zij denken dat deze echo’s en schaduwen de werkelijkheid zijn. Volgens Plato stelt Socrates zich voor dat een van de gevangenen wordt losgemaakt en omgedraaid. Hij wordt gedwongen naar de werkelijke bron van de schaduwen te kijken. Maar het vuur verblindt zijn ogen. Hij ziet liever het plezierige bedrog der schaduwen. Achter en boven het vuur is de ingang van de grot. En buiten, in het heldere zonlicht (waarvan een klein beetje in de grot schijnt), zijn bomen, rivieren, bergen en het hemelgewelf. Nu wordt de voormalige gevangene gedwongen ‘de steile en zware beklimming’ (het symbool van Plato voor onderwijs) te maken en hij wordt in de zonovergoten buitenwereld gebracht. Maar dit licht verblindt hem. Hij moet eerst naar de schaduwen van de bomen kijken (hij is gewend aan schaduwen), daarna naar de bomen en de bergen. Uiteindelijk is hij in staat om de zon zelf te zien (het symbool voor inzicht). Als deze verlichte man terug zou keren in de grot zou hij belachelijk overkomen, zo stelt Plato zich voor. Hij zou overal zonnen zien en niet in staat zijn om in het donker iets te onderscheiden. En als hij dan zijn medegevangenen zou willen bevrijden, zouden ze kwaad op hem worden. Ze zouden kwaad zijn, omdat hij hun illusies verstoorde, en ze zouden hem uit woede aanvallen en doden. (Een duidelijke verwijzing naar de dood van Socrates).” 11


Volgens Plato bevinden wij ons in een vergelijkbare situatie als de vastgebonden mensen in de grot. Dat wat wij doorgaans beschouwen als de werkelijkheid, is slechts een zwakke afschaduwing van de échte werkelijkheid: de wereld van de Ideeën. Alle dingen die wij zien, zijn slechts afspiegelingen van deze Ideeën, die de echte werkelijkheid vormen. Alle paarden die wij kennen, alle huizen, alle vogels, alle bomen zijn afspiegelingen van respectievelijk het Idee ‘Paard’, het Idee ‘Huis’, het Idee ‘Vogel’ en het Idee ‘Boom’. Deze Ideeën bevinden zich in Plato’s hemel of Ideeënrijk: een transcendente werkelijkheid waar geen ruimte of tijd bestaat. In zijn vergelijking van de grot brengt Plato een bepaalde visie op de werkelijkheid naar voren. We noemen die visie Idealisme (afgeleid van ‘idee’). Kenmerkend voor Plato’s Idealisme is dat de abstracte wereld van de Ideeën meer realiteit bezit dan de materiële wereld van de tastbare dingen. De ziel vindt in het lichaam slechts een tijdelijke woonplaats en blijft na de dood van het lichaam voortbestaan. Dit dualisme van lichaam en geest (of ziel) zien we later terug bij de filosoof Descartes, die eveneens veel waarde hechtte aan het immateriële. Plato’s visie op de werkelijkheid brengt hem ertoe onderscheid te maken tussen kennis (epistèmè) en mening of opinie (doxa).  ‘Doxa’ betreft de zintuiglijk waarneembare wereld. Deze is veranderlijk en bedrieglijk, en kennis daarover is dus niet zeker. (Een boom staat in de zomer vol in de bladeren, maar in de winter zien we slechts kale takken en over een jaar is hij misschien omgehakt).  ‘Epistèmè’ kunnen we slechts hebben van iets wat bestaat en onveranderlijk is. (De Boom (de Idee ‘Boom’) blijft bestaan en is onveranderlijk, evenals de Idee ‘Paard’, de Idee ‘Huis’ en de Idee ‘Vogel’). Echte kennis is slechts mogelijk als zij Ideeën betreft. Dus niet via waarneming verkrijgt de mens kennis, maar door in zichzelf te keren en goed na te denken. De opvatting van Plato over de vormen/ideeën (ideeënleer) is heel ingewikkeld. Maar we kunnen de opvatting vereenvoudigen door te zeggen dat ze de eeuwige waarheden zijn die de bron van alle werkelijkheid zijn. Neem bijvoorbeeld het begrip mooiheid. In de waarneembare wereld zijn de dingen mooi dankzij het feit dat ze ‘deel hebben’ aan Mooiheid, of, andere gezegd, omdat ze Mooiheid ‘nabootsen’. Deze dingen zullen breken, oud worden of doodgaan. Maar Mooiheid zelf 12


(de vorm) is eeuwig. Het zal er altijd zijn. Hetzelfde kan worden gezegd van Waarheid en Rechtvaardigheid. (Maar ook van platvloerse zaken als Paardheid of Tanderstokerheid).

Op hun beurt zijn de vormen en kennis van de vormen afhankelijk van het idee van “het Goede”. De theorie van Plato zit zo in elkaar dat de complete werkelijkheid op “het Goede” is gebaseerd. “Het Goede” is de bron van het bestaan van de werkelijkheid. Alle kennis is uiteindelijk dan ook kennis van “het Goede”. Daarnaast houdt Plato vast aan een optimistische gedachte. Hij denkt dat wanneer iemand ooit “het Goede” leert kennen, die persoon dan zelf ook goed wordt. Onwetendheid is de enige zonde. Niemand zou met opzet kwaad doen. Hoe kunnen we de Waarheid leren kennen? Waar kunnen we de vormen en “het Goede” vinden? Alle waarheid komt van binnen, vanuit de ziel. De onsterfelijke ziel van een persoon is geboren met de waarheid. De ziel heeft de pure vormen aanschouwd voordat de ziel belichaamd werd. Geboorte, ofwel het belichamen van je ziel, is zo traumatisch dat je vergeet wat je weet. De rest van je leven moet je daarom de diepten van je ziel peilen om te ontdekken wat je al weet. Vandaar de opmerkelijke stelling van Plato dat alle kennis herinnering is.

Aristoteles’ ervaring Een van de eerste filosofen die op empirische wijze te werk ging, was Aristoteles. Aristoteles deed kennis op door praktisch onderzoek te doen. Hij verdiepte zich in veel onderwerpen maar is vooral beroemd geworden door zijn studie van flora en fauna. Hij beschreef bijna alle diersoorten die in zijn tijd bekend waren en legde zo de basis voor de huidige biologie. Aristoteles kreeg twintig jaar lang les van Plato, maar hij was het uiteindelijk niet met hem eens. Aristoteles geloofde niet in de Ideeënwereld van Plato. Volgens Aristoteles was de enige weg naar kennis de empirische weg, oftewel: de zintuigen. Vanuit de empirische waarnemingen die we doen, kunnen we tot algemene conclusies komen. Deze methode van kennis vergaren wordt inductie genoemd. Bij inductie wordt vanuit het bijzondere en concrete naar het algemene en abstracte toe geredeneerd. Dit concrete stuk ijzer zet bij verhitting uit Dat concrete stuk ijzer zet bij verhitting uit __________________________________ Conclusie: Ijzer zet bij verhitting uit

13


Omdat je op grond van een aantal concrete gevallen een algemene uitspraak doet, wordt inductie ook wel generalisatie genoemd: je generaliseert of veralgemeniseert vanuit een bepaald aantal concrete gevallen naar alle gevallen. Maar hoe kan uit de observatie van enkele concrete gevallen logisch iets volgen wat voor alle gevallen geldt? Volgens de logica mag een conclusie nooit meer bevatten dan de premissen (voorafgaande stellingen) waaruit die conclusie getrokken wordt. Dit probleem staat bekend als het inductie-probleem. Aristoteles was zich hiervan bewust en legde daarom veel nadruk op de manier waarop wij met de door waarneming verkregen informatie omgaan. De redeneringen die wij opzetten om onze waarnemingen te verklaren, dienen volstrekt waterdicht te zijn. Hij ontwikkelde daartoe een logisch systeem dat de juistheid van redeneringen moest waarborgen, de zogenaamde syllogistiek, het oudste logische systeem. Een syllogisme is een redenering die gevormd wordt door twee premissen (of vooronderstellingen) en een conclusie. Dat gaat bijvoorbeeld als volgt: Geen enkel mens is een perfect wezen (premisse 1) Alle scholieren zijn mensen (premisse 2) __________________________________________ Geen enkele scholier is een perfect wezen (conclusie) Het belangrijkste punt in de discussie van Aristoteles met zijn leraar betrof het ‘anderewereldse’ van Plato. Voor Plato zijn er twee werelden: de niet te beschrijven, verheven wereld van de vormen (ideeën) en de wereld van louter ‘dingen’, en deze laatste is een armzalige nabootsing van de eerste. Aristoteles sprak deze opvatting tegen. Hij beweerde dat er één wereld was, en dat we er precies middenin zitten. ‘Vormen’ zijn in de visie van Aristoteles de eigenschappen van dingen die we met onze zintuigen waarnemen. Hij was, met andere woorden, een empirist: alleen onze zintuigen verschaffen ons kennis van de werkelijkheid. Bij zijn kritiek op Plato vroeg Aristoteles zich af: als vormen de essentie zijn van dingen, hoe kunnen ze dan los van de dingen bestaan? Als ze de oorzaak zijn van dingen, hoe kunnen ze dan in een andere wereld bestaan? En de meest treffende kritiek heeft te maken met het probleem van ZIJN en WORDEN, dat de oude Grieken geprobeerd hadden op te lossen. De oude Grieken dachten dat ofwel de onveranderlijkheid een droombeeld was (Heraclitus: Veranderlijkheid), ofwel dat verandering een illusie was (Parmenides: Onveranderlijkheid). Plato had geprobeerd dit dilemma op te lossen door de inzichten van beiden over te nemen. De wereld van Heraclitus werd het veranderlijke en vergankelijke rijk van het zichtbare. De wereld van Parmenides werd het onveranderlijke rijk van het kenbare. Het rijk dat is samengesteld uit de eeuwige, onveranderlijke vormen, die op onvolkomen wijze bestaan in de tijdelijke wereld van het zichtbare. Maar loste het compromis van Plato nu echt het probleem van beweging en verandering op? Is het werkelijk voldoende om ‘veranderende dingen’ te verklaren door te zeggen dat ze slechte nabootsingen zijn van onveranderlijke dingen? Aristoteles dacht van niet. Toen hij zijn eigen oplossing voor het probleem aandroeg, gebruikte Aristoteles een paar begrippen die Plato ook al had gebruikt. Hij zei dat er onderscheid gemaakt moet worden tussen VORM en MATERIE (leer van het hylemorphisme). Deze twee hoofdkenmerken van de werkelijkheid kunnen echter alleen maar in het denken van elkaar worden gescheiden. In de werkelijkheid kan dat niet. Vormen zijn geen afzonderlijke, echt bestaande dingen. Ze zijn IN de wereld. Denken dat ze apart bestaan, is een intellectuele misvatting. Een bepaald ding moet zowel vorm als materie hebben, alleen al om een ding te kunnen zijn. Vorm is UNIVERSEEL. Dat zei Plato ook al. Veel dingen kunnen immers dezelfde vorm hebben. Aristoteles noemde de vorm van een ding de ‘Watheid’. Als je namelijk zegt wat het is (het is een boom, het is een boek) dan heb je het over de vorm. Anders gezegd is de vorm het ‘wezen’, de ‘essentie’ ofwel de

14


‘aard’ van een ding en staat in verband met de FUNCTIE ervan (een wiel, een mes, een baksteen, enz.).

De MATERIE van een object is dat wat er uniek aan is. Dit noemde Aristoteles de ‘Datheid’ van een ding. Alle wielen of bomen hebben dezelfde vorm (of functie), maar er zijn er geen twee die dezelfde materie hebben. Materie is ‘het beginsel van individualisering’. Iets wat zowel vorm als materie heeft (een ‘ding’ dus), noemt Aristoteles substantie. In zijn anti-Platoonse metafysica geldt dat de werkelijkheid is samengesteld uit een veelheid van substanties. De werkelijkheid is niet samengesteld uit een bovenwereld van eeuwige vormen en een benedenwereld van materie die probeert om de eeuwige vormen na te bootsen. De visie van Aristoteles noemen we pluralistisch. Deze staat tegenover het dualisme van Plato (een dualisme dat iets weg heeft van idealisme omdat voor Plato de laag van het niet-materiële de meest werkelijke was). Hoe loste Aristoteles met zijn pluralisme het probleem van beweging en verandering op? Zijn voorgangers hadden nooit een bevredigende oplossing gevonden. Hij loste het op met de invoering van het begrippenpaar ‘potentie’ (mogelijkheid) en ‘actualiteit’ (volkomenheid). Met deze nieuwe begrippen maakte hij een theorie van verandering; elk ding in de wereld kan ermee bestudeerd en beschreven worden. Het beroemde voorbeeld van Aristoteles gaat over een eikel. De materie van de eikel heeft de potentie om een eikenboom te worden. In de eikenboom is deze potentie actualiteit geworden. De eikenboom is de voltooiing van de eikel. Dus voor Aristoteles is ‘vorm’ een werkende oorzaak. Elk individuele substantie is een op zichzelf staand teleologisch (dat wil zeggen doelgericht) systeem.

15


In feite onderzocht Aristoteles alle substanties aan de hand van vier oorzaken: - De stofoorzaak is de stof waar iets uit gemaakt is (bijvoorbeeld een stuk marmer dat een beeld moet worden). - De vormoorzaak is de vorm, of het wezen, van het beeld: dat wat het moet worden. (Dit bestaat zowel in de gedachten van de kunstenaar als in het marmer zelf). - De werkoorzaak is de kracht die de verandering tot stand brengt (het beitelen in het marmer door de beeldhouwer). - De doeloorzaak is het uiteindelijke doel van het object (de schoonheid van het Parthenon verhogen). De natuur is dus een teleologisch systeem waarin elke substantie ernaar streeft om zichzelf te voltooien. Een ding streeft naar de hoogst mogelijke perfectie die mogelijk is binnen de grenzen van zijn wezen. In de leer van Plato streeft alles naar ‘het Goede’. Alles doet dat onbewust. Aristoteles geloofde dat zo’n systeem alleen kan werken als er echt een of andere concrete perfectie als TELOS (doel) bestaat, waar alle dingen naar streven. Dit doel werd door Aristoteles ‘de Eerste Beweger’ genoemd. Het diende als een soort god binnen de metafysica van Aristoteles, maar was niet bedoeld als een traditionele Griekse god of als een god uit de westerse religie. De Eerste Beweger is niet menselijk. Het is wel de oorzaak van het universum, maar niet op de manier van ‘schepping uit het niets’, zoals bij de joodse en christelijke religie. Het is oorzaak in de zin van een einddoel; alles ‘beweegt’ erheen, net als een hardloper naar een einddoel beweegt. De Eerste Beweger is het enige in het universum dat geen potentie heeft, want het is al perfect en kan daardoor niet veranderen. Het is pure actualiteit, dat wil zeggen, pure activiteit. Wat voor activiteit? De activiteit van puur denken. En waar denkt het aan? Perfectie! Dat wil zeggen, aan zichzelf. De kennis van de Eerste Beweger betreft zonder meer de beweger zelf en is volkomen zelfbewustzijn. Het lijkt erop dat we hier een absoluut geval van goddelijk narcisme hebben. Volgens Aristoteles is men het er in het algemeen over eens dat het einddoel geluk is. Alle menselijke handelingen zijn gericht op geluk. Geluk is het goede voor de mens omdat we het zoeken omwille van geluk zelf en niet omwille van iets anders. Vragen en opdrachten Plato’s idealisme 15. Volgens Plato is kennis herinnering. Wat wil hij hier mee zeggen en in hoeverre vind je in deze opvatting de filosofie van zijn leermeester Socrates terug? 16. Wat vormt volgens Plato de ware werkelijkheid en wat juist niet. Leg je antwoord uit. 17. Plato schreef de vergelijking van de grot om zijn ideeënleer uit te leggen. Lees de vergelijking van de grot nogmaals en probeer aan de hand hiervan de ideeënleer van Plato in je eigen woorden uit te werken. 18. Leg de volgende zin uit: “Kenmerkend voor Plato’s Idealisme is dat de abstracte wereld van de Ideeën meer realiteit bezit dan de materiële wereld van de tastbare dingen.” 19. Welke rol speelt de ziel in de ideeënleer van Plato? 20. Wat is dualisme en waarom kunnen we Plato een dualist noemen? 21. Plato’s visie op de werkelijkheid brengt hem ertoe onderscheid te maken tussen kennis (epistèmè) en mening of opinie (doxa). Werk dit onderscheid uit. 22. Hoe verkrijgt de mens kennis volgens Plato? 23. Wat verstaat Plato onder de Idee in het algemeen en onder de Idee “Het Goede” in het bijzonder? (Hoe kunnen we de Waarheid leren kennen? Waar kunnen we de vormen en “het Goede” vinden?)

16


Aristoteles’ ervaring 24. Verklaar het begrip “empirisch”. Waarom wordt Aristoteles een empirist genoemd? 25. Hoe verkrijgt de mens kennis volgens Aristoteles? 26. Omschrijf het begrip inductie en leg uit wat het inductie-probleem is, hoe probeert Aristoteles dit probleem op te lossen? 27. Omschrijf het begrip syllogistiek in je eigen woorden met een zelf bedacht voorbeeld. Waarvoor ontwikkelde Aristoteles de syllogistiek? Motiveer je antwoord. 28. Zoek uit wat de leer van het hylemorphisme inhoudt? 29. Wat is de “Watheid” en “Datheid” van een object? 30. Waar bestaat een substantie uit volgens Aristoteles? 31. Hoe loste Aristoteles met zijn pluralisme het probleem van beweging en verandering op? 32. Leg de begrippen “potentie” en “actualiteit” in Aristoteles’s filosofie uit aan de hand van het voorbeeld van ‘de eikel’. 33. “De natuur is een teleologisch systeem waarin elke substantie ernaar streeft om zichzelf te voltooien. Een ding streeft naar de hoogst mogelijke perfectie die mogelijk is binnen de grenzen van zijn wezen. In de leer van Plato streeft alles naar ‘het Goede’. Alles doet dat onbewust. Aristoteles geloofde dat zo’n systeem alleen kan werken als er echt een of andere concrete perfectie als TELOS (doel) bestaat, waar alle dingen naar streven.” Hoe noemde Aristoteles dit doel en probeer het doel in eigen woorden te omschrijven? 34. Wat is volgens Aristoteles het einddoel, waar zijn alle menselijke handelingen op gericht? Ben jij het hier mee eens? Motiveer je antwoord. Plato’s idealisme versus Aristoteles’ ervaring 35. Wat is kennis volgens Plato en wat is kennis volgens Aristoteles? 36. In hoeverre botst de inductie van Aristoteles met Plato’s ideeënleer? 37. Waar streeft alles naar in de filosofie van Plato en waar streeft alles naar in de filosofie van Aristoteles? 38. In het volgende tekstfragment gaat Jostein Gaarder in “De wereld van Sofie” verder in op de kenleer van Plato en Aristoteles. “Voor Plato is de hoogste graad van werkelijkheid wat we met het verstand denken. Voor Aristoteles is het vanzelfsprekend dat de hoogste graad van werkelijkheid bestaat uit wat we met onze zintuigen waarnemen. Volgens Plato is alles wat we om ons heen in de natuur zien slechts een weerspiegeling van wat in feite echt bestaat in de ideeënwereld, en daarmee ook in de menselijke ziel. Aristoteles had een tegenovergestelde mening: wat in de menselijke ziel zit, zijn slechts weerspiegelingen van de voorwerpen in de natuur. De natuur is dus de eigenlijke wereld (…). Aristoteles vindt dat al onze gedachten en ideeën ons bewustzijn zijn binnengekomen door wat we gezien en gehoord hebben. Maar we hebben ook een aangeboren verstand. We bezitten een aangeboren vermogen om alle zintuiglijke indrukken in verschillende groepen en klassen onder te brengen. Zo ontstaan de begrippen ‘steen’, ‘plant’, ‘dier’ en ‘mens’. (…) Aristoteles ontkende dus niet dat de mens een aangeboren verstand bezit. Integendeel, volgens Aristoteles is juist het denken het opvallendste kenmerk van de mens. Maar vóór we iets hebben waargenomen, is ons verstand helemaal leeg.” a. Zoek drie verschillen tussen Plato en Aristoteles in deze tekst en zet ze in een overzichtelijk schema

17


b. Volgens Aristoteles is ons verstand helemaal leeg voor we iets hebben waargenomen. Hoe zou Plato hierover denken. Motiveer je antwoord aan de hand van de begrippen ziel, herinnering, zintuiglijke wereld en ideeënwereld.

Plato over ‘het Goede’ In Plato’s ideeënleer neemt de Idee van het Goede de centrale plaats in. Via zijn onsterfelijke ziel heeft de mens deel aan de wereld van de Ideeën: uit die wereld is de ziel afkomstig. Het doel van de mens is volgens Plato in contact te komen met het Idee van “het Goede” door zich boven het direct zintuiglijke en materiële te verheffen. Het zintuiglijke en materiële zijn namelijk slechts ‘afschaduwingen’ van het Echte: de Ideeën. Door middel van de deugd kan de ziel in contact komen met de Idee van het Goede. Plato is het met zijn leraar, Socrates, eens dat deugd gebaseerd is op inzicht, maar hij gaat ook verder. Plato ontleedt het begrip ‘deugd’ in vier hoofddeugden:  wijsheid,  moed,  matigheid en  rechtvaardigheid. Volgens Plato is de menselijke ziel verdeeld in:  Het begerende (dierlijke) deel  Het vurige deel (de bron van daden)  Het redelijke deel De rechtvaardigheid omvat alle andere deugden. Er is sprake van rechtvaardigheid als de drie ‘delen’ van de ziel en de daarmee samenhangende deugden met elkaar in evenwicht zijn.

Aristoteles over ‘het Goede’ Voor Aristoteles gaat het vooral om het praktische doel waarop elk mens zijn handelen afstemt: het bereiken van eudaimonie (= ‘gelukzaligheid’). Niet iedereen bereikt langs dezelfde weg ‘eudaimonie’: ‘het goede leven’ ziet er voor elk individueel mens anders uit. Daarom schrijft de ethiek van Aristoteles geen dwingende, absolute normen voor: ieder moet afzonderlijk de eigen weg naar ‘eudaimonie’ kiezen. Elk mens moet datgene trachten te verwerkelijken, wat reeds in aanleg in hem aanwezig is, dat wil zeggen: dat wat hij van nature is, voordat hij door zijn omgeving beïnvloed wordt. Elk wezen vindt de ‘gelukzaligheid’ door het volmaakt verrichten van de hem kenmerkende bezigheid. Omdat de mens allereerst een redelijk wezen is, bereikt hij de ‘gelukzaligheid’ door zijn rede, zijn verstand te vervolmaken. Daarmee geeft de mens uitdrukking aan zijn wezen. Dat is de grootste deugd. Andere deugden die Aristoteles noemt zijn: matigheid, zelfbeheersing en de gulden middenweg. Overigens gaat Aristoteles ervan uit dat de mens een gemeenschapswezen is en deze deugden alleen kan verwerkelijken in een menselijke gemeenschap.

18


Vragen en opdrachten Plato over het Goede 39. Wat is het doel van de mens volgens Plato? Hoe kan de ziel van de mens in contact komen met de Idee van het Goede? 40. Plato is het met Socrates eens dat deugd gebaseerd is op inzicht, maar hij gaat ook verder. Plato ontleedt het begrip ‘deugd’ in vier hoofddeugden. Welke vier hoofddeugden zijn dat? 41. Uit welke drie delen bestaat de menselijke ziel, volgens Plato? 42. Wanneer is er volgens Plato sprake van rechtvaardigheid? Aristoteles over het Goede 43. Wat bedoelt Aristoteles met “eudaimonia”? 44. Waarom schrijft de ethiek van Aristoteles geen dwingenden, absolute normen voor? 45. “Elk mens moet datgene trachten te verwerkelijken, wat reeds in aanleg in hem aanwezig is, dat wil zeggen: dat wat hij van nature is, voordat hij door zijn omgeving beïnvloed wordt.” Leg deze filosofische opvatting van Aristoteles uit aan de hand van de begrippen “potentie” en “actualiteit”. 46. Wat zijn vier belangrijke deugden bij Aristoteles? De “rede” is de belangrijkste deugd bij Aristoteles. In hoeverre kunnen we via de deugd “rede”, “eudaimonia” bereiken?

19


Plato en Aristoteles

20


De ideale samenleving van Plato Plato zegt dat de stad (de ‘staat’) lijkt op een individu, maar dan uitvergroot. Evenals bij het individu moet in de samenleving de rede, in de persoon van de bestuurders van het land, de leiding hebben en alle delen in de juiste verhouding tot elkaar staan. De ziel van een individu heeft drie delen: Het begerende (dierlijke) deel Het vurige deel (de bron van daden) Het redelijke deel Voor de ideale stadstaat geldt ook dat het drie delen heeft in de vorm van drie klassen: De boeren en arbeiders (voedselvoorziening en levensonderhoud) De soldaten/’wachters’ (verdediging tegen vijanden van buiten) De heersers (verstandig bestuur) In de ziel moet het redelijke deel het vurige deel helpen om het begerige deel in te tomen. Anders raakt de ziel uit balans en ontstaan er afwijkingen in de vorm van neurosen. Zo moet ook de stadstaat worden geregeerd door filosofen die de vormen (ideeën) hebben aanschouwd. Zij weten immers wat goed is. Zij moeten de soldatenklasse trainen om ze te helpen de van nature weerbarstige boeren onder controle te houden. De boeren mogen geld bezitten, bezittingen hebben en mooie kleren dragen, al mag dat niet te overvloedig. Maar de leden van de twee bovenste klassen, die de verderfelijke aard van de hebzucht doorzien, moeten in sobere, absolute gemeenschappelijkheid leven. Ze slapen en eten samen, hebben geen bezit en ontvangen geen salaris. Ze hebben seksuele relaties volgens een vooraf overeengekomen programma, met partners die ze met alle anderen moeten delen. Deze regels zullen ervoor zorgen dat de stadstaat niet doldraait en tot wanorde vervalt. Maar hoe kom je aan de juiste bestuurders? Want als je daarvoor niet de juiste mensen hebt, gaat het zeker mis, zoals Plato uit eigen ervaring maar al te goed wist. Daarom moet er zorgvuldig geselecteerd worden. Om te beginnen moet elk kind dezelfde ontwikkelingsmogelijkheden krijgen. Gymnastiek en muziek zijn de basiselementen van de opvoeding. Gymnastiek vormt het lichaam, muziek de ziel. Dan volgen rekenen, wiskunde en de eerste oefeningen in logisch denken. Ook krijgen kinderen pijn, vermoeidheid en ontbering te verduren en soms worden ze blootgesteld aan verleiding, om hun standvastigheid te versterken. Als ze twintig zijn, vindt een eerste selectie plaats door middel van een strenge en objectieve toets. Degenen die na deze toets overblijven, krijgen nog een opleiding van tien jaar. Dan volgt opnieuw een selectie. Wie dan nog overblijven, krijgen vijf jaar filosofieonderwijs. Ze zijn dan vijfendertig. Toch zijn ze nog steeds niet klaar om te besturen; ze missen namelijk nog praktijkervaring en het vermogen zich staande te houden in de dagelijkse strijd om het bestaan. Daarom moeten ze nog vijftien jaar lang bewijzen dat ze dit aankunnen en laten zien wat ze waard zijn in het harde praktische leven. Ze zijn dan inmiddels vijftig jaar en zowel theoretisch als praktisch degelijk geschoold. Zonder verdere toetsing of selectie worden ze nu toegelaten tot de leidinggevende posities van het land, want alleen de besten zijn overgebleven. Zij worden de ‘wijsgeer-koningen’ of ‘koninklijke wijsgeren’, die macht en wijsheid in zich verenigen. Als een gelijk uitgangspunt en gelijke kansen voor iedereen het belangrijkste kenmerk van een democratie vormen, is Plato’s ideale staat in hoge mate democratisch: iedereen heeft dezelfde mogelijkheid om op te klimmen naar de hoogste ambten. Een gevaar is echter dat de zorgvuldig geselecteerde bestuurders in de verleiding komen meer op hun eigen voordeel te letten dan op het algemeen belang. Hoe voorkom je dat de bestuurders op den duur corrupt worden? Plato bedacht hiervoor de volgende voorzorgsmaatregelen, die ook voor de ‘wachters’ gelden. Ze mogen geen privé-eigendom hebben en geen eigen gezin. Ze moeten een uiterst sober leven leiden, de maaltijden in gezamenlijke eetzalen gebruiken en ze mogen niet omgaan met geld, goud of zilver 21


(opdat ze niet ‘bezoedeld’ raken). Bestuurders en ‘wachters’ mogen geen eigen echtgenotes hebben, maar alleen gemeenschappelijke vrouwen: niemand mag met één vrouw apart samenwonen. Ook kinderen zijn gemeenschappelijk bezit: ouders kennen hun eigen kinderen en kinderen hun eigen ouders niet. De inwoners van de ideale stadstaat mogen lier en fluit spelen en verheffende vaderlandslievende liederen zingen. Maar de meeste kunstenaars zullen uit de staat weggestuurd worden. Daar zijn vier redenen voor: Omdat kunst met afbeeldingen te maken heeft, is kunst een nabootsing van een nabootsing. De kunstenaar is in het stadium van vermoeden. Hij weet niets, maar beweert iets te weten. Kunst drukt zichzelf uit in waarneembare beelden. Daarom leidt het af van Schoonheid zelf, dat puur geestelijk is. Kunst wordt voortgebracht door het begerende deel van de ziel en spreekt dit deel ook aan. Kunst is ofwel erotisch ofwel gewelddadig of beide. Daarom zou het een aansporing zijn tot wanorde in de staat. Zelfs Homerus moest kritisch herzien worden. (De hele onderneming van De Staat kan worden gezien als een pleidooi om de rol die kunst tot dan toe speelde door de filosofie te laten overnemen). De ideale samenleving van Aristoteles Volgens Aristoteles is de mens een “zooion politikon”: een sociaal (politiek) levend wezen, dat alleen kan bestaan in een gemeenschap van andere mensen. Evenals Plato heeft Aristoteles kritiek op de bestaande samenlevingen en staatsvormen en heeft hij een, niet voltooide, beschrijving van de ideale staat gegeven. Hij onderscheidt drie verschillende staatsvormen, al naar gelang het aantal heersers:  De monarchie als de heerschappij van de enkeling,  De aristocratie als de heerschappij van een kleine elite en  De democratie als de heerschappij van velen. Voor geen van de drie staatsvormen heeft hij een duidelijke voorkeur: de staatsvorm moet zich richten naar de concrete behoeften van volk en tijd. In de praktijk komt dat meestal neer op een mengvorm. De gunstigste mengvorm is die waarbij aristocratische en democratische elementen elkaar in evenwicht houden en de middenklasse het zwaartepunt van de gemeenschap vormt. Dat biedt de beste garantie voor duurzaamheid en vermijding van extremen (matigheid is hier een belangrijke deugd: het juiste midden tussen twee uitersten of extremen). Aristoteles is het niet eens met Plato’s eis dat bestuurders en militairen, huwelijk en persoonlijk eigendom dienen op te geven. Hij acht deze eis onuitvoerbaar; bovendien berust zij volgens hem op een verkeerd beeld van de staat. De staat is geen homogene organisatie die uit losse individuen bestaat, maar een ingewikkeld geheel van kleinere gemeenschappen.

22


Vragen en opdrachten De ideale samenleving van Plato 47. De ziel van een individu bestaat bij Plato uit drie delen en voor de ideale stadstaat geldt ook dat het drie delen heeft in de vorm van drie klassen. Zet beiden in een schema naast elkaar. Welke relatie legt Plato tussen de drie delen van de ziel en de drie klassen van de ideale stadstaat? 48. “Volgens Plato mogen bestuurders geen privé-eigendom hebben, zelfs geen eigen gezin. Kennelijk was Plato erg beducht voor misbruik van macht. En hij onderkende het gevaar dat bestuurders maar al te gauw in de verleiding komen meer op eigen voordeel te letten dan op het algemeen belang.” Legt Plato in zijn ideale samenleving de nadruk op gemeenschapszin of op individuele vrijheid? Motiveer je antwoord. Ben jij het eens met de keuze van Plato? Motiveer je antwoord. 49. Hoe kom je volgens Plato aan goede bestuurders? 50. Hoe voorkomt Plato dat de bestuurders (en ‘Wachters’) op den duur corrupt worden? 51. “De hele onderneming van De Staat kan worden gezien als een pleidooi om de rol die kunst tot dan toe speelde door de filosofie te laten overnemen”. Welke vier redenen heeft Plato om de kunst af te wijzen (leg uit aan de hand van zijn ideeënleer). De ideale samenleving van Aristoteles 52. Omschrijf de “zooion politikon” volgens Aristoteles. 53. Welke drie staatsvormen onderscheidt Aristoteles (werk uit al naar gelang het aantal heersers)? 54. “De staatsvorm moet zich richten naar de concrete behoeften van volk en tijd. In de praktijk komt dat meestal neer op een mengvorm.” Wat is volgens Aristoteles de gunstigste mengvorm? Hoe motiveert Aristoteles deze voorkeur. De ideale samenleving van Plato versus de ideale samenleving van Aristoteles 55. Geef je beargumenteerde mening over het democratische gehalte van beide systemen. Tot slot uit “De Wereld van Sofie” 56. Lees uit: “De Wereld van Sofie” van Jostein Gaarder het hoofdstuk over Plato (blz. 93 t/m. 105) en maak daarna de volgende vragen:  Wat was het filosofische project van Plato? Wat wilde hij onderzoeken?  Wat is voor Plato het eeuwige en onveranderlijke?  Wat is voor Plato datgene wat ‘stroomt’?  Waar heeft de mens slechts vage opvattingen en vermoedens over?  Hoe krijgt de mens absolute zekerheid, volgens Plato?  Hoe beoordeelt Plato het zintuiglijk waarnemen en het via het verstand herkennen?  Beschrijf de twee werelden waaruit de werkelijkheid volgens Plato bestaat.  Volgens Plato is ook (net zoals de wereld) de mens een tweeledig wezen. Uit welke twee delen bestaat de mens en hoe verhouden deze delen zich tot elkaar?  Verklaar de begrippen: ziel, herinnering en Eros in Plato’s filosofie.  “Alle verschijnselen in de natuur zijn slechts schaduwen van eeuwige vormen of ideeën.” Leg deze filosofische uitspraak van Plato uit.  Waarom zouden de meeste mensen genoegen nemen met de (af-)schaduwingen? En jij, neem jij daar ook genoegen mee?  Waarom werd Socrates volgens Plato door de “grotbewoners” vermoord?

23


 Wie zijn de “grotbewoners” (letterlijk maar ook figuurlijk) en zou dit ook nu nog kunnen gebeuren?  Waarom moet de Staat volgens Plato door filosofen geregeerd worden?  Neem het schema van de relatie tussen de drie delen van de mens en de Staat over in je schrift.  Wat was het vrouwenbeeld van Plato? Motiveer 57. Lees uit: “De Wereld van Sofie” van Jostein Gaarder het hoofdstuk over Aristoteles (blz. 118 t/m. 131) en maak daarna de volgende vragen:  Wat was het filosofische project van Aristoteles? Wat wilde hij onderzoeken?  Zet alle verschillen tussen Plato en Aristoteles (die je in deze hele tekst tegenkomt) tegenover elkaar in een overzichtelijk schema.  Waar was de betekenis van Aristoteles voor de Europese cultuur?  Hoe weerlegt hij de ideeënleer van Plato? (Wat was zijn voornaamste kritiek?)  Leg uit wat vorm en materie is aan de hand van het voorbeeld van de “fladderende kip”.  “Bij iedere verandering in de natuur gaat de materie over van ‘mogelijkheid’ in ‘werkelijkheid’. Verklaar deze stelling in je eigen woorden?  “Waarom regent het?” Verklaar dit aan de hand van de vier “oorzaken”?  Omschrijf Aristoteles’doeloorzaak en formuleer een hedendaagse kritiek hierop?  Waarom noemt Jostein Gaarder Aristoteles een pietje Precies die grote schoonmaak wilde houden in menselijke begrippen?  Aristoteles wijst erop dat de dingen in de natuur in twee hoofdgroepen kunnen worden ingedeeld. Welke twee zijn dat volgens Aristoteles?  Waar gaat Aristoteles vanuit als hij de natuurverschijnselen in verschillende groepen indeelt?  Wie is volgens Aristoteles de “onbewogen beweger” of “God”? En wat heeft deze met de trapsgewijze opbouw van de natuur te maken?  Uit welke drie “zielen” bestaat de vorm van de mens.  Wat heeft de mens volgens Aristoteles nodig om een gelukkig leven te leiden?  Welke drie vormen van geluk zijn er volgens Aristoteles? Hoe moet je met deze drie vormen omgaan?  Wat is de “gulden middenweg” en geef daar een voorbeeld van?  Hoe moet de Staat volgens Aristoteles georganiseerd worden?  Wat was het vrouwenbeeld van Aristoteles? En wat is hier het verschil met Plato? (waar gaat jouw voorkeur naar uit)?  Welke invloed had Aristoteles’ vrouwenbeeld op het christendom in de middeleeuwen?

24


De eerste Christenen Eerste eeuw - de apostelen en apostolische vaders Het christendom heeft zijn wortels gehad in de prediking van Jezus Christus en de "nederdaling van de Heilige Geest" met Pinksteren. Jezus was vertrokken naar de hemel, maar zijn Geest bleef onder de mensen werken. Dat kunnen we lezen in het bijbelboek ‘De Handelingen van de apostelen’. Het werd geschreven door de evangelist Lucas, waarschijnlijk tussen 80 en 90 na chr. Het belangrijkste onderwerp is de verspreiding van Jezus’ leer over het Romeinse rijk. Die verspreiding verliep bepaald niet gemakkelijk. De Handelingen vormen daardoor een spannend boek. Het gaat over vervolging, gevangenschap en ontsnappingen, over mishandeling en moord, over storm en schipbreuk, over moed en vertrouwen in God. Het gaat ook over een groot aantal wonderen. De belangrijkste figuren zijn twee apostelen: Petrus in het eerste gedeelte, Paulus in het tweede. (Apostel betekent: verkondiger van het christendom.) De verkondiging van het Evangelie door de apostelen was het begin van de christelijke Kerk. De volgelingen (discipelen) van de "verrezen Jezus" vormden de eerste kerkgemeenschap. De zendingsreizen van de apostel Paulus, vooral in het Hellenistische deel van het Romeinse rijk, droegen het christendom tot buiten de grenzen van het toenmalige Israël. Paulus en zijn medewerkers brachten de Boodschap van "de verrezen Heer" in alle grote steden van het Romeinse rijk. Dit gebeurde onder meer in Antiochië, Efeze, Korinthe, Rome en Alexandrië. Vanuit de steden verspreidde de leer en de christelijke gemeente zich naar het platteland. De eerste eeuw was voor de christelijke kerk ook een periode van lokale vervolgingen. In Rome werden de christenen onder Nero bloedig vervolgd. In deze tijd werden Paulus en Petrus in Rome ter dood gebracht. Tot op de dag van vandaag is Rome de stad waar Paulus en Petrus begraven liggen en daarmee voor de Rooms-Katholieke kerk het centrum en symbool van de kerkelijke eenheid, hoewel de meeste christenen aan het begin van de eenentwintigste eeuw niet meer in Europa wonen. Het christendom groeide in de eerste eeuw tegen de verdrukking in, mede omdat de christenen een boodschap van verlossing brachten die de maatschappelijke onderlaag (slaven, armen, ongewenste kinderen, prostituees, enz.) aansprak. Ook was de christelijke kerk bij uitnemendheid een instelling die zich daadwerkelijk bekommerde om de minder bedeelden. Mede daardoor groeide de christelijke kerk. Als een lopend vuurtje ging de boodschap van Jezus door het Romeinse rijk. Iedereen die in hem geloofde, zou in de hemel komen en daar het eeuwige geluk vinden. Of iemand slaaf was of vrij, arm of rijk, man of vrouw, maakte niets uit. Voor God waren alle mensen gelijk; de poort van de hemel stond open voor iedereen. Veel mensen klapperden met de oren. Nog nooit hadden eenvoudige vissers of handwerkslieden, laat staan de armsten en slaven, gehoord van een God die zich bekommerde om alle mensen. De goden die ze kenden leken allemaal onder één hoedje te spelen met de rijken en de machtigen. En nu kwamen christenen vertellen, dat God nota bene zijn eigen zoon had laten sterven voor arme sloebers als zij. Dat hij een gruwelijke hekel had aan slavernij en dat de armen gemakkelijker in de hemel kwamen dan de rijken. Wie verslaafd was aan luxe en genot, had voor God in zijn hart geen plaats. Ze werden er opgewonden van. Velen van hen werden christen zodra ze de boodschap hadden gehoord. In korte tijd kreeg het christendom aanhang in alle delen van het rijk. Lange tijd was het vooral de godsdienst van de ‘kleine man’. Voor het eerst van hun leven kregen de armen en slaven een gevoel van eigenwaarde. In de eerste christelijke gemeenten waren alle mensen gelijk. De vrouwen kregen dezelfde taken opgelegd als de mannen. De christenen gingen met elkaar om als broers en zusters. Ze deelden met elkaar wat ze hadden en hielpen elkaar onder alle omstandigheden. Wie verdriet had werd getroost; wie

25


dakloos was, kreeg onderdak; wie ziek was, werd verpleegd. Elkaar liefhebben betekende voor hen God liefhebben. Allemaal waren ze ervan overtuigd dat de Messias spoedig op aarde terug zou komen. Samen met Jezus zouden ze dan leven in het koninkrijk van God, waar armoede en onderdrukking, ziekte en dood voorgoed tot het verleden zouden behoren. Vragen en opdrachten 58. Beschrijf het leven van Jezus Christus aan de hand van de volgende feestdagen: Kerstmis, Witte Donderdag, Goede Vrijdag, Pasen, Hemelvaart en Pinksteren. 59. Wat is het belangrijkste onderwerp van de ‘Handelingen van de apostelen’? Wat betekent het woord apostel? 60. Waarom had het christendom zo’n enorme aantrekkingskracht op de mensen, ondanks dat het christendom onderdrukt werd? (Gebruik in je antwoord het begrip: ‘Evangelie’) 61. Waar werden de volgelingen van Jezus voor het eerst christenen genoemd? Het antwoord vind je in Handelingen 11 vers 26 (neem de hele tekst over in je schrift) De christenen worden vervolgd De eerste christenen waren vredelievende mensen, die geweld afwezen. Toch werden ze hevig vervolgd. De Romeinen hadden daarvoor verschillende redenen. In het Romeinse rijk bestond in principe vrijheid van godsdienst. Iedereen mocht geloven wat hij wilde. Op de Areopagus in Athene stond zelfs een altaar met het opschrift ‘Aan een onbekende God’. Maar de Romeinen stelden twee voorwaarden: geen enkele godsdienst mocht aanleiding geven tot onrust en alle inwoners van het rijk – met name de soldaten – waren verplicht de keizer te vereren als een goddelijk wezen. Voor de meeste mensen was de laatste voorwaarde geen probleem. Zij geloofden in het bestaan van een heleboel goden en daar kon voor hun gevoel best één bij. Voor de christenen lag dat anders. Volgens hen bestond er maar één God. Zij konden dus onmogelijk aan deze voorwaarde voldoen. Daarvoor kwamen ze geregeld in aanvaring met allerlei plaatselijke bestuurders. De christenen hielden zich verder trouw aan de Romeinse wetten en betaalden keurig hun belasting (Jezus had gezegd: ‘Geef de keizer wat de keizer, en God wat God toekomt’). Maar ze wilden niet te maken hebben met politieke en bestuurlijke zaken. Het koninkrijk van God bestond voor hen boven het Romeinse keizerrijk. Ook dat wekte wrevel bij veel bestuurders. Die wilden dat iedereen zich met raad en daad inzette voor de belangen van het Romeinse rijk. Veel Romeinen wantrouwden de christenen, omdat ze een aparte kliek vormden en zich nauwelijks bemoeiden met anderen. Bovendien gedroegen ze zich in hun ogen vreemd. Zo noemden ze elkaar broeders en zusters, terwijl ze niet eens familie waren. Er lag een waas van geheimzinnigheid over hun doen en laten, dat aanleiding gaf tot het ontstaan van de wildste geruchten. Veel mensen beweerden dat ze zich tijdens hun bijeenkomsten bezighielden met tovenarij. Als een land getroffen werd door de pest, de cholera, een aardbeving of andere rampen, kregen vaak de christenen de schuld. Ook werd beweerd dat ze op hun bijeenkomsten mensenvlees aten. De christenen werden steeds meer een geïsoleerde groep. De eerste grote christenvervolgingen braken uit in het jaar 64. Rome stond in lichterlaaie. Veel mensen kwamen om het leven. De burgers van de stad waren ervan overtuigd dat de keizer Nero de brand had gesticht. Hij was een wrede dictator, die in ogenblikken van razernij tot alles in staat was. Ze kwamen in opstand tegen hem en eisten dat hij werd afgezet. Maar Nero ontkende. Hij beweerde dat de brand het werk was van christenen. Hij wist dat veel Romeinen de christenen wantrouwden en vertrouwde er op dat ze hem zouden geloven. Dat vertrouwen bleek terecht. In blinde woede ging men de christenen te lijf. De gevolgen waren verschrikkelijk. De Romeinse geschiedschrijver Tacitus beschreef wat er gebeurde:

26


“Eerst werden een paar, later grote aantallen christenen gevangen genomen. Tot aan hun dood werden zij bespot. Men kleedde hen in dierenhuiden en liet hen vervolgens door honden in stukken scheuren. Veel christenen werden gekruisigd en verbrand, andere dienden als levende fakkel tijdens nachtelijke feesten in de tuinen van Nero. Hoewel iedereen het erover eens was dat de christenen voor hun misdaad gestraft moesten worden, hadden velen medelijden met hen. Iedereen besefte dat dit alles niet voor het heil van de staat werd gedaan. Alle wreedheden moesten op rekening worden geschreven van één persoon.” Naar men aanneemt behoorden ook de apostelen Paulus en Petrus tot de slachtoffers van de eerste volgelingen. Katholieken geloven dat het graf van Petrus zich bevindt onder het hoofdaltaar van de Sint-Pieterskerk in Rome. Bij de wraakacties van de Romeinse burgers werden ook veel joden vermoord, die evenmin in de Romeinse goden geloofden. Onder keizer Decius moeten alle burgers van het Romeinse rijk aan de staatsgoden offeren. Weigeraars worden gedood. Het conflict tussen het keizerrijk en het christendom neemt enorme proporties aan. De christenen worden vervolgd en velen ondergaan de marteldood. De groei van de Kerk gaat echter verder. De Kerk vindt een machtige verdediger in Tertullianus (160-220), een heidense jurist en advocaat die in 195 tot het christendom overgaat. In het ‘Apologeticum’ verdedigt Tertullianus de christenen tegen de heidense beschuldigingen. Tertullianus stelt dat het bloed der martelaren het zaad van de Kerk is. De keizers bereikten met de vervolgingen niet wat ze wilden: de totale uitroeiing van het christelijk geloof. Integendeel. Veel christenen stierven liever dan dat ze hun geloof opgaven. Veel Romeinen leidden daaruit af dat hun God een heel bijzondere God moest zijn en besloten ook christen te worden. Vandaar het gezegde: ‘Het bloed van de martelaren is het zaad van de kerk.’ Hoe reageerde de christenen en wat gebeurde er met hen? Een christelijke schrijver uit de oudheid schreef daarover het volgende: “Iedereen was bang. Mensen met een hoge positie leek het raadzaam vrijwillig aan de wet gehoor te geven. Ambtenaren werden van hun werk gehaald. Zodra ze hun naam hoorden noemen, liepen ze naar voren naar het vervloekte altaar. De meesten beefden als een riet en waren doodsbleek. Ze wekten de indruk dat ze zelf zouden worden geslacht en geofferd. Grote groepen mensen waren toegestroomd om hen te bespotten. Iedereen kon duidelijk zien dat ze niet durfden offeren en evenmin de moed hadden te sterven. Er waren ook andere christenen: die liepen naar het altaar en bezwoeren dat ze nooit christen waren geweest. De arme christenen reageerden net zo; sommigen vluchtten, anderen werden aangehouden en in de gevangenis gegooid. Voordat ze naar de rechtbank werden gebracht, werden de meesten langdurig gevangen gehouden. Meestal bezwoeren ook zij dat zij nooit christen waren geweest. Anderen bleven lang hun geloof trouw en trotseerden vele martelingen, maar uiteindelijk gaven ook zij toe. Enkelen bleken sterke ‘pilaren Gods’. Hij gaf hun de kracht om te volharden. Zij werden bewonderenswaardige getuigen van Gods rijk. Ze gaven hun leven voor hun geloof.” De laatste grote vervolgingen deden zich voor rond het jaar 300. Steeds meer mensen keerden zich tegen de Romeinse goden en tegen de keizer, die ze ook goddelijke eer moesten bewijzen. Het werd steeds moeilijker de eenheid in het rijk te bewaren. De keizer zag al deze mensen onder wie de christenen – als vijanden van de staat en besloot hen te dwingen te offeren aan de Romeinse goden. De geschiedenis herhaalde zich. Huizen van christenen werden met de grond gelijk gemaakt, heilige boeken werden verbrand en christelijke leiders werden gevangen genomen en tot slaaf gemaakt. De gevangenissen waren overvol. Het aantal martelaren was

27


groter dan ooit tevoren, slechts weinigen gaven toe. Mensen die dat wel deden, kregen het moeilijk. Ze werden gewantrouwd door de Romeinse heersers, maar ook door hun vroegere geloofsgenoten. Na elke vervolging stonden de christenen voor hetzelfde probleem: wat moesten ze doen met de mensen die Jezus ‘verraden’ hadden? Moesten ze hen weer in hun midden opnemen of moesten ze hen laten vallen? Meestal besloten ze tot het eerste. De laatste vervolgingen waren het minst succesvol. De christenen vormden omstreeks het jaar 300 zo’n tien procent van de bevolking en waren een sterke minderheid geworden. Geen enkele koning of keizer was nog in staat het christendom aan banden te leggen. De tijd dat deze godsdienst vooral aanhang had onder armen, slaven en arme handwerkslieden was allang voorbij. Ook rijke ambachtslieden, machtige bestuurders en hoge officieren waren christen geworden. Vragen en opdrachten 62. Waarom sterven er zoveel christenen een marteldood onder keizer Decius (249-251)? 63. Beschrijf de verschillende perioden van christenvervolgingen (wat waren de redenen voor de verschillende vervolgingen?). 64. Tertullianus stelt dat het bloed der martelaren het zaad van de Kerk is. Wat wil hij daarmee duidelijk maken? ‘In dit teken zult gij overwinnen’ Tijdens de regering van Constantijn de Grote wordt door het edict van Milaan (313) godsdienstvrijheid toegestaan en komt er een einde aan de christenvervolgingen. In feite worden vanaf dat moment de andere godsdiensten benadeeld. Ten tijde van het Edict van Milaan was waarschijnlijk nog slechts 10% van de bevolking van het Romeinse Rijk Christen, maar veertig jaar later was dat al ongeveer de helft. Het kortstondige streven van keizer Julianus de Afvallige om de christelijke vloedgolf te stuiten, liep op een mislukking uit. Onder keizer Theodosius I wordt het christendom in 380 staatsgodsdienst. Daarna wordt het heidendom verboden. Ook is de vierde eeuw de tijd van grote oecumenische concilies waar belangrijke besluiten worden genomen over de leer. In 325 wordt o.a. het Concilie van Nicea bijeengeroepen. In 381 verklaarde Theodosius op het Concilie van Constantinopel de geloofsbelijdenis van Nicea uitsluitend geldig. Vanaf 392 koos Theodosius een harde lijn tegen het heidendom. De heidense cultus werd verboden en heidenen konden geen officiële ambten meer bekleden. Vragen en opdrachten n.a.v. de film “Constantijn de Grote” 65. Lees de volgende tekst voordat je de film gaat bekijken:

Constantijn de Grote

28


Constantijn de Grote Constantijn de Grote werd ca. 272 geboren in Naissus, tegenwoordig Niš (Servië). Hij sterft in 337. Hij noemde zich vanaf 306 keizer, maar werd pas vanaf 308 als zodanig erkend. Op 28 oktober 312 versloeg hij Maxentius, die de macht in Italië had gegrepen, op de Brug van Milvius bij Rome. Er werd later gezegd dat hij bij deze overwinning een religieuze ervaring had, waarbij hij een Christus-monogram zag en een stem hoorde die sprak ‘In hoc signo vinces’ (in dit teken zul je overwinnen). Er heerste in het oosten een machtsstrijd tussen keizer Maximianus Daia en zijn rivaal Valerius Licinianus Licinius. Constantijn koos voor een verbond met Licinius. In januari 313 huwelijkte Constantijn zijn zuster Constantia uit aan Licinius in Milaan. Hieruit komt ook het Edict van Milaan (313) voort. In dit “tolerantiedecreet” staat dat de Romeinse burgers vrij zijn zelf hun religie te kiezen en te belijden. Hiermee kwam een eind aan de christenvervolgingen. Als keizer bevorderde hij de uitbreiding van het christendom, maar hield toch vast aan veel heidense gebruiken. In 321 na chr. stelde hij de zondag als rustdag in voor het gehele rijk. Voor de kerk bracht dit niet alleen voordelen met zich mee, maar ook nadelen, want de keizer ging steeds meer macht uitoefenen in de kerk. Hij riep de concilies (kerkelijke vergaderingen) samen van Arles in 314 en Nicea in 325 en stelde bisschoppen aan of zette ze weer af naar eigen goeddunken. Tevens stichtte hij enkele kerken, waaronder de Sint-Pietersbasiliek te Rome en de Heilige Grafkerk in Jeruzalem. Zijn wellicht grootste daad was de stichting van een nieuwe hoofdstad voor het rijk, op de plaats van de eerdere Griekse stad Byzantium, die hij de naam Nova Roma (Nieuw Rome) gaf. De stad werd echter al snel Constantinopel genoemd, naar zijn stichter. Constantinopel lag strategisch gelegen aan een kruispunt van wegen zowel te land als ter zee. De nieuwe hoofdstad lag dichter bij het economisch zwaartepunt van het rijk en was ver weg van het oude Rome. Hij legde de grondslag voor de christelijke fase van het Romeinse rijk wat zich vervolgens ontwikkelde tot het Byzantijnse Rijk. De ontwikkeling van heidendom naar christendom ging slechts langzaam. Dit bleek uit het feit dat het kruisteken op de munten nog steeds omgeven bleef door de tekens van de onoverwinnelijke zon en de oorlogsgod Mars. Pas op zijn sterfbed werd Constantijn gedoopt; dit is kenmerkend voor zijn weifelende houding ten opzichte van de christelijke godsdienst Onder keizer Theodosius I wordt het christendom in 380 staatsgodsdienst. Daarna wordt het heidendom verboden. Ook is de vierde eeuw de tijd van grote oecumenische concilies waar belangrijke besluiten worden genomen over de leer. In 325 wordt o.a. het Concilie van Nicea bijeengeroepen. In 381 verklaarde Theodosius op het Concilie van Constantinopel de geloofsbelijdenis van Nicea uitsluitend geldig. Vanaf 392 koos Theodosius een harde lijn tegen het heidendom. De heidense cultus werd verboden en heidenen konden geen officiële ambten meer bekleden.

Constantijn de Grote

29


Vragen en opdrachten 66. Wie is de rivaal van Constantijn in het westen? 67. Wie reizen met Constantijn mee in zijn opmars naar Rome? 68. De rivaal van Constantijn raadpleegt de Romeinse goden. Wie zal er volgens de traditionele Romeinse goden verliezen? 69. Na een religieuze ervaring vervolgt hij zijn opmars naar Rome onder een christelijk teken. Teken dit christelijke symbool, dat Constantijn op de schilden van zijn soldaten wil laten schilderen, in je schrift en leg uit wat het symbool inhoudt. Waarom hadden de Romeinse soldaten er in eerste instantie grote moeite mee dit christelijke symbool op hun schilden te verven? 70. De rivaal van Constantijn probeerde hem bij de Milvische brug met een sluw plan te verslaan. Wat was het plan van de rivaal en hoe liep dit af?

Maxentius 71. Er heerste in het oosten een machtsstrijd tussen keizer Maximianus Daia en zijn rivaal Licinius. Constantijn koos voor een verbond met Licinius. In januari 313 huwelijkte Constantijn zijn zuster Constantia uit aan Licinius in Milaan. Hieruit komt ook het Edict van Milaan voort. Wat houdt dit Edict in en welke positieve gevolgen had dit voor de Christenen in het Romeinse Rijk?

Daia

Licinius

72. Toen het volk van Rome een triomfboog aan Constantijn wijdde deed hij de uitspraak: “Eén rijk, één God, één keizer”. Waarom bracht deze uitspraak van Constantijn hem in botsing met de Romeinse traditie?

30


73. Als onderdeel van de ceremonie rondom de triomfboog moest Constantijn een offer brengen aan de traditionele Romeinse goden. Waarom kon hij het niet opbrengen de ceremonie uit te voeren, wat zei hij namelijk over de ceremonie?

Constantijn temidden van de senatoren van Rome. Detail van de Triomfboog van Constantijn in Rome 74. Van het geld dat bedoeld was voor tempels liet Constantijn kerken bouwen zoals de St.Pieter in Rome. Hoe regeerde de senaat in het algemeen en Basianus in het bijzonder (Bij wie zocht Basianus hulp, welk plan bedenken ze en hoe liep dit plan uiteindelijk af)? 75. De beslissende slag tussen Constantijn en Licinius vond plaats in Chrysopolis, in het huidige Turkije. Met welk geheim wapen won Constantijn deze slag? Hoe gaat Constantijn met Licinius om na deze overwinning? 76. Wat is een concilie en wat is de betekenis van het concilie van Nicea 325? Hoe luidt de geloofsbelijdenis die op het concilie van Nicea 325 werd opgesteld en tot op de dag van vandaag nog wordt beleden tijdens een kerkdienst? 77. Welke betekenis had Constantijn uiteindelijk voor het Christendom als moderne wereldreligie? 78. Wanneer en onder welke keizer werd het Christendom uiteindelijk een staatsgodsdienst?

31


Theodosius I De vervolgden worden vervolgers Tertullianus, een christelijke schrijver uit de derde eeuw, schreef tijdens een van de vele christenvervolgingen het volgende: “Ga bij uzelf na of het niet goddeloos is iemand anders te verbieden zijn eigen god te kiezen, om hem zelfs te dwingen een god te eren die hij helemaal niet wil eren.” Zijn geloofsgenoten trokken zich van deze woorden weinig aan. Het duurde niet lang of de christenen vervolgden iedereen die een ander geloof had dan zij. Zoals zo vaak in de geschiedenis bleken macht en verdraagzaamheid niet samen te gaan. Steeds weer probeerden mensen die macht hadden, gelovigen en ongelovigen, hun wil op te leggen aan anderen en steeds weer werden de onderdrukten van vroeger de onderdrukkers van later. De christenen van de vierde eeuw waren ervan overtuigd dat mensen alleen gelukkig konden zijn als ze geloofden in de enige, ware God en in zijn zoon Jezus Christus. Wie daar anders over dacht, was verblind door de duivel. Desnoods moesten zijn ogen met geweld geopend worden. Veel van hun nakomelingen dachten daar niet anders over. Tertullianus

32


Vijfde eeuw - Augustinus De vijfde eeuw wordt beheerst door de definitieve ondergang van het West-Romeinse Rijk. In 410 wordt Rome door Alarik geplunderd en veroverd. In 476 volgt de definitieve ondergang van het rijk. Naar aanleiding van de plundering van Rome schrijft Augustinus zijn grote werk “De Stad Gods”. Hij behoort tot de allergrootste geesten van de Christelijke Kerk en van de westerse cultuur. Augustinus verdedigt het christendom tegenover heidense beschuldigingen en geeft een visie op Kerk en Staat die eeuwen lang anderen heeft geïnspireerd. De vijfde eeuw is de eeuw van Augustinus.

Augustinus

33


Christelijke filosofie poogt de verschillende disciplines van de filosofie te verzoenen met de theologische doctrines van het christendom. Christelijke filosofie is ontstaan tijdens de middeleeuwen, toen middeleeuwse theologen trachtten aan te tonen dat de Griekse filosofie en het christelijk geloof eigenlijk twee compatibele methoden waren om goddelijke waarheid te achterhalen.

Tot slot: De klassieke filosofie in relatie tot de eerste christenen Vragen en opdrachten 79. Zoek uit of de klassieke filosofie invloed heeft gehad op het christendom in het algemeen en de eerste christenen in het bijzonder. Noteer (Boek, artikel, auteur, internetsite en/of internetlink,….) waar je je antwoord hebt gevonden. Citeer uit je bron!!! 80. Waarom is er wel sprake van invloed van de klassieke filosofie op het christendom (en waar bestaat die dan uit) of waarom juist niet (volgens jouw bron)?

34


35


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.