HET HUMANISME
Een studie over het theoretisch en praktisch humanisme Drs. J.L.C. Marechal
Inhoud
1.0.
Inleiding (blz. 3)
2.0.
Het theoretisch humanisme (blz. 3)
2.1.
Het begrip humanisme
2.2.1.
Socrates - Erasmus
2.2.
De geschiedenis van het humanisme
2.2.2. De maakbare wereld 2.2.3. De geschiedenis van het humanisme in Nederland
2.2.4. De strijd tussen het humanisme en het postmodernisme 2.3.
2.3.1.
Waar staat het humanisme voor?
De beginselverklaring van het Humanistisch Verbond
2.3.1.1. De waarde mens versus de waarde God of hogere macht
2.3.1.2. Menselijke waardigheid/verantwoordelijkheid in het humanistische burgerschap
2.3.1.3. Tolerantie c.q. verdraagzaamheid 2.3.1.4. Het humanistisch ethos als (gast-)vrijheidsethos
2.3.1.5. Het humanistisch afdwingen van de humanistische waarden 3.0.
Het praktisch humanisme (blz. 12)
3.1.
De humanistische geestelijke verzorging
3.1.2.
De methoden van de humanistische geestelijke verzorging
3.2.1.
De geschiedenis van het humanistisch vormingsonderwijs
3.1.1. 3.2.
De geschiedenis van de humanistische geestelijke verzorging Humanistisch vormingsonderwijs
3.2.2. De humanistische levensbeschouwelijke opvoeding 3.2.3. Het humaniserend vormingswerk
2
3
1.0.
Inleiding
Humanisten zijn mensen van de renaissance. Het renaissancistisch humanisme was een intentioneel uittreden uit de middeleeuwen ontstaan uit de gedachten van filosofen uit de klassieke oudheid. Het eigene van het renaissancistische humanisme bestond in een nieuwe manier van lezen. Gaandeweg hield men namelijk op de klassieken te
lezen als bestanddelen van Gods wereldplan. Men is de mensen van de renaissance daarom humanisten gaan noemen, omdat zij respect hadden voor alles wat door mensen naar voren werd gebracht. Het renaissancistische humanisme was niet
ongodsdienstig, de humanist van de Verlichting wel. Door de buitenstaanders wordt het “ongodsdienstige” als meest typerende kenmerk voor een humanist genoemd. Het rare is dat ook in het zelfbeeld deze kwalificatie boven aan de lijst staat.
Als mensen aan het humanisme denken dan kan dit naar aanleiding van het voorafgaande op twee manieren. De positieve manier benadrukt het menselijke karakter van het humanisme. De negatieve manier benadrukt het militante anti-kerkelijke karakter van het humanisme. Met deze studie over het theoretisch en praktisch
humanisme probeer ik een ander beeld te schetsen van het humanisme met als doel een derde en meer genuanceerdere manier van denken over het humanisme. Ik zal U hieronder namelijk laten zien waar het humanisme werkelijk voor staat en op welke wijze zij dit gedachtengoed in de praktijk probeert te brengen. 2.0.
Het theoretisch humanisme
2.1.
Het begrip humanisme
Men vindt de oorsprong van het woord humanisme in het Latijnse humanitas, dat is afgeleid van “homo” en “humanus”. De betekenis van dit woord “humanitas” kan worden gesplitst in twee lagen. Aan de ene kant gaat het om menselijkheid, het mens-zijn en
de menselijke natuur. Aan de andere kant gaat het om de na te streven menselijkheid, het opnieuw realiseren van menselijkheid en het ontplooien van menselijke mogelijkheden.
De Griekse paideia (vorming tot mens) wordt in de Italiaanse renaissance ook wel “studia humanitas” genoemd, hiermee wordt de studie en navolging van de antieke
(meestal de Romeinse) retorica, letterkunde, geschiedschrijving en moraalleer bedoelt. Volgens de beoefenaars hiervan is dit de beste vorming tot mens. Het woord humanist 4
zelf vindt zijn oorsprong in het vijftiende eeuwse Italië en degenen die zich met genoemde studie bezighouden worden tot humanist gebombardeerd.
Voor 1750 kwam het ongodsdienstige maar zeer zelden voor. De renaissance-
humanisten waren gelovige christenen. Maar met de komst van de Verlichting begon ongodsdienstigheid zowel cultureel als maatschappelijk te ontstaan. Met als
tussenperiode het deïsme. En vanaf 1830 begint het woord humanisme zich meer in de Germaanse en Romaanse talen te nestelen in de levensbeschouwelijke betekenis. In
deze tijd brengt het relativering, humanisering en bestrijding van godsdienst tot uiting. Bijvoorbeeld bij Marx stond het voor de “ontmaskering van de godsdienst”. De eerste
keer dat het in die betekenis voorkwam in Nederland was in de tekst van de christelijke feministe Cornelia.
5
2.2.
De geschiedenis van het humanisme
2.2.1.
Socrates - Erasmus
De ideeën van humanisten zijn al heel oud. Vijfhonderd jaar voor onze jaartelling leefde er in Griekenland een man die het belangrijk vond dat de mensen de vrijheid moesten
hebben om vragen te stellen. Deze man, Socrates, discussieerde veel met de mensen in de stad Athene. Hij bleef in die diskussies maar doorvragen. Socrates vond dat de mensen zelf goed moesten nadenken. Je moet meer vertrouwen in jezelf hebben, en minder vertrouwen in een god of in goden, vond Socrates. Het bestuur van Athene vond dat Socrates moest stoppen met die diskussies. Socrates bederft de jeugd,
vonden ze. Maar Socrates wilde niet ophouden met die diskussies. Socrates nodigde
mensen uit zelf te denken. Daartoe prikkelde hij hen met steeds nieuwe vragen. Deze aanpak wordt de Socratische methode genoemd. Het doel ervan is dat mensen zichzelf beter leren kennen. Socrates werd door het stadsbestuur veroordeeld tot het drinken van de gifbeker. Hij dronk de beker en stierf.
Ongeveer tweeduizend jaar later leefde er in onze streken een man die voor het eerst zei dat de mensen een eigen wil hebben. Deze man heette Erasmus. De tijd waarin hij leefde noemen we de Renaissance. De mensen die in die tijd leefden vonden het
belangrijk om na te denken over de ideeën van Socrates en andere geleerden uit de oude Griekse tijd. Erasmus is van huis uit katholiek. Hij blijft dat zijn hele leven.
Erasmus kunnen we dan ook een christelijk humanist noemen. Kenmerkend voor hem is dat hij dit katholieke geloof wil combineren met zijn opvatting dat de mens een vrij en zelfstandig wezen is. In die tijd was dat maar een vreemde gedachte. Want de mensen kregen van de kerk precies te horen wat ze wel en wat ze niet mochten. 2.2.2.
De maakbare wereld
Vanaf 1350 kwamen er nieuwe inzichten. Er zijn uitvindingen gedaan die het leven op aarde duidelijk veranderden: de uitvindingen van het kompas, zeilen tegen de wind in
en dat de aarde rond was... Veel mensen dachten in die tijd dat de aarde plat was, en dat de zon om de aarde draaide. Copernicus en Galilea, twee geleerden uit die tijd,
beweerden dat de aarde rond was en om de zon draaide. Wetenschappers vonden dat zij het niet langer eens hoefden te zijn met de kerk. De kerk had zijn eigen theorieën
(die uit de bijbel) en de wetenschappers moesten daar maar aan gehoorzamen. Toen 6
in 1543 de “Copernicaanse revolutie” begon, waren Lutherse en andere “ketterijen” al aardig succesvol. Dit kwam dus niet goed uit voor de kerk. Dit moest leiden tot het
moderne humanisme, dat de mens niet langer alles van de kerk moest geloven. De
vrijheid en verantwoordelijkheid namen toe. Coornhert verdedigde de opvatting dat de mensen zelf moest denken en doen. Geleidelijk kwam toen de scheiding tussen de staat en de kerk: de geleidelijke ontvoogding!
Dit alles verruimde de horizon enorm, letterlijk en figuurlijk. Hierdoor kwamen grote ontdekkingsreizen op gang. Ook andere uitvindingen, zoals het buskruit en de boekdrukkunst hadden inbreuk gemaakt op de levenswijze van de adel en de
monniken. De derde stand werd geleidelijk aan sterker. In 1453 hadden de Turken een eind gemaakt aan het Griekstalige Byzantijnse Rijk, waardoor vele Grieken naar o.a.
Italië vluchtten. Ze namen hun cultuur en dus ook het humanisme mee naar west en zuid Europa. De boekdrukkunst zorgde er ook voor dat de ideeën van Erasmus zich snel verspreidde.
De stromingen; rationalisme en empirisme, zijn voorbeelden van de emancipatie van de mens in de richting van autonomie en mondigheid. De natuurlijke religie geeft de mens het vermogen om zonder goddelijke genade en openbaring te oordelen over het
bestaan van God. Als God zo’n volmaakt bouwmeester is, hoe is het dan te verklaren dat zijn bouwsel toch feilen vertoont zoals menselijke ellende? Het christendom als openbaringsgodsdienst had veel van zijn zelfsprekendheid verloren. Er was een
ontwikkeling te zien van theïstisch humanisme naar deïstisch-atheïstisch humanisme in
de 19de en 20de eeuw. Optimistisch is de humanist in deze tijd omdat de samenleving maakbaar is en de mens goed. 2.2.3.
De geschiedenis van het humanisme in Nederland
De Nederlanders hadden in de renaissance de volgende kenmerken: De levensstijl was levensbeamend en ondernemend, nieuwsgierig en vol zelfvertrouwen. Dit komt doordat
er een grotere zelfbewuste, machtige, stedelijke burgerij was in Vlaanderen, Brabant en de Noordelijke Nederlanden die veel contacten had met de buitenwereld. Er is een grote behoefte aan kunst en kennis. Het ideaal is een “homo universales” (= de
alwetende mens) zijn. Mensen zijn bereid om opnieuw te kijken. Er komt liberale tolerantie: verdraagzaamheid voor bijvoorbeeld andere levensvisies dan het Christendom. 7
In deze tijd leefde Erasmus, zoals we gezien hebben het voorbeeld voor de humanist. Ook een zeer belangrijk man voor het humanisme was Dirck Volkertszoon Coornhert
(1522-1590). Hij bleef net als Erasmus katholiek en hij pleitte voor zeden. Niet voor
zeden die de profeten verkondigden, maar voor de zeden van het gezond verstand. Tot twee keer toe moest Coornhert Nederland ontvluchten, eerst voor het Spaanse, daarna voor het calvinistische schrikbewind, tot tenslotte de stad Gouda, waarvan het trotse devies luidt “hoort ook de andere partij”, hem onderdak en veiligheid bood. Het
humanisme is derhalve een leer ook een levensstijl. Van Coornhert stamt het idee van het perfectionisme, de mens is vatbaar voor en gericht op verbetering. In het eerste stadhouderloze tijdperk (1651-1672) vervaagt het humanisme en pas na een eeuw wordt het weer opgevat.
In de 18de eeuw is er sprake van een wijd verbreidde Europese geestesstroming: De Verlichting. Veel van de eigenschappen van de Nederlandse humanisten vind je in de Verlichting terug.
Politiek is het een zwakke tijd maar cultureel zijn we zeer kosmopolitisch. De
encyclopedie werd hier gedrukt; het socianisme werd hier oogluikender toegelaten dan elders en het deïsme kreeg hier een kans. Staatkundig komt er weer leven in de
brouwerij als op het eind van de 18de eeuw de gegoede burgerij, in de vorm van de patriottenbeweging, haar aandeel in het politieke bestel komt opeisen. De nieuwe
vrijheid keert pas weer terug met de franse soldaten. Hoewel die periode toch een periode van modernisering is, is van het humanisme en de Verlichting weinig meer te merken.
In de tweede helft van de 19de eeuw begint Nederland economisch gezien het
industrieel kapitalisme door te zetten. Oude humanistische gedachten worden opnieuw aan de orde gesteld. Aan het eind van de 19de eeuw is veel humanistisch
gedachtengoed in Nederland weer opgebloeid. Voor een deel moet het echter weer worden opgedolven omdat het op is genomen in andere stromingen. Het humanisme
kan zich verder ontwikkelen door zich niet aan bepaalde “voorwaarden” te binden, maar open te stellen voor deze verschillende stromingen uit verschillende culturen. Dit
opnemen van complexe ideeën uit de hele wereld wordt denken met de linkerhand genoemd. De hoofdstroom van het moderne humanisme definieert zichzelf als niet-
supernaturalistisch en non-theïstisch, en staat op gespannen voet met de traditie van de linkerhand. Vanaf de 19de eeuw gaat men rationalistischer denken (Verlichting), en 8
verdwijnen veel van deze kenmerken. Wat overblijft is het humanisme als rationele stroming, met de redelijke mens als middelpunt.
Niet onbelangrijk voor het Nederlandse humanisme in die tijd was de oprichting van de vrijdenkersvereniging “De Dageraad”. Zij oefenden veel kritiek uit op het traditionele
christendom, de openbaring en de vele vormen van bijgeloof. De meeste leden waren dan ook socialist of atheïst. Bijvoorbeeld A. H. Gerhardt bewijst dit, in 1885, met het
artikel “Welke plichten legt het humanisme den vrijdenker op” dat er kort samengevat op neer komt dat: De vrijdenkers niet geloven in God en in een leven na de dood,
maar men moet het lot van de mensheid op aarde verbeteren en in plaats van hen te laten wachten op de dood in de hoop op een beter leven daarna moet men dat op aarde bieden. Dus vanaf de negentiende eeuw kreeg het humanisme een
ongodsdienstige tint en vanaf 1946 werd het Humanistisch Verbond actief dat dit aspect nog eens versterkte en waarbij men uitgaat van de eerbied voor de mens. Men streed toen vooral voor gelijke berechting van ongodsdienstige humanisten en buitenkerkelijken.
In de 20de eeuw heeft het humanisme in Nederland weer een eigen karakter gekregen. Er is nu niet echt sprake van een grote leider, er is meer volkshumanisme. De mensen vinden de humanistische waarden belangrijk, al noemden zij zich nog geen humanist. Na de Tweede Wereldoorlog zijn er echter zoveel mensen in Nederland die zich humanist gaan noemen dat de tijd rijp is voor een nieuwe levensvisie met het
Humanistisch Verbond als de organisatie daarvan. Daarom richtte Jaap van Praag in
1946 het Humanistisch Verbond op. Jaap van Praag wordt de eerste voorzitter van het Humanistisch Verbond. Van Praags visie op het humanisme leek op die van Coornhert. Hij was nuchter, zakelijk, had geen overdreven verwachtingen en ging uit van een op zichzelf gestelde mens met een redelijk zelfvertrouwen. In 1966 werd er door Van
Praag opgewezen dat het humanisme nu als een erkende “godsdienst” werd aanvaard. Vanaf dan kon het Humanistisch Verbond aan zijn ware roeping beginnen: “De grote strijd tegen het nihilisme” (zie de strijd tussen het humanisme en postmodernisme).
Dus mensen trainen zich niet langer te laten meeslepen door gevaarlijke theorieën en ideologieën. Hij combineerde dit idee met de theorie dat mensen met verschillende
meningen en zeden elkaar nooit volledig zullen begrijpen, maar wel een soort respect kunnen tonen. Hij maakte voor deze ‘grote strijd’ een splitsing in de taak die het
Humanistisch Verbond en de kerk hierbij hebben, de kerk moest de mensen afhouden 9
van de gevaarlijke theorieën door middel van het geloof, het Humanistisch Verbond moest zijn aandacht richten op diegenen die niet geloofden.
Er ontstond de behoefte aan een precieze formulering van het humanisme. In 1973 houdt het Humanistisch Verbond zijn 20ste congres. Onder de verantwoording van
Jaap van Praag werd een beginselverklaring van het Humanistisch Verbond opgesteld. (zie “waar staat het humanisme voor?”). Van Praags visie is niet de ultieme visie. Het humanisme is nog steeds in ontwikkeling. Op dit moment is Paul Cliteur de voorzitter van het Humanistisch Verbond. In 1996 vierde het Humanistisch Verbond onder zijn
leiding het vijftig jarig jubileum met als motto: “Vijftig jaar actief humanisme - kiezen
vanuit inspiratie”. Tot het eind van de 20de eeuw zal het wel binnen de grenzen blijven die Van Praag heeft gesteld. 2.2.4.
De strijd tussen het humanisme en het postmodernisme
Aan het einde van de twintigste eeuw moet het humanisme zichzelf verdedigen tegenover het post-modernisme, net zoals de kerk zich tegen het humanisme had moeten verdedigen. Humanisten zien het postmodernisme als nihilisme.
Postmodernisme is echter niet het einde van het modernisme, maar eerder een tak van het Humanisme die afstand neemt van de constante droom van vooruitgang.
Postmoderne denkers hebben de neiging om het humanisme te verminderen tot het moderne humanisme ten koste van andere lijnen en motieven uit de humanistische traditie. De eerste hoofdlijn in de humanistische traditie is: “De betrokkenheid op
vorming tot hogere menselijkheid”. Deze betrokkenheid onderscheidt zich tussen de “kleine” en de “grote” strijd. In de kleine strijd betrof het de behartiging van de
belangen van de buitenkerkelijken. De grote strijd betrof de normloosheid van het nihilisme die door het gecombineerde effect van de modernisering en de ontkerkelijking steeds verder dreigen op te rukken.
De tweede hoofdlijn in de humanistische traditie is de menselijke ontplooiing die in de twintigste eeuw steeds meer het karakter krijgt van een schijngehalte. Het
postmodernisme laat ons zien dat geschiedenis en maatschappij niet maakbaar blijken te zijn. Alle normativiteit is ondergeschikt aan de economie. Toch is het postmoderne denken gericht op het opnieuw denken en articuleren van waarden die voor het
humanisme ook belangrijk zijn. Het postmoderne denken is voor humanisten ook goed maar moet niet hetzelfde opgevat worden. 10
Humanisten hebben vaak te maken met postmoderne kritiek. Het humanistisch verbond kan geen tegengewicht bieden tegen de postmoderne massacultuur en de strategische individualisering. Humanisten dachten dat zij het postmodernisme zouden bestrijden maar in werkelijkheid zijn ze er te erg aan verbonden. 2.3.
Waar staat het humanisme voor?
2.3.1.
Beginselverklaring van het Humanistisch Verbond
A. Het humanisme is de levensovertuiging die probeert leven en wereld te begrijpen uitsluitend met menselijke vermogens. Het acht wezenlijk voor de mens zijn
vermogen tot onderscheidend oordelen, waarvoor niets of niemand buiten hem verantwoordelijk kan worden gesteld.
B. Het humanisme wordt gekenmerkt door:
1. de voortdurende bereidheid zich in denken en doen naar normen van redelijkheid en zedelijkheid te verantwoorden;
2. de helpende zorg voor de medemens om hem in staat te stellen zich te ontplooien tot een volwaardig bestaan in zelfbestemming;
3. het streven naar een samenleving waarin vrijheid, gerechtigheid, verdraagzaamheid, eerbied voor de menselijke waardigheid en medemenselijkheid centraal staan.
C. Het Humanistisch Verbond stelt zich ten doel:
1. allen te verenigen die met het beginsel instemmen; 2. een centrum te zijn voor verdieping, verbreiding en verdediging van de humanistische levensovertuiging;
3. activiteiten te ontwikkelen of deel te nemen aan activiteiten van anderen
welke bijdragen aan het ontstaan van een samenleving van mensen, die zich hun verantwoordelijkheid voor zichzelf, hun medemens, de natuur en die samenleving bewustzijn.
De beginselverklaring van het Humanistisch Verbond zet de belangrijkste waarden van het humanisme voor ons op een rij. Globaal weten we nu wat humanisten belangrijk
vinden in het leven. Ik wil hieronder even stilstaan bij enkele humanistische waarden en de wijzen waarop humanisten denken deze waarden te kunnen afdwingen. 11
2.3.1.1. De waarde mens versus de waarde God of hogere macht Humanisten stellen de mens centraal en niet een hogere macht maar de meeste
renaissance-humanisten waren toch gelovige christenen, de ongodsdienstigheid breekt pas door met de Verlichting. In de 19e eeuw zien we dan een nogal militant soort
atheistisch humanisme opkomen. In Nederland kende men sinds het midden van de vorige eeuw de vrijdenkersvereniging “De Dageraad”, die in hoge mate heeft
bijgedragen aan de betekeniscomponent ‘ongodsdienstig’ voor het humanisme. Voor veel humanisten zijn deze atheisten te militant en te veel op de ‘anti-tour.’
Verdraagzaamheid wordt namelijk als een van de belangrijkste humanistische deugden gezien.
Een main stream-humanist zal zichzelf vermoedelijk liever als een agnosticus omschrijven, door Cliteur aangeduid als iemand die niet categorisch het bestaan van God ontkent (zoals de atheist) maar die stelt dat wij niets weten over zijn bestaan.
Wanneer in 1946 in Nederland het Humanistisch Verbond wordt opgericht wordt onder
de term humanisme verstaan: “De levens-en wereldbeschouwing die zich zonder uit te gaan van een persoonlijke godheid, baseert op de eerbied voor de mens als bijzonder deel van het kosmisch geheel.”
Binnen het Humanistisch Verbond wordt opgemerkt dat het religieuze moment van de
oprichting af erkend wordt als een variant van het humanisme en dat juist op grond van die erkenning het Religieus Humanistisch Verbond al in 1946 opgegaan is in het
Humanistisch Verbond. Men kon daarvoor aansluiten bij humanistische tradities, die we met name in Amerika vinden, o.a. in het door John Dewey opgestelde Humanistische
Manifest uit 1933. Zoals we gezien hebben verscheen in 1973 het tweede manifest dat in een andere sfeer was opgebouwd en gekenmerkt door een nogal militante antigodsdienstige en anti-religieuze houding. De mens als waarde staat hier lijnrecht tegenover de waarde God of hogere macht. 2.3.1.2.Menselijke waardigheid/verantwoordelijkheid in het humanistische burgerschap Burgerschap betekent het hebben van rechten voor burgers. Burgerschap houdt
wederzijdse steun en verantwoordelijkheid in. In de 16e eeuw wordt humanisme geinspireerd door de alledaagse leefwereld, anti-dogmatisme, een bescheiden
inschatting van wat de mensvermag, een praktische gerichtheid en een open kijk op de 12
wereld. In de 17e eeuw wordt deze openheid vervangen door een geconstrueerde rationalistische kijk, met name geinspireerd door een natuurwetenschappelijk wereldbeeld. Europees burgerschap kan geen zaak zijn van bureaucratische
regelgeving, maar moet tot leven worden gebracht binnen telkens verschillende contexten. Humanistisch burgerschap heeft te maken met een voortdurend streven naar een meer menselijke samenleving, een waarin ruimte wordt geboden aan menselijke
waardigheid. Een nieuwe renaissance kan dienst doen als baken voor het nieuwe europa.
2.3.1.3. Tolerantie c.q. verdraagzaamheid De zestiende en zeventiende eeuw was de tijd van de godsdienstoorlogen. Pogingen
om aan de samenleving met geweld een levensbeschouwelijke uniformiteit op te leggen bleken tot veel bloedvergieten en onderdrukking te leiden. Tolerantie was dus in eerste instantie niets anders dan een voorlopige wapenstilstand. Maar uit de tijdelijke
wapenstilstand groeide het inzicht dat er voor de lange termijn een oplossing moest
worden gezocht. Het uitgangspunt werd dat de pluraliteit van de levensovertuigingen een blijvend kenmerk is van de westerse samenleving.
Opvattingen van het goede leven verschillen per persoon. Vaak vinden mensen echter dat hun levensopvatting universeel is. Opvattingen van het goede leven zijn relatief, ze zijn gerelateerd aan mensen, individuen of groepen. Opvattingen van een goed leven kunnen worden gezien als een antwoord dat mensen geven op de zinvraag.
De problemen ontstaan wanneer de aanhangers van verschillende opvattingen ruzie met elkaar krijgen. Hoe kunnen die groepen dan nog in dezelfde samenleving leven? De oplossing voor dat probleem is tolerantie: een meerderheid geeft aan een
minderheid, die wat denkbeelden afwijkt van die meerderheid, toch de vrijheid om deze denkbeelden in praktijk te brengen.
In de 17e eeuw hield John Locke een pleidooi voor tolerantie ten opzichte van andere godsdiensten. Volgens hem was dat de enige manier om een eind te maken aan de
godsdienstoorlogen. Hij vond namelijk dat mensen nooit alles konden weten en daarom nooit konden zeggen welke godsdienst nou wel of niet goed is. Ze mochten volgens
hem daarom nooit hun levensovertuiging aan anderen opleggen, omdat ze niet zeker wisten of het wel de goede was.
Je hebt in feite twee vormen van tolerantie, open en gesloten. Gesloten tolerantie wil 13
zeggen dat je verschilt van mening over een bepaald onderwerp, maar dat je er niet op
in wil gaan, dat je de andere mening gewoonweg accepteert (tolereert). Open tolerantie wil zeggen dat de partijen het probleem van alle kanten gaan bekijken, om steeds een stapje dichter bij de waarheid te komen. Je hoeft het hierbij niet eens te worden met
elkaar. Je kunt wel een oplossing van het probleem vinden, maar nooit de oplossing, want die verandert steeds. Die manier van problemen oplossen is de al eerder
genoemde socratische methode. Bij het vormgeven van een samenleving is gesloten
tolerantie niet voldoende, omdat die tot onverschilligheid zou kunnen leiden. Om een samenleving te kunnen besturen is een open dialoog, dus een open tolerantie,
noodzakelijk. Je kunt elkaar namelijk pas tolereren als je elkaars standpunten kent en erkent (dus tolereert). 2.3.1.4. Het humanistisch ethos als (gast-) vrijheidsethos
Ethos betekent zede of gewoonte. Ethos en moraal hangen nauw met elkaar samen, maar toch wordt er onderscheid tussen gemaakt. Ethos is de manier waarop waarden ervaren worden, moraal is de manier waarop waarden en normen geformuleerd en
overgedragen kunnen worden. Een moraal heeft haar betekenis te danken aan een ethos, een ethos is dus nodig voor een moraal.
Het humanisme wordt gekenmerkt door tolerantie en de homo universalis. Deze twee categorien kunnen we samenvatten in één woord: vrijheid. Voor de vraag of het humanistisch ethos een vrijheidsethos is hebben we enkele argumenten:
In de eerste plaats zou het volgende geformuleerd kunnen worden: humanisme doet zich in de geschiedenis vooral voor in culturele overgangsperiodes, waar die overgang
er een is van minder naar meer vrijheid. Een bekend voorbeeld hiervan is de Europese renaissance, waar aan de ene kant de middeleeuwen staan en aan de andere kant de renaissance-humanisten. In de tweede plaats is het opvallend dat het humanisme nauwelijks in maatschappelijke instituties aanwijsbaar is. Het humanisme als
levensbeschouwing heeft niet zoveel instituten gemaakt, zoals katholieken en protestanten. Ook heeft het Humanistisch Verbond in verhouding weinig leden. Het humanisme is vooral een ethos. In de derde plaats; ethos is de manier waarop
waarden worden ervaren, dit hangt dus nauw samen met vrijheid. Misschien is het raar dit samen in verband te brengen, maar dat is juist het vreemde aan vrijheid; ze maakt iets mogelijk, maar beperkt het ook. 14
De verantwoordelijkheid gaat aan de vrijheid vooraf. Om er achter te komen wat de
gevolgen voor het humanistisch ethos als vrijheidsethos zijn, richten we ons als eerste op de moraal, waarin ethos tot uitdrukking komt. De morele waarden die belangrijk zijn in het humanistisch ethos zijn autonomie en tolerantie.Een van de gedaantes waarin
Levinas de relatie ik-ander beschrijft is de gedaante van de gastvrijheid; je ontvangt de ander door te geven wat je hebt. Het is dan ook duidelijk dat de realiteit niet alleen uit ik-ander bestaat, meer uit velen; teveel om allemaal te ontvangen in een huis.
Gastvrijheid is geen moraal, maar een ethos. Gastvrijheid is openheid; mogelijkheid op uitnodiging. Het is de vrijheid die geopend wordt door de uitnodiging van de ander (als ander).
Binnen een gastvrijheidsethos wordt gemeenschap ervaren; wat op vele wijzen kan
worden ervaren, bijvoorbeeld als solidariteit; een morele waarde. Als een humanisme alleen ethos van vrijheid kent, kan het geen antwoord geven op de problemen van onze tijd. We hebben dus een humanistisch ethos van gastvrijheid nodig. 2.3.1.5. Het humanistisch afdwingen van de humanistische waarden Bij een straf, zoals juristen dit woord gebruiken, moeten we denken aan een bewuste
leedtoevoeging van de kant van de overheid, als reactie op een strafbaar gesteld feit. De overheid mag alleen straffen als dit een reactie is op een overtrede wet. In dit
verband spreken we van legaliteitsbeginsel. In dit verband moeten we niet vergeten dat het strafbare feit vast moet staan in de wet maar ook de straf die de rechter geeft moet in de wet staan vastgesteld. Wat kan worden verstaan onder het legitimeren van de
straf, is vrij breed. Maar het belangrijkste punt is dat we een reden moeten aangeven waarom we straffen. Er zijn twee belangrijke legitimatiepogingen van het recht om te straffen: de preventieleer en de vergeldingsleer.
Preventieleer: Een van de oudste theorieen is die van de afschrikking. Er wordt gedreigd met straffen. De filosofische grondslag voor de preventieleer is het utilisme: het idee dat de norm voor ons handelen het nut zou moeten zijn. De grondgedachte
was moreel verantwoord handelen om zoveel mogelijk geluk in de wereld te brengen: “the greatest happiness of the greatest number”. Het klassieke utilisme kan aan de hand van drie punten getypeerd worden.
1. Handelingen zijn alleen maar goed en kwaad onder verwijzing naar hun gevolgen. Goede handelingen zijn handelingen die goede consequenties hebben = 15
consequentialisme.
2. Bij het beoordelen van die gevolgen telt alleen of deze een bijdrage leveren aan het geluk of ongeluk van mensen. Al het andere is irrelevant = hedonisme.
3. Bij het calculeren van dat geluk moeten we dat van ieder even zwaar laten wegen. Anders gezegd: ieders welzijn is even belangrijk. De bezwaren die tegen het utilisme worden aangevoerd, vormen serieuze uitdagingen voor de theorie.
De vergeldingsleer is zeer traditioneel. Niet de toekomst vormt perspectief, maar wat er in het verleden is gebeurd. De leer van de vergelding meent dat straffen kan worden
gerechtvaardigd door te verwijzen naar hogere doelen van utilitaire aard. Men kan twee varianten binnen de vergeldingsleer onderscheiden, een humanistische variant en een
theocratische variant. In de theocratische zijn de geboden van God overtreden en in de humanistische wordt er gestraft omwille van de vervulling van de zedenwet.
De Duitse filosoof Kant heeft tegen het utilisme geprotesteerd, in naam van wat hij noemde, de menselijke waardigheid. Volgens hem mogen mensen niet als middel
worden gebruikt maar alleen als een doel in zichzelf. De mens is een rationeel wezen dat vrij kan handelen en bepaalde beslissingen kan nemen. Hij kan zichzelf bepaalde
doelen stellen. Dit was de reden om voor de vergeldingsleer te pleiten. Kant trekt uit de vergeldingsleer zeer radicale consequenties, namelijk ook dat de doodstraf
gerechtvaardigd zou zijn. De mens mag nooit en te nimmer als middel worden gebruikt maar alleen als doel in zichzelf. Dat brengt mee dat de ene mens nooit mag worden opgeofferd op grond van utilitaire doelstellingen.
De twee delegitimatiepogingen zijn vooral voor een humanistische ethiek en rechtsfilosofie van belang omdat zij uitgaan van veronderstellingen die niet harmoniëren met humanistische uitgangspunten. De labellingstheorie gaat uit van de veronderstelling dat alleen een goed en kwaad, dat in een metafysische zijnsorde of goddelijke scheppingsorde kan worden gefundeerd, waarlijk goed en kwaad kan zijn.
De delegitimatiepogingen zijn dus niet succesvol gebleken. We kunnen aan het recht
de eis stellen dat het en nuttig en rechtvaardig is. Dat valt ook goed te begrijpen vanuit de structuur van het recht. Enerzijds is het recht een middel tot handhaving van de orde, maar deze handhaving dient wel op rechtvaardige wijze te geschieden.
Van den Haag is van mening dat de twee aspiraties hun eigen plaats hebben in een
verschillende fase van het rechtvormingsproces. In de wetgevingsfase is het nuttigheid die de doorslag moet geven. Nuttigheid is de belangrijkste waarde die we in het oog 16
moeten houden bij het maken van wetten en het bedenken van straffen voor
overtreders van de wetten maar in de rechterlijke fase is het de gerechtigheid die dient te prevaleren.
Beide theorieen, zowel de preventieleer als de vergeldingsleer sluiten aan bij humanistische uitgangspunten. De preventie sluit aan bij een niet wraakzuchtige manier om de maatschappij en de mens te verbeteren. De vergelding sluit aan bij de
menselijke waardigheid en zedelijke autonomie. Een volwassentheorie over straf zal
beide elementen in zich laten opnemen en op een menswaardige humanistische wijze de hierboven geformuleerden humanistische waarden afdwingen.
17
3.0.
Het praktisch humanisme
3.1.
De humanistische geestelijke verzorging
Het Humanistisch Verbond is een landelijke organisatie voor mensen die een humanistische levensvisie delen, daarover willen nadenken, en daaraan vorm willen
geven. Er zijn verschillende manieren waarop het Humanistisch Verbond vorm geeft aan de humanistische levensvisie. Eén van die manieren is de humanistische geestelijke
verzorging: “Geestelijke verzorging is de professionele begeleiding van en hulpverlening aan mensen vanuit en op basis van geloofs- en levensovertuiging.” Geestelijke
verzorging wordt beschouwd als een noodzakelijk deel van zorg voor mensen. Zorg die gericht wil zijn op de gehele mens. Hieraan ligt een mensbeeld ten grondslag waarin de mens wordt gezien als een eenheid.
Een ernstige ziekte of een situatie, waarin het moeilijk is een eigen weg te vinden stelt mensen niet alleen voor lichamelijke en psychische problemen maar ook voor
levensvragen: waarvoor leef ik, hoe ziet mijn toekomst eruit, waar kan ik hoop uit
putten,...? Persoonlijke gesprekken met een humanistische raadsvrouw of -man bieden een mogelijkheid om gevoelens en gedachten te delen. Fundamentele vragen over
leven en dood, schuld en verantwoordelijkheid komen dan ter sprake. Uitgangspunt hierbij is dat besef van de eigen levensovertuiging een steun kan zijn bij het
(her)vinden van levenskracht en vertrouwen. Humanistische raadslieden werken o.a. in ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingshuizen, gevangenissen, krijgsmacht,... 3.1.1.
De geschiedenis van de humanistische geestelijke verzorging
De humanistische geestelijke verzorging is een onderdeel van het Humanistisch Verbond. Het bestond eerst vooral uit bureaus voor Levens- en Gezinsonderhoud. Langzamerhand werd de sociale en cultureel-geestelijke hulp gemengd tot de
humanistische werkers. Het was vooral praktisch humanisme, een verbinding van praktisch werken en humanistische inspiratie.
De geestelijke verzorging moest zuivere geestelijke verzorging worden.
In het Rapport Stijlvorming uit 1949 wordt een beeld geschetst van de geestelijke verzorger waarbij deze lijkt op de geestelijke in de kerk. Het vrijwilligerswerk werd meer geprofessionaliseerd naar het model van het diaconaat in de protestantse kerken. Een probleem was dat binnen het Humanistisch Verbond er niet gebouwd werd aan een 18
gemeenschapsleven voor de eigen leden in tegenstelling tot de kerken.
Veel mensen zaten met de vraag in hoeverre humanistische geestelijke verzorging als professionele activiteit op een lijn te stellen is met de confessionele geestelijke
verzorging. Er kwam als antwoord uit: het werk van de humanistische raadslieden is geen geestelijke verzorging, maar kan onder een andere titel wel overal plaatsvinden. Hierdoor had het Humanistisch Verbond een eigen identiteit te ontwikkelen. Het
humanisme koos niet voor orthodoxie maar ook niet voor de autonomie van elke mens. Het heeft dus nooit een duidelijke weg ingeslagen. De omvang van de humanistische verzorging is altijd klein gebleven.
Toen in 1966 het werk van de raadslieden door de regering erkend werd en vrijwillige raadslieden werden vervangen door betaalde krachten eindigden de pioniersperiode en begon de periode van de beroepspraktijk. Vlak na de start van de humanistische
geestelijke verzorging liep niet alles op rolletjes. De confessionele verzorgers keken
sterk op de humanisten neer en er waren steeds conflicten tussen beide groepen, wat nu op sommige plaatsten nog steeds het geval is. Er is de laatste tijd steeds meer
aandacht voor scholing en professionalisering van de geestelijke verzorgers met als doel de mogelijkheid zich beroeps-inhoudelijk in de geestelijke verzorging te kunnen
verdiepen. In 1987 werd de niet-kerkelijke verzorgingssector een humanistische sector. Het bezwaar tegen een “geestelijke driestromenland” was ineens verdwenen. 3.1.2.
De methoden van de humanistische geestelijke verzorging
Methodiek met betrekking tot de beroepssoort humanistische geestelijke verzorging betekent het zo nauwkeurig mogelijk omschrijven van alle voorwaarden die noodzakelijk zijn voor het creëren van een gelijkwaardige relatie tussen hulpverlener en cliënt.
Humanistische geestelijke verzorging gaat uit van de veronderstelling dat de cliënt zelf zijn doel en weg bepaalt, zelf zijn antwoord op of een houding tegenover de vragen kan vinden die het leven hem stelt. De hulpverlener verleent hem hierbij als gelijkwaardig mens steun.
De methodische vragen richten zich vooral op hoe de cliënt zelf in het leven staat, op zelfreflectie, op bezinning en op het doordenken van hoe hij - van zijn kant - op de
beste wijze de voorwaarden kan scheppen voor een gelijkwaardige relatie van mens tot mens. De geestelijk verzorger leeft zich in in zijn cliënt en samen worstelen zij met de gezamenlijke menselijke problematiek. Geestelijke verzorging is in dit proces vooral 19
gekoppeld aan geconcentreerde aandacht, relationele vaardigheid en houding (gelijkwaardigheid, kritische zelfreflectie) van de geestelijk verzorger.
Van Praag zei in een cursus: Er zijn drie methoden van humanistische geestelijke verzorging.
1. De gespreksgroep: kleine, overzichtelijke groepen waarvan de leden elkaar persoonlijk kennen.
2. De bezinningsbijeenkomst: Een humanistische toespraak van maximaal 1 uur, zonder discussie, met als uitgangspunt actuele vragen.
3. Het tweegesprek: Gesprek tussen cliënt en raadsman.
Het kan voorkomen dat de hulpverlener geen succes opleverd; of er van ‘baten’ sprake is, bepaalt de cliënt zelf, of er geen ‘schade’ wordt aangericht valt binnen de
verantwoordelijkheid van de hulpverlener. Bij geestelijke verzorging is het niet noodzakelijk een specifieke kennis in huis te hebben, maar het fundament is
gelijkwaardigheid. Een geestelijk verzorger is te zien als een katalysator binnen het eigen proces van de cliënt.
Wat kan de cliënt van de humanistisch geestelijk werker verwachten? - een humanistische houding;
- dat de relatie handelt vanuit betrokkenheid op zijn belang en niet blokkeerd wordt door persoonlijke belangen;
- de werker kan een zekere afstand bewaren;
- betrokkenheid en besef van de gesteldheid inbrengen in de relatie door werker; - de werker voor hem beschikbaar;
- de werker beschikt over scholing op menswetenschappelijk terrein.
20
3.2.
Humanistisch vormingsonderwijs
Volgens het Humanistisch Verbond moeten leerlingen kunnen kiezen voor levensbeschouwelijke vorming die bij hen past. Volgens de humanisten moeten
leerlingen kunnen kiezen tussen humanistisch en godsdienstig vormingsonderwijs. Op veel basisscholen en sommige middelbare scholen wordt dan ook op verzoek van de ouders en leerlingen humanistisch vormingsonderwijs gegeven: Humanistisch
vormingsonderwijs is het door de leerlingen gezamenlijk onderzoeken van hun eigen
ervaringen en ideeën, leren zelfbewust te komen tot verantwoorde keuzes en hierover levensbeschouwelijk te communiceren.
Mensen maken voortdurend keuzes in wat ze doen en laten, in de manier waarop ze met elkaar en met de dingen omgaan. Velen laten zich daarbij inspireren door een
levensvisie en dat is voor heel wat mensen het humanisme. Humanisten vinden dat elk mens in staat is om onder eigen verantwoording het eigen leven zin en richting te geven. Humanisten vinden het belangrijk om jonge mensen te begeleiden bij het
ontwikkelen van een eigen levensovertuiging door hen op een kritische en creatieve manier te leren omgaan met de verschillende levensvragen. Daarom zal ik naast
aandacht te besteden aan het humanistisch vormingsonderwijs hieronder ook stilstaan bij de humanistische levensbeschouwelijke opvoeding en het humaniserend
vormingswerk, omdat ook zij een rol spelen op het terrein van levensbeschouwelijke vorming.
We zullen zien dat hier het theoretisch humanisme in de praktijk wordt gebracht. 3.2.1.
De geschiedenis van het humanistisch vormingsonderwijs
De voorlopers van de hedendaagse humanisten hebben in de traditie van de Verlichting gestreden voor een loskoppeling van het onderwijs van de kerken. Onderwijs was in hun ogen een staatsaangelegenheid. Tijdens en na deze schoolstrijd stonden de
voorlopers van het huidige humanisme aan de zijde van de liberalen en de socialisten. Het is een kenmerk van de naoorlogse ontwikkeling dat geleidelijk aan werd
bijgedragen aan een positievere invulling van het eigene van de openbare school. In plaats van neutraliteitsdenken ontstond een pluriformiteitsdenken over het openbaar onderwijs.
De belangrijkste internationale humanistische verklaring uitgebracht voor de oprichting van de International Humanist and Ethical Union (IHEU) is het Humanist Manifest I 21
(1933). Er staat een opsomming van de belangrijkste levensgebieden in, en die luidt:
‘Werk, kunst, wetenschap, wijsbegeerte, liefde, vriendschap, ontspanning’. De volgorde weerspiegelt een rationalistische arbeidsethiek. De achterliggende aanname was dat de overdracht van wetenschappelijke kennis en inzichten er vanzelf toe zou leiden dat
kinderen betere mensen zouden worden. Uit de oprichtingsverklaringen van de IHEU uit 1952 blijkt dat men een overgang maakte van vrij- en antigodsdienstige opvattigen naar humanistische. Niet langer staat de godsvraag centraal, maar de menselijke
vrijheid en verantwoordelijkheid. Hoewel kinderen niet genoemd worden, wordt aan opvoeding en onderwijs wel een wezenlijke betekenis toegekend.
Belangrijk daarbij is dat zij ‘vrij van indoctrinatie’ moeten zijn, en moeten bijdragen aan ‘een zelf-verwerkelijking waarvan het onmogelijk is de grens te voorzien’. De vooronderstelling is dat het wegnemen van indoctrinatie, het verspreiden van
wetenschap en het bevorderen van democratie het goede in de mens boven zouden
brengen. In 1965 wordt door de IHEU een beginselverkllaring uitgebracht waarin iedere verwijzing naar opvoeding, onderwijs en kinderen ontbreekt. In 1969 wordt een
verklaring uitgebracht ter ondersteuning van het onderwijsjaar 1970 dat de UNESCO had uitgeroepen. De onderdelen die naar voren worden gehaald zijn het tegengaan van discriminatie, de democratisering van voortgezet en hoger onderwijs, en de bevordering van moral and civic education.
In 1973 wordt het Humanist Manifesto II gepubliceerd dat in 1974 door de IHEU wordt overgenomen. De toenmalige IHEU-voorzitter Jaap van Praag heeft veel over
opvoeding en onderwijs geschreven, maar het meeste is niet vertaald. Ook hier wordt voornamelijk een beeld geschetst van opvoeding en onderwijs als vorming tot volwassenheid, uitgedrukt in de opeenvolgende begrippen: bewustwording,
zelfaanvaarding, zelfbestemming en zelfverwerkelijking. Pas in de jaren tachtig gaat de internationale humanistische beweging aandacht besteden aan humanistische
opvoeding, vooral in het kader van de ontwikkeling van humanistisch vormingsonderwijs in Nederland en Belgie. In 1982 wordt de eerste IHEU-verklaring aangenomen die
expliciet over jongeren gaat, dus precies dertig jaar na de oprichting! De verklaring
spreekt zich uit voor de vrije ontwikkeling van het individu, en voor een gelijke toegang tot mensenrechten voor jong en oud. Onderwijs moet beschikbaar zijn voor jongeren die willen leren. De lidorganisaties van de IHEU beloven jongeren hun eigen ruimte te
geven waarvoor zij zelf verantwoordelijk zijn, zij beloven hun belangen te behartigen en 22
een dialoog met hen aan te gaan over de problemen die alle generaties gemeenschappelijk hebben.
Er is in de afgelopen jaren in de IHEU veel meer aandacht besteed aan abortus en voorbehoedsmiddelen dan aan kinderen. De meer algemene internationale
humanistische verklaringen uit het verleden vertonen een opmerkelijk gebrek aan
aandacht voor dit onderwerp. Pas de laatste jaren wordt dit beter. Zo besteed de richtlijn uit 1985 aan IHEU-vertegenwoordigers bij internationale organisaties enige
aandacht aan beginselen en uitwerkingen daarvan die relevant zijn voor opvoeding en onderwijs. Datzelfde geldt voor de ‘Declaration of interdependence’: a new global ethics uit 1988. Het is in dit verband kenmerkend dat de IHEU onmiddellijk bij haar oprichting besloot zich te laten vertegenwoordigen bij de VN en de UNESCO, terwijl een
dergelijke vertegenwoordiging bij UNICEF pas in 1990 tot stand kwam. Er zijn slechts enkele landen waar de humanistische beweging zich actief inzet op dit gebied. Pas in 1991 is een internationaal compromis bereikt: in die landen waar kerkelijke
onderwijsactiviteiten bekostigd worden, moeten humanistische alternatieven dat ook
kunnen worden. Men moet het overwinnen van de tegenstellingen van de klassenstrijd via goede opvoeding en onderwijs.
In het vooroorlogse Nederlandse humanisme stond op het gebied van opvoeding en onderwijs vooral de scheiding van kerk en staat en de schoolstrijd centraal. In de
eerste naoorlogse jaren werd van christelijke zijden pogingen ondernomen om het openbaar onderwijs godsdienstiger in te kleuren. Dit leidde in 1947 tot de eerste (en
gedurende tientallen jaren de enige) publieke verklaring van het Humanistisch Verbond over opvoeding en onderwijs. Vanaf het begin wordt gekozen tegen zowel een
neutralistische als een humanistische school, en voor een pluriforme. Opvoeden wordt opgevat als “het kind helpen op zijn weg tot waarderende persoon”. Kenmerkend voor het Nederlandse humanisme is dat het zich verzet tegen theocratische, neutralistische
en biologisch - deterministische opvattingen en kiest voor een democratisch pluralisme. Democratie wordt dan opgevat als de maatschappelijke vertaling van het menselijk recht op zelfbeschikking. De bekostiging van het Pedagogisch Studiecentrum
Humanistisch Vormingsonderwijs heeft in belangrijke bijgedragen tot het formuleren van humanistische opvattingen over opvoeding en onderwijs. Aanvankelijk is voorrang gegeven aan het ontwikkelen van humanistisch vormingsonderwijs (HVO) in het
basisonderwijs. Vanaf 1993 is een begin gemaakt met de eerste - en tweedegraads 23
lerarenopleiding HVO door hetzelfde centrum. Deze opleiding richt zich niet alleen op
het voortgezet onderwijs, maar ook op het middelbaar en hoger beroepsonderwijs. Er is sprake van een groeiende belangstelling voor HVO in deze sectoren, hetgeen mede
bevorderd wordt door de maatschappelijke discussie over de pedagogische opdracht van het onderwijs. Ook de fusies zoals die gaande zijn tussen openbare en bijzondere scholen bevorderen het expliciet aandacht schenken aan de positie van godsdienst en HVO in het onderwijs. 3.2.2.
De humanistische levensbeschouwelijke opvoeding
Het opvoeden in de zin van het bewust hanteren van waarden en normen, lijkt in onze samenleving in de taboesfeer terecht te zijn gekomen. Het einde van de opvoeding
gaat hand in hand met het einde van de levensbeschouwing. Opvoeding is bij uitstek de plek waar kinderen ingeleid worden in waarden en normen. Als oorzaak voor de
gebrekkige opvoeding wordt het ontbreken van een zingevend systeem, waaraan de opvoeder waarden en normen ontleent, gegeven. Waarden en normen worden van
buitenaf en vaak in een kant en klaar systeem aangeboden. De afwezigheid van de traditionele zingevingssystemen die zin geven aan de opvoeding, biedt ook bevrijding van de benauwdheid van de vanzelfzelfsprekendheid.
De kans dat de opvoeding niet aan de verwachtingen kan voldoen is zeer groot, gezien bijvoorbeeld allerlei krachten die op kinderen inwerken. Het humanisme van nu is een
stroming die gebaseerd is op het beeld van de mens dat sinds de Verlichting bestaat. Men geloofde in de kracht van het verstand en in de vrijmaking van de mens. Opvoeding wordt daarbij beschouwd als een machtig middel om te komen tot zelfbewuste en verantwoordelijke mensen.
Levensbeschouwing is geen apart aandachtspunt in het humanisme. In de Nederlandse pedagogiek ontbreekt een systematische doordenking van de problemen vanuit een
humanistisch gezichtspunt, aldus Van Gelder. Dit is vreemd, want in het humanisme is er grote waardering voor en vertrouwen in de opvoeding en vorming. Misschien is dit
omdat ouders bang zijn dat anderen denken dat ze kleine ‘humanistjes’ willen kweken. Daarom worden ouders gestimuleerd de kinderen tot zelf denken aan te zetten. Al met al is er weinig concrete informatie over humanistische levensbeschouwelijke opvoeding te vinden en dat is misschien wel typerend voor het humanisme.
In de tekst “Humanisme en opvoeding” staat het zelfstandig worden van het kind, met 24
als basis de waardebelevende en waardescheppende persoon, centraal. Ontplooiing staat in verband met een zelf ontdekt waardenbesef. Men is tegen de ongebonden
ontplooiing van het kind en tegen de vorming van het kind geheel vanuit het standpunt
van de volwassenen. Opvoedingsidealen berusten op een levensbeschouwelijke en een maatschappelijke basis. De levensbeschouwelijke basis is wisselend, omdat die afhangt van het maatschappelijk bestel.
Zelfstandigheid gaat steeds meer de boventoon voeren als doel van de opvoeding:
zelfstandigheid in het opstellen van een eigen levenskader, waarbij uit vele bronnen geput kan worden. De meeste humanistische opvoeders zullen geen weet hebben van de geschriften van humanistische oorsprong. Zij voelen zich verwant met het
humanisme dat hen op de een of andere manier is aangereikt en dat ze geaccepteerd hebben. Bij de opvoeding van hun kinderen hoeven ze niet uit te gaan van de (enige
mogelijke) weg, maar van de weg die zij verantwoord vinden. De waarden en normen van de opvoeder vormen (slechts) het beginpunt van waaruit het kind de wereld tegemoet treedt.
Humanistische ouders hebben zich voor de opvoeding nooit kunnen baseren op aangereikte verhalen, gewoontes, rituelen en dergelijke. Natuurlijk hebben ze wel
opvattingen over het bestaan van de mens en zijn relatie tot anderen en de wereld, net zoals andere godsdiensten, alleen beschikt het humanisme niet over aanduidende symbolen of rituelen. Het ontbreken van dergelijke levensbeschouwelijke
concretiseringen wordt in het humanisme als voordeel gezien. Aanhangers van het humanisme zijn hier vrij in.
Hoe vullen humanistische opvoeders deze vrijheid in? Ook zij geven natuurlijk blijk van
hun levensvisie. Een groot deel van de opvoeding vindt vanzelfsprekend plaats, zonder dat men zich er van bewust is of het zelf kan motiveren. Kenmerkend voor
humanistische opvoeders is dat zij open staan voor allerlei aspecten die op het levensbeschouwelijke vlak voorkomen. Ze vinden het belangrijk dat het kind juiste
informatie heeft, voordat het een (levensbeschouwelijke) keuze maakt. Ze zijn erg open tegenover hun kinderen. Als ze zelf geen antwoord hebben op de vragen van hun
kinderen, zeggen ze dat. Het kind wordt door de ouders aangemoedigd om vragen te stellen en met ze te praten. Door het ontbreken van ‘vaste regels’, worden de ouders
teruggeworpen op hun eigen creativeit. Dit betekent echter niet dat ze zonder waarden of normen opvoeden. 25
3.2.3.
Het humaniserend vormingswerk
Vormingswerk is een geïnstitutionaliseerde werksoort die zich richt op begeleiding van individuen in groepsverband bij bewustwordings-, veranderings- en groeiprocessen in de persoon in relatie tot zijn omgeving. In het begin, na de tweede wereldoorlog, stonden levensbeschouwelijke uitgangspunten centraal. In de jaren zestig kwam
professionaliteit naar voren waardoor er spanning ontstond tussen professionaliteit en levensbeschouwing. In de jaren ‘70 is het vormingswerk door economische
bezuinigingen onder zware druk komen te staan. Dit heeft geleid tot een efficiënte beleidsvoering en een zwaarder geaccentueerde professionaliteit, waarbij de
levensbeschouwing niet meer expliciet als uitgangspunt wordt genomen. Toch bleef er
spanning tussen professionaliteit en levensbeschouwing. Het humanistisch vormingswerk heeft hierin een eigen weg geslagen door de nadruk te leggen op de uitgangspunten als zelfbestemming, vrijheid, verdraagzaamheid en eigen verantwoordelijkheid. Het humanistisch vormingswerk richt zich op buitenkerkelijken, ongodsdienstigen en humanisten in een vorm van groepswerk, cursussen en projecten.
Het humanistisch vormingswerk wordt uitgelegd zonder dat daar het begrip
levensbeschouwing ter sprake komt. In het vormingswerk komt communicatief handelen en het strategisch handelen sterk naar voren. Met de verschuiving van traditionele
levensbeschouwing naar een systematische levensbeschouwing wordt het vormingswerk er niet duidelijker op.
Lange tijd dachten de mensen dat het vormingswerk vooral ging over de zorg voor en solidariteit met groepen mensen die het minder goed hadden. Dit hield eigenlijk een
afstand in tussen de mensen die geëmancipeerd waren en de mensen die nog niet zo ver waren. Het professionaliseringsproces heeft dit versterkt. Hierop zijn de laatste jaren allerlei vormen van kritiek geuit, dat, ook bij onze samenleving is. Door de opkomende multiculturaliteit wordt dit gevoel nog meer versterkt. De mensen voelen zich bedreigd door de allochtonen. Daarom kun je beter spreken van planeet dan van aarde. Want hierop deze planeet zijn we allemaal gelijk. De eigen levensbeschouwingen zijn niet meer bepalend, want alle mensen zijn verbonden en vormen samen een bepaald onderdeel van alle culturen op weg naar een leefbare en humane planeet.
Wellicht is het daarom beter te spreken van humaniserend vormingswerk dan van humanistisch vormingswerk. Daardoor kan het ook een levensbeschouwelijke legitimatie 26
inhouden. Het is een bescheiden opstelling en de vraag is dan ook hoe zich dat verhoudt tot het huidige vormingswerk dat door haar systeemgebonden structuur
beperkt is. Misschien ligt de kracht en de kern van humaniserend vormingswerk juist in het bewust begeven in een spanningsveld tussen leef- en systeemwereld.
27
28
29