Drs. J.L.C. Marechal
Sigmund Freud 1.0. Psychoanalyse De Oostenrijkse neuroloog en psychiater Sigmund Freud werd in 1856 in Freiberg (Tsjechoslowakije) geboren, maar verhuisde al op vierjarige leeftijd naar Wenen. Daar bezocht hij het gymnasium en studeerde hij medicijnen. Hij specialiseerde zich in de neurologie. Hij trouwde en kreeg drie zoons en drie dochters. Als psychiater en psychoanalyticus werd hij eerst fel aangevochten, maar later kreeg hij wereldfaam. Na de inval van Nazi-Duitsland in Oostenrijk week hij in 1938 uit naar Engeland. Daar stierf hij in 1939 aan kanker. Freud was geruime tijd medewerker van de arts Josef Breuer, de grondlegger van de zgn. dieptepsychologie. In de dieptepsychologie gaat men ervan uit dat de mens een dubbele persoonlijkheid heeft, een bewuste en een onbewuste. Aanvankelijk ging men ervan uit dat dit alleen voor patiĂŤnten gold. Maar Freud was er spoedig van overtuigd dat iedereen zo'n dubbele persoonlijkheid is. Aan de ene kant is de mens dus een bewust levende persoon. Hij heeft zijn bewustzijn, hij is nuchter en verstandig en hij reageert rationeel op de dingen om hem heen. Freud noemt die kant van de mens het ICH (het realiteitsprincipe). Er is echter een andere kant van de mens, en dat is zijn onbewuste. Diep in de mens leven verborgen verlangens, angsten en behoeften. Driften, noemt Freud ze. De belangrijkste zijn volgens hem de levensdriften (de drift tot zelfbehoud en de seksuele drift) en de doodsdrift. Die driften vormen de motor van de mens, zij sturen zijn handelen. Freud noemt die onbewuste kant van de mens het ES (het lustprincipe). Dat ES streeft er naar bevredigd te worden. Maar dat kan in de meeste gevallen niet. Want de mens heeft nog een derde component: zijn geweten. Er is een moraal die hem verbiedt naar zijn driften te leven, die hem dwingt zich te beheersen en volgens de normen van de maatschappij te leven. Dat geweten, die moraal wordt hem in zijn jonge jaren van buitenaf opgelegd, maar hij neemt ze gaandeweg over en ze worden een deel van hem. Die derde component noemt Freud het UEBER-ICH (het moraliteitsprincipe). Het ICH volgt meestal de voorschriften van het UEBER-ICH en blokkeert dus het ES, de onbewuste driften. Die willen bevredigd worden en zoeken dus een uitweg. Zo kan bijvoorbeeld sport een uitlaatklep zijn voor de agressieve driften en kunnen in dansen seksuele gevoelens naar buiten komen. Maar als die uitweg niet gevonden wordt kunnen in de menselijke geest spanningen optreden, die kunnen leiden tot neurotisch gedrag en tot psychische problemen. Die problemen kun je opvangen door in het onbewuste te zoeken naar die verdrongen driften, en de behoeften en verlangens (en angsten!) tot bewustzijn te brengen. Dan worden ze namelijk hanteerbaar en kun je er in veel gevallen iets mee of tegen doen. Een belangrijke toegang tot het onbewuste is de droom. Daarin komen de driften in symbolen naar boven. Als je nu weet waar de symbolen voor staan, kun je de droom duiden en zo het onbewuste aan het licht brengen. In de psychoanalyse wordt de patiĂŤnt dan ook uitgenodigd vrijelijk over zijn dromen en associaties te vertellen. Ze maken duidelijk wat diep in hem leeft. Aanvankelijk werd Freuds theorie fel bestreden. Men vond zijn stellingen over de mens als driftwezen en over de rol van de seksualiteit stuitend. Maar gaandeweg kreeg hij respons. Zijn theorie is gemeengoed in de psychologie en psychiatrie."
2.0. Athe誰sme Sigmund Freud (1856-1939) wijst op drie zware 'slagen' die door de wetenschap zijn toegebracht aan wat hij noemt het 'menselijke narcisme'. Drie wetenschappelijke vondsten brachten een zware crisis mee voor het godsgeloof: op de eerste plaats de ontdekking dat de aarde een satelliet is van de zon. Door de theorie van Galileo Galilei (1564-1664) verloor de mens de illusie dat zijn planeet het centrum van de kosmos was. De tweede wetenschappelijke ontdekking was het evolutionisme van Charles Darwin (1809-1882), waarbij de mens zijn autonome en superieure status ten opzichte van de dierenwereld verloor. Freud zelf leidde de laatste en zwaarste crisis in door aan te tonen dat de mens niet eens meester is in zijn eigen huis: de mens wordt bepaald door onbewuste factoren zoals: de libido, de hang naar lust, de vrees voor onlust, het verlangen naar macht en de angst voor machteloosheid. De mens, aldus Freud, zegt niet wat hij denkt te zeggen, doet niet wat hij denkt te doen en is niet wie hij denkt te zijn. Het bewustzijn (denken en kennen) van de mens is niets anders dan de illusie van wat werkelijkheid echt is: produktie van on(der)bewustzijn.
3.0. De vaderfiguur in de theorie van Freud Volgens Freud bestaat de persoonlijkheid uit drie aspecten. Het Es is het onbewuste, de driften; het Ich is het voorbewuste en bewuste die de driften reguleren en sublimeren en het über ich is het onbewuste en voorbewuste dat zich uit het ego ontwikkelt en te beschouwen valt als het geweten. Het bewustzijn is niet zonder meer meester in eigen huis: het zwaartepunt van de mens ligt in het Es. Het Ich is slechts in schijn autonoom. Freud wil hier verandering in brengen. Freud vat het psychisch apparaat op als een gesloten energetisch systeem waarin de wet van het 'behoud van energie' geldt. Door de driften is er energie die gesublimeerd moet worden opdat deze energie behouden blijft. De cultuurgeschiedenis is in Freuds ogen de geschiedenis van de onderdrukking en transformatie van 's mensen grondverlangen. Alles wat de mens aan cultuur tot stand gebracht heeft is onttrokken aan zijn driftbevrediging. Freud zegt dat aan het begin van de menswording een vadermoord plaatsgevonden heeft. De vadermoord en het ambivalente schuldgevoel zijn bepalend voor de hele cultuurgeschiedenis. Freuds theorie hoort bij de evolutionisten thuis. De sleutel tot zowel individu als cultuur in de burgerlijke maatschappij is de infantiele situatie van het begin die in de moderne cultuur doorwerkt. Freuds evolutionisme en positivisme blijkt ook uit de waarde die hij toekent aan de wetenschap en uit zijn kritiek op de religie. De cultuur probeert de mens te troosten met de illusie van de godsdienst. (Verering van de vader).....infantiele behoeften. Freud wil af van de illusie en mensen opvoeden tot realisme met een rationele rechtvaardiging voor cultuur. De wetenschap dwingt de mens volwassen te worden (Comte). Het onbehagen in de cultuur berust op de opoffering die we doen voor die cultuur: de mens moet de natuur (libido) en de cultuur uithouden. De cultuur eist niet alleen een beperking en sublimatie van de Eros, maar ook van de Thanatos, de doodsdrift. De agressie wordt naar binnen gericht, het wordt een über ich, een geweten, een groeiend schuldbesef. Dit is de prijs voor de vooruitgang (oerschuld door de vadermoord; Oidipous-complex). De psychoanalyse wil bijdragen tot de Verlichting en de mondigheid van de moderne mens, concreet door hem te helpen zijn infantiele neigingen te overwinnen. De mens is namelijk heel zijn leven bezig volwassen te worden maar dreigt ten prooi te vallen aan de verlokkingen van de jeugd, aarzelend tussen progressie en regressie. Freud zegt ons volwassen te worden. Freuds opvoeding tot realisme helpt het individu de druk van de cultuur rationeel te rechtvaardigen en zich aldus te verzoenen met zijn situatie van een wezen dat tegelijk in de natuur en toch daarbuiten staat. Zijn individuele therapieën zijn bedoeld om die individuen te helpen die de druk van de cultuur (de socialisatie, de enculturatie) niet evenwichtig hebben kunnen verwerken. Ook Freuds leer blijkt betrokken te zijn op het proces van rationalisering dat de burgerlijke maatschappij aan zichzelf voltrekt; de psychoanalyse veronderstelt zelf de rationalisering van het leven maar tracht tevens haar te voltooien en de kwalijke nevengevolgen van haar uitwerking te genezen. Hoe in een onttoverde natuur te leren leven met een onttoverd ik, dat schijnt de kern van Freuds vraagstelling te zijn. Volwassenzijn, realistisch zijn, zo min mogelijk ongelukkig zijn in een wereld die door de wetenschappen is geontmytologiseerd is de moeilijke opgave voor de modern-westerse mens.
Carl Gustav Jung 1.0. Het leven van Jung Carl Gustav Jung is in 1875 geboren in het Zwitserse Kesswil als enige zoon van een reformatorische predikant. Al in zijn kinderjaren komen twee basistrekken van zijn karakter naar voren: een intensieve drang om de wereld buiten en vooral ook binnen hemzelf te begrijpen, in een breder kader plaatsen, en daarnaast om deze kennis een stevig fundament te geven in de realiteit. “Je moet niet geloven, maar weten�, zou hij later tegen zijn aan het geloof twijfelende vader zeggen. Hij gaat als medisch student psychiatrie studeren. Hij ontmoet daar Freud. De relatie Jung-Freud moet overigens niet zozeer beschouwd worden als die tussen leermeester en leerling, maar eerder als een contact tussen twee wetenschappers, geboeid door eenzelfde fenomeen: de werking van de psyche. Er is echter een verschil in inzicht tussen die twee. Bijvoorbeeld over de rol van seksualiteit, die Freud als voornaamste drijfveer van het menselijk handelen ziet en Jung als een drijfveer naast bijvoorbeeld machtsdrift of het instinct tot zelfbehoud. Een ander voorbeeld is de religie, door Jung beschouwd als uiting van een fundamenteel geestelijk streven, door Freud daarentegen ondergebracht bij occultisme. Publicatie van Jungs Wandlungen und Symbole der Libido in 1912, waarin hij het incestmotief beschrijft als het verlangen naar psychische wedergeboorte, in tegenstelling tot Freuds opvatting van incest als oedipale seksuele begeerte naar de moeder, vormt voor Freud de aanleiding de relatie te verbreken. Zijn contact met Freud en zijn
persoonlijke crisis in 1913 vormen breukpunten. In het buitenland, met name in Amerika en Engeland, bestaat er al vroeg veel meer waardering voor zijn werk dan in zijn eigen land; hij ontvangt eredoctoraten van onder meer Harvard en Oxford. In Zwitserland moet Jung tot 1935 wachten op een professoraat. In 1961 overlijdt hij, bijna zesentachtig jaar oud. 2.0. Het collectief bewustzijn en het vadercomplex Het bestaan van een onbewuste in de zin van Freud wordt volledig door Jung aanvaard, zij het dat volgens Jungs principe der tegenstellingen zo’n onbewuste niet alleen maar gedacht kan worden als gevolg van verdringing van voor het ik ongewenste of onverdraaglijke ervaringen, gedachten of wensen. Het onbewuste in de ruimere zin die Jung eraan geeft is eerder een fundamentele gegevenheid als tegenhanger van het bewustzijn. Overigens ontkent Jung geenszins Freuds vondst inzake de verdringing van onverenigbare inhouden door het bewuste ik naar het onbewuste, en het belang om zulke inhouden bewust te maken en te integreren. Het is Jung, die als eerste geheel of gedeeltelijk uit het bewustzijn geweerde psychische inhouden, namelijk emotioneel geladen gedachten en beelden, de naam geeft van complexen. Zo noemt hij gedachten, gevoelens en voorstellingen die betrekking hebben op de moeder of de vader, het moeder- dan wel vadercomplex. Afhankelijk van de hoeveelheid energie (libido) die erin geïnvesteerd of erdoor geabsorbeerd is, gedraagt het complex zich in de psyche relatief zelfstandig, als een soort deelpersoonlijkheid. Het kan in belangrijke mate storen en onverklaarbare ontstemmingen en werkstoornissen. De woordassociatietest van Jung, die al tot stand kwam voor zijn samenwerking met Freud, staat model voor de wijze waarop in een experimentele opzet de invloed van complexen kan worden aangetoond. Het denkbeeld van het complex vormt ook de brug tot een beter begrip van het collectief bewuste. Ervaring met en observatie van neurotische, maar vooral ook psychotische patiënten, leert Jung dat het verdrongene, zodra het doorbreekt in het bewustzijn (bijvoorbeeld tijdens een psychose) en ook zodra het ‘spreekt’ in dromen en imaginaties, vaak een bizarre, demonische kleuring krijgt. Het complex is dan ‘gecompleteerd’ door mythisch-magische motieven met een sterk emotionele en soms religieuze lading. Het verdrongene trekt als het ware verwante mythologische motieven en inhouden aan, waarvan de patiënt zelf nog nooit gehoord heeft en waarvan hij redelijkerwijs niet op de hoogte kan zijn. Bij nadere studie blijken meestal teruggevonden te kunnen worden in sprookjes, mythen, kunst en verrassend genoeg ook vaak bij ver verwijderde culturen en volkeren. Jung neemt daarom aan dat dit soort themata afkomstig zijn van een bij alle mensen aanwezig overerfbaar collectief onbewuste. Dit vormt als het ware een grondplan voor het emotionele beleven van een mens, voor zijn waardering van zijn omgeving, voor zijn rituelen en zijn conflicten. Steeds terugkerende motieven van het collectief onbewuste noemt Jung archetypen. Deze zouden een nauwe verwantschap hebben met instincten en ‘inborn patterns of behaviour’. Archetypen zijn geen beelden, geen bepaalde ideeën of herinneringen, maar potenties, mogelijkheden van reageren, die alleen onder geschikte omstandigheden werkzaam worden. Het archetypen zelf kan niet gekend worden, alleen de meestal visuele en emotionele geladen uitingen ervan. Vanuit Jungs begrip van de psyche is het begrijpelijk dat bij de man met zijn bewust mannelijke houding, zijn mannelijk denken en voelen het tegendeel een belangrijke plaats inneemt, niet als een verdrongen minderwaardig complex, maar als een altijd aanwezige archetypische gestalte, anima (letterlijk ziel) genaamd. Als Oervrouwelijke gedaante duikt ze op in dromen en andere producten van de psyche. Ze vormt de basis voor verliefdheid, liefde en samengaan van man en vrouw. Hetzelfde geldt, omgekeerd, voor de animus bij de vrouw. Ook het bewuste idee (zelfbeeld) dat wij van onszelf hebben kan worden aangevuld of zelfs tenietgedaan door een dieper liggend archetypisch zelfbeeld. Deze laatste situatie kan zich voordoen
nadat het ik in het reine is gekomen met zijn schaduwkanten, een vaste relatie heeft, en niet langer zo sterk hoeft te steunen op zijn persona om zijn plaats in de maatschappij te handhaven. In deze ogenschijnlijk statische toestand, zo aan het begin van de tweede levenshelft, komt een hernieuwde impuls tot groei naar voren. Deze is niet langer gericht op de buitenwereld en de positie van het ik daarin, maar op een innerlijke wereld met het archetypische zelf als kern. Hierin moet het doel van het eigen bestaan ervaren worden. Dit wordt door Jung als een zelfstandig proces beschouwd, individuatie genaamd.