18e Eeuw

Page 1

Antwoorden: Levensbeschouwing binnen een historisch overzicht De 18de en 19de eeuw De 18de eeuw en levensbeschouwing Tijdvak 7: tijd van pruiken en revoluties Vragen en opdrachten

1.

Leg in je eigen woorden uit wat bedoeld wordt met ‘de verlichting’. Rationeel optimisme en verlicht denken dat werd toegepast op alle terreinen van de samenleving: godsdienst, politiek, economie en sociale verhoudingen. De bevrijding van de mens uit de onmondigheid waaraan hij zelf schuldig is. Het rationele denken moest niet alleen worden toegepast in de exacte wetenschappen, maar op de hele maatschappij en het hele menselijke leven.

2.

Waarom kun je de Encyclopédie een typisch product van de verlichting noemen. Omdat het een publicatie was van alle nuttige kennis van de mensheid. Dus op alle gebied. De Encyclopedie bevatte alle mogelijke technische en wetenschappelijke informatie die als basis kon dienen voor verdere ontdekkingen en ontwikkelingen. Daarnaast stond de encyclopedie vol historische en aardrijkskundige feiten en andere wetenswaardigheden en bevatte hij tal van kritische stukken over kerk, geloof, politiek en maatschappelijke verhoudingen.

3.

Toon met twee historische feiten aan dat de verlichting een Europees verschijnsel was. De verlichting begon aan het eind van de 17de eeuw vooral in Engeland en Nederland, maar in de loop van de 18de eeuw werd parijs het centrum. Frans was de voertaal van ontwikkelde mensen in de hele wereld en Parijs was de intellectuele wereldstad.

4.

Lees het hoofdstuk “De verlichting” uit “De Wereld van Sofie” en maak daarna de volgende vragen (noteer vraag en antwoord in je schrift): - Hoe hebben de filosofen een rol gespeeld in de opstand tegen het gezag in het algemeen en de Franse Revolutie in 1789 in het bijzonder? Ze meenden dat het belangrijk was om zich sceptisch op te stellen t.o.v. alle overgeërfde waarheden. Het idee was dat het individu zelf het antwoord op alle vragen moest vinden. De opstand tegen het bestaande gezag keerde zich tegen de macht van de kerk, de koningen en de adel.

-

Wat is de kern van de Franse verlichtingsfilosofie (en leg uit dat de Fransen altijd iets rationalistischer waren dan de Britten)? Fransen zijn altijd iets rationalistischer geweest dan de Engelsen. Fransen hadden een rotsvast vertrouwen in de menselijke rede. Velen noemden de Franse verlichting het Rationalisme.Als de Engelsen het hebben over “common sense”, hebben de Fransen het over “evidence” De Engelse uitdrukking betekent letterlijk: gemeenschappelijk gevoel, de Franse betekent: duidelijkheid voor de rede. De nieuwe natuurwetenschap had onthuld dat de natuur logisch in elkaar zat. Nu zagen de verlichtingsfilosofen het als hun taak om ook voor de moraal, de religie en de ethiek een basis te leggen die in overeenstemming was met de onveranderlijke rede van de mens.

-

Hoe luidt ‘de verlichtingsgedachte’? De brede laag van de bevolking moest worden verlicht. Dat was de voornaamste voorwaarde voor een betere maatschappij.

-

Waarom is de pedagogische wetenschap in de verlichting ontstaan? Men dacht dat armoede en onderdrukking aan onwetendheid en bijgeloof te wijten waren. Aan de opvoeding van zowel kinderen als het volk werd daarom grote aandacht besteed.

-

Waarom sluit het schrijven van ‘de Encyclopedie’ naadloos bij ‘de verlichtingsgedachte’ aan? Omdat alles erin stond. Het was zo een groot naslagwerk.

-

Waarom kun je ‘de verlichtingsgedachte’ ‘cultuuroptimisme’ noemen? Als de rede en de kennis maar zouden toenemen, zou de mensheid een grote stap vooruit maken, dachten de verlichtingsfilosofen. Het was slechts een kwestie van tijd voor de domheid en de onwetendheid zouden wijken voor een verlichte mensheid.

-

Leg uit wat het motto: “Terug naar de natuur” inhoudt en dat dit motto uiteindelijk een rationalistische verlichtingsgedachte is. Met natuur wordt rede bedoeld. Want de menselijke rede is immers een gave van de natuur, in tegenstelling tot de kerk en de beschaving. De natuur is goed en de mens is van nature goed. Juist in de maatschappij schuilt het kwaad.

-

“Vooral de religie moet “natuurlijk” worden gemaakt.” “Wat bedoelden ze daar mee?” En hoe probeerde de verlichtingsfilosofen dit te bereiken? Ook de religie moest met het natuurlijke verstand van de mens in overeenstemming gebracht worden. De meeste verlichtingsfilosofen vonden dat het niet volgens de rede was om zich een wereld zonder God voor te stellen. Daar was de wereld te consequent voor ingericht. Zo vond men het ook niet meer dan redelijk om in de onsterfelijkheid van de ziel te geloven. Volgens de verlichtingsfilosofen moesten alle onlogische dogma’s of geloofsopvattingen die in de loop van de kerkgeschiedenis aan de eenvoudige verkondiging van Jezus waren toegevoegd, weer worden verwijderd.


-

Volgens Alberto kun je over het algemeen zeggen dat de Franse verlichtingsfilosofie praktisch georiënteerd is. Ze aanvaardden de consequenties van hun filosofie en handelden daarnaar. Werk deze opvatting stap voor stap uit aan de hand van de geschiedenis van “de mensenrechten”. De Franse verlichtingsfilosofen namen geen genoegen met theoretische standpunten over de plaats van de mens in de maatschappij. Ze streden actief voor wat ze de natuurlijke rechten van de burgers noemden. Het ging in de eerste plaats over de strijd tegen de censuur- en dus voor de vrijheid van de pers. Men moest vrijuit kunnen denken en voor zijn mening uit kunnen komen. Er werd ook gestreden tegen de slavernij van de negers en voor een meer humane behandeling van wetsovertreders. Principe van onschendbaarheid van het individu: komt tot uiting in de “Verklaring van de rechten van de mens en burger”. Aangenomen in 1789 door de Franse Nationale Vergadering . Strijden voor de gelijke rechten van vrouwen. Omdat vrouwen dezelfde natuurlijke rechten hadden als mannen.

5.

Hoe omschrijft de filosoof Immanuel Kant de tijd van ‘de verlichting’? Hij noemde de verlichting de bevrijding van de mens uit de onmondigheid waaraan hij zelf schuldig is. Voorwaarde voor die bevrijding was geen andere dan de vrijheid, en wel de onschadelijkste van alle vrijheden, namelijk om in alle opzichten van je verstand in het openbaar gebruik te mogen maken.

6.

Zoek op wat “Sapere aude” inhoudt en leg uit dat dit een typische uitspraak van ‘de verlichting’ was. Letterlijk: durf wijs te zijn. Kynisme= kritiek van de cynische rede. Kant: heb de moed je van je eigen verstand te bedienen. Het denken in de Verlichting komt mooi tot uiting in de woorden van Kant (Kant, Beantwoording van de vraag: wat is verlichting? Uit 1784): “Verlichting is het uittreden van de mens uit de onmondigheid die hij aan zichzelf te wijten heeft. Onmondigheid is het onvermogen zich van zijn verstand te bedienen zonder de leiding van een ander. (…) Sapere aude. Heb de moed, je van je eigen verstand te bedienen! is derhalve de zinspreuk van de Verlichting.” (Sapere aude = durf na te denken).

7.

Lees de volgende tekst: “Kant ontwikkelde zich tot één van de allergrootste filosofen met zijn kritische onderzoek van de rede. Kant vatte zijn filosofie in eerste instantie samen in drie vragen: Wat kan ik weten? Wat moet ik doen? En Wat mag ik hopen? Uiteindelijk vatte hij deze drie vragen samen in de allesomvattende vraag: ‘Wat is de mens?’ Kant wijdde aan de eerste drie vragen telkens een van zijn hoofdwerken. Aan het schrijven van een dergelijk werk omtrent de vraag ‘wat is de mens’ is Kant niet toegekomen. Kant zag de mens als redelijk wezen – hoewel niet in staat de werkelijkheid als zodanig te kennen – en kende de mens een absolute waarde toe. Kant legde het fundament van de moraal in de mens: de mens stelt zichzelf de wet. Kant plaatst de waardigheid van de mens juist in dit vermogen om algemeen wetgevend te zijn, terwijl essentieel is dat de mens tegelijkertijd zelf onderworpen is aan deze wetgeving. Hij geldt daarom niet voor niet als de grondlegger van de ethiek in de moderne tijd. Verder is Kant de mening toegedaan dat het niet zozeer gaat om de theorie, maar om het goede handelen. Daartoe geeft hij als eenvoudige en algemene richtlijn: Handel zo, dat je de mensheid, zowel in je eigen persoon als in de persoon van ieder ander, altijd ook als doel en nooit louter als middel gebruikt.” Omschrijf het mensbeeld van Kant. Kant zag de mens als redelijk wezen en kende de mens een absolute waarde toe. Hij legde het fundament van de moraal in de mens: de mens stelt zichzelf de wet.

-

-

Waarom legt Kant het fundament van de moraal in de mens? De mens stelt zichzelf de wet. Hij plaatst de waardigheid van de mens juist in dit vermogen om algemeen wetgevend te zijn, terwijl essentieel is dat de mens tegelijkertijd zelf onderworpen is aan deze wetgeving. Dit maakt Kant tot de grondlegger van de ethiek in de moderne tijd.

-

Waarin is de “waardigheid van de mens” volgens Kant gelegen? In het vermogen om algemeen wetgevend te zijn.

-

Welke praktische ethische richtlijn houdt Kant de mensen voor? Handel zo, dat je de mensheid, zowel in je eigen persoon als in de persoon van ieder ander, altijd ook als doel en nooit louter als middel gebruikt.

8.

Lees het hoofdstuk “Kant” uit “De Wereld van Sofie” en maak daarna de volgende vragen (noteer vraag en antwoord in je schrift): - Van wanneer tot wanneer leefde Immanuel Kant? 1724-1804.

-

Uit welk land kwam Kant? Duitsland: Oost-Pruisische stad Koningsbergen.

-

Wat was het beroep van Kant? In eerste instantie was Kant huisonderwijzer, later was hij de eerste die op een universiteit als professor in de filosofie was aangesteld. Hij was vakfilosoof.

-

Waar ligt volgens de rationalisten de bron van alle menselijke kennis? In de menselijke rede.


-

Waar ligt volgens de empiristen de bron van alle menselijke kennis? Van onze zintuiglijke waarneming.

-

Welke filosofen kun je duidelijk als rationalist en welke kun duidelijk als empirist bestempelen? Rationalist: Descartes, Spinoza. Empirist: Locke, Berkeley, Hume.

-

Met wie was Kant het eens; de rationalisten of de empiristen? Is de wereld precies zoals we haar waarnemen, of is ze zoals ze zich aan ons verstand voordoet? Wat vond Kant? (beargumenteer je antwoord met een voorbeeld). Hij vond dat beide groepen in een bepaald opzicht gelijk hadden, maar er in een ander opzicht naast zaten. Kant vond dat zowel de waarnemingen als het verstand bij het ervaren van de wereld een belangrijke rol speelden. Maar hij vond dat de rationalisten te veel nadruk legden op wat het verstand kan bijdragen en hij vond dat de empiristen te eenzijdig het accent hadden gelegd op de waarnemingen. Voorbeeld van de bril blz. 349.

-

Welke condities zijn er in de menselijke rede aanwezig die onze opvatting van de wereld mede bepalen? Kant dacht dat onze rede zo is ingericht, dat al onze ervaringen op een bepaalde manier worden gekenmerkt, alsof we door een bijzondere bril kijken.

-

Leg uit: “Wat we ook zien, we zullen het in de allereerste plaats opvatten als fenomenen in tijd en ruimte. Kant noemde tijd en ruimte twee ‘aanschouwingsvormen’ van de mens. En hij benadrukt dat deze twee aanschouwingsvormen in ons bewustzijn vóór iedere ervaring komen. Want wij zijn niet in staat om de bril van onze rede af te zetten.” Hij bedoelt hiermee dat het een aangeboren eigenschap is om dingen als verschijnselen in tijd en ruimt op te vatten.

-

Wat is het verschil in opvatting over “het menselijke bewustzijn” tussen Locke en Kant? Locke: empirist: wil alle kennis over de wereld afleiden uit wat de zintuigen ons vertellen. We hebben geen aangeboren ideeën of voorstellingen van de wereld. We weten zelfs helemaal niets over de wereld waarin we terechtkomen, voordat we die gezien hebben. Kant: het bewustzijn is een actief vormende instantie. Het werkt zelf actief mee aan de wijze waarop wij de wereld ervaren.

-

Wat bedoelt Kant met de “Copernicaanse wending” in het probleem van de menselijke kennis? (Motiveer je antwoord door duidelijk te maken waarom hij juist Copernicus als voorbeeld aanhaalde). Daarmee bedoelde hij dat het nieuw en net zo radicaal verschillend van de oude gedachtegang was als toen Copernicus erop wees dat de aarde om de zon draaide en niet andersom.

-

Hume heeft “de macht van de gewenning” met de “wet van oorzaak en gevolg proberen te analyseren maar kon niet bewijzen dat het ene een oorzakelijk gevolg was van het andere. Hoe kijkt Kant tegen deze filosofische opvatting van Hume aan? (Gebruik in je uitleg het voorbeeld van de biljartballen). Wat volgens Hume niet bewezen kan worden, dat ziet Kant nu net als een eigenschap van de menselijke rede. De wet van oorzaak en gevolg geldt altijd en gaat absoluut altijd op, eenvoudigweg omdat de menselijke rede alles wat er gebeurt als een verhouding tussen oorzaak en gevolg opvat. De wet van oorzaak en gevolg ligt volgens Kant in onszelf besloten.

-

Leg uit: “Het onderscheid dat Kant maakt tussen das Ding an sich en das Ding für mich is zijn belangrijkste bijdrage aan de filosofie”. Kant maakt een belangrijk onderscheid tussen het ding op zich en het ding voor mij. Hoe de dingen op zich zijn, kunnen we nooit helemaal zeker weten. We kunnen alleen weten hoe de dingen zich aan ons voordoen. Wel kunnen we, voor we iets ervaren hebben, wat zeggen over de wijze waarop de dingen door de menselijke rede worden opgevat.

-

Werk uit hoe Kant er toe komt de wet van oorzaak en gevolg als een deel van je eigen constitutie te typeren dit i.t.t. Hume? Omdat je een mens bent zul je per definitie de oorzaak van elke gebeurtenis proberen te vinden. De wet van oorzaak en gevolg is dus een deel van je eigen constitutie. Hume: dat wij de natuurwetten niet kunnen waarnemen of bewijzen. Dat wilde Kant niet zomaar accepteren. Hij geloofde dat hij de absolute geldigheid van de natuurwetten kon aantonen door te laten zien dat we het in feite hadden over wetten voor de menselijke kennis.

-

Welke twee omstandigheden beïnvloeden volgens Kant de manier waarop de mensen de wereld opvatten? De ene bestaat uit de uitwendige omstandigheden die we pas leren kennen als we ze hebben waargenomen. Dat kunnen we het materiaal van de kennis noemen. De andere is de inwendige omstandigheid van de mens zelf, bijvoorbeeld het vermogen om alles als processen van ruimte en tijd op te vatten, en bovendien als processen die een onveranderlijke wet van oorzaak en gevolg hebben. Dat kunnen we de vorm van de kennis noemen.

-

Wat is volgens Kant het materiaal en de vorm van kennis? De inwendige omstandigheid van de mens zelf, bijvoorbeeld het vermogen om alles als processen van ruimte en tijd op te vatten, en bovendien als processen die een onveranderlijke wet van oorzaak en gevolg hebben.

-

Leg uit: “Kant stelt ook dat het menselijk denkvermogen duidelijke beperkingen kent. Je zou kunnen zeggen dat die grenzen bepaald worden door de bril van de rede”.


Volgens Kant zijn er twee elementen die onze kennis van de wereld beïnvloedden: de zintuiglijke waarneming en de rede. Het materiaal voor onze kennis bereikt ons via de zintuigen, maar het voegt zich ook naar de eigenschappen van de rede.Maar als we ons afvragen waar de wereld vandaan komt dan slaat onze rede als het ware op hol. Dan is er namelijk geen ervaringsmateriaal dat behandeld kan worden, er zijn geen ervaringen waaraan de rede zich kan toetsen. Want we hebben die grote werkelijkheid waar we zelf een klein deeltje van uitmaken nooit ervaren.

-

Werk het Godsbewijs van Descartes en het godsbewijs van Aristoteles en Thomas van Aquino uit. Op welke gronden verwierp Kant de beide Godsbewijzen? Descartes: geprobeerd te bewijzen dat God bestaat eenvoudigweg omdat we een voorstelling hadden van een volmaakt wezen. Aristoteles en Thomas van Aquino: waren tot de conclusie gekomen dat er een God moet bestaan omdat alle dingen een oorspronkelijke oorzaak moeten hebben. Kant: Verwierp beide godsbewijzen. Noch de rede noch de ervaring leverde voldoende bewijs voor de stelling dat er een God was. Voor de rede is het even waarschijnlijk als onwaarschijnlijk dat er een God is.

-

Hoe probeerde Kant, alsnog, het christelijke geloof te redden? Kant maakte de weg vrij voor een religieuze dimensie. Daar waar de rede en ervaring te kort schieten, daar ontstaat een lege ruimte die opgevuld kan worden door een religieus geloof.

-

Waarom vond Kant het noodzakelijk voor de menselijke moraal om er vanuit te gaan dat de mens een onsterfelijke ziel had, dat God bestond en dat de mens een vrije wil had? Kant noemde het geloof in een onsterfelijke ziel in het bestaan van God en het geloof in de vrije menselijke ziel: praktische postulaten. Postuleren: wil zeggen dat je iets vaststelt zonder dat je het kunt bewijzen. Met een praktisch postulaat bedoelt Kant iets wat de mens omwille van de praktijk van het mens-zijn moet aannemen, dat wil zeggen vanuit het oogpunt van de menselijke moraal. Volgens Kant was het vanuit moreel oogpunt noodzakelijk om aan te nemen dat God bestond. Wat is in de wijze waarop beide filosofen met het bestaan van God omgaan de overeenkomst tussen Descartes en Kant (zie uitspraak Sofie) en juist het verschil (zie uitspraak Alberto)? Sofie: Beiden staan ontzettend kritisch tegenover alles wat we kunnen begrijpen en dan smokkelen ze God en dergelijke via een achterdeur weer naar binnen. Alberto: maar in tegenstelling tot Descartes wijst Kant er nadrukkelijk op dat niet de rede hem tot die conclusie heeft gebracht, maar het geloof.

-

-

Wat is een praktisch postulaat volgens Kant? Met een praktisch postulaat bedoelt Kant iets wat de mens omwille van de praktijk van het mens-zijn moet aannemen, dat wil zeggen vanuit het oogpunt van de menselijke moraal. Volgens Kant was het vanuit moreel oogpunt noodzakelijk om aan te nemen dat God bestond.

-

Welke drie praktische postulaten neemt Kant in zijn filosofie op? Het geloof in een onsterfelijke ziel, in het bestaan van God en het geloof in de vrije menselijke ziel.

-

Waarom is Kant van mening dat het opnemen van deze drie praktische postulaten noodzakelijk was? (Leg je antwoord uit). Vanuit moreel oogpunt.

-

Vul in: Het uitgangspunt van Hume was de overtuiging dat het verschil tussen goed en fout … was. (Leg uit). Hume: volgens hem wordt het verschil tussen goed en fout niet door het verstand of door de ervaringen bepaald. Dat wordt gewoon door het gevoel bepaald.

-

Vul in: Kants uitgangspunt was de overtuiging dat het verschil tussen goed en fout … was. (Leg uit). Kant: zijn uitgangspunt was de overtuiging dat het verschil tussen goed en fout reëel was. De menselijke rede was in staat om een onderscheid tussen goed en fout te maken. Iedereen weet wat goed en wat fout is.

-

Hoe heeft iedereen toegang tot dezelfde universele zedelijke wet, volgens Kant? Iedereen weet wat goed en fout is. We weten het niet alleen omdat we dat geleerd hebben, we weten het omdat het in onze rede ligt besloten. Volgens Kant hebben alle mensen een praktische rede: een denkvermogen dat ons op elk willekeurig moment vertelt wat op zedelijk gebied goed en fout is. Het vermogen om goed en fout te onderscheiden is net zo goed aangeboren als alle andere eigenschappen van de rede.

-

Kant noemt de zedelijke wet, omdat ze vóór iedere ervaring komt, “formeel”. Wat wil hij hier mee duidelijk maken? Dat wil zeggen dat ze zich niet beperkt tot bepaalde morele keuzesituaties. Ze geldt immers voor alle mensen in alle samenlevingen en in alle tijden. Die wet schrijft dus niet voor wat je precies moet doen als je in een bepaalde situatie bent terechtgekomen. Ze schrijft voor hoe je in alle situaties moet handelen.

-

Leg uit: “Kant formuleerde de zedelijke wet als een categorische imperatief”. Daarmee bedoelt hij dat de zedelijke wet categorisch is, dat wil zeggen dat ze in alle situaties geldt. Ze is bovendien een imperatief, dat wil zeggen dat ze een gebod is, dat je er dus absoluut niet aan kunt ontkomen.

1.

Op welke verschillende manieren formuleerde Kant zijn categorische imperatief? (Werk deze vraag nauwkeurig uit). Ten eerste zegt hij dat je altijd moet handelen volgens een regel waarvan je zou willen dat het een algemeen geldende wet zou zijn.


2.

9.

Ten tweede zegt hij dat je een mens altijd als een doel op zichzelf moet behandelen en niet als een middel voor iets anders.

-

Wanneer kunnen we bij Kant van een zedelijke handeling spreken? Om iets een zedelijke handeling te kunnen noemen, moet die handeling het resultaat zijn van een zelfoverwinning. Alleen als je iets doet omdat je voelt dat het je plicht is om de zedelijke wet te volgen, kun je spreken van een zedelijke handeling.

-

Hoe wordt de ethiek van Kant genoemd? Plichtsethiek.

-

Waarom was het voor Kant zo belangrijk om precies te weten wanneer je volgens de zedelijke wet handelt? Is het niet belangrijker dat wat we doen, werkelijk andere mensen dient? Alleen als we voor onszelf weten dat we volgens de zedelijke wet handelen, handelen we in vrijheid.

-

Hoe kan de mens een vrije wil hebben, volgens Kant? Op dit punt deelt Kant de mens in tweeën. Als een zintuiglijk wezen zijn wij helemaal overgeleverd aan onveranderlijke wetten van oorzaak en gevolg. Maar de mens is niet uitsluitend een zintuiglijk wezen. We zijn ook denkende wezens. Als denkende wezens maken we deel uit van wat Kant das Ding an sich noemde: dus van de wereld zoals die op zichzelf is, onafhankelijk van onze waarnemingen. Alleen als we onze praktische rede volgen, die maakt dat we morele keuzes kunnen maken, hebben we een vrije wil.

-

Wat bedoelt Kant met “das Ding an Sich”? De wereld zoals die op zichzelf is, onafhankelijk van onze waarnemingen.

-

Hoe en waarom stelt de mens zichzelf de wet? Wanneer wij ons onderwerpen aan de zedelijke wet, schrijven we onszelf de wet voor waarnaar we ons richten.

-

Leg uit: “Als je besluit om niet gemeen te doen, hoewel dat tegen je eigen belangen kan ingaan, dan handel je in vrijheid”, volgens Kant. Ik ben immers degene, of iets wat in mezelf zit, die zegt dat ik niet gemeen tegen anderen mag doen. Je bent dus bepaald niet vrij en zelfstandig als je gewoon je eigen zin doet.

“De verlichting is een filosofisch-maatschappelijke stroming in de achttiende eeuw, gekenmerkt door een groot vertrouwen in het menselijke verstand en de redelijkheid, waardoor alle problemen van de samenleving zouden kunnen worden opgelost. Kenmerkend voor de verlichting zijn een groot respect voor de wetten van de natuur, en principieel-redelijke standpunten zoals de gelijkberechtiging van mensen en godsdienstige tolerantie. Het vastleggen van grondrechten was hiervan een logisch uitvloeisel.” Zoek de volgende vragen uit aan de hand van internet en het boekje ‘prima filosofie’ blz. 61 t/m. 79:

-

Welke vraag stelt de ethische optiek aan de werkelijkheid? Is ons handelen uiteindelijk menswaardig te noemen?

-

Er zijn verschillende ethische visies o.a. de gevolgenethische visie (teleologie) en de beginselethische visie (deontologie). Wat is het verschil tussen beide visies? Twee belangrijke stromingen in de ethiek: gevolgenethiek en beginselethiek. Gevolgenethiek: gaat om de gevolgen van ons handelen. Definitie van gevolgenethiek is: díe handeling is juist die in zijn gevolgen een bepaald doel realiseert. Bij beginselethiek wordt steeds een beginsel als uitgangspunt genomen voor de ethische beslissing. Een ander woord voor beginsel is principe. Een definitie van beginselethiek is: bij de oplossing van een ethisch probleem dient steeds recht te worden aan en of meer beginselen. Met andere woorden: het beginsel dient zonder meer toegepast te worden

-

Welke drie hoofdstromingen bestaan er binnen de teleologische ethische visie en werk deze kort uit? Hedonisme= een ethische visie die er vanuit gaat dat die beslissing of handeling ethisch juist is die in zijn gevolgen het meeste genot oplevert. Eudemonisme= een ethische visie die er vanuit gaat dat die beslissing of handeling ethisch juist is die in zijn gevolgen het meeste geluk oplevert voor zoveel mogelijk mensen. Utilisme= een ethische theorie die er van uitgaat dat die handeling of beslissing ethisch juist is die in zijn gevolgen het meeste nut oplevert.

-

Zoek bij de drie hoofdstromingen, binnen de teleologische ethische visie, de filosofische vertegenwoordigers. Hedonisme: Epicurus: 341-271; Hobbes: 1588-1679. Utilisme: John Stuart Mill: 1748-1832; Jeremy Bentham: 1748-1832. Eudemonisme: Aristoteles: 384-322.

-

Hoe heeft Kant, aan de hand van zijn ‘categorische imperatief’, invulling gegeven aan de deontologische ethische visie? Onder de categorische imperatief verstaat Kant de leidraad van het zedelijk bewustzijn, dat zich zowel van zijn eigen menselijke vrijheid bewust is als van de zedelijke vrijheid van alle andere mensen; Zou jouw handelswijze de basis kunnen zijn van een algemene, dus voor iedereen geldende wet? Wat zijn de ‘Universele Verklaring van de Rechten van de Mens’ (UVRM) en beschrijf haar geschiedenis?


De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens is een verklaring die is aangenomen door de Algemene vergadering van de Verenigde Naties (A/RES/217, 10 december 1948), om de basisrechten van de mens te omschrijven. Het eerste ontwerp was van John Peters Humphrey. De verklaring regelt de rechten van ieder mens in het algemeen gelijkelijk en zonder aanziens des persoons. Pas na de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog vond internationalisering van de mensenrechten plaats. De oprichting van de Verenigde Naties met als doel de wereldvrede te handhaven werd al gauw gevolgd door de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM) in 1948. Deze werd eerst geconcretiseerd in het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, waarin vooral burgerlijk-politieke rechten werden verankerd. Later werd daar het Internationaal verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten aan toegevoegd. Naast de Universele Verklaring is er ook nog een Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De naleving hiervan wordt bewaakt door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. In aanvulling op de UVRM werd in 1989 nog het Verdrag inzake de Rechten van het Kind ondertekend.

-

Waarom heeft paragraaf 5 van hoofdstuk 5 uit het boekje “Prima filosofie” de titel “Voorbij doel en plicht”? Omdat het niet langer gaat over sec doel en plicht. Het onderscheid wordt veel minder belangrijk. Het gaat er immers eerder om te ontdekken welke doelen en plichten alle mensen erkennen als belangrijk omdat ze mens zijn. En naast plichten misschien ook nog wel rechten.

-

Welk verschil noemt de tekst (blz. 72/73 uit “Prima filosofie”) tussen de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en de Amerikaanse Onafhankelijkheidsbeweging? In de Onafhankelijkheidsverklaring van Amerika wordt gesproken van een schepper. In de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens niet. De UVRM baseert zich op wat alle mensen gemeen hebben.

-

Het tijdperk van de verlichting heeft een belangrijke rol gespeeld in het tot stand komen van de ‘Universele Verklaring van de Rechten van de mens’. Waarom is de ‘Universele Verklaring van de Rechten van de Mens’ (UVRM) uiteindelijk een product van het verlichtingsdenken? De ideeën uit de verlichting hebben als basis gediend voor de UVRM. Op blz. 72 van het boekje “Prima filosofie” staat: “Het tijdperk van de Verlichting heeft een belangrijke voorbereidende rol gespeeld in het tot stand komen van de ‘Universele Verklaring van de Rechten van de Mens’. Dat kun je zien aan filosofen als David Hume en Immanuel Kant.” Werk uit waarom juist Hume en Kant hier worden genoemd als ‘voorbereiders’ van de UVRM. Kant: de regel of wet die aan je handelen ten grondslag ligt, moet kunnen gelden als grondslag voor een algemeen geldende wetgeving. Je moet je afvragen: als iedereen nu deed wat ik doe? Hoe zou de wereld er dan uitzien? Hume: de werkelijkheid moet overeenkomen met je beweringen/uitspraken.

Ecrasez l’infâme Een van de opvallendste kenmerken van de verlichting was de kritiek op de godsdienst. Lang niet alle verlichte burgers en denkers waren antigodsdienstig, zeker in Nederland niet, maar ze hadden een diepe afkeer van godsdienstig fanatisme en intolerantie. De bekendste bestrijder daarvan was de Franse schrijver Voltaire. Voltaire bewonderde de godsdienstige vrijheid en tolerantie in Engeland, die volgens hem gunstig afstaken tegen de situatie in Frankrijk, waar alleen het rooms-katholieke geloof was toegestaan. Hij eindigde al zijn brieven met écrasez l’infâme, verpletter het schandelijke, waarmee hij bekrompenheid, intolerantie en bijgeloof bedoelde. Dat God zich aan de mensen had geopenbaard en zich nog voortdurend met de wereld bemoeide, zoals de katholieke kerk leerde, vond Voltaire onzin. Dat was simpelweg in strijd met de rede en met de wetten van de natuur. Voltaire was geen atheïst, zoals sommige ‘verlichte geesten’, maar een deïst. Volgens hem was het heelal gemaakt door een Opperwezen, maar was die te werk gegaan als een horlogemaker. Sinds het heelal af was, verliep alles namelijk volgens vaste wetten. Niet door geloof kon de mens daarom inzicht krijgen in de bedoelingen van ‘de Godheid’, maar door onderzoek en gebruik van het verstand. Ook om te weten wat goed en kwaad was, waren volgens Voltaire God en de Bijbel niet nodig. De mensen wisten het verschil van nature, met hun verstand. Wel vond hij de grote massa te dom voor zo’n ‘natuurlijke religie’. Om de massa in toom te houden bleef een traditionele godsdienst nodig: ‘ook al is het belachelijk te offeren aan veldgoden, bosgeesten en waternimfen, het is redelijker en nuttiger zulke fantasiebeelden van de Godheid te vereren dan zich over te geven aan misdaden’. Vragen en opdrachten 10. Vat in twee zinnen de houding van de (meeste) verlichte denkers over godsdienst samen. Ze hadden veel kritiek op de godsdienst. Ze hadden een diepe afkeer van godsdienstig fanatisme en intolerantie.

11.

Zoek op Internet uit wie Voltaire was (korte biografie en leer) en plak tevens een afbeelding van hem in je schrift.

Voltaire, pseudoniem van François-Marie Arouet (Parijs, 21 november 1694 - Parijs, 30 mei 1778) was een Frans schrijver en filosoof. Hij leefde tijdens De Verlichting. Nooit heeft een schrijver zo volledig zijn tijdperk beheerst als Voltaire dit deed. Goethe stelde dat Voltaire de


aanstichter was van de Franse Revolutie, doordat hij de oude banden van de mensheid heeft losgemaakt.[1] voltaire a ecrive des livres comme scapain et le condamne

Voltaire in 1718, portret van Nicolas de Largillière

12.

Wat verstaat Voltaire onder deïsme? Volgens Voltaire was het heelal gemaakt door een Opperwezen, maar die was te werk gegaan als een horlogemaker. Sinds het heelal af was, liep alles volgens vaste wetten.. Niet door geloof kon de mens daarom inzicht krijgen in de bedoelingen van de Godheid, maar door onderzoek en gebruik van het verstand.

De algemene wil Voltaire keek neer op het volk en moest van democratie niets hebben. Hij wilde een absolute vorst, die vrijheid van denken garandeerde, de kerk onder de duim hield en de vooruitgang bevorderde. Een vorst zoals zijn vriend Frederik II, de Pruisische koning bij wie Voltaire een tijd aan het hof leefde. Andere verlichte denkers moesten niets van het absolutisme hebben. De Engelse filosoof John Locke schreef al in 1690 dat regeringen de natuurlijke rechten van de burgers moeten garanderen, namelijk het recht op leven, vrijheid en bezit. Regeringen moeten zich aan de wet houden, en mogen de wet niet zomaar veranderen als hun dat beter uitkomt. Volgens Locke moeten regeringen gebaseerd zijn op een contract met hun burgers. Als ze zich daar niet aan houden, mogen de burgers in opstand komen. Soortgelijke ideeën werden in de 18e eeuw ook populair in Frankrijk. De Franse edelman Montesquieu verafschuwde het Franse ‘despotisme’, zoals hij het noemde. Als de macht in één hand was, leidde dat onvermijdelijk tot machtsmisbruik en onderdrukking. Net als Voltaire bewonderde Montesquieu Groot-Brittannië. In zijn boek Over de geest van wetten (De l'esprit des lois) legde Montesquieu uit dat daar de wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht waren gescheiden. Zo moest het in Frankrijk ook. Volgens zijn driemachtenleer (Trias Politica) moest het parlement wetten vaststellen, moest de regering ze uitvoeren en moesten onafhankelijke rechters de naleving controleren. Zo’n machtenscheiding was volgens Montesquieu de beste garantie dat iedereen voor de wet gelijk behandeld werd en dus vrij was binnen de grenzen van de wet. Montesquieu was geen democraat. Het beste stelsel was in zijn ogen een mengeling van monarchie, aristocratie en democratie, zoals GrootBrittannië had. Daar bezat de koning beperkte macht en had de adel invloed via het Hogerhuis en het volk via het Lagerhuis. Andere verlichte denkers waren wél democraat, zoals Joan Dirk van der Capellen tot den Pol in Nederland en Jean-Jacques Rousseau in Frankrijk. Rousseau stelde dat het volk soeverein is. Regeringen moesten ‘de algemene wil’ uitvoeren. Maar wat was ‘de algemene wil’? Volgens Rousseau was dat niet hetzelfde als wat de meeste mensen wilden. Hij stelde dat de mensen een ‘sociaal contract’ met elkaar sloten, waarbij ze hun soevereiniteit aan een volksvergadering overdroegen. Die volksvergadering was de uitdrukking van de algemene wil. Rousseau was de zoon van een eenvoudige ambachtsman uit Genève. Van huis uit was hij calvinist. Hij woonde in Frankrijk, was er een populaire schrijver en een ster in de Parijse salons, maar voelde zich er nooit op zijn gemak. De verfijnde aristocratische gedragsregels, de adellijke voorrechten en andere niet op prestaties gebaseerde verschillen – al die ‘onnatuurlijke’ sociale verhoudingen wees hij af. Zij bedierven volgens hem de natuurlijke goedheid van de mens. In zijn Verhandeling over de ongelijkheid schreef Rousseau dat sociale verschillen slechte eigenschappen als hebzucht in de hand werken. Volgens hem overheersten vriendelijkheid en eerlijkheid toen de mensen nog in harmonie met de natuur leefden. Buiten Europa was dat soms nog zo. Daar leefden ‘goede wilden’ in een vredige samenleving waarin iedereen gelijk was. In Europa kon dat niet meer. Maar door sociale en politieke hervormingen en een goede, natuurlijke opvoeding, kon het wel beter worden. De meeste verlichte schrijvers dachten veel positiever over de eigen tijd, maar waren het met Rousseaus eens dat een betere maatschappij en mens ’maakbaar’ waren. Ook zijn opvatting dat onderwijs en opvoeding daarbij van levensbelang waren, werd breed gedeeld. Het rationalisme werd ook toegepast in de economie. De Schot Adam Smith schreef dat mensen van nature hun economische situatie willen verbeteren. Hij verwachtte dat de productie zou groeien als mensen meer vrijheid kregen hun voordeel na te jagen; dat zou het beste zijn voor iedereen. Door de wet van vraag en aanbod zouden alle mensen profiteren van het winstbejag van de ondernemers. Smith vond dat de regeringen zich zo min mogelijk moesten bemoeien met de economie. Vragen en opdrachten 13. Noteer achter elke denker in maximaal twee zinnen diens opvatting over democratie. Doe dit voor: Voltaire – Locke – Montesquieu – Rousseau Voltaire keek neer op het volk en moest van democratie niets hebben. Hij wilde een absolute vorst, die vrijheid van denken garandeerde, de kerk onder de duim hield en de vooruitgang bevorderde. Locke: voorstander van inspraak van burgers. Regeringen moeten de natuurlijke rechten van de burgers garanderen, zij moeten zich aan de wet houden, en mogen de wet niet zomaar veranderen als hun dat beter uitkomt. Regeringen moeten gebaseerd zijn op een contact met hun burgers.


Montesquieu: scheiding van macht: de wetgevende, de uitvoerende en de rechterlijke macht. Het parlement moet wetten vaststellen, de regering moet ze uitvoeren, onafhankelijke rechters moeten de naleving controleren. Beste stelsel: mengeling van monarchie, aristocratie en democratie. Rousseau: het volk is soeverein. Regeringen moeten de algemene wil uitvoeren. Mensen moeten sociaal contract met elkaar sluiten, waarbij ze hun soevereiniteit overdragen aan een volksvergadering. Volksvergadering was de uitdrukking van de algemene wil.

14.

Welke twee filosofen waren in hun denken over democratie het meest verwant? Leg je antwoord uit. Montesquieu en Locke. Locke: regeringen moesten zich aan wetten houden, mogen wetten niet zomaar veranderen, moeten gebaseerd zijn op contact met burgers. Montesquieu: scheiding van machten zodat gecontroleerd kan worden of de regering zich aan de wetten houdt.

15.

Welke twee filosofen stonden in hun denken over democratie het verst van elkaar af? Leg je antwoord uit. Voltaire en Rousseau: Voltaire keek neer op het volk en moest van democratie niets hebben. Rousseau stelde dat het volk soeverein was. Regeringen moesten de algemene wil uitvoeren.

16.

Zoek op Internet uit wie Montesquieu was (korte biografie en leer) en plak tevens een afbeelding van hem in je schrift..

Charles Louis de Secondat, baron de La Brède et de Montesquieu (kasteel La Brède bij Bordeaux, 18 januari 1689 – Parijs, 10 februari 1755) was een Frans filosoof. De huidige politieke inrichting van westerse democratieën is gebaseerd op ideeën van hem en John Locke. Montesquieu was een voorloper van de sociologie en van groot belang voor de Verlichting.

Charles de Montesquieu, 1728, Versailles, Musée national du Château

17.

Welke economische wetmatigheid beschreef Adam Smith? Mensen willen van nature hun economische situatie verbeteren. Hij verwachtte dat de productie zou groeien als mensen meer vrijheid kregen hun voordeel na te jagen; dat zou het beste zijn voor iedereen. Door de wet van vraag en aanbod zouden alle mensen profiteren van het winstbejag van de ondernemers.

18.

Leg uit bij welke denker(s) (Voltaire – Locke – Montesquieu – Rousseau) je Adam Smith het beste kunt indelen. Het beste kun je hem indelen bij John Locke: Locke wordt gezien als de grondlegger van het liberalisme.

19.

Plak een afbeelding van Jean-Jacques Rousseau in je schrift met een korte toelichting (Internet).

Jean Jacques Rousseau (Genève, 28 juni 1712 - Ermenonville, 2 juli 1778) was een Zwitsers-Franse filosoof, schrijver, en componist.


Jean-Jacques Rousseau Jean

20.

Lees hoofdstuk 8. “Het maatschappelijk contract volgens Jean-Jacques Rousseau” uit “Mensen en Machten” (Herman van Erp en Wouter van Gils) en maak daarna de volgende vragen (noteer vraag en antwoord in je schrift):

21.

Plak een afbeelding van Adam Smith in je schrift met een korte toelichting (Internet).

Adam Smith Adam Smith (gedoopt 5 juni 1723 - 17 juli 1790) was een Schotse econoom die wordt gezien als de grondlegger van het klassieke liberalisme. Hij was van mening dat het nastreven van het eigen individuele belang in het grootste maatschappelijk belang zou resulteren. Een vrije markt zou het meeste opleveren voor de maatschappij als geheel. De 'onzichtbare hand' van deze vrije markt zou zorgen voor harmonie en evenwicht. Adam Smith werd geboren in Kirkcaldy in Fife in Schotland, en studeerde aan de Universiteit van Glasgow moraalfilosofie, waarna hij met een beurs aan de Universiteit van Oxford studeerde. In 1748 begon hij te doceren aan de Universiteit van Edinburgh. In 1751 werd hij


benoemd tot hoogleraar in de logica aan de Universiteit van Glasgow; deze functie werd in 1752 voortgezet op het gebied van de moraalfilosofie. In zijn belangrijkste werk, An Inquiry into the Nature and Causes of the Wealth of Nations (1776), opgedragen aan de Amsterdamse bankier Henry Hope, legde hij de basis voor het moderne kapitalisme, dat snel en gemakkelijk ingang vond in de net onafhankelijk verklaarde Verenigde Staten en in het Verenigd Koninkrijk, door de economische crisis die veroorzaakt werd door de Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog. Uiteindelijk zou deze publicatie de doodsteek betekenen voor het mercantilisme, dat eeuwen de economie in Europa beheerste. Naast dit werk schreef hij The Theory of Moral Sentiments, waarin hij zijn ethiek uiteenzet.

22.

Lees hoofdstuk 9. “Adam Smith over moraal en economie” uit “Mensen en Machten” (Herman van Erp en Wouter van Gils) en maak daarna de volgende vragen (noteer vraag en antwoord in je schrift):

Voortbestaan van het ancien régime met pogingen om het vorstelijk bestuur op eigentijdse verlichte wijze vorm te geven (Verlicht absolutisme) Vorsten als de Pruisische koning Frederik II hielden vast aan hun absolute macht en de voorrechten van de adel, maar probeerden wel een verlicht bestuur te voeren, wel voor maar niet door het volk. Ze garandeerden bijvoorbeeld godsdienstvrijheid. Het ancien régime In 1789 verscheen in Frankrijk een pamflet met een tekening van een edelman en een geestelijke die op de rug van een boer zaten, terwijl konijnen en vogels zich voedden met de oogst. Het vatte treffend de situatie samen tijdens het ancien régime, de oude orde voor de Franse revolutie. De parasitaire aristocratie In de 18e eeuw was Frankrijk met 24 miljoen inwoners na Rusland de Europese staat met de meeste inwoners. Na de dood van de Zonnekoning zetten Lodewijk XV (1715-1774) en Lodewijk XVI (1774-1793) het absolutisme voort, maar de adel kon een deel van zijn privileges herstellen, zoals het alleenrecht op hogere rangen in bestuur en leger. Adel en geestelijkheid betaalden vrijwel geen belasting. Daar draaide de rest van de bevolking voor op. Van de staatsinkomsten kwam driekwart uit accijnzen, wat de prijzen van voedsel en andere levensbehoeften hoog maakte. Het gewone volk in de steden kampte met toenemende armoede en zelfs honger. Boeren zuchtten onder de talloze heerlijke rechten. Ze waren bijvoorbeeld verplicht tegen betaling de molen van hun heer te gebruiken, moesten betalen om vee over zijn land te laten passeren, moesten een deel van hun opbrengst aan hem afstaan of onbetaald voor hem werken. De druk van deze heerlijke rechten nam toe. Edelen gingen middeleeuwse rechten die in onbruik waren geraakt, weer afdwingen. Vooral daar leefden ze van. Ze droegen nauwelijks bij aan de landbouw, die dan ook stagneerde. In 1789 werkte nog altijd ruim 80 procent van de Fransen op het land. In de Franse landbouwstedelijke samenleving maakten handel en nijverheid wél een indrukwekkende groei door. Van de winsten van de handelskapitalistische ondernemingen profiteerde vooral de gegoede burgerij. Maar de samenleving werd niet burgerlijker. Bankiers, kooplieden, reders en andere rijke burgers namen een aristocratische levensstijl aan. Ze droegen fraaie kleren en pruiken en kochten landhuizen en grond, inclusief bijbehorende heerlijke rechten. Maar met haar geld kon de bourgeoisie geen macht kopen. Intussen kwam de overheid van de belastingen niet rond. Deelname aan geldverslindende oorlogen werd met geleend geld betaald, waardoor de staatsschuld groeide. Vragen en opdrachten 23. Konden de opvolgers van Lodewijk de XIV op dezelfde wijze regeren als de Zonnekoning? Leg je antwoord uit. Nee, de adel kon een deel van zijn privileges herstellen, zoals het alleenrecht op hogere rangen in bestuur en leger. Adel en geestelijken betaalden bijna geen belasting. Daar draaide de rest van de bevolking voor op.

24.

Plak een afbeelding van Lodewijk XIV in je schrift met een korte toelichting (Internet).

Lodewijk XIV (Frans: Louis XIV) (Saint-Germain-en-Laye, 5 september 1638 – kasteel van Versailles, 1 september 1715), bijgenaamd de Zonnekoning (le Roi Soleil) of ook wel de Grote (le Grand), was vanaf 14 mei 1643 koning van Frankrijk gedurende 72 jaar. Koning Lodewijk had in zijn eentje alle macht. Ook de koning van Engeland en de keizer van Oostenrijk regeerden zo. Vorsten geloofden dat zij hun macht van God zelf hadden gekregen. Daarom was Lodewijk XIV de belangrijkste man van Frankrijk. En Franrkijk was in die tijd het machtigste land in Europa. Hij alleen wist wat goed was voor Franrkijk. Hoe noemde zich de Zonnekoning: net zoals de de planeten in het heelal om de zon draaien, moest alles in Frankrijk om Lodewijk draaien. Zijn ministers moesten daarom ook doen wat hij zei. Als ze dat niet deden, of als zij hun werk niet naar de zin van de koning deden, ontsloeg hij hen.


Statieportret Lodewijk XIV Portret Je ziet hem hier op een geschilderd portret. De schilder heeft waarschijnlijk opdracht gekregen: schilder mij zo dat iedereen ziet dat ik de koning van Frankrijk ben. Nou, dat kun je wel zien. Lodewijk is in vol ornaat afgebeeld: met een koninklijke mantel, gemaakt van hermelijn (hermelijnen zijn witte dieren, de punt van hun staart is zwart en die zie je ook in de mantel ). De mantel zwiert over zijn schouder, terwijl zijn hand op een staf ( = macht) rust. Natuurlijk draagt de koning een pruik. Het is immers de pruikentijd. In die tijd droegen alle voorname mensen (mannen en vrouwen) een pruik. Hierdoor leek hij trouwens veel langer dan hij werkelijk was (1.65 meter).

25.

Leg uit hoe het herstel van heerlijke rechten de Franse economie verzwakte. Edelen gingen middeleeuwse rechten die in onbruik waren geraakt, weer afdwingen. Vooral daar leefden ze van. Ze droegen nauwelijks bij aan de landbouw, die dan ook stagneerde.

26.

Noem twee redenen waarom de bloei van handel en nijverheid de Franse economie maar in zeer beperkte mate stimuleerde. Alleen de gegoede burgerij profiteerde, de samenleving werd niet burgerlijker. Met het geld kon de bourgeoisie geen macht kopen.

Eerste dienaar Terwijl in Frankrijk moderniseringen uitbleven, gebruikten vorsten in andere landen hun macht om hervormingen door te drukken. Een van hen, de Pruisische koning Frederik de Grote, schreef aan Voltaire: ‘Mijn belangrijkste bezigheid is het bestrijden van domheid en vooroordelen in dit land. Ik moet mijn onderdanen verlichten, hun manieren en moraal cultiveren, en ze zo gelukkig mogelijk maken.’ Frederik was een absoluut vorst, maar ook een aanhanger van de verlichting. Hij wilde verlichte moderniseringen ‘van boven’ doorvoeren, net zoals keizer Jozef II van Oostenrijk (1780-1790) en keizerin Catherina de Grote van Rusland (1762-1796). Hun manier van regeren wordt verlicht absolutisme genoemd. Hun motto was: ‘alles voor het volk, niets door het volk'. Voor medezeggenschap vonden ze hun onderdanen te weinig ontwikkeld. Volgens Frederik had hij niet een goddelijk recht om koning te zijn, maar was hij ‘eerste dienaar van de staat’. Frederik schafte de censuur af en zorgde voor vrijheid van meningsuiting, godsdienstige verdraagzaamheid en onafhankelijk rechters. Maar zijn hervormingen bleven beperkt, omdat hij de adel ongemoeid liet. Die wilde hij niet tegen zich in het harnas jagen, want ze leverde de officieren van zijn leger, de belangrijkste pijler van Pruisens macht. Nederland had geen koning en nauwelijks adel. Toch was ook in de Nederlandse Republiek een bevoorrechte groep, die steeds meer op de rest van de bevolking ging drukken. Dat waren de regenten, die hun ambten meer en meer als een aangeboren recht zagen. In de eerste helft van de 18e eeuw hadden de regenten alle macht, behalve in Friesland, Groningen en Gelderland, waar de prins van Oranje stadhouder was. Tijdens dit lange ‘stadhouderloze tijdperk’ (1702-1747) groeide de onvrede onder het volk. De economie ging achteruit en de regenten leken alleen nog maar aan hun eigen belang te denken. In 1747 braken relletjes uit; het volk riep om een terugkeer van Oranje. De prins van Oranje kon daardoor overal zijn tegenstanders onder de regenten wegwerken en zichzelf in alle gewesten tot stadhouder laten benoemen. Voor het eerst kregen alle gewesten dezelfde stadhouder. Bovendien werd het stadhouderschap erfelijk en kreeg de stadhouder bijna overal het laatste woord bij benoemingen. De Republiek leek ineens wel een monarchie. De Oranjes onderhielden warme contacten met Europese vorstenhuizen en op Huis ten Bosch in Den Haag groeide een heuse hofhouding. Maar de stadhouder bleek net zo weinig voor het volk te doen als de regenten. Bovendien kregen die na 1750 weer een deel van hun onafhankelijkheid terug. Intussen liep net als in Frankrijk de staatsschuld uit de hand. De regenten hadden daar nota bene belang bij: ze werden slapend rijk van de rente op het geld dat ze aan de staat leenden. Vragen en opdrachten 27. Leg in je eigen woorden uit wat bedoeld wordt met verlicht absolutisme. Alles voor het volk, maar niet door het volk. Verlichte moderniseringen werden van boven doorgevoerd.

28.

Noem een overeenkomst en een verschil tussen een absoluut vorst en een verlicht vorst. Overeenkomst: alleenheerser. Verschil: doorvoeren van vrijheden zoals: vrijheid van meningsuiting, godsdienstige verdraagzaamheid, onafhankelijke rechters. Beperkte hervormingen doorvoeren.

29.

Verklaar de terugkeer van de stadhouder in het Nederlandse politieke systeem van de 18e eeuw.


Tijdens het stadhouderloze tijdperk ging de economie achteruit en de regenten leken alleen nog maar aan hun eigen belang te denken. Er braken relletjes uit onder de bevolking. Het volk riep om de terugkeer van de stadhouder.

30.

Noem twee overeenkomsten en een verschil tussen de politieke en economische ontwikkelingen in Nederland en die in Frankrijk. Net als in Frankrijk liep de staatsschuld uit de hand, ook in de Nederlandse Republiek was een bevoorrechte groep, die steeds meer op de rest van de bevolking ging drukken. Verschil: Nederland had geen koning en nauwelijks adel.

De democratische revoluties in westerse landen met als gevolg discussies over grondwetten, grondrechten en staatsburgerschap Eind 18e eeuw vonden in Noord-Amerika, Frankrijk en de Republiek der Nederlanden democratische revoluties plaats. In grondwetten werden burgerrechten vastgelegd. Adellijke voorrechten werden afgeschaft. Alleen in Amerika hield de democratie stand. De democratische revoluties Op 21 januari 1793 zag een zwijgende menigte op de Place de la Révolution in Parijs hoe ‘burger Louis Capet’ naar de guillotine werd geleid. De afgezette koning was vier dagen eerder door de volksvertegenwoordiging ter dood veroordeeld. Voor de bijl viel, probeerde hij nog iets tegen de massa te zeggen: ‘Fransen! Ik sterf onschuldig….’. Maar zijn laatste woorden werden overstemd door tromgeroffel. Amerika Met de onthoofding van Lodewijk XVI rekenden de Fransen op de meest grondige wijze af met hun ancien régime. Het was een climax in de Franse revolutie. En dit was onderdeel van een reeks democratische revoluties die was begonnen aan de andere kant van de Atlantische Oceaan. In Noord-Amerika verzetten de Britse koloniën zich sinds 1763 tegen belastingen uit het moederland. De Amerikanen wilden geen belastingen betalen zolang ze niet waren vertegenwoordigd in het Britse parlement: No taxation without representation. Om hun verzet te bundelen, vormden de dertien koloniën in 1774 een gezamenlijk Congres. Toen dat de gehoorzaamheid aan Groot-Brittannië opzegde, brak de Amerikaanse vrijheidsoorlog uit. In juli 1776 riep het Congres de onafhankelijkheid uit van de Verenigde Staten van Amerika. De Onafhankelijkheidsverklaring was geïnspireerd door verlichte denkers als Locke en Montesquieu. In de door Thomas Jefferson opgestelde verklaring stonden de ‘vanzelfsprekende waarheden’ waarop de nieuwe staat was gebaseerd: alle mensen zijn gelijk geschapen - All men are created equal - en hebben ‘onvervreemdbare rechten waaronder het recht op leven, vrijheid en het nastreven van geluk’. Regeringen waren ingesteld om deze mensenrechten te verzekeren. Hun gezag berustte op de wil van hun onderdanen en het volk had recht zijn regering te wijzigen of af te zetten. Uiteindelijk erkende Groot-Brittannië de Amerikaanse onafhankelijkheid. De VS namen daarna in 1787 de eerste geschreven grondwet ter wereld aan. Daarin werd een machtenscheiding vastgelegd. De President kreeg de uitvoerende macht, het Congres de wetgevende macht, het Hooggerechtshof de rechterlijke macht. Aan de grondwet werd een bill of rights toegevoegd, met daarin grondrechten, zoals gelijkheid voor de wet en vrijheid van godsdienst, vergadering en meningsuiting. Vragen en opdrachten 31. Waarom kwamen de Britse koloniën in Noord-Amerika in opstand tegen het moederland? De Amerikanen wilden geen belastingen betalen zolang ze niet waren vertegenwoordigd in het Britse parlement.

32.

Leg uit dat de Onafhankelijkheidsverklaring van het Amerikaanse congres een product was van de verlichting. In de door Thomas Jefferson opgestelde verklaring stonden de vanzelfsprekende waarheden waarop de nieuwe staat was gebaseerd: alle mensen zijn gelijk geschapen en hebben onvervreemdbare rechten waaronder het recht op leven, vrijheid en het nastreven van geluk. Regeringen waren ingesteld om deze mensenrechten te verzekeren. Hun gezag berustte op de wil van het volk en het volk had het recht zijn regering te wijzigen of af te zetten.

33.

Noem twee – voor die tijd – bijzondere kenmerken van de Amerikaanse grondwet uit 1787. Scheiding van de macht, de eerste geschreven grondwet ter wereld. Grondrechten zoals gelijkheid voor de wet en vrijheid van godsdienst, vergadering en meningsuiting.

De Franse crisis De Amerikaanse revolutie maakte diepe indruk in Europa. Als de Amerikanen al in opstand kwamen tegen de milde Britse overheersing, hoeveel meer reden hadden de Europeanen dan niet om op te staan tegen hún overheersers? Zeker in Frankrijk bestond sympathie voor de Amerikanen. In Frankrijk ontstond grote onvrede over de absolute monarchie en de voorrechten van de kerk en de adel. Mede door hun belastingprivileges liep de staatsschuld zo hoog op dat de helft van het belastinggeld op ging aan rentebetaling. In 1788 zag koning Lodewijk XVI nog maar één uitweg uit de financiële crisis: de Staten-Generaal bijeenroepen, die sinds 1614 niet meer bijeen waren geweest. Het was een breuk met het absolutisme, maar het leek de enige manier om geld te krijgen. Alleen in ruil voor invloed zouden de bevoorrechte standen belastingen accepteren. Er barstte nu een heftige publieke discussie los. In honderden geschriften werden de misstanden aangeklaagd. Vele gingen over de StatenGeneraal zelf. In de oude Staten-Generaal hadden de drie standen apart vergaderd. Elke stand had één stem gehad, zodat adel en geestelijkheid – twee procent van de bevolking – de burgerij, die de rest van de bevolking vertegenwoordigde, kon overstemmen. Dat mocht niet meer gebeuren! In een roemrucht pamflet werd de adel een nutteloze stand genoemd, die moest verdwijnen. De derde stand, de burgerij, was de enige die ertoe deed. Nadat de standen apart verkiezingen hadden gehouden, kwamen de Staten-Generaal op 5 mei 1789 bijeen. De burgerij eiste dat de andere standen zich bij haar aansloten. Toen die dat weigerden, riepen de burgervertegenwoordigers zichzelf uit tot Nationale Vergadering. De volgende dag bleek hun vergaderzaal gesloten. Ze gingen naar de naastgelegen kaatsbaan, waar ze zwoeren pas uiteen te zullen gaan als er een grondwet was.


Vragen en opdrachten 34. Waarom riep Lodewijk XVI in 1789 de Staten-Generaal bijeen? Door de hoog opgelopen staatsschuld. De helft van het belastinggeld ging op aan rente. Lodewijk XVI zag nog maar 1 uitweg uit de financiële crisis. De Staten-Generaal bijeenroepen. Het leek de enige manier om geld te krijgen.. Alleen in ruil voor invloed zouden de bevoorrechte standen belastingen accepteren.

35.

Leg uit hoe het bijeenroepen van de Staten-Generaal het verzet tegen het ancien régime niet verminderde maar juist aanwakkerde. In de oude Staten-Generaal hadden de drie standen apart vergaderd. Elke stand had 1 stem gehad, zodat de adel en de geestelijken, 2% van de bevolking, de burgerij, die de rest van de bevolking vertegenwoordigde, kon overstemmen. Dat mocht niet gebeuren. De adel moest verdwijnen. De derde stand, de burgerij, was de enige die ertoe deed.

Opstand In de weken daarna leek Lodewijk XVI de vergadering uiteen te willen jagen. Hij liet tienduizenden troepen samentrekken rond Parijs. Daar was de spanning om te snijden. Onder de bevolking waren de verwachtingen hoog opgelopen. Het volk dacht eindelijk verlost te worden van de parasieten van het ancien régime. En net nu er betere tijden leken aan te breken, leek de koning dat met geweld te willen tegenhouden. De angst voor militair ingrijpen bracht de volkswoede tot uitbarsting. Op 12 juli bestormden mensenmassa’s in Parijs de wapendepots. Op 14 juli nam een menigte de onneembaar geachte Bastille in, lynchte de commandant van deze staatsgevangenis en voerde zijn hoofd in triomf mee door de straten. De val van de Bastille was het sein tot een algehele opstand. In de steden namen revolutionaire comités de macht over. Op het platteland werden honderden kloosters, kastelen en landhuizen in brand gestoken. Terwijl de revolutie woedde, schafte de Nationale Vergadering alle ‘feodale’ rechten af en nam de ‘Verklaring van de Rechten van de Mens en de Burger’ aan. Volgens deze verklaring was het volk soeverein. De mensen waren vrij en gelijk voor de wet en de staat moest hun onvervreemdbare rechten in stand houden. De Nationale Vergadering onteigende het bezit van de kerk. Met de opbrengst van de kerkelijke goederen werd de staatsschuld afgelost. De grondwet die de vergadering na lange discussies aanvaardde, maakte van Frankrijk een constitutionele monarchie. De koning hield de uitvoerende macht. De wetgevende macht kwam in handen van een gekozen vergadering die de regering moest controleren. De Nationale Vergadering bestond vooral uit rijke burgers, die de invloed van het gevreesde bezitloze ‘gepeupel’ beperkt wilden houden. Daarom kregen alleen welgestelden het volledige staatsburgerschap met kiesrecht Maar voor deze grondwet kon worden ingevoerd, sloeg de koning op de vlucht. Hij werd voor de grens gearresteerd en teruggevoerd naar Parijs. Daar tekende hij de grondwet alsnog, maar zijn vlucht versterkte de verdenking dat hij met gevluchte edelen en met Pruisen en Oostenrijk een contrarevolutie beraamde. In september 1791 werd een nieuwe volksvertegenwoordiging gekozen. De gematigde bourgeoisie had weer de meerderheid, maar er zaten nu ook leden in van radicale clubs die het volk meer macht wilden geven. Deze Jacobijnen en andere, nog radicalere, democraten kregen steeds meer invloed. Dat kwam mede door de oorlog met Oostenrijk en Pruisen, die op 20 april 1792 begon. De oorlog verliep aanvankelijk slecht en in eigen land keerden geestelijken, edelen en ontevreden boeren zich steeds krachtiger tegen de revolutie. Daardoor ontstond in Parijs opnieuw een opgewonden stemming. Oorlogsvrijwilligers trokken massaal naar de hoofdstad om de revolutie te verdedigen. Toen Pruisen dreigde iedereen te doden die zich tegen herstel van de oude orde verzette, barstte de volkswoede weer los. Honderden aristocraten werden vermoord. Onder druk hiervan zette de volksvertegenwoordiging de koning af en schreef nieuwe verkiezingen uit, met kiesrecht voor alle mannen die de revolutie trouw zwoeren. Het nieuwe parlement riep de republiek uit en veroordeelde de koning ter dood. Om de breuk met het verleden te symboliseren, werd een nieuwe jaartelling ingevoerd: met het uitroepen van de republiek begon het jaar 1. Alle titels werden afgeschaft: iedereen was voortaan citoyen (burger). In de Notre Dame werd niet langer God aanbeden, maar de Rede. In en buiten het parlement nam de roep om directe democratie toe. Radicale democraten wilden de afgevaardigden voortdurend controleren. In mei 1793 drong een menigte het parlement binnen en verjoeg de gematigde leden. Dat maakte de weg vrij voor de Jacobijn Robespierre, een democraat en aanhanger van Rousseau, die de revolutie wilde zuiveren van in zijn ogen onbetrouwbare en corrupte elementen. Hij gaf revolutionaire tribunalen ruime bevoegdheden om ‘verraders’ ter dood te veroordelen. Tienduizenden werden slachtoffer van deze Terreur. Ook veel revolutionairen kwamen onder de guillotine: de revolutie verslond haar eigen kinderen. Na een jaar werd ook Robespierre zelf opgepakt en onthoofd. Daarna werd de volksinvloed teruggedrongen, tot Napoleon een dictatuur vestigde. Maar Napoleon gaf de oude adel haar voorrechten niet terug en schafte die na zijn veroveringstochten ook in andere delen van Europa af. Nadat hij in 1815 was verslagen, probeerden de winnaars overal de monarchie en de adel te herstellen. Maar nieuwigheden als grondwetten bleven bestaan. En de idealen van de democratische revoluties bleven het verzet tegen de oude orde stimuleren. Vragen en opdrachten 36. Hoe is de bestorming van de Bastille te verklaren? De bevolking had hoge verwachtingen, dacht eindelijk verlost te worden van de parasieten van het Ancien Regime. Nu leek de koning betere tijden met geweld te willen tegenhouden. De angst voor militair ingrijpen bracht de volkswoede tot uitbarsting.

37.

Noem twee kenmerken van de algehele opstand die na de bestorming van de Bastille losbarstte. In de steden namen revolutionaire comités de macht over. Op het platteland werden honderden kloosters, kastelen en landhuizen in brand gestoken.

38. 1. 2. 3. 4.

Noem vier hervormingen die de Nationale Vergadering doorvoerde. Ze schafte alle feodale rechten af nam de verklaring van de rechten van de mens en de burger aan ze onteigende het bezit van de kerk aannemen van de grondwet

39.

Verklaar de groeiende invloed van de radicale Jacobijnen. Dat kwam door de oorlog met Oostenrijk en Pruisen, die op 20 april 1792 begon. De oorlog verliep aanvankelijk slecht en in eigen land keerden de geestelijken, edelen en ontevreden boeren zich steeds meer tegen de revolutie. Oorlogsvrijwilligers trokken massaal naar de hoofdstad om de revolutie te verdedigen.


40. 1. 2. 3. 4. 5.

Noem vier hervormingen die de nieuw gekozen volksvertegenwoordiging eind 1792 doorvoerde. afzetten van de koning nieuwe verkiezingen uitschrijven met kiesrecht voor alle mannen die de revolutie trouw bezwoeren nieuw parlement riep de republiek uit en veroordeelde de koning tot de dood invoeren van een nieuwe jaartelling om de breuk met het verleden te symboliseren. alle titels werden afgeschaft

41.

Plak een afbeelding van Robespierre in je schrift met een korte toelichting (Internet).

Maximilien-Marie-Isidore de Robespierre (Arras, 6 mei 1758 - Parijs, 28 juli 1794 of de 10 Thermidor jaar II) was een Frans advocaat en staatsman tijdens de woelige revolutiejaren van de jaren '90 van de 18e eeuw (genoemd de Franse Revolutie). Hij was een consequent doctrinair met een groot gevoel van eigenwaarde. Zijn aanhangers noemden hem L'Incorruptible, de onkreukbare, omdat hij niet uit was op persoonlijk voordeel en altijd trouw bleef aan zijn principes. Hierbij betoonde hij zich enerzijds flexibel in het trekken van consequenties uit die principes. Zo was hij vanwege de rechten van de mens eerst tegen de doodstraf, maar beredeneerde later het tegenovergestelde, omdat de staat die rechten moest verdedigen tegen de contrarevolutionairen; anderzijds deinsde hij er niet voor terug zijn vrienden aan zijn 'principes' onder de guillotine op te offeren.

Maximilien

42.

43.

Hoe kwam Robespierre aan de macht? In en buiten het parlement nam de roep om directe democratie toe. Radicale democraten wilden de afgevaardigden voortdurend controleren. In mei 1793 drong een menigte het parlement binnen en verjoeg de gematigde leden. Dat maakte de weg vrij voor de Jacobijn Robespierre, een democraat en aanhanger van Rousseau, die de revolutie wilde zuiveren van in zijn ogen onbetrouwbare en corrupte elementen. Wat wilde Robespierre en hoe ging hij daarbij te werk? Hij wilde de revolutie zuiveren van in zijn ogen onbetrouwbare en corrupte elementen. Hij gaf revolutionaire tribunalen ruime bevoegdheden om verraders ter dood te veroordelen.

44.

Leg uit wat bedoeld wordt met de uitspraak: ‘De revolutie verslindt haar eigen kinderen.’ Veel revolutionairen kwamen onder de guillotine. Na 1 jaar werd ook Robespierre zelf opgepakt en onthoofd.

45.

Welke erfenis lieten de verlichting en Franse revolutie na de nederlaag van Napoleon (1815) na? De grondwetten bleven bestaan. En de idealen van de democratische revoluties bleven het verzet tegen de oude orde stimuleren.


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.