Filosofie

Page 1

DE SPANNING TUSSEN COGNITIEVE EN ZINGEVENDE INTERESSE ALS ANTROPOLOGISCH PROBLEEM

Drs. J.L.C. Marechal


DE SPANNING TUSSEN COGNITIEVE EN ZINGEVENDE INTERESSE ALS ANTROPOLOGISCH PROBLEEM DE DIJN: “Religie, waarheid en wetenschap” Wetenschap en religie zijn zo fundamenteel verschillend dat ze noch in elkaars verlengde liggen, noch met elkaar tegenstrijdig zijn. Wat te denken van de mogelijkheid dat men, in een poging om in de waarheid te leven, in conflict zou komen met zijn diepste overtuigingen, met zijn diepste zekerheden? A.N. Wilson: De gelovige moet juist als gelovige vermijden in de illusie te leven. Wilson ziet de zekerheid van de gelovige als onomstootbaar, als niet in het gedrang te brengen door (nieuwe) theoretische inzichten omdat men in het geloof in contact staat met een ‘waarheid’ die zich steeds verdiept en die niet zomaar theoretisch is (maar verband houdt met stilte, met getuigenis). In de waarheid willen leven is hier iets diepers en ernstigers dan zich niets laten wijsmaken, zodat men niet bedrogen uitkomt in zijn plannen, of in het verwerven van de juiste informatie of van een waarheidsgetrouw beeld van de realiteit. Het streven naar waarheid is hier streven naar een soort existentiële kennis en waarheid, die ook wezenlijk te maken heeft met zelfkennis. Het zelf waarover het hier gaat, is niet het zelf van het zuivere weten, maar het zelf dat zichzelf als persoon kan bedriegen, of dat in de waanzin kan terechtkomen. Het is niet een zelf dat op zichzelf beschouwd kan worden, maar dat zich verhoudt tot anderen, en samen met die anderen gericht is op waarden waarover wij niet beschikken, waar wij niet aan de oorsprong van liggen, maar die ons overstijgen en opvorderen tot een waarachtig leven. Aantekeningen: De Dijn doet een poging het wetenschappelijke kennen in relatie te brengen met religie maar hij maakt ook een totale scheiding een volstrekt verschil tussen geloven en wetenschappelijk kennen. Er kan ook geen conflict zijn. (als dat wel mogelijk is dan zouden ze binnen hetzelfde taalspel zitten). Religie theoretisch funderen miskent het eigene van religie. De Dijn, Burms en Paul Moya (extreem: bij een mis mag je niet nadenken - positivisme). Religieus handelen is niet-cognitief handelen. Hier zit Wittgenstein achter Teken – en Betekenis kun je afspreken maar niet bij een zegen van bijv. de paus, een gedicht of een schilderij,… Het cognitief en theoretische kennen staat hier tegenover het geheim, het sacrament. Tegenwerkingen: 1. Religie gaat over in de waarheid leven, is wetenschap niet de koninklijke weg tot waarheid? De wetenschap om religie van begoocheling te ontdoen. Zoals evolutie – schepping? De Dijn: maar het gaat over verschillende betekenisdomeinen bepaalt door de leefwereld (Husserl). Die leefwereld bevat een aantal basiszekerheden die door geen wetenschappelijke waarheid in gevaar kan worden gebracht. Als je over een object spreekt dan hebben we al een voor-theoretisch weten. Maar vrijheid kan als basiszekerheid niet worden ontkracht door de wetenschap ook al komen zij tot de ontdekking dat wij allemaal gedetermineerd zijn. Toch kan ik geen afstand doen van verantwoordelijkheid,


verontwaardiging (handelen, ethos),… omdat het hier over verschillende taalspelen gaat. Deze verantwoordelijkheid is bijv. niet te weerleggen met het theoretische kennen. Blijkbaar staat tegenover de ethos (het handelen) de theoretische kennisconstructie. 2. Kunnen de wetenschap niet in conflict raken door de religieuze wereldbeschouwingen (Galilei) met het theoretische wereldbeeld (Copernicus)? Nee, religieuze wereldbeschouwing is niet theoretisch maar symbolisch aan de hand van praktijk, riten, sacramenten. Als je dat weg doet hou je niets meer over, slechts een quasi religieuze beschrijving. De betekenis van het symbool is niet cognitief te duiden maar is particulier/toevallig. Orthodoxie/tradities zijn niet cognitief te duiden (zoals de incarnaties van de Dajha Lama). Code model: -

Spanning: De handeling presenteert zich en dat wat onduister blijft, wat het je zegt, de diepte.

Primaire verschijning en de theoretische kennis daar achter. Dat wat achter de verschijning ligt.  Religie Symbolische orde

- Teken - (present)

Betekenis (duister: kunst/gedicht/geloof)

 Wetenschap

- Verschijning

De modelmatige werkelijkheid Water is H2o

Water = water

Als wetenschapper moet je proberen de verschijning transparant te maken. Maar niet in de religie want dan ontneem je het duistere mysterie haar betekenis. Het Verlichtingsdenken (die de werkelijkheid theoretisch wil herstructureren bijv. water is H2o). Een dergelijke ideologie miskent de zingevende interesse zoals Descartes. Maar klopt dit wel? DE MONTAIGNE (1533 – 1592): Hij heeft met het Scholastieke denken gebroken. In zijn Essais geeft hij geen systematische wijsbegeerte. Zijn eigen ik staat in het middelpunt van zijn belangstelling, doch van hieruit dringt hij tot vele belangrijke vraagstukken door. Hij wapent zich tegen een klakkeloze overname van heersende meningen en tegen al te snelle oplossingen door aan alles te twijfelen, waardoor hij geen doorslaande argumenten weet te vinden. Deze scepsis vindt haar rechtvaardiging in de klaarblijkelijke tegenstelling tussen de resultaten der verstandelijke kennis enerzijds en der zintuiglijke kennis anderzijds. De thema’s van het ik, de twijfel en de tegenstelling tussen beide ken-wijzen vinden wij zowel bij Descartes als bij Pascal terug.


DESCARTES (1596 – 1650): Hoe ligt bij Descartes de verhouding tussen kennen en zin? Descartes moet je lezen tegen de achtergrond van Montaigne. De ‘Essais’ de vader van het scepticisme (de mens neemt veel voor vanzelfsprekend aan maar dit is slechts gewoonte. Ons kennen is relatief). Onzekerheid van Descartes als antwoordt op de existentiële vraag. Descartes’s twijfel is echter niet absoluut, hij heeft i.t.t. Blaise Pascal nog de hoop gevestigd op de wetenschappelijke rede. Bij Pascal is er onzekerheid en relativiteit van alles en de wetenschappelijke rede speelt bij Pascal een marginale rol. Descartes is een rationalist i.t.t. een empirist. De term ‘rationalisme’ slaat op een leer over de juiste wetenschappelijke methode en over kennis in het algemeen. Rationalisten zijn van mening dat de zintuigen ons slechts verwarde en onduidelijke kennis verschaffen. De rationalist is van mening dat het verstand alleen op basis van aangeboren ideeën in staat is kennis over de werkelijkheid te verwerven. Op de vraag hoe het mogelijk is dat aangeboren ideeën ware kennis over de natuur bevatten, antwoordt de rationalist met een verwijzing naar God, die de harmonie tussen denken en materie garandeert. Zo is bij de rationalisten een filosofische theologie het fundament voor de natuurwetenschap. In de nacht van 10 november 1619, in de buurt van Ulm, waar hij met het leger van hertog Maximiliaan van Beieren overwinterde, ervoer Descartes zijn filosofische roeping de wetenschappen met de wiskundige methode op een nieuw fundament op te bouwen. Wil men echter geheel opnieuw beginnen, dan kan men enkel methodisch werken, als men een vast uitgangspunt heeft. Hoe is een dergelijk vast uitgangspunt echter te vinden? Descartes ziet de oplossing in de twijfel. Alles waaraan twijfel mogelijk is, kan geen onwrikbaar uitgangspunt vormen. Voer ik mijn twijfel aldus met een uiterste consequentie door, dan blijkt het, dat ik tenslotte stoot op een onbetwijfelbare waarheid, namelijk dat ik denk. Twijfelen is immers zelf ook denken. Doch als ik denk, dan besta ik ook: cogito ergo sum. Met en in het denken wordt derhalve het bestaan ontdekt. Descartes’s twijfel is geen twijfel om te twijfelen, maar een twijfel om de waarheid te vinden, van wier bestaan Descartes volstrekt overtuigd is. Descartes’s twijfel is derhalve enkel een methodische twijfel, die ons er voor moet behoeden onze wijsgerige behuizing op ondeugdelijke fundamenten op te trekken. Het gaat er nu dus om, vanuit het gevonden uitgangspunt tot verantwoorde gevolgtrekkingen te komen. Wat kan hier garaderen, dat in de weg van uitgangspunt tot gevolgtrekking de oude vooroordelen niet opnieuw binnensluipen? Er is maar een mogelijkheid: hetzelfde denken, dat ons een vast uitgangspunt heeft doen vinden, moet ook de uitsluitende leiding hebben bij het maken van gevolgtrekkingen uit dit uitgangspunt. Aldus is als gevolgtrekking enkel zeker, wat uitgedrukt kan worden in heldere en duidelijke begrippen (idees claires et distinctes). Alles wat op deze wijze niet uitgedrukt kan worden, gaat de wijsgeer niet aan. Daar de wiskunde steeds met vastomschreven uitgangspunten en in heldere en duidelijke vervatte gevolgtrekkingen werkt, is zij het voorbeeld voor het wijsgerig denken. Descartes’s nieuwe methode is in wezen een poging de methode van de wiskunde tot alle andere wetenschappen uit te breiden. Er is volgens hem één methode voor alle wetenschap. Wanneer men begint met een ingewikkeld probleem of bepaalde feiten die men wil verklaren, moet men het complex ontleden tot men bij de meest eenvoudige bestanddelen komt: analyse. Over deze bestanddelen moet men vervolgens waarheden formuleren die zo helder en duidelijk zijn dat ze niet kunnen worden ontkend. Uit dergelijke onbetwijfelbare inzichten wordt dan de verklaring of de oplossing van het probleem logisch afgeleid: synthese. 1. De eerste was, nooit iets voor waar aan te nemen waarvan ik niet zelf de waarheid op evidente wijze zou inzien; dat wil zeggen zorgvuldig te vermijden overhaast of op grond


van vooroordelen te oordelen, en in mijn oordeel niets anders te betrekken dan wat zich zo helder en zo welonderscheiden aan mijn geest zou voordoen, dat ik er op geen enkele wijze aan kon twijfelen. 2. De tweede, om elk probleem dat ik zou onderzoeken eerst in zoveel mogelijk stukjes te verdelen als voor een juiste oplossing ervan noodzakelijk zou zijn. 3. De derde, om mijn redeneringen op ordelijke wijze te doen verlopen door te beginnen met de meest eenvoudige dingen, die het makkelijkst te kennen zijn, om langzaamaan, als het ware stap voor stap, op te stijgen tot de kennis van de meest ingewikkelde zaken, en deze orde zelfs te veronderstellen tussen datgene wat van nature niet op elkaar volgt. 4. En de laatste, om telkens de afzonderlijke onderdelen van de redenering zo volledig op te sommen, en van alles zo’n algemeen overzicht te maken dat ik zeker zou zijn niets te vergeten. Bij Descartes wordt er gebruik gemaakt van de maieutische methode. Dialoog tussen partners waarbij men elkaar vragenderwijs terugwerpt op zichzelf om tot inzicht te komen. Filosofen zijn elkaars vroedvrouw. (Descartes twijfelt en doet geen beroep op autoriteiten (zoals de scholastieke filosofie) hij probeert de uitgangspunten van het werkelijke kennen weer te vinden. Descartes is iemand die zijn verstand op de juiste manier gebruikt, dan zal hij ook juist handelen (verwijzing naar Socrates: willen en kennen). Socrates = kennis inhoud en Descartes = kennis vorm (de juiste verhouding tot de dingen). De doxa (Plato) problematiseren (dat wat men beweerd). De gewoonte die men niet meer als gewoonte ziet maar als kennen. De twijfel radicaliseren. Aristoteles ontwrichtende vragen stellen. Plato vanuit de epistene (ideeën) naar de doxa en Descartes naar de twijfel. Descartes is voorzichtig met de theologie. God daar twijfelt hij niet aan. Vanuit de twijfel stuit hij op een autoriteit, God. Het ontologisch Godsbewijs. Interpretatie 1: Ik denk dus ik besta (cogito ergo sum) – twijfel = is onvolmaakt, dus besef van volmaaktheid. Via de twijfelmethode wordt het volmaakte zijnde herwonnen (godsbegrip) totdat dit herwonnen is is er twijfel. Interpretatie 2: Descartes is te laf om God te betwijfelen. Montaigne: wat de mens tot mens maakt is toevallige participatie van de gewoonte (voorbeeld = relativisme). De cultuur is bepaald uit toevalligheid. Contingentie-ervaring. Descartes en Pascal gaan hier tegen in. Uitgangspunt bij Descartes is dat ieder mens beschikt over natuurlijk verstand alleen niet over de juiste manier van gebruiken. Hij hanteert de twee waardenlogica die geen eeuwigheid pretenties heeft: 1. Waar: beslisbaar (er is een laatste beslisbaar argument) een methode; 2. Onwaar (volgens Pascal valt daar de beslisbaarheid weg!)


Hermeneutische filosofie: Heidegger (eeuwige reflectie op het mogelijke): De drie waardenlogica: 1. Onmogelijk 2. Contingent/mogelijke (om van mening te kunnen verschillen) 3. Noodzakelijke Socrates: goede handelen = deugd Descartes: goede handelen = deugd aan de hand van de juiste methode Descartes vertelt over zichzelf en probeert de lezer biografisch te winnen…zelf oordelen (Kant: denk zelf) om in jezelf de waarheid te vinden en om uit jezelf die te bevestigen. De wiskunde is waar en noodzakelijk zonder enige verbeelding. Het is de deductiemethode voor de wijsbegeerte. Hij wil het fundament zoeken en niet terug naar het drijfzand. Het goede gaat terug op een kendaad (Socratisch). Descartes wil niet iets dat het verstand te boven gaat want dan bevestigd hij iets wat hij eigenlijk niet kan bevestigen). Veelheid is het kenmerk van het onware! Descartes verdoemt de herinnering en de traditie. Via de vertwijfeling zoekt hij naar een veilige weg in het leven waar waar en onwaar helder zijn. (i.t.t. Pascal die in is voor een weddingschap. Pascal vindt Decartes een angsthaas want hij zoekt naar zekerheid). Volgens Descartes is de mens alleen gelukkig als hij zekerheid heeft. Het goede kan echter slechts voortkomen uit één principe, één individu. Een individu die een totaal nieuw begin zoekt! Kennis achterlaten en opnieuw opbouwen (blz. 53). Een methode als kompas om veilig te leven (zoals de mathematica). Volgens Descartes is het fundament vindbaar. Vanuit de twijfel en het ik gaat hij aan de hand van een rationele wiskundige methode opzoek. Dit i.t.t. Pascal. PASCAL (1636 –1662): Jonger tijdgenoot van Descartes is de veelzijdige Blaise Pascal, wiskundige, natuurkundige en wijsgeer. Tot het schrijven van een systematisch wijsgerig werk is Pascal nooit gekomen. Hij had het plan een verdediging van de Christelijke godsdienst te publiceren, maar bij zijn dood waren er nog slechts losse aantekeningen, die uitgegeven werden onder de titel Pensees. Pascal heeft met Descartes de liefde voor wis- en natuurkunde gemeen en overtreft hem ongetwijfeld in begrip voor de aard van deze laatste wetenschap. De inductief-experimentele methode van Galilei wordt door hem aanvaard en toegepast, terwijl Descartes tegenover de deductieve methode der middeleeuwen slechts zijn eigen deductieve methode stelde. In de wijsbegeerte is voor Pascal de wiskunde niet het methodisch voorbeeld zoals voor Descartes. De wijsgeer moet zich in eerste instantie verdiepen in de individuele, concrete mens. Daarin wordt hij gewaar, dat de werkelijkheid essentieel een mysterie is waarin ons denken ons wel inzicht geeft, maar dat nooit door ons denken in adequate begrippen te vatten is. Niet esprit de geometrie, maar esprit de finesse ontsluiert ons iets van de diepste werkelijkheid. Het meest karakteristieke van de mens is niet, dat hij een onherleidbare tweeheid is, maar integendeel, dat hij een eenheid van tegendelen is. De mens staat in een spanning, die altijd opnieuw om beslissingen vraagt en die door geen enkele beslissing opgeheven wordt. Bij het nemen van deze beslissing gaat het niet alleen om de gronden van het verstand, maar dieper om die van het hart. De diepste beslissing is die, waarin de mens de wereld en alles vergeet


behalve God. Pascal’s wijsbegeerte is een dialoog tussen de concrete mens en God, de mens die niets is in het heelal, maar anderzijds het enige in het heelal dat denkt. Daardoor is het de mens, die in contact met God kan treden, maar zich ook van Hem af kan wenden. De Pensees geven een concrete filosofie van de houding van de mens tegenover God. Er is drieërlei orde in de menselijke werkelijkheid: de orde der lichamen, die der geesten en die der liefde. In de orde der lichamen is groter en kleiner: de een is rijker of machtiger dan de ander. Doch de grootste rijkdom of macht heeft geen enkele betekenis ten overstaan van de geest. De rijken en machtigen zijn niet in staat de grootheid van de geest te herkennen. doch de grootheid van de geest is bekend aan hen, die zelf geest hebben. Archimedes wordt niet herkend door hen, die lichamelijk leven, doch al wie geestelijk leeft, erkent zijn grootheid. Doch alle grootheid van de geest is niet in staat de heiligheid te herkennen, die enkel door God zelf en de engelen gezien wordt. Alle lichamen tezamen kunnen geen enkele gedachte voortbrengen, want de gedachte is van een andere orde. Alle lichamen en geesten tezamen zijn niet in staat tot een enkele beweging van ware liefde, want liefde is van een hogere, een bovennatuurlijke orde. Aantekening: Pascal gaat in de oppositie. De onzekerheid en twijfel is niet slechts een contingente historische situatie. Het is bij Pascal onophefbaar. De mens is het “tussen-wezen” tussen geboorte en dood, tussen vraagteken en vraagteken. Pensee 72: de disproportie van de mens. De mens is verscheurt: Telescoop (Galilei) – Microscoop (van Leeuwenhoek) = twee oneindigheden. Ontsluiting van de wereld

Uitsluiting van het kleine (de kaasluis… tot in het kleine doorgaan).

De mens in de natuur is niets maar voor het niets is de mens alles c.q. tussenwezen. Oorzaak en doel blijft een mysterie voor de mens maar wel een besef van dit mysterie (geen methode). We kunnen ons niet op de eerste beginselen stoten daar zijn we te klein voor. Pascal is puur onzekerheid (contingentie). We willen houvast zoeken, zoals Descartes, maar dit zal ons niet lukken. Hermeneutisch inzicht: Eindigheid van de Kennis! Antropologie: Alle kennis is twijfelachtig, onzeker! Stuk 1 van Pascal: gaat over het verschil tussen twee ongelovigen. Zij die zoeken naar een uiteindelijke bestemming en zij die achterloos zijn vanuit de twijfel. 194: De mens is een ‘tussen-wezen’ Alles en niets. Maar hier gaat het om Alles of niets. Het zijn van de mens en het moeten sterven zijn voor Pascal aanwezig en hoeven bijv. niet door het denken te worden bevestigd. Onzekerheid en sterfelijkheid staan centraal in zijn filosofie. Descartes is helemaal niet bezig met sterfelijkheid. Hij gaat daar niet op in. Nietzsche gaat op zoek naar God “Ik zoek God” (lantaarntekst)…Is er een boven en een onder? Nietzsche kent dezelfde vertwijfeling als Pascal. Pascal gaat zoeken. Noodzaak wedden: Er zijn twee zekerheden: 1. Ik besta als “tussen-wezen”… twee zaken die ik niet kan bevatten. 2. Ik sterf.


Het verstand schiet altijd te kort. De mens is overgeleverd aan datgene wat het cognitieve te buiten gaat: Genade! (De Dijn: Je moet de rede laten varen om het leven te bewaren). Distantie: oneindige – eindige God is het gans andere. Pascals paradoxaliteit: Leibniz:

1,2,3,4,5,6,7,8,9,…. adinf (oneindige) 2,4,6,8,10,12,14,…. adinf (oneindige)

Het oneindige:

- beide verzamelingen zijn even groot; - maar de eerste reeks is groter want daar zitten ook oneven getallen in.

Conclusie: Volgens Pascal is het oneindige iets onbepaalds. Het verstand schiet hier te kort. Hij valt Descartes aan met juist de mathematica.

Zingeven en kennis liggen hier uit elkaar! MANIFEST: WIENER KREIS: Wittgenstein: Descartes Pascal Tegen de Dijn: Het te kort van het theoretisch weten een methode zoeken naar een vaste fundering. (kennen). Het theoretisch weten wakkert de twijfel aan. Alles of niets? Vanuit het perspectief van het verstand is dit een gok. Centraal woord: te kort van de mens … uiteindelijke vraag om genade. In de moderne tijd speelt vooral het rationalisme van Descartes door (onderhuids speelt Pascal wel mee) in bijv. de Wiener Kreis. Leeswijzer bij tekst in de reader over de Wiener Kreis: De tekst is niet wetenschappelijk-filosofisch want het is namelijk achterhaald. Maar je moet de tekst lezen als een wetenschappelijk ideaal waarin de zingevingsinteresse zich toch weer aandient. Het harde standpunt van de Wiener Kreis is dat het geen interesse heeft voor het transcendente. Je kunt er niet over spreken. Het speelt geen rol in de gemeenschap maar slechts in de beleving van het individu. Het is slechts een therapie (kuur). Alleen wat zich rationeel, empirisch laat aantonen is waar.


Reader blz. 63 (tekst blz. 104): 1. Hume: terug gaan op wat zich in de bevinding aandient. 2. Epicurus: eindigheidsfilosoof Wiener Kreis: “the goal ahead is unified science”. Helderheid en communiceerbare kennis. Geen contingentie of contextualiteit maar een neutraal systeem van formules en symbolen. Slechts eenduidige waardenoverdracht i.t.t. de hermeneutische filosofie. “In science there are no depths; there is surface everywhere.” De mens is de maat der dingen. Alleen de schaduwen zijn de werkelijkheid (i.t.t. Plato). Werkelijkheid is wat eenduidig te kennen valt. Alle zinvolle problemen is op te lossen met de wetenschap. Er zijn “no unsolvable riddle”. Wittgenstein:

Zinvolle kennis Empirische kennis

Zinloze kennis Is waar maar gaat niet over de werkelijkheid

Onzinnige kennis Heeft geen betekenis zoals de metafysiek (feeling) emotivistisch standpunt (intuition)

“Through reduction to the simplest statements about the empirically given” is het mogelijk een uitspraak op haar betekenis te duiden. Uiteindelijk is het geschil beslisbaar i.t.t. de metafysica dat niet altijd beslisbaar is. De Wiener Kreis wil niet meer de kennis funderen in de rede zoals Descartes maar het empirisch gegevene. Het ideaal is helderheid! Wittgenstein: Alles was sich sachen lest last sich klarr sagen. “It is the method of logical analysis that essentially distinguishes recent empiricism and positivism from the earlier version that was more biological-psychological oriëntation.” Het kernpunt van het manifest is: het theologisch en metafysische taalgebruik. Het manifest is een bevrijdingsfilosofie: Het is een puur wetenschappelijke tekst maar tevens een ideologische tekst met een verborgen agenda. Het weetbare dient zich te emanciperen van het traditionele, irrationele (theologie/metafysica). Ze streven naar een eendimensionele wetenschap. “If a metaphysician or theologian wants to retain the usual medium of language, then he must himself realise and bring out clearly that he is giving not description but expression, not theory or communication of knowlegde, but poetry or myth. The scientific world-conception rejects metaphysical philosophy. But how can we explain the wrong paths of metaphysics?  Psychological:  Freud psycho-analyse (God = vader).  Sociological: De theorie van de ideologische bovenbouw van Marx. The logical origins of metaphysical aberration: De gebruikstaal die dubbelzinnig is. De communicatieve inhoud kan daardoor niet veilig gesteld worden. Dit is impliciete metafyiek. Kennis veronderstelt ervaringsinhouden en niet louter denken want dat levert alleen logische kennis en dat is zinloze kennis. Wat voor Kant apriori is, is voor de Wiener Kreis logische analyse en natuurwetten. Deze fiets is rood. Het synthetisch oordeel a priori is niet te funderen en dit is zelf een synthetisch oordeel. Analytisch oordeel: deze cirkel is rond.


We have charactericed the scientific world conception essentially by two features: 1. It is empiricist and positivist: there is knowlegde only from experience, which rests on what is immediately given. 2. The scientific world-conception is marked by application of a certain method, namely logical analysis. The aim of scientific effort is to reach the goal, unified science, by applying logical analysis to the empirical material. Descartes wou inzicht de Wiener Kreis wil geen inzicht maar het gegevene (waarnemingsgegevens).Blz. 64 A scientific description can contain only the structure (constitutiefsysteem) (form or order) of obects, not their ‘essence’. What unites men in languages are structural formulae; in them the content of the common knowlegde of men presents itself. Subjectively experienced qualities – redness, pleasure – are as such only experiences, not knowlegde; physical optics admits only what is in principle understandable by a blind man too. Protocollsätze:

reductief

constitutief

Net als bij Descartes gaat men er bij de Wiener Kreis van uit dat veelheid onwaar is… universaliteit. - Eenheid gemobiliseerd (wetensch.) tegen de metafysische eenheid die verdeeldheid zaait. Door de eenheid, universaliteit abstract los van culturen “What units men are structural formulae” - Er zijn geen onoplosbare raadsels. Volstrekte verwaarlozing van de zingevende interesse (De Dijn) geïncarneerde lezen. Rationalisering Descartes Terug voeren tot het kenbare

Wiener Kreis Logische structuur Universaliteit (het zinvol weetbare)

METAFYSICAKRITIEK De critici hanteren een sensualistische filosofie die er van uitgaat dat alle kennis is opgebouwd uit directe waarnemingen (sensa). Ervaringen worden als enige geldige bron van kennis beschouwd. Zij gaan er namelijk van uit dat de waarneming een basis in de zuivere ervaring' heeft die vrij is van interpretatie en dwaling. Deze critici zijn vertegenwoordigers van de aspectoptieken. Zij hebben grof gezegd kritiek op de uiteindelijkheidsoptiek omdat deze van een ervaring uitgaat die niet waar te nemen valt. Ik zal enkele van deze critici aan het woord laten. Ik begin met Mach omdat zijn filosofie door de Wiener Kreis verder is uitgewerkt. Schlick als oprichter en Carnap als centrale figuur van de Wiener Kreis zullen een beeld moeten geven


hoe er gedacht werd binnen deze filosofische kring. Wittgenstein en Popper zijn nooit lid geweest van de Wiener Kreis maar zullen aan het woord komen omdat zij grote invloed hebben gehad op het denken binnen de Wiener Kreis. ERNST MACH (1838-1916) Mach is een extreem empirist en gedreven criticus. Hij moest niets van de metafysica hebben. Hij verwierp het onderscheid tussen buitenwereld (de werkelijkheid) en binnenwereld (het ik en de gewaarwordingen). Ook verwierp hij alle theorieën (bijv. de atoomtheorie) die op hypothetische entiteiten (bijv. atomen) zijn gebaseerd. Dit zijn volgens Mach wetenschappelijke ficties. Alleen dat is kennis wat zintuiglijk kan worden waargenomen. Deze opvatting bepaalde zijn onderzoek naar de grondslagen van de natuurkunde. Het doel was de natuurkunde te zuiveren van metafysische bespiegelingen. Hij onderzocht wetenschappelijke uitspraken op hun geldigheid. Wetenschappelijke uitspraken zijn uitspraken over de relaties tussen de verschijnselen. Deze uitspraken moesten geverifieerd kunnen worden. De taak van de natuurwetenschap is dan ook niet alleen het ondubbelzinnig beschrijven van de waargenomen verschijnselen. De natuurwetenschap moet ook de verbanden tussen de verschijnselen samenvatten in een begrip of wet. Het doel van alle begrippen en wetten is denkeconomie: "het besparen op voorstellingen door de samenvatting van gelijke ervaringen." Mach bestreed de metafysische schijnproblemen omdat die de denkeconomie in de weg staan. De visie van Mach werd door de Wiener Kreis uitgewerkt. Vanuit een ideaal van eenheid in de wetenschappen verdedigde de Wiener Kreis het verificatie beginsel en verwierpen zij de metafysica. DE WIENER KREIS (1920-1938) De Wiener Kreis propageerde het logisch positivisme. Hun credo was "alles wat niet te verifiëren valt is zinloos". Ze hebben hier fundamentele kritiek op gekregen waardoor het verificatiebeginsel moest worden bijgesteld. Carnap heeft langs een andere weg de eenheid in de wetenschappen proberen te verdedigen en de metafysica te verwerpen. De groep werd geïnspireerd door de anti-metafysische opvattingen van Mach. Een voorbeeld hiervan is dat zij in 1928 de 'Verein Ernst Mach' hebben opgericht om hun opvattingen te verbreiden. Het orgaan van de beweging was het tijdschrift Erkenntnis. Onder haar leden telde zij H. Hahn, Otto Neurath, Friedrich Waismann, Rudolf Carnap en natuurlijk Moritz Schlick. Moritz Schlick was namelijk de oprichter van de Wiener Kreis. Ik zal met Schlick en Carnap een indruk proberen te geven van de metafysicakritiek van de Wiener Kreis. MORITZ SCHLICK (1882-1936) Schlick beperkt, i.t.t. Mach kennis niet tot wat zintuiglijk waargenomen kan worden. Schlick maakt een onderscheid tussen: ergens kennis van hebben en ergens mee bekend zijn. Dat we niet met iets bekend zijn, er zelfs principieel niet mee bekend kunnen raken, sluit niet uit dat we er kennis van kunnen dragen. Hij neemt dan ook i.t.t. Mach het bestaan van atomen aan. Schlick nam dus een eigen standpunt in door de band van de filosofie met de ervaring te beklemtonen en minder fel dan Mach de metafysica te bestrijden. Wel hanteert Schlick het 'economie-principe' van Mach, in de zin dat kennis daar in bestaat dat we de dingen in de wereld volledig en eenduiding beschrijven met een zo klein mogelijk aantal begrippen en wetten. Hij had als voornaamste kritiek op de metafysica dat ze denkt kennis te verwerven zonder het vlak van de directe, ongereflecteerde ervaring te verlaten. Hij hangt het verificatie en falsi-


ficatie beginsel aan en de taak van de filosofie is volgens hem verheldering van begrippen en uitspraken. De filosofie heeft niet zoals de empirische wetenschappen een eigen domein. De metafysica kan dus geen bijdrage leveren aan onze kennis van de werkelijkheid. Dit betekent dat metafysische uitspraken impliciet zinloos zijn. RUDOLF CARNAP (1891-1970) Toen Carnap in 1926 naar Wenen kwam, werd hij al spoedig een centrale figuur in de Wiener Kreis. Hij hield zich met de taal bezig. Hij onderscheidt de betekenisloosheid van woorden van de betekenisloosheid van zinnen. Een zin kan namelijk best betekenisloos zijn als alle erin voorkomende woorden betekenis hebben. Uitspraken moeten om wetenschappelijk zinvol te zijn met empirische argumenten te funderen zijn. * Een woord heeft betekenis als aan twee voorwaarden is voldaan: 1. De syntaxis van het woord moet zijn vastgelegd (= we moeten weten wat de vorm is van de eenvoudigst mogelijke zin waarin het woord kan voorkomen. Dit noemen we de elementaire zin). 2. Voor de elementaire zin moeten van een woord de waarheidsvoorwaarden genoemd kunnen worden. Het moet duidelijk zijn onder welke omstandigheden kan blijken of de zin waar dan wel onwaar is. * Betekenisloze zinnen zijn: 1. Ongrammaticale zinnen en 2. Betekenisloze zinnen. Er moeten dus al basisuitspraken of protocolzinnen zijn die een ondubbelzinnige betekenis hebben. Dit is ervaringskennis die alleen onmiddellijke zintuiglijke ervaringen registreren. Het zijn uitspraken die nodig zijn als basis voor de rest van onze empirische kennis. De metafysica hanteert echter dubbelzinnige woorden en zinnen die niet geverifieerd of gefalsifieerd kunnen worden. Het is niet altijd duidelijk dat metafysica hier niet aan voldoet omdat ze zich hult in een mist van diepzinnigheid. Metafysica is betekenisloos en moet de werkelijkheid aan de empirische wetenschappen over laten. De enige taak van de filosofie is wetenschappelijke filosofie. De wetenschappelijk filosofie probeert met de methode van de logica wetenschappelijk taal te verhelderen. Het construeren van formele kunsttalen ter oplossing van wetenschapstheoretische problemen, bijv. op het gebied van de logische syntaxis, semantiek en waarschijnlijkheidstheorie. Metafysici moeten geen cognitieve pretenties hebben maar slechts een levenshouding uitdrukken in de muziek, schilderkunst en literatuur die ze maken zonder talent. (Het zijn musici zonder muzikaal talent). 1. Het verificatiebeginsel houdt volgens Carnap geen stand. Wetenschappelijke beweringen hebben namelijk betrekking op een in tijd en ruimte onbegrensd aantal gevallen. We kunnen niet met een eindig aantal protocoluitspraken definitief beslissen over de waarheid of onwaarheid van een wet of theorie. Het ideaal van de zekere kennis moet worden opgegeven. 2. Carnap ging over op de eis van confirmeerbaarheid: Een hypothese is cognitief zinvol als er waarnemingsuitspraken zijn die haar hetzij bevestigen hetzij ontkennen, die dus de bewering of haar ontkenning empirisch steun verlenen en haar daarmee waarschijnlijker of onwaarschijnlijker maken. Het confirmatiecriterium blijft zoeken naar een fundering van de kennis. De meest waarschijnlijke theorieën nemen de plaats in van de zogenaamde zekerheid. De


metafysica probeerde het confirmatiebeginsel te hanteren maar Carnap bleef erbij dat het zinloos was. 3. Tenslotte ging hij over op zijn filosofie van de 'theoretische termen'. Theoretische termen ontlenen hun rol aan de betekenis die ze spelen in een wetenschappelijke theorie. De metafysica stelde dat hun begrippen ook niet uit hun context mogen worden gehaald. Je moet heel de metafysica bestuderen om er een daadwerkelijk inzicht in te krijgen. Carnap wees dit laatste af. Bestaan in absolute zin is voor Carnap onmogelijk. Maar je kunt wel over bestaan spreken binnen taalkaders. Het bestaan wordt door de regels van het taalkader geformuleerd. Voldoet het niet voor dat taalkader dan bestaat het ook niet. De metafysica kan van Carnap het volgende leren. Je kunt geen vragen en antwoorden formuleren in termen die hun betekenis geheel ontlenen aan de regels van een gevestigd taalkader en tegelijk pretenderen daarmee iets te beweren over wat helemaal buiten dat kader om gegeven zou zijn, zozeer buiten dat kader om, dat het bovendien het fundament heeft te zijn voor de rechtmatigheid van dat gevestigde taalkader. Hier wordt in één manoeuvre een gevestigd taalkader tegelijk weggedacht en juist ver voorbij zijn grenzen meegesleept. Carnap aanvaard alleen interne bestaansvragen. Dit zijn vragen over het immanente. Aspectoptieken stellen natuurwetenschappelijke bestaanvragen over het voor-laatste. Carnap wijst echter externe bestaansvragen af. Dit zijn vragen over het transcendente. De uiteindelijkheidsoptiek stelt metafysische bestaansvragen over het laatste of uiterste. Dit zijn volgens Carnap schijnvragen omdat ze niet te beantwoorden zijn. De externe vragen en antwoorden zijn niet te verifiëren of te falsifiëren. Duintjer is het met Carnap eens dat we ons bewust moeten zijn binnen kaders te bewegen maar hij trekt daar een andere conclusie uit. Dit bewustzijn moet het juist mogelijk maken er buiten te treden om te ontdekken dat wij altijd al voor, voorbij en rondom die kaders bewegen. LUDWIG WITTGENSTEIN (1889-1951) Wittgenstein discussieerden regelmatig met de leden van de Wiener Kreis. Hij heeft hen beïnvloed en geïnspireerd al was hij geen lid van de kring. Zijn beide hoofdwerken waren vooraanstaande bijdragen aan filosofische stromingen. 1. De Tractatus Logico-philosophicus: In de Tractatus trachtte hij zich te houden aan de extensionalistische logica, hetgeen hem ertoe bracht de grenzen te verkennen tussen wat expliciet uitgedrukt en wat alleen getoond kan worden. Dit boek heeft een rol gespeeld binnen het logisch positivisme van de Wiener Kreis. 2. De Philosophische Untersuchungen: Het centrale onderwerp van de Untersuchungen is zijn verwerping van de mogelijkheid dat er woorden zijn die hun betekenis daaraan ontlenen dat ze staan voor innerlijke ervaringen alleen toegankelijk voor de ervarende persoon; dit bracht hem tot de opvatting dat filosofische problemen in het algemeen voortkomen uit misverstanden over hoe de taal werkt. Wittgenstein onderscheidt vier soorten uitspraken: 1. Empirische uitspraken (soms waar): domein van de verschillende empirische wetenschappen. 2. Tautologieën (altijd waar): domein van logica en wiskunde. 3. Contradicties (nooit waar): domein van logica en wiskunde.


4. Metafysische uitspraken (betekenisloos): domein van logica en wiskunde. Er blijft geen terrein voor de metafysica over. Wittgenstein beweert dat er absolute elementaire niet samengestelde standen van zaken zijn, waaraan het vlak van de taal elementaire uitspraken beantwoorden. Metafysische uitspraken zijn uitspraken waarbij je niet kunt laten zien hoe ze geanalyseerd worden in elementaire beweringen. Zijn dus noch verifieerbaar noch falsifieerbaar en daarmee bestempeld tot betekenisloos. KRITIEK OP DE WIENER KREIS (Popper): Wetenschapstheoretische kritiek van Karl Popper De Wiener Kreis is niet wetenschappelijk genoeg. Het verificatiebeginsel laat pseudowetenschap toe. Dogmatisch-epistomologisch. Ze denken dat het verificatiebeginsel geen aller laatste orde kan zijn. Het doet en pretendeert te veel wetenschap te zijn en dat is niet verifieerbaar. Kant heeft geprobeerd de algemeenheid in het verstandsoordeel te funderen. Het is een te mager beginsel. Verifiëren is zoeken naar bevestiging naar wat het meest waardevol is. Het leidt tot quasi-wetenschap zoals de astrologie met multi-interpretabele uitspraken. Maar is die bevestiging nu zo goed omdat ze kan bevestigd worden. Geen verschil tussen wetenschappelijke verklaring in het licht van de theorie! 1. It is easy to obtain confirmations, or verifications, for nearly every theory – if we look for confirmation (Marx, Freud en Adler, individuele psychologie); 2. Confirmations should count only if, unenlightened by the theory in question, we should have expected an event which was incompatible with the theory – an event which would have refuted the theory; 3. Every ‘good’ scientific theory is a prohibition: it forbids certain things to happen. The more a theory forbids, the better it is; 4. A theory which is not refutable by any conceivable event is non-scientific. Irrefutability is not a virtue of a theory (as people often think) but a vice; 5. Every genuine test of a theory is an attempt to falsify it, or to refute it. Testability is falsifiability; but there are degrees of testabilitiy: some theories are more testable, more exposed to refutation, than others; they take, as it were, greater risks; 6. Confirming evidence should not count except when it is the result of a genuine test of the theory; and this means that it can be presented as a serious but unsuccessful attempt to falsify the theory. (I now speak in such cases of ‘corroborating evidence’); 7. Some genuinely testable theories, when found to be false, are still opheld by their admirers – for example by introducing ad hoc some auxiliary assumption, or by reinterpreting the theory ad hoc in such a way that it escapes refutation. Such a procedure is always possible, but it rescues the theory from refutation only at the price of destroying, or at least lowering, its scientific status. One can sum up all this by saying that the criterion of the scientific status of a theory is its falsifiability, or refutability, or testability. The problem which I tried to solve by proposing the criterion of falsifiability was neither a problem of meaningfulness or significance, nor a problem of truth or acceptability. It was the problem of drawing a line (as well as this can be done) between the statements, or systems of statements, of the empirical sciences, - and all other statements – whether they are of a


religious or of a metaphysical character, or simply pseudo-scientific. Years later – it must have been in 1928 or 1929 – I called this problem of mine the ‘problem of demarcation’. The criterion of falsifiability is a solution to this problem of demarcation, for it says that statements or systems of statements, in order to be ranked as scientific, must be capable of conflicting with possible, or conceivable, observations. Popper verzet zich, hij zoekt niet naar bevestiging maar naar ontkrachting (Falsificatie). Je voorspellingen moeten riskant zijn. Wetenschap beoefenen is pogen tot falsificatie! Wetenschappelijke kennis is geen universele garantie of beslissend gerechtvaardigd maar altijd openstaand voor falsificatie. Een wetenschappelijke theorie heeft die status alleen tegen de mogelijkheid/risico van haar ontkrachting. Zolang dat niet lukt is het voorlopig waar. Parallel met de zingevende interesse is de radicale transcendentie… zinsconstructie … zingevende betekenis. Als de ander een middel is voor mijn zin dan verliest die zin zijn zin. Wat aan mijn greep ontsnapt is juist waardevol omdat het ontsnapt. Hetzelfde zegt Popper over de waarheid van waarheid, transcendentie van de werkelijkheid. Popper is een kritisch realist (zelfkritiek), de eigen kennis falsifiëren. Een kritisch realist omdat het wetenschappelijk kenvermogen het eigen te kort moet onderkennen. Het theoretisch kennen (Cartesiaans): 1. dient de eigen onzekerheid en onmacht te erkennen; 2. dient de voorlopigheid van de kennis te erkennen (geen a-historisch universalisme maar een anti-dogmatisme; 3. dient te erkennen dat geen enkel weten absoluut is dit i.t.t. de methodische twijfel van Descartes. Parallel: Nomothetisch: het stellen van wetten door kritiek (falsificatie). Op het niveau van de staat wetgevende macht als hij bekritiseert wordt zoals in een parlementaire democratie. Dit mechanisme werkt niet… dan absolutistische macht – Plato! De dynamiek krijg je als de waarheid als waarde gesteld wordt. Waarde tegen de achtergrond van het risico. - Plato grondvest de staat op kennis die niet meer kritiseerbaar is. De hogere (filosofische staatsman) bepaald wat rechtvaardigheid is voor het volk die moeten dan wel denken in een rechtvaardige staat te leven. - Kritiek op de Wiener Kreis is hetzelfde. Het bevrijdingsideaal mag je niet constitutief vastleggen. Conclusie: Descartes: rationalisering

Wiener Kreis universele cognitieve inhouden

Popper stelt dat de waarheid geen bezit kan zijn. De kritiek van Popper op de Wiener Kreis is echter niet in het voordeel van de metafysica want die is volgens Popper ook dogmatisch. Het bevestigd echter wel de transcendentie van de waarheid. Met wetenschap kan het autonome wezen de werkelijkheid manipuleren. Pragmatisch lijkt de parallel met de zinvraag verdwenen.


KARL POPPER (1902-): Popper week van de logisch positivistische opvattingen af. Volgens de aanhangers van het logisch positivisme kenmerkt de wetenschap zich door haar inductieve methode: op grond van waarneming en experiment vindt men steeds meer feiten die een theorie waarschijnlijker maken. Door de inductieve methode stuit men steeds op nieuwe regelmatigheden waardoor de theorie kan worden uitgebreid en waardoor de theorie weer wordt geconfirmeerd. Op het eerste gezicht lijkt deze opvatting een zekere aanvaardbaarheid te bezitten. Door Popper echter wordt deze radicaal afgewezen. Als een uitspraak of theorie door allerlei feiten wordt bevestigd, is dat nog geen reden om deze uitspraak of theorie wetenschappelijk te noemen. Als iemand bijvoorbeeld tot een uitspraak komt op grond van een vooroordeel, kan hij daarbij vaak op vele feiten wijzen die met zijn uitspraak in overeenstemming zijn te brengen, waardoor het lijkt alsof hij het gelijk aan zijn kant heeft. Omdat Popper problemen heeft met de filosofie van het logisch positivisme noemt hij zichzelf geen neopositivist maar een kritisch rationalist. In wetenschappelijk onderzoek let men volgens Popper niet alleen op de voorbeelden die de voorgestelde oplossing van het probleem bevestigen, maar ook op tegenvoorbeelden die juist in strijd zijn met de voorgestelde theorie. Hij is niet tegen de metafysica maar onderscheidt het wel sterk van de wetenschappen. Met zijn demarcatiecriterium grenst hij metafysiek duidelijk van de verschillende wetenschappen af. Niet het verificatiebeginsel maar het falsificatiebeginsel hanteert hij om metafysiek van de wetenschappen af te bakenen. De methode van de wetenschap is de methode van vallen en opstaan, van gissen en weerleggen. In de wetenschap komt men steeds dichter bij de waarheid door het opsporen en het elimineren van foutieve theorieën en door problemenderwijs foutief gebleken oplossingen te vervangen door betere; mogelijk worden ook deze oplossingen weer eens weerlegd (gefalsifieerd). Het falsificatiebeginsel probeert beweringen te onderscheiden die wel en die niet weerlegd kunnen worden door empirische toetsing. Een theorie die niets uitsluit is letterlijk nietszeggend. Er zal zich nooit een ervaringsfeit kunnen voordoen dat door de theorie wordt verboden. In de metafysica stijgt de mens boven de zintuiglijke wereld uit. De mens vormt er dogmatische ideeën over totdat we ze empirisch kunnen weerleggen. Dan is de demarcatielijn naar het kritisch wetenschappelijke overschreden. "Een hypothese 'alle water kookt bij 100 graden celsius' kan niet volledig geverifieerd worden, hoeveel kolfjes water we ook observeren. Wanneer echter een duidelijk geval wordt getoond van een kolfje dat pas bij 150 graden celsius kookt, is de algemene hypothese weerlegd." Sommige hypothese lopen meer kans om weerlegd te worden dan andere: zij sluiten meer mogelijkheden uit en zijn dus meer falsifieerbaar. Wanneer een theorie veel ernstige pogingen tot falsificatie overleefd heeft, kan zij voorlopig aanvaard worden, hoewel nooit definitief, want de theorie blijft principieel weerlegbaar. Popper spreekt van 'corroboration' (bekrachtiging) wanneer een hypothese een weerleggingspoging heeft overleefd. Net als Auguste Comte (1798-1857) vindt Popper metafysische systemen voorlopers van empirische theorieën. Comte meende dat er in de ontwikkeling van elke wetenschap een theologisch, een metafysisch en een positief stadium is. Het metafysisch stadium is voorbereiding van het positieve stadium. In deze laatste fase, waarin een wetenschap volwassen wordt, gaat het niet meer om het waarom, dat wil zeggen om de vraag naar oorzaken, maar nog slechts om het hoe, om de wetenschappelijk vast te stellen relaties tussen verschijnselen. Popper ziet de metafysica als een zoekontwerp voor de wetenschappen. Met zoekontwerp is hier een vorm van kritisch rationalisme bedoeld. De metafysica formuleert voorlopige


antwoorden die kunnen leiden tot een wetenschappelijke theorie of weerlegging. We kunnen niet zonder de metafysica want er bestaat geen absolute wetenschappelijke taal. We hanteren een menselijke taal en dat betekent dat we niet alleen waarnemen en registreren maar tevens interpreteren. Popper perkt de metafysica te veel in tot argumentatie en descriptie en verliest de fundamentele functie van metafysica uit het oog: de zedelijke, religieuze en esthetische visie. Metafysica is meer dan een zoekontwerp in dienst van de wetenschappelijke vooruitgang. Metafysica is de uiteindelijkheidsoptiek die wij allemaal hanteren. Intermezzo Descartes twee zinvolle uitspraken: ware en onware… net als de Wiener Kreis…Eenheid van de werkelijkheid. Popper was de criticus: binnen de natuur-wetenschap is waarheidsvinding/kennis zoeken een waagstuk. Kernwoord is falsificatie. Wetenschappelijke uitspraken moeten riskant zijn. Voorlopigheid, falsifieerbaarheid is de uitspraak meedenken. Alles is gerelativeerd. Volgens Popper is de Wiener Kreis dogmatisch. Maar metafysiek is dat ook volgens Popper. In mijn onderzoek kan blijken dat er nee wordt gezegd tegen mijn constructies. Waarheid moet geschonken worden door de werkelijkheid; kritisch realisme! Dit is een dun lijntje naar de transcendentie.


HARAWAY Antropologie is nu Cyborg-ontologie: de zijnswijze van de mens is getekend door de techniek. Cyborg:

1. Chimaena’s 2. Monstra’s

Deridda: Arche-theolos

terugkeren naar de oorsprong.

Wat betekent het nou als je de cognitieve interesse op laat gaan in manipulatieve kennis zoals bij Haraway? Wat wij kennis noemen is vooral macht. Hoe verschijnt de werkelijkheid als ik de waarheidsvraag laat schieten? Dan verliest de werkelijkheid zijn voorgegevenheid, zijn natuurlijkheid. Enkel facticiteit, object tot manipulatie. Werkelijkheid construeerbaar en geconstrueerd. De werkelijkheid als constructie. Lichaam is constructie. De mens is het wezen van zelfconstructie volgens Haraway. Het verlies van het oorspronkelijke, natuurlijke is ook een verlies van een doel. Het doel van de mens, de geschiedenis, … het thuiskomen. Als je de oorsprong ontkent dan valt het thuiskomen ook weg. Haraway wil laten zien dat de wereld altijd al een constructie was… volgens de logica van de uitsluiting. (Women of color). Iedere stelling over de oorspronkelijkheid is impliciet uitsluiting. Dit is utopie maar een disutopie (politieke stellingname). Heidegger: Voor menselijke weten… manipulatie. De voltooiing van de metafysiek is die in de techniek (nihilisme). Er is geen gegenstand meer. Burms en de Dijn hebben wel tegenstand nodig. Je moet de werkelijkheid kennen omdat deze ontglipt. Haraway kan dit niets schelen. Vitalistische filosofie. Het leven wint van de geest door jezelf te construeren. Tekst: A Cyborg Manifesto: Science, Technology, and Socialist-Feminism in the late twentieth century Niet meer geschapen-geboren maar menselijke constructie (geproduceerd). Het menselijk wezen is getekend door de moderne techniek. Wat gebeurd er met onze existentie in een hoog technische wereld? Worden we mens-machine systemen? De techniek maakt deel uit van ons lijf. A cyborg is a cybernetic organism, a hybrid of machine and organism, a creature of social reality as well as a creature of fiction. Social reality is lived social relations, our most important political construction, a world-changing fiction. I am making an argument for the cyborg as a fiction mapping our social and bodily reality and as imaginative resource suggesting some very fruitful couplings. This chapter is an argument for pleasure in the confusion of boundaries and for responsibility in their construction. It is also an effort to contribute to socialist-feminist culture and theory of imagining a world without gender, which is perhaps a world without genesis, but maybe also a world without end. The cyborg is a creature in a post-gender world. I want to signal three crucial boudary breakdowns that make the following political-fictional (political-scientific) analysis possible


Tekst Munnik: Wat is een cyborg en wat beoogt Haraway met dat concept zichtbaar te maken? De beantwoording ervan is allerminst eenvoudig, omdat cyborgs geen eenduidige betekenis of identiteit hebben en door Haraway juist bedoeld zijn om die niet te hebben. Vandaar dat ik in het volgende een aantal facetten van de cyborg belicht, die samen de ‘gebroken identiteit’ van de cyborg uitmaken. De term ‘cyborg’ is niet door Donna Haraway gemunt, maar door de ruimtevaartonderzoeker Manfred Clynes en de psychiater Nathan Kline in 1960. Ze meenden dat de fysiologische aspecten van de ruimtevaart de ontwikkeling van ‘zelfregulerende mens-machine systemen’ noodzakelijk maakte en noemden dergelijke systemen ‘cyborgs’; een contaminatie van cybernetische techniek en organisme. Deze techniek is allang ingelijfd en ondergronds gegaan (pacemakers, ooglenzen, nierdialyseapparaat,…). Maar de cyborg is niet alleen een gerealiseerde feitelijkheid. Het is ook een figurant in technologische toekomstverwachtingen. Minsky: 'will Robots inherit the Earth?’ Jazeker, als we met behulp van nanotechnologie vervangende lichamen en hersenen zullen ontwikkelen. We zullen dan langer leven, meer wijsheid bezitten en over onvoorstelbare vermogens beschikken. Onze natuurlijke beperkingen zullen worden overwonnen door het vervangen en installeren van nieuwe genen, organen, hersenen,… Let’s make things better. Deze cyborg ‘geesteskinderen’ zijn nog ficties maar worden wel doel van de technologie. Haraway: “Het huiveringwekkende apocalyptische telos van de “westerse” escalerende beheersing behorend bij een abstracte individualisatie; van een abstract individueel zelf dat uiteindelijk uit iedere vorm van afhankelijkheid is losgemaakt; van een mens in de ruimte. Maar aan het einde van de twintigste eeuw – in onze tijd, een mythische tijd – zijn wij allemaal chimaera’s, gedachte en gefabriceerde hybriden van machine en organisme; kortom wij zijn cyborgs. De cyborg is onze ontologie; hij levert ons onze politiek’. Alhoewel Haraway deze drie betekenissen van de cyborg door elkaar gebruikt, ligt de nadruk vooral op de laatste betekenis, die een fundamentele wending in de filosofische antropologie markeert. Wijsgerige antropologie wordt doorgaans opgevat als antropologie; ze reflecteert op de zijnswijze van de mens. Maar aan het einde van de twintigste eeuw is die zijnswijze onontwarbaar verwikkeld met de techniek: antropo-ontologie is cyborg-ontologie. Maar wat betekent dat? In het vorige citaat werd onze tijd een mythische tijd genoemd. In de mythen die we kennen figureren veelvuldig chimaera’s: hybridische wezens, samengesteld uit mens en dier of uit verschillende dieren. Haraway meent dat we ons cyborgs als dergelijke grensverwarrende wezens moeten voorstellen. Het zijn bastaardiseringen van mens en techniek. Het is ook een grensvervaging tussen feit (wetenschap) en fictie (science fiction). Wetenschap en techniek staan aan de basis van deze grensvervagingen, zowel in theoretisch opzicht – we weten niet precies meer waar we de grens tussen mens en dier, tussen natuur en artefact (de machine), tussen materiële en immateriële werkelijkheid moeten trekken – als in praktisch opzicht: we zijn in staat om eindeloos fusies of bastaardiseringen tussen dergelijke heterogene componenten te realiseren. (OncoMouse blz. 109). Cyborgs zijn monstra. Ze hebben, evenals de mythische chimaera’s, iets monsterlijks. Het gaat tegen de natuurlijke orde der dingen in (onnatuurlijk). Maar ze zijn ook monstra in de zin dat ze iets de-monstreren. Als menselijke constructies weerspiegelen ze het zelfbeeld en de situatie van de hedendaagse mens, wiens leefwereld gevormd wordt door het ‘geïntegreerde circuit’ van wetenschap en technologie. Dat zelfbeeld bestaat eruit dat mens zichzelf ziet als een historische constructie die daarenboven eindeloos reconstrueerbaar en transformeerbaar


is. In de cyborg-ontologie wordt het zijn bepaald als geconstrueerd en construeerbaar-zijn. En dat betekent vervolgens dat dit zijn gekenmerkt wordt door radicale contingentie en gesitueerdheid. De cyborg is zowel de wensdroom als het deels gerealiseerde product van het westerse beheersingsdenken. Maar als geproduceerd en geconstrueerd wezen – dat wil zeggen niet geschapen en niet geboren – heeft de cyborg geen ontstaansmythe (genesis) of oorsprong meer. Voor zo’n wezen is ‘thuiskomen bij de oorsprong’ een holle frase; zo’n wezen kan niet dromen van een verloren paradijs. In Haraway’s woorden: de incarnatie van de cyborg staat buiten de heilsgeschiedenis; hij zoekt niet naar het paradijs; hij zou de Hof van Eden niet eens herkennen. Dit is dus i.t.t. de westerse conceptie van geschiedenis: ‘archeologie-teleologie’ in de religieuze variant (Haraway): schepping – zondeval – (heils)geschiedenis – het Nieuwe Jeruzalem. Welnu, omdat de cyborg zichzelf slechts als constructie kan begrijpen, kan deze zichzelf nooit opvatten als een moment in een geschiedenis waarin uiteindelijk de oorspronkelijke eenheid of de onschuld van voor de zondeval hersteld zou worden. De cyborg is radicaal uit het paradijs gestoten en treurt daar niet om. Cyborg-existentie bestaat uit de kunst van het radicaal eindige en contingente overleven in de verstrooiing. Daarin is volgens Haraway hun politieke kracht gelegen. De oorsprongsverhalen die Haraway op het oog heeft zijn uit de aard der zaak ook eenheidsverhalen, en wel in dubbel inzicht. Het eerste is dat deze verhalen universele geldigheid opeisen. Maar voor cyborgs gaat met de oorsprongsmythe ook de universaliteitsaanspraak te gronde. Hun individualiteit, particulariteit gaat niet op in een hogere eenheid. Maar oorsprongsverhalen – en dat is het tweede opzicht – gaan ook over eenheid in de zin van heelheid, integriteit en zuiverheid. Maar cyborgs zijn grensverwarrende, gecontamineerde wezens, chimaerische monsters in de hierboven geschetste betekenis. Vanuit het ideaal van zuiverheid en eigenlijkheid zijn het uitgesproken perverse wezens. Het bovenstaande komt ook tot uiting in de taal. Cyborgs hebben geen emplooi voor een alomvattende, universeel taalspel. Maar evenmin accepteren ze een veelheid van heterogene taalspelen als onderling zindelijk afgegrensde domeinen met ieder hun eigen pakket van regels of ‘rationaliteits-vormen’. Veeleer spelen ze het spel van de verwarring van taalspelen. Vanuit het standpunt van ‘zuiver’ en ‘eigenlijk’ taalgebruik is de taal van cyborgs taalvervuiling: heteroglossia. Dat wil zeggen, ze hebben een talent voor het construeren van ‘illegitieme’ verbindingen tussen taalspelen met als mogelijk resultaat: krachtige en aansprekende verhalen die niet eenduidig wetenschap of als fictie, als maatschappelijke analyse of als historische beschrijving, als biografie of poëzie te identificeren zijn. Haraway’s manifest is zelf zo’n verhaal, waarin de grenzen tussen mythe, wetenschap, techniek, lichaam en taal worden verward. De belichaamde grensverwarring van de cyborg, die deels fictie, deel feit, deels natuur, deels cultuur is, vormt de centrale figuur in Haraway’s verbeelding van de postmoderne conditie van de mens die deel is gaan uitmaken van het geïntegreerde circuit van de technowetenschappen. In een tekst voor Configurations geeft ze haar project, waarin met de cyborg-figuur de oorspronkelijke natuur wordt gedeconstrueerd, ooit als volgt omschreven: ‘Het ontwrichten wat geldt als natuur, is mijn categorische imperatief. Dit ontwrichten van specifieke genormaliseerde categorieën heeft niet tot doel om een gemakkelijke huivering bij grensoverschrijdingen op te roepen, maar staat ten dienste van de hoop op een leefbare wereld (livable worlds). En een paragraaf van Simians, Cyborgs and Women kreeg als titel mee het motto ‘Cyborgs for earthly survival’. Blijkbaar is niet ieder utopisme vreemd aan het denken van Haraway. Alleen die utopieën die een terugkeer naar de verloren onschuld prediken kunnen op haar onversneden kritiek rekenen. In feite ontbreekt op geen enkele blz. van Haraway’s geschriften na 1978 haar politieke inzet: de analyse van de machtswerkingen en verhoudingen die geleid hebben tot de cyborg,


alsmede van de eigen aard van die werkingen in een cyborg-wereld; en dat alles vanuit een socialistische, feministische en antiracistisch perspectief. Blijft de vraag: hoe figureert de cyborg in Haraway’s politieke analyse? Ook deze vraag zal ik in een aantal punten aan de orde stellen. Maar eerst een preliminiaire opmerking. Haraway’s ‘cyborg-thesis’ is niet bedoeld als een filosofische, historische, sociologische of politieke positie, die men op grond van argumenten kan weerleggen of aanvaarden, waartoe men stelling kan nemen en die inzet kan zijn van een debat. Veeleer is die ‘cyborg-thesis’ de beschrijving van de antropologische conditie waarbinnen politieke posities ter discussie staan. Cyborgs vormen geen politiek thema, maar een aanduiding van de wijze waarop politiek gevoerd wordt. Zoals in het voorgaande al verscheidene malen bleek, figureert de cyborg, het gedenatureerde wezen bij uitstek, als doodgraver van het naturalisme. De slachtoffers hiervan maken dat duidelijk. Het ‘natuurlijke’ mensbeeld is het beeld van de man. De eenheid van dit mensbeeld is het resultaat van tal van beheersings- en uitsluitingsprocessen. Maar dit mensbeeld is niet alleen het product van beheersing- en uitsluitingsprocessen. Maar dit mensbeeld is niet alleen product van beheersing, het draagt die beheersing ook in zich als wezenskenmerk, een wezenskenmerk dat in wetenschap en techniek gereproduceerd en geïntensiveerd wordt: ‘de mens’ als een cartesiaans meester en bezitter van de natuur die zich door wetenschap en techniek als zodanig verwerkelijkt. De eenheid van dit mensbeeld, dat door het naturalisme als het ontologische fundament van het universele ‘wijgevoel’ aller mensen wordt beschouwd, produceert door die uitsluitingen onvermijdelijk ook de weggeschreven en verdrongen ‘anderen’ of outsiders. Haraway laat weinig twijfel bestaan over haar politieke inzet, wanneer ze deze uitsluitingen nader afficheert als transnationaal kapitalisme, kolonialisme, racisme en seksisme. Betekent dit nu dat Haraway zichzelf opwerpt als vertolkster, vertegenwoordigster en pleitbezorgster van al die groepen outsiders, namens wie ze schrijft? Het antwoord moet ontkennend luiden, want een ‘natuurlijk fundament’ voor een eigen groepsgevoel of common language, op grond waarvan ze als een groep vertegenwoordigd zouden kunnen worden, is nu juist wat deze outsiders ontberen. Precies op dit punt komt de politieke relevantie van Hataway’s cyborg-thesis in het zicht. Centraal daarin staat wat men kan noemen: de ironie van de geschiedenis. De bedoeling van Haraway is duidelijk: de dood van het naturalisme, die door het chimaerisch karakter van de cyborg wordt verbeeld en belichaamd, luidt een volstrekt andere situatie in: die van het geïntegreerde circuit van de hoogtechnologische cultuur. Die situatie wordt gekenmerkt door een andere beheersingslogica dan de naturalistische beheersing-doornormalisering, waardoor de situatie van de outsiders noodzakelijk een andere is geworden, omdat het ontbreken van een oorspronkelijk identificatiemodel niet meer een teken is van politieke onmacht, maar het kenmerk van die cultuur zelf. Haraway stelt zich ten doel om de mogelijkheden van die nieuwe situatie te exploreren. Haraway zegt: “Ik houd ervan om mij een soort cyborg-gemeenschap voor te stellen die toegewijd is aan het transformeren van de laboratoria die het wreedst de technologische apocalyps belichamen en produceren, en zich toelegt op het bouwen van een politieke vorm die het voor elkaar krijgt om heksen, ingenieurs, ouderen, perverten, christenen, moeders en leninisten lang genoeg bij elkaar te houden om de staat te ontwapenen’. Politiek bedrijven betekent voor Haraway vooral: oppositie voeren. Uiteindelijk is het cruciale punt van haar thesis dat met de radicale contrueerbaarheid en transformeerbaarheid van dingen, dieren, mensen en verhalen tevens hun radicale contingentie, facticiteit en partialiteit aan de dag treedt. Het komt erop aan dit laatste te beamen en niet de vermoorde onschuld te spelen, maar het ‘overleven in de verstrooiing’ zonder scrupules tot een vaak plezierige en meestal riskante levenskunst te verheffen. Tevens


komt het erop aan om binnen de kaders van die eindigheid oppositionele strategieën te ontwikkelen om de apocalyptische en alomvattende verhalen te ontwrichten. Dat is mogelijk, want met de verloren onschuld en de teloorgang van hun oorspronkelijke identiteit is ook de dwang om de vijand te benoemen verloren gegaan. KRITIEK OP HARAWAY Maarten Koolen: We zijn vooral geinteresseerd in een zin die we niet kunnen construeren. Stelling: Popper rechtvaardiging van kennis speelt heteronomie een rol (falsificatie). Heeft Haraway met haar zelfconstructie gelijk? Koolen: Wat er bij Haraway gebeurd is de realisering van een bepaald zelfbegrip van de mens. Descartes (de mens als meester, bezitter van de natuur) Haraway – natuur valt weg – constructie bij Descartes nog gedacht zelfbegrip in de techniek in hoge mate feitelijke realisering. Voor zover we dat zelfbegrip realiseren in de feitelijke techniek kunnen we ons daar niet mee identificeren. Het is een veruitwendiging, objectivatie. Mens-zijn = intensionaliteit. De mens als het ik (“bewust-zijn”) moet ik opvatten als intensionaliteit. Bewustzijn van iets… gericht op de wereld. Aan het bewustzijn verschijnt de wereld. Maar wat niet verschijnt als ding in de wereld is het bewust-zijn. Tussen de dingen zal je het bewustzijn niet tegenkomen. Wat hier geldt t.o.v. de theoretische verhouding ik – wereld geldt ook voor de praktische verhouding. Je drukt je uit in de wereld (levensgeschiedenis). De verhouding ik – wereld zegt dat je er niet mee samenvalt. Ik = maken wereld=gemaakte. Je kunt je nooit volledig als maker met het gemaakte identificeren. Voor zover een bepaald zelfbegrip willen realiseren in de techniek dan verhouden wij ons zelf tot dat zelfbegrip waarmee we ons niet meteen kunnen identificeren. In de mate waarin dit lukt (construeren) blijkt dat we ? niet kunnen construeren (De Dijn)… Zin heeft te maken met radicale transcendentie die niet te construeren valt, het overstijgt ons. Koolen voegt toe: door juist te proberen te construeren blijkt dat we ons gericht hebben op wat niet te manipuleren valt (genade, datgene wat ons toevalt). M. MERLEAU-PONTY (1908-1961): Tekst: Voorwoord tot de fenomenologie van de waarneming In het eerste gedeelte van het voorwoord vraagt Merleau-Ponty zich af wat onder fenomenologie verstaan moet worden. Merleau-Ponty tracht de tegenstelling in Husserls fenomenologie te boven te komen door de impliciete bedoeling van Husserl uit de doekjes te doen. Fenomenologie wat is dat? Fenomenologie is het onderzoek van de essenties. Wat is hier nieuw aan? Het staat in de lijn van de Westerse Wijsbegeerte maar op een eigen manier. Niet een wezens positivistische manier die het in een structuur wil vatten. Maar in een manier die het Zijn wil laten verschijnen. Maar de fenomenologie is ook een filosofie die de essenties terugplaatst in de existentie (eidetiek van Plato: uitstaan naar – gerichtheid op…) en die meent dat men de mens en de wereld kan begrijpen door uit te gaan van hun facticiteit (feitelijkheid). Fenomenologie is


transcendentale filosofie (Kant/Descartes cogito als uitgangspunt) die de zekerheden van de natuurlijke houding tussen haakjes zet om ze te begrijpen (fenomenologische reductie: De filosoof moet eerst verwijlen bij de gegevenheid van de dingen en niet meteen achter het gegevenen willen kijken. Wat is de werkelijkheid die het gegevenen mogelijk maakt? We moeten abstraheren van deze vraag). Maar zij is ook een filosofie die leert dat de wereld voor de reflectie ‘reeds daar’ is als een onvervreemdbare aanwezigheid, een filosofie die erop uit is, het natuurlijke contact met de wereld terug te vinden, om er ten slotte een filosofisch statuut aan te verlenen. Enerzijds wordt zij geleid door de ambitie, een ‘strenge wetenschap’ te zijn, anderzijds wil zij zich rekenschap geven van de ‘doorleefde’ ruimte, tijd en wereld. (Voor iedere reflexieve werkelijkheid het al gegevenen). Enerzijds is het een transcendentale filosofie met een verhouding tussen bewustzijn en wereld anderzijds is het een filosofie dat het bewustzijn al in de wereld was (Descartes en Husserl). Fenomenologie is de poging om een directe beschrijving te geven van onze ervaringen, zoals zij is, zonder acht te slaan op haar psychologisch ontstaan en de causale verklaringen die de wetenschapsman, de historicus of de socioloog ervan kunnen geven, en toch maakt Husserl in zijn laatste werken melding van een ‘genetische fenomenologie’ (We nemen de dingen niet alleen in de ruimte, maar ook in de tijd waar. Als Husserl over het transcendentale Ik spreekt, waarover het in de Cartesianische Meditationen gaat, dan ligt in dat begrip het universum van de afzonderlijke ‘ikken’ opgesloten met hun ervaringen en belevingen in hun met-elkaar-zijn en hun op-elkaar-volgen. De genetische fenomenologie onderstelt dat dit op-elkaar-volgen, in de tijd, de universele vorm van alle acten van het bewustzijn. Het wordt als de taak van de genetische fenomenologie beschouwd de implicaties van het transcendentale Ik, de veelheid van de concrete ‘ikken’ te ontvouwen) en zelfs van een ‘constructieve fenomenologie’ (Het is de vraag of Husserl ooit de term ‘konstructive Phänomenologie’ gebruikt heeft). Wil men deze tegenstellingen opheffen door een onderscheid te maken tussen de fenomenologie van Husserl en die van Heidegger? Maar heel Sein und Zeit is uit een aanwijzing van Husserl voortgekomen en dit werk is niet meer dan een ontvouwing van het thema dat Husserl tegen het einde van zijn leven als het belangrijkste van de fenomenologie beschouwde, namelijk het ‘natürliche Weltbegriff’ of de ‘Lebenswelt’ zodat de tegenstelling in de filosofie van Husserl zelf weer opduikt. (lichamelijkheid, zintuiglijkheid) Hij gaat in op een existentialistische Heidegger (voetnoot bij Husserl) (Nu: Heidegger: ontologisch) Koolen: Het is onmogelijk voor het subject om zich te identificeren met de eigen objectivaties. Merleau-Ponty Het subject is transcendent aan zijn wereld. Dit loopt gevaar om transcendentaal-idealisme te worden. Waardoor het subject de oorsprong, bron wordt van de wereld. (Dit verwijt wordt o.a. Kant en Descartes gemaakt). De wereld als zingeving van het subject. De hele spanning in de tekst is wederzijdse transcendentie tussen wereld en subject. Dat is nodig om als bewonderenswaardig te zijn voor het subject. De wereld meldt zich aan het subject. De wereld is a-priori geworden. Voordat ik überhaupt onderscheid maak tussen werkelijkheid en illusie moet ik weten wat voor onderscheidt dit is en dit kan alleen als dit zich in mij meldt. (De wereld laat zich niet


betwijfelen). De wereld is geen onderwerp van het oordeel maar de grond waarop ik überhaupt tot een oordeel kan komen. Subject is zintuiglijk gericht zijn. De bodem. De wereld is de situatie, gericht zijn op de fenomenologische werkelijkheid. De enige werkelijkheid waarover het gaat is die werkelijkheid die zich aandient. Blz. 46 Er bestaat geen innerlijke mens: geen monadisch cogito! Bij Haraway geeft de mens zijn innerlijkheid op voor wetenschappelijke objectivatie terwijl het bij Merleau-Ponty over een hele andere innerlijkheid gaat. Hoe leidt de fenomenologische reductie de werkelijkheid? Hoe leidt dit tot transcendentaal idealisme? Blz. 45 De wereld zoals hij aan mij verschijnt is het resultaat aan mijn betekenisgeving Een fenomenoloog zegt “ik leef apriori in een wereld van betekenis”. Maurice Merleau-Ponty kan gelden als de meest fenomenologisch georiënteerde onder de existentialisten. Zijn belangrijkste werken zijn wellicht Phenomenologie de la perception (1945) en het postume Le visible et l’invisible (1964). Terwijl de existentialistische Sartre een scherpe scheidslijn aanbrengt tussen subject en object, tussen bewustzijn en wereld, tussen transparante voor-zichzelf-zijn en het opake op-zichzelf-zijn, heeft Merleau-Ponty oog voor de ambiguiteit van onze ervaring in de wereld, die volgens hem wordt teweeggebracht door de gebondenheid van het bewustzijn aan het lichaam en daarmee van het subject aan de wereld. Merleau-Ponty spreekt van het ‘corps-sujet’ (lichaam-subject). Tot op zekere hoogte is het bewustzijn altijd lichamelijk en het lichaam geestelijk. Dit blijkt bij uitstek in de waarneming, als een zintuiglijk-geestelijk proces, waarin tevens een pre-reflexieve verbondenheid met de wereld tot uitdrukking komt. Merleau-Ponty verzet zich dus tegen het cartesiaanse (en sartriaanse) dualisme. Daarom kan hij het ook niet met Sartres gedachte van een absolute keuzevrijheid eens zijn. Het bewustzijn staat niet tegenover, maar verkeert altijd in een situatie, en deze situatie brengt allerlei beperkingen met zich mee. En vandaar dat Merleau-Ponty – anders dan Sartre – de psychoanalytische notie van het onbewuste serieus kan nemen, als datgene wat op onduidelijke wijze het bewustzijn mede kan bepalen. Evenzeer neemt Merleau-Ponty op een zeker moment afstand van Sartres latere radicale keuze voor het marxisme. Gaandeweg besteedt Merleau-Ponty steeds meer aandacht aan de taal en aan de kunstzinnige expressie. Ook deze uitingsvormen zijn volgens hem gefundeerd in de waarneming en de lichamelijke expressie. Hij is een van de eersten die de filosofische betekenis ziet van de linguistiek van De Saussure. Ook voor de eveneens structuralistische cultuurstudies van LeviStrauss heeft hij waardering. Deze ontwikkeling in het denken van Merleau-Ponty leidt tot een toenemende kritiek op de fenomenologie. Waar deze filosofie het transcendentale bewustzijn tot uitgangspunt neemt, spreekt Merleau-Ponty van het transcendentale ‘ter wereld zijn’. Ook bij Merleau-Ponty geldt dan de ontologie als een meer omvattend denkkader. Niet alleen het lichaam, maar ook de tijd en de geschiedenis, de taal en de cultuur verwijzen naar een ondoorzichtig zijn, waarin een zuivere ervaring zoals Husserl die beoogt voor een eindig subject onmogelijk is. En ook wat wel zichtbaar is, tekent zich altijd af tegen het onzichtbare – en wordt dus mede daardoor geconstitueerd. Lezen: Blz. 200 t/m. 205 beknopte geschiedenis van de wijsbegeerte.


PETER JONKERS Metafysische beschouwingen over religie en waarheid Het probleem dat de hele discussie rond de mogelijkheid van de metafysiek beheerst, is wellicht dat van de interpretatie van de grenzen en de mogelijkheden van de taal. In de metafysica wordt de taal overgedragen van de vertrouwde alledaagse wereld naar een domein waarvoor ze feitelijk niet ontworpen is. In die zin is elk metafysisch spreken bij uitstek metaforisch. In de metafysica worden particuliere ervaringen, gedachten en verhalen van en over de mens, de wereld, goed en kwaad etc. overgedragen naar het domein van het universele, bovenzinnelijke en ideële. Dit blijkt uit typisch metafysische vragen als: wat is het wezen van de mens, hoe moet de werkelijkheid of het zijn gedacht worden, wat is het radicale kwaad? Onvermijdelijk treedt er bij deze overdracht een soort vervreemdingseffect op: vertrouwde begrippen uit onze ervaringswereld worden in een heel andere, veel abstractere context gebruikt en krijgen daardoor een nieuwe betekenis, die vaak ver van de ‘gewone’ afstaat. (In de religie bijv. de god van Abraham, Isaak en Jacob i.t.t. de god van de filosofen). Kan de taal wel overgedragen worden naar het domein van het ideële en onvoorwaardelijke, en wat is er voor nodig om deze overdracht te laten slagen? Onze kennis wordt door de ervaring ingeperkt tot het domein van de ervaarbare werkelijkheid; ondanks haar natuurlijke neiging tot metafysische speculaties kan zij onmogelijk boven dat domein uitstijgen. Maar deze ervaring is tegelijk ook de garantie voor de objectiviteit van onze kennis. Maar in de processen van kritische uitzuivering enerzijds en actualiserende herinterpretatie anderzijds, van de religie, heeft de metafysische overdracht steeds een cruciale rol gespeeld. De kritische en herinterpreterende rede is dus eerst en vooral een gelovige rede. Vanuit zijn geloof gaat de gelovige op zoek naar inzicht. We hebben hiermee oog gekregen voor het belang van de eigen inbreng van de metafysiek om de waarheid van de religie van binnenuit te verhelderen.


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.