Godsdienstsociologie

Page 1

Godsdienstsociologie Drs. J.L.C. Marechal


Consumptiestijlen en waardenoriëntaties: een typologische reconstructie P. Ester en L. Halman 1. Een beknopte samenvatting van het artikel aan de hand van a t/m. g a. De centrale vraag van dit artikel: Corresponderen de verschillende consumptiestijlen met de verschillende waardenoriëntaties van consumenten? b. De inkadering/theorie achter de vraag: In de sociologie gaat men er algemeen van uit dat er na de tweede wereldoorlog meer geconsumeerd wordt. De moderne verzorgingsstaat kenmerkt zich volgens sommige theorieën door een consumentistisch ethos. De moderne mens consumeert overvloedig en gedachteloos artikelen, menselijke relaties, ideeën en theorieën om de kortstondige individuele behoeften te bevredigen. Er wordt verondersteld dat dit o.a. komt door de opkomst van de middenklasse, de emancipatie, de individualisering, de pluralisering en het wegvallen van het godsdienstige referentiekader. Deze sociale en culturele ontwikkelingen zouden gepaard gaan met leefstijldifferentiaties. Deze vooronderstellingen wil men in dit artikel onderzoeken aan de hand van empirische gegevens. De auteurs hanteren hiervoor twee dimensies met vier typologische consumptiestijlen: Er zijn twee dimensies: De eerste dimensie: betreft de wijze van budgetvoering, die kan variëren van impulsief tot gedisciplineerd. De wijze waarop personen met hun besteedbare budget omgaan. De tweede dimensie: betreft de wijze van aankoopgedrag, die kan variëren van modieus tot niet-modieus. De kenmerken van de consumptiegoederen die met dit budget worden aangeschaft. Combinatie van deze twee dimensies leidt tot vier consumptiestijlen: a. Impulsieve budgetvoering en modieus aankoopgedrag (hedonistische consumptiestijlen): Hier en nu impulsief aanschaffen los van de budgettaire mogelijkheden daarvoor. De goederen die men aanschaft dienen primair recht te doen aan de behoefte aan een expressieve leefstijl waarbij sociale distinctie voorop staat. b. Een gedisciplineerde budgetvoering en niet-modieus aankoopgedrag (burgerlijke consumptiestijlen): De burger is planmatig en berekenend ingesteld. Het geld wordt niet over de balk gegooid. c. Impulsief niet-modieuze consumptiestijl (arbeidersmilieu/avontuurlijk): Deze mensen zijn niet gedisciplineerd in hun bestedingspatroon maar besteden hun geld niet zoals de hedonisten aan modieuze goederen. d. Een gedisciplineerde budgetvoering en modieus aankoopgedrag (behoedzame trendvolgers): Modebewust en geldbewust. Modieus aankoopgedrag maar niet ten koste van de budgettaire mogelijkheden.


c. Op basis van de theorie wordt de volgende hypothesen verondersteld: De generaliseringshypothese: Als mensen een hedonistische consumptiestijl hebben dan nemen ze ook andere waardendomeinen in, die lijn recht tegenover de burgerlijke consumptiestijl staat. d. Termen operationaliseren: De twee dimensies zijn geoperationaliseerd door middel van een tweetal schalen die gerapporteerd gedrag op beide dimensies meten. De eerste schaal meet hoe consumenten hun geld besteden, de tweede schaal meet waaraan zij dit uitgeven. Budgetvoering is geoperationaliseerd door items als ‘ik laat de uitgaven meestal maar op me afkomen; ik kijk niet vooruit’ en ‘meestal houd ik goed bij waaraan ik geld heb uitgegeven’. Aankoopgedrag is geoperationaliseerd door items als ‘ik ben iemand die zodra er een nieuw product in de winkels ligt, dat ook graag wil kopen’ en ‘ik koop bijna nooit dingen die “in” zijn’. e. Gegevens analyseren: De empirische analyses die ter beantwoording van de vraagstelling van dit artikel zijn verricht, zijn gebaseerd op survey-data die in het kader van het SOCON-project verzameld zijn. SOCON staat voor Sociaal-Culturele Ontwikkelingen in Nederland en is een samenwerkingsproject tussen de sociale faculteiten van de KUN en de KUB. De consumptiestijlen en waardenoriëntaties worden geanalyseerd aan de hand van een typologische reconstructie (de vier consumptiestijlen) op basis van de twee dimensies. Er wordt onderzocht aan de hand van sociaal-demografische achtergrondvariabelen en een aantal attitudeschalen welke kenmerken degenen met min of meer extreme scores op beide dimensies op de overige waardenoriëntaties hebben. De visuele presentatie van de resultaten van de singuliere waardendecompositie laat duidelijk zien dat de consumententypen uiteenlopende posities in een tweedimensionele ruimte innemen. We zien de volgende tegenstellingen: De burgerlijke consumptiestijl: 1. Past zich aan de samenleving aan 2. Niet modern 3. Waarderen familiale burgerlijkheid 4. Autoritair 5. Arbeid is een plicht 6. Lokaal gericht 7. Het huwelijk is onmisbaar

De hedonistische consumptiestijl: 1. Voorstander individuele vrijheden 2. Consumeren als sociale distinctie (aanzien) 3. Waarderen de burgerlijke waarden niet

Niet modieus, weinig gedisciplineerd consumptiepatroon 1. Individualiteit is belangrijk 2. Milieu offers brengen

Behoedzaam de trend volgen 1. Vooruitkomen in het leven 2. Een goede financiële positie hebben 3. Sociale zekerheid is van groot belang 4. In het werk zoeken ze comfort en beloning 5. Positief t.o.v. de eigen kleine groep minder t.o.v. het collectief als de samenleving 6. Economisch bewust en modebewust


f. Conclusies: De centrale vraag kan empirisch bevestigd worden. De burgerlijke consumptiestijl correspondeert met een heel pakket burgerlijke waarden. Deze burgerlijke consumptiestijl manifesteert zich voornamelijk bij de middelbare leeftijdsgroepen, die gehuwd zijn en kinderen hebben. Het hedonisme beperkt zich tot de jeugdfase. Op het moment dat er kinderen komen is er van ongedisciplineerde of impulsieve uitgaven aan modieuze zaken veel minder sprake. Levensfase is voor het consumptiepatroon van essentieel belang. Aandacht voor leefstijldifferentiaties is onontbeerlijk, met name om de meer subtiele expressieve en distinctieve aspecten van consumptiestijlen te determineren. g. Evaluatie van onderzoek en onderzoekgegevens: “Een meer adequaat antwoord op de centrale vraag vereist evenwel een longitudinaal onderzoeksontwerp. Of daarmee ook gezegd is dat er sprake is van een consumentistisch ethos, kunnen we echter noch beamen, noch ontkennen. Daartoe zijn de nu voorhanden indicatoren niet toereikend, hoewel de relaties die de hedonistische consumptiestijl met de acceptatie van alternatieve samenlevingsvormen heeft daar wellicht indicatief voor kunnen zijn. Het consumentistisch ethos in de zin zoals Zijderveld dat heeft opgevat is veel breder dan hetgeen in het kader van dit artikel aan de orde is geweest en omvat het consumeren van relaties alsook het consumeren van bijvoorbeeld overheidsvoorzieningen e.d. Gezien de beperkingen in dit opzicht van de door ons gebruikte data zou het te ver voeren om te concluderen dat er sprake is van een alom aanwezig consumentistisch ethos zoals door Zijderveld en anderen bedoeld.�


Consumentisme en waardenoriëntaties. Is er sprake van een consumentistisch ethos in Nederland? Peter Ester en Loek Halman 1. Een beknopte samenvatting van het artikel aan de hand van a t/m. g a. De centrale vraag van dit artikel: Is er sprake van een consumentistisch ethos in Nederland (in de private en de publieke sfeer)?  In welke mate is het consumentisme een breed maatschappelijk fenomeen dat verschillende sociale, culturele, morele, economische en politieke waardendomeinen penetreert?  Verschillen individuen met een sterk consumentistische inslag systematisch van nietconsumentistische individuen in termen van een breed scala van waardenoriëntaties?  Wat is de relatie tussen consumentisme en generaties? b. De inkadering/theorie achter de vraag: De moderne verzorgingsstaat is ontstaan door de toegenomen welvaart, de structurele differentiatie en de vervaging van waarden en normen (De sociale rollen die mensen spelen ontneemt hen een consistente set normen en waarden). Het consumentisme is in heel de maatschappij, zowel in de private als in de publieke sfeer, toegenomen door het immoralistische ethos van de verzorgingsstaat. De burger denkt slechts aan zijn rechten maar voldoet niet meer aan zijn plichten jegens de overheid. Loyaliteit en solidariteit maken plaats voor calculerend eigenbelang en individualisme. De burger consumeert overvloedig en gedachteloos materiële goederen, overheidsvoorzieningen en relaties. Datgene wat niet meer voldoet aan zijn eisen wordt weggeworpen of ingeruild. Het waardepatroon van de moderne burger zou zich voornamelijk kenmerken door een consumentistisch ethos, wat extreem verschilt met het waardepatroon van niet-consumentistische individuen. Er wordt van uit gegaan dat vooral jongere generaties een consumentistisch ethos aanhangen omdat zij opgevoed zijn in de verzorgingsstaat en in een tijd van liberalisering van de leefstijlen. Intergenerationele verschillen zouden dan het beeld geven van jongeren die meer instemmen met consumentistische attitudes terwijl ouderen moralistische overtuigingen aanhangen. Dit consumentistische beeld van onze samenleving proberen de auteurs empirisch te verifiëren, aan de hand van sociaal-demografische karakteristieken en waardenoriëntaties. c. Op basis van de theorie worden de volgende hypothesen verondersteld:  In de Nederlandse samenleving is sprake van een consumentistisch ethos dat niet beperkt blijft tot consumeren in enge zin (materiële goederen), maar breder is en ook betrekking heeft op overheidsvoorzieningen en relaties.  Consumentistische en niet-consumentistische individuen nemen ten opzichte van elkaar extreme posities in vis-à-vis primaire relaties, seksualiteit, godsdienst, arbeidsethos, politieke attitudes, milieuproblematiek, etnocentrisme en postmaterialisme. (generaliseringshypothese)  Jongeren zijn meer consumentistisch dan ouderen. d. Termen operationaliseren: Een vragenlijst uit 1990 is het meetinstrument waarin niet alleen aandacht wordt besteed aan consumptie van materiële goederen (SOCON vragenlijst uit 1985), maar ook aan de consumptie van overheidsvoorzieningen en relaties. De materiële consumptie, de consumptie van overheidsvoorzieningen en relaties zijn geoperationaliseerd door verschillende items.


e. Gegevens analyseren: Analyse van de SOCON 1985-data waarin gegevens over materiële consumptie beschikbaar zijn, maar tevens recente SOCON-data (1990) waar het ook gaat over het consumeren van overheidsvoorzieningen en primaire relaties. Consumentisme wordt als volgt omschreven (Schnabel):  een gerichtheid op de bevrediging van behoeften hier en nu;  interpersoonlijke contacten en bindingen zijn informeel en vrijblijvend, maar wel intensief en duren zolang zij als emotioneel en affectief bevredigend worden ervaren;  men is eisend en consumptief ten aanzien van overheidsvoorzieningen. Men verwacht dat de overheid voorziet in de subjectieve behoeften aan sociale zekerheid en sociale voorzieningen. De consumentist vindt dat hij/zij recht heeft op professionele verzorging. Het consumentisme is getoetst aan de hand van de volgende drie stellingen: 1. De toegenomen (Materiële) consumptie impliceert nog niet dat er sprake is van een consumentistische inslag die verantwoordelijk is voor dit vele consumeren. Bij een dergelijk ethos gaat het vooral om de manier waarop die goederen worden aangeschaft: gedachteloos en gericht op onmiddellijke gratificatie van behoeften. (Materieel consumentisme) 2. Het toenemende gevoel van een vanzelfsprekendheid waarmee men zich op de voorzieningen van de verzorgingsstaat laat terugvallen. (Consumentisme inzake overheidsvoorzieningen) 3. Wanneer een relatie emotioneel en affectief niet meer bevredigend wordt ervaren, of zodra een relatie tegenslag kent, ruilt men die in voor een andere. Verveling of conflict vormen de grenzen voor de continuïteit van een relatie. (Relatieconsumentisme) Deze drie stellingen werden aan de hand van de SOCON-vragenlijst geoperationaliseerd. Er worden in het kader van het onderzoek vier groepen consumenten onderscheiden: 1. Materieel consumentisme: Politiek en maatschappelijk bewust uit eigen belang, onkerkelijk maar wel individueel religieus, basiswaarden benadrukken de individualistische houding zolang de eigen autonomie niet schadelijk is voor derden, niet traditioneel of cultureel conservatief. 2. Relatieconsumentisme 3. Consumentisme inzake overheidsvoorzieningen 4. Niet-consumentistisch (kerkelijk, geloof in God, traditioneel, conservatief, sparen) f. Conclusies: Er is geen sprake van een unidimensioneel consumentistisch ethos want de drie vormen van consumentisme laten geen patroon van samenhangende variabelen zien. Ondanks verschillende analyses blijkt een duidelijk consumentistische groep niet te kunnen worden aangeduid. Consumentistisch ethos is multidimensioneel. Er is dan ook geen duidelijke groep in de samenleving te traceren die typisch consumentistisch genoemd kan worden. Er vallen weinig grote verschillen te ontdekken tussen de vier typen consumenten m.b.t. de waardenoriëntaties. Een consumentistische inslag ten aanzien van relaties valt slechts te bespeuren bij minder dan 5% van de Nederlandse bevolking. Het consumeren van overheidsvoorzieningen valt voornamelijk op in de niet-consumentistische posities (80%). De antwoorden die worden


gegeven op de materiële items tonen al aan dat er sprake is van weinig overlap met relatieconsumentisme en een consumentistische attitude ten aanzien van overheidsvoorzieningen. Een meerderheid van de Nederlandse bevolking neigt ertoe op dit terrein een consumentistische inslag te hebben. De consumenten en niet-consumentisten blijken zelfs maar in enkele gevallen extreem andere antwoorden te geven. “Deze bevinding impliceert dat consumentisten en niet-consumentisten alleen op het terrein van hun consumptistische oriëntaties elkaars tegenpolen zijn, maar in termen van basiswaarden niet of slechts in geringe mate van elkaar verschillen. De belangrijkste verschillen tussen consumentisten en hun tegenpolen worden gevonden in de hedonistische levenswijze. Consumentisten zijn daar relatief wat meer voor geporteerd dan niet–consumentisten die er een striktere moraal op na houden. Consumentisten blijken ook in economisch en relationeel opzicht minder conservatief.” De conclusie die uit deze bevindingen getrokken moet worden, is dat de waardenoriëntaties die aan consumentisten worden toegeschreven empirisch niet of nauwelijks houdbaar blijken. De verwachting dat consumentisme vooral in de jongere leeftijdsgroepen voorkomt, wordt niet bevestigd. Alleen waar het materieel consumentisme betreft, kan worden geconstateerd dat naarmate men ouder wordt het hedonistisch koopgedrag minder is. De situatie of de levensfase (generatie) waarin men verkeerd is in hoge mate bepalend voor het al dan niet consumptiegericht zijn. Op het moment waarop er kinderen komen is er van ongedisciplineerde of impulsieve uitgaven aan modieuze zaken veel minder sprake. Beide andere vormen van consumentisme blijken evenwel niet of nauwelijks gerelateerd aan leeftijd. “Op basis van door ons bestudeerde materiaal moet ernstig getwijfeld worden aan het bestaan van een consumentistisch ethos in de zin van een alles beheersend immoralistisch conglomeraat van attitudes dat het publieke en private domein diepgaand heeft gepenetreerd. Burgerschap blijkt pregnanter aanwezig dan menigeen ons doet geloven.” g. Evaluatie van onderzoek en onderzoekgegevens: Een evaluatie van onderzoek en onderzoekgegevens heb ik in dit artikel niet kunnen vinden.


CULTURE SHIFT IN ADVANCED INDUSTRIAL SOCIETY Ronald Inglehart 1. Een beknopte samenvatting van het artikel aan de hand van a t/m. g a. De centrale vraag van dit artikel: Is er sprake van een culturele verschuiving (van materialistische naar postmaterialistische waardenoriëntaties) in de westerse industriële samenleving? b. De inkadering/theorie achter de vraag: Inglehart gaat op zoek naar empirisch bewijs voor de theorie die stelt dat de waardenoriëntaties tussen generaties langzaam maar zeker verschuiven waardoor de politieke en culturele normen en waarden van ontwikkelde industriële samenlevingen veranderen. De verschuiving (shift) van materialistische naar postmaterialistische waardenoriëntaties verandert het gehele maatschappelijke leven. Inglehart zal ook proberen aan te tonen dat deze verschuiving zelf slechts een onderdeel is van een groter geheel, namelijk de groeiende nadruk leggen op de kwaliteit van leven en zelf-expressie die samengaat met de afname van nadruk op traditionele politiek, religie, waarden en normen. c. Op basis van de theorie wordt de volgende hypothesen verondersteld: Hypothese (1970) de basis waarden en normen van de westerse samenleving verschuift van een materialistische naar een postmaterialistische – van een samenleving die de nadruk op eten en veiligheid legt naar een samenleving die de nadruk op zelf-expressie en de kwaliteit van leven legt. Twee hypothese staan in dit artikel centraal: 1. De hypothese van de schaarste: De prioriteiten van het individu hangen samen met zijn sociaal-economische omgeving: Men vindt datgene wat relatief schaars is het meest waardevol. 2. De hypothese van de socialisatie: De relatie tussen de sociaal-economische omgeving en de waarden prioriteiten is niet onmiddellijk aan te passen: Een substantiële tijd achterstand is in het geding want voor een groot gedeelte zijn de basis waarden en normen, de waarden en normen die in de jeugd de overhand hadden. d. Termen operationaliseren: De schaarste hypothese wordt geoperationaliseerd aan de hand van een behoefte hiërarchie (Maslow). De verschuiving van materialisme naar postmaterialisme wordt geoperationaliseerd aan de hand van “Hand respondent cards” met verschillende vragen die in vier items onder te verdelen zijn (later aangevuld met acht extra items aan de hand van de behoefte hiërarchie van Maslow) e. Gegevens analyseren: Analyseren aan de hand van data die de verschuiving van materialistische naar postmaterialistische waardenoriëntaties bestudeerd heeft tussen 1970 t/m. 1988. De verschuivingen die betrekking hebben op politieke veranderingen wordt diachronisch getest. Er wordt een onderscheidt gemaakt tussen 1. Verschillen in waardenoriëntaties tussen generaties, gebaseerd op cohort (groep) effecten; 2. De effecten van levensfase (ouder worden); 3. Periode effecten.


Er werd geanalyseerd naar de verschuiving van materialistische naar postmaterialistisch waarden en normen aan de hand van de vier oorspronkelijke items (Fight rising prices; Maintain order; More say in Government en Free speech) van de prioriteiten index waar acht doelen aan werden toegevoegd (Economic growth; Stable economy; Fight crime; Strong defense forces; More say on job, community; Less impersonal society; Ideas count en Beautiful cities/Nature). Deze twaalf mogelijkheden zijn ontworpen om de behoefte hiÍrarchie van Maslow te onderzoeken. Zes psychologische behoeften kenmerken de materialistische cluster (Maintain order; Stable economy; Fight crime; Economic growth; Strong defense forces en Fight rising prices) en zes sociaal en zelf-verwerkelijking kenmerken het postmaterialistische cluster (More beautiful cities; Freedom of speech; More say in government; Ideas count; Less impersonal society en More say on job). Een behoefte hiÍrarchie van Economische en psychische veiligheid (Materialisme) naar het beschouwen van de maatschappij, intellectualiteit en esthetiek (postmaterialisme). Als aan de psychologische behoeften worden voldaan zoals in de westerse wereld dan komt de nadruk meer op niet-psychologische of postmaterialistische behoeften te liggen. Dat betekent dat er onder het westerse publiek een splitsing ontstaat tussen mensen die meer hangen tegen de materialistische behoeften en anderen die meer postmaterialistische behoeften hebben. (hypothese) De uitkomst van de survey uit 1973 is adembenemend want de tien landen die over het materialisme en postmaterialistische waarden en normen zijn onderzocht komen zeer nauwkeurig overeen. De vijf postmaterialistische items (in elk land dezelfde vijf) clusteren in dezelfde mate in het positieve bijeen. Dezelfde zes materialistische items clusteren in de verschillende landen in het negatieve zeer nauwkeurig bijeen. De over gebleven item More beautiful cities(protect nature from pollution in the American data) valt overal in het midden terecht. In 1978 hielden ze een zelfde soort survey in negen landen en de uitkomst is bijna identiek. Behalve dan dat More beautiful cities iets dichter bij het postmaterialistische cluster uitkwam. Over het algemeen bleek ook dat er in de antwoorden van de bovenlaag van de bevolking weinig afwijking was met de rest van het volk. Survey 1970 – 1994 De hypothese van 1970 kon voor vele jaren niet empirisch bevestigd worden maar na vele jaren (24 jaar) 1994 kan dat wel. Er zijn korte termijn fluctuaties maar over een lange periode wordt het beeld bevestigd dat na economische groei en na een langere periode de oude materialistische generatie wordt vervangen voor de meer postmaterialistische jongeren groep. Hoge economische ontwikkeling correleert met een hoge mate aan postmaterialistische waarden en normen. En maatschappijen met een hoge economische groei laten een verschil zien tussen het waardenpatroon van de jongeren en ouderen. De verschuiving naar het postmaterialisme heeft op allerlei gebieden gevolgen voor het denken van mensen en daarom is het belangrijk deze verschuiving te begrijpen om uiteindelijk de hele postmoderne verschuiving te begrijpen. f. Conclusies: Schaarste hypothese: Economische groei doen de postmaterialistische waarden en normen toenemen en economische achteruitgang de materialistische normen en waarden. Maar zo simpel is het niet. Er is geen relatie tussen economie en de voorkeur of afkeur van postmaterialistische waarden. Niet alleen de economie maar ook de culturele setting en


sociale welzijn bepalen gevoelens van veiligheid waardoor mensen van materialistische naar postmaterialistische waarden gaan. De hypothese van de schaarste kan dus alleen nog geen verklaring geven voor de veranderde waarden en normen. Deze hypothese moet samen met de hypothese van de socialisatie worden bestudeerd. Hypothese van socialisatie: Vroege socialisatie blijkt van grotere invloed dan latere socialisatie. (Van Plato tot Freud). In de volwassenheid veranderd de mens natuurlijk ook nog maar die veranderingen zijn niet zo drastisch als de veranderingen als kind. Conclusie: Veranderingen gaan langzaam en onzichtbaar voor het oog. Na een periode van grote economische groei en het gevoel van fysieke veiligheid mag men aannemen dat we een substantiële verandering vinden tussen de waarden en normen van ouderen en jongeren omdat ze door verschillende ervaringen zijn opgegroeid (gesocialiseerd). Maar politiek gezien heeft dit pas zo’n 10 tot 15 jaar later effect (na de economisch groei) als die jongeren de ouderen zijn geworden en het beleid gaan uitstippelen. (deviant gedrag kan hierdoor verklaart worden omdat de persoon die afwijkt van zijn tijd zijn gesocialiseerde gedrag blijft cultiveren. Voorbeeld: ook al heeft iemand die vroeger arm was nu materiële welvaart dan zal hij toch blijven sparen omdat hij zo is gesocialiseerd.) De hypothese van socialisatie verklaart ook waarom experimentele testen van de behoefte hiërarchie geen correlatie hebben gevonden tussen de voldoening van een bepaalde behoefte in een bepaalde tijd en de verhoogde nadruk op de volgende hogere behoefte in een andere tijd. Deze testen gaan er van uit dat mensen in een korte tijd veranderen maar als ze al veranderen dan gebeurd dat langzaam en onzichtbaar. Het postmodernisme begon in de jaren zestig voornamelijk bij de studenten. Nu pas (1994) ontstaat er een nieuwe klasse omdat deze generatie de beleidslijnen is gaan uitzetten i.t.t. de materialisten (niet-studenten uit die tijd). g. Evaluatie van onderzoek en onderzoekgegevens: Diepte interview over een lengte van enkele maanden zou idealer zijn dan een kort survey interview waar mensen vaak bepaalde uitspraken worden ontlokt en waar mensen problemen hebben met het verwoorden van wat zij belangrijk vinden in het leven en als ze dit niet hebben dan moeten ze vaak de interviewer beter kennen voordat ze alles op tafel willen leggen. Dus zullen we geen goed gearticuleerde ideologie aan treffen onder het volk. Lane laat zien dat dit wel mogelijk is in een serie diepte interviews maar de kosten zijn enorm hoog voor onze doeleinden. De public opinion survey is niet het ideale instrument voor het bestuderen van de basis houdingen en normen en waarden, maar het heeft ook zijn voordelen. Het biedt meer casussen aan dan een diepte interview kan doen en dat is nodig als er verschillen moeten worden aangetoond tussen generaties. Tevens kan een mass survey een representatief nationaal monster bieden – zeer waardevol als men wil weten wat er met een specifieke maatschappij gebeurd of om verschillen landen te vergelijken. Tenslotte heeft het public opinion survey bewezen nauwkeurig te zijn voor verschillende doeleinden. Misschien is er individueel een verschil te constateren maar over het geheel genomen zijn de antwoorden zeer betrouwbaar. Ze voorspellen bijv. behoorlijk betrouwbaar de uitkomsten van verkiezingen en welke richting de economie in zal gaan. Door de grote hoeveelheid aan mensen die ondervraagd worden maakt het betrouwbaarder doordat je niet van een antwoord afhankelijk bent. Survey research is niet het perfecte instrument maar het kan als het goed wordt gebruikt zeer machtig zijn in de sociale wetenschap.


De vier-item index van de materialistische/postmaterialistische waardenorientaties bieden een maatstaf om de levensopvatting van mensen te onderzoeken. Maar we moeten de tekortkomingen van deze index niet over het hoofd zien. Ten eerste is het maar gebaseerd op vier items. Dat betekent dat het zeer gevoelig is voor korte termijn krachten/machten, waardoor een individu de score overdreven kan vervormen door een recente gebeurtenis. Een breed opgebouwde index spreidt dit risico over een groter aantal items. Tevens helpt een breed opgebouwde index de hoeveelheid fouten in maatstaven te reduceren.


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.