Drs. J.L.C. Marechal
Max Weber Verbreding van rationaliteit in een onttoverde wereld
Inhoud Inleiding
3
Deel 1: Een onttoverde wereld
4
1.0. De ‘onttovering’ van de wereld
4
2.0. De ‘ijzeren kooi’ van de moderne bureaucratische samenleving
5
3.0. Het doelrationele karakter van het moderne individu
5
4.0. Rationaliteit van de wetenschap en irrationaliteit van het leven
6
Deel 2: De verbreding van rationaliteit
8
5.0. Niklas Luhmann’s systementheorie
8
6.0. Communicatie rondom regels
9
7.0. Verbreding van de rationaliteit
12
Literatuur
15
2
Max Weber Verbreding van rationaliteit in een onttoverde wereld Inleiding Modernisering als rationaliseringsproces houdt in dat de moderne mens de werkelijkheid rationeel op een efficiënte en effectieve manier probeert te ordenen en te systematiseren met de bedoeling haar voorspelbaar en beheersbaar te maken. Dit in tegenstelling tot de premoderne mens die de werkelijkheid niet objectiveert maar ondergaat. Het mythische wereldbeeld van de premoderne tijd heeft plaats moeten maken voor het ‘onttoverde’ rationele wereldbeeld van de moderne tijd, aldus Weber. De wetenschappelijke doelrationaliteit geeft het individu veel vrijheid maar tenslotte vervreemdt de mens van zichzelf. Lemaire maakt in zijn boek ‘Over de waarde van kulturen’ duidelijk dat niet alleen Weber deze vervreemding constateert maar tevens andere filosofen en antropologen, waaronder de Frankfurter Schule. Organisaties (‘ijzeren kooi’) helpen mensen hun doel te bereiken maar brengen ook de autonomie van het individu in gevaar. De levensbeschouwelijke waarderationaliteit zou volgens Habermas in dit proces een positieve rol kunnen spelen. Want tegenover de toenemende mogelijkheid tot beheersing stond een afnemende mogelijkheid tot het creëren van overkoepelende en legitimerende waarheden zoals de systementheorie van Luhmann hieronder zal duidelijk maken. Universele waarden (zoals; vrijheid, gelijkheid, broederschap) verloren hun institutionele basis en daarmee hun integrerende karakter. Deze waarden worden steeds abstracter waardoor zij vager en daarmee vrijblijvender worden (generalisering). In het moderniseringsproces is volgens Van der Loo en van Reijen sprake van waardepluralisering maar ook van waardegeneralisering. Door de differentiatie is volgens Luhmann de werkelijkheid uit elkaar gevallen in verschillende autonome sectoren (doelrationaliteiten). Deze verzelfstandigde sectoren hebben hun eigen waarden en normen waarmee ze op een wetenschappelijk rationele wijze hun doeleinden proberen te verwezenlijken. Deze pluralisering van de werkelijkheid zorgt ervoor dat het individu betrokken is bij de autonome sector waarbinnen het zich bevindt. Maar het overzicht is het individu kwijt (>blikvernauwing=). De rationaliteit wordt gereduceerd tot het wetenschappelijke gezichtsveld van de sector. De zinvraag als integrerend en kritisch element tussen de sectoren wordt niet meer gesteld. Het is slechts een vraag binnen de sector van de religie. Doordat de waarden en normen zijn gedifferentieerd, raken zij hun universaliteit kwijt en zijn zij per sector (doelrationaliteit) verschillend. De rationaliseringsparadox laat echter ook een tegengestelde ontwikkeling zien. Generalisering zorgt ervoor dat het overzicht toeneemt maar het inzicht neemt af (>blikverruiming'), aldus Van der Loo en van Reijen. In de moderne samenleving overheerst het wetenschappelijke beheersingsweten. De wetenschappelijke constatieve, descriptieve rationaliteit wordt gezien als dé rationaliteit. De moderne mens hanteert daarmee een beperkte opvatting van rationaliteit. Rationaliteit is gehalveerd tot efficiëntie en effectiviteit. Rationaliteit bestaat echter niet alleen uit het wetenschappelijke maar ook uit het levensbeschouwelijke. Er wordt weinig aandacht besteed aan de levensbeschouwelijke kant van rationaliteit. Omdat de levensbeschouwelijke rationaliteit niet voldoet aan het constatieve en descriptieve wordt zij als niet-rationeel gekarakteriseerd. Dit is echter niet het geval als je bedenkt dat de levensbeschouwelijke kant van rationaliteit zich bezig houdt met de werkelijkheid-als-zodanig. Deze vorm van rationaliteit bestudeert niet wat te meten, wegen of tellen is maar het leven-als-zodanig. Het gaat hier over de vraag naar uiteindelijke zin. De levensbeschouwelijke kant van rationaliteit is volgens Geurts de communicatieve rationaliteit van Habermas die integreert, bekritiseert en humaniseert in een “herrschaftsfreie Kommunikation”. 3
De moderne wereld is volgens Max Weber >onttoverd= en daarmee werden de premoderne zingevingssystemen prijs gegeven. De legitimatie van de diverse waarden en normen is zoek, want ze hebben geen universele aanspraken meer. De waarden en normen van de moderne tijd zijn vervaagd en gebaseerd op nuttigheid. Goed is wat werkt. De wetenschappelijke doelrationaliteit zuigt op die manier de zin uit het leven. Een verbreding van de rationaliteit is naar mijn mening, en in de lijn van Habermas, een serieuze toekomstoptie voor het rationaliseringsprobleem. Het moderne Verlichtingsdenken heeft een groeiende economische en technologische welvaart opgeleverd maar we hebben de levensbeschouwelijke waarderationaliteit uit het oog verloren. De Verlichting had naast de wetenschappelijke idealen ook levensbeschouwelijke idealen als emancipatie en humaniseren van de samenleving. Als wij een humane samenleving voorstaan, kunnen economie en technologie geen integrerende en kritische functie vervullen. De communicatieve rationaliteit van Habermas kan dat wel. De filosofie van Habermas zie ik als een verbreding van rationaliteit in de onttoverde wereld van Weber. Deel 1: Een onttoverde wereld 1.0. De >onttovering= van de wereld Het mythische wereldbeeld heeft plaats moeten maken voor het rationele wereldbeeld. In de traditionele samenleving gaf de mythe richting aan het leven. Alles was bezield en de mens was hieraan overgeleverd. De mens stond niet tegenover maar in de natuur. Het individuele bewustzijn bestond nog niet. Griekse filosofen probeerde zichzelf te emanciperen van de mythe. De Renaissance maakte een definitief eind aan deze verwondering en contemplatieve werkelijkheidsbenadering. Wetenschappelijke kennis werd de sleutel om de werkelijkheid naar je hand te zetten en te beheersen. Het mythisch wereldbeeld werd geleidelijk aan vervangen door een rationeel wereldbeeld waar de rationele empirie richting geeft aan het leven. De stadsontwikkeling en het protestantisme hebben volgens Max Weber een belangrijke bijdrage geleverd aan dit moderniseringsproces. In de middeleeuwse steden zorgden arbeidsverdeling en het nastreven van economisch gewin namelijk voor een nieuwe solidariteit. Een onderlinge solidariteit op grond van economische motieven. In de moderne sociale stratificatie blijft echter naast het economisch bezit het prestige dat men bij de geboorte al dan niet heeft meegekregen een grote rol spelen. Weber noemt drie oorzaken waarom de Europese stadsontwikkeling tot modernisering heeft geleid en niet de bloeiende stedelijke nederzettingen van Azië en het nabije Oosten. In de eerste plaats kreeg men door de versnippering van de politieke macht in Europa geen greep op de burger. In de tweede plaats waren de economische motieven om tot solidariteit te komen groter omdat de magisch-religieuze banden met de groep kleiner waren. Tenslotte constateert Weber dat er in Europa geen vaste legers bestonden. De Europese stedelingen konden dus gemakkelijker een greep naar de macht doen en de werkelijkheid rationeel benaderen, structureren en beheersen. Denk bijvoorbeeld aan de groeiende stadsbevolking. Dit leidde tot een stijgende vraag naar levensmiddelen. Er moest meer geproduceerd worden dan voor de eigen consumptie waardoor een rationalisering van de productie nodig was. Het protestantse ethos zorgde tevens voor een overgang van een mythische naar een rationele benadering van de werkelijkheid. De mythische mens stond contemplatief t.o.v. de bezielde natuur. De mens stond niet tegenover de natuur om deze aan zichzelf te onderwerpen en te beheersen bang als men was de Goden te trotseren. Het protestantisme hanteerde echter wel een objectivistische natuuropvatting omdat zij niet bang waren voor een confrontatie met God. Het calvinistische dogma van de predestinatieleer versterkte de kloof tussen god en 4
mensheid. God staat buiten onze werkelijkheid en laat de mens als rentmeester op zijn schepping passen. De mens zag in wereldlijk succes een bevestiging van zijn uitverkorenheid. De protestantse leer gaf hiermee dus een moreel imperatief aan het doorgronden en beheersen van de natuur. De paradox is hier dat een a-rationele God uiteindelijk resulteerde in de doelrationele en actieve instelling van de moderne mens. 2.0. De ‘ijzeren kooi’ van de moderne bureaucratische samenleving De doelrationaliteit is erop gericht efficiënt en effectief een bepaald doel te bereiken, de moderne mens doet dit met behulp van de organisatie. De georganiseerde samenleving waarin verschillende samenwerkingsverbanden ontstaan is het handelingsmodel van de moderne tijd. Durkheim zag in de organisatie het middel tegen de desintegratie van de maatschappij. Weber had zo zijn bedenkingen. Hij vond de bureaucratie, de moderne organisatie, zeer doelmatig maar hij was bang dat de organisatie de mens uiteindelijk zou gaan beheersen. Dit onvermijdelijke proces brengt de autonomie van het individu in gevaar. De bureaucratie is volgens Weber een >ijzeren kooi= waardoor individuele creativiteit geen kans meer krijgt. Weber onderscheidt de volgende drie kenmerken voor een moderne bureaucratische organisatie. De organisatie is in de eerste plaats opgedeeld in terreinen van zeggenschap waar de >functie= het hart vormt. In de tweede plaats zijn de verschillende zeggenschapsterreinen op een hiërarchische wijze met elkaar verbonden. Tenslotte zijn bureaucratische organisaties onpersoonlijk. Deze organisatie veronderstelt een mens met de juiste >bureaucratische mentaliteit, capaciteiten=. Een mens die kan werken in een onpersoonlijke sfeer, leiding kan geven maar ook kan luisteren naar zijn baas, punctueel en netjes is. De organisatie die Weber voor ogen had groeide in het begin van deze eeuw als paddestoelen uit de grond. Het persoonlijk ondernemerschap moest plaats maken voor het anoniem en geïnstitutionaliseerd ondernemerschap. Er ontstond een nieuwe mens: >The Organization Man’, die zichzelf ondergeschikt opstelde t.o.v. de organisatie waarbinnen hij carrière wilde maken. 3.0. Het doelrationele karakter van het moderne individu Het moderne individu probeert, volgens Van der Loo en van Reijen, zijn leven zin te geven aan de hand van een levensplan. Een doelmatige en planmatige levensstijl moet er voor zorgen dat de moderne mens zijn eigen levensplan realiseert. Deze levenstijl houdt in dat hij zijn driften en gevoelens onder controle heeft. Je moet echter niet alleen je eigen gedrag kunnen beheersen maar zelfs je uiterlijk (plastische chirurgie). De moderne mens laat niets aan het toeval over en neemt verantwoordelijkheid voor heel zijn leven. Er zijn verschillende redenen te noemen voor het doelrationele karakter van het moderne individu. In de eerste plaats heeft volgens Weber het protestante ethos van hard werken, punctualiteit en spaarzaamheid hier een grote rol in. Ten tweede streefde de hofadel naar een toenemende beschaving van de mens. Een mens die zijn driften en impulsieve handelen in bedwang had. Ten derde moest het moderne individu zich schikken naar het doelmatige en planmatige karakter van de opkomende moderne bureaucratische organisaties. Tenslotte zijn de lagere klassen, die zich het langst aan de traditionele waarden en normen vasthielden, in de vorige eeuw met behulp van een >burgerlijk beschavingsoffensief= omgevormd tot ware >planners=. Het berekenende handelen van de moderne mens krijgt niet alleen in het verwezenlijken van het eigen levensplan gestalte. In het omgaan met anderen komt het moderne individu niet alleen instrumenteel maar ook strategisch uit de hoek (Habermas). Het instrumentele levensplan wordt via een stategie van rollen verwezenlijkt. Het individu speelt rollen om een bepaald imago op te bouwen of om aan een bepaalde positie te voldoen. Rollen om te voldoen aan de verwachtingen maar waarvan het moderne individu zich innerlijk distantieert 5
(roldistantie). Dit doelrationele karakter van de samenleving gaat paradoxaal genoeg samen een waarde-irrationeel karakter door het uitblijven van universele waarden en normen. 4.0. Rationaliteit van de wetenschap en irrationaliteit van het leven De sociologie van Max Weber is beïnvloed door Rickert. Weber neemt het onderscheid tussen een 'wertbeziehende' en 'wertende' wetenschap over. De sociologie moet objecten en uitingen op achterliggende waarden betrekken, maar dat houdt niet in dat men zelf als onderzoeker een waardeoordeel velt. De sociologie moet dus een 'wertbeziehende' en niet een 'wertende' wetenschap zijn. Weber pleit voor een strikte scheiding tussen kennen en handelen, tussen feit en waarde, de rationaliteit van de wetenschap en de irrationaliteit van het leven. Moderniteit is voor Weber een dualisme in de lijn van Kant. Hij vraagt zich af “wat kan ik kennen?” (Kritik der reinen Vernunft) en “wat moet ik doen?” (Kritik der praktischen Vernunft). De moderniteit van Weber is een heuristisch proces van de schematieken. Als men het territorium van de wetenschappen verlaten heeft, kan men niet anders dan relativist, scepticus of pragmaticus zijn. De onttovering van de wereld brengt met zich mee dat het individu op zichzelf wordt teruggeworpen, tot zijn autonomie is bevrijd, negatief gezien aan zijn eigen zelf is overgeleverd. Comtes' optimistisch positivisme is bij Weber geworden tot een sceptisch, relativistisch positivisme. De onttovering van de wereld zorgt er voor dat het burgerlijk vooruitgangsoptimisme steeds meer plaats moest gaan maken voor een heersend cultuurpessimisme, aldus Lemaire. Door het moderniseringsproces in het algemeen en het rationaliseringsproces in het bijzonder wordt de mens zich bewust van zichzelf als het eigenlijke en oorspronkelijke subject van ordening, als de bron van alle interpretatie en verklaring van de natuur, als de (be-) denker van de rationaliteit. Hij staat nu tegenover het te kennen en te beheersen object natuur. Doordat de mens autonoom subject is geworden plaatst hij zichzelf bewust tegenover de natuur die te kennen en te beheersen valt. Het is de emancipatie van de mens uit de archaïsche vervreemding die resulteert in een andere vervreemding die van de natuur zelf in haar onmiddellijkheid. Bovendien blijkt het geëmancipeerde subject juist als gevolg van het proces van rationalisering op zichzelf te worden teruggeworpen en aan de mateloosheid van zijn eigen verlangens overgeleverd. Tenslotte heeft de moderne maatschappij haar belofte van een volledige emancipatie van de mens niet geheel en al kunnen waarmaken. De Frankfurter Schule (ons denken is irrationeler dan wij vermoeden) zien in het structuralisme van Lévi Strauss (het denken van primitieve volken is rationeler dan we vermoeden) een bekrachtiging van een maatschappijvorm waarin de mens momenteel geworden is tot een ding dat bepaald wordt door verborgen structuren die hij niet beheerst. Het structuralisme als theorie veronderstelt de feitelijke 'Verdinglichung', 'Entgeschichtlichung' en dus 'Entfremdung' van de mens en de maatschappij die het bestudeert, en die niet natuurgegeven zijn, maar samenhangen met de eigen aard van de laat-kapitalistische en laat industriële samenleving zelf. De kritiek van de Frankfurter Schule treft deze verenging, deze instrumentalisering van de rede, omdat deze tevens verantwoordelijk is voor de vervreemding als 'verdinglijking'. De instrumentele rede probeert zo efficiënt mogelijk bepaalde doeleinden te bereiken maar kan geen levensbeschouwelijke uitspraken meer doen over de aard en waarde van die gekozen doeleinden. De rede is kennelijk geworden tot instrument in de handen van subjecten die zich van haar bedienen voor hun eigen belang. Wanneer de burgerlijke kapitalisten de produktiekrachten gaan mechaniseren gaat de industriële revolutie het proces van instrumentalisering van de rationaliteit verder versterken. 6
De natuur is beheersbaar, organiseerbaar en exploiteerbaar. Dit proces, waarin de instrumentele rede tot heerschappij komt, blijkt fataal te zijn omdat het uitloopt op de heerschappij van de irrationaliteit. De verzelfstandiging van het technisch-industriële systeem brengt met zich mee de verzelfstandiging van het moment van beheersing en beheersbaarheid van de dingen. Het gevolg daarvan is dat de dimensie van de doeleinden in de ban komt van de dimensie van de verzelfstandigde technische rationaliteit. Deze overwoekering van de doeleinden door de verzelfstandigde middelen is, volgens de cultuurkritiek van de Frankfurter Schule, de actuele inhoud van de vervreemding. Aldus hebben de mensen zichzelf in een situatie gebracht waarin ze beheerst worden door hun eigen produktiesysteem, hun eigen maatschappij, in feite hun eigen wil tot rationalisering. De cultuur- en maatschappijkritiek van de Frankfurters gaat ervan uit dat de huidige (levensbeschouwelijke) crisis van de modern-westerse beschaving uiteindelijk een crisis is van het proces van rationalisering dat de mensheid en later de burgerlijke maatschappij op gang hebben gebracht om zich van de overmacht van de natuur te bevrijden. Het tragische is nu dat deze poging tot bevrijding blijkt uit te lopen op een nieuw soort onderworpenheid. Door het weg-rationaliseren van het irrationele (waaronder ethiek en levensbeschouwing) is de mensheid in een levensbeschouwelijke crisis beland en mede daardoor een gevangene geworden van de irrationaliteit van de instrumentele rede. De verstedelijking en het protestantisme laten volgens Weber dus zien dat het moderniseringsproces een groeiende rationalisering inhoudt. De cognitieve beheersing van de werkelijkheid zorgde voor een groeiende rationele mentaliteit die ons bevrijdt van de mythe en de wereld 'onttovert'. Deze rationalisering zorgde ook voor een praktische beheersing van de werkelijkheid via een steeds betere afstemming van de middelen op de doeleinden. Weber was onder de indruk van de doelmatigheid en efficiëntie van de moderne, bureaucratisch georganiseerde samenleving. De rationalisering bevrijdt het menselijk denken en handelen van het irrationele. Economisch, juridisch en organisatorisch zijn we er op vooruitgegaan door een doelrationaliteit (Αhet vermogen om op de meest efficiënte en effectieve wijze concrete doeleinden te bereiken, los van morele of religieuze overwegingen≅) te hanteren. Weber was blij met de vrijheid die de doelrationaliteit ons heeft gegeven maar hij was op hetzelfde moment bang dat deze rationaliseringstendensen de individuele mens zouden gaan beheersen en vervreemden van zichzelf. Webers visie op de verhouding tussen individu en samenleving kunnen we dan ook samenvatten in de stelling dat het individu onder invloed van het moderniseringsproces dreigt te worden doodgedrukt door de samenleving. Het rationele wereldbeeld geeft antwoord op vragen naar het nut en doelmatigheid maar met de vraag naar de zin van het leven weet zij geen raad. De Verlichtingsdenkers losten dit probleem op door er een geloofsartikel van te maken. In plaats van het geloof in religie kwam het geloof in vooruitgang. Weber was het hier gedeeltelijk mee eens. Maar toch zet Weber enkele kanttekeningen bij de vooruitgang: Het verlies aan naastenliefde, aan zingeving en aan individuele vrijheid. Alhoewel Weber de doelrationaliteit prees zag hij dus ook negatieve gevolgen. Weber vond dat de doelrationaliteit aan banden moest worden gelegd met behulp van de waarderationaliteit (Αhet handelen dat uit bepaalde fundamentele waarden voortvloeit, de affectieve en zingevingsaspecten≅). In de traditionele samenleving had de waarderationaliteit alles te zeggen gehad en in de moderne samenleving kreeg de doelrationaliteit die rol. De moderne wereld was volgens Weber hierdoor rationeel en irrationeel tegelijk. De wetenschappelijke sectoren gingen zich verabsoluteren waardoor zij autonoom hun doelstellingen konden bewerkstelligen zonder rekenschap te hoeven geven van overkoepelende morele of 7
religieuze waarden. De moderne doelrationaliteit heeft ons veel te bieden maar kan de doeleinden niet zelf kritisch aan bepaalde fundamentele en overkoepelende waarden toetsen. Door de groeiende differentiatie en het pluriformer worden van de moderne cultuur zullen er conflicterende waarden ontstaan. De individuele mens moet zelf het zinloze van het zinvolle en het waardevolle van het waardeloze onderscheiden. De collectiviteit wordt door het individu losgelaten, er ontstaat individualisering. De taak van de wetenschapper zag Weber gelegen in het feit dat deze mensen dienden te wijzen op de onvermijdelijkheid van het moderne waardenpluralisme. Tegenover de toenemende mogelijkheid tot beheersing stond volgens Weber een afnemende mogelijkheid tot het creëren van overkoepelende en legitimerende waarheden. De wetenschap kon volgens Weber deze taak niet overnemen. Karl Mannheim was het daar niet mee eens. Door de autonome functionalisering (doelrationaliteit) werd de substantiële rationaliteit (waarderationaliteit) buitenspel gezet. Mannheim was daarom van mening dat de wetenschappers zelf de waarderationele vragen moesten gaan stellen over o.a. de wenselijkheid van de nagestreefde doelen. Habermas zag niets in deze intelligentia. Hij ging uit van de gehele samenleving omdat elk individu een redelijk wezen is. Mannheim en Habermas probeerden via twee verschillende wegen universele waarden gestalte te geven. De nadruk op 'waardevrije' kennis en het relativisme dat eruit voortvloeit zijn volgens Habermas symptomen van de overheersing van een verengde, 'instrumentele' rationaliteit, die de ratio versmalt tot een vermogen dat uitsluitend competent is voor de dimensie van de middelen, terwijl de dimensie van de doeleinden wordt overgelaten aan de irrationele strijd van wereldbeschouwingen of de eigen logica van de technisch-industriële beschaving. Habermas' emancipatoire sociale wetenschap probeert de tweespalt in de sociologie van Max Weber (de rationaliteit van de wetenschap en de irrationaliteit van het leven) te overwinnen. Deel 2: De verbreding van rationaliteit 5.0. Niklas Luhmann’s systementheorie Luhmann ziet de moderne maatschappij als een sociaal systeem. Zoals er zoveel systemen zijn (machines, organismen en psychologische systemen). Sociale systemen en andere systemen hebben als overeenkomst hun basisstructuur. Deze basisstructuur noemt Luhmann ‘Autopoiesis’. Systemen worden gekarakteriseerd als ‘staying alive’ in een zelfgenoegzijnd, autonoom afzonderlijk proces. In de autopoiesis verwijst het systeem uitsluitend naar zijn zelfgemaakte onderdelen. Dit betekent dat een systeem zichzelf handhaaft doormiddel van een continu proces van reproductie, en daarmee een proces van verandering. Alles moet veranderen zodat alles blijft zoals het is. De autopoiesis van het systeem voert continu de scheiding tussen systeem en omgeving uit, tussen input en output, inside en outside. Luhmann gaat niet uit van een input en een output proces tussen systeem en omgeving maar alleen een proces dat het systeem aangaat zet het systeem in werking. Alleen de herkenning van eigen elementen zorgt voor verbinding en actie (connection-action). De elementen van het sociale systeem bestaan volgens Luhmann uit communicatie. Het sociale systeem is een communicatiesysteem dat de zin(vraag) actualiseert. Zin/betekenis is een verbindingsmogelijkheid. Zin/betekenis dient zich aan in communicatie in overeenstemming en in de verschillen. Sociale systemen zijn zelfvoortbrengende netwerken van communicatie. De maatschappij als systeem (met verschillende typen of betekenis begrenzende communicatie) heeft zichzelf gedifferentieerd in het verloop van de sociale evolutie in verschillende gespecialiseerde subsystemen c.q. doelrationaliteiten (economie, recht, religie en gezondheidszorg). Deze subsystemen zijn ontstaan door het nuttig aanwenden van 8
specifieke codes. Deze codes zijn niets anders dan regels van onderscheiding. Systeem en code zijn strak verbonden. De code is de betekenis waardoor een systeem verschilt van zijn omgeving en zet zijn eigen sector in werking. Het gevolg is dat het systeem alleen nog maar communicatie herkent die met de code te verstaan valt. Andere communicatie wordt gezien als omgeving waar andere subsystemen toe behoren. De code sluit criteria en beslissingen dus uit die niet refereren aan het systeem. Als systemen werken volgens hun specifieke code is het de vraag welke regels gelden. Het systeem ontwikkelt programma’s om dit probleem op te lossen. Vroeger integreerde religie de systemen met waar en juist. Zelfs tijdens de Verlichting stond deze vraag centraal (fout en goed, juist en onjuist,… De demoralisering begon van de codes met de emancipatie van de systeem-structuren en de autonome economische code. Dit proces resulteerde in een grotere vrijheid van de speciale codes en hun specifieke programma maar ook een beperking van de reikwijdte van geldigheid. Eerst eten en dan de moraal zou men kunnen concluderen. Maar het is niet de een na de ander. De communicatie over moraal is continu. Maar het behoort tot een ander universum. De gespecialiseerde subsystemen (doelrationaliteiten) schrijven de morele communicatie aan de omgeving toe. Luhmann interpreteert moraal als een specifieke manier van communicatie die refereert aan in acht nemen of niets aantrekken van,… (goed en slecht) De hele persoon is in het geding, in zoverre de persoon wordt gezien als deelnemer aan communicatie. In acht nemen (regard) of niets aantrekken van (disregard) wordt slechts onder speciale condities erkend. Moraal is als geheel bruikbaar als zulke conditie. Het rijk van de moraal is daarmee empirisch begrensd, maar is niet gedefinieerd als een normatieve alles overstijgende waarde. De subsystemen proberen een moraal en ethiek in hun eigen reproductie te installeren. Normaal gebeurt dit door de ontwikkeling van een systeem-specifieke ethiek zoals ethiek van de wetenschap en de ethiek van de economie. Dit is het gevolg van het moderniseringsproces in het algemeen en het differentiatieproces (wegvallen van begrensende overkoepelende instituties zoals religie) in het bijzonder. Als het systeem zich niet wil openstellen voor de ontkenning of uitbanning van de samenleving (wat uiteindelijk disfunctioneren inhoudt voor het systeem) dan moet het de toewijding, aanmatiging van de code begrenzen, limiteren als de code zonder afbakening denkt te kunnen opereren. Dat is een probleem van de betrokken subsystemen maar ook van de ondergeschikte bedrijven of andere organisaties. De kritiek is hier gericht op de universele aanmatiging van de code die side-effects heeft voor de omgeving van de code. Economische beslissingen werken binnen de economische optiek maar werken niet buiten die economische optiek. De subsystemen hebben een sensor nodig en communicatie over zelf-beheersing. We moeten hier denken aan de communicatieve rationaliteit van Habermas. 6.0. Communicatie rondom regels De moderne samenleving is gerationaliseerd en gedifferentieerd. De radicalisering van differentiëring is segmentering. Dit houdt in dat de subsystemen (doelrationaliteiten bij Weber) niet meer met elkaar in contact staan. Elk systeem heeft zijn eigen regels die alleen binnen dat subsysteem te verstaan zijn. Uiteindelijk verabsoluteren de subsystemen zich tot autonome universele systemen. De economie is daar een goed voorbeeld van. Vraag en aanbod bepaalt wat waarheid is en alleen wat nuttig is is zinvol. De communicatie, in zoverre die nog mogelijk is, komt hierdoor steeds meer onder druk te staan. Duintjer geeft de communicatie echter niet op. De levensbeschouwelijke uiteindelijkheidsoptiek zorgt volgens Duintjer voor communicatie en integratie mits de optiekentheorie in acht wordt genomen en de transcendentie rondom regels (de open dimensie of volgens Luhmann: ‘de omgeving’) verondersteld is. 9
Iedereen kijkt vanuit een bepaalde invalshoek (het formeel object) naar heel de werkelijkheid (het materieel object). Mensen benaderen de werkelijkheid met behulp van een bepaalde optiek. Het materieel object is voor elke optiek hetzelfde. Een optiek verschilt niet door het materieel object maar door het formeel object. Dit laatste leidt tot het onderscheid aspectoptieken en uiteindelijkheidsoptieken. Een aspectoptiek kijkt naar heel de werkelijkheid voor zover die werkelijkheid te maken heeft met... (vraag en aanbod, chemie, politiek,…) Een uiteindelijkheidsoptiek kijkt naar heel de werkelijkheid in zijn geheel. De uiteindelijkheidsoptieken kennen geen beperkingen in het formeel object. De optieken verschillen van elkaar door het formeel object. De optieken hanteren verschillende taalspelen. Een socioloog hanteert andere begrippen en kijkt anders naar de werkelijkheid dan een psycholoog, theoloog of bioloog. Halen we de taalspelen door elkaar dan gaan wij tegen de regels van het formeel object in. Wij leven in een maatschappij waar het constatieve, descriptieve taalgebruik overheerst. Hierdoor komt het dat dit taalspel als model wordt gehanteerd voor andere taalspelen. Metafysisch taalgebruik is dan zinloos omdat het niet voldoet aan het constatieve en descriptieve, wat het wetenschappelijk taalgebruik kenmerkt. Dit is echter niet het geval als je je bedenkt dat levensbeschouwelijk taalgebruik gekenmerkt wordt door performatief, auto-implicatief taalgebruik. Levensbeschouwelijke taal bestaat uit performatieve en auto-implicatieve taal. Het performatieve laat door het spreken een handeling zien. Deze uitspraken moeten we in de eerste plaats niet op waarheid toetsen maar op de situatie waarin deze wordt gebruikt (gelukkig of minder gelukkig). Auto-implicatieve taal drukt een houding, gevoel, beleving uit. Dit is geen constatieve, descriptieve taal zoals in de wetenschap maar een uiting van de diepte van mijn existentie. Als we levensbeschouwelijk communiceren dan moet dat geschieden op een geheel eigen wijze i.t.t. de geheel eigen wijze van de wetenschappelijke aspectoptieken. De één in constatieve, descriptieve taal en de ander in performatieve, auto-implicatieve taal. De één als aspectoptiek en de ander als uiteindelijkheidsoptiek. De verschillende optieken staan niet los van elkaar maar veronderstellen wel een vertaling zodat duidelijk wordt wat er gezegd wordt. Communicatie veronderstelt dan weet hebben van de verschillende taalspelen en de mogelijkheid je eigen taalspel (optiek) te kunnen overstijgen. De optiekentheorie is niet alleen van toepassing op de taaldaden maar ook op de handelingen en kenactiviteiten van de mens. Je spreekt, handelt, denkt en neemt waar vanuit een bepaalde invalshoek (subsysteem). Je kunt niet anders dan een optiek innemen. Als we waarnemen dan selecteren wij. Wat wij selecteren interpreteren en categoriseren wij met behulp van het formeel object van de ingenomen optiek. Door de optiek weten wij wat wij moeten selecteren, interpreteren en categoriseren. Het formeel object van de optiek geeft ons een regelpatroon in handen zodat wij de dingen zien als zo-en-zo. Door de regels die voortkomen uit het formeel object heeft het waarnemen altijd een impliciet positioneel element. Waarnemen is waarnemen van iets áls dit-of-dat. Een regel-geleide praxis bevat dus identificatie en klassificatieregels. Wittgenstein zegt: " Ook al spreken we rechtstreeks van 'ik neem dat waar', we nemen waar met toepassing van begrippen als we dingen waarnemen. We duiden ze dus en zien ze zoals we ze duiden'. Pas als we alternatieve begrippen bij de hand hebben, kunnen we uitdrukkelijk zeggen 'nu zie ik net als...'. Wat en hoe ik waarneem hangt mede af van het conceptuele regelpatroon waarmee ik vertrouwd ben."
10
Een regel voor het correct waarnemen is dat je weet dat je altijd naar hetzelfde materieel object kijkt maar niet altijd dezelfde optiek inneemt (formeel object). Je moet de formele objecten niet door elkaar gooien maar je eerst afvragen welke optiek wordt hier eigenlijk ingenomen. Neem ik eigenlijk wel de goede optiek in als ik zeg 'hier klopt iets niet’'? Regels worden hier opgevat als de richtsnoer voor spreken, handelen, denken en waarnemen. Een complex van onderling samenhangende regels, wordt regelpatroon of referentiekader genoemd. We hanteren ontelbaar veel regels per dag. We kunnen niet zonder regels. Regels binden mensen. Regels maken communicatie mogelijk. Menselijk gedrag wordt geleid door regels. De mens leeft rondom regels. Maar regels blijken een grondeloos vertrouwen te impliceren. Een grondeloos vertrouwen omdat ze uiteindelijk zweven en niet te funderen zijn. De mens kan niet zonder regels leven. Zelfs een ontkenning van deze stelling zou een bevestiging betekenen. Hoe kun je überhaupt mij verstaan als je niet van de regels wilt uitgaan? En als je deze stelling wilt weerleggen dan ontkom je er niet aan een nieuwe regel te formuleren. Al deden we nog zo ons best uiteindelijk kunnen we de regels niet verlaten. We kunnen het soms oneens zijn met een bepaalde regel maar de regel als regel blijft bestaan of wordt vervangen door een betere regel. Het oneens zijn met een regel of zelfs een nieuwe regel formuleren is slechts mogelijk door de open dimensie rondom regels. We gaan nu op zoek naar de verzwegen dimensie die vooraf gaat aan alle regelpatronen en die rondom (De ‘omgeving’ van Luhmann) elk regulatief kader als een omvattende open ruimte in het geding is: De open dimensie rondom regels. We gaan terug-vragen naar 'voorwaarden voor de mogelijkheid van', 'vooronderstellingen' van regel-geleid gedrag, 'componenten' die bij regel-geleid gedrag reeds impliciet in het geding zijn. We gaan terug-vragen naar onszelf, door een stap achter-uit te maken (Duintjer noemt dit transcendentie), in de richting waar wij zelf zitten, 'naar binnen toe'. De bedoelde voorwaarden die wij zelf zijn, liggen in zekere zin vóór alle gevestigde regelpatronen; ten opzichte daarvan vormen zij in zekere zin dus juist 'de voorgrond', die echter pas expliciet kan worden door zelf achterwaarts te treden. Vergelijk een kunstschilder die eerst met zijn neus op het doek bezig is een fijn streepje of figuurtje aan te brengen en vervolgens achteruit treedt; daardoor de plaats die hij innam kan zien als iets wat vóór het schilderij ligt, er de voorgrond van vormt; een wijder gezichtsveld om zich heen ervaart en daarbij de figuur die eerst zijn hele blikveld in beslag nam, nu waarneemt als een minutieus onderdeeltje van een veel wijder verband; dit alles door zelf eerst een stapje achteruit te doen. De uiterste dimensie is zoiets als een lege ruimte of openheid waarin regulatieve kaders kunnen worden uitgezet, uitgespannen, ontworpen, aangeleerd. De open dimensie is geen verzamelplaats van regelpatronen. De open dimensie is geen eindeloze keten van regels. De open dimensie is een onuitputtelijke mogelijkheid. Het is een onuitputtelijke mogelijkheid tot het uitzetten en veranderen van maatgevende kaders. Het onuitputtelijke als mogelijkheid tot mogelijkheden. Elke actuele gedraging en elk werkelijk verschijnsel binnen een kader wordt omringd door een heel veld van mogelijkheden, afgebakend door het maatgevende kader onder leiding waarvan die bepaalde gedraging wordt uitgevoerd en dat bepaalde verschijnsel wordt aangetroffen. Transcendentie is generzijds van die sfeer van mogelijkheden. Transcendentie betekent dan een verkeren in, of contact hebben met de open ruimte vóór, voorbij en rondom alle kaders 11
met mogelijkheden. Het betekent de open dimensie waar kaders met mogelijkheden ontworpen, uitgevouwen, ingevoerd, in stand gehouden en losgelaten kúnnen worden, maar die zelf met geen enkel kader samenvalt, zich daarin niet uitput. Transcendentie als mogelijkheid tot mogelijkheden, de onuitputtelijke mogelijkheid tot het creatieve ontwerpen, in stand houden en loslaten van maatgevende kaders als velden van mogelijkheden, waarvan dan sommige als werkelijkheden worden aangetroffen of uitgevoerd. Transcendentie als in een werveling uitgetild worden voorbij de ons vertrouwde orde van mogelijkheden naar een dimensie die dááraan voorafgaat. De immense wijdte van ons aller onuitputtelijke zelf kan slechts ervaren worden waar tegelijk ons ego-bewustzijn verdampt tot een nietig puntje. Voor dat onmetelijke zelf is hierbij geen sprake van verruiming, maar veeleer van een loslaten van aangenomen begrenzingen. Duintjer denkt in dit laatste geval aan Yoga, meditatie of Tai Chi. De open dimensie betreft dus de onuitputtelijke bron van alle creativiteit, met name voor zover die creativiteit niet slechts betrekking heeft op het produceren van nieuwe dingen binnen een reeds gevestigd kader van mogelijkheden, maar radicaal op het ontvouwen van maatgevende kaders zelf, 'scheppen' in de zin van 'putten uit de onuitputtelijke bron'. Transcendentie betekent hier een verkeren in of contact hebben met de open dimensie die "is" vóór, voorbij en rondom alle kaders met mogelijkheden. De term transcendentie slaat enerzijds op een bewustwording, de verbinding met een alomvattende dimensie, terwijl anderzijds die dimensie zelf het karakter heeft van transcendentie. Bewustwording betekent een achterwaarts treden uit de gevestigde kaders voor onze gebruikelijke wijzen van ervaren, spreken en handelen tot voor de ingang van die kaders, naar een omvattende dimensie waar zulke kaders ontworpen, aangeleerd en binnengetreden kunnen worden. Achterwaart: Zowel in contrast met de vóórwaartse gerichtheid op verschijnselen binnen een kader, alsook ter aanduiding van de richting naar onszelf toe, die ons door zo'n kader laten leiden; en wel zó dat onderwijl het zicht behouden kan blijven op wat zich binnenskaders afspeelt. In die omvattende dimensie zelf, vóór alle kaders, zijn natuurlijk alle richtingen relevant. Indien hier gesproken wordt van een 'achterwaarts treden uit onze gevestigde kaders' is daarmee geen definitief buitentreden bedoeld, maar een verlegging van ons zwaartepunt naar de ingang van die kaders. In ieder geval niet iets wat dan duurzaam in plaats zou komen van een functioneren binnen intersubjectief gedeelde kaders. Een buiten alle kaders treden wordt hoogstens ervaren bij wijze van tijdelijke ontheffing. Je kunt wel leren daar mee in contact te blijven, zodat het motiverende achtergrond en inspirerende krachtbron kan worden voor ons gedrag binnen kaders. Dit is mogelijk omdat het hier niet gaat om een concurrerende andere wereld maar om de onuitputtelijke dimensie van waaruit alle werelden, realiteitsniveaus of kaders binnengetreden kunnen worden. Bij die bewustwording, dus bij de overgang naar die omvattende dimensie, blijkt voorts dat wij zelf altijd al in die dimensie verkeren. Het zal er veeleer om gaan te leren met deze dimensie contact te krijgen en dan van daaruit te verkeren in de enige wereld zonder van die wereld te zijn. Optimaal voor ons gewone leven binnen kaders is het om je uitgangspunt te hebben net voor de ingang van zo'n kader-en daardoor is die stap achterwaarts vereist- en dat, verbonden blijvend met die achtergrond, je voorwaarts te richten op wat je binnen zo'n kader per situatie ontmoet en te doen krijgt. 7.0. Verbreding van de rationaliteit Het rationaliserings- en differentiatieproces zet de solidariteit op het spel. De communicatie lijkt namelijk onmogelijk tussen de autonome subsystemen (optieken). Maar de 12
optiekentheorie maakt de communicatie tussen subsystemen mogelijk door deze systemen in taalspel te onderscheiden. De aspectoptieken hanteren een wetenschappelijk taalspel en de uiteindelijkheidsoptiek hanteert een levensbeschouwelijk taalspel. De verhouding tussen economie (aspectoptiek) en ethiek/theologie (levensbeschouwelijke uiteindelijkheidsoptiek) wordt hiermee ook duidelijker. De levensbeschouwelijke uiteindelijkheidsoptiek zorgt voor de communicatie en integratie van de verschillende aspectoptieken. Maar de theorie is eenvoudiger dan de praktijk. Thom Geurts gaat in zijn boek “Leren van zin” uit van de moderniseringshypothese van H. van der Loo en W. van Reijen. Levensbeschouwing en ethiek hebben twee functies. 1. Een integrerende functie: De verabsoluteerde autonome subsystemen worden geïntegreerd waardoor het maatschappelijke systeem wordt gehumaniseerd. 2. Een kritische functie: Desoriënterende, segmenterende ervaringen worden kritisch als onzin binnen de horizon van uiteindelijke zin geplaatst. De mens is een vrij transcenderend wezen dat gericht is op uiteindelijke zin. Hierdoor kan hij afstand nemen van een feitelijke situatie om een mogelijke situatie te denken. Je kunt alleen maar kritisch iets als onzin bestempelen als je intuïtief impliciet besef van samenhang en integratie hebt. Volgens Geurts staan de integrerende en kritische functie van levenbeschouwing en ethiek door het differentiatie- en segmentatieproces onder druk. Maar hij constateert ook grote rationaliseringsachterstanden op het terrein van levensbeschouwing en ethiek: a. Levensbeschouwelijke groeperingen hebben een achterstand op het terrein van de argumenterende communicatie. Levensvisies moeten bijv. niet de waarheid monopoliseren maar een dialoog aangaan met andere levensvisies als gelijken. b. De achterstand met betrekking tot het hanteren van de levensbeschouwelijke systemen van de werkelijkheid. Mensen gooien de verschillende werkelijkheidsbenaderingen (aspectoptieken/uiteindelijkheidsoptieken) door elkaar waardoor levensbeschouwelijke uitspraken niet begrepen worden omdat ze bijv. strijdig zijn met het natuurwetenschappelijke subsysteem. c. De achterstand met betrekking tot de verhouding van de levensbeschouwelijke benadering van de werkelijkheid en de andere sectoren. Door de rijkdom en de plaats te kennen van de verschillende benaderingen van de werkelijkheid wordt ieder (sub-)systeem op zijn waarde geschat. Het economische subsysteem dat zich in de moderne samenleving heeft verabsoluteerd als nieuw integrerend systeem kan het humaniteitsbeginsel niet inbrengen. De levensbeschouwelijke benadering van de werkelijkheid, die op zin en samenhang is gericht, moet hiervoor de mogelijkheid krijgen. Weber constateert dat de wereld is onttoverd. We kunnen hier niet voor kiezen want niemand kan aan de ‘stalen kooi’ ontsnappen. Het project van Weber was onvoltooid. Hij was een cynicus die ook geen oplossing zag voor het moderniseringsproces. Er was volgens hem geen bemiddeling mogelijk tussen de doelrationaliteit en de waarderationaliteit. Hij liet de wereld uit elkaar klappen. Rationalisering van de werkelijkheid, moderniteit als reconstructie van de spanning tussen feit en waarde. Weber gaat niet uit van een synthese of een eenheidsidee. Hij gaat niet uit van een teleologie. In de teleologiën ben je gevangen in het lezen van de geschiedenis. Bij Weber zijn er vele doelrationaliteiten (sectoren) die zich niet mogen blind staren op een doel. Als wetenschapper spreekt men zich ook niet uit over het leven maar 13
schetst men slechts de werkelijkheid. Rationaliteit is beperkt tot het verbinden van de stappen in relatie tot het doel. Het doel zelf wordt niet verantwoord. Habermas zag het allemaal niet zo demonisch als Weber. Hij zocht naar oplossingen voor een reconstructie opdat de doelrationaliteit en de waarderationaliteit op elkaar betrokken zou worden. Een politieke consensus, bureaucratie moet samen kunnen met waarden. Dit moet echter niet gezien worden als een restauratie van de religie (als troost) maar als een communicatieve rationaliteit. Zolang de rationaliseringsachterstanden niet zijn ingehaald verliest levensbeschouwing en ethiek hun twee functies waardoor de problemen van de moderne samenleving blijven bestaan. De integratieve en kritische functie krijgt geen kans in de moderne tijd omdat het buiten de rationaliteitsvorm valt die de wetenschap hanteert. Habermas onderscheidt drie rationaliteitsvormen: 1. De instrumentele rationaliteit: mensen staan tegenover de dingen. De mens wil begrijpen en beheersen. 2. De strategische rationaliteit: Mensen zijn gericht op andere mensen met het oog op functionaliteit. Mensen zijn niet direct zelf van belang. De ene mens behandelt de ander als object. 3. De communicatieve rationaliteit: Een intersubjectieve relatie tussen mensen. Iedereen wordt gezien als gelijkwaardig. Gedeelde argumenten en niet macht of gezag bepaald een oordeel of besluit. Het wederzijds verstaan is een doel op zich. Habermas geeft de voorkeur aan de communicatieve rationaliteit. Maar de werkelijkheid van de moderne samenleving is anders. Door de wetenschap is de instrumentele en strategische rationaliteit het maatschappelijk en persoonlijk leven gaan beheersen. De Verlichting had als doel de mens uit de traditionele onmondigheid te bevrijden. De mens moest durven te denken. De wetenschap slaagde er in zich van de religieuze vooronderstellingen en dogma=s te ontdoen. Maar deze wetenschappelijke benadering heeft geleidt tot een nieuw probleem. De wereld is >onttoverd= van zijn traditionele zingevingssystemen. De legitimatie van de diverse waarden en normen is zoek want ze hebben geen universele aanspraken meer. De waarden en normen van de moderne tijd zijn vervaagd en gebaseerd op nuttigheid. Goed is wat werkt. De doelrationaliteit zuigt volgens Weber op die manier de zin uit het leven. Jürgen Habermas formuleerde een oplossing voor dit probleem: de verbreding van de gehalveerde doelrationaliteit met de communicatieve rationaliteit. De Verlichting heeft volgens Habermas een groeiende economische en technologische welvaart opgeleverd maar we zijn wel de >waarderationaliteit= uit het oog verloren. De ethische vraag wordt nauwelijks nog gesteld. De doelrationaliteit geeft richting aan het leven. Deze ontwikkeling was voor Weber onoverkomelijk maar Habermas wil iets tegen deze >gehalveerde rede= doen. De Verlichting had naast de doelrationele idealen ook waarderationele idealen als emancipatie en humaniseren van de samenleving. Habermas wil deze idealen als nog bereiken door het communicatief handelen. Door de differentiatie is het nodig ons handelen op elkaar af te stemmen. We zien echter dat ons handelen voornamelijk doelgericht is zonder oog te hebben voor de menselijke kant. Het gaat zelfs zo ver dat we bij het kopen van een product niet eens meer met mensen te maken hoeven hebben door o.a. internet en de pinpas. Het handelen kan ook door macht opgelegd worden. Maar als wij een humane samenleving voorstaan dan kunnen geld en macht geen goede integrerende functie vervullen. Het communicatieve handelen is het handelen in 14
overeenstemming, het handelen dat een rationele fundering verlangt. Een rationele fundering die waar, juist en waarachtig is. Verdere voorwaarden zijn dat de communicatie zonder handelingsdruk verloopt en dat er geen machtsverschillen zijn. Habermas heeft een samenleving voor ogen waar iedereen in gelijkheid een plaats krijgt in de menings- en besluitvorming. Een ideale samenleving waar het instrumentele handelen slechts een plaats heeft om in de basisbehoeften te voorzien maar waar het collectieve handelen centraal staat. Habermas wou niet alleen de wetenschappelijke maar ook de humaniserende idealen van de Verlichting realiseren. Hiermee hield hij het moderniseringsproces in leven zonder weemoedig terug te verlangen naar de traditionele samenleving. Hij biedt een alternatief voor de >gehalveerde= doelrationaliteit zonder de hele moderne samenleving af te schaffen. Hiermee doet hij het Verlichtingsdenken recht. De Verlichting heeft namelijk de pretentie de levensbeschouwelijke begeleider te zijn van het moderniseringsproces. In de Verlichting wint het vrije en redelijke inzicht het van de vooroordelen van de traditie, zodat het gehele denken en leven kan worden geordend volgens de rede. Het gaat de Verlichting om humaniteit. De Verlichting kenmerkt zich juist door het streven de moderne mens te willen emanciperen en de moderne samenleving te humaniseren. Maar de dominerende wetenschappelijke sector staat dit in de weg. Een oplossing ziet Habermas in de verbreding van de rationaliteit. Rationaliteit moet niet alleen verstaan worden als instrumenteel maar ook als communicatie en intersubjectiviteit. Als er geen balans is tussen doelrationaliteit en waarderationaliteit komt de humaniteit steeds meer onder druk te staan. De Verlichting heeft een groeiende economische en technologische welvaart opgeleverd maar we zijn wel de >waarderationaliteit= uit het oog verloren. De Verlichting had naast de doelrationele idealen ook waarderationele idealen als emancipatie en humaniseren van de samenleving. Maar als wij een humane samenleving voorstaan dan kunnen geld en macht geen goede integrerende functie vervullen. Het communicatieve handelen moet deze functie gaan vervullen. Het communicatieve handelen is het handelen in overeenstemming met het handelen dat een rationele fundering verlangt. Een rationele fundering die waar, juist en waarachtig is. Verdere voorwaarden zijn dat de communicatie zonder handelingsdruk verloopt en dat er geen machtsverschillen zijn. Iedereen krijgt in gelijkheid een plaats in de meningsen besluitvorming. Het instrumentele handelen heeft slechts de taak om in de basisbehoeften te voorzien maar het collectieve handelen moet centraal staan. Het heilige is wat de wetenschap met rust moet laten omdat het niet gekend maar gevoeld wordt. Het biedt de mens betoverde plekken in een onttoverde wereld. Literatuur: 1. Dallmann Hans-Ulrich, Niklas Luhmann’s systems theory as a challenge for ethics uit Ethical theory and moral practice, an international forum, Kluwer Academic Publishers, 1998 2. Duintjer O. D., Rondom Regels, Wijsgerige gedachten omtrent regel-geleid gedrag, Meppel, Boom, 1985 3. Geurts Thom, Leren van Zin, Damon, 1997 4. Lemaire Ton, Over waarde van kulturen, Een inleiding in de kultuurfilosofie, Ambo, blz. 144 - 152 5. Van der Loo en Van Reijen, Paradoxen van Modernisering, een sociaal-wetenschappelijke benadering, dick coutinho, muiderberg, blz. 118 – 159, 1993 6. Weber Max, Wissenschaft als Beruf
15
Drs. J.L.C. Marechal
16