De geboorte van de filosofie

Page 1

DE GEBOORTE VAN DE FILOSOFIE

Samengesteld door Drs. J.L.C. Marechal


Inhoud: Les 1: Wat is filosofie? 1.0. 1.1. 1.2.

Inleiding Waarheid en orde Verschil in maatschappelijke waardering

Les 2: Van “mythos” naar “logos” 2.0. 2.1. 2.2. 2.3.

Inleiding Het mythische kennen De Griekse godsdienst De “logos”

Les 3: De drie natuurfilosofen uit Milete 3.0. 3.1. 3.2. 3.3.

Inleiding Thales Anaximander Anaximenes

Les 4: Pythagoras 4.0. 4.1. 4.2. 4.3. 4.4.

Inleiding Pythagoras’ leven De metempsychose Het Getal De Kosmos

2


Les 1: Wat is filosofie? 1.0. Inleiding Filosofie is “liefde tot wijsheid”. De “wijsheid”, die in de filosofische reflectie “bemind”, dit is gezocht, nagestreefd en bedoeld wordt, is een “praktische levenswijsheid”; geen theoretisch inzicht op zich is het doel van de filosofische bezinning, maar een inzicht in het mens-zijn en de werkelijkheid, dat omgezet wordt in een praktische beleving van dat inzicht. De filosofie moet een “stuk leven” zijn, ontstaan uit het leven, de karaktertrekken van het leven dragen en in dienst staan van het leven! In het algemeen kunnen we vaststellen dat het filosofische kennen een kennen en denken is, dat helemaal wil doorstoten tot de diepste kern van de werkelijkheid, dat daarmee de grenzen van het tastbare en meetbare achter zich laat, vooral het diepste “begrijpelijke moment” van alles bloot te leggen. Dat houdt niet in dat het filosoferen de band met de ervaring, wetenschap, loslaat; de filosofie zoekt juist in de feiten, in de concrete werkelijkheid de diepere kern, niet daar buiten! Haar eigen kenterrein (“materiaal voorwerp”) is de hele werkelijkheid. Juist omdat ze de laatste begrijpelijkheid van dit of dat wil bereiken, moet ze zich met de hele werkelijkheid eigenlijk inlaten; iets is immers pas volledig begrijpelijk als het in samenhang van de totale werkelijkheid bezien wordt, dat wil zeggen als het geplaatst wordt binnen het “zijn”! Vandaar dat beweerd kan worden dat de filosofie op zoek is naar het “zijn der dingen”; dieper zoeken of vragen, dan het “zijn” is onmogelijk! Het “zijn” is dan ook het eigenen, waarvoor de filosofie belangstelling heeft in en bij alles (het “formele voorwerp”); het staat gelijk met het “laatste”, met de “laatste verklaringsgrond”, met – als men wil – de “achtergrondaspecten” van de realiteit. Filosofie moet “levensnabij” zijn, ingaan namelijk op concrete vragen, kwesties en problemen, zoals die nu voor de mens leven, maar juist deze vragen moet de filosofie trachten door te denken tot hun diepste grond! Filosofie houdt zich alleen met de “werkelijkheid” bezig, als ze inspeelt op de “werkelijke vragen” van de mens. Alles wat uit het concrete bestaan als vraag opduikt, valt binnen het bereik van de filosofische reflectie. Vandaar dat het filosoferen ook niet “fragmentarisch” is; het is niet begrensd, beperkt zich niet tot een bepaalde sector van de werkelijkheid; de filosofie omspant het hele leven, is even dynamisch als de mens dat is, springt overal in, waar het leven zijn vragen en problemen opwerpt. Het eerste en allesbeheersende thema van de filosofische bezinning is de mens zelf, dat wil zeggen zijn bestaan en heel de werkelijkheid, voor zover die met hem verbonden is, door hem ervaren wordt en zoals ze door hem beleefd wordt. Alle filosofie is in die zin antropologie; ze vraagt, denkt, zoekt naar de mens, naar het “ik” toe. Er heerst – of er moet heersen – een onverbrekelijke “solidariteit tussen mens en filosofie”; ze is en moet zijn een doordenken van de mens op zichzelf, een bezig-zijn van de mens met zichzelf op het vlak van het denken, het diepste-denken. Als de mens er in slaagt om deze filosofische reflectie te voltrekken, dan zal er voor hem een nieuwe en verdiepte vorm van “interiorisatie” optreden: als zijn bestaan en alles wat daarmee verweven is, doorlicht wordt tot de grond van het “zijn”, dan worden ze ook op de meest radicale manier begrepen en in het perspectief van hun laatste achtergrond geplaatst; niets blijft er dan “zo maar” of hoe dan ook “naast” of “buiten” het andere liggen. Maar door te weten wat en wie de mens zelf “is”, door te achterhalen wat alles rondom hem uiteindelijk “is”, kan hij ook zijn onbekendheid met alles verliezen; de mens, het “ik” zal dieper in de 3


dingen, in zichzelf doordringen, meer vertrouwd worden met alles; hij staat er ook niet meer “buiten” en de dingen staan ook niet meer “buiten” hem! Er groeit een “interiorisatie”, die alles veel dichter bij de mens brengt. De mens komt vanuit zijn eigen levenservaring voor problemen te staan, waarmee hij worstelen zal, totdat hij er een oplossing voor heeft of zover gekomen is, dat hij er mee kan leven. In alle zwaarte komen deze vragen naar voren in de filosofie. Als we de ontstaansgeschiedenis van de vragen en daarmee van het filosoferen goed voor ogen houden, dan is het onder meer duidelijk, dat het nooit of te nimmer gaan kan en mag om “het weten om het weten”. Het doorstoten tot de wezenskern is met andere woorden ook praktisch getint; men hoopt op die manier op alles een beter, verantwoord zicht te hebben en een houvast, van waaruit men dan zijn levensoriëntering kan opzetten. Het vragen naar het wezen moet men dan ook zo verstaan, dat er gevraagd wordt naar de “zin”, de diepere “zin” van alles, die men dan als uitgangspunt neemt van zijn handelen. Deze “zinvraag” vormt het hartstuk van de filosofische reflectie. De zinvraag wordt opgeworpen door de bestaanservaring; ze wordt overgenomen door de filosofische reflectie, die haar zo diep mogelijk door-denkt, om dan het antwoord weer als een “perspectief” naar het praktische leven terug te verwijzen. De filosofische reflectie maakt dus een cirkelbeweging, of beter een spiraalbeweging: de bezinning begint vanuit het leven en eindigt weer bij het leven. De betrokkenheid op het leven bij de filosofie kan bovendien nog blijken uit de wijze, waarop de vragen zich opdringen. Natuurlijk, men kan heel onpersoonlijk vragen van anderen overnemen; men “doet dan aan filosofie”, of men “leert filosofie”, wat iets anders is dan “zelf filosoferen” of “leren filosoferen”! De filosofische reflectie is pas authentiek, als de vraag een persoonlijke, eigen vraag is. Met andere woorden, de filosofie is helemaal verweven met de concrete persoonlijke bestaanservaring. Ze wordt geboren – zoals men vanouds al beweerd heeft – door de “verwondering”. Als de mens zich “ver-wondert”, staat hij eigenlijk stil bij iets (wat dat “iets” dan ook is), wat hij tot dan toe als heel vanzelfsprekend heeft aangenomen; het heeft of had nog nooit zijn aandacht getrokken. Nu ineens wel. Waarom? Omdat de “vanzelfsprekendheid” ineens verdwenen is; men ervaart het niet meer als “gewoon”; het komt als het ware op een afstand te staan, de eenheid tussen het “ik” en datgene, waarover men zich verwondert, is – minstens gedeeltelijk – verbroken. Maar toch blijft men er de verbondenheid mee voelen; men vermoedt, dat het geen definitieve breuk is en daarom juist gaat men zoeken, denken, praten, om de verloren levende eenheid te herstellen; of eigenlijk niet zonder meer te herstellen, ze moet verdiept worden, zodat de band niet meer verbroken kan worden, omdat men weet, “wat” dit of dat “is”, “wat” men er aan heeft of van verwachten kan. In de verwondering wordt de bezinning, het zoeken naar de “zin” gewekt. De momenten, waarop dit gebeurt, noemt men de “geprivilegieerde momenten”, omdat ze in zich de kracht, het “privilege” hebben de mens werkelijk tot zichzelf te brengen, dat wil zeggen hem tot bewustzijn te brengen en aan te zetten tot reflectie; of men komt ook wel de naam “Grenzsituation” tegen, omdat ze de mens de “grenzen” en de begrensdheid van zijn alledaagse kijk en levensinstelling doen beseffen, die overschreden moet worden, om tot een authentiek bestaan te kunnen komen. Omdat de band van de vraag met de persoonlijke bestaanservaring zo sterk is, zal de vraagstelling ook in die zin persoonlijk gekleurd zijn, dat ze geïnspireerd is door de eigen levensgeschiedenis van de vragende mens, dat ze ook het stempel zal dragen van de tijdsomstandigheden en de cultuur, waarin hij leeft enz. Voor het goed begrijpen van een filosoof zal het dan ook van groot belang zijn, dat we ons op de hoogte stellen van zijn levensgeschiedenis (niet als een interessante bijzonderheid, maar als

4


een onderdeel van zijn reflectie!), van zijn contacten met andere denkers, van heel het cultuurklimaat enz. Vragen en opdrachten: 1. Probeer samenvattend het begrip filosofie te omschrijven. 2. Zoek in een andere bron op wat filosofie is? Wat zijn de verschillen en overeenkomsten met jouw omschrijving bij vraag 1 en de definitie die jij hebt opgezocht (noteer je bron)? 3. Wat houdt de cirkelbeweging van de filosofische reflectie in en geef daarvan een persoonlijk voorbeeld? 4. “Verwondering” is een voorwaarde om goed te kunnen filosoferen.” Leg deze stelling uit aan de hand van de betekenis van het begrip “verwondering”. 5. Welke elementen van de optiekentheorie vind je duidelijk terug in de tekst hierboven? Probeer dit zo goed mogelijk uit te leggen door de filosofie in het schema van de optiekentheorie te plaatsen. 1.1. Waarheid en orde Wat opvalt, is dat de filosofie steeds de aanspraak hebben gemaakt op “waarheid” tegenover “schijn”; men wil de ware toedracht van alles onderzoeken. Vandaar dat de filosofen zich steeds verzetten tegen de oppervlakkige kennis van de massa, die zich vastklampt aan oppervlakkige indrukken of wonderlijke interpretaties. Filosofen komen dan ook in botsing met de openbare mening, vallen op als “uitzonderlijke personen”, distantiëren zich dikwijls van het gebruikelijke maatschappelijke patroon, wat telkens weer aanleiding was om te spreken van de “levens- of wereldvreemdheid” van de filosofen, die door henzelf beschouwd werd als een teken van de waarachtigheid van hun denken! Voor velen zijn het “lastige figuren”, omdat ze de sfeer van de alledaagsheid, van de “vanzelfsprekendheid” doorbreken en alle “weten” ontmaskeren als een “niet-weten” (Socrates met zijn “ironie” is daarvan een goed voorbeeld!). Filosofie streeft naar de “phusis”, d.w.z. naar de “natuur”, de wereld zoals ze er is, al voor de mens zich er overheen buigt en zoals ze zich aan hem opdringt, ter aanvaarding, in gehoorzaamheid. Duidelijk spreekt daarbij ook de “kosmos”, de orde en samenhang een rol mee; het afzonderlijke “ding” bestaat niet “zo maar”, geïsoleerd, voor zichzelf, maar heeft een bepaalde plaats in het grote geheel. Zolang iets niet in die samenhang geplaatst is, heeft men het nog niet in zijn eigenheid gegrepen. De meest universele samenhang van alles is de totaliteit van de werkelijkheid zelf, namelijk het “Zijn”. Slaagt men er in de eigen plaats van iets te ontdekken dan heeft men het “Zijn” van iets ook de “orde” gevonden, dus ook de oorsprong en de bestemming. Voor de Griekse filosofen is “waarheid” aan “geordendheid” te kennen, waaruit de verwantschap met de mathematiek (die ook al in het begin aanwezig is) ook te verklaren is; het is namelijk de wetenschap van de “ordening” van de “verhoudingen” van de samenhang. In de loop der tijden zal telkens de strengwetenschappelijkheid en de geordendheid van het mathematische denken de filosofen als soort “exemplar” voor de geest staan. Vragen en opdrachten 6. Zoek uit wat het verschil is tussen het waarheidsstreven van de mythologie en de filosofie. Verklaar je antwoord. 7. Welke gevolgen heeft het verschil tussen het waarheidsstreven van de mythologie en de filosofie voor de maatschappelijke waardering van de eerste filosofen?

5


1.2. Verschil in maatschappelijke waardering. Het kon niet uitblijven dat “men” een standpunt ging bepalen ten opzichte van de filosofie, de filosofen en de filosofenscholen. Weinig weten we van de processen tegen filosofen in Athene en Rome gevoerd (b.v. tegen Anaxagoras, Socrates en Aristoteles). Daarbij schijnt wel telkens als aanklacht naar voren te komen, dat men afwijkt van de gebruikelijke religieuze en zedelijke praktijken, dus ofwel tot atheïsme opvoedt ofwel tot nieuwe vormen van cultus aanspoort. Ondanks dit verzet van velen blijven de filosofen beweren, dat hun activiteit de mens een krachtig hulpmiddel biedt, om menswaardig te leven, het doel van het menselijk bestaan te bereiken. Door tegenstanders wordt deze aanspraak omgebogen tot een tegenargument: als dit waar is, hoe is het dan te begrijpen, dat de mensen nu pas tot filosofie komen! De filosofen hebben daarop geantwoord, dat het volmaaktste bij elk organisch ontwikkelingsproces aan het einde verschijnt; de filosofie is nu juist het volmaaktste en edelste, waartoe de mens in staat is. Er bestaat nog een soort schema (waarschijnlijk van Aristoteles; dat aangeeft, hoe de “wijsheid” een ontwikkeling doorgemaakt heeft tot en met de opkomst van de filosofische bezinning: • • • • •

Aanvankelijk viel “wijsheid” samen met de praktische kennis of vaardigheid, die men bezat om in de voornaamste behoeften van het leven te voorzien (b.v. akkerbouw, meelbereiding); de tweede graad van evolutie betekende dat “wijsheid” gezocht werd in alles, wat het leven aangenaam kan maken (muziek, schilderkunst); in de derde fase rekende men tot de “wijzen” degenen, die zich bezig hielden met het organiseren van de gemeenschap; de vierde vorm van de ontwikkeling zag men in het denkend doorvorsen van het zichtbare; de vijfde tenslotte in het zich wenden tot het onzichtbare en het goddelijke. Alle voorgaande fasen dienden als een voorbereiding voor de komst van de filosofie!

Verschillende wijsgeren hebben – langs andere weg – aangetoond, dat de filosofie onmisbaar is voor de uitgroei van het mens-zijn. Men wist b.v. al dat bij de Egyptenaren, de Indiërs en de Kelten gefilosofeerd werd. Ofwel men stelt, dat de wijsheid van spreekwoorden en volksgezegden eigenlijk van diepere strekking waren en een filosofische betekenis hadden. Ook komt het voor, dat men probeert de filosofie te herleiden tot bepaalde mythologische figuren, die haar naar de aarde gebracht zouden hebben (Prometheus, Atlas). Alleen Epicurus schijnt de filosofie beschouwd te hebben als een uitdrukkelijk privilege van het Griekse volk. Vragen en opdrachten 8. Waarom werden juist de eerste filosofen zo vaak verweten af te wijken van de religieuze en zedelijke gebruiken? Noem hiervan een duidelijk en concreet voorbeeld. 9. Wat heeft de filosofie de in die tijd overheersende mythologische werkelijkheid te bieden? Waarom had men daar moeite mee? 10. Zoek uit wie de mythologische figuren, Prometheus en Atlas, zijn en probeer hun relatie met de geboorte van de filosofie uit te werken. (“Zij brachten de filosofie naar de aarde”; 6


waarom zouden we dit ook kunnen uitleggen als een strategische zet van de filosofie in een overheersende mythologische werkelijkheid).

7


Les 2: Van “mythos” naar “logos” 2.0. Inleiding Een bestudering van afzonderlijke filosofen uit de Oudheid kan een aan diepte, waarde en belangrijkheid winnen, als men inzicht heeft in de sfeer, waarin het “Griekse denken” ontstaat en zich ontwikkelt. Op die manier groeit er een achtergrond, die het stellen van bepaalde vragen en problemen en het zoeken van een antwoord daarop in een bepaalde richting begrijpelijk maakt. Bedoeling van deze tweede les is dan ook: proberen enkele karakteriseringen te geven van het eigen klimaat van de Griekse filosofie, juist in zijn beginperiode. Altijd heeft de mens verwonderde vragen gesteld over het leven. Maar de wijze, waarop geantwoord werd en getracht werd tot inzicht te komen, kan verschillen en verschilt in feite ook. Op dit verschil van benadering en visie is het ontstaan van de filosofie gebaseerd. 2.1. Het mythische kennen De oorspronkelijke betekenis van “mythos” is “woord”, verstaan als een definitieve, laatste uitspraak. Het is een “overleveringswoord”, dat geen bewijzen vraagt. “Mythisch kennen”, is geen vorm van denken, dat zelf op zoek gaat naar verklaringsgronden, bevestigingen, oorzaken, maar het tracht zich zonder meer te conformeren aan datgene, wat er aan “waarheid” leeft. Daarbij gaat men uit van de veronderstelling, dat er een “wereld van Goden” bestaat (polytheïsme) die nauw verbonden is met de wereld van de mensen. In de “mythe” wordt verhaald, hoe de “goden” handelen, leven en optreden in hun “hemel” op de aarde en in de onderwereld en hoe dit alles zijn gevolgen heeft voor het leven van de mensen. Men hecht aan die verhalen grote werkelijkheidswaarde. Wat in de “mythe” verhaald wordt, heeft een normatieve kracht. Door die verweving van “godenwereld” en “mensenwereld” wordt het zwaartepunt buiten de aardse tijd gelegd; het komt in een oertijd te liggen of in een “eindtijd” (wat vanzelfsprekend een andersoortige beoordeling van het heden met zich meebrengt). Naargelang de inhoud worden verschillende vormen van “mythe” onderscheiden: • • •

Handelt de mythe voornamelijk over het ontstaan van de goden en hun geschiedenis (begrepen als achtergrond voor de geschiedenis van de mensen en de wereld), dan spreekt men van “theogonieën” of “theogonische mythen”; Heeft het verhaal, het “woord” meer betrekking op de wording van de wereld, dan worden deze mythen “kosmogonieën” of “kosmogonische mythen” genoemd; Meestal sluiten daarop de “anthropogonieën” of de “anthropogonische mythen” aan, die het ontstaan en de lotgevallen van de mensheid tot onderwerp hebben.

Steeds hebben de mythen een verwijzing naar de verklaring van alles. De band tussen mensen en goden is (meestal) niet van dien aard, dat het wereldbestel zich volkomen automatisch voltrekt, conform aan de wensen en wetten van de goden en parallel aan de geschiedenis van de “andere wereld”. Er bestaan namelijk veel zogenaamde oermythen, die de oorspronkelijke situatie van mens en wereld beschrijven, geheel in harmonie met de geschiedenis van de goden; deze worden dan vaak opgevolgd door mythen, die van een “breuk” verhalen, die de oorspronkelijke orde in de wereld en in het leven en de geschiedenis van de mensheid heeft verstoord en die op naam van de mensen zelf komt; maar het oorspronkelijke heil wordt door de goden weer hersteld – onder bepaalde voorwaarden, die aan de mensen gesteld worden – 8


wat het thema is van de “heilsmythen” of de “soteriologische mythen”. Binnen dit gevarieerde raam was het voor de mens mogelijk, om aan alles, waarmee hij geconfronteerd werd – persoonlijk en collectief – een verklaring te geven. Voor de mensen van toen bezaten mythen een “kernwaarde”, een waarheidswaarde”; het waren voor hen geen zuivere fantasieën, maar ze vormden een bron van “kennis” en daardoor ook een fundament voor een levensoriëntering. Van deze interpretatie van “mythe” moet onderscheiden worden van een meer afgeleide betekenis, die in de filosofie ook een rol gespeeld heeft: de “mythe” als vergelijking of als voorbeeld (soort parabel), om bepaalde samenhangen in de werkelijkheid of bepaalde aspecten van het menselijke leven te verduidelijken; te denken is bijvoorbeeld aan de “mythen” van Plato (de “mythe” van de grot!). Ze hebben niet de “werkelijkheidsbetekenis”, die aan de “mythen” in eigenlijke zin toegeschreven moet worden; ze fungeren meer als een literaire vorm. Vragen en opdrachten 1. Wat houdt het “mythische kennen” in? 2. Het “mythische kennen” was een bron van kennis en een fundament voor een levensoriëntering. Welke gevolgen had het “mythische kennen” dus voor het dagelijkse leven van de mens? 3. Waar gaat de “mythe van de grot” van Plato over? Wat wou Plato daarmee duidelijk maken in relatie tot zijn ideeënleer? 4. Probeer de “mythe van de grot” uit te leggen in het kader van de overgang van mythologie naar filosofie? 2.2. De Griekse godsdienst De Griekse godsdienst heeft een aantal eigenschappen: • • • • •

De godsdienst was polytheïstisch; De goden waren, vooral sinds Homérus, antropomorf; Er was geen officieel dogma; Riten speelden een grote rol in het scheppen van een goede verhouding tot de goden; Elke stad (polis) had haar eigen beschermgodheid, die zijn leer (zeer vaak haar) tempel op de acròpolis had, waar de religieuze plechtigheden van de polis plaats hadden.

De opvattingen over het hiernamaals vertoonden veel overeenstemming met de Mesopotamische opvatting van een schimmig en somber dodenrijk, waar ieder een ongeveer gelijk triest lot beschoren was. Enigszins afwijkend hiervan in de Griekse godsdienst was de stroming van de Orphiek. De Orphiek ging uit van een scheiding tussen lichaam en ziel, waarbij het lichaam gold als een kerker van de ziel, die zich door de dood via de nodige reïncarnatie, ascese en reinigingsrituelen aan het lichaam kon ontworstelen. Deze scheiding tussen de ziel en het lichaam heeft invloed uitgeoefend op de filosofen Pythagoras en Plato en is tenslotte in het christendom terechtgekomen.

9


De Griekse godenwereld, zoals zij een rol speelde in de officiële polisreligie in de grote tempels en in de Griekse mythologie en beeldhouwkunst werd afgebeeld, was vooral een creatie van Homerus. De godenwereld was bij hem een gesublimeerde aristocratische maatschappij. De goden waren grote, mooie, sterke, onsterfelijke mannen en vrouwen met de goede en slechte eigenschappen van mensen. In de Trojaanse oorlog streden zij aan beide kanten mee. Aan Hesiodus hebben we de ontstaansgeschiedenis van de Griekse goden te danken in zijn “Theogonie”. In Ionië in Klein-Azië (aan de rand van de oosterse wereld) en bij immigranten in de Griekse koloniën in het westen (Zuid- Italië, Sicilië) kwamen in de 7e eeuw v. Chr. de Griekse natuurfilosofie en wetenschap op. Enige originele denkers daar namen geen genoegen meer met de verklaringen van het natuurgebeuren in de mythen en trachtten door logisch redeneren te vinden wat de oerstof was, waaruit alles voortkwam en hoe veranderingen en ontwikkelingen zich in de natuur voltrokken. Wij hebben van hun geschriften niet veel meer over; waarschijnlijk zouden wij hun gedachten nogal naïef vinden. Belangrijk is echter, dat een nieuwe rationele wijze van analyseren en redeneren over de natuur opkwam, die de basis geworden is van het westerse wetenschappelijke denken: de logos. Vragen en opdrachten 5. Zoek de term “Orphiek/Orfisme” op? Noteer je bevindingen. 6. Wie was Orpheus en wat heeft hij met de Orphiek te maken? (Waarom werd “Orphiek/Orfisme” naar hem vernoemd?). 7. Beschrijf de rol van Homerus en Hesiodus binnen de mythologie door gebruik te maken van secundaire literatuur. 2.3. De “logos” “Logos” is het menselijke spraakvermogen, waardoor hij vanuit zijn eigen innerlijk kan meedelen aan anderen, met hem in contact kan treden (gebeurt dit en wordt door de ander(en) daarop ingespeeld, dan is er sprake van een “dialogos”); ook verstaat men er onder een waarheid, die in tegenstelling met de “mythe” in en vanuit zichzelf gerechtvaardigd is; daaraan koppelt zich vanzelf als andere betekenis vast: “logos” als het redenerende denken, dat als zodanig tegenover het “zien” staat en tegenover de vaardigheid of de kunst, de ervaring ook; vervolgens het wezen van iets of datgene, wat het eigen wezen van iets fundeert of nader verklaart; tenslotte “logos” als het menselijke (en soms ook het goddelijke) kenvermogen, waardoor de mens in staat is zelfstandig te denken, door te dringen in de werkelijkheid zelf en te komen tot gerechtvaardigde, beredeneerde uitspraken. De filosofie zou nu het denken van de mens zijn, juist voor zover het zich baseert op deze “logos”. M.a.w. het betekent, dat de mens loskomt van het zoeken en vragen naar een verklaringsgrond “buiten” de werkelijkheid om (zoals hij die ervaart en zoals die door hem ook bestaat), loskomt dus ook van het “ontvangen” van waarheden “van elders” om zelfstandig, geleid door eigen rede te trachten waarheid te vinden. Daardoor wordt het ook voor hem mogelijk, om zijn persoonlijk verworven kennis aan anderen door te geven; wat ook zinvol is, omdat zijn kennis werkelijk “nieuw” kan zijn en simpelweg de herhaling van de inhoud van een al bekende mythe. De kennis doet het zicht op werkelijkheid, wereld en eigen bestaan “anders” zien en beleven. Op grond van gemeenschappelijkheid van kennen en

10


beleven kunnen mensen zich groeperen, aansluiting zoeken bij iemand, die voor hen iets te “zeggen” heeft, hen kan inspireren. Deze geboorte van de filosofie uit een breuk met het mythische denken betekent een verzelfstandiging van het menselijke denken, van de mens zelf. In onze hedendaagse terminologie zouden we het een proces van “secularisatie” noemen; een diepingrijpend gebeuren, omdat heel de levensinstelling van de mens er mee gemoeid is. Alleen een dergelijke ontdekking van de zelfstandigheid en de eigen waarde van het menselijke denken en kennen is de basis voor het ontstaan van de filosofie. De overgang van “mythos” naar “logos” brengt als vanzelf ook onmiddellijk bepaalde fundamentele vragen en grondproblemen met zich mee, die zich ook telkens zullen melden, als de filosofie zich weer moet losmaken van een binding aan “elders” (bijvoorbeeld: de theologie, het geloof). Zo is er primair al de vraag naar het “funderende van alles” het “oerbeginsel”, waartoe alles herleid moet kunnen worden, wil het “waar” en betrouwbaar aanvaard kunnen worden. Daarmee stelt zich ook het probleem over de waarde van het menselijke kennen, toegespitst op het dilemma tussen zintuiglijk kennen en verstandelijk kennen; omdat het voorwerp van beide kenvormen verschillend is, komt ook de vraag naar voren naar de eigen aard van de werkelijkheid; is de zintuiglijke wereld (veranderd, veelvormig, vergaand en ontstaand, wisselvallig) de “ware werkelijkheid” of de verstandelijke wereld (d.w.z. de wereld, zoals die door het verstand bereikt en gekend wordt; onveranderlijk, eenvormig, eeuwig, noodzakelijk)? Verschil van opvatting op deze punten zal ook leiden tot verscheidenheid van visie op het mens-zijn zelf, wat invloed zal hebben op de normering van het menselijk leven. Ofschoon de filosofie ontstaat uit het loslaten van het “mythische” zal – zeker in het begin – de band met de “goden” nog vaak aanwezig blijven. Zo stellen de eerste filosofen (Thales, Anaximander en Anaximenes) bijvoorbeeld het “oerbeginsel” wel voor als iets van deze “wereld” maar het is toch geladen met een zekere goddelijke kracht, waardoor het juist die funderende werking kan bezitten. Omdat de filosofen gebruik maakten van hun “logos”, waardoor ze ook kwamen tot andere opvattingen dan de “mythen” leerden, moesten zij hun autoriteit verdedigen en rechtvaardigen. Opvallend is dan, dat sommigen zich uitdrukkelijk toch op een soort “roeping” door de goden beroepen. Volgens Plato zou bijvoorbeeld Socrates door een uitspraak van het Orakel van Delphi tot de beoefening van de filosofie zijn gebracht; iets dergelijks vindt men ook in de geschiedenis rond figuren als Diogenes, Zeno en zelfs Aristoteles. M.a.w. het bleek moeilijk te zijn om zich totaal en radicaal te ontworstelen aan de greep van een “kerngebied” en een “wereld”, die zo sterk afhankelijk waren van een geloof aan de “goden” en hun invloed op de werkelijkheid. Vragen en opdrachten 8. Omschrijf het begrip “Logos”? 9. Wat zijn de grote verschillen tussen “mythos” en “logos”? 10. Leg uit dat de overgang van mythologie naar filosofie een overgang is tussen “mythos” en “logos”? (Wat zijn volgens jou de voor- en nadelen van deze overgang?).

11


Les 3: De drie natuurfilosofen uit Milete 1.0. Inleiding Milete is een Turkse stad aan de kust van Anatolië iets ten zuiden van het eiland Samos. In de periode waar wij het over hebben, de 7e eeuw voor Chr., was het de belangrijkste stad van Ionië en wellicht van de gehele wereld.

12


Milete werd voor het jaar duizend gesticht door kolonisators die volgens sommigen uit Kreta, volgens anderen uit het nabijgelegen, net in vlammen opgegane Troje afkomstig waren. Volgens Herodotus, de romancier bij uitstek onder de Griekse historici, hadden de indringers ‘geen vrouwen bij zich maar namen die uit Carië na hun familieleden vermoord te hebben’; ze pleegden kortom de gebruikelijke Sabijnse maagdenroof waar aan god weet welke en hoeveel volkeren hun ontstaan ontlenen. Om het verhaal dat ik nu ga vertellen goed te begrijpen is het van belang te bedenken dat Milete een moderne stad was die op grote schaal handel dreef. De enige god die werkelijk meetelde was de Geldgod. De Ionische kust, een grensstrook die als een plak ham op een broodje tussen de Griekse wereld en het erachter liggende Perzische rijk lag, was bezaaid met dorpen en steden die van die ligging profiteerden om naar twee kanten handel te drijven. Milete voorop. In haar haven voeren schepen volgeladen met al het goede der aarde af en aan: graan, olie, metalen, papyrusrollen, wijn en parfum. En zoals altijd als de zaken voor de wind gaan waren ook de Mileziërs geestelijk enigszins afgedwaald van de mystieke aantrekkingskracht van de godsdienst en wijdden zij zich vol overgave aan meer praktische en rationele zaken. En zo zagen de eerste studie over de natuur, astronomie en de navigatiekunst het licht. We moeten ons de stad voorstellen als een groot zonovergoten kruispunt van wegen, wemelend van zeelieden, kooplui en zakenmensen. Laten we eens een wandelingetje maken in het oude Milete waar de drie natuurfilosofen, Thales, Anaximander en Anaximenes vandaan komen. We lopen de Kebalak Tepè-heuvel zo ver op dat we de gehele stad onder ons kunnen zien liggen. Deze strekt zich op een klein schiereiland aan onze voeten uit. De wegen zijn kaarsrecht en kruisen elkaar allemaal met rechte hoeken: een soort Manhattan op schaal. Achterin zie je de Haven van het Theater en iets verderop die van de Leeuwen. Een lange rij Phrygische slaven sjouwt met papyrusbalen over de weg van de westelijke markt. Er wordt gediscussieerd, er worden met luide stem contracten afgesloten en er wordt gelachen. Het is duidelijk dat we met rijke onbezorgde mensen te doen hebben.

13


Jammer genoeg bleef het Milete niet altijd voor de wind gaan: de sleutelpositie die bij haar handelsbetrekkingen zo in haar voordeel had gewerkt, werd haar tenslotte noodlottig. Ondanks het feit dat ze een verbond had gesloten met de Lydiërs werd de stad op een kwade dag door de horden van Darius bestormd en met de grond gelijkgemaakt. ‘Van de mannen van Milete werd het merendeel door de langgelokte Perzen gedood; vrouwen en kinderen werden 14


gespaard om als slaven te dienen…’ (de berichten zijn wederom van Herodotus) ‘… en de Atheners waren zo verpletterd door de inname van Milete dat, toen de door Phrynichus hierover geschreven tragedie werd opgevoerd, het gehele theater in tranen uitbarstte en Phrynichus een boete van duizend drachmen werd opgelegd omdat hij aan eigen ongeluk had herinnerd.’ Vragen en opdrachten 1a Wat zegt de encyclopedie over Milete? 1b Beredeneer vanuit de tekst hierboven waarom juist in Milete de wieg stond van de filosofie. (Noem vijf redenen). 2a Zoek het begrip “natuurfilosofie” op in een filosofisch woordenboek en noteer de betekenis. Vergelijk de betekenis uit het filosofische woordenboek met datgene wat Jostein Gaarder te vertellen heeft over “natuurfilosofen” in zijn boek “De wereld van Sofie”. (Wie worden er eigenlijk allemaal natuurfilosofen genoemd?). 2b “Voor ons is niet zozeer van belang welke antwoorden deze eerste filosofen vonden. Interessant is welke vragen ze stelden en naar welk soort antwoorden ze zochten. We houden ons meer bezig met hoe ze dachten dan met wat ze precies dachten”, aldus Jostein Gaarder in “De wereld van Sofie”. Leg deze uit spraak uit? (Betrek in je uitleg concrete informatie uit les 1 en 2 door teksten uit te leggen en te citeren). 3.1. Thales Thales was een ingenieur uit Milete. Hij werd in de tweede helft van de zevende eeuw v. Chr. geboren uit Phoenicische ouders. Zodra hij oud genoeg was scheepte hij zich in op het eerste het beste schip en zo begon een lange reeks reizen naar Egypte en het Midden-Oosten. In wezen waren het de Egyptische en Chaldeeuwse priesters die zijn opleiding verzorgden en hem alles leerden wat er in die tijd maar over astronomie, wiskunde en de scheepvaartkunst te leren viel. Terug in zijn vaderstad trachtte zijn moeder, Cleobulina, hem meteen aan de vrouw te krijgen en zette ze zich, als alle moeders, in om een verloofde voor hem te vinden. Thales was echter met geen mogelijkheid over te halen: hij verschilde van alle andere jongemannen. Op de vraag waarom hij nog niet trouwde, antwoordde hij: “De tijd is nog niet daar’, en toen zij op latere leeftijd nogmaals aandrong zei hij: ‘Nu is de tijd voorbij.’ Als iemand hem tenslotte vroeg waarom hij geen kinderen had, zei hij verontschuldigend dat hij dat besloten had ‘uit liefde voor de kinderen’. Thales was kortom wat je een filosoof noemt, ook al was die categorie toentertijd nog niet uitgevonden. We zullen tot Pythagoras moeten wachten voordat de term ‘filosoof’ betekenis krijgt, en nog later, tot Plato, voordat het filosoof-zijn als beroep wordt erkend. Omdat het zover nog niet was bleef Thales in de ogen van de Mileziërs alleen maar een vreemd zweverig type. ‘Een beste jongen,’ zeiden ze, ‘maar niet zo praktisch ingesteld,’ en ze voegden er aan toe: ‘Hij mag dan geleerd zijn, maar waar is al die geleerdheid goed voor als je nooit een cent op zak hebt?’ Het schijnt dat zelfs zijn slavin de draak met hem stak: toen ze hem op een keer in een put zag vallen terwijl hij aandachtig naar de sterren keek, lachte ze hem de hele dag uit. ‘O Thales,’ zei ze, ‘je houdt je bezig met de zaken des hemels en let niet op de dingen die je voor je neus hebt!’ Nu weten we natuurlijk niet of er onder de dingen die Thales voor zijn neus had niet ook een mooie dienstmaagd zat, maar het staat vast dat onze filosoof noch voor de problemen van het dagelijks leven, noch voor vrouwen veel interesse toonde. Hij was in andere woorden: het prototype van de verstrooide professor: zo een die zich weinig wast, wel in staat vijf meetkundige stellingen te

15


vatten, maar totaal niet in staat zijn eigen privé-leven te regelen. Er bestaat echter een door Aristoteles vertelde anekdote waarin de weinig praktische aard van Thales wordt tegengesproken. Op een dag riep hij, moe van het eeuwigdurende gepest, uit: ‘En nu zal ik jullie eens wat laten zien!’ Omdat hij een rijke olijfoogst voorzag, huurde hij voor een prikje alle olijfpersen die hij op de markt kon vinden en verhuurde die, toen daar behoefte aan was, tegen een veel hogere prijs. Dit soort speculatie wordt heden ten dage windhandel genoemd en is niet bepaald netjes; hij deed het echter alleen maar om aan te tonen dat ook een filosoof, als hij maar wilde, op willekeurig welke manier zoveel kon verdienen als hem goeddunkte. In werkelijkheid was Thales dan ook niet zo’n lekkere jongen en als Plato het over hem heeft kenschetst hij hem niet ten onrechte als ‘vernuftig uitvinder van technieken’. Toen de troepen van Croesus er tijdens de oorlog van de Lydiërs tegen de Perzen niet slaagden de rivier de Halys te doorwaden, bedacht hij als goed waterbouwkundig ingenieur dat het beste zou zijn een gedeelte ervan om te leiden en zo beide rivierarmen doorwaadbaar te maken. Vragen en opdrachten 3a Waarom werd Thales vooral niet begrepen door zijn tijdgenoten? Leg dit uit aan de hand van het anachronistische aspect binnen deze tekst: de filosofie? 3b Wanneer en door wie kreeg de term filosoof betekenis en wanneer en door wie werd filosofie een beroep? (Zoek uit of je hierover meer materiaal kunt vinden). Hoe dan ook, Thales’ faam als wetenschapper verwierf hij pas definitief toen hij de zonsverduistering van 585 v. Chr. voorspelde. Eerlijk gezegd was de voorspelling van die zonsverduistering meer een toevalstreffer dan een op wetenschappelijke feiten gebaseerde voorspelling: Thales had van de Chaldeeuwse priesters vernomen dat zonsverduisteringen zo ongeveer om de negentig jaar plaatsvinden, en zo kon hij het fenomeen, na wat rekenwerk, voorspellen. Vandaag de dag weten we dat er bij het voorspellen van een zonsverduistering een heel wat ingewikkelder berekening komt kijken: het kan namelijk gebeuren dat de maan de zon in Chaldea helemaal bedekt, maar niet in Anatolië dat tweeduizend kilometer daarvandaan ligt; op grond daarvan zou Thales, aan de hand van de hem ter beschikking staande gegevens, hooguit tegen zijn stadgenoten hebben kunnen zeggen: ‘Jongens, kijken jullie zo nu en dan uit het raam want er zou hier best eens een zonsverduistering kunnen komen.’ Zoals ik echter al zei had hij het geluk dat hij een totale zonsverduistering trof, één die het gehele gebied de schrik op het lijf joeg en er zelfs in slaagde de tussen de Lydiërs en de Perzen woedende oorlog tijdelijk stil te leggen. Van die dag af steeg zijn aanzien buiten alle proportie en hij plukte daar de vruchten van door zich in alle rust aan zijn studie te wijden. Hij mat de hoogte van piramides door de schaduw van een piramide af te zetten tegen de schaduw van een object waarvan de hoogte hem bekend was. Hij slaagde er via meetkundige redeneringen in de afstand tussen schepen en de kust te berekenen. Hij verdeelde het jaar in 365 dagen en ontdekte als eerste de Kleine Beer en het belang ervan voor de scheepvaart. Callimachus wijdde de volgende dichterregels aan hem: En men zei dat hij het sterrenbeeld de wagen heeft vastgesteld aan de hand waarvan de Phoeniciërs hun schepen bestuurden. Hij liet niets op schift na. Er werd hem een Astronomie voor de scheepvaart toegedicht die later geschreven bleek door Phocus van Samos. Hij stierf in het stadion waar hij een atletiekwedstrijd bijwoonde. Hij stierf door toedoen van de hitte, de dorst en vooral de menigte. Toen het publiek het stadion uitstroomde werd hij uitgestrekte op de treden van de

16


tribune gevonden, alsof hij lag te slapen. Hij was heel oud. Er is een epigram van de hand van Diogenes Laërtius dat zijn dood beschrijft: De wijze Thales, O Zeus, roofde je uit het stadion terwijl hij een gymnastiekwedstrijd bijwoonde. Ik prijs je dat je hem naar de sterren hebt geleid die de oude man vanaf de aarde inmiddels niet meer kon zien. In veel filosofieboeken wordt Thales gereduceerd tot de oerstof “water”. Welnu, als er een manier is om het belang van Thales voor de geschiedenis van de filosofie te ondergraven, dan is dat wel door hem vast te pinnen op het feit dat hij het water zag als oerstof van de materie. Maar laat ik proberen duidelijker te zijn. Thales had opgemerkt dat alles wat in de natuur leeft vochtig is. Bijvoorbeeld: planten zijn vochtig, voedsel is vochtig, zaad is vochtig, rotsen echter zijn droog en kadavers drogen snel uit. Zijn meest geliefde uitspraak was: ‘Water is het mooiste wat er op deze wereld bestaat.’ We moeten overigens niet uit het oog verliezen dat Thales gevormd was in dorre gebieden als Egypte en Mesopotamië waar de cultus van het water zich uitermate sterk deed gevoelen en niet in de laatste plaats omdat de landbouw en dus de overlevingskansen van de bevolking afhingen van het buiten de oevers treden van de rivieren. Niet voor niets werd de Nijl in Egypte als een god vereerd. Ik ben er echter van overtuigd dat Thales met de vergelijking ‘water is leven’ heel wat hoogstaander denkbeeld tot uitdrukking wilde brengen dan de simpele constatering dat water altijd in elk wezen op Aarde aanwezig was. Het water, of liever gezegd, het vochtige, was in zijn ogen de ziel der dingen, de essentie van de schepping. Aëtius zei, toen hij het over Thales had, dat ‘in het oervocht een goddelijke macht gegoten zit die het in beweging zet’. Dit zoeken naar de oerstof, de arche zoals de Grieken het noemden, waaraan vervolgens alle dingen zouden zijn ontsproten is karakteristiek voor de Milezische school waar Thales, chronologisch gezien, de eerste exponent van was. Voor Thales was de arche het vochtige, ofte wel het water, dat door te stollen of te koken in staat was te veranderen in ijs of stoom. De Aarde zelf stelde hij zich voor als een groot vlot, drijvend op een enorme watervlakte dat met zijn gestamp bij tijd en wijle aardbevingen teweeg kon brengen. Dit idee van de aarde die rust op iets vasts is niets nieuws in de verschillende mythologieën: er zijn mensen, zoals de Grieken, die zich de Aarde voorstellen op de schouders van Atlas, en anderen, zoals de Hindoes, op de rug van een olifant die op zijn beurt op een schildpad rust. Wee als je de Hindoes vraagt waar de schildpad op rust: of ze worden kwaad, of ze doen net of ze je niet horen. Niet alleen het water, maar alle dingen hadden volgens Thales een ziel en waren dientengevolge ‘vol goden’. Als hij dit betoog begon haalde hij gewoonlijk een spijker en een magneetsteen uit zijn zak om zijn verblufte stadgenoten te laten zien hoe de steen er in slaagde het ijzer te laten bewegen. Samenvattend kunnen we stellen dat Thales een zeer belangrijke plaats bekleedt in de geschiedenis van de filosofie; niet zozeer vanwege de antwoorden die hij heeft gegeven op een aantal vraagstukken, al wel vanwege de vragen die hij zichzelf heeft willen stellen. Om je heen kijken, de moeite nemen na te denken en niet de oplossing van alle mysteries aan de goden toe te schrijven: Het betekende voor het westerse denken de eerste stap in de richting van een interpretatie van het Universum volgens de logos en niet volgens de mythe.

17


Vragen en opdrachten 4.

“In veel filosofieboeken wordt Thales gereduceerd tot de oerstof “water”. Welnu, als er een manier is om het belang van Thales voor de geschiedenis van de filosofie te ondergraven, dan is dat wel door hem vast te pinnen op het feit dat hij het water zag als oerstof van de materie.” Leg deze zin uit.

5.

Wat was het werkelijke belang van Thales’ manier van denken voor de geboorte van de filosofie, de wetenschap en de gehele mensheid? (Betrek in je uitleg concrete informatie uit les 1 en 2 door teksten uit te leggen en te citeren).

3.2. Anaximander Anaximander was een leerling en wellicht ook familie van Thales. Hij werd in 610 v. Chr. in Milete geboren en was dus een twintigtal jaren jonger dan zijn leermeester. In de cultuurgeschiedenis staat hij bekend als degene die voor het eerst een wereldkaart tekende. Wie in die tijd het zeegat koos deed dat met veel lef en zonder al te veel voorzorgmaatregelen: kompassen, sextanten of zeemansgidsen bestonden niet. Het kwam er op neer dat ze er genoegen mee namen als het op de dag dat ze uitvoeren goed weer was en het orakel van Didyma zijn fiat had gegeven. Je kunt je dus voorstellen dat de zeekaarten van Anaximander de toenmalige kooplieden het summum van vooruitgang moeten hebben geleken, te meer daar de filosoof ze had volgeschreven met raadgevingen en aantekeningen over de volken die men op zijn weg zou tegenkomen. Van Anaximander beweert men dat hij de gnomon heeft uitgevonden, ofte wel de zonnewijzer (Favorinus van Arelate vertelt dat Anaximander op de agora van Sparta een vierkant tekende, in het midden ervan een paal zette en dat de schaduw van die paal zich met het verstrijken van de tijd over de grond verplaatste), en dat hij een aardbeving in en rond Sparta heeft voorspeld en zo het leven van vele Lacedemoniërs heeft gered. Over zijn leven is tamelijk weinig bekend: uit zijn vakbekwaamheid als cartograaf leidt men af dat hij, zoals alle presocraten, veel gereisd moet hebben. Hij schijnt als jongeman een kolonie aan de Zwarte Zee te hebben gesticht die, als eerbetoon aan de God Apollo, Apollonia heette, en in dit verband zou ik willen verduidelijken dat ik ‘kolonie’ zeg je dan niet meteen moet denken aan kolonialisme, of tenminste niet aan datgene wat wij daar tegenwoordig onder verstaan: hier was geen sprake van militaire veroveringen door een keizerlijke macht, maar slechts van het overbrengen van mensen en huisraad naar een of andere onbewoonde baai. De Grieken stichtten er alleen in het Middelandse-Zeegebied al ruim vijftienhonderd en verspreidden hun zeden en gewoonten helemaal tot aan de kust van Frankrijk en Spanje. Het schijnt dat een zekere Kolaios op een keer door een storm tot voorbij de zuilen van Hercules werd meegesleurd en zich toen daar, helemaal aan de Atlantische kust heeft gevestigd. Over Anaximander bestaan er helaas niet zulke onderhoudende anekdotes als over Thales, afgezien dan van een merkwaardig voorval waarin hij optreedt in de hoedanigheid van zanger. Het verhaal gaat dat een aantal kinderen die hem in een koor hadden horen zingen hem er op een dag mee plaagden dat hij vals zong, waarop de filosoof, zo wil het verhaal, zich tot zijn vrienden had gewend met de woorden: ‘Heren, alstublieft, laten we proberen maat te houden, want zo niet dan lachen die kinderen ons uit.’ Anaximander schreef Over de Natuur, De omtrek van de aarde, Over de vaste sterren, De Bol en nog veel meer dingen. Van al deze werken is niets bewaard gebleven, met uitzondering van

18


vier fragmenten die elk niet langer zijn dan een of twee woorden, en een zin waarvan de interpretatie voor meer dan een historicus van de filosofie een fikse kluif moet zijn geweest: ‘Het begin van de wezens is het Onbegrensde; en van waaruit het leven van de wezens voorkomt daarin voltrekt zich ook hun vernietiging, volgens noodzakelijkheid, aangezien ze allemaal, de een aan de ander, de straf en de boete van de ongerechtigheid betalen, naar de regel van de tijd.’ Met deze uitspraak beweert Anaximander dat het levensbeginsel van het Universum niet het water is, zoals Thales geloofde, maar een onbepaalde stof die hij apeiron noemt, waaruit alles ontstaan zou zijn en waarin alles tenslotte zou eindigen. Tot staving van deze stelling beweerde de filosoof, in tegenspraak met zijn leermeester, dat het niet mogelijk was dat een van de vier elementen Water, Lucht, Aarde of Vuur de grondstof van het Universum was, omdat in dat geval de suprematie van dat ene de onmiddellijke verdwijning van de andere zou impliceren. Anaximander was er kortom van overtuigd dat Water, Lucht, Aarde en Vuur slechts beperkte entiteiten waren en dat er een Super-element moest zijn dat over hen heerste, een soort Big Brother die in zijn natuurlijke hoedanigheid onzichtbaar was. En zo zien we hoe langzaamaan ook het tweede deel van de zin duidelijker wordt: elke keer dat een van deze Elementen een ongerechtigheid begaat jegens de rest, ofte wel hun gebied binnendringt, jaagt het Super-element, het apeiron, hem weer terug binnen zijn natuurlijke grenzen. De elementen worden door Anaximander dus gezien als goden die altijd klaar staan hun tegenpolen aan te vallen: het Warme zou het gebied van het Koude willen binnendringen, het Droge het Vochtige en vice versa, maar de noodzakelijkheid staat boven hen allemaal en dicteert dat bepaalde proporties niet aan verandering onderhevig kunnen zijn. Het spreekt dat hier onder gerechtigheid alleen maar het respecteren van de opgelegde grenzen moet worden verstaan; desalniettemin maakt onze poëtische aard dat we er iets meer in zien dan alleen maar een evenwicht tussen verschillende elementen; een aantal woorden in het bijzonder, zoals ‘noodzakelijkheid’ en ‘boete’, verraden het mystieke verlangen naar een hogere orde in het denken van de filosoof. Vragen en opdrachten 6.

‘Het begin van de wezens is het Onbegrensde; en van waaruit het leven van de wezens voorkomt daarin voltrekt zich ook hun vernietiging, volgens noodzakelijkheid, aangezien ze allemaal, de een aan de ander, de straf en de boete van de ongerechtigheid betalen, naar de regel van de tijd.’ Verklaar deze tekst van Anaximander met behulp van de tekst hierboven.

Nog beeldender is Anaximanders hypothese over het ontstaan van het Universum. Deze wordt ons door Plutarchus als volgt verteld: ‘Hij (Anaximander) zegt dat zich uit het Eeuwige het Warme en het Koude hebben losgemaakt, en dat een Ring van vuur de lucht die de Aarde omgaf omvatte, zoals een schors een boom; toen deze Ring uit elkaar spatte en in een aantal cirkels uiteenviel, vormden zich de Zon, de Maan en de Hemellichamen.’ Even samenvattend: in het begin was er alleen maar het apeiron, de grenzeloze stof, daarna scheidden het Warme en het Koude zich af, verplaatste de een zich naar het buitenste en de ander zich naar het binnenste van het Universum, waar ze respectievelijk het Droge en het Vochtige voortbrachten. Volgens de beste familietradities bevochten deze elkaar voortdurend:

19


’s zomers slaagde het Droge erin de overhand te krijgen en zich grote hoeveelheden zee toe te eigenen door ze in waterdamp om te zetten, en ’s winters heroverde het vochtige zijn verloren positie door de wolken terug te pakken en ze naar beneden te laten vallen in de vorm van regen en sneeuw. Het apeiron zag er van bovenaf op toe dat geen van tweeën ooit de overhand kreeg. Laten we eens kijken hoe Anaximander van het apeiron zich voorstelde dat de wereld in elkaar zat. Welnu, de Aarde is een grote cilindrische, lage en brede zuil (een soort taart) die in de lucht in het centrum van het Universum hangt. We moeten erbij zeggen dat hij naar geen enkele kant overhelt, aangezien hij zich precies in het midden bevindt en dus geen enkele reden heeft de ene boven de andere richting te verkiezen. Deze taart is een derde van haar eigen doorsnede hoog en is van steen. Rondom de Aarde draaien geweldige wielen van vuur bekleed met samengeperste lucht. Aan de binnenrand van deze wielen, daar waar in de regel de spaken worden bevestigd, zitten hier gaten (of liever gezegd buizen die lijken op fluiten) waar doorheen je de schitteringen van het witgloeiende omhulsel kunt zien dat zich achter de samengeperste lucht bevindt. De sterren zijn dus niet de gloeiende lichamen die ze in onze ogen lijken, maar slechts de flikkeringen van het Vuur dat zich aan de buitenkant van het hemelgewelf bevindt en dat naar binnen dringt door de ‘gaten’ in de wielen. Het wiel van de Zon meet 27 keer de diameter van de Aarde, dat van de Maan slechts 19 keer. Anaximander vertelt dat de mens overdekt met schubben geboren werd in een waterachtige substantie, een soort modder, en dat het stakkertje zijn hele jeugd broeide in de bek van verschillende soorten dieren die veel weg hadden van vissen, aangezien de klimatologische omstandigheden aanvankelijk niet van dien aard waren dat er leven mogelijk was. Daarna kwam hij te voorschijn en slaagde er, bevrijd van zijn schubben, in alleen te overleven. Deze en andere dingen schrijven de historici van de filosofie over zijn theorieën. De verdienste van Anaximander ligt hierin dat hij de aanwezigheid vermoedde van iets supreems, soms apeiron genoemd, soms Noodzakelijkheid, dat ‘alle dingen omvat en regeert’, hetgeen hem tegelijkertijd tot een mystieke en een kosmologische filosoof maakt. 7.

Werk Anaximanders’ hypothese over het ontstaan van het Universum uit en betrek deze hypothese op zijn oerbeginsel: apeiron.

8.

Wat is de verdienste van Anaximander en waarom maakt dit hem tot een mystieke en een kosmologische filosoof?

3.3. Anaximenes Anaximenes, ook hij komt uit Milete, is een minder belangrijk filosoof dan Thales en Anaximander, zoals overigens al valt op te maken uit zijn naam die bijna een verkleinwoord is van Anaximander. Te zijner verontschuldiging voeren we aan dat hij pech had in een slechte tijd te leven, toen de zaken voor Milete een kwalijke wending namen. In een brief aan Pythagoras zegt Anaximenes letterlijk: ‘Je mag je gelukkig prijzen dat je naar Italië bent gegaan; de mensen in Croton mogen je graag en ook uit Sicilië komen ze in groten getale naar je luisteren. Hier worden we bedreigd door de Perzische koning.’ Hoe kan Anaximenes zich nou rustig wijden aan het observeren van hemellichamen als hij gekweld wordt door het schrikbeeld van dood of slavernij? Hij schreef een traktaat getiteld Over de Natuur waarvan zoals gewoonlijk slechts een fragment bewaard is gebleven:

20


‘…Precies zoals onze ziel, die uit lucht bestaat, ons bijeenhoudt, zo omvatten de adem en de lucht de gehele wereld…’ Eigenlijk wilde Anaximenes noch met Thales noch met Anaximander breken en daarom kwam hij met een ogenschijnlijk originele theorie die in wezen echter tamelijk veel op die van zijn voorgangers leek: volgens hem was de oerstof de lucht, een element dat net als water van Thales in de natuur voorkomt, en net als het apeiron van Anaximander de eigenschap heeft onzichtbaar te zijn. Ziehier de belangrijkste beweringen van Anaximenes: • • • •

Het Universum bestaat uit lucht en is onderhevig aan twee natuurlijke processen: verdunning en verdichting; Vuur is lucht in bijzonder verdunde vorm; wolken, water, modder, aarde en zelfs steen bestaan uit lucht in verschillende stadia van verdichting; Omdat de diverse natuurelementen alle van dezelfde stof zijn gemaakt, verschillen ze wel kwalitatief, maar niet kwantitatief; Verdunning produceert het Warme (het vuur) en verdichting het Koude (het water); dientengevolge zijn Warm en Koud geen oorzaken maar gevolgen van de transformatie van de lucht. (De moderne natuurkunde heeft het tegendeel aangetoond: in gassen produceert verdunning afkoeling, terwijl compressie een toename van de temperatuur met zich meebrengt.)

Voor ons is niet zozeer het feit van belang dat de filosoof lucht verkoos boven water, als wel de constatering dat aan deze lucht prerogatieven van het Leven en het Goddelijke zijn toegedicht. Anaximenes was iemand die zei: ‘De lucht is god.’ Niet voor niets gebruikte hij in het reeds geciteerde fragment het woord ‘Adem’ (in het Grieks Pneuma): hij wilde aantonen dat de gehele natuur van deze ademhaling was doortrokken. Vragen en opdrachten 9.

‘…Precies zoals onze ziel, die uit lucht bestaat, ons bijeenhoudt, zo omvatten de adem en de lucht de gehele wereld…’ Leg deze uitspraak van Anaximenes uit aan de hand van zijn ideeën over het oerbeginsel en aan de hand van de prerogatieven die hij aan dit oerbeginsel toedicht.

Evenals zijn voorgangers hield Anaximenes zich voornamelijk bezig met het observeren van natuurverschijnselen en met sterrenkunde. Laten we ons eens voorstellen dat we een van zijn beroemde lessen bijwonen. Het is 7 juli 526 v. Chr., middernacht. De Mileziërs liggen al ruim drie uur op een oor. Anaximenes heeft ons en allen die, om zijn woorden te gebruiken, ‘honger hebben naar hemelse zaken’, hier op de Kebalak-heuvel bijeengeroepen. Er is met opzet gekozen voor een maanloze nacht zodat we de hemel beter kunnen observeren. De zee ligt er zwart en stil bij. Als je diep door je neus inademt kun je de zoete geur van de tuinen van Samos ruiken die door een zeebriesje helemaal hierheen wordt geblazen. Twee jongens lichten het tafereel met fakkels bij en stellen zich aan een kant van de meester op. Het licht van de fakkel accentueert de achtenswaardigheid van zijn gelaat. Niemand waagt het te spreken. Op een gegeven moment loopt de oude filosoof naar het midden van de groep en

21


geeft opdracht de fakkels te doven. Plotseling is het aardedonker: we kunnen geen hand voor ogen meer zien; daarna wordt het langzaamaan maar zeker minder donker en lichten de witte tunica’s van de leerlingen op in het zwakke schijnsel van de sterren. Het lijkt op een bijeenkomst van spoken. Anaximenes richt zijn blik op de hemel, daarna op ons, en dan begint hij te spreken. Zijn stem is zacht, gedempt, alsof hij in de Tempel is. ‘Mijn jonge vrienden, ik ben al oud en zie de hemellichamen meer met de ogen van de geest dat met die van het gelaat. Jullie echter, die geflankeerd worden door de Delphische Apollo, moeten profiteren van jullie scherpe blik om de geest te vervullen van de schoonheden van de hemel. Vele jaren geleden kwam ook ik als jongeling eens hier naar boven om naar de grote Thales te luisteren, en bij die gelegenheid heb ik hem horen zeggen: “Ook onder de sterren kun je een weg vinden om jezelf te leren kennen.” ’ “Maar was het niet Chilon, zoon van Damagetos, die als eerste zei “Ken U zelve”?’ Het was een jongen met krulletjes die deze vraag stelde, een van de jongste. Het wekt enige verbijstering onder de aanwezigen: in de Griekse wereld staat het aidos, het respect voor de ouderen, hoog aangeschreven en dus komt het slechts hoogst zelden voor dat een leerling zijn meester midden onder de les in de rede valt. Anaximenes wendt zich langzaam naar de jongen en op nauwverholen afgemeten toon antwoordt hij: “Thales, zoon van Examyas, was de eerste die “Ken U zelve” zei en om die reden werd hem, met ieders instemming, de gouden drievoet toegekend (een soort oscar). Chilon van Sparta heeft hem, roemzuchtig als hij was, de uitspraak slechts ontstolen; hetgeen doet vermoeden dat ook wijsheid zich bij tijd en wijle aan de bronnen van Dionysus kan laven. Laten we nu echter terugkeren tot het doel van onze bijeenkomst.’ De filosoof zwijgt nog even, bijna een stilzwijgend verzoek om aandacht, en gaat dan verder op dezelfde toon als tevoren: ‘boven ons opent zich het hemelgewelf; zij bedekt de Aarde als een pileon, de wollen pet die de zeelieden warm houdt als ze ’s nachts uitvaren. Zoals een pileon kan ronddraaien op het hoofd van zijn bezitter, zo draait het hemelgewelf rondom onze hoofden. De Aarde is een schijf, een ronde plaat, een dun schild dat rust op de lucht, en zij hangt in het midden van het Universum: zij doorsnijdt de lucht onder haar niet maar ligt daar op als een soort deksel…’ ‘Neem me niet kwalijk, Anaximenes,’ onderbreekt de jongen met de krulletjes nogmaals, ‘je hebt gezegd dat de Aarde een deksel is die de lucht omsluit, en toch bevindt de lucht zich ook daarboven, ofschoon ze er ook niet zou kunnen zijn, omdat je haar niet kunt zien of aanraken zoals jouw tunica, die wel te zien en wel aan te raken is.’ ‘Wie ben jij, jongen?’ vraagt Anaximenes. ‘Ik ben Hecateus, zoon van Melanthos.’ ‘Goed, Hecateus, ik zal je vraag beantwoorden: de lucht is boven ons, onder ons en in ons, Zij ontsnapt aan je waarneming omdat ze om zich te tonen het Warme en het Koude, het Droge en het Vochtige nodig heeft. Soms licht ze op door bliksemschichten, zoals de zee doet als ze doorsneden wordt door roeispanen, en dat gebeurt als de wind de wolken uiteenrijt; soms kleurt ze op door de kleuren van de regenboog, en dat gebeurt na stormen, als de stralen van de zon haar dichtste lagen beschijnen. Lucht is alles wat je ziet en alles wat je niet ziet. Ook Hecateus is lucht.’ ‘Ik begrijp het,’ antwoordt de jongen, ‘Hecateus is lucht en ook Anaximenes is lucht; maar vertel ons nu over de Zon en de Maan.’

22


‘De Zon is een ronde plaat die schittert in de hemel omdat haar te snelle bewegen haar buitenste lagen witgloeiend heeft gemaakt. Maar let wel: de Zon wentelt rondom de Aarde en nooit eronder door…’ ‘En waarom verdwijnt ze ’s nachts dan? Vraagt Hecateus weer die zo langzamerhand zonder enige terughoudendheid het woord tot de meester richt. ‘Omdat ze op haar nachtelijke tocht het land van de Thraciërs en de Odrysai voorbijgaat, alwaar gigantische ijsbergen haar aan onze waarneming onttrekken, totdat ze, stralender dan tevoren, de groene vlaktes van Ninive en Babylonië bereikt en de twee rivieren verlicht, de Eufraat en de Tigris. Voor ons te laag om haar te zien, maar niet voor de Maan die zijn licht namelijk van de Zon ontleent en die in de hemel ronddoolt gelijk een beschilderde plaat. Als het stralende hemellichamen echter, zoals mijn leermeester en vriend Anaximander beweerde, ook onder de aarde doorwentelt, zouden wij de Maan elke nacht beetje bij beetje moeten zien verdwijnen, als een bloem waar een meisje rusteloos een voor een de bloemblaadjes uit trekt.’ ‘En de sterren?’ ‘Een aantal zwerft rond als bladeren van vuur: ze ontstonden op Aarde ten gevolge van de vochtigheid en raakten witgloeiend door een voortdurend verdunningsproces; wij noemen hen ‘planeten’. Andere, en die zijn in de meerderheid, zitten als spijkers vastgenageld in het hemelgewelf, dat, zoals de Chaldeeërs het voor het eerst beschreven, een kristallijnen, geheel met ijs bedekte hemisfeer is. Maar nu is de les ten einde, mijn jonge vrienden. Keert terug naar Milete en moge de slaap uw zucht naar wetenschap belonen.’ De fakkels worden weer aangestoken. Wij beginnen aan de afdaling naar de stad, en terwijl die reeds dichterbij komt discussiëren allen fel over de dingen die de meester heeft gezegd. Als ik het goed heb begrepen lijkt het Universum volgens Anaximenes op een van die glazen bollen die je wel in souvenirwinkels vindt, die als je ze omdraait gaan sneeuwen. In die glazen bol ligt de Aarde, als een platte schijf, precies op de helft tussen de twee hemisferen, waarvan de onderste geheel gevuld is met lucht en de bovenste de Zon, de Maan en de andere sterren bevat. 10.

Hoe kijkt Anaximenes tegen het Universum aan. Wat zijn duidelijke verschillen met Anaximanders’ hypothese over het ontstaan van het Universum? Hebben deze verschillen te maken met het verschil in oerbeginsel?

23


Les 4: Pythagoras 4.0. Inleiding Toen de god Hermes zijn zoon Hetalides iets cadeau wilde doen, zei hij dat hij hem alles zou geven wat hij maar wilde, behalve de onsterfelijkheid. Waarop Hetalides besloot om een eeuwig geheugen te vragen, ofte wel de mogelijkheid zich, ook na de dood, al zijn voorbije levens te herinneren. Aan ditzelfde vermogen zegt Pythagoras de wetenschap te ontlenen dat hij reeds vier keer had geleefd: • • • •

de eerste keer als Hetalides; daarna als Euphorbos in wiens gedaante hij in Troje door Menelaos werd verwond; daarna als Hermotimos die als bewijs van het hierboven genoemde in een tempel het schild van Menelaos herkende; en tenslotte als Pyrrhus, een arme visser van het eiland Delos.

Tussen de verschillende reïncarnaties door was zijn ziel in velerlei dieren overgegaan en zelfs in een aantal planten. Ook was het hem soms gebeurd dat hij in de Hades afdaalde waar hij Homerus gezien had, opgehangen aan een boom en Hesiodus geketend aan een zuil, daar beiden zich eraan schuldig hadden gemaakt de goden te familiair te hebben bejegend. Pythagoras is echter niet de enige die over zijn verschijning rept: een aantal latere biografen hebben dit ook gedaan. Herodotus vertelt dat Pythagoras een god, een zekere Zamolxis, tot slaaf had. Toen deze eenmaal vrij was en zeer rijk bouwde hij een hele mooie villa voor zichzelf en nodigde de ‘eerste burgers’ van zijn geboortedorp uit om te komen eten. Tijdens het banket deelde Zamolxis zijn genodigden mee dat zij nooit zouden sterven en dat hij zelf onsterfelijk was en naar believen afdaalde in de Hades en daar ook weer uit terugkeerde. Na dit gezegd te hebben verdween hij plotseling en sloot zichzelf op in een onderaards vertrek dat hij voordien had laten bouwen. Hier bleef hij ruim drie jaar tot hij op een dag, toen iedereen hem al lang dood waande, kwieker dan ooit weer te voorschijn kwam en door de Geten als een god werd vereerd. Uit dit soort dingen blijkt zonneklaar dat de legende ronds Pythagoras de gekste vormen heeft aangenomen en dat het gekste nog niet gek genoeg was. Terecht hebben de meer serieuze geschiedkundigen altijd geweigerd de over hem geschreven anekdotes op te nemen: De Ruggiero bijvoorbeeld beweert dat ‘al dit materiaal voor een historische reconstructie van de Pythagoreïsche doctrines van nul en generlei waarde is’ en Adorno bevestigt dat ‘men zo goed als niets weet dat historisch gedocumenteerd kan worden’. Omdat ernst en ik nooit zulke goeie vriendjes zijn geweest heb ik er geen enkele moeite mee alles wat ik gelezen heb, met name de dingen die ik leuk vond, door te vertellen. Ik kan slechts hopen dat iemand op een goede dag een lofrede schrijft op de Leugen, omdat deze, in tegenstelling tot wat men denkt, ondanks alles een zekere historische waarde heeft. Ik bedoel, als Iamblichus en Porphyrius, de belangrijkste biografen van Pythagoras, gemeend hebben bepaalde episodes uit het leven van de filosoof te moeten vertellen, dan wil dat zeggen dat die episodes wel iets moeten zeggen, dan wil dat zeggen dat die episodes wel iets moeten zeggen over zijn karakter en als zodanig van nut zijn voor een beter begrip van zijn persoon. En dan, als puntje bij paaltje komt, ook al zou de Waarheid er op een dag in slagen de onjuistheid van een of andere anekdote aan te tonen, dan is dat jammer voor de Waarheid,

24


want door dat aan te tonen zou ze haar beperkingen ten opzichte van de fantasie moeten toegeven! Vragen en opdrachten 1a Waaruit blijkt in de inleiding dat de logos de mythos nog niet volstrekt heeft weten te ontgroeien? 1b Waarom is dit eigenlijk niet zo’n groot probleem als de serieuze geschiedkundigen wel beweren? Hoe is mogelijk dat we een lofrede kunnen schrijven op de Leugen om de waarheid over Pythagoras boven tafel te krijgen? 4.1. Pythagoras’ leven Pythagoras, zoon van de juwelier Mnesarchus, werd in 570 v. Chr. op het eiland Samos geboren op een paar mijl afstand van de stad Milete. Dank zij de aanbevelingen van zijn oom Zoilus volgde hij de verplichte schoolopleiding bij de grote Pherecydes die hem, naar Apollonius vertelt, voor alles onderrichtte in het doen van wonderen. Toen Pherecydes stierf en Pythagoras zich wilde toeleggen op de wiskunde, besloot hij zich tot de meest illustere professoren van zijn tijd te wenden: de Egyptische priesters. Dus deed hij drie zilveren roemers uit de winkel van paps en mams en een aanbevelingsbrief van de tiran Polycrates aan Farao Amasis in een reistas en scheepte zich in op het eerste schip dat uitvoer. Tussen twee haakjes, ik weet niet of het jullie is opgevallen, maar ook in die tijden was je dus al aangewezen op steekpenningen en aanbevelingen! Maar goed, toen hij in Egypte aankwam liep alles meteen mis: ondanks het geschenk in de vorm van de zilveren roemer en het feit dat Pythagoras beschermeling van de Farao was, verklaarden de priesters uit Heliopolis hypocriet dat ze een zo fantastische leerling onwaardig waren en zonden hem door naar de oudere en eerbiedwaardigere priesters in Memphis; dezen schoven hem op hun beurt onder hetzelfde voorwendsel door naar de priesters van Thebe, de verschrikkelijke Diopoliten. Omdat zij de laatsten in de rij waren en ze deze explosieve lading aan niemand meer konden doorschuiven, onderwierpen ze hem aan extreem zware examens. Maar ze hadden buiten het ijzersterke karakter van Pythagoras gerekend: onze filosoof overwon op briljante wijze willekeurig wel obstakel en dwong tenslotte zelfs de bewondering af van zijn kwelgeesten. Toen de zaken er eenmaal zo voorstonden, restte hen niets anders dan Pythagoras als een broer in hun midden op te nemen en hem in alle mysteries in te wijden. Na zijn avontuur in Egypte completeerde Pythagoras zijn opleiding met het maken van een wereldreis. Hij wordt gesignaleerd als leerling in de sterrenkunde bij de Chaldeeërs, als leerling in de logistiek en meetkunde bij de Phoeniciërs en als leerling in mystieke riten bij de Magiërs. De Magiërs waren een van de zes stammen waarin de Perzische bevolking van Klein-Azië was onderverdeeld. Hun naam danken zij aan het feit dat zij allen magie-experts heetten te zijn. Pythagoras’ ontmoetingen met de beroemdheden uit zijn tijd zijn even talrijk als onwaarschijnlijk: ik heb zelfs gelezen dat hij een beleefdheidsbezoek aflegde bij Numa Pompilius die, tenzij het tegendeel wordt aangetoond, bij Pythagoras’ geboorte reeds 100 jaar dood was. Een van de meest bepalende ontmoetingen is die met de Pers Zarathustra van wie Pythagoras de theorie van de tegenstelling leerde. Volgens Zarathustra komt alles voort uit het treffen tussen het Goede en het Kwade; achter de eerste scharen zich het Licht en de Man, achter de tweede de Duisternis en de Vrouw. Vreemd genoeg heeft geen enkele van de ‘profeten’ van de mensheid (Zarathustra, Jesaja, Confucius, Mohammed, Paulus van Tarsus en zo kunnen we doorgaan) de Vrouw voor de verandering aan de kant van het Goede ingedeeld. God mag weten waarom niet.

25


Vragen en opdrachten 2a Zoek uit wie Zarathustra was? 2b Wat leerde Pythagoras van Zarathustra? Maar laten we terugkeren naar Pythagoras: toen hij zijn studie had voltooid dook hij weer in zijn vaderland op als leermeester van de zoon van Polycrates, de tiran van Samos. We moeten nu enkele woorden wijden aan die grote oplichter uit de zesde eeuw, Polycrates. Meer dan koning was hij een onvervalst piraat: een ieder die zich in de buurt van de Ionische kust durfde te wagen werd door zijn schepen leeggeplunderd. In de buitenlandse politiek allieerde hij zich altijd met de slechtsten, met dien verstande dat hij ogenblikkelijk overstag ging als hij er lucht van kreeg dat de wind uit een andere hoek zou gaan waaien. Kortom, hij was nou niet bepaald een lekkere jongen. Om nog maar te zwijgen over wat er aan het hof voorviel: hij deed niets anders dan brassen in het gezelschap van een handjevol intellectuelen als Ibycus en Anacreon en een honderdtal jonge meisjes en aanvallige jongens. Dit leven kon de goedkeuring van Pythagoras, die net als alle halfgoden een moralist was, niet wegdragen; op zijn veertigste besloot hij dus opnieuw het zeegat te kiezen en in Croton aan de Italiaanse kust aan wal te gaan. Hier nodigde de raad der ouden hem uit de jongeren toe te spreken over de Griekse wijsheid en het behoeft nauwelijks betoog dat hij daar ogenblikkelijk van profiteerde en een bond van driehonderd leerlingen oprichtte om zodoende de macht in handen te krijgen. Pythagoras stichtte een school of liever gezegd een sekte, waar bijzonder vreemde leefregels in acht werden genomen: • Geen tuinbonen eten; • Geen brood breken; • Geen vuur met ijzer opporen; • Geen witte haan aanraken; • Geen hart eten; • Niet in een spiegel naast het licht kijken; • Als je van je bed opstaat niet de indruk van je lichaam achterlaten; • Als je de pot van het vuur haalt de as dooreenporren. Het is misschien onzinnig te proberen er iets van te begrijpen; het is bij godsdiensten zeer vaak zo dat de voorschriften slechts een manier zijn om de teamgeest te stimuleren. Wij kunnen er op zijn hoogst een metaforische betekenis uit aflezen: ‘geen brood breken’ zou bijvoorbeeld kunnen betekenen ‘niet van je vrienden scheiden’ of ‘de regel ‘geen vuur met ijzer opporren’ zou kunnen staan voor ‘wees altijd bereid te vergeven’. Hoe het ook zij, de meest duistere leefregel uit de Pythagoreïsche catechismus blijft nog altijd die van de tuinbonen. God mag weten waarom Pythagoras die onschuldige tuinbonen zo haatte! Volgens Aristoteles was het omdat het in de verte op het mannelijk geslachtsorgaan leek; volgens anderen daarentegen was er sprake van een allergie die hij al had sinds zijn kindertijd. Vaststaat dat het in zijn aanwezigheid verboden was ze zelfs maar te noemen. De ingewijden leefden allemaal samen in gemeenschap. Elke avond bij zonsondergang moesten zij zichzelf drie vragen stellen: a. Wat heb ik voor slechts gedaan? b. Wat heb ik voor goeds gedaan? c. Wat heb ik nagelaten te doen?

26


Waarna ze de volgende zin moesten uitspreken: ‘Ik zweer het bij Hem die aan onze ziel de goddelijke tetraktys heeft onthuld.’ (Tetraktys was het getal 10; volgens de Pythagoreeërs een bij uitstek goddelijk getal). De meester sprak elke nacht. Uit alle delen van de wereld kwam men naar hem luisteren. Hij vertoonde zich echter aan niemand maar sprak verborgen achter een doek. Wie hem bij toeval, ook al was het vluchtig, te zien kreeg schepte daar zijn hele leven over op. ‘Hij had een majestueus voorkomen’, een schitterend gelaat en golvende lokken, hij was gehuld in een witte mantel en uit zijn gehele wezen straalde een zachte vriendelijkheid.’ Zijn verhandeling Over de Natuur begon met de zin: ‘Bij lucht die ik inadem, bij het water dat ik drink, ik zal geen enkele tegenspraak dulden over dat wat ik ga zeggen.’ Dit geeft ons een goed beeld van wat hij onder democratie verstond. Slechts enkele bevoorrechte personen werden bij hem toegelaten. Zelfs zijn leerlingen genoten pas na vijf jaar studie het voorrecht hem te zien. Op een dag slaagde een eerstejaars, die stiekem zijn vertrekken was binnengekomen, erin hem te betrappen terwijl hij zich in een tobbe zat te baden en vertelde de anderen dat hij een glimp van een gouden dij had gezien; Aelianus daarentegen is van mening dat Pythagoras zelf, in Olympia, in het theater zijn gouden bovenbeen heeft getoond. Pythagoras placht zijn naasten in twee categorieën op te splitsen: de mathematici ofte wel degenen aan wie het voorbehouden is de ‘kennis’ (mathematica) deelachtig te worden, en de akoesmatici die daarentegen alleen maar mogen toebehoren. Om de beide groepen beter te kunnen onderscheiden, construeerde hij een speciale taal die volslagen ontoegankelijk was voor onbevoegden, dus getallencodes, symbolische boodschappen en ander geduvel dat er allemaal op gericht was door middel van informatie de macht te bewaren. In feite zou je Pythagoras kunnen beschouwen als de uitvinder van de vrijmetselarij of op zijn minst als de wegbereider voor de geheime genootschappen. Zijn sekte, die we P1 kunnen dopen, had alle kenmerken van een vrijmetselaarsloge: de geheimhouding, initiatierite, de figuur van de Grote Meester, de wederzijdse broederhulp, de symbolen, de passers, de loges en ga zo maar door. Apropos: met hen die de geheimhouding schonden had de school geen enkel medelijden; er wordt verteld dat een leerling, een zekere Hippasus, op een dag de gehele wereld het bestaan van de irrationale getallen en de daaruit voortvloeiende ontwrichting onthulde van de numerieke harmonie waarop het bouwwerk van de Pythagoreïsche theorie gegrondvest was; maar de verrader kwam niet ver: getroffen door de vloek van de Meester leed hij op luttele mijlen van Croton schipbreuk toen hij wanhopig probeerde het ruime sop te kiezen. Vragen en opdrachten 3a Wat zijn de hoofdgedachten van de Pythagoristische school (m.b.t. o.a. de zielsverhuizing)? 3b Beschrijf in het kort de geschiedenis van de Pythagoristische school en haar invloed op het filosofische denken in de Oudheid (neoplatonisme, Jamblichus) en haar revival in de Renaissance. Aan Pythagoras werden talrijke buitengewone daden toegedicht. Hier volgt een lijst van de meest waarschijnlijke:

27


• • • • • •

hij doodde een giftige slang met een beet; hij sprak vele jaren met een beer; hij overreedde een vaars geen tuinbonen te eten; hij aaide een witte adelaar die met het doel hem te begroeten uit de hemel was neergedaald; hij werd op hetzelfde moment in Croton en in Metapontum gezien; hij werd met luide stem begroet door de rivier de Nessus die, naast hem stromend, uitgeroepen schijnt te hebben: ‘Gegroet o Pythagoras.’

Het feit dat hij door zijn leerlingen werd gezien als een ras apart, doet het bovennatuurlijke karakter van zijn persoon nog beter uitkomen. Aristoteles zei over hem: ‘Van de met rede begaafde wezens is het ene god, het tweede mens, en het derde Pythagoras.’ Zijn naam werd in gesprekken nooit expliciet genoemd, men gaf er de voorkeur aan de uitdrukking ‘die Man’ te gebruiken of het meer dogmatische autos efe (hij heeft het zelf gezegd) dat later in de Latijnse versie Ipse dixit nog vele eeuwen zou dienen om aan willekeurig welke discussie een eind te maken. De voorschriften, de mysteries en het dogmatische karakter van zijn onderwijs gingen de meer democratische kringen in Croton tenslotte vervelen. Overigens dient eerlijkheidshalve wel vermeld dat de Pythagoreeërs niets deden om zich geliefd te maken. Ze keken op iedereen neer, ze hielpen alleen elkaar en probeerden een ieder hun beginselen op te dringen. Welnu, je kunt machthebbers alles vergeven maar niet dat ze zich aanmatigen hun naasten koste wat het kost te willen hervormen. Dit leidde ertoe dat Croton op een goede dag besloot de Sybarieten de oorlog te verklaren omdat zij zich er, volgens Pythagoras, schuldig aan maakten een zorgeloos leventje te leiden. Zoals altijd wanneer aan het hoofd van de winnende partij een godsdiensthervormer staat, liep dit treffen uit op een meedogenloos optreden jegens de overwonnenen: het verfijnde Sybaris werd met de grond gelijkgemaakt en al haar inwoners werden aan het zwaard geregen. Ondertussen had zich in Croton een anti-Pythagoraspartij gevormd. Aan het hoofd van deze oppositiepartij stond een zekere Chilo, een jongeman van goede familie met een onstuimig karakter. Toen er afwijzend gereageerd werd op zijn aanvraag toe te mogen treden tot de club der Pythagoreeërs, rustte hij niet voor hij een manier had gevonden zich te wreken. Op een nacht omsingelde hij met behulp van een honderdtal ongure types het hoofdkwartier van de Pythagoreeërs ofte wel de villa van de atleet Milon en stak, na de filosofen tevergeefs genood te hebben naar buiten te komen, het huis in brand. Slechts zeer weinig slaagden erin te vluchten, onder hen Archippus, Lysides en Pythagoras zelf. Recht achter het huis van Milon lag echter een groot veld tuinbonen en de oude Meester liet zich nog liever door de samenzweerders ombrengen dan daar doorheen te lopen. Volgens Porphyrius daarentegen, waren de volgelingen van Chilo rechtschapen personen: zij namen hem gevangen en lieten hem meteen daarop vrij met de woorden ‘Beste Pythagoras, je bent dan wel intelligent, maar wij zijn tevreden met de wetten die we hebben en we willen niet dat jij die verandert. Verdwijn en laat ons met rust!’ En volgens Dicaearchus tenslotte, zocht de filosoof zijn toevlucht in de tempel van de Muzen in Metapontum en stierf daar een vrijwillige hongerdood omdat hij naar hij zei geen zin meer had om te leven. Sommigen beweren dat hij zeventig werd, anderen negentig, weer anderen honderdenzeven en nog anderen maar liefst honderdvijftig. Op een dag vroeg Leon, tiran van Phlius, aan Pythagoras: ‘wie ben je?’ en deze antwoordde hem: ‘een filosoof.’ En zo werd dit woord, dat als je het letterlijk zou vertalen ‘vriend der wijsheid’ betekent voor de eerste keer uitgesproken. Desalniettemin stichtte Pythagoras, ook 28


al was hij de eerste filosoof in de geschiedenis die zich met deze titel tooide, een school die, omdat hij macht ambieerde, al snel meer een politieke sekte werd dan een Universiteit voor Filosofische Studies. Er zijn wel mensen geweest die de veronderstelling geuit hebben dat het Pythagorisme een soort filiaal was van het Orphisme, een godsdienstige beweging die tot bloei kwam in Griekenland van de zevende eeuw, waarvan de leden zich, met het excuus dat ze zich moesten identificeren met de god Dionysus, amuseerden met orgieën en bacchanalen. Welnu, ook al heb ik zo mijn bedenkingen jegens de persoon van Pythagoras, toch kan ik het met deze stelling niet geheel eens zijn. De Pythagoreeërs op een lijn stellen met de aanhang van het Orphisme is hetzelfde als die oranje types van Hara Krishna verwarren met Nederlandse voetbalfans een uur na de gewonnen wedstrijd tegen Argentinië in de W.K.: zo contemplatief als de eersten, zo dionysisch zijn de laatsten. En nog afgezien van zijn belangstelling voor de wiskunde vinden we bij Pythagoras ook nog een quintaal meer aan intelligentie plus een voortdurend zoeken naar de combinatie van het mystieke en het rationele. Aangezien Pythagoras geen enkel boek heeft geschreven, moeten we ons, om iets over zijn denkbeelden te weten te komen, baseren op wat ons door zijn verschillende schrijvende volgelingen wordt verteld, te weten Alcmeon, zijn vertrouwensarts, Archytas, de tiran van Samos en Philolaus, een jongeman uit Croton. En dan zijn er ook nog een aantal korte opmerkingen van Aristoteles, die onder ons gezegd en gezwegen een beetje op Pythagoras neerkeek. Hij noemt hem slechts vijf keer en voor de rest doet hij het af met zinnetjes als: ‘de zogeheten Pythagoreeërs beweren…’ Omdat ik de doctrine van Pythagoras wil toelichten zonder de lezer te bedelven onder de stortvloed van informatie die we over hem hebben, lijkt het mij het beste me te concentreren op drie fundamentele onderwerpen: de metempsychose, het Getal en de voorstelling van de kosmos. Vragen en opdrachten 4a Waarom vergeleken mensen het Pythagorisme met het Orphisme? Wat zijn duidelijke overeenkomsten? 4b Maar waarom gaat deze vergelijking tussen het Pythagorisme en het Orphisme uiteindelijk helemaal niet op? 4.2. De metempsychose Over de metempsychose heb ik het al in het begin van deze vierde les gehad: Pythagoras beweerde dat hij zeker viermaal in voorgaande eeuwen had geleefd en in de tussenliggende periodes een aantal planten en dieren had ‘bezocht’. Het is goed als zeker dat onze filosoof deze theorie uit het Verre Oosten heeft geïmporteerd, te meer daar er nu nog mensen in India zijn die zoiets voor mogelijk houden. Volgens de metempsychose verhuist de ziel van het ene naar het andere lichaam en wordt, al naar gelang de manier waarop ze zich op aarde heeft gedragen, of gepromoveerd naar een hoger niveau (en wordt zakenman, atleet of toeschouwer): (“In dit leven bestaan drie soorten mensen, precies zoals er ook drie soorten van lieden de Olympische Spelen bezoeken. De laagste klasse is diegene die komen om handel te drijven; volgende die van hen, die aan de wedstrijden deelnemen. Maar het hoogste staan diegenen die alleen maar als toeschouwer komen. De hoogste loutering is daarom die van de

29


belangeloze wetenschap, en de mens die zich daaraan wijdt, is de echte filosoof, die zich zo radicaal mogelijk heeft bevrijd van het “rad der geboorte”, aldus Bertrand Russell in “De geschiedenis der westerse filosofie”). of wordt gedegradeerd naar een (nog) lagere klasse (en wordt boom, hond, schaap, varken enz.). Volgens Alcmeon maakt de dood het mogelijk dat een ‘einde’ zich aan een ander ‘begin’ koppelt, zodat de ziel, die in tegenstelling tot het lichaam onsterfelijk is, een cirkelvormig traject aflegt; net zoals de sterren in de hemel. Het lichaam is, voegt Philolaus eraan toe, niets anders dan een tombe, een gevangenis waarin de ziel gedwongen is voor haar schulden te boeten. Vandaar de Pythagoreïsche ethiek: gedraag je behoorlijk, zo niet dan kun je je promotie wel op je buik schrijven! Vanwege deze theorie van de metempsychose is Pythagoras zowel door zijn tijdgenoten als door de meest illustere toneelschrijvers uitvoerig bespot: Xenophanes voert hem in een van zijn geschriften ten tonele als hij de arm van een man die een hond slaat tegenhoudt: ‘Alsjeblieft,’ zegt Pythagoras, ‘sla je hond niet, want ik vrees dat zich in hem de ziel van een vriend van mij bevindt.’ ‘Hoe weet je dat nou?’, vraagt de man. ‘Ik heb zijn stem herkend.’ Ook Shakespeare blijft niet achter: in Twelfth night verrast hij ons op de volgende conversatie over de metempsychose: Clown: Malvolio: Clown: Malvolio: Clown:

What is the opinion of Pythagoras concerning wild fowl? That the soul of our grandam might haply inhabit a bird. What thinkest thou of this opinion? I think nobly of the soul, and no way approve his opinion. Fare thee well. Remain thou still in darkness: thou shalt hold the opinion of Pythagoras ere I will allow of thy wits; and fear to kill a woodcock, lest thou dispossess the soul of thy grandam. Fare thee well.

Vragen en opdrachten 5a Leg Pythagoras’ leer van de metempsychose uit. 5b Tijdgenoten dreven de spot met zijn metempsychose. Toch heeft hij niemand minder dan Plato sterk beïnvloedt met deze leer. Maak dit duidelijk aan de hand van Plato’ ideeënleer. 4.3. Het Getal De kwintessens van de Pythagoreïsche gedachte ligt echter niet zozeer in de metempsychose als wel in het geloof dat het Getal de arche is, ofte wel het oerelement van het Universum. Met andere woorden, dat wat het water voor Thales was en de lucht voor Anaximenes, wordt bij Pythagoras het Getal en eerlijk gezegd verbaast deze hypothese mij nogal: het mag dan mogelijk zijn je een tafel voor te stellen als iets dat is samengesteld uit vele min of meer samengeperste moleculen water of lucht, maar het is niet zo eenvoudig je die tafel voor te stellen als een verzameling op elkaar gedrukte getallen. Het punt is dat voor Pythagoras getallen consistentie hadden: in een fragment van Speusippus’ Over de pythagorische getallen wordt duidelijk uiteengezet dat het getal Eén een punt is (een soort atoom), het getal Twee een lijn, Drie een vlak en Vier een lichaam. Daarna wordt ten

30


einde het bovenvermelde aan te tonen uiteengezet dat twee Eenheden Punt een rechte lijn vormen, drie Eenheden Punt een vlak en vier eenheden Punt een lichaam. Als je daarvan uitgaat is het, omdat alle dingen op deze wereld, wij incluis, een vorm hebben, altijd mogelijk deze vorm tot een verzameling punten of lijnen en dus tenslotte tot getallen terug te brengen. Aristoteles vertelt dat Eurytus, een Pythagoreeër van de tweede generatie, en volgeling van Philolaus, zich had voorgenomen voor elk levend wezen een karakteristiek getal te vinden en met dat doel voor ogen begonnen was het aantal bouwsteentjes te tellen dat nodig was om het beeld van de mens en het paard te vormen. Afgezien van de fysieke hoedanigheid van de getallen, was het Pythagoras opgevallen dat alle natuurverschijnselen gereguleerd leken te worden door een hogere logica. In het bijzonder de ontdekking dat er een steeds terugkerend verband bestond tussen de lengte van de snaren van een lier en de basisakkoorden in de muziek (1/2 voor de octaaf, 3/2 voor de kwint en 4/3 voor de kwart) fascineerden hem zodanig dat hij daardoor ging geloven dat god een razend knap ingenieur was en dat een Wiskundige Wet, Harmonie genaamd, tot taak had de natuur te besturen. De Pythagoreeërs zeiden: ‘Wat is het wijst? Het Getal. En wat is het mooist? De Harmonie.’ In den beginne was er natuurlijk Chaos (de Wanorde), daarna had de Monade (het getal Een) de getallen gecreëerd en daaruit weer de punten en de lijnen en tenslotte was de Harmonie ten tonele verschenen om de juiste afstand tussen de dingen vast te stellen. Dit alles was voor Pythagoras de Kosmos, ofte wel de Orde. Gezondheid, deugd, vriendschap, kunst en muziek waren niets anders dan uitingen van de Harmonie. Gezondheid was, volgens Alcmeon, het juiste evenwicht tussen het warme en het koude in de levende lichamen, de deugd de controle over de hartstochten enz. Zelfs sociale rechtvaardigheid was, volgens Archytas, slechts een probleem van Harmonie. Op dit punt moet ik echter, ten einde verwarring te voorkomen, uiteenzetten dat voor de progressieven uit de vijfde eeuw sociale rechtvaardigheid iets totaal anders was dan het soort dat hedentendage onze vakbonden voor ogen staat: volgens Archytas werd eerlijk sociale rechtvaardigheid uitsluitend dan bereikt als elke arbeider loon naar werken kreeg. In feite gelooft hij dus in stukwerk: veel geld voor de besten en geen cent voor degenen die geen zin hadden om te werken. Nu ik Archytas er toch bij heb gehaald geloof ik dat het een goed idee is om hier een stukje over hem in te lassen en iets meer over dit vreemde personage te vertellen. Archytas werd geboren in Tarente en was tegelijkertijd filosoof, wiskundige en staatsman. Aangezien hij aan het eind van de vijfde en het begin van de zesde eeuw leefde geloof ik niet dat hij tijd heeft gehad Pythagoras te leren kennen, maar desondanks begon hij, naar de beste Pythagoreïsche traditie, een politieke carrière en werd in korte tijd leider van zijn stad. We weten dat hij Plato het leven redde toen de filosoof ter dood werd veroordeeld door Dionysius, de tiran van Syracuse, die de castagnetten uitvond met het doel kinderen te verstrooien en zo te voorkomen dat ze dingen van waarde kapot maakten en die er, omdat hij verzot was op vliegtuigmodelbouw, in slaagde een houten duif in elkaar te zetten die kon vliegen. Maar laten we terugkeren naar Pythagoras en zijn passie voor de wiskunde. Het blijkt dus dat er ook onder de getallen een aristocratie bestaat: er waren edele en plebejische getallen. Afgezien van de 10, de tetraktys, die in de ogen van de Pythagoreeërs een goddelijke entiteit was, waren de 1, de 2, de 3 en de 4 de meest illustere van alle getallen: hun som was gelijk aan tien en tezamen vormden zij de goddelijke driehoek:

31


* * * * * * * * * * ‘En inderdaad bezitten alle dingen die gekend worden een getal’ en elk getal heeft zijn eigen specifieke betekenis. Als je de teksten van Speusippus, Archytas en Philolaus aandachtig napluist, kun je er een soort Pythagoreïsche kabbala uithalen: de 1 staat dan voor intelligentie, de 2 voor de mening (altijd tweeledig), de 4 voor gerechtigheid, de 5 voor het huwelijk, de 7 voor kritieke tijden (wellicht omdat de week 7 dagen heeft) enz. En tenslotte bezitten de getallen volgens de Pythagoreeërs therapeutische kwaliteiten: de magische vierkanten bijvoorbeeld (die overigens ook in de Middeleeuwen en de Renaissance werden gebruikt), werden in zilveren plaatjes gegraveerd en behoedden voor de pest, cholera en venerische ziekten. Ook al realiseer ik me dat het niet zo eenvoudig is op een vliegveld een magisch vierkant te laten zien in plaats van het verplichte inentingsbewijs, geef ik hieronder toch een van de meer eenvoudige als voorbeeld: 13 3 2 8 10 11 12 6 7 1 15 14

16 5 9 4

Als je de getallen van elke rij, elke kolom of elke diagonaal bij elkaar optelt krijg je altijd het getal 34. Dezelfde uitkomst krijg je als je de vier hoekgetallen, de vier binnenste getallen en de cijfers van de kleinere vierkanten bij elkaar optelt: 13 8 12 1

3 10 6 15

2 16 11 5 7 9 14 4

Al deze verborgen correlaties, zowel tussen getallen als bij natuurverschijnselen, moeten Pythagoras een hoge graad van bevrediging hebben geschonken. Appolodorus vertelt dat toen Pythagoras zijn beroemde theorema ontdekte, hij honderd runderen offerde aan de goden, hetgeen tamelijk vreemd is voor iemand die weigerde vlees te eten om geen dieren te hoeven doden. We kunnen ons dus de teleurstelling van onze filosoof voorstellen toen hij op een dag de relatie onderzocht tussen de diagonaal en de zijden van een vierkant en tot de ontdekking kwam dat de uitkomst verschilde van enig rond of decimaal getal. Hoe kon dat nou? Als alles tot op dat moment leek te hebben gehoorzaamd aan de wetten van de Harmonie, hoe kon het dan dat er zomaar ineens onbegrijpelijke getallen te voorschijn kwamen? Daar kwam nog bij dat hij juist mede dank zij de diagonaal ontdekt had dat het vierkant dat op de hypotenusa werd afgezet gelijk is aan de som van vierkanten die op de zijden van een rechthoekige driehoek worden afgezet, en nu toonde dezelfde vermaledijde hypotenusa zich niet bereid zich door een van de zijden te laten delen! Voor de arme Pythagoreeërs was het bestaan van irrationele getallen een stoot onder de gordel: al hun theorieën stortten als een kaartenhuis ineen. Om het allemaal nog erger te maken bemoeide een van de leerlingen, de verrader Hyppasus, zich er ook nog mee en bazuinde het nieuwtje ook rond aan mensen die het volkomen koud liet met de duidelijke bedoeling de school in diskrediet te brengen.

32


Vragen en opdrachten 6a. Voor Pythagoras was Het Getal het oerbeginsel. Leg uit hoe hij dat vorm gaf in zijn filosofie? (Samenvatting van het hier voorafgaande). 6b Zoek uit welke invloed Pythagoras daarmee had op de wiskunde. 6c Wat is de stelling van Pythagoras? 6d Wat is de waarde van de stelling van Pythagoras voor de mensen in 2001 (Je moet de stelling namelijk nog steeds leren/)? 7a Het magische vierkant komt voor op de Melancholie, een beroemde kopergravure van Albrecht Dürer. Probeer hiervan een afbeelding te vinden. 7b De getallen 15 en 14 in het midden op de onderste regel hebben hier ook een symbolische betekenis. Verklaar deze twee getallen op het werk van Albrecht Dürer. 4.4. De Kosmos Als afsluiting van dit betoog over Pythagoras enkele woorden over zijn voorstelling van de kosmos. Voor de eerste keer in de geschiedenis van de filosofie verlaten we de leunstoel in het centrum van het Universum ten gunste van een niet nader omschreven Centraal Vuur. De Pythagoreeërs noemden het: de Moeder der goden. Wat ik me daarbij moet voorstellen…? Rondom het genoemde vuur cirkelen tien hemellichamen: de Aarde, de Maan, de Zon, de vijf toentertijd bekende planeten, de hemel met de stilstaande sterren en, om aan het gezegende getal 10 te komen waar de Pythagoreeërs nogal op gefixeerd waren, een hemellichaam dat Tegen-aarde heette. Dit was een in alle opzichten op de onze gelijkende planeet met dezelfde baan, die vanuit het Centrale Vuur gezien, diametraal tegenover de onze stond en dus onzichtbaar was. Volgens Pythagoras beschrijven de tien hemellichamen een cirkelvormige baan en verspreiden tijdens het bewegen een zeer zoete muziek, de zogenaamde Harmonie der Sferen. Jammer voor ons kunnen wij dit schitterende geluid geen van allen horen, omdat het continu geluid is en onze oren slechts in staat zijn geluid op te vangen als er stilte tegenover staat. Voorbij de tien hemelbanen ligt de oneindige ruimte. Toen Archytas op een dag het bestaan van de oneindigheid wilde tonen sprak hij de volgende zin: ‘Als ik aan het uiterste einde van het Universum ga zitten, kan ik dan wel of niet mijn hand uitsteken? Als ik dat kan dan betekent dat dat er voorbij die grens nog ruimte is.’ Vragen en opdrachten 8a Werk Pythagoras’ leer van de kosmos uit. 8b Verklaar de volgende zin: “Als ik aan het uiterste einde van het Universum ga zitten, kan ik dan wel of niet mijn hand uitsteken? Als ik dat kan dan betekent dat dat er voorbij die grens nog ruimte is.” Afsluitende vragen en opdrachten 9. Maak een tijdbalk van de mythologie tot en met de bloeitijd van de filosofie (in de oudheid). Noteer de verschillende perioden en de daarbij horende grote filosofen (zie opd. 10)..

33


10a Werk de volgende presocratische filosofen in het kort uit naar aanleiding van hun oerbeginsel/kernfilosofie: Heraclitus, Parmedines, Zeno, Empedocles, Anaxagoras, Leucippus en Democritus? 10b Beschrijf in kernwoorden de Atheense filosofische bloeiperiode (De Sofisten, Socrates, Plato, Aristoteles).

34


35


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.